KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
Artikel 4 Natuur
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Waarde - Archeologie
Artikel 7 Waarde - Attentiegebied Ecologische Hoofdstructuur
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 13 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
1 Landschapsplan
2 Besluit Hogere Grenswaarde
1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
2 Planvoornemen
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Regionaal Beleid
3.5 Gemeentelijk Beleid
4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
4.3 Verkeer En Parkeren
4.4 Bedrijven En Milieuzonering
4.5 Cultureel Erfgoed
4.6 Weg- En Spoorwegverkeerslawaai
4.7 Externe Veiligheid
4.8 Luchtkwaliteit
4.9 Kabels En Leidingen
4.10 Bodem
4.11 Water
4.12 Ecologie
4.13 Niet Gesprongen Explosieven
4.14 Duurzaamheid
5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Wettelijke Eisen
5.2 Opzet Van De Bestemmingsregeling
5.3 Toelichting Op De Gehanteerde Bestemmingen
5.4 Toelichting Op De Algemene Regels
5.5 Toelichting Op De Overgangs- En Slotregels
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
1 Bijlage Uit Grondprijzenbrief Breda 2022
2 Begroting Inzet Landschapsinvestering
3 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling
4 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
5 Verkennend Bodemonderzoek
6 Quickscan Wet Natuurbescherming
7 Nader Onderzoek Kleine Marterachtigen
8 Memo Stikstofdepositie
9 Verslag Omgevingsdialoog

Buitengebied Zuid 2013, naast Strijbeekseweg 15

Bestemmingsplan - Breda

Ontwerp op 05-09-2023 - in voorbereiding

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0758.BP2022227031-ON01 met de bijbehorende regels.

1.2 plan

Het bestemmingsplan Buitengebied Zuid 2013, naast Strijbeekseweg 15 met identificatienummer NL.IMRO.0758.BP2022227031-ON01 van de gemeente Breda.

1.3 aan- en uitbouw

een gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar daar wel functioneel onderdeel van uitmaakt.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde prostitutie, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet-publieksaantrekkend zijn en die door een bewoner op kleine schaal in of bij een (bedrijfs)woning wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs) woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.

1.7 achtererfgebied

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

1.8 archeologische waarden

waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning of grondgebruik daarin, en die als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en / of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 bebouwingsoppervlakte

het oppervlak van een bouw- of bestemmingsvlak dat met gebouwen mag worden bebouwd.

1.11 bed & breakfast

een voorziening gevestigd in een (bedrijfs)woning of een bijgebouw bij die woning en die gericht is op het bieden van de mogelijkheid tot een recreatief en veelal kortdurend nachtverblijf al dan niet met het serveren van ontbijt, waarbij de bedrijfsvoering wordt gerund door de bewoners van de desbetreffende woning.

1.12 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.13 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.15 bijgebouw

een al dan niet vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.16 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.17 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.18 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.19 bouwperceelsgrens

een grens van een bouwperceel.

1.20 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.21 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.22 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.23 groen

bermen, bomen, beplanting, parken en plantsoenen en ander daarmee vergelijkbaar groen.

1.24 groothandel in smart- en/of headproduccten

elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, of benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending in de uitoefening van eigen beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en levering van deze stoffen.

1.25 headshop

elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken of bewerken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze benodigdheden.

1.26 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie en afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.27 huishouden

de bewoning door een persoon of meerdere personen in de vorm van een vast samenlevingsverband, niet zijnde kamerverhuur of een bijzondere woonvorm, van een woning. Dit samenlevingsverband dient in continuïteit en onderlinge verbondenheid te zijn.

1.28 kamerverhuur

het verschaffen van woonverblijf aan meer dan één huishouden, met dien verstande dat het verhuren van kamers zonder eigen voorzieningen, zoals een badkamer en keuken, aan maximaal twee personen, door een eigenaar (hospita) die in dezelfde woning woont niet als kamerverhuur wordt aangemerkt.

1.29 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.30 maatschappelijke voorzieningen

voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, sport, onderwijs, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren, alsook kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang;

1.31 mantelzorg

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.

1.32 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.33 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals bijvoorbeeld transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.34 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.35 seksinrichting

het bedrijfsmatig – of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt – gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of een verblijfsmiddel, verrichten van seksuele handelingen.

1.36 verenigingsloods

een loods geschikt voor verhuur aan en gebruik door een vereniging, voor opslag van hun materialen en de bouw van carnavalswagens. De verhuur van de loods is niet bedoeld voor commerciële doeleinden, zoals bedrijfsmatige bouw- of realisatieactiviteiten.

1.37 voorgevelrooilijn

een virtuele lijn die samenvalt met de bestaande voorgevel van de woning of een hoofdgebouw en het bouwvlak waarop de woning of het hoofdgebouw zich bevindt en die doorloopt tot de zijdelingse perceelsgrens.

1.38 waterbergingsvoorziening

bovengrondse en/of ondergrondse voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater in de bodem, zoals wadi's, verlaging in het groen, waterbergende verharding, waterberging op het dak, grindkoffers, infiltratiekratten en/of het aanbrengen of vergroten van (bestaande) greppels, (zak)sloten, watergangen en vijvers.

1.39 wonen

het voeren van een huishouden in een woning.

1.40 woning

een (gedeelte van een) hoofdgebouw met daarbij behorende aan- of uitbouwen, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens

De kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens van het bouwperceel.

2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel

De oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

2.3 bebouwingspercentage

Het deel van het bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden.

2.4 bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, en met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 diepte van een gebouw

De lengte van een gebouw gemeten loodrecht vanaf de voorgevel, dan wel vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat voor de meest voorkomende dakvormen in onderstaande afbeelding is aangegeven waar de goothoogte wordt bepaald.

verplicht

2.7 hoogte van een dakopbouw

Vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.

2.8 hoogte van een kap

Vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.

2.9 ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, liften en liftopbouwen, balustrades voor dakterrassen en overstekende daken en dergelijke, niet zijnde erkers en balkons, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.

2.10 oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.11 peil

  • Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
  • Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Maatschappelijk

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke voorzieningen, uitsluitend in de vorm van een verenigingsloods;

met bijbehorend(e):

  1. groen;
  2. opslag;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. parkeren;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. Buitenopslag van goederen is niet toegestaan;
  2. Het gebruiken of te laten gebruiken van gronden en / of bouwwerken als seksinrichting is niet toegestaan;
  3. Het gebruiken van een gebouw ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is niet toegestaan.

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van ecologische en landschappelijke waarden;
  2. waterhuishouding, waterberging, waterlopen;
  3. extensief recreatief medegebruik;
  4. groen;
  5. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - landschapsinvesteringsregeling', de inpassing conform het landschapsplan zoals opgenomen in bijlage 1.

4.2 Bouwregels

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden;
    2. het aanplanten of verwijderen van bomen en/of houtgewassen alsmede het aanleggen en/of aanplanten van landschapselementen;
    3. het vellen of rooien van houtgewas als bos, houtsingels, boomgroepen, struwelen, alsmede het verwijderen van landschapselementen als poelen, moerasjes en ruigten;
    4. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;
    5. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik;
    6. het aanbrengen van drainage;
    7. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies;
  2. Het onder a. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. het normale onderhoud betreffen;
    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
  3. De in onder a. genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ecologische en/of landschappelijke waarden van de gronden.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat kamerverhuur niet is toegestaan;

met daarbij behorend(e);

  1. groen;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. parkeren;
  4. speelvoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

5.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 6 Waarde - Archeologie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

  1. Op de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.
  2. In afwijking van lid a mogen, met inachtneming van het bepaalde in de andere bestemmingen:
    1. gebouwen worden gebouwd ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en ook de situering gelijk blijft;
    2. bouwwerken worden gebouwd of uitgebreid tot een oppervlakte van maximaal 100 m² en waarbij bijbehorende grondwerkzaamheden niet dieper gaan dan 0,30 meter ten opzichte van het bestaand maaiveld.
  3. Het bepaalde in lid a en b is niet van toepassing voor gebieden die zijn vrijgegeven middels een door het bevoegd gezag afgegeven zijn vrijgegeven middels een door het bevoegd gezag afgegeven selectiebesluit.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2 indien:

  1. op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn, of
  2. passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarden veilig te stellen, zoals het aanbrengen van een beschermingslaag, het opgraven van de archeologische artefacten, het documenteren van de archeologische waarde of andere met het bevoegd gezag overeengekomen maatregelen.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren mits deze een oppervlakte betreffen van meer dan 100 m²:
    1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
    2. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
    3. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen mits dieper dan 0,30 meter wordt ontgraven;
    4. het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
    5. het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen;
    6. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
    7. andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;
    8. alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het terrein.
  2. Aan een vergunning als onder lid a. bedoeld, kunnen voorwaarden worden verbonden indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden is vastgesteld en het om zwaarwichtige redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel te behouden.
  3. Geen aanlegvergunning is vereist indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn en geen archeologische waarden worden aangetast.

Artikel 7 Waarde - Attentiegebied Ecologische Hoofdstructuur

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Attentiegebied ecologische hoofdstructuur' aangewezen gronen zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), mede bestemd voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische waarden.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
    1. het verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 60 centimeter beneden maaiveld, voor zover geen vergunning is vereist op grond van de Ontgrondingenwet;
    2. de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een bestaande drainage;
    3. het verlagen van de grondwaterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
    4. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m², anders dan een bouwwerk.
  2. Het onder lid a vermelde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. het normale onderhoud betreffen;
    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
  3. De in onder lid a vermelde vergunning kan slechts worden verleend indien:
    1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de hydrologische waarden; en
    2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Voorwaardelijke verplichting waterberging

Het oprichten van bebouwing is uitsluitend toegestaan indien wordt voorzien in een waterbergingsvoorziening met voldoende capaciteit. De capaciteit van de waterbergingsvoorziening wordt als volgt berekend:

  1. Minimaal 7 liter per m² afwaterend verhard oppervlak bij het vervangen van bestaande afwaterende verharding.
  2. Minimaal 78 liter per m² afwaterend verhard oppervlak voor de toename in afwaterend verhard oppervlak ten opzichte van de bestaande situatie.
  3. In afwijking van het bepaalde onder 2 mag voor de toename in afwaterend verhard oppervlak worden voorzien in een waterbergingsvoorziening met een capaciteit van minimaal 60 liter per m² wanneer er sprake is van een duurzame invulling van de waterbergingsvoorziening.
  4. Een groen dak wordt niet als afwaterend verhard oppervlak aangemerkt wanneer de capaciteit van deze waterbergingsvoorziening minimaal 20 liter per m² bedraagt.

9.2 Voorwaardelijke verplichting landschapsinvestering

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - landschapsinvesteringsregeling' dient binnen twee jaar na het realiseren van de in het plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkeling de daarbij vereiste kwaliteitsverbetering die als bijlage 1 bij de regels is gevoegd te worden aangelegd en in stand te worden gehouden.

9.3 Algemene gebruiksverboden

  1. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming;
  2. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
    1. Het gebruik van de gronden en opstallen voor de exploitatie van een smart- en headshop, alsmede een groothandel in smart- en/of headproducten, een belwinkel of een combinatie hiervan, als ook het gebruik van de opstallen voor een seksinrichting;
    2. Het gebruik van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen als zelfstandige woning en/of huisvesting in verband met mantelzorg;
    3. Het gebruik van bijgebouwen voor een aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit;
    4. Het gebruik van bijgebouwen als bed and breakfast;
    5. Het gebruik van een woning voor kamerverhuur.
  3. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a. en b., indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels

10.1 veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen

Op gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' dienen nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen van inrichtingen vooraf in het kader van externe veiligheid te worden getoetst en te voldoen aan de plaatsgebonden en/of groepsgebonden risico's;

10.2 Herbegrenzing Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages indien dit om technische redenen noodzakelijk is;
  2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. het bepaalde ten aanzien van de maximum (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
    1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 20 m² bedraagt;
    2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximum (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 11, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, de bestemmingen wijzigen in de bestemming ‘Bedrijf’ met de aanduiding ‘nutsvoorziening’ voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals zend-, ontvang- en/of sirenemasten, mits de hoogte maximaal 50 meter bedraagt.

Artikel 13 Overige Regels

13.1 Parkeren

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, veranderen of uitbreiden van gebouwen dan wel voor het afwijken van de planregels over het toegestane gebruik, wordt getoetst of in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto’s en fietsen. Hierbij wordt rekening gehouden met de omvang van het gebouw en de activiteiten die plaatsvinden in het gebouw.
  2. Het parkeren of stallen van auto’s en fietsen dient plaats te vinden in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  3. Het benodigde aantal parkeerplaatsen voor auto’s en fietsen wordt vastgesteld aan de hand van de Nota Parkeernormen Breda 2021. Als de Nota Parkeernormen Breda 2021 wordt gewijzigd, dan moet worden voldaan aan die gewijzigde beleidsregels.
  4. De onder a. genoemde parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.
  5. Het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a.:
    1. als voldaan wordt aan de voorwaarden die daarvoor gelden in de Nota Parkeernormen Breda 2021; of
    2. als het voldoen aan de parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

13.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. een goede woonsituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot.
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, muts de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstrip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dat gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder naam 'Regels van het bestemmingsplan Buitengebied Zuid 2013, naast Strijbeekseweg 15'.

1 Landschapsplan

1 Landschapsplan

Landschapsplan

2 Besluit Hogere Grenswaarde

2 Besluit hogere grenswaarde

Besluit hogere grenswaarde

1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Gemeente Breda wenst op het perceel aan de Strijbeekseweg (tussen de huisnummers 13 en 15) te Ulvenhout een woning en een verenigingsloods te realiseren. Het betreffende plangebied wordt kadastraal aangeduid als GNK01 - E - 2440 en bevindt zich ten noorden van de A58, nabij afslag 14.

Voor wat betreft de loods is sprake van een verplaatsing van de reeds bestaande verenigingsloods aan de Slotlaan (figuur 1.1), aan de westelijke rand van de kern Ulvenhout. Voor deze locatie aan de Slotlaan zijn herontwikkelingsplannen gemaakt om woningbouw te realiseren. Op 27 januari 2022 is door de gemeenteraad hiervoor het bestemmingsplan vastgesteld.

verplicht

Figuur 1.1 Bestaande verenigingsloods aan de Slotlaan

Voor het plangebied aan de Strijbeekseweg geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid 2013' (vastgesteld op 12 juni 2019). De gronden zijn bestemd tot 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden'. De beoogde ontwikkeling is in strijd met het bestemmingsplan. Om de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied kent een oppervlakte van circa 8.617 m2 en ligt aan de Strijbeekseweg ten zuiden van de bebouwde kom van Ulvenhout. De directe omgeving van het plangebied bestaat uit woningen langs de Strijbeekseweg en aan het buitengebied gebonden (agrarische) bedrijvigheid. De ligging en begrenzing van het plangebied is weergegeven in de figuren 1.2 en 1.3.

verplicht

Figuur 1.2 Ligging plangebied ten opzichte van de kern Ulvenhout (Bron: Google Maps)

verplicht

Figuur 1.3 Begrenzing plangebied (Bron: Google Maps)

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid 2013', waarin de gronden bestemd zijn tot 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden'. Een uitsnede van de verbeelding is weergegeven in figuur 1.4. Daarnaast is het paraplubestemmingsplan 'Parapluplan parkeren 2017' in werking. Dit plan is vastgesteld op 12 april 2018.

Binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid 2013' zijn de voor 'Agrarisch met waarden- landschapswaarden' aangewezen gronden bestemd voor:

  1. duurzaam agrarisch grondgebruik en agrarische bedrijfsuitoefening;
  2. huisverkoop streekeigen producten;
  3. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en abiotische waarden;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij', 'specifieke vorm van agrarisch - koel- vrieshuis', 'terras' en 'dierenpension' tevens daarvoor;
  5. water;
  6. extensief recreatief medegebruik.

Ter plaatse van het plangebied gelden daarnaast (gedeeltelijk) de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' en 'Waarde - Attentiegebied ecologische hoofdstructuur' en de gebiedsaanduidingen 'overige zone - beperkingen veehouderij' en 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen'.

verplicht

Figuur 1.4 Uitsnede geldend bestemmingsplan met aanduiding plangebied (Bron: Ruimtelijkeplannen)

De wens om op het perceel een woning en een verenigingsloods te realiseren is in strijd met de regels uit het geldend bestemmingsplan. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in een nieuwe juridisch-planologische regeling om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie in en rond het plangebied en geeft inzicht in de beoogde ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de beleidskaders van het Rijk, de provincie Noord-Brabant en de gemeente Breda. Hoofdstuk 4 omvat de toets aan de sectorale milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 komt de juridische planbeschrijving aan de orde. In hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en de procedure.

2 Planvoornemen

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied van 8.617 m2 bestaat uit agrarische gronden (kadastraal aangeduid als GNK01-E-2440 en gedeeltelijk GNK01-E-2719 en GNK01-E-2697) gelegen aan de zuidkant van Ulvenhout. Het plangebied heeft een directe verbinding met de Strijbeekseweg. Ten zuidoosten van het plangebied bevindt zich op korte afstand op- en afrit 14 van de Rijksweg A58. De locatie is ingenesteld tussen deze op- en afrit, de RG vakgarage, een tankstation en brandweer aan de ene zijde en een lavendelkwekerij aan de andere kant. Ten noordoosten van het plangebied bevindt zich een bestaande wadi.

De voornoemde Strijbeekseweg ligt ten noordwesten van het plangebied. Dit betreft een weg met een snelheidsregime van 50 km/u binnen de bebouwde kom en 80 km/u buiten de bebouwde kom. Het kombord staat op korte afstand ten noorden van het plangebied. De Strijbeekseweg begeleidt de overgang van het bestaand stedelijk gebied naar het landelijk gebied in zuidelijke richting.

Zoals weergegeven in figuur 2.1 is er vanuit de zijde van de op- en afrit van de A58 zicht op het perceel. Vanuit de oprit van deze A58 bestaat er relatief weinig zicht op het perceel, omdat de rijrichting richting het zuiden is en er een “haag” van wilgen op de grens van het garageperceel staat. Vanaf de afrit is er wel zicht op het perceel door de bocht in de weg. Het zicht is vooral vanaf de kop van het perceel. Van oudsher is dit een gebied waar de agrarische percelen kleinschalig waren verkaveld, met houtwallen en hagen tussen de percelen. Ook kwamen er hier in het gebied veel kleine bosjes voor. Landschappelijke inpassing zal dus gebruik kunnen maken van deze elementen. Het naastgelegen pand van de RG garage is ingepast met een “haag” van wilgen en een poel voor waterberging. De garage is dus wel zichtbaar vanaf de oprit/afrit van de snelweg.

Diverse afbeeldingen van het plangebied en de directe omgeving zijn weergegeven in de figuren 2.2 t/m 2.7.

verplicht

Figuur 2.2 Plangebied en zichtrelaties uit de omgeving

verplicht

Figuur 2.3 Plangebied gezien vanaf de Strijbeekseweg

verplicht

Figuur 2.4 Plangebied gezien vanaf zuidoostzijde, zicht op bedrijf Strijbeekseweg 15A en brandweerkazerne

verplicht

Figuur 2.5 Plangebied gezien vanaf noordwestzijde, zicht op adres Strijbeekseweg 12

verplicht

Figuur 2.6 Plangebied gezien vanaf afrit A58

verplicht

Figuur 2.7 Bestaande wadi ten noordoosten van het plangebied

2.2 Toekomstige Situatie

Algemeen

Het planvoornemen bestaat uit de realisatie van een woning en een verenigingsloods op het perceel aan de Strijbeekseweg (tussen de huisnummers 13 en 15) te Ulvenhout. Het planvoornemen is schetsmatig in beeld gebracht in figuur 2.8. De bijbehorende planverbeelding, met daarop de bestemmingen 'Wonen' (ten behoeve van de woning), 'Maatschappelijk' (ten behoeve van de verenigingsloods) en 'Natuur' (ten behoeve van realisatie en landschappelijke inpassing) is weergegeven in figuur 2.9.

De beoogde woning en de verenigingsloods worden afzonderlijk van elkaar ontsloten via de Strijbeekseweg.

verplicht

Figuur 2.8 Schets toekomstige situatie met situering woning en verenigingdsloods (Bron: Gemeente Breda)

verplicht

Figuur 2.9 Bestemmingsplanverbeelding

Woning

De woning zal aan de zijde van de Strijbeekseweg, in lijn met de bestaande woning aan Strijbeekseweg 15, worden gepositioneerd (figuur 2.10). Het bestemmingsvlak 'Wonen' heeft een oppvervlakte van 2.216 m2. Het bouwvlak heeft een oppervlakte van 396 m2. In figuur 2.11 is de plattegrondstekening van de woning toegevoegd. Figuur 2.12 toont de gevelaanzichten.

verplicht

Figuur 2.10 Situering woning, bijgebouwen en tuin (Bron: Vermeer Architecten)

verplicht

Figuur 2.11 Plattegrondstekening begane grond (Bron: Vermeer Architecten)

verplicht

Figuur 2.12 Gevelaanzichten (Bron: Vermeer Architecten)

Verenigingsloods

De loods zal ten zuidoosten van de woning worden gerealiseerd en zal worden gebruikt als loods voor carnavalswagenbouwers, voor de harmonievereniging en als opslagloods met individuele (buurtgebonden) opslagunits. Het bestemmingsvlak 'Maatschappelijk' heeft een oppervlakte van 4.178 m2. Het bijbehorende bouwvlak (zoekgebied voor de te realiseren loods) heeft een oppervlakte van 1.044 m2. De oppervlakte van de te realiseren loods bedraagt conform de regels van voorlggiggend bestemmingsplan maximaal 900 m2.

Tussen de bestemmingen 'Wonen' en 'Maatschappelijk' wordt een strookje natuur gerealiseerd. De oppervlakte hiervan bedraagt 172 m2. De situeringstekening is weergegeven in figuur 2.13.

verplicht

Figuur 2.13 Situeringstekening verenigingsloods (Bron: Gemeente Breda)

De loods bestaat uit twee verdiepingen met een totale oppervlakte van 1.740 m2 bvo. Een aantal afbeeldingen van de loods zijn weergegeven in de figuren 2.14 en 2.15.

verplicht

Figuur 2.14 Plattegrondstekeningen begane grond en eerste verdieping loods (Bron: A&S)

verplicht

Figuur 2.15 Geveltekeningen loods (Bron: A&S)

Natuur en landschappelijke inpassing

De oprit van het terrein aan de zijde van de Strijbeekseweg wordt geflankeerd door een cultuurlijke haag (zie tekening zoals bijgevoegd in bijlage 1 van de regels van voorliggend bestemmingsplan). Deze draagt bij aan de beleving van het landelijke lint, met boeren erven en woningen waarvan de tuinen zijn afgezet met hagen. De haag staat op gemeentelijke grond om het behoud ervan en het beheer te garanderen.
Aan de achterzijde van de woning wordt een aarden walletje aangelegd, gedeeltelijk op gemeentegrond. Hierop wordt een houtwalletje geplaatst om de loods uit het zicht in de achtertuin te onttrekken. Aan de zuidkant wordt de loods ingepast met een klein bosje. Door voor een niet transparant bosje te kiezen wordt grotendeels het zicht op de loods ontnomen vanaf de afrit van de snelweg. Voor het beheer van de bosjes moet er een strook van 5 meter vrijgehouden worden voor de beheervoertuigen.

Zowel aan de noord als de zuidzijde wordt het perceel begrensd door een sloot met status B-watergang. Deze sloten moeten beheerd kunnen worden vanaf de kant, waarvoor een strook van 4 meter nodig is. Het perceel kan aan de zuidwestkant niet worden ingepast vanwege de sloot. De sloot moet beheerd kunnen worden vanaf de kant. Vanaf de zijde van de lavendelkwekerij kan niet beheerd worden er is niet voldoende ruimte om tussen beplanting en sloot een voldoende brede strook over te houden voor de beheervoertuigen en ook een pad rond de loods aan te kunnen leggen. De waterbergende poel voor de RG garage wordt in dezelfde lijn doorgetrokken om ook in de waterberging te voorzien. De poel krijgt natuurlijke oevers en beheer.

Door poel en bosjes toe te voegen wordt een biodiverse inpassing toegepast. De loods is goed ingepast aangezien het zicht op het perceel voornamelijk uit het zuiden is, vanuit de bocht in de afrit. Extra groen is niet nodig aan de westzijde van het perceel. Hierdoor kan de sloot goed beheerd worden. De wilgen haag achter het tankstation en de garage aan de noordkant van het perceel zorgt dat ook vanaf de Chaamsebaan goed is ingepast.

3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Door de verschillende overheden is beleid geformuleerd ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. Paragraaf 3.2 behandelt het rijksbeleid. Het provinciaal beleid is opgenomen in paragraaf 3.3. Het relevante regionale beleid is opgenomen in paragraaf 3.4. Tot slot wordt in paragraaf 3.5 de beoogde ontwikkeling getoetst aan het gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050?

Als we alle wensen naast elkaar leggen, ontstaat het volgende beeld. We willen een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten.
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Voor dit project relevante nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.

Keuzes

De belangrijkste keuzes zijn:

  • Duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit;
  • Ruimte voor overgang naar een circulaire economie;
  • Woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden;
  • Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen.

Wonen is voor dit project het meest relevant. Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.

Toetsing

De Nationale Omgevingsvisie wordt gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau en heeft geen directe belangen die geborgd moeten worden ten aanzien van het plangebied en de beoogde ontwikkeling.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Barro is de juridische vertaling van het beleid dat geschetst is in het SVIR. Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekent dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de SVIR wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de mainportontwikkeling van Rotterdam, het kustfundament en defensie.

Toetsing

Op het plangebied zijn geen voorwaarden van toepassing op basis van het Barro.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 lid 2 Bro)

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is een procesvereiste voor ruimtelijke plannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt (Bro art. 3.1.6 lid 2). “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien”.

Stedelijke ontwikkelingen zijn bijvoorbeeld een bedrijventerrein, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Nieuwe stedelijke ontwikkeling zijn ontwikkelingen, die nog niet eerder in een bestemmingsplan of ander juridisch verbindend ruimtelijk plan zijn opgenomen.

Wel of geen stedelijke ontwikkeling

In voorliggende situatie worden op een perceel van circa 8.617 m2 de agrarische activiteiten gestaakt en omgezet naar de bestemmingen 'Wonen', 'Natuur' en 'Maatschappelijk' ten behoeve van de realisatie van een woning en een verenigingsloods. Binnen het bestaand stedelijk gebied is met name voor de loods met een dergelijke omvang geen ruimte. Derhalve is uitgeweken naar een onbenutte locatie net buiten de bestaande kern Ulvenhout. Bij de provincie wordt een grenswijziging van het werkingsgebied 'Landelijk gebied' naar 'Stedelijk gebied, Landelijke kern' aangevraagd. Een nadere beschrijving hiervan komt terug in paragraaf 3.3.2.

Wat betreft woningbouw ligt de grens van een stedelijke ontwikkeling op basis van jurisprudentie (ECLI:NL:RVS:2017:1724) op 11 woningen. De ontwikkeling van één woning wordt derhalve niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling.

Wat betreft de verenigingsloods, waarbij in principe sprake zou kunnen zijn van een stedelijke ontwikkeling (ECLI:NL:RVS:2017:774, r.o. 14.2), is sprake van een verplaatsing van een reeds bestaande verenigingsloods aan de Slotlaan. Het ruimtebeslag neemt toe van circa 920 m2 (bebouwd oppervlak bestaande loods) naar circa 1.044 m2 (bouwvlak ten behoeve van de nieuwe loods). Van dit oppervlak mag maximaal 900 m2 worden bebouwd.

Conform de Handreiking Ladder van het Rijk geldt dat indien een plan voorziet in de toevoeging van een gebouw, de ondergrens in beginsel bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m2 ligt. Voor ontwikkelingen in de vorm van een terrein is in beginsel geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt. Met de toevoeging van (worst-case) een bebouwd ruimtebeslag van circa (1.044 - 920) 124 m2 kan gesteld worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening. Er is ook geen sprake van een verhoogd risico op onaanvaardbare leegstand op de vrijkomende locatie aangezien op deze locatie appartementen worden gerealiseerd. Het bestemmingsplan 'Ulvenhout, Slotlaan 104A' hiervoor is op 27 januari 2022 vastgesteld en inmiddels ook onherroepelijk.

3.2.4 Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het Rijksbeleid.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

In de Omgevingsvisie Noord-Brabant is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2050. Naast een beeld van het Noord-Brabant van nu is een beeld geschetst van het welvarend, verbonden, klimaatproof en vernieuwend Noord-Brabant van 2050. Hieruit zin vier hoofdopgaven onderscheiden die nauw met elkaar samenhangen:

  • Werken aan de Brabantse energietransitie
  • Werken aan een klimaatproof Brabant
  • Werken aan de slimme netwerkstad
  • Werken aan een concurrerende, duurzame economie

Samen met andere partijen zoals gemeenten en bedrijven wil de provincie uitvoering geven aan projecten die passen binnen deze opgaven. Van belang is dat het in de toekomst ook goed wonen, werken en verblijven blijft. Werken aan een goede omgevingskwaliteit zowel in de bebouwde als in de onbebouwde omgeving is het uitgangspunt.

Toetsing

De beoogde herbestemming heeft geen invloed op de vier opgestelde ambities. Wel moet de ontwikkeling in lijn zijn met de basisopgave waarin een veilige, gezonde leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit centraal staan. In hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten wordt onderbouwd waarom de beoogde ontwikkeling geen negatieve invloed heeft op deze drie aspecten en waarom deze aspecten anderzijds geen belemmering vormen voor de ontwikkeling zelf. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat de Omgevingsvisie Noord-Brabant geen belemmering vormt voor onderhavig planvoornemen.

3.3.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

In oktober 2019 is de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant bevat alle provinciale regels voor de fysieke leefomgeving. De verordening zorgt voor kaderstellende doorvertaling van de omgevingsvisie en het bestaande provinciaal beleid.

De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is een eerste stap in de implementatie van de Omgevingswet op provinciaal niveau. Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Net zoals de Omgevingswet een groot aantal wetten vervangt, vervangt de Brabantse omgevingsverordening een aantal provinciale verordeningen. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant vervangt de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.

In de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant staan regels voor:

  • Burgers en bedrijven: dit zijn rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. Deze regels bevatten de voorwaarden om zo'n activiteit te mogen verrichten. Deze regels geven ook aan of de start van een activiteit vooraf moet worden gegaan door een melding.
  • Bestuursorganen van de overheid: dit zijn zogenaamde instructieregels. Met deze regels kan de provincie een opdracht geven aan gemeenten over onderwerpen die zij in het bestemmingsplan moeten opnemen of aan het waterschap over de manier waarop ze hun taken uitvoeren.

Binnen het thema 'stedelijke ontwikkeling en erfgoed' ligt het plangebied, zoals weergegeven in figuur 3.1, net buiten de zone die is aangeduid als 'landelijke kern'.

verplicht

Figuur 3.1 Uitsnede kaart 'stedelijke ontwikkeling en erfgoed'

(Bron: Provincie Noord-Brabant)

Binnen het thema 'basiskaart Landelijk gebied' wordt het perceel DGN01 - N - 1184 aangeduid als 'Landelijk gebied' en 'Groenblauwe mantel'.

verplicht

Figuur 3.2 Uitsnede 'basiskaart Landelijk gebied' (Bron: Provincie Noord-Brabant)

In hoofdstuk 3 van de Interim omgevingsverordening zijn zogenoemde instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen in hun bestemmingsplannen. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Tevens zijn een aantal algemene basisprincipes opgenomen.

De volgende artikelen zijn relevant voor de beoogde ontwikkeling.

Artikel 3.5 Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit

Lid 1

Een bestemmingsplan geeft bij de evenwichtige toedeling van functies zoals opgenomen in hoofdstuk 3 Instructieregels aan gemeenten invulling aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving.

Lid 2

Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:

  1. zorgvuldig ruimtegebruik;
  2. de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering;
  3. meerwaardecreatie.

Artikel 3.6 Zorgvuldig ruimtegebruik

Lid 1

Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:

  1. de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:
    1. nieuwvestiging mogelijk is op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk;
    2. er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is en uitbreiding, al dan niet gelijktijdig met de vestiging van een functie, op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk is toegestaan;
  2. bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
  3. gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel.

Lid 2

Onder bestaand ruimtebeslag voor bebouwing wordt verstaan het werkingsgebied Stedelijk Gebied of een bestaand bouwperceel.

Artikel 3.7 Toepassing van de lagenbenadering

Lid 1

De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd.

Lid 2

De lagenbenadering omvat de effecten op:

  1. de ondergrond, zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden;
  2. de netwerklaag, zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer.
  3. de bovenste laag zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu.

Lid 3

Door de factor tijd actief te benutten wordt rekening gehouden met de herkomstwaarde, vanuit het verleden, de (on)omkeerbaarheid van optredende effecten en de toekomstwaarde gelet op duurzaamheid en toekomstbestendigheid.

Artikel 3.8 Meerwaardecreatie

Lid 1

Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder:

  1. de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat;
  2. de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn.

Lid 2

De fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit, bedoeld in artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap kan deel uitmaken van de meerwaardecreatie.

Artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap

Lid 1

Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.

Lid 2

Het bestemmingsplan motiveert dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied én op welke wijze de uitvoering is geborgd door dat:

  1. dit financieel, juridisch en feitelijk is geborgd in het plan; of
  2. de afspraken uit het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken, worden nagekomen.

Lid 3

Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan mede de volgende aspecten omvatten:

  1. de op grond van deze verordening verplichte landschappelijke inpassing;
  2. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
  3. het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
  4. het wegnemen van verharding;
  5. het slopen van bebouwing;
  6. de realisering van het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszones;
  7. het aanleggen van extensieve recreatieve mogelijkheden.

Lid 4

Ingeval er toepassing wordt gegeven aan het tweede lid onder b geldt dat een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds is verzekerd én over de besteding van dat fonds periodiek verslag wordt gedaan in het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken.

Artikel 5.3 Wijziging grenzen van werkingsgebieden

Lid 1

Gedeputeerde Staten zijn bevoegd de in deze verordening opgenomen grenzen van een werkingsgebied te wijzigen als één of meer van de volgende gevallen zich voordoet:

  1. de wijziging is nodig voor een doelmatige uitvoering;
  2. de wijziging draagt bij aan het doel waarvoor het werkingsgebied is opgenomen;
  3. de wijziging past binnen de uitgangspunten en basisprincipes van deze verordening;
  4. er is sprake van kennelijke onjuistheden in de begrenzing;
  5. de begrenzing van een gebied is niet langer in overeenstemming met een bestemmingsplan dat overeenkomstig artikel 3.8, derde lid, Wet ruimtelijke ordening is vastgesteld.

Lid 2

In aanvulling op het eerste lid geldt voor een wijziging van de grenzen van het Natuur Netwerk Brabant dat:

  1. een wijziging van de grens van Natura2000 niet is toegestaan;
  2. de wijziging tot doel heeft de ecologische samenhang van het Natuur Netwerk Brabant te verbeteren;
  3. de kwalitatieve en kwantitatieve ambities van het Natuur Netwerk Brabant worden behouden of versterkt.

Lid 3

In aanvulling op het eerste lid geldt voor een wijziging van de grenzen van Attentiezone Waterhuishouding dat de beoogde ontwikkeling waarvoor de wijziging nodig is, geen nadelig effect heeft op de waterhuishouding ter plaatse.

Lid 4

In aanvulling op het eerste lid geldt voor een wijziging van de grenzen van Verstedelijking Afweegbaar dat:

  1. dit past binnen de regionale afspraken als bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
  2. dit nodig is vanwege een stedelijke ontwikkeling die tot een duidelijke verbetering van de stedenbouwkundige of landschappelijke kwaliteit leidt;
  3. de gewenste uitbreidingsrichting aanvaardbaar is of de behoefte aan de uitbreidingsrichting is vervallen.

Lid 5

In aanvulling op het eerste lid geldt voor een wijziging van de grenzen van Beperkingen Veehouderij dat:

  1. het een ondergeschikte wijziging van het gebied betreft;
  2. is aangetoond dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat mede gelet op aspecten vanuit milieu en volksgezondheid;
  3. er geen aantasting van in de nabijheid gelegen ecologische waarden plaatsvindt.

Artikel 6.2 Procedure grenswijziging werkingsgebied op verzoek

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is ook een grenswijziging van het werkingsgebied 'Landelijk gebied' naar 'Stedelijk gebied, Landelijke kern' noodzakelijk. Daarom dient ook getoetst te worden aan artikel 6.2 uit de Interim omgevingsverordening.

Lid 1

In het geval dat burgemeester en wethouders het voornemen hebben om een verzoek tot wijziging van de grens van een werkingsgebied te doen ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling, maakt dit voornemen deel uit van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van een bestemmingsplan.

Lid 2

Het ontwerp besluit bevat de volgende gebiedsaanduidingen:

  1. gebiedsaanduiding: overig – in Interim omgevingsverordening toe te voegen [naam gebiedscategorie];
  2. gebiedsaanduiding: overig – in Interim omgevingsverordening te verwijderen [naam gebiedscategorie];
  3. gebiedsaanduiding - vanwege natuurcompensatie te realiseren natuur, beheertype [landelijke code], indien van toepassing.

Lid 3

Een verzoek wordt na afloop van de terinzagelegging bedoeld in artikel 3:11 Algemene wet bestuursrecht, bij Gedeputeerde Staten ingediend en gaat vergezeld van een beschrijving waaruit blijkt dat is voldaan aan de in deze verordening gestelde voorwaarden waaronder wijziging van de begrenzing mogelijk is en, in voorkomende gevallen, van naar voren gebrachte zienswijzen.

Lid 4

Gedeputeerde Staten beslissen binnen vier weken na ontvangst van een verzoek als bedoeld eerste lid.

Lid 5

Een bestemmingsplan ten behoeve waarvan de gemeente een verzoek om wijziging van de begrenzing heeft gedaan, wordt vastgesteld nadat Gedeputeerde Staten hebben besloten tot wijziging van de begrenzing.

Toetsing

Hierna wordt achtereenvolgens aan de relevante artikelen van de Interim omgevingsverordening getoetst.

Artikel 3.5 Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit

Artikel 3.5 vormt de opmaat voor een goede omgevingskwaliteit. Onder een evenwichtige toedeling van functies wordt verstaan dat invulling wordt gegeven aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Hiervoor moet rekening worden gehouden met:

  • zorgvuldig ruimtegebruik;
  • de waarden in een gebied door toepassing van de lagenbenadering;
  • meerwaardecreatie.

Deze aspecten zijn in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant nader uitgewerkt in de artikelen 3.6 t/m 3.8. Daarnaast geldt voor ontwikkelingen in het landelijk gebied ook dat er sprake moet zijn van kwaliteitsverbetering (zie artikel 3.9). Deze artikelen worden hierna getoetst.

Artikel 3.6 Zorgvuldig ruimtegebruik

Wat betreft zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 3.6) is het uitgangspunt van de provincie dat voor de toedeling van functies eerst de mogelijkheden in stedelijk gebied worden benut of de mogelijkheden binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing. Dit geldt niet in gevallen dat er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is en uitbreiding, al dan niet gelijktijdig met de vestiging met de vestiging van een functie is toegestaan.

In paragraaf 3.2.3 is reeds beschreven dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hierdoor hoeft de Ladder voor duurzame verstedelijking niet te worden toegepast.

Voor wat betreft de verenigingsloods is sprake van een verplaatsing van een reeds bestaande verenigingsloods aan de Slotlaan te Ulvenhout. Binnen het bestaand stedelijk gebied is geen ruimte voor een loods met dergelijke omvang.

Tussen 2013 en 2017 zijn er al vele gesprekken gevoerd over de verplaatsing van een autobedrijf aan de Dorpsstraat en de brandweerkazerne aan de Slotlaan naar een nieuwe locatie aan de Chaamse Baan. In de kom van Ulvenhout werd op deze manier een binnenstedelijke inbreiding voor woningbouw gecreëerd. In samenspraak met de provincie is een deel langs de Chaamse Baan toegevoegd aan het bestaand stedelijk gebied.

De locatie Dorpsstraat werd ontwikkeld met woningen en appartementen. De Slotlaan kwam vrij maar daar zat nog een huurcontract op voor de gemeente Breda. De loods werd daarna in bruikleen gegeven voor het verenigingsleven van Ulvenhout inclusief de bouw van carnavalswagens. De loods gelegen op een zeer ruim perceel (in het bestaand stedelijk gebied) werd aangekocht door een projectontwikkelaar en daarmee moesten de verenigingen na afloop van het huurcontract van de gemeente Breda op zoek naar een ander onderkomen.

De gemeente heeft zich ingespannen om samen met hun naar een geschikte locatie (met name VAB's) te zoeken in de omgeving van Ulvenhout. Vele mogelijkheden zijn onderzocht en besproken met de provincie. Na circa drie jaar inspanning heeft dat niet tot een gewenst resultaat geleid en is het plangebied, een onbebouwd agrarisch perceel aan de Strijbeekseweg net buiten de bestaande kern Ulvenhout, in beeld gekomen. Dit grenst aan de locatie van het inmiddels verplaatste autobedrijf en GGD-post aan de Chaamse baan. Verder ligt er in deze driehoek alleen nog de A58 met een afrit van de A58 en een bouwblok van een lavendelkweker waardoor meer ontwikkelingen in de toekomst niet mogelijk zijn.

Op dit perceel is onderzocht of de carnavalsloods met een maatschappelijk bestemming en een woning met woonbestemming gebouwd kan worden. In principe is dit geen functie voor in het buitengebied en is daarom ook hier de aansluiting gezocht met het perceel van het autobedrijf en de GGD die al in het bestaand stedelijk gebied opgenomen zijn. Deze locatie is verschillende keren met de provincie voor besproken wat uiteindelijk heeft geleid tot dit bestemmingsplan.

Door deze verplaatsing komt ook weer een ruime binnenstedelijke locatie vrij voor woningbouw in Ulvenhout. Het programma dat op de vrijgekomen locatie wordt gebouwd is:

  • 10 grondgebonden rijwoningen, deze woningen zullen in de vorm van een CPO (collectief particulier opdrachtgeverschap) worden gerealiseerd;
  • 36 appartementen variërend in grootte van circa 77 tot 137 m2.

Hiermee is geen sprake van een verhoogd risico op onaanvaardbare leegstand op de vrijkomende locatie. Het bestemmingsplan 'Ulvenhout, Slotlaan 104A' hiervoor is op 27 januari 2022 vastgesteld en inmiddels ook onherroepelijk. Daarmee kan geconcludeerd worden is dat er, net als destijds bij de verplaatsing van het autobedrijf en de GGD post, sprake is van duurzaam en zorgvuldig ruimtegebruik en dat er hiermee nadrukkelijk een maatschappelijk belang wordt behartigd. De kern Ulvenhout heeft namelijk verder geen uitbreidingsmogelijkheden voor woningbouw.

Artikel 3.7 Toepassing van de lagenbenadering

Wat betreft artikel 3.7 dient onderzocht te worden wat de effecten zijn op:

  • de ondergrond;
  • de netwerklaag;
  • de bovenste laag.

Met het effect op de ondergrond worden onder andere de aspecten bodem, grondwater en archeologische waarden bedoeld. De netwerklaag omvat aspecten zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer. In de beschouwing van de bovenste laag dienen aspecten zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu aan bod te komen. Hierbij dient te worden gekeken naar het verleden, heden en toekomst. De beoogde ontwikkeling mag geen negatieve effecten hebben op de waarden in de omgeving en dient ook in de toekomst geen beperkingen op te leveren voor de omgeving.

De toetsing van de gevolgen van het initiatief op bovengenoemde aspecten is uitgebreid uiteengezet in hoofdstuk 3.4.3 van voorliggend bestemmingsplan.

Artikel 3.8 Meerwaardecreatie

Bij de beoogde ontwikkeling wordt waar mogelijk uitgegaan van het principe meerwaardecreatie (artikel 3.8), waar bij een ontwikkeling sprake is van een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat en de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn. Met de beoogde ontwikkeling speelt de initiatiefnemer in op een aantal (beleids)doelstellingen en randvoorwaarden, te weten:

  • Duurzaam initiatief met sociaal-maatschappelijke meerwaarde voor het dorp Ulvenhout;
  • Meervoudig ruimtegebruik, goed passend in de geest van de Omgevingswet;
  • Inspelen op de lokale woningbouwbehoefte;

Hierna worden de doelstellingen en randvoorwaarden aan het initiatief getoetst.

Duurzaam initiatief met sociaal-maatschappelijke meerwaarde voor het dorp Ulvenhout

Voor wat betreft de verenigingsloods is sprake van een verplaatsing van een reeds bestaande verenigingsloods aan de Slotlaan te Ulvenhout. Binnen het bestaand stedelijk gebied is geen ruimte voor een loods met dergelijke omvang zoals ook afgestemd is met provincie Noord-Brabant. De beoogde ontwikkeling wordt gezien als een duurzaam initiatief. De sociaal-maatschappelijke meerwaarde wordt bereikt door de bijdrage aan het verenigingsleven en daarmee leefbaarheid van de dorpskern. Daarnaast wordt een sociaal-maatschappelijke meerwaarde bereikt doordat zowel direct als indirect wordt ingespeeld op de lokale woningbouwbehoefte en doorstroming.

Meervoudig ruimtegebruik, goed passend in de geest van de Omgevingswet

Het plangebied en de beoogde ontwikkelmogelijkheden conform de regels van dit bestemmingsplan staan binnen de context van de bestemming meerdere functies toe. Hierbij zijn nadrukkelijk ook combinaties ten aanzien van landschaps- en natuurontwikkeling mogelijk. Hiermee ontstaat er een evenwichtige toedeling van functies aan locaties binnen het plangebied en biedt het kansen om in te spelen op de behoefte die er op een bepaald moment heerst.

Inspelen op de lokale woningbouwbehoefte;

Door deze verplaatsing komt aan de Slotlaan een ruime binnenstedelijke locatie vrij voor woningbouw in Ulvenhout. Het programma dat op de vrijgekomen locatie wordt gebouwd is:

  • 10 grondgebonden rijwoningen, deze woningen zullen in de vorm van een CPO (collectief particulier opdrachtgeverschap) worden gerealiseerd;
  • 36 appartementen variërend in grootte van circa 77 tot 137 m2.

Daarnaast wordt binnen het plangebied zelf een nieuwe vrijstaande woning mogelijk gemaakt.

Artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap

Artikel 3.9 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant eist, bij een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in het landelijk gebied, een fysieke kwaliteitsverbetering van de landschappelijke kwaliteit. De beoogde ontwikkeling gaat gepaard met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologisch en landschappelijke waarden en kenmerken van het plangebied en de nabije omgeving. Hier wordt nader op in gegaan in paragraaf 3.5.9 van voorliggend bestemmingsplan. Gesteld kan worden dat het initiatief in lijn is met artikel 3.9 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.

Met bovenstaande uitgangspunten wordt voldaan aan de regels met betrekking tot de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit. Daarmee is onderhavig initiatief in lijn met Interim Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant.

Artikel 5.3 Wijziging grenzen van werkingsgebieden

Binnen het werkingsgebied 'Landelijk gebied' is het in beginsel niet mogelijk om de beoogde woon- en maatschappelijke functies mogelijk te maken. Het wijzigen van de begrenzing van het ‘stedelijk gebied, landelijke kern’ gaat officieel via een bestemmingsplanprocedure waarbij moet worden aangetoond dat door de wijziging een logische stedenbouwkundige opzet ontstaat. Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant besluiten uiteindelijk over een dergelijke herbegrenzing.

Gedeputeerde Staten zijn bevoegd de in deze verordening opgenomen grenzen van een werkingsgebied te wijzigen als één of meer van de volgende gevallen zich voordoet:

  1. de wijziging is nodig voor een doelmatige uitvoering;
  2. de wijziging draagt bij aan het doel waarvoor het werkingsgebied is opgenomen;
  3. de wijziging past binnen de uitgangspunten en basisprincipes van deze verordening;
  4. er is sprake van kennelijke onjuistheden in de begrenzing;
  5. de begrenzing van een gebied is niet langer in overeenstemming met een bestemmingsplan dat overeenkomstig artikel 3.8, derde lid, Wet ruimtelijke ordening is vastgesteld.

Het plangebied ligt direct tegen het stedelijk gebied aan, waarbij het aannemelijk is dat de basisbeginselen en uitgangspunten die gelden voor het werkingsgebied 'Landelijk gebied' (welke voornamelijk gericht zijn op openheid, landschappelijke kwaliteiten en agrarische / overige landelijke functies) niet geheel behaald kunnen worden gezien de aanwezigheid van reeds bestaande gemengde functies, aanwezige (lint)bebouwing en infrastructuur in de omgeving van de Strijbeekseweg. Een wijziging van deze begrenzing, waarbij specifiek het plangebied tot de structuur ‘stedelijk gebied, landelijke kern’ gaat behoren, zou recht doen aan de bestaande situatie en leidt tevens tot een logische afronding van het bestaand stedelijk gebied.

Daarnaast liggen conform de knelpunten en kwaliteitenkaart van de gemeente Breda, opgesteld d.d. 11-05-2019 en weergegeven in figuur 3.3, de bestaande en potentiële ruimtelijke waarden vooral aan de overzijde van de weg. Op de kaart is ook weergegeven dat de locatie voor de verenigingsloods is benoemd als indifferente ruimte met aanvullend de aanduiding 'snelweg in het zicht'. De voorzijde van het plangebied valt conform de kaart in het gebied met de kwaliteit 'waardevolle groene tuinen aan bebouwingslint'. Dit principe wordt niet behaald met de huidige functie 'agrarisch', maar wel met de beoogde woonfunctie. De ontwikkelrichting van de gemeente Breda is dus niet zozeer gericht op behoud van kwaliteiten ten aanzien van het landelijk gebied en biedt daarmee kansen voor integratie met het werkingsgebied ‘stedelijk gebied, landelijke kern’.

verplicht

Figuur 3.3 Knelpunten en kwaliteitenkaart omgeving Strijbeekseweg (Bron: Gemeente Breda)

Wat betreft punt 1 is bij de toetsing aan artikel 3.6 onderbouwd dat de wijziging nodig is voor een doelmatige uitvoering, namelijk de realisatie van de benoemde functies om daarmee ook een sociaal-maatschappelijk belang te behartigen. Dit sluit tevens aan bij punt 3, waarbij wordt aangegeven dat de wijziging moet passen binnen de uitgangspunten en basisprincipes van deze verordening.

Wat betreft punt 2 draagt de wijziging bij aan het doel waarvoor het werkingsgebied is opgenomen, namelijk een woon- en maatschappelijke functie gecombineerd met natuurontwikkeling en landschapsinvestering. De loods zal ten zuidoosten van de woning worden gerealiseerd en zal worden gebruikt als loods voor carnavalswagenbouwers, voor de harmonievereniging en als opslagloods met individuele (buurtgebonden) opslagunits. Er wordt aansluiting gezocht met het perceel van het autobedrijf en de GGD die al in het bestaand stedelijk gebied opgenomen zijn. Deze locatie is verschillende keren met de provincie voor besproken wat uiteindelijk heeft geleid tot dit bestemmingsplan.

Gelet op het voorgaande wordt provincie Noord-Brabant verzocht om medewerking te verlenen aan herbegrenzing. Overige leden uit artikel Artikel 5.3 zijn niet relevant voor de beoogde ontwikkeling.

Artikel 6.2 Procedure grenswijziging werkingsgebied op verzoek

Voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan wil het college een verzoek tot herbegrenzing van de Interim Omgevingsverordening indienen bij Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant. Het betreft de volgende aanpassingen, welke opgenomen zijn in artikel 10.2:

  1. Overige zone - in Interim omgevingsverordening te verwijderen Landelijk gebied;
  2. Overige zone - in Interim toe te voegen Stedelijk gebied, Landelijke kern.

De grenswijziging is noodzakelijk omdat het beoogde plan anders in strijd is met de Iov en is voorstelbaar gezien het feit dat aan de bijbehorende voorwaarden wordt voldaan. Aangezien door de wijziging sprake is van stedelijk gebied en Artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap formeel enkel van toepassing is op het buitengebied, kan de toets aan dit artikel formeel achterwege worden gelaten. Echter streeft de gemeente Breda naar een kwalitatieve inpassing van de woning en de loods met daarbij tegemoetkoming aan de belangen vanuit provinciaal beleid en wenst daarom de gemeentelijke Landschapsinvesteringsregeling (LIR) Breda in ze zetten voor voorliggend initiatief. Hier wordt nader op in gegaan in paragraaf 3.5.9 van voorliggend bestemmingsplan.

3.3.3 Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het provinciaal beleid.

3.4 Regionaal Beleid

Gemeente Breda behoort tot de regio West-Brabant, een samenwerkingsverband tussen 19 gemeenten in West-Brabant. Ook is de gemeente onderdeel van het netwerk BrabantStad, waarin het met de gemeenten 's-Hertogenbosch, Tilburg, Eindhoven en Helmond samenwerkt aan het verbeteren van de Brabantse concurrentiepositie en een duurzame groei van het stedelijke netwerk.

3.4.1 Ruimtelijke Visie West-Brabant 2030

De Ruimtelijke Visie West-Brabant 2030 beschrijft, met een doorkijk naar 2040, de koers van de regio West-Brabant in een ruimtelijk casco. Dat casco biedt een gemeenschappelijk kader voor de samenwerkingspartners in de aanpak van opgaven die uiteengezet zijn in de ruimtelijke agenda. Het is de koers van West-Brabant, waarin bestaande ambities gekoppeld zijn aan strategische keuzes ten aanzien van structurele veranderingen op langere termijn.

De Ruimtelijke Visie West-Brabant 2030 ziet de streek als een aantrekkelijke woonregio die zich actief open stelt voor nieuwe inwoners. Hiermee wordt vooralsnog ingezet op groei van de bevolking. De bijbehorende woningbouwopgave wordt gezien als een kwalitatieve marktvraag, waarbij het onderscheid in verschillende subregionale woningmarkten met een eigen, herkenbaar karakter van belang is.

Toetsing

Voor het plangebied betekent het dat er vanuit de regio West-Brabant geen eisen of restricties geformuleerd zijn waar de nieuwe ontwikkeling aan moet voldoen.

3.4.2 Brabantse Agenda Wonen

De provincie Noord-Brabant telt verscheidene regionale woningmarkten, elk met hun eigen regiospecifieke en gemeentelijke karakteristieken, kwaliteiten, ontwikkelingen en opgaven. Dit hangt onder meer samen met de economische dynamiek in de regio en de positie van de regio in het grotere geheel van nationale en internationale netwerken. Ook regionale en gemeentelijke verschillen in groei of krimp van de bevolking en veranderingen in de leeftijds- en huishoudenssamenstelling spelen een belangrijke rol.

De provincie kent een flinke woningbouwopgave, met een sterk accent op de eerstkomende 10 tot 15 jaar. Tot 2030 moeten er nog 120.000 woningen bijgebouwd worden, voor 2035 160.000. Hierbij gaat het niet alleen om het wonen 'sec'; het voorzien in de behoefte van huishoudens aan voldoende en geschikte woonruimte. Meer en meer gaat het ook om de meerwaarde van het wonen als een van de drijvende krachten achter tal van sociaal-maatschappelijke en ruimtelijk-kwalitatieve (transitie) opgaven zoals leegstand, economische structuurversterking, mobiliteit en bereikbaarheid, duurzaamheid en energie, klimaatadaptatie, sociale veerkracht en erfgoed.

Met de Brabantse Agenda Wonen, vastgesteld in september 2017, wil de provincie gemeenten en andere betrokken partijen uitnodigen om samen versneld de benodigde woningbouwopgave aan te pakken. Zorgvuldig ruimtegebruik en duurzame verstedelijking staan daarbij nog steeds centraal net als vraaggericht bouwen waarbij rekening gehouden wordt met de groeiende behoefte voor woningen in het middensegment en levensloopbestendige en nieuwe woonvormen.

Binnen de vier RRO-gebieden in de provincie worden al jaren kwantitatieve en kwalitatieve afspraken gemaakt over de woningbouw. Voor de komende jaren gaat het hierbij niet primair meer om 'de aantallen'. Doel is een goed functionerende regionale woningmarkt, waarbij het wonen optimaal bijdraagt aan het versterken van de (ruimtelijke) kwaliteiten van de regio en daarmee aan de aantrekkelijkheid van het regionale woon-, leef- en vestigingsklimaat. Om het 'accent op de aantallen' verder te verminderen en de focus meer te leggen op ruimtelijk-kwalitatieve afspraken en de urgentie rond tal van opgaven op de regionale woningmarkt, wil de provincie de komende tijd ervaring opdoen met een werkwijze die niet zozeer gericht is op het jaarlijks maken van regionale kwantitatieve woningbouwafspraken, maar waarbij wordt aangesloten op 'het ritme' van actualiseren van de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose per drie jaar. Regionale en gemeentelijke woningbouwontwikkelingen zullen wel worden gemonitord.

Regionale afspraken woningbouw

De gemeente Breda heeft met de regiogemeenten van West-Brabant (RRO West-Brabant) en de provincie Noord-Brabant als onderdeel van de Brabantse Agenda Wonen nadere afspraken gemaakt in het ‘Perspectief op wonen en woningbouw - regio Breda e.o.’. Dit perspectief is in 2019 opgesteld en opnieuw bekrachtigd voor het jaar 2020. Ten aanzien van nieuwbouw zijn de volgende afspraken vastgelegd:

  • De actuele provinciale behoefteprognose vormt de richtinggevende (getalsmatige) basis voor de gemeentelijke woningbouwprogrammering en -planning;
  • Gemeentelijke woningbouwprogramma's gaan uit van een reële woningbehoefte en zetten in op flexibiliteit om in te kunnen spelen op veranderingen en nieuwe kansen;
  • Lokaal onderzoek en afspraken tussen gemeente, marktpartijen en/of corporaties vormen de inhoudelijke basis voor te realiseren programma's;
  • In principe wordt ingezet op inbreiding en transformatie locaties. In te motiveren uitzonderingsituaties wordt gekeken naar woningbouwlocaties buiten het bestaand stedelijk gebied. De ruimtelijke kwaliteit van de opgave op de betreffende locatie, mede in relatie tot de directe omgeving, is hierbij een belangrijk aandachts- en uitgangspunt.

Toetsing

Voor het woningbouwprogramma van de gemeente Breda is de provinciale 'Bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant (2020)' van de provincie Noord-Brabant richtinggevend. Hierin wordt de kwantitatieve woningbehoefte geraamd op het toevoegen van circa 9.000 woningen in de periode tot en met 2030 en nog eens 6.000 woningen tot 2040. In het woningbouwprogramma van de gemeente is de bouw van ruim 2.700 woningen direct passend binnen een bestemmingsplan om de harde plancapaciteit aan te vullen.De beoogde ontwikkeling voorziet in de toevoeging van één woning. Hiermee wordt, in beperkte mate, een bijdrage geleverd aan de provinciale, regionale en gemeentelijke kwantitatieve behoefte.

3.4.3 Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen het regionaal beleid.

3.5 Gemeentelijk Beleid

3.5.1 Omgevingsvisie Breda 2040: Breda sterk en veerkrachtig

De Omgevingsvisie Breda 2040 'Breda sterk en veerkrachtig' (vastgesteld op 21 oktober 2021) heeft betrekking op het gehele grondgebied van Breda en op alle thema's die te maken hebben met onze fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie Breda 2040 is een kaderstellende visie die gebruikt wordt als basis voor de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven, voor nieuw op te stellen bestemmingsplannen en later omgevingsplannen en voor andere ruimtelijke besluiten. De visie is juridisch bindend voor het orgaan dat het vaststelt, te weten de gemeenteraad, maar niet direct bindend voor de burger; op basis van de visie worden ook geen ontwikkelingen juridisch rechtstreeks mogelijk gemaakt. Wel biedt de visie het kader voor de uitwerking van concrete plannen en projecten. Via doorvertaling van de visie in een bestemmings- of omgevingsplan ontstaat uiteindelijk juridische binding voor de burger en andere partijen in de stad.

In de omgevingsvisie zijn drie hoofdlijnen voor de (ruimtelijke) ontwikkeling van Breda geformuleerd:

  • Versterkt internationaal knooppunt: Breda gebruikt haar centrale ligging en goede verbindingen om van de stad nog meer een plek te maken die voor internationale bedrijven aantrekkelijk is. De voorzieningen en ontwikkelingen dragen daaraan bij.
  • Ongedeeld Breda: Breda is een gemeente waar iedereen kan meedoen, of je nu arm of rijk bent, jong of oud, dorps of stads. Waar je gezond kunt leven en werk kunt vinden. Met bijvoorbeeld winkels, scholen en sportlocaties om de hoek in een herkenbare omgeving. Zo biedt Breda ruimte aan een sterke gemeenschap met veel energie.
  • Verbind met groen: Breda zorgt voor een groene en gezonde stad die klaar is voor toekomstige veranderingen. Veranderingen zoals het klimaat en de woonwensen. Maar ook hoe we stroom opwekken en onze huizen verwarmen. Breda is de eerste Stad in een park en met een vitaal buitengebied.

Breda zet de komende jaren in op het ontwikkelen van een hoogstedelijk centrum. Dit maakt de stad aantrekkelijk voor de inwoners, maar ook voor mensen van buitenaf. Er wordt gewerkt aan hoogbouw en een unieke mix van wonen, werken en ontspannen. Breda draagt bij aan de woningbouwopgave door 25.000 extra woningen te bouwen. Hiervan worden er 10.000 in het huidige centrum en nieuwe centrum CrossMark gebouwd, waar voorzieningen dichtbij zijn. Dit is mogelijk door meer hoogbouw toe te passen. Dit draagt niet alleen bij aan de woningopgave, maar versterkt en markeert ook het karakter van een hoogstedelijke binnenstad.

Breda streeft naar een aantrekkelijke woongemeente waar mensen tevreden zijn met hun woning en woonomgeving en deze aansluit bij hun woonwensen en mogelijkheden. Breda is een groeiende gemeente met een toename van inwoners en huishoudens. Met name het aantal en aandeel een- en tweepersoonshuishoudens en ouderen (vergrijzing) neemt toe. De woningvoorraad wordt zowel kwalitatief als kwantitatief aangepast om tegemoet te komen aan een veranderende woonbehoefte. Woningbouw dient aanvullend te zijn op de bestaande woningvoorraad, zodat doorstroming ontstaat. De bouw van woningen geschikt voor empty-nesters (ouders waarvan de kinderen niet meer thuis wonen)/ouderen zorgt voor het vrijkomen van (grote) eengezinswoningen voor gezinnen. Door meer woningen te bouwen wordt de druk op de woningmarkt verminderd. Iedereen woont prettig, op bereikbare afstand van werk en voorzieningen en in een gezonde en veilige omgeving. Breda streeft naar een kwalitatief goede woningvoorraad, die regionaal aansluit op de woonbehoefte van alle groepen bewoners. Door in te zetten op doorstroming kunnen ook mensen met een laag- en middeninkomen in Breda wonen. Daarnaast wordt het woningaanbod vergroot voor doelgroepen en in woonmilieus waar grote vraag naar is. Als centrumstad in de regio wordt het (centrum)stedelijk woonmilieu uitgebreid en versterkt. Hiermee wordt voorzien in de groeiende behoefte aan deze woonmilieus.

Toetsing

Het onderhavige initiatief voorziet in de realisatie van één woning en een verenigingsloods, grenzend aan het bestaand stedelijk gebied van Ulvenhout. Hiermee wordt zowel in kwalitatief en kwantitatief opzicht voldaan aan de hedendaagse woonbehoefte. De ontwikkeling is gesitueerd in een landelijke omgeving en voorziet in het afronden van het dorpslint Strijbeekseweg. Het karakter van bestaande woonmilieus wordt hiermee versterkt en komt de leefbaarheid en kwaliteit van de leefomgeving ten goede. Dit betreft tevens één van de speerpunten uit het woonbeleid, namelijk het versterken van het karakter van bestaande woonmilieus.

De ontwikkeling is voorzien op een afgebakend perceel tussen de afrit van de A58 en de Strijbeekseweg. Verdere stedelijke uitbreiding wordt voorkomen waarmee Ulvenhout als kern aldus compact blijft. Qua maat en schaal sluit het plan daarom aan bij de omgeving.

3.5.2 Woonvisie Breda en Uitvoeringsagenda

Op 16 december 2014 heeft het college de Uitvoeringsagenda van de Woonvisie vastgesteld. In deze agenda benoemt de gemeente Breda de acties en prestaties waarmee de ambities en opgaven uit de in december 2013 vastgestelde ‘Woonvisie Breda, wonen in een dynamische tijd’ worden geborgd. Breda streeft naar een kwalitatief goede, duurzame en gedifferentieerde woningvoorraad. Essentieel is dat de woningvoorraad aansluit bij de diversiteit in de vraag vanuit de verschillende groepen van bewoners en dat we vitale wijken hebben.

In de Uitvoeringsagenda van de Woonvisie wordt richting gegeven aan de uitvoering van de vier kernopgaven uit de Woonvisie:

  • een aantrekkelijke en betaalbare woning voor iedereen;
  • aantrekkelijk wonen voor iedereen: specifieke opgaven;
  • een prettige woonomgeving;
  • duurzaam wonen en leven.

Toetsing

De Woonvisie en Uitvoeringsagenda zijn gestoeld op de regionale woningbouwafspraken en de uitgangspunten van de Structuurvisie Breda 2030. Omdat de beoogde ontwikkeling past binnen deze kaders, vormt de Woonvisie Breda met bijbehorende Uitvoeringsagenda geen belemmering voor de uitvoering.

De kwantitatieve woningbehoefte in Breda is overduidelijk. Dat blijkt niet alleen uit prognoses maar ook in de praktijk door afnemend aanbod en oplopende prijzen. Ook is duidelijk dat het aantal eenpersoonshuishoudens de komende jaren fors zal toenemen door de vergrijzing en individualisering.

Voor wat betreft het kwalitatieve aspect, wordt in de regionale woonvisie gesteld, dat bij nieuwbouw 'de focus moet liggen op aanbod aan woningen dat ontbreekt en waarmee de voorraad aansluit op bevolkingsopbouw en samenstelling'. In de lokale woonvisie wordt gepleit voor voldoende levensloopbestendige woningen en het versterken en behouden van de identiteit van de variëteit aan woonmilieus in Breda.

Het is de kunst om nieuwbouw strategisch in te zetten en invulling te laten geven aan de kwalitatieve behoefte. De invulling kan per locatie verschillen.

Het voorliggende plan levert een bijdrage aan een uniek dorps woonmilieu binnen de gemeente Breda. Het voorziet tevens in de lokale woonbehoefte en de woning kan levensloopbestendig worden uitgevoerd. Hoewel de beoogde woning gelegen is buiten het woonservicegebied, wordt vanwege de behoefte, locatie en grootte van de woning, vanuit het woonbeleid positief geadviseerd op het initiatief. Het toevoegen van een geschikte woning in Ulvenhout weegt, vanwege de grote behoefte aan dit soort woningen, zwaarder dan de locatie en wordt als meerwaarde gezien voor de woningvoorraad. Tevens sluit een vrijstaande woning aan bij het aanwezige woonmilieu, waarmee het initiatief bijdraagt aan de functionele kwaliteit.

3.5.3 Aanvulling op de Woonvisie 2013

De gemeenteraad heeft op 17 november 2016 de aanvulling op de Woonvisie 2013 vastgesteld, waarbij het uitgangspunt is: 'voldoende sociale en middeldure huurwoningen met betaalbare woonlasten in een prettige woonomgeving'. In deze aanvulling wordt ingespeeld op de actuele vraagstukken en ontwikkelingen in de sociale huur en middeldure huurvoorraad. Twee beleidsdoelen zijn hierin als leidend aangegeven. Ten eerste betreft het een uitbreidingsopgave voor sociale huurwoningen (20% van de stedelijke uitbreidingsopgave), voornamelijk in de vorm van appartementen voor jongeren en ouderen. Ten tweede betreft het een uitbreidingsopgave voor middeldure huurwoningen (10% van de stedelijke uitbreidingsopgave). Op deze wijze wordt ingezet op een strategische nieuwbouw zodat huurders die dat ook willen daadwerkelijk kunnen verhuizen naar een passende woonomgeving. Vanuit deze beleidsuitgangspunten wordt per project een afweging gemaakt in opgave, ieder project vraagt om maatwerk.

Toetsing

Vanuit bovenstaand woonbeleid is voor het voorliggende project een eigen afweging gemaakt en is het voorgestelde woningbouwprogramma akkoord bevonden door de gemeente Breda.

3.5.4 Bestuursakkoord 2022 - 2026 'Dichtbij doen, samen sterk vooruit'

Het bestuursakkoord vormt de basis van het beleid van de bestuursperiode 2022 - 2026. In het akkoord staat hoe het college wil besturen en wat de belangrijkste doelstellingen voor de komende 4 jaar zijn. Voor wat betreft de voor voorliggend initiatief relevante thema's wonen en gebiedsontwikkeling wordt vastgehouden aan de volgende ambities.

Wonen

  • Er wordt vastgehouden aan de ambitie om 6000 woningen per bestuursperiode te realiseren. Hierbij wordt zo veel mogelijk aangesloten bij de verdeling volgens de Nationale Woon- en Bouwagenda.
  • Tijdelijke woningen kunnen helpen om de woningnood op te lossen. Er wordt gestreefd naar een substantiële hoeveelheid tijdelijke woningen in deze periode.
  • Er moet versneld worden om de woningmarkt betaalbaar te maken. Daarvoor maakt Breda voor de jaren 2022 en 2023 samen € 1 miljoen vrij en in de jaren daarna structureel € 1,5 miljoen per jaar.
  • Breda stelt voor wonen (inclusief woonzorgeenheden) en gebiedsontwikkelingen € 14 miljoen beschikbaar.
  • Naast huurwoningen worden voldoende koop woningen gerealiseerd en stimuleert Breda de doorstroom van sociale huur naar koop.
  • Breda gaat actiever werken aan het faciliteren van initiatieven uit de samenleving en geeft ruimte aan Collectief Particulier Opdrachtgeverschap, waar mogelijk zonder onnodige tussenkomst van ontwikkelaars.
  • Breda gaat senioren die dat willen, helpen om de stap te maken naar een appartement of patiowoning. Daarnaast is extra aandacht voor de behoefte aan levensloopbestendige woningen, zoals Knarrenhofjes.
  • De oude woonvisie dateert van voor de woningcrisis. Er wordt dan ook een nieuwe woonvisie ontwikkeld.
  • Er worden instrumenten ingevoerd die helpen om de Bredase woningmarkt betaalbaar te maken. Zo wordt een opkoopverbod voor speculanten ingesteld.
  • De doelgroepenverordening wordt aangepast: starters en lage- en middeninkomens (alleenstaanden en tweeverdieners) staan voor ons op nummer één. Gemeente Breda streeft ernaar dat jongeren en ouderen zo lang mogelijk in dorpen en wijken kunnen blijven wonen.
  • Zowel in het beleid als met financiële impulsen zet de gemeente in op woningen tot de NHG-grens (nu is die € 355.000). Dit betekent dat de komende periode minder op het segment boven de NHG-grens wordt ingezet.
  • Er wordt deze bestuursperiode gezocht naar mogelijkheden om in samenspraak met politie, zorginstellingen en corporaties enkele wooneenheden te realiseren voor Anders Wonen. Dit om voor deze groep een plek te realiseren en om daarmee overlast in wijken en dorpen te voorkomen.

Gebiedsontwikkeling

  • Gemeente Breda ontwikkelt verschillende grote bouwlocaties in de stad en in de dorpen.
  • Meer woningen betekent ook meer mobiliteit en meer gebruik van bestaande voorzieningen. Het niveau van bestaande voorzieningen gaat omhoog en waar nodig dienen extra voorzieningen te worden toegevoegd. Hier wordt fors in geïnvesteerd.
  • Gemeente gaat werken aan een actief en strategisch grondbeleid, waardoor zij minder afhankelijk worden van ontwikkelaars.

Toetsing

Met de beoogde realisatie van één woning wordt uitvoering gegeven aan de primaire doelen op het gebied van wonen zoals omschreven in het coalitieakkoord. Aanvullend wordt met de realisatie van de verenigingsloods ingespeeld op een maatschappelijke behoefte. Door de ontwikkeling wordt het dorpslint Strijbeekseweg in ruimtelijk en stedenbouwkundig opzicht afgerond. Bij de bouw van de woning en de verenigingsloods wordt in ieder gavel in de vorm van gasloos bouwen uitvoering gegeven aan de vraagstukken rondom duurzaamheid en energietransitie. De ontwikkeling is daarmee haalbaar en wenselijk vanuit het coalitieakkoord.

3.5.5 Perspectief wonen en gebiedsprofielen wonen

Op 24 september 2019 zijn door het college van B&W het 'Perspectief wonen' en de bijbehorende 'Gebiedsprofielen' vastgesteld. Het Perspectief wonen geeft op hoofdlijnen de gewenste richting aan van het wonen in de gebieden. Op basis van een analyse van gegevens wordt gekeken wat de ontwikkelingsmogelijkheden zijn waarop gebieden (Gebiedsprofielen) kunnen bijdragen aan het realiseren van reeds vastgestelde gemeentelijke beleidsdoelen op het gebied van wonen. De ambities vanuit het Bestuursakkoord laten zich hiertoe vertalen naar concrete woondoelen. Breda stelt de diversiteit en het eigen karakter van gebieden centraal. Voor een uitwerking naar concreet woonbeleid is het noodzakelijk een goed beeld te hebben van de situatie van het wonen per gebied, de mening van bewoners en de ontwikkelingsmogelijkheden.

In acht gebiedsprofielen is concreet richting en koers gegeven voor de gebieden. Dit vormt geen blauwdruk voor de gewenste ontwikkelrichting, maar is een kompas voor de manier waarop gebieden kunnen bijdragen aan het bereiken van stedelijke woondoelen. De informatie biedt een basis om per gebied voor het wonen maatwerk te leveren en sneller integrale keuzes te maken. Voor nieuwbouwplannen (inclusief transformatie) kunnen in een vroeg stadium richtlijnen worden meegegeven. Centraal uitgangspunt is de juiste woning op de juiste plek overeenkomstig gemeentelijk beleid.

De beleidsdoelen voor wonen zijn:

  • de woningmarkt sluit aan op de toekomstige vraag;
  • de woningen zijn betaalbaar;
  • de woningvoorraad is divers;
  • de woningen worden gewaardeerd;
  • de leefbaarheid is op orde;
  • de woningen zijn levensloopbestendig;
  • de woningen zijn duurzaam in een gezonde woonomgeving.

Toetsing

Het plangebied bevindt zich direct grenzend aan de bebouwde kom van Ulvenhout, welke gekenmerkt wordt door een duidelijke eigen identiteit. Doorstroming is onder meer in deze kern het vraagstuk. Dit kan door het realiseren van een gevarieerd aanbod van woninggroottes en -typologieën welke betaalbaar en levensloopbestendig zijn. De beoogde ontwikkeling geeft hier invulling aan.

3.5.6 Bomenbeleid 2016

De gemeente Breda heeft een nieuwe digitale kaart met waardevolle bomen, bossen en andere groene gebieden, vastgesteld d.d. 14 juli 2016. Aan de hand van criteria - zoals cultuurhistorie, ecologie en het klimaat - zijn samen met lokale natuur- en milieuverenigingen de Bredase bomen zorgvuldig in kaart gebracht. Het nieuwe bomenbeleid zorgt voor adequate bescherming van waardevolle bomen, maar ook bossen en houtsingels. Het brengt vereenvoudiging van de huidige Bomenverordening 2010. Het groen op de nieuwe kaart is in de toekomst beschermd en valt onder de regels van een omgevingsvergunning.

Blijkens de 'Bomenkaart' van de gemeente (figuur 3.4) is het plangebied aangewezen als 'Gebied met houtgewassen'. Deze classificatie houdt in dat voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, voor het vellen of rooien van houtgewas een omgevingsvergunning nodig is.

verplicht

Figuur 3.4 Uitsnede bomenkaart met aanduiding plangebied (Bron: Gemeente Breda)

Toetsing

Het planvoornemen voorziet niet in ingrepen waarvoor houtopstanden gerooid moeten worden. Waardevolle groenstructuren zijn binnen het plangebied evenwel niet aanwezig.

3.5.7 Mobiliteitsvisie Breda

De gemeente Breda heeft 22 april 2021 nieuw parkeerbeleid vastgesteld. Daartoe is in 2019 een aantal richtingen geduid in de nota Bouwstenen voor de Mobiliteitsvisie (augustus 2019). Omdat parkeren ruimte en financieel bepalend is voor nieuwbouwontwikkelingen, er vanuit de markt de roep is om flexibilisering van parkeernormen en om dubbelgebruik van parkeerplaatsen en omdat maatschappelijke trends wijzen op een lagere parkeerbehoefte, herijkt ook de gemeente Breda haar parkeerbeleid in samenhang met haar mobiliteitsbeleid. Dat betekent, dat in een Mobiliteitsplan aangegeven kan worden dat en hoe alternatieven zoals deelauto's, deelfietsen of mobiliteitsbudgetten (MaaS) ingezet worden, in nauwe samenhang met een gereduceerde parkeernormering.

Toetsing

Toetsing van de beoogde ontwikkeling aan het aspect verkeer en parkeren is opgenomen in paragraaf 4.3.

3.5.8 Duurzaamheidsvisie Breda 2030 en Impuls Ruimtelijke Adaptatie Breda

De Impuls Ruimtelijke Adaptatie Breda vindt zijn oorsprong in de Duurzaamheidsvisie Breda 2030. In de Impuls staat hoe Breda handen en voeten geeft aan (het beperken van) de gevolgen van de klimaatverandering. De Impuls bevat het programma voor het jaar 2016 op het gebied van ruimtelijke adaptatie. De gemeente heeft de ambitie om in 2044 klimaatneutraal te zijn. In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen wordt gestimuleerd aandacht te besteden aan groene daken en gevels. Het anders omgaan met hemelwater wordt tevens bevorderd. Naast ruimtelijke adaptatie en klimaatneutraal zet de Duurzaamheidsvisie Breda 2030 onder andere in op de inkoop van duurzame producten en het duurzame beheer van gebouwen, het reduceren van afval en het stimuleren van duurzame mobiliteit.

Het Rijk streeft ernaar geen aardgas meer te willen gebruiken als energievoorziening in 2050. Bij beoogde nieuwbouw is het advies om te kijken naar de energie-infrastructuur en de toekomstige hittebestendigheid van woningen.

Toetsing

Toetsing van de beoogde ontwikkeling aan het aspect duurzaamheid is opgenomen in paragraaf 4.9.1.

3.5.9 Landschapsinvesteringsregeling

Zoals beschreven in paragraaf 3.3.2 wil het college voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan een verzoek tot herbegrenzing van de Interim Omgevingsverordening indienen bij Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant. Het betreft de volgende aanpassingen, welke opgenomen zijn in artikel 10.2:

  1. Overige zone - in Interim omgevingsverordening te verwijderen Landelijk gebied;
  2. Overige zone - in Interim toe te voegen Stedelijk gebied, Landelijke kern.

De grenswijziging is noodzakelijk omdat het beoogde plan anders in strijd is met de Iov en is voorstelbaar gezien het feit dat aan de bijbehorende voorwaarden, zoals gemotiveerd in paragraaf 3.3.2, wordt voldaan. Aangezien door de wijziging sprake is van stedelijk gebied en Artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap formeel enkel van toepassing is op het buitengebied, kan de toets aan dit artikel formeel achterwege worden gelaten. Echter streeft de gemeente Breda naar een kwalitatieve inpassing van de woning en de loods met daarbij tegemoetkoming aan de belangen vanuit provinciaal beleid en wenst daarom de gemeentelijke Landschapsinvesteringsregeling (LIR) Breda in te zetten voor voorliggend initiatief.

Grondslag berekening

Op grond van de Landschapsinvesteringsregeling (LIR) Breda is een bijdrage van 20% verschuldigd over de waardestijging van de grond, die optreedt bij de realisatie van een verenigingsloods op een perceel met voorheen agrarische bestemming in het buitengebied.

Toetsing

De uitgangssituatie is een perceel van 8.617 m2 met agrarische bestemming. Aangezien de grond eigendom wordt en blijft van de gemeente Breda is sprake van een interne levering. Conform onze grondprijzenbrief 2022 is in dat geval als grondprijs “boekwaarde” van toepassing (zie tabel 1 in bijlage 1). Dat betekent dat de feitelijk gemaakte kosten voor grondaankoop drukken op de ontwikkeling. Die grondprijs bedraagt €8,- exclusief BTW per m2.

Het perceel wordt deels (4.178 m2) omgezet naar bestemming 'Maatschappelijk', waarvan conform bijbehorende regeling 900 m2 bebouwd, met een gehanteerde grondwaarde van € 25,00 exclusief BTW per m2. Voor het overige (3.278 m2) deel van het perceel (niet bebouwd) wordt een grondwaarde van 12,50 per m2 exclusief BTW gehanteerd. Het overige deel van het van het perceel wordt bestemd als 'Natuur' (2.223 m2), hierbij wordt een grondwaarde van € 1,- exclusief BTW per m2 gehanteerd. Het resterend perceelsdeel (2.216 m2) krijgt als bestemming 'Wonen'. Hier worden comparatief als prijsreferentie drie bouwkavels aan de Oude Molenweg te Prinsenbeek gebruikt (zie tabel 2 in bijlage 1), met een vergelijkbare oppervlakte van gemiddeld 1.610 m2. De verkoopprijs per m2 bedroeg daar €206,61 per m2 exclusief BTW. Aangezien de laatste kavel daarvan in 2021 is verkocht wordt het prijspeil met 10% geïndexeerd naar prijspeil 2022 tot €206,61 * 1,1 = €227,27 per m2 exclusief BTW. De berekening is weergegeven in tabel 3.1.

Tabel 3.1 Berekening benodigde landschapsinvestering conform LIR

verplicht

De verschuldigde bijdrage in het kader van de LIR Breda bedraagt derhalve € 100.078,- waarvan € 88.300,- wordt besteed op de locatie aan de Strijbeekseweg, en € 11.778,- wordt besteed op de locatie F. Kellyweg te Ulvenhout.

Voor de beoogde ontwikkeling aan de Strijbeekseweg is door de gemeente Breda een landschapsplan opgesteld. In artikel 9.2 van de regels van dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor realisatie en instandhouding van dit landschapsplan. De verplichting geldt binnen de bestemming 'Natuur'. Het landschapsplan is opgenomen als bijlage 1 bij de regels van voorliggend bestemmingsplan. De bijbehorende begroting voor de manier waarop de landschapsinvestering binnen het plangebied ingezet wordt is opgenomen als bijlage 2 van deze toelichting. Met de beoogde investering wordt voldaan aan de landschapsinvesteringsregeling van de gemeente Breda.

3.5.10 Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen het gemeentelijk beleid.

4 Milieu- En Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit plan relevant zijn. De resultaten en conclusies van eventuele onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

4.2 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

4.2.1 Normstelling en beleid

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen milieueffectrapportage nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.

4.2.2 Toetsing en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een woning en een verenigingsloods. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r. Dit betekent dat kan worden volstaan met een zogenoemde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen in bijlage 3. Het bevoegd gezag neemt op basis hiervan een mer-beoordelingsbeslissing.

4.3 Verkeer En Parkeren

De ontwikkeling zal leiden tot veranderingen op het gebied van verkeer en parkeren. In deze verkeersparagraaf wordt ingegaan op de verkeerskundige gevolgen van deze ontwikkeling.

4.3.1 Verkeersstructuur

Ontsluiting

Zowel de beoogde woning als de verenigingsloods worden (afzonderlijk van elkaar) ontsloten via de Strijbeekseweg. Hiervoor dient nieuwe infrastructuur te worden aangelegd. De aangrenzende weg betreft een weg met een snelheidsregime van 80 km/u die direct ten noorden van het plangebied, op de grens van de bebouwde kom en het landelijk gebied, over gaat in 50 km/u. Via de ten noorden van het plangebied gelegen rotonde is ontsluitingen in de richting van het dorpscentrum van Ulvenhout en Breda mogelijk. Via de Chaamsebaan is de oprit naar de A58 alsmede het dorp Chaam te bereiken.

Openbaar vervoer

Aan de Strijbeekseweg, op circa 400 meter loopafstand van het plangebied, is een bushalte gelegen. Hier halteren bussen van Breda naar Tilburg en vice versa, welke rijden via lijn 132.

Langzaam verkeer

Op de Strijbeekseweg maken fietsers gebruik van vrijliggende fietspaden aan weerszijden van de weg.

4.3.2 Verkeersgeneratie

De verkeersgeneratie van de toekomstige ontwikkeling is berekend aan de hand van kengetallen uit de CROW-publicatie 381. Op basis van data van het CBS is de stedelijkheidsgraad vastgesteld als 'sterk stedelijk'. Het projectgebied ligt in de rest bebouwde kom. Op basis van de omgevingsadressendichtheid en het autobezit wordt het gemiddelde van de bandbreedte gehanteerd. De verkeersgeneratie is berekend voor een loods van 1.740 m2 bvo en een vrijstaande koopwoning.

Tabel 4.1 Verkeersgeneratie toekomstige situatie

Functie Aantal Kengetal Weekdagintensiteit (mvt/etmaal) Werkdagintensiteit (mvt/etmaal)
Loods/Opslag 1.740 m2 4,45 per 100 m2 77,4 103,0
Koop, huis, vrijstaand 1 8,2 per woning 8,2 9,1
Totale toename 86 113

De beoogde ontwikkeling zal leiden tot een verkeerstoename van 86 mvt/etmaal op een gemiddeld weekdag. Conform CROW-publicatie 381 geldt voor woningen een omrekenfactor van 1,11 en voor werken een omrekenfactor van 1,33. Hiermee komt de totale werkdagintensiteit op gemiddeld 113 mvt/werkdagetmaal. Bij het beoordelen van de verkeersafwikkeling dient gekeken te worden naar het maatgevende uur, waarin doorgaans 10% van de etmaalintensiteit wordt afgewikkeld. Gedurende het drukste spitsuur zorgt de ontwikkeling van het plangebied voor een verkeersgeneratie van 12 mvt/uur.

4.3.3 Verkeerstoedeling autoverkeer

Het projectgebied zal worden ontsloten op de Strijbeekseweg. Uit verkeerstellingen van de gemeente Breda uit 2016 ligt de intensiteit van de Strijbeekseweg op gemiddeld 5.808 motorvoertuigen per weekdag. De verkeersomvang voor 2022 (huidige situatie) en 2032 (toekomstjaar) is bepaald door de verkeersomvang afkomstig van de verkeerstelling uit 2016 te corrigeren met een autonome verkeersgroei van 1% per jaar, hetgeen landelijk als algemeen gebruikelijke autonome verkeersgroei wordt gehanteerd.

Hiermee komt de verkeersomvang op de Strijbeekseweg op 6.165 mvt/etmaal in 2022 en 6.810 mvt/etmaal in 2032. Het verkeer dat wordt gegenereerd door de beoogde ontwikkeling bedraagt 86 mvt/etmaal op een weekdag. Hiermee komt het aandeel extra verkeer door de beoogde ontwikkeling op (86/6.810*100) 1,26%.

4.3.4 Parkeren

Op 29 april 2021 is de Nota Parkeernormen Breda 2021 vastgesteld. In deze nota zijn kwantitatieve en kwalitatieve eisen opgenomen die de gemeente Breda stelt aan auto- en fietsparkeren in nieuwbouw- uitbreidings- en transformatieontwikkelingen. De gemeentelijke nota geeft per functie de toepasselijke parkeernormen aan. Voor het onderhavige plangebied dient volgens de kaart 'Gebiedsindeling' uitgegaan te worden van de ligging van het plangebied in 'Overig grondgebied Breda'.

Voor de verenigingsloods geldt een parkeernorm van 0,7 per 100 m2 bvo. Er dienen voor de loods dus afgerond 13 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. Hiervoor is op eigen terrein (ruimte rondom de loods) voldoende ruimte aanwezig. Voor fietsparkeren geldt een fietsparkeernorm van 0,3 per 100 m2 bvo. Op eigen terrein is voldoende ruimte voor de stalling van fietsen.

Voor grondgebonden woningen (groter dan 90 m2 bvo) geldt een parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsen per woning. Er dienen aldus afgerond 2 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd binnen het plangebied. Gelet op het type woning en de grootte van het plangebied, is hiervoor voldoende ruimte aanwezig op eigen terrein. Voor fietsparkeren geldt een fietsparkeernorm van 4,2 per woning. De woning wordt gerealiseerd op een ruim bouwperceel. Op eigen terrein is voldoende ruimte voor de stalling van fietsen.

In de regels van onderhavig bestemmingsplan is gewaarborgd dat in voldoende parkeerplaatsen voor zowel de verenigingsloods als de woning wordt voorzien. Om te borgen dat voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen overeenkomstig de parkeernota wordt in de regels van het bestemmingsplan, waarmee onderhavig planvoornemen juridisch-planologisch mogelijk wordt gemaakt, een dynamische parkeerregeling opgenomen. Ten tijde van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen' zal concreet inzichtelijk moeten worden gemaakt waar de parkeerplaatsen worden gerealiseerd en wat de concrete parkeereis bedraagt. Het gemeentelijke parkeerbeleid (zijnde het dan geldende parkeerbeleid) vormt hiervoor een rechtstreeks toetsingskader.

4.3.5 Conclusie

Binnen het plangebied wordt voorzien in voldoende ruimte om te kunnen voldoen aan het gemeentelijk parkeerbeleid. Realisatie van de benodigde parkeerplaatsen is gewaarborgd in de regels van voorliggend bestemmingsplan.

4.4 Bedrijven En Milieuzonering

4.4.1 Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

4.4.2 Toetsing

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van een woning en een verenigingsloods. Hiermee worden zowel een milieugevoelige functie (de woning) als een (potentieel) milieuhinderlijke functie (de verenigingsloods) opgericht die getoetst moeten worden aan de systematiek zoals vastgesteld in de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Gezien de ligging van de locatie (in de nabijheid van bedrijven en detailhandel) wordt de omgeving van het plangebied getypeerd als een 'gemengd gebied'. Richtafstanden kunnen derhalve, met uitzondering van de afstanden die gelden ten aanzien van het aspect externe veiligheid, met een afstandstrap worden bijgesteld.

4.4.3 Conclusie

Ter plaatse van het plangebied is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat geborgd. Bovendien is geen sprake van verdere belemmering van omliggende bestaande bedrijvigheid.

4.5 Cultureel Erfgoed

4.5.1 Normstelling en beleid

Erfgoedwet

Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Ook regelt de Erfgoedwet de bescherming van rijksmonumenten beschermde stadsgezichten. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Besluit ruimtelijke ordening

Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting van elk bestemmingsplan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische waarden van het plangebied.

Gemeentelijk beleid

In 'Grondstof voor de toekomst, programma erfgoed 2019-2025' is vastgesteld dat erfgoed wordt benut als onderlegger voor de (her)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. De erfgoedkaarten vormen nu letterlijk de onderlegger voor het handelen van de gemeente. Cultureel erfgoed is vastgelegd in de beleidsadvieskaart 'Breda's Erfgoed, deel 1 Archeologie' en gebouwd erfgoed is vastgelegd in de Beleidsadvieskaart 'Breda's Erfgoed, deel 2 Historische geografie en gebouwd erfgoed'. De kaarten dienen, zoals vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening, als leidraad voor de erfgoedadvisering bij het opstellen of afwijken van bestemmingsplannen.

4.5.2 Toetsing en conclusie

Hierna wordt het planvoornemen aan de Strijbeekseweg getoetst aan de aspecten archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed.

Archeologie

Het plangebied kent op basis van de 'Beleidsadvieskaart 'Breda's Erfgoed, deel 1 Archeologie' (figuur 4.3) een hoge archeologische verwachtingswaarde waardoor een onderzoekplicht geldt bij bodemingrepen met een oppervlak van meer dan 100 m2 en dieper dan 30 cm.

verplicht

Figuur 4.3 Fragment archeologische beleidsadvieskaart (Bron: Gemeente Breda)

Een groot deel van de gronden in het plangebied wordt geroerd voor de bouw van de nieuwe woning en de loods. Ook voor de aanleg van de parkeerplaatsen en de ontsluitingsweg worden de gronden aan de oppervlakte geroerd. Vanwege het feit dat de grenzen van 100 m2 en 30 cm worden overschreden is ten behoeve van de omgevingsvergunning voor bouwen een archeologisch proefsleuvenonderzoek noodzakelijk.

Met onderhavig bestemmingsplan wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' voor het plangebied opgenomen om uitvoering van het benodigde archeologische onderzoek ten behoeve van de aanvraag omgevingsvergunning aspect 'bouwen' te kunnen waarborgen. Archeologisch onderzoek vindt plaats voorafgaand aan de omgevingsvergunningaanvraag aspect 'bouwen'.

Historische geografie

In de nabije omgeving van het plangebied is sinds eind jaren '30 sprake van de eerste bebouwing (Strijbeekseweg 13). Uit de historische kaarten (figuur 4.4) blijkt dat in de jaren daaropvolgend de kern van Ulvenhout uitgebreid is in de richting van de huidige planlocatie. Het plangebied zelf is altijd ongebouwd geweest.

verplicht

Figuur 4.4 Historische kaarten plangebied en omgeving (Bron: Topotijdreis)

In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangeven. Binnen het plangebied ligt geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Uit de cultuurhistorische waardenkaart volgt wel dat de planlocatie is gelegen binnen de regio van provinciaal cultuurhistorisch belang de 'Baronie'. Dit gebied wordt gekenmerkt door een oud, plaatselijk goed bewaard gebleven cultuurlandschap met tal van oudere en jongere landgoederen. Onderhavig planvoornemen is echter van zo'n kleine schaal dat het geen afbreuk doet aan cultuurhistorische waarden binnen of in de omgeving van de Baronie.

Historische geografie en gebouwd erfgoed zijn vastgelegd in de ‘Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed, deel 2 Historische geografie en gebouwd erfgoed’ van de gemeente Breda. Een uitsnede hiervan is in figuur 4.5 opgenomen.

verplicht

Figuur 4.5 Uitsnede cultuurhistorische beleidsadvieskaart (Bron: Gemeente Breda)

Op basis van de beleidsadvieskaart kent het plangebied een 'hoge' cultuurhistorische waarde. Behoud is uitgangspunt. Alleen wanneer het belang van een wijziging (of sloop) zwaarder weegt dan het belang van behoud, worden wijzigingen toegestaan. Bij een wijziging dient rekening te worden gehouden met de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende ruimtelijke structuur en de architectonische, stedenbouwkundige en/of landschappelijke kwaliteit. De cultuurhistorische waarde is hierbij sturend.

Bij het planvoornemen wordt rekening gehouden met de bestaande cultuurhistorische kwaliteiten door de beoogde woning op ruime afstand van de weg te situeren, vergelijkbaar met bestaande woningen aan de Strijbeekseweg. Ten aanzien van de beoogde bouwmassa is het huidige straatbeeld leidend. Dat wil zeggen dat de nieuwbouw zal bestaan uit maximaal twee bouwlagen met een kap. Het afmaken van een herkenbare stedenbouwkundige structuur met een vrijstaande bouwmassa draagt tevens bij aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Daarmee is het planvoornemen inpasbaar ten aanzien van de aldaar toegekende cultuurhistorische waarden. Ook de beoogde verenigingsloods doet qua volume, positionering en bouwhoogte geen afbreuk aan de cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied.

Het plangebied is gelegen aan de Strijbeekseweg. Dit betreft een weg die in het kader van historische geografie een ‘redelijk hoge’ waarde kent. Het voorgenomen plan doet echter geen afbreuk aan deze waarde daar deze weg geen wijziging ondergaat als gevolg van onderhavig plan.

Gebouwd erfgoed

Binnen het plangebied zijn geen beschermde monumenten aanwezig.

4.5.3 Conclusie

Het voornemen doet geen afbreuk aan cultuurhistorische waarden binnen of in de omgeving van het plangebied. Voor het plangebied wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen, waarmee behoud en bescherming van (verwachte) archeologische waarden gewaarborgd wordt.

4.6 Weg- En Spoorwegverkeerslawaai

4.6.1 Normstelling en beleid (algemeen)

De Wet geluidhinder en het Activiteitenbesluit vormen het wettelijk kader voor de beoordeling van geluid voor wegen, windturbines en bedrijven. In de Wet geluidhinder zijn normen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai (industrieterreinen) opgenomen. In het Activiteitenbesluit zijn normen voor individuele inrichtingen en windturbines opgenomen. Daarnaast heeft de gemeente nog beleid ten aanzien van evenementen.

4.6.2 Wegverkeerslawaai

Normstelling en beleid

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/uur-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidbelasting wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day evening night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde in onderhavige situaties bedraagt 63 dB (binnenstedelijk gelegen woning).

Aftrek ex artikel 110g Wgh

De in de Wgh genoemde grenswaarden aan de buitengevels ten aanzien van wegverkeerslawaai betreffen waarden inclusief aftrek op basis van artikel 110g Wgh. Dit artikel houdt in dat voor het wegverkeer een aftrek mag worden gehanteerd welke anticipeert op het stiller worden van het wegverkeer in de toekomst door innovatieve maatregelen aan de voertuigen. De toegestane aftrek bedraagt: 5 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen minder dan 70 km/u bedraagt. Voor wegen met een representatief te achten snelheid van 70 km/u of meer is de hoogte van de aftrek afhankelijk van de geluidbelasting exclusief aftrek. Bij een geluidbelasting van 56 dB en 57 dB mag een aftrek toegepast worden van respectievelijk 3 dB en 4 dB. Bij overige geluidbelastingen wordt een aftrek van 2 dB toegepast. De aftrek mag alleen worden toegepast bij toetsing van de geluidbelastingen aan de normstellingen uit de Wgh. In voorliggend onderzoek is gebruik gemaakt van een aftrek van 5 dB.

Toetsing

Het perceel ligt binnen de wettelijke zones (Wet geluidhinder) van de Rijksweg A58, Strijbeekseweg en de Chaamsebaan. Om deze reden is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai op het perceel. Bijbehorende rapportage is weergegeven als bijlage 4.

Ten gevolge van de Rijksweg A58 bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 52 dB inclusief de aftrek op basis van artikel 110g Wgh. Er kan niet voldaan worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maximale grenswaarde van 53 dB wordt niet overschreden. Hiervoor zal een hogere waarde moeten worden aangevraagd.

Ten gevolge van de Strijbeekseweg bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 53 dB inclusief de aftrek op basis van artikel 110g Wgh. Er kan niet voldaan worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maximale grenswaarde van 53 dB wordt niet overschreden. Hiervoor zal een hogere waarde moeten worden aangevraagd.

4.6.3 Railverkeerslawaai

Het plangebied ligt niet binnen de geluidzone van een spoorweg. Railverkeerslawaai vormt geen belemmering voor het plan.

4.6.4 Conclusie

Het aspect geluid biedt geen belemmering voor de verdere uitwerking van het plan. Het laten vaststellen van hogere waarden is noodzakelijk. Deze zal verleend worden door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda.

4.7 Externe Veiligheid

4.7.1 Normstelling en beleid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 meter binnen de transportroute.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

4.7.2 Toetsing

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Uit de informatie op de openbare risicokaart (figuur 4.6) blijkt dat de A58 zich ten oosten van het plangebied bevindt. Hierover worden gevaarlijke stoffen van o.a. de stofcategorie GT4 vervoerd met een invloedsgebied van 4 kilometer. De afstand van de loods tot de weg is circa 230 meter. De beoogde woning is gesitueerd op een nog grotere afstand ten opzichte van deze weg. Uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid 2013' (vastgesteld op 12-06-2019) blijkt dat de A58 ook de volgende risicoafstanden heeft:

  • Veiligheidszone: wordt gemeten vanaf het midden van de weg; deze varieert van 5 tot 30 meter. Binnen de veiligheidsafstand geldt een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar. Hierbinnen mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn.
  • Plasbrandaandachtsgebied: Langs wegdelen waarover veel wagons met brandbare vloeistoffen worden vervoerd, komen zogenaamde plasbrandaandachtsgebieden (PAG’s). Deze gebieden zijn extra kwetsbaar voor ongelukken waarbij deze wagons omvallen. De inhoud kan dan weglekken en in brand raken. Een PAG komt overeen met een zone van 30 meter aan weerszijden van de weg, gemeten vanaf de vangrail. Voor die zone gelden aanvullende bouwvoorschriften.

Het plangebied bevindt zich zowel buiten de veiligheidszone als het plasbrandaandachtsgebied. Daarnaast is het groepsrisico van de A58 niet groter dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Hierdoor hoeven volgens het Bevt geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik en kan er worden volstaan met een beknopte verantwoording.

Ten zuiden van het plangebied bevindt zich de A16, ook over deze weg worden gevaarlijke stoffen van onder andere de stofcategorie GT4 vervoerd met een invloedsgebied van 4 kilometer. De afstand van het plangebied tot deze weg bedraagt circa 3,5 kilometer. Omdat deze afstand groter is dan 200 meter, kan er volgens het Bevt ook voor deze route worden voldaan met een beknopte verantwoording.

verplicht

Figuur 4.6 Uitsnede openbare risicokaart met aanduiding plangebied (Bron: Risicokaart)

Risicovolle inrichtingen

Ten noorden van het plangebied, aan de Chaamsebaan 8, kan volgens het vigerende bestemmingsplan 'Ulvenhout' (vastgesteld op 24 augustus 2011) een tankstation met een LPG tank en vulpunt worden gerealiseerd onder voorwaarden. Voor een LPG-tankstation bedraagt het invloedsgebied 150 meter. De afstand van het plangebied tot dit gebied is kleiner dan 150 meter (60 meter). Het plangebied ligt in het invloedsgebied van deze risicovolle inrichting. Voor de plaatsgebonden risico-contour (10-6 per jaar contour) bij LPG-tankstations zijn in de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) vaste afstanden genoemd waarbinnen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig mogen zijn.

De PR-contour van 10-6 per jaar bedraagt (voor nieuwe situaties), vanaf

  • het LPG vulpunt 45 meter;
  • het ondergronds LPG reservoir 25 meter;
  • de LPG afleverzuil 15 meter.

De GR contour (invloedsgebied), vanaf

  • het LPG vulpunt -en
  • het ondergronds LPG reservoir bedraagt 150 meter.

Het plangebied valt binnen de PR-contour van het tankstation. De beoogde woning is een kwetsbaar object. Om deze reden is gekeken naar de afstand van het bouwvlak van de beoogde woning tot het verkooptpunt van LPG. Deze afstand bedraagt circa 68 meter. De beoogde woning valt dus buiten de PR-contour van het LPG-verkooppunt. De beoogde woning valt wel binnen het invloedsgebied (150) van het tankstation. In de handleiding Populatieservice wordt voor een woning uitgegaan van maximaal 2,4 personen. Gezien het feit dat de toename van het aantal personen klein is en dat het LPG-tankstation er niet is, kan er worden volstaan met een beknopte verantwoording.

Doordat binnen de maatschappelijke bestemming uitsluitend een verenigingsloods is toegestaan en geen andere maatschappelijke functies is hiermee het punt dat zeer kwetsbare gebouwen zijn uitgesloten voldoende afgedekt. In het kader van externe veiligheid vormt dit geen belemmering.

Beknopte verantwoording ten aanzien van de woning

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de Strijbeekseweg. Deze weg sluit aan op het verdere wegennetwerk van Ulvenhout, zoals de N639. Dit wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.

Zelfredzaamheid

In de toekomstige situatie worden een woning en een verenigingsloods gerealiseerd. De aanwezige kinderen en ouderen worden gezien als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de kinderen en ouderen kunnen begeleiden. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Als gevolg van een incident met toxische stoffen de weg geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Hiermee worden de aanwezigen beschermd tegen de blootstelling aan toxische gassen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.

4.7.3 Conclusie

Het plangebied bevindt zich in het invloedsgebied van de A58 en A16 . Ook bevindt het plangebied zich in het invloedsgebied van een LPG-tankstation dat er nog niet is, maar planologisch wel mogelijk is.

Omdat de afstand van de bouwvlakken van de beoogde ontwikkeling tot deze wegen groter is dan 200 meter en omdat er maar een kleine toename is van het aantal personen door de beoogde ontwikkeling is zowel voor de genoemde wegen als voor het LPG-tankstation een beknopte verantwoording opgesteld. Uit de beknopte verantwoording blijkt dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. De veiligheidssituatie zal met de beoogde ontwikkeling niet significant verslechten en wordt als aanvaardbaar gezien. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Luchtkwaliteit

4.8.1 Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij een ruimtelijke ontwikkeling uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof Toetsing van Grenswaarde
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³
fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg /m³

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

4.8.2 Toetsing en conclusie

Onderhavige ontwikkeling betreft de toevoeging van een woning en een verenigingsloods net buiten de kern van Ulvenhout. Binnen de bestemmingen 'Maatschappelijk' en 'Natuur' zijn luchtkwaliteitgevoelige bestemmingen uitgesloten.

De beoogde ontwikkeling zal leiden tot een verkeerstoename van 86 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Conform CROW-publicatie 381 geldt voor woningen een omrekenfactor van 1,11 en voor werken een omrekenfactor van 1,33. Hiermee komt de totale werkdagintensiteit op gemiddeld 113 mvt/werkdagetmaal.

In de NIBM-tool (versie 2022) is 2023 als jaar van planrealisatie aangehouden. Uit de berekening blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 0,06 µg/m³ en van fijnstof van 0,01 µg/m³ (figuur 4.7). Beide toenames blijven onder 1,2 µg/m³. Het project draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijnstof in de lucht. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.

verplicht

Figuur 4.7 Resultaten NIBM-tool 2022

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2020 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Bijbehorende kaart is weergegeven in figuur 4.8. De dichtstbijzijnde maatgevende weg is de Chaamse Baan respectievelijk de Strijbeekseweg (richting de Molenstraat) en de A58. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze wegen onder de grenswaarden lagen. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

verplicht

Figuur 4.8 Uitsnede NSL-monitoringstool met aanduiding plangebied

(Bron: NSL-monitoringstool)

4.9 Kabels En Leidingen

4.9.1 Normstelling en beleid

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

4.9.2 Toetsing en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.10 Bodem

4.10.1 Normstelling en beleid

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

4.10.2 Toetsing

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is voor het plangebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Bijbehorend onderzoeksrapport is opgenomen als bijlage 5. Hierna wordt volstaan met een beknopte samenvatting.

Algemeen

Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht, niet lijnvormig" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is. De bodem bestaat voornamelijk uit zwak tot matig siltig, zeer fijn tot matig fijn zand. De bovengrond is bovendien zwak tot matig humeus. De bovengrond is zeer plaatselijk zwak baksteenhoudend. Verder zijn er zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. De zintuiglijk schone bovengrond is ten hoogste licht verontreinigd met lood. De zwak baksteenhoudende bovengrond bleek niet verontreinigd te zijn. In de zintuiglijk schone ondergrond zijn eveneens geen verontreinigingen aangetoond. Het grondwater is plaatselijk licht verontreinigd met barium. Deze metaalverontreiniging is hoogstwaarschijnlijk te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentratie van barium in het grondwater. Voor de lichte naftaleenverontreiniging ter plaatse van peilbuis 15 is geen verklaring.

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht, niet lijnvormig" kan worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, niet geheel bevestigd.

Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging en de nieuwbouw op de onderzoekslocatie.

Asbest

Er zijn op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten. Een onderzoek asbest in bodem/ puin conform de NEN 5707/5897 is dan ook niet noodzakelijk.

PFAS

Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het “Handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie” of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing.

4.10.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.11 Water

4.11.1 Normstelling en beleid

Waterbeheer en watertoets

Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plan en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt.

Waterschap Brabantse Delta

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer (waterkwantiteits en - kwaliteitsbeheer) in het projectgebied. Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. In dit waterbeheerprogramma richt het waterschap die koers vooral op duurzaamheid en het beperken van de gevolgen van de klimaatverandering.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'Hydrologische uitgangspunten bij Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen, 2015'. Per maart 2021 zijn de regels rondom afkoppeling van verhard oppervlak aangescherpt.

In de Keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:

  1. Het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m2 is, of;
  2. De toename van verhard oppervlak maximaal 500 m2 is, of;
  3. De toename van verhard oppervlak bestaat uit een groen dak;
  4. De toename van verhard oppervlak groter dan 500 m2 tot en met 10.000 m2 is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale compensatie conform de rekenregel:

benodigde compensatie (in m3) = toename verhard oppervlak (in m2) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m)

De voorziening voldoet aan de volgende eisen:

  1. De bodem van de voorziening ligt boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG);
  2. De afvoer uit de voorziening vindt plaats via een functionele bodempassage naar het grondwater en/of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater. Indien een afvoerconstructie wordt toegepast, dient deze een diameter van 4 cm te hebben;
  3. Daarnaast moet er altijd een overloopconstructie zijn, om beschadiging van het oppervlaktewaterlichaam te voorkomen.

Beleid gemeente Breda

Het Stedelijk Waterplan 2019-2023; Breda water bewust vormen het beleidskader voor water op gemeentelijk niveau. Het beleid met betrekking tot de zorgplicht stedelijk afvalwater is vastgelegd in het Stedelijk Waterplan van de gemeente Breda. De zorgplichten hemel- en grondwater zijn in het door de gemeenteraad vastgestelde Hemel- en grondwaterbeleidsplan eerder uitgewerkt en in het Stedelijk Waterplan geïntegreerd.

Het hemel- en grondwaterbeleid zijn gericht op het nastreven van de oorspronkelijk natuurlijke situatie. Hiervoor gelden eisen ter voorkoming van (hemel- of grond)wateroverlast (veiligheidseisen) en eisen ter voorkoming van achteruitgang van het natuurlijk (hemel- of grond)watersysteem (duurzaamheidseisen). In alle gevallen geldt zuiveren waar het moet vanuit de gewenste waterkwaliteit.

De gemeentelijke ambitie bij herstructurering is het verwerken van kleine buien op een zo natuurlijk mogelijke wijze. Uitgangspunt van dit beleid is dat het systeem duurzaam, maar ook doelmatig wordt ingericht. Bij een toename aan verharding dient op grond van gemeentelijk beleid 78 mm (78 liter per m2) te worden geborgen. Bij een duurzame en klimaatadaptieve invulling van het plan kan hiervan af worden geweken tot de minimale eis van 60 mm. Voor bestaande verharde oppervlakten die aangesloten zijn op de riolering wordt in principe gerekend met een compensatie van 7 mm. Bestaande verharde oppervlakten die niet afwateren op de riolering hoeven niet meegerekend te worden.

4.11.2 Toetsing

4.11.3 Conclusie

Er wordt vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmering verwacht ten aanzien van onderhavig planvoornemen.

4.12 Ecologie

4.12.1 Normstelling en beleid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  1. Natura-2000 gebieden;
  2. Bijzondere nationale natuurgebieden;
  3. Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  1. alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  2. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  3. de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bijzondere nationale natuurgebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) kan buitenom de gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden Natura 2000, ook gebieden aanwijzen als Bijzonder nationaal natuurgebied wanneer het gebied is opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn of het gebied onderwerp is van een procedure als bedoeld in artikel 5 van de Habitatrichtlijn. De beschermende werking die geldt voor gebieden die behoren tot Natura 2000, geldt in dat geval ook voor het bijzondere nationaal natuurgebied.

Natuurnetwerk Nederland (NNN) / Natuurnetwerk Brabant (NNB)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. De provincie Noord Brabant hanteert daarvoor het begrip Natuurnetwerk Brabant (NNB). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  1. soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  2. soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn; en
  3. de bescherming van overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Brabant

In de provincie Noord-Brabant wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee, voor het op of in de bodem brengen van meststoffen en voor agrarische beregening uit grondwater. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wild zwijn en woelrat.

4.12.2 Toetsing

Het plan aan de Strijbeekseweg te Ulvenhout zou kunnen samengaan met effecten op beschermde gebieden, planten en dieren. Met de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebiedenen dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeerde diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt op circa 1,5 kilometer afstand van stikstofgevoelig Natura 2000-gebied 'Ulvenhoutse Bos', zoals weergegeven in figuur 4.11. Vermesting en verzuring als gevolg van stikstofdepositie zijn niet op voorhand uit te sluiten. In als bijlage 8 bijgevoegde memo wordt achtereenvolgens ingegaan op het toetsingskader, de gehanteerde uitgangspunten, de resultaten en de conclusie. De invoer- en uitvoergegevens voor zowel de aanleg- als de gebruiksfase zijn in deze memo beschreven.

verplicht

Figuur 4.11 Ligging plangebied t.o.v. omliggende Natura 2000-gebieden (Bron: Rijksoverheid)

AERIUS Calculator geeft aan dat er voor zowel de aanleg- als de gebruiksfase geen rekenresultaten zijn hoger dan 0,00 mol/ha/jr. Op grond van de Wet natuurbescherming voor het onderdeel Natura 2000-gebieden zijn er qua stikstofdepositie geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit project. De berekeningen zijn als bijlage bij de memo gevoegd.

Soortenbescherming

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De volledige rapportage is opgenomen in bijlage 6. Hierna wordt volstaan met een beknopte samenvatting.

Huismussen en gierzwaluwen

De bebouwing van de Strijbeekseweg 15 naast de onderzoekslocatie is potentieel geschikt als broedlocatie voor huismussen en gierzwaluwen. Geadviseerd wordt om de werkzaamheden op een afstand van 3 tot 5 meter van de gevels van de omliggende bebouwing of buiten het broedseizoen van de huismus en gierzwaluw uit te voeren. Dit laatste betekent dat de werkzaamheden buiten de periode van maart tot en met augustus dienen plaats te vinden. Indien de werkzaamheden niet op een afstand van 3 tot 5 meter van de gevels van de Strijbeekseweg 15 of buiten het broedseizoen plaats kunnen vinden, dienen nader onderzoeken naar broedlocaties van huismussen en gierzwaluwen uitgevoerd te worden voorafgaand aan de werkzaamheden.

Algemene broedvogelsoorten

Voor algemene broedvogelsoorten die op de onderzoekslocatie zijn te verwachten geldt dat, indien onverhoopt bomen en struiken rond de onderzoekslocatie verwijderd dienen te worden, geen overtredingen plaats zullen vinden met betrekking tot deze soorten wanneer het verwijderen van de beplanting buiten het broedseizoen (maart tot september) plaatsvindt. Wanneer de aanwezige beplanting buiten het broedseizoen gesnoeid of verwijderd wordt, wordt geadviseerd om ook het snoeiafval buiten het broedseizoen te verwijderen om broedgevallen hierin te voorkomen. Eventueel aanwezige nesten mogen worden weggenomen wanneer deze op dat moment niet in gebruik zijn. Geldend is echter de aanwezigheid van een broedgeval op het moment van ingrijpen. Indien de beplanting niet buiten het broedseizoen verwijderd kan worden, dient vooraf aan de werkzaamheden een broedvogelinspectie uitgevoerd te worden.

Vleermuizen

Gelet op de geschiktheid van de bebouwing rondom de onderzoekslocatie voor vleermuizen, wordt geadviseerd om de werkzaamheden overdag uit te voeren en daarbij de in- en uitvliegroutes van de potentiële verblijfplaatsen vrij te houden. Wanneer dit niet mogelijk is, dient nader onderzoek naar verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen in de bebouwing rondom de onderzoekslocatie uitgevoerd te worden. Tevens dient, ten aanzien van mogelijk in de omgeving verblijvende of foeragerende vleermuizen en ten aanzien van lijnvormige elementen die gebruikt kunnen worden als vliegroute, vleermuisvriendelijke verlichting toegepast te worden in de nieuwe situatie en tijdens werkzaamheden die tussen zonsondergang en zonsopkomst plaatsvinden. Vleermuisvriendelijke verlichting kan toegepast worden door verlichtingsarmaturen te gebruiken die naar beneden schijnen en daarmee zo min mogelijk strooilicht veroorzaken, of andere vleermuisvriendelijke verlichting (amberkleurig) toe te passen. Indien de werkzaamheden niet op bovenstaand beschreven manier kunnen plaatsvinden, dient een nader onderzoek naar gebouwbewonende vleermuizen uitgevoerd te worden.

Kleine marterachtigen

Uit de uitgevoerde quickscan is duidelijk geworden dat de onderzoekslocatie deel uitmaakt van het functioneel leefgebied van kleine marterachtigen als migratieroute tussen foerageergebieden en/of verblijfplaatsen. Ten aanzien hiervan is nader onderzoek naar kleine marterachtigen geadviseerd om de precieze functie van de onderzoekslocatie voor deze soortgroep te achterhalen.

De rapportage van dit nader onderzoek is weergegeven als bijlage 7. Uit het onderzoek is gebleken dat de onderzoekslocatie geen functie heeft voor kleine marterachtigen (bunzing, hermelijn en wezel). Hierdoor zijn maatregelen ten aanzien van deze soorten niet benodigd. Wel dient rekening gehouden te worden met de algemene zorgplicht ten aanzien van andere grondgebonden zoogdieren en amfibieën, en dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen van algemene broedvogelsoorten.

Amfibieën

Geadviseerd wordt om een ecologisch werkprotocol op te laten stellen waarin maatregelen staan beschreven om schade aan het verstoren van individuen van de mogelijk aanwezige boomkikker, heikikker, kamsalamander, poelkikker, alpenwatersalamander, vinpootsalamander, bosbeekjuffer en gevlekte witsnuitlibel te voorkomen. Indien onverhoopt de afwateringskanalen en/of bermen langs de randen van de onderzoekslocatie, de bomenrijen in de buurt van de onderzoekslocatie of de poel naast de onderzoekslocatie worden aangetast, wordt geadviseerd om nader onderzoek naar de bovengenoemde amfibieën uit te laten voeren. Indien alleen de afwateringskanalen worden aangetast, wordt geadviseerd om naast nader onderzoek naar amfibieën, ook een ecologisch werkprotocol op te laten stellen waarin maatregelen staan beschreven om schade aan individuen van algemene vissoorten te voorkomen. Indien onverhoopt alleen de poel wordt aangetast, wordt geadviseerd om naast nader onderzoek naar amfibieën en het opstellen van een ecologisch werkprotocol voor algemene vissoorten, ook nader onderzoek naar de bosbeekjuffer en gevlekte witsnuitlibel uit te laten voeren.

Beschermde houtopstanden

Met betrekking tot beschermde houtopstanden kan gesteld worden dat alle bomen rond de onderzoekslocatie behouden blijven. Voor de bomen rond de onderzoekslocatie, behalve de bomenrij bestaande uit schietwilgen, geldt een meldingsplicht voorafgaand aan de eventuele kap en een herplantplicht binnen drie jaar na het eventueel vellen van de houtopstand. Indien de herbeplanting van dezelfde grond binnen drie jaar na het vellen van de houtopstand gerealiseerd wordt, is geen ontheffing van artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming benodigd. De kapmelding dient te worden ingediend bij de provincie Noord-Brabant. Wanneer het niet mogelijk is om dezelfde grond te herbeplanten dient een ontheffing aangevraagd te worden voor artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming. Een ontheffing kan verleend worden indien de herbeplanting voldoet aan de gestelde regels.

4.12.3 Conclusie

Met in acht name van bovenstaande voorschriften vormt het aspect ecologie geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.13 Niet Gesprongen Explosieven

4.13.1 Normstelling en beleid

Ter plaatse zullen in het kader van de beoogde ontwikkeling grondverzetwerkzaamheden worden uitgevoerd. In het kader van deze werkzaamheden dient er een vooronderzoek naar de aanwezigheid van explosieven te worden uitgevoerd.

Het mogelijk voorkomen van explosieven in de ondergrond houdt over het algemeen in Nederland verband met oorlogshandelingen gedurende de Tweede Wereldoorlog (verder: WOII). Voorbeelden zijn bombardementen, gevechten (meidagen 1940, bevrijding 1944-1945), verdedigingswerken (mijnenvelden) en dumpingen (achterlaten van munitie bij overgave of terugtrekking). Aangezien eventueel aanwezige explosieven een risico vormen voor de uit te voeren werkzaamheden, is het van belang dat de kans op het aantreffen van explosieven in het onderzoeksgebied onderzocht wordt.

4.13.2 Toetsing en conclusie

Op de kaart Niet gesprongen explosieven (NGE), conform figuur 4.12, staan de locaties met verhoogde kans op aanwezigheid van NGE uit de Tweede Wereldoorlog.

verplicht

Figuur 4.12 Kaart NGE met aanduiding plangebied (Bron: Gemeente Breda)

Het plangebied ligt (voor het grootste gedeelte) in de zone waar NGE-onderzoek vanaf maaiveld noodzakelijk is. Gezien het historische intensieve agrarisch gebruik van de locatie zijn echter geen explosieven waargenomen of te verwachten. Het geregeld bewerken van agrarische percelen valt conform het beleid van de gemeente Breda immers onder regulier grondgebruik.

Voorafgaand aan de bouwfase wordt in overleg met de nader te bepalen bouwaannemer bepaald of en in welke vorm nader detectieonderzoek plaats dient te vinden. Een eventueel onderzoek moet uitgevoerd worden door een bedrijf dat gespecialiseerd is in het opsporen van explosieven. Als explosieven daadwerkelijk aangetroffen worden dan moeten deze door de explosievenopruimingsdienst van het ministerie van Defensie (EODD) geruimd worden.

4.14 Duurzaamheid

4.14.1 Normstelling en beleid

Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC) / toekomstige BENG eisen. De gemeente Breda zet daarnaast in op ruimtelijke adaptatie om de stad klimaatbestendig te maken. Bij nieuwe ontwikkeling wordt gestreefd aandacht te besteden aan de energie-infrastructuur, hittebestendigheid en het anders omgaan met hemelwater.

De gemeente Breda heeft de Duurzaamheidsvisie 'Breda 2030' opgesteld. Deze geeft weer hoe de gemeente de komende jaren onder andere de transitie naar duurzame energie en klimaatbestendige stad stimuleert, duurzame investeringen vergroot en duurzaam beheer van gebouwen en duurzame gebiedsontwikkeling bevorderd. Naast de visie heeft Breda ook een Actsheet opgesteld als onderdeel van de visie. Dit is de praktische uitwerking van de visie.

4.14.2 Toetsing en conclusie

Algemeen

De woning zal voldoen aan de geldende EPC-eisen en niet voorzien worden van een gasaansluiting. In het stedenbouwkundig plan voor de realisatie van de woning en de verenigingsloods is daarnaast voldoende ruimte voor groen. Een versterking van groen levert een bijdrage aan het tegengaan van hittestress. Energie zal (deels) gewonnen worden uit de zon door middel van zonnepanelen op de daken. Verder wordt binnen het plangebied maximaal ingezet op een duurzame, klimaatadaptieve en gezonde woon- en leefomgeving.

Biodiversiteit

De vergroening in het plan biedt uitstekende mogelijkheden voor het creëren van meer biodiversiteit. Er wordt daarom ingezet op zoveel mogelijk inheemse en gevarieerde beplantingen, zowel in de toepassing van bomen als ook struiken en vaste planten. Deze beplantingen bieden schuil-, voeder- en voortplantingsmogelijkheden voor insecten, vogels en andere kleine zoogdieren. Deze gevarieerde beplanting biedt tegelijkertijd een aantrekkelijke woon-, leef- en speelomgeving door alle seizoenen heen, met een hoge gebruiks- en belevingswaarde. Uitgangspunt is het versterken van de lokale biodiversiteit en ecologie.

Toekomstwaarde

De woning zal levensloopbestendig worden gebouwd, waardoor deze naar de toekomst voor verschillende doelgroepen aantrekkelijk is.

5 Juridische Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt allereerst aandacht besteed aan de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening en de bindende afspraken die dan bij het opstellen van bestemmingsplannen moeten worden gehanteerd: de wettelijke eisen (paragraaf 5.1). Daarna wordt ingegaan op de opzet van de bestemmingsregeling voor het plan (paragraaf 5.2) en vervolgens wordt een toelichting gegeven op de gehanteerde bestemmingen, de algemene regels en de overgangs- en slotregels (paragraaf 5.3, 5.4 en 5.5).

5.1 Wettelijke Eisen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en gaat vergezeld van onderhavige bestemmingsplan toelichting met bijlagen.

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde standaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar.

Daarnaast is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, wijze van meten, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling. Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn.

Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.

5.2 Opzet Van De Bestemmingsregeling

Ten aanzien van de opzet van de verbeelding en bestemmingsregeling is het volgende van belang.

Opzet verbeelding

Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.

Voorts zijn de volgende eisen van toepassing:

  • de ondergrond waarop de verbeelding is gebaseerd, geeft informatie over de actuele (kadastrale) situatie;
  • op de verbeelding wordt met de bestemming en de aanduidingen aangegeven of, en zo ja welke bebouwing is toegestaan;
  • op het renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de aanduidingen;
  • de volgorde van de bestemmingen in het renvooi komt overeen met de volgorde zoals van de regels (alfabetisch).

Tevens wordt in een onderhoek op de verbeelding de naam van het bestemmingsplan aangegeven, de datum van terinzagelegging, vaststelling en (eventueel) van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ook is het identificatienummer van het bestemmingsplan en het kaartblad aangegeven. De kaart bestaat uit 1 kaartblad op een schaal van 1:1.000.

De bestemming wordt door middel van hoofdletters aangeduid, zoals 'W' voor 'Wonen'. Verder geldt het volgende:

  • Maatvoeringsaanduidingen zoals de maximum goot- of boeibordhoogte worden aangegeven door middel van een matrix bij het bouwvlak.
  • Op de verbeelding kunnen aanduidingen, zoals een plangrens of een gebied met wijzigingsbevoegdheid worden aangegeven.

Opzet regels

De indeling in hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, kent de volgende vaste volgorde.

  • In Hoofdstuk 1 Inleidende regels worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald.
  • In Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels worden in alfabetische volgorde van de naam van de bestemmingen de regels gegeven waarmee die bestemmingen zoals die op de verbeelding voorkomen, nader worden omschreven.
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels bevat een aantal regels (voorheen bepalingen genoemd) die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelbepaling of de bepaling welke wettelijke regeling van toepassing).
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels geeft regels voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.

Op grond van de wettelijke standaarden moet bij de opstelling van een bestemmingsbepaling (de regels) de volgende vaste volgorde gebruikt worden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid.
  • Een bestemmingsregel behoeft niet al deze elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.

5.3 Toelichting Op De Gehanteerde Bestemmingen

Artikel 3 Maatschappelijk

De gronden waar de nieuw te realiseren verenigingsloods mogelijk wordt gemaakt, zijn bestemd als 'Maatschappelijk'. De loods dient te worden opgericht binnen het aangegeven bouwvlak. De maatvoeringseisen waaraan de loods dien te voldoen zijn opgenomen in de regels.

Op deze locatie zijn binnen de bestemming 'Maatschappelijk' zijn zeer kwetsbare gebouwen uitgesloten, afhankelijk van de functie en locatie zijn onder stringente voorwaarden kwetsbare gebouwen en locaties na afweging van het bevoegde gezag toe te staan.

Artikel 4 Natuur

Deze bestemming is toegekend aan het zuidoostelijk gedeelte van het plangebied, waardoor planologisch de mogelijkheid bestaat om aan te sluiten op de bestaande natuurlijke zone met bijbehorende wadi tussen de inrit van de A58 en het bedrijventerrein.

Artikel 5 Wonen

De gronden waar de nieuw te realiseren woning wordt toegestaan, zijn bestemd als 'Wonen'. De woning dient te worden opgericht binnen het aangegeven bouwvlak. De maatvoeringseisen waaraan de woning dient te voldoen zijn opgenomen in de regels. Het gebruik van het hoofdgebouw voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit is rechtstreeks toegestaan. Via een omgevingsvergunning kan tevens het gebruik van bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit worden toegestaan.

Artikel 6 Waarde - Archeologie

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

Artikel 7 Waarde - Attentiegebied ecologische hoofdstructuur

Hierbinnen zijn de beschermingszones voor de natte natuurparels opgenomen. Op deze gronden mag geen bebouwing of andere werken of werkzaamheden worden uitgevoerd dan nadat is gebleken dat hiermee geen onevenredige schade aan de grondwaterstand wordt veroorzaakt.

5.4 Toelichting Op De Algemene Regels

Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, regels.

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Een antidubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

De formulering van de antidubbeltelbepaling wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

In dit artikel wordt genoemd welk gebruik van de gronden in ieder geval valt onder strijdig gebruik. Het gaat hierbij om onder andere het gebruik van de gronden ten behoeve van stort- of opslagplaats van goederen en aan het gebruik onttrokken machines of het gebruik ten behoeve van seksinrichtingen.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

In dit artikel zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan afgeweken kan worden. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Dit betreft bijvoorbeeld de vrijstelling ten behoeve van afwijking van de voorgeschreven maten en percentages. Afwijking is overigens alleen mogelijk wanneer hiermee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan aspecten als de woon- en milieusituatie van aangrenzende percelen.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

Dit artikel geeft het bevoegd gezag de bevoegdheid het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van geringe veranderingen in plaats, ligging of afmetingen van bestemmingsgrenzen.

Artikel 13 Overige regels

In dit artikel is een parkeerregeling opgenomen.

5.5 Toelichting Op De Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

In artikel 14 wordt omschreven hoe wordt omgegaan met het bestaand gebruik en met de bestaande bebouwing ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

Artikel 15 Slotregel

In dit artikel wordt de naam van de regels vastgesteld.

6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Voor elk bestemmingsplan geldt dat de financiële haalbaarheid ervan moet zijn gegarandeerd. Indien een bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, zijn er verschillende mogelijkheden om de financiële haalbaarheid van de ontwikkeling te garanderen. Dit kan bijvoorbeeld door het opstellen van een exploitatieplan of door het sluiten van overeenkomsten tussen gemeente en ontwikkelende partijen.

In voorliggend geval heeft de gemeente het perceel GNK01 - E - 2440 reeds in eigendom. De gemeente Breda verhuurt of verkoopt deze gronden zelf en kan de gemaakte kosten derhalve doorberekenen in de prijs. Het plan is kostendekkend. Er is derhalve geen verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient inzicht te worden gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij zowel om de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de planvoorbereiding zijn betrokken alsook om de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro.

6.2.1 Participatietraject

In het kader van het participatietraject is op dinsdagavond 17 mei 2022 een informatieavond voor omwonenden en geïnteresseerden georganiseerd. De avond werd georganiseerd door de gemeente Breda, de grondeigenaar en de Stichting Slotlaan. Het bijbehorende verslag is opgenomen als bijlage 9.

De aanwezigen geven aan geen problemen te hebben met de voorgenomen realisatie van een loods voor de vereniging van Ulvenhout en het realiseren van een woonhuis op het voorste gedeelte van het perceel. Wel is er aangegeven om rekening te houden met de afwatering van de riolering, omdat bij harde regenval de Strijbeekseweg onder water staat, waarbij het water niet goed of voldoende wordt afgevoerd.

Daarnaast zijn een aantal aandachtspunten aan de orde gekomen:

  • Handhaving op het gebied van veiligheid en geluidoverlast;
  • Verlichting van het terrein;
  • Afsluitbaarheid en toegankelijkheid van het terrein.

Deze aandachtspunten zullen meegenomen worden in de nadere uitwerking van het initiatief.

6.2.2 Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het bestemmingsplan voorgelegd aan de vaste overlegpartners.

Provincie Noord-Brabant

Vanuit Provincie Noord-Brabant zijn d.d. 4 juli 2023 schriftelijk (C2312885/5293166) opmerkingen gekomen over de bestemmingslegging, de bijbehorende aanduidingen en de hiermee gepaard gaande kwaliteitsverbetering van het landschap. In afstemming tussen Provincie Noord-Brabant en gemeente Breda is op basis hiervan het plan waar nodig aangepast en aangescherpt.

Waterschap Brabantse Delta

Vanuit Waterschap Brabantse Delta is aangegeven dat de belangrijkste uitgangspunten vanuit het waterschap naar wens zijn opgenomen en daarom een positief wateradvies kan worden gegeven.

Brandweer Midden- en West-Brabant

Vanuit de Brandweer Midden- en West-Brabant is in het kader van het wettelijk vooroverleg d.d. 3 april schriftelijk (VRMWB2023-002006) advies uitgebracht. Hierin zijn de volgende aspecten beoordeeld:

  • externe veiligheid;
  • opkomsttijd brandweer;
  • bereikbaarheid;
  • bluswatervoorziening.

Aandachtspunten ten aanzien van bovenstaande aspecten worden meegenomen richting de uitwerking van de plannen. Voor het aspect externe veiligheid kan het Standaardadvies 2020 worden gehanteerd, dat voor de gemeente Breda is opgesteld. Belangen vanuit de Brandweer Midden- en West-Brabant zijn in voldoende mate onderbouwd en geborgd in het bestemmingsplan.

6.2.3 Zienswijzen

Met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan (voor de duur van zes weken) wordt de formele vaststellingsprocedure gestart. Gedurende deze periode kan iedereen op het ontwerp bestemmingsplan een schriftelijke of mondelinge zienswijze indienen. De zienswijzen worden samengevat en voorzien van beantwoording. Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft. Vervolgens zal het college van B&W de gemeenteraad voorstellen het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen.

6.2.4 Beroep

Na vaststelling door de gemeenteraad wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.

1 Bijlage Uit Grondprijzenbrief Breda 2022

1 Bijlage uit grondprijzenbrief Breda 2022

Bijlage uit grondprijzenbrief Breda 2022

2 Begroting Inzet Landschapsinvestering

2 Begroting inzet landschapsinvestering

Begroting inzet landschapsinvestering

3 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling

3 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling

Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling

4 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

4 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

5 Verkennend Bodemonderzoek

5 Verkennend bodemonderzoek

Verkennend bodemonderzoek

6 Quickscan Wet Natuurbescherming

6 Quickscan Wet natuurbescherming

Quickscan Wet natuurbescherming

7 Nader Onderzoek Kleine Marterachtigen

7 Nader onderzoek kleine marterachtigen

Nader onderzoek kleine marterachtigen

8 Memo Stikstofdepositie

8 Memo stikstofdepositie

Memo stikstofdepositie

9 Verslag Omgevingsdialoog

9 Verslag omgevingsdialoog

Verslag omgevingsdialoog