KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Natuur
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Leiding
Artikel 7 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 13 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
1 Landschappelijk Inpassingsplan
2 Besluit Hgw
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Beoogde Situatie
3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
4 Omgevingsaspecten
4.1 Erfgoed
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
4.3 Bodemkwaliteit
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Natuurwetgeving
4.6 Geluid
4.7 Geur
4.8 Luchtkwaliteit
4.9 Water
4.10 Milieueffectrapportage
5 Juridische Planopzet
5.1 Inleiding
5.2 Opbouw Regels
5.3 Regels
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
7 Communicatie
7.1 Inleiding
7.2 Procedure
1 Verkennend Bodemonderzoek
2 Aanvullend Bodemonderzoek
3 Quickscan Natuurwetgeving
4 Stikstofberekening
5 Activiteitenplan
6 Besluit Wnb
7 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
8 Participatieplan

Buitengebied Noord, Rietdijk 3A

Bestemmingsplan - Breda

Vastgesteld op 17-05-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

Een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde prostitutie, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet-publieksaantrekkend zijn en die door een bewoner op kleine schaal in of bij een (bedrijfs)woning wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.

1.2 Aan- en uitbouwen

Een gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar daar wel functioneel onderdeel van uitmaakt.

1.3 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Achtererfgebied

Erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

1.6 Afwaterend verhard oppervlak

Oppervlakte waarvan de neerslag tot afstroming komt met afvoer op riolering of oppervlaktewater. Naast hoofdgebouwen worden ook bijgebouwen, inritten en overige terreinverhardingen beschouwd als afwaterend verhard oppervlak als ze zijn voorzien van een afvoer. Dakoppervlakken worden horizontaal gemeten.

1.7 Archeologische waarden

Waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning of grondgebruik daarin, en die als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.

1.8 Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 Bed & Breakfast

Een voorziening gevestigd in een (bedrijfs)woning of een bijgebouw bij die woning en die gericht is op het bieden van de mogelijkheid tot een recreatief en veelal kortdurend nachtverblijf al dan niet met het serveren van ontbijt, waarbij de bedrijfsvoering wordt gerund door de bewoners van de desbetreffende woning.

1.10 Begane grond

De bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau.

1.11 Belwinkel

Elke ruimte voor het bedrijfsmatig aan het publiek gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, al dan niet in daarvoor bestemde belcabines, waaronder mede begrepen het verzenden van faxen en het toegang bieden tot het internet al dan niet in combinatie met de verkoop van telefoons of accessoires voor telefoons.

1.12 Bestaande situatie (bebouwing en gebruik)

  • Legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende vergunning.
  • Het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.13 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.14 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.15 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 Bevoegd gezag

Bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.17 Bijgebouw

Een al dan niet vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.18 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.19 Bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.20 Bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en zolder.

1.21 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 Bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

1.23 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.24 Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.25 Dak

Iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.26 Dakopbouw

Een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van het gebouw, en ondergeschikt aan het gebouw.

1.27 Duurzame invulling van de waterbergingsvoorziening

Het in beginsel in stand houden en verbeteren van het watersysteem door infiltratie of verdamping en zuivering in een bovengronds systeem.

1.28 Extensief recreatief medegebruik

Recreatief medegebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten, dat geen specifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden en die in hoofdzaak gericht zijn op natuur- en landschapsbeleving.

1.29 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.30 Geluidsgevoelig object

Woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen, alsmede geluidsgevoelige terreinen als bedoeld in de Wet geluidhinder en in het Besluit geluidhinder.

1.31 Geluidsgevoelige ruimte

Een ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van minimaal 11 m2.

1.32 Geluidsluwe gevel

Een gevel die in beperkte mate door geluid wordt belast en waaraan ten minste één verblijfsruimte - met te openen delen - grenst. De gevelbelasting dient voor alle geluidsoorten aan de voorkeursgrenswaarden te voldoen.

1.33 Groen

Bermen, bomen, beplanting, parken en plantsoenen en ander daarmee vergelijkbaar groen.

1.34 Groen dak

Een waterbergingsvoorziening in de vorm van een dak met dakbedekking waarop een laag is aangebracht die hoofdzakelijk bestaat uit substraat met levende planten waardoor de dakbedekking hemelwater bergt en vertraagd afvoert.

1.35 Groepsrisico

Het groepsrisico geeft de cumulatieve kansen aan per jaar, dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongeval op een transportroute of als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval plaatsvindt binnen die inrichting, waarbij een gevaarlijke (afval)stof of bestrijdingsmiddel betrokken is.

1.36 Grondgebonden woning

Woning die rechtstreeks toegankelijk is op het straatniveau en waarvan één van de bouwlagen aansluit op het maaiveld.

1.37 Headshop

Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken of bewerken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze benodigdheden.

1.38 Hoofdgebouw

Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie en afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.39 Huishouden

een samenlevingsvorm van een of meer personen, waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan.

1.40 Huisvesting in verband met mantelzorg

Huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning.

1.41 Kamerverhuur

Het verschaffen van woonverblijf aan meer dan één huishouden, met dien verstande dat het verhuren van kamers zonder eigen voorzieningen, zoals een badkamer en keuken, aan maximaal twee personen, door een eigenaar (hospita) die in dezelfde woning woont niet als kamerverhuur wordt aangemerkt.

1.42 Kap

De volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw met een dakhelling van minimaal 15° en maximaal 75°.

1.43 Mantelzorg

Intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.

1.44 Nok

Het snijpunt van twee hellende vlakken.

1.45 Nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, openbare sanitaire voorzieningen, collectieve energievoorzieningen (o.a. warmtepompen) en apparatuur voor telecommunicatie.

1.46 Plan

Het bestemmingsplan 'Buitengebied Noord, Rietdijk 3A' met identificatienummer NL.IMRO.0758.BP2022231020-VG01 van de gemeente Breda.

1.47 Prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.48 Seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/ pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.49 Selectiebesluit

Een door het bevoegd gezag genomen besluit op basis van het in het archeologische onderzoeksrapport opgestelde selectieadvies.

1.50 Smartshop

Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze stoffen.

1.51 Voorgevel

De naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.52 Voorgevelrooilijn

  1. Langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
  2. Langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a. bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.

1.53 Vrijstaande woning

Een woning waarvan het hoofdgebouw losstaat van de zijdelingse bouwperceelgrenzen.

1.54 Waterbergingsvoorziening

Bovengrondse en/of ondergrondse voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater in de bodem, zoals wadi’s, verlaging in het groen, waterbergende verharding, waterberging op het dak, grindkoffers, infiltratiekratten en/of het aanbrengen of vergroten van (bestaande) greppels, (zak)sloten, watergangen en vijvers.

1.55 Wonen

Het voeren van een huishouden in een woning.

1.56 Woning

Een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

1.57 Zolder

Een gedeelte van een gebouw waarvan de vrije hoogte tussen de bovenkant van de vloer en het laagste punt van de onderkant van het dak minder dan 1,20 meter bedraagt.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens

De kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens van het bouwperceel.

2.2 Bebouwd oppervlak van een bouwperceel

De oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

2.3 Bebouwingspercentage

Het deel van het bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden.

2.4 Bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, en met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 Dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 Diepte van een gebouw

De lengte van een gebouw gemeten loodrecht vanaf de voorgevel, dan wel vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

2.7 Goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat voor de meest voorkomende dakvormen in onderstaande afbeelding is aangegeven waar de goothoogte wordt bepaald.

verplicht

2.8 Hoogte van een dakopbouw

Vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.

2.9 Hoogte van een kap

Vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.

2.10 Hoogte van een windturbine

Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.11 Inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.12 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken en dergelijke buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.

2.13 Oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.14 Peil

  • Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
  • Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld.
  • Indien in of op het water wordt gebouwd: het ter plaatse geldende peil ten opzichte van Normaal Amsterdams Peil (NAP).
  • Indien op of langs een spoorlijn wordt gebouwd: de bovenkant van de spoorstaaf.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. agrarisch grondgebruik;
  2. water;
  3. extensief recreatief medegebruik.

3.2 Bouwregels

Op of in de tot 'Agrarisch' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten dienste van de genoemde bestemming, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte voor wat betreft terreinafscheidingen maximaal 1,5 meter mag bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 4 meter mag bedragen.

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de duurzame instandhouding van natuurgebieden;
  2. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de aan de natuurgebieden eigen zijnde natuur- en hydrologische waarden;
  3. behoud of versterking van de landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden;
  4. extensief recreatief medegebruik.

4.2 Bouwregels

Op of in de tot 'Natuur' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de hoogte niet meer dan 1,5 meter mag bedragen en in de vorm van voorzieningen voor extensief recreatief medegebruik zoals zitgelegenheden.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen met de daarbij behorende tuinen en erven;
  2. behoud en/of herstel van cultuurhistorische, landschappelijk en/of architectonische waarden van gebouwen die zijn aangewezen als gemeentelijk monument of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.

5.2 Bouwregels

Op of in de tot 'Wonen' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

  1. per bestemmingsvlak maximaal één woning aanwezig mag zijn c.q. mag worden gebouwd;
  2. de inhoud van de woning ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mag niet meer bedragen dan 750 m3;
  3. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ten tijde van de terinzagelegging van dit bestemmingsplan aanwezig is;
  4. bijgebouwen zowel vrijstaand als aangebouwd mogen worden opgericht binnen het bestemmingsvlak met dien verstande dat het gezamenlijke grondoppervlakte maximaal 100 m2 bedraagt en de goothoogte maximaal 3 meter en de bouwhoogte maximaal 5 meter, tenzij reeds een gebouw met minimaal deze maatvoering aanwezig is;
  5. bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot een hoogte van maximaal 6 meter met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen.

5.3 Specifieke gebruiksregels

5.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.1:

  1. voor het gebruik van bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit met dien verstande dat:
    1. maximaal 60 m² van het bijgebouw voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit mag worden gebruikt;
    2. het gebruik niet tot zodanige verkeersaantrekking mag leiden dat een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse ontstaat;
    3. de activiteit qua aard, omvang en uitstraling dient te passen in een woonomgeving;
    4. de activiteit niet-vergunningplichtig ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht mag zijn;
  2. voor het gebruik en/of (ver)bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bestaande woning als huisvesting in verband met mantelzorg, met dien verstande dat:
    1. maximaal 60 m² van het bijgebouw voor mantelzorg mag worden aangewend;
    2. deze huisvesting niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;
    3. geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmeringen ontstaan in het kader van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven;
    4. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als huisvesting in verband met mantelzorg moet worden beëindigd.

Artikel 6 Leiding

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. ter plaatse van de aanduiding ‘Leiding – Water’ voor een waterleiding.

6.2 Bouwregels

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2.1 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, met dien verstande dat:

  1. vooraf advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder;
  2. de bouwregels van de betreffende bestemmingen in acht worden genomen;
  3. de belangen van de leidingbeheerder niet worden geschaad.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren, voor zover het ondergrondse leidingen betreft:
    1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
    2. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m²;
    3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen;
    4. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en
      overige waterpartijen;
    5. andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;
    6. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
    7. het aanleggen van andere ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
    8. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
    9. het permanent opslaan van goederen;
  2. het onder a. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. het normale onderhoud betreffen;
    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
  3. de in onder a. genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting van de belangen van de leidingbeheerder ontstaat of kan ontstaan en vooraf schriftelijk positief advies is ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 7 Waarde - Archeologie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

7.2 Bouwregels

  1. op de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.
  2. in afwijking van lid a mogen, met inachtneming van het bepaalde in de andere bestemmingen:
    1. gebouwen worden gebouwd ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en ook de situering gelijk blijft en waarbij bijbehorende grondwerkzaamheden niet dieper gaan dan 0,30 meter ten opzichte van het bestaand maaiveld;
    2. bouwwerken worden gebouwd of uitgebreid tot een oppervlakte van maximaal 100 m².
  3. het bepaalde in lid a en b is niet van toepassing voor gebieden die zijn vrijgegeven middels een door het bevoegd gezag afgegeven selectiebesluit.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.2 indien:

  1. op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn, of
  2. passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarden veilig te stellen, zoals het aanbrengen van een beschermingslaag, het opgraven van de archeologische artefacten, het documenteren van de archeologische waarde of andere met het bevoegd gezag overeengekomen maatregelen.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren als deze een oppervlakte betreffen van meer dan 100 m²:
    1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
    2. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
    3. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen als dieper dan 0,30 meter wordt ontgraven;
    4. het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
    5. het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen;
    6. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en
      overige waterpartijen;
    7. andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;
    8. alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het terrein.
  2. aan een vergunning als bedoeld in lid a, kunnen voorwaarden worden verbonden indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden is vastgesteld en het om zwaarwichtige redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel te behouden.
  3. in afwijking van het bepaalde in lid a is geen omgevingsvergunning vereist, indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn en geen archeologische waarden worden aangetast.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

Indien de bestaande maatvoering afwijkt van hetgeen in deze planregels is bepaald mag deze afwijkende maatvoering te allen tijde worden gehandhaafd en/of vernieuwd, met dien verstande dat de afwijking niet mag worden vergroot.

Artikel 10 Algemene Gebruiksregels

  1. het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming.
  2. onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
    1. het gebruik van de gronden en opstallen voor de exploitatie van een smart- en headshop, alsmede een groothandel in smart- en/of headproducten, een belwinkel of een combinatie hiervan, als ook het gebruik van de opstallen voor een seksinrichting;
    2. het gebruik van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen als zelfstandige woning en/of huisvesting in verband met mantelzorg;
    3. het gebruik van bijgebouwen voor een aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit;
    4. het gebruik van bijgebouwen als bed and breakfast;
    5. het gebruik van een woning voor kamerverhuur.
  3. het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a en b, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels

11.1 veiligheidszone - leiding

Op de gronden met de aanduiding 'veiligheidszone - leiding' dienen nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen van inrichtingen vooraf in het kader van externe veiligheid te worden getoetst en te voldoen aan het groepsrisico.

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages indien dit om technische redenen noodzakelijk is;
  2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. het bepaalde ten aanzien van de maximum (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
    1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 20 m² bedraagt;
    2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximum (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

Artikel 13 Overige Regels

13.1 Parkeren

  1. bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, veranderen of uitbreiden van gebouwen dan wel voor het afwijken van de planregels over het toegestane gebruik, wordt getoetst of in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto’s en fietsen. Hierbij wordt rekening gehouden met de omvang van het gebouw en de activiteiten die plaatsvinden in het gebouw.
  2. het parkeren of stallen van auto’s en fietsen dient plaats te vinden in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  3. het benodigde aantal parkeerplaatsen voor auto’s en fietsen wordt vastgesteld aan de hand van de Nota Parkeernormen Breda 2021. Als de Nota Parkeernormen Breda 2021 wordt gewijzigd, dan moet worden voldaan aan die gewijzigde beleidsregels.
  4. de onder a. genoemde parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.
  5. het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a.:
    1. als voldaan wordt aan de voorwaarden die daarvoor gelden in de Nota Parkeernormen Breda 2021; of
    2. als het voldoen aan de parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

13.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. een goede woonsituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder lid a met maximaal 10%.
  3. het bepaalde in lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld onder lid a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. het bepaalde in lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

“Regels van het bestemmingsplan "Buitengebied Noord, Rietdijk 3A".

1 Landschappelijk Inpassingsplan

1 Landschappelijk inpassingsplan

2 Besluit Hgw

2 Besluit HGW

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is de wens om een woning te realiseren in de Vlaamse schuur aan de Rietdijk 3A te Breda, in de gelijknamige gemeente Breda.

Op het perceel zijn een Vlaamse schuur en twee bijgebouwen aanwezig. Voorheen behoorde de Vlaamse schuur (nr. 3A) bij de naastgelegen woonboerderij (nr. 3). De Vlaamse schuur is kadastraal afgesplitst van de woonboerderij, zodat de woonboerderij kon worden verkocht aan derden. De Vlaamse schuur heeft daarbij het adres Rietdijk 3A gekregen (hierna: plangebied).

Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan “Buitengebied Noord” en is daarin bestemd als 'Wonen' met ter plaatse van de woonboerderij (nr. 3) een bouwvlak. In de bijlage bij de regels is een drietal objecten op de locatie tevens als cultuurhistorisch waardevolle bebouwing aangewezen, daaronder begrepen de Vlaamse schuur. Daarbij geldt dat per bestemmingsvlak maximaal één woning aanwezig mag zijn c.q. gebouwd kan worden. Het vigerende bouwvlak bevindt zich ter plaatse van de naastgelegen woonboerderij op nummer 3. Om de ontwikkeling mogelijk te maken dient derhalve een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied opgesteld te worden.

Het college is met betrekking tot het initiatiefplan op 13 augustus 2019 gekomen tot een positief oordeel ten aanzien van de planologische haalbaarheid en aanvaardbaarheid, onder de voorwaarden dat het behoud van de cultuurhistorische waarden en het cultuurhistorisch beeld leidend is voor de mogelijkheden die er binnen het plangebied zijn voor het realiseren van woningen.

Door middel van onderhavig bestemmingsplan zal de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk gemaakt worden.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Breda, ten noorden van de kern Breda. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Breda, sectie H, perceelnummers 2184 en 11037 en kent een totale oppervlakte van 4.785 m2.

Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door het Moerenpad (fietspad) met daarachter een weiland, aan de oostzijde door de weg Rietdijk met daarachter de woning Rietdijk 2 en een boomkwekerij aan de Rietdijk 2a, aan de zuidzijde door de woning Rietdijk 3 en aan de westzijde door een kanaal met daarachter de Emerparklaan.

verplicht

Ligging en begrenzing plangebied

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeren de volgende bestemmingsplannen:

  • “Buitengebied Noord”, vastgesteld op 7 november 2014 (onherroepelijk per 23 september 2015);
  • “Parapluplan parkeren 2017”, vastgesteld op 12 april 2018;

Bestemmingsplan “Buitengebied Noord”

Op basis van het bestemmingsplan “Buitengebied Noord” kent het plangebied deels de enkelbestemming 'Wonen' zonder bouwvlak en deels de enkelbestemming 'Agrarisch'. Tevens kent het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie'. Aan de oostzijde van het plangebied loopt een waterleiding met de dubbelbestemming 'Leiding – Water' en de bijbehorende gebiedsaanduiding 'veiligheidszone – leiding'.

verplichtUitsnede bestemmingsplan "Buitengebied Noord"

Agrarisch

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarisch grondgebruik en agrarische bedrijfsuitoefening, water en extensief dagrecreatief medegebruik. Ter plaatse mogen alleen tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, terreinafscheidingen en voorzieningen ten behoeve van het extensief dagrecreatief medegebruik worden gebouwd, met dien verstande dat niet gebouwd mag worden ten behoeve van de uitbreiding van het aantallen dieren of de uitbreiding van glasopstanden.

Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woondoeleinden met de daarbij behorende tuinen en erven en het behoud en/of herstel van cultuurhistorische, landschappelijke en/of architectonische waarden van gebouwen die zijn aangewezen als rijksmonument, gemeentelijk monument of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing als is opgenomen in de bijlage bij de regels. Daarbij geldt dat per bestemmingsvlak maximaal één woning aanwezig mag zijn c.q. mag worden gebouwd. Het vigerende bouwvlak bevindt zich ter plaatse van de naastgelegen woonboerderij Rietdijk 3.

Leiding – Water

De voor 'Leiding – Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor een waterleiding. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemming) mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de dubbelbestemming gericht op het beheer van deze leidingen, met dien verstande dat gebouwen geen grotere hoogte mogen hebben dan 4 meter en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals terreinafscheidingen geen grotere hoogte dan 2 meter.

Waarde – Archeologie

De voor 'Waarde – Archeologie' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden ter plaatse. Op deze gronden geldt een archeologische onderzoeksgrens bij bodemingrepen die een grotere oppervlakte hebben dan 100 m2.

Parapluplan Parkeren 2017

Sinds de wetswijziging die per 29 november 2014 in werking trad (Reparatiewet) mogen stedenbouwkundige voorschriften, waaronder regels over de benodigde parkeerruimte, niet meer in de bouwverordening opgenomen worden. Dit plan zorgt ervoor dat ook in de toekomst getoetst kan worden aan het parkeerbeleid en de parkeernorm van de gemeente Breda. Om dit te kunnen blijven doen worden de 'oude' parkeerregels in de bestemmingsplannen vervangen door de planregels uit dit bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de huidige en de beoogde situatie van het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is het planvoornemen getoetst aan het beleid op rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 heeft betrekking op de planologisch relevante omgevingsaspecten. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 de juridische opzet van het plan toegelicht. Tot slot komt in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling aan de orde en in hoofdstuk 7 de communicatie.

2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Breda, ten noorden van de kern; aan de Rietdijk. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Breda, sectie H, nummers 2184 en 11037 en kent een oppervlakte van 4.785 m2.

Het noordelijke deel van het plangebied kent op basis van het vigerend bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch' en is momenteel in gebruik als weiland c.q. grasland. Het zuidelijke deel van het plangebied kent op basis van het vigerend bestemmingsplan de bestemming 'Wonen'. Ter plaatse bevindt zich een Vlaamse schuur van 201 m2, een kleine Vlaamse schuur van 99 m2 en een kippenhok van 40 m2. De Vlaamse schuur kent een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 en 9 meter en de kleine schuur kent een goot- en bouwhoogte van circa 1,5 en 5 meter.

De eenlaags Vlaamse schuur met rechthoekige plattegrond bestaat uit (niet dragende) gepotdekselde, geteerde houten wanden en een houten gebint- en kapconstructie die het schilddak draagt. Het dak kent van oorsprong een stro/rietdekking, waar op een later moment (ca. 1980) bitumen golfplaten overheen zijn gelegd. Aan de straatzijde bevindt zich een ingesneden hoek. De plattegrond is daarmee ongewijzigd ten opzichte van 1824. Een dergelijke schuur was in eerste instantie bedoeld voor de opslag van oogst (hooi, graan) en het stallen van materiaal. In tweede instantie werd er ook vee gestald.

Voorheen behoorde het plangebied (3A) bij de het boerderijcomplex Rietdijk 3. De Vlaamse schuur (en andere bijgebouwen) zijn kadastraal afgesplitst van de woonboerderij, zodat de woonboerderij kon worden verkocht aan derden. Het plangebied heeft daarbij het adres Rietdijk 3A gekregen.

Het totale boerderijcomplex (3 & 3A) bestaat vandaag de dag uit een woonboerderij (nr. 3), bakhuis, Vlaamse schuur (nr. 3A), karschop (kleine Vlaamse schuur), kippenkooi, erf en boomgaard. Het boerderijcomplex is cultuurhistorisch van belang als uitdrukking van de sociaaleconomische en agrarische ontwikkeling van het noordwestelijk deel van Breda. Het complex is tevens van belang omdat het de typologische (door)ontwikkeling van zowel de langgevelboerderij als verschillende agrarische bijgebouwen toont. In juni 2021 heeft het college daarom besloten om het boerderijcomplex aan te wijzen als gemeentelijk monument en als zodanig op de gemeentelijke monumentenlijst de registeren.

verplichtBovenaanzicht bestaande situatie

verplichtVooraanzicht bestaande situatie

2.2 Beoogde Situatie

De beoogde ontwikkeling betreft het realiseren van een woning in de Vlaamse schuur. Onderstaand een impressie van de beoogde situatie.

De cultuurhistorische waarden van de gebouwen in het plangebied blijven behouden en waar nodig hersteld doordat de bestaande situatie als uitgangspunt wordt gebruikt voor het profiel, de bouwmassa, de gevelkarakteristering, de detaillering, het kleur- en materiaalgebruik, de situering en oriëntatie.

De bijgebouwen (kippenhok en kleine Vlaamse schuur) blijven behouden en worden opgeknapt, eveneens met behoud van de cultuurhistorische waarden. De weide aan de noordzijde van het plangebied zal deels in gebruik worden genomen als tuin. Hiertoe wordt het woonbestemmingsvlak aan de noordzijde vergroot. Aan deze zijde zal ook het parkeren ten behoeve van de woning afgewikkeld worden.

De overige gronden ten noorden van de bebouwing blijven in gebruik ten behoeve van agrarische grondgebruik.

verplicht

Impressie beoogde situatie

Landschappelijk inpassing

Ten behoeve van de landschappelijke inpassing van het plangebied is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Deze is als Bijlage 1 bij de regels gevoegd. Navolgend is hiervan een uitsnede opgenomen.

verplichtLandschappelijk inpassingsplan


Het landschappelijk inpassingsplan voorziet in:

  • Het behoud van de bestaande heg op de oostelijke perceelsgrens;
  • Het doortrekken van de bestaande heg naar de noordelijke perceelsgrens;
  • Het behoud van de bestaande bomen op het perceel, zowel aan de oostzijde als langs de Rietdijk;
  • De aanplant van nieuwe landschapsbomen (beuk) in een bomenrij langs de nieuwe noordelijke perceelsgrens;
  • De aanleg van een gemengd struweel van circa 10 meter breed, bestaande uit hazelaar (25%), lijsterbes (25%), meidoorn (25%) en hondsroos (25%).

De aanleg en instandhouding van deze landschappelijke inpassing wordt in de regels en verbeelding verankerd middels de bestemming 'Natuur' met de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - landschapsinvesteringsregeling' en een voorwaardelijke verplichting.

Verkeer en parkeren

Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Rietdijk. Via deze weg is de weg Zwarthek - Weidehek te bereiken, die aansluit op de ontsluitingswegen (o.a. de Emerparklaan) van Breda.

De gevolgen van de beoogde ontwikkeling op het verkeer wordt bepaald op basis van de verkeersaantrekkende werking. Bij het in kaart brengen van de verkeersaantrekkende werking van het planvoornemen is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 381 “Toekomstbestendig parkeren – Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie”. Voor het plangebied wordt uitgegaan van de normen voor 'buitengebied'.

Voor de woning dient uitgegaan te worden van de categorie 'koop, huis, vrijstaand'. Voor deze categorie wordt een verkeersaantrekkende werking van minimaal 7,8 en maximaal 8,6 mvt/etmaal per woning aangehouden.

Deze beperkte verkeerstoename kan worden afgewikkeld op de bestaande infrastructuur.

Parkeren

Op 29 april 2021 heeft de gemeenteraad van Breda de Nota Parkeernormen Breda 2021 vastgesteld. Op basis van de Nota Parkeernormen Breda 2021 ligt het plangebied in het deelgebied 'Overig'. Op basis van de gebiedsindeling geldt voor eengezinswoning >90 m2 een parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsen per woning.

Voor de toekomstige situatie geldt derhalve een parkeerbehoefte van 1,8 parkeerplaatsen. Dit betekent dat er twee parkeerplaatsen binnen het plangebied gerealiseerd dienen te worden. Op het perceel is genoeg ruimte aanwezig om de benodigde parkeerplaatsen te realiseren.

Naast voldoende autoparkeerplaatsen, dienen ook voldoende fietsparkeerplaatsen te worden gerealiseerd. De normen omtrent fietsparkeerplaatsen zijn eveneens opgenomen in de Nota Parkeernormen Breda 2021. Voor eengezinswoningen c.q. grondgebonden woningen geldt een fietsparkeernorm van 4,2 per woning. Voor de toekomstige situatie geldt derhalve een behoefte van afgerond 5 fietsparkeerplaatsen. Op het perceel is genoeg ruimte aanwezig om de benodigde fietsparkeerplaatsen te realiseren.

3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is geheel opgenomen in deze nieuwe visie.

De Nationale Omgevingsvisie biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan het Rijk inspelen op de grote uitdagingen die voor hen liggen. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgaven. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet het Rijk een proces in gang waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter kunnen worden gemaakt.

Door het nationale karakter van de NOVI en de kleine schaal van onderhavig plan, heeft het voornemen nauwelijks raakvlak met dit nationale beleid. Met onderhavig planvoornemen zijn geen nationale belangen in het geding.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening stelt het Rijk een aantal regels die zijn bedoeld om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Hierdoor wordt van de regelgeving verwacht dat de inhoud doorwerkt op de ruimtelijke besluitvormig op gemeentelijk niveau. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigd in juridische zin deze kaderstellende wetgeving. Het Barro is op 30 oktober 2011 in werking getreden.

Door het nationale karakter van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de kleine schaal van onderhavig plan, heeft dit voornemen nauwelijks raakvlak met dit nationaal juridisch kader. Het Barro bevat geen voor het plan relevante bepalingen.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Met de inwerkingtreding op 1 oktober 2012 van artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) -Ladder voor duurzame verstedelijking- geldt voor alle juridische verbindende ruimtelijke plannen van decentrale overheden die (planologisch) nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken een bijzonder procesvereiste. Dit nationale belang houdt in dat, ten behoeve van een goed systeem van ruimtelijke ordening, een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten plaats dient te vinden. Deze zorgvuldige afweging heeft tot doel om, vanuit een oogpunt van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, planologisch ongewenste versnippering en een onaanvaardbare leegstand tot voorkomen. Per 1 juli 2017 is de nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden.

Een aantal aspecten zijn van belang om te bepalen of en hoe de ladder moet worden toegepast, waaronder de vraag of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling en of de ontwikkeling 'nieuw' is.

Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' is in artikel 1.1.1, lid 1 sub i van de Bro gedefinieerd als: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”. Uit jurisprudentie blijkt dat vanaf 12 nieuwe woningen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en dat deze Ladderplichtig is.

De beoogde ontwikkeling betreft het realiseren van een woning in de Vlaamse schuur. Met de ontwikkeling wordt één wooneenheid toegevoegd. Op basis van jurisprudentie is de ontwikkeling niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet noodzakelijk.

Gezien het voorgaande vormt de ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Conclusie

Het planvoornemen is in lijn met het Rijksbeleid.

3.2 Provinciaal Beleid

Omgevingsvisie Noord-Brabant

De nieuwe Omgevingswet bundelt de wetten en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur, cultureel erfgoed en water. En regelt zo het beheer en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. Vooruitlopend hierop heeft de provincie alvast een provinciale Omgevingsvisie gemaakt.

In december 2018 is de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld. Deze Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. De Omgevingsvisie geeft antwoord op de vraag hoe de Brabantse leefomgeving er in 2050 uit zou moeten zien en waar Noord-Brabant in 2030 tenminste moet staan om die lange termijn doelen te halen. De Omgevingsvisie geeft ook aan op welke manier de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

De visie bestaat uit een basisopgave en vier hoofdopgaven voor de middellange en lange termijn. De basisopgave is werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit. De vier hoofdopgaven komen voort uit de basisopgave. Het gaat om de volgende hoofdopgaven:

  • Hoofdopgave I: werken aan de Brabantse energietransitie
  • Hoofdopgave II: werken aan een klimaatproof Brabant
  • Hoofdopgave III: werken aan de slimme netwerkstad
  • Hoofdopgave IV: werken aan een concurrerende, duurzame economie

Om de doelen voortkomend uit de hoofdopgaven te bereiken, zet de provincie Noord-Brabant in op een samenhangende ruimtelijke koers.

De Omgevingsvisie bevat geen sectorale beleidsdoelen. De concrete doelen, voor bijvoorbeeld natuur, water, veiligheid, milieu, mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit, staan nu nog in de bestaande plannen van de provincie (PMWP, SVRO, PVVP). Grote delen van die beleidsplannen horen vanuit het systeem van de Omgevingswet straks thuis in de programma's.

De beleidsmatige uitgangspunten van de visie zijn, voor de aspecten waarop het provinciaal belang in geding is, uitgewerkt in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.

Interim Omgevingsverordening

De Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant is de vervanger van verschillende provinciale verordeningen, waaronder ook de Verordening ruimte. De Omgevingsverordening is op 25 oktober 2019 vastgesteld als eerste stap voordat de Omgevingswet in werking treedt. De Interim Omgevingsverordening bestaat uit de samenvoeging van bestaande regels uit verschillende verordeningen. Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve Omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht.

De verordening is één van de uitvoeringsreglementen van de provincie om haar doelen te realiseren. In de Omgevingsverordening vertaalt de provincie kaderstellende elementen uit het provinciaal beleid in regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen.

Het plangebied valt volgens de Interim Omgevingsverordening onder de volgende gebieden:

  • Diep grondwaterlichaam
    (Rechtstreeks werkende regels: milieubeschermingsgebieden, natuur en wegen)
  • Geen Attentiezone waterhuishouding
    (Rechtstreeks werkende regels: milieubeschermingsgebieden, natuur en wegen)
  • Bescherming Natura 2000
    (Rechtstreeks werkende regels: landbouw)
  • Verbod uitbreiding veehouderij
    (Rechtstreeks werkende regels: landbouw)
  • Concentratiegebied
    (Instructieregels gemeenten: stedelijke ontwikkeling en erfgoed)
  • Stedelijk gebied
    (Instructieregels gemeenten: stedelijke ontwikkeling en erfgoed)
  • Norm wateroverlast buiten stedelijk gebied
    (Instructieregels voor waterschappen: watersystemen, -veiligheid, en –berging)
  • Normen wateroverlast
    (Instructieregels voor waterschappen: watersystemen, -veiligheid, en –berging)

Diep grondwaterlichaam (art. 2.20)

Boven, in of onder een diep grondwaterlichaam is de onconventionele winning van koolwaterstoffen verboden. Van onconventionele winning van koolwaterstoffen is in onderhavig voornemen geen sprake. Artikel 2.20 vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.

Geen attentiezone waterhuishouding (art. 2.21)

Een vergunning tot het onttrekken van grondwater ten behoeve van een bodemenergiesysteem is niet vereist voor een onttrekking binnen deze zone als de te onttrekken hoeveelheid grondwater ten hoogste 10 m3 per uur bedraagt en de onttrekkingsput niet dieper is dan 30 meter minus maaiveld. Van grondwateronttrekking is in onderhavig voornemen geen sprake. Voor het planvoornemen hoeft een vergunning als bedoeld in artikel 2.21 niet aangevraagd te worden. Artikel 2.21 vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.

Stedelijk gebied (art. 3.42)

Voor het onderwerp duurzame stedelijke ontwikkeling zijn instructieregels voor gemeenten opgenomen. Hierin is opgenomen dat een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen binnen 'Stedelijk gebied' een onderbouwing bevat dat de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken en het een duurzame stedelijke ontwikkeling is. Het plangebied behoort bij de regio West-Brabant. Binnen deze regio wordt voornamelijk gestuurd op woningbouw binnen bestaand stedelijk gebied en bestaand (leegstaand of leegkomend) vastgoed. Het planvoornemen sluit hierbij aan, aangezien sprake is van de benutting van bestaande bebouwing om een nieuwe woonfunctie in te vestigen, zonder toevoeging van extra bebouwing.

Concentratiegebied (art. 5.18)

Gedeputeerde Staten stellen in overleg met de regio's ten minste eens per bestuursperiode relevante prognoses en analyses op, zoals in ieder geval een bevolkings- en woningbehoefteprognose, een prognose voor de ruimtebehoefte aan bedrijventerreinen en een trendanalyse van de mobiliteitsontwikkeling, die richting gevend zijn voor de gezamenlijk te maken afspraken. Deze prognoses en analyses houden rekening met het principe van concentratie van verstedelijking. Uit de overleggen in de regio West-Brabant blijkt dat de woningbehoefte (met name binnen bestaand stedelijk gebied) groot is en de komende jaren blijft deze behoefte aanwezig. Het planvoornemen sluit hiermee aan op de behoefte zoals staat beschreven in de prognoses van de regio West-Brabant, aangezien sprake is van de benutting van bestaande bebouwing om een nieuwe woonfunctie in te vestigen, zonder toevoeging van extra bebouwing.

Overige gebieden

De overige gebieden waar het plangebied onder valt, zijn niet direct van toepassing op het plangebied en/of voornemen en vormen daarmee geen beperking.

Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies (paragraaf 3.1.2)

Voor elke ruimtelijke ontwikkeling geldt dat toepassing moet worden gegeven aan de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies, die zijn opgenomen in artikel 3.5 van de Interim Omgevingsverordening. Onder een evenwichtige toedeling van functies wordt verstaan dat invulling wordt gegeven aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Hiervoor moet rekening worden gehouden met:

  • Zorgvuldig ruimtegebruik (art. 3.6);
  • De waarden in een gebied door toepassing van de lagenbenadering (art. 3.7);
  • Meerwaardecreatie (art. 3.8).

Zorgvuldig ruimtegebruik (art. 3.6)

Conform artikel 3.6 houdt zorgvuldig ruimtegebruik in dat de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing. Een bestaand ruimtebeslag is gelegen binnen het werkingsgebied 'Stedelijk gebied' of een bestaand bouwperceel.

Wanneer er sprake is van een stedelijke ontwikkeling dient toepassing te worden gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking). Alle gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen dienen te worden geconcentreerd binnen een bouwperceel.

In de beoogde situatie is sprake van een bestaand ruimtebeslag, aangezien het plangebied gelegen is binnen het werkingsgebied 'Stedelijk gebied'. Daarnaast is sprake van de benutting van bestaande bebouwing om een nieuwe woonfunctie in te vestigen, zonder toevoeging van extra bebouwing.

Hiermee wordt voldaan aan de zorgplicht voor de ruimtelijke kwaliteit zoals staat beschreven in artikel 3.6 van de Interim Omgevingsverordening.

Toepassing van de lagenbenadering (art. 3.7)

De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagere in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd. De lagenbenadering omvat de effecten op:

  • De ondergrond, zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden;
  • De netwerklaag, zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer;
  • De bovenste laag, zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu.

Door actief de factor tijd te benutten wordt rekening gehouden met de herkomstwaarde, vanuit het verleden, de (on)omkeerbaarheid van optredende effecten en de toekomstwaarde gelet op duurzaamheid en toekomstbestendigheid. De toetsing van de gevolgen van het initiatief op de bovengenoemde aspecten is uitgebreid en uiteengezet in deze toelichting.

Meerwaardecreatie (art. 3.8)

Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder:

  • De mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat;
  • De bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn.

Door het toevoegen van één extra wooneenheid in de Vlaamse schuur, wordt de cultuurhistorische waarden van het plangebied c.q. bebouwing behouden en waar nodig hersteld. Door het behoud en herstellen van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing wordt meerwaarde gecreëerd voor de omgeving van het plangebied. Ook wordt meerwaarde gecreëerd door de toevoeging van een duurzame woning aan de woningvoorraad van Breda.

Kwaliteitsverbetering van het landschap (art. 3.9)

Om de kwaliteit van het landschap te versterken heeft de provincie Noord-Brabant in haar 'Omgevingsvisie' en 'Interim Omgevingsverordening' het principe van 'kwaliteitsverbetering van het landschap' geïntroduceerd. Over de uitvoering van kwaliteitsverbetering verdient het aanbeveling dat regionaal eenduidige afspraken werden gemaakt. Deze landschapsinvesteringsregeling is de resultante van het regionale overleg over hoe om te gaan met deze kwaliteitsverbetering.

In de 'Landschapsinvesteringsregeling gemeente Breda' geeft de gemeente Breda aan hoe zij toepassing geeft aan de regels met betrekking tot de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit. In de landschapsinvesteringsregeling wordt onderscheid gemaakt tussen drie categorieën ontwikkelingen:

  • Categorie 1: Ruimtelijke ontwikkelingen met nauwelijks tot geen landschappelijke invloed en waarbij geen (extra) kwaliteitsverbetering van het landschap wordt geëist.
  • Categorie 2: Ruimtelijke ontwikkelingen met relatief weinig landschappelijke invloed, dan wel ruimtelijke ontwikkelingen die van nature aan het buitengebied zijn gebonden, of plaatsvinden in hiervoor aangewezen gebieden waarbij de kwaliteitsverbetering van het landschap wordt vormgegeven door te voorzien in enkel een goede landschappelijke inpassing.
  • Categorie 3: Alle ruimtelijke ontwikkelingen welke mogelijk worden gemaakt via met name een wijzigingsplan of een bestemmingsplanherziening, tenzij de ontwikkeling concreet benoemd wordt in een andere categorie.

Vestiging van wooneenheden in monumentale/karakteristieke/cultuurhistorisch waardevolle bebouwing
In de bestaande cultuurhistorisch waardevolle schuur (Vlaamse schuur) wordt een nieuwe wooneenheid gerealiseerd. Hierbij zijn geen nadere voorwaarden opgenomen voor de omvang van de bijbehorende bestemming 'Wonen' of de oppervlakte van de bijgebouwen. De cultuurhistorische waarden van de bebouwing in het plangebied blijven behouden en waar nodig hersteld, waarbij de bestaande situatie als uitgangspunt wordt gebruikt voor het profiel, de bouwmassa, de gevelkarakteristering, de detaillering, het kleur- en materiaalgebruik, de situering en oriëntatie. Het perceel kent daarbij ter plaatse van de Vlaamse schuur reeds de bestemming 'Wonen' met een oppervlakte van 1.765 m2.

Het realiseren van wooneenheden in cultuurhistorisch waardevolle gebouwen valt in categorie 1. Dergelijke ontwikkelingen hebben nauwelijks tot geen landschappelijke invloed. Voor deze ontwikkeling wordt geen (extra) kwaliteitsverbetering van het landschap geëist.

Vormverandering van een (agrarisch) bouwvlak of van een bestemmingsvlak (zonder afwijking van de geldende bouwregels), indien de vormverandering niet leidt tot een verslechtering van de kwaliteit van het landschap
Naast het realiseren van een wooneenheid in de Vlaamse schuur, wordt het bestemmingsvlak van vorm veranderd. Dergelijke ontwikkeling valt onder categorie 2: ontwikkelingen met relatief weinig landschappelijke invloed, dan wel ruimtelijke ontwikkelingen die van nature aan het buitengebied zijn gebonden, of plaatsvinden in hiervoor aangewezen gebieden waarbij de kwaliteitsverbetering van het landschap wordt vormgegeven door te voorzien in enkel een goede landschappelijke inpassing.

Gezien het bovenstaande wordt de gehele planontwikkeling beschouwd als maximaal een categorie 2 ontwikkeling. Daarom is er een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, welke door middel van een voorwaardelijke verplichting in de planregels juridisch wordt geborgd.

Landschappelijke inpassing vereist maatwerk. Landschappelijke inpassing betekent een zodanige vormgeving en inpassing dat deze optimaal is afgestemd op bestaande dan wel nog te ontwikkelen ruimtelijke, natuurlijke en cultuurhistorische landschapskwaliteiten. Landschappelijke inpassing vindt bij voorkeur plaats op of direct aansluitend aan het bouwvlak/bestemmingsvlak.

De omvang van de landschappelijke inpassing wordt bepaald aan de hand van de volgende formule:

2 keer de langste zijde van de toename van het bestemmingsvlak van de woonbestemming en 1 keer de kortste zijde maal 3 meter of 4 meter als de ontwikkeling is gelegen binnen de bestemmingen Agrarisch met waarden – landschapswaarden of Agrarisch met waarden - natuur en landschapswaarden.

Voor onderhavig planvoornemen betekent dit een landschappelijke inpassing van 156 m2. Zie onderstaande berekening:

2 x lange zijde x 3 m = 2 x 20,5 m x 3 m = 123 m2
1 x korte zijde x 3 m = 1 x 10 m x 3 m=30 m2
Totaal 153 m2

De landschappelijk inpassing vindt plaats in de vorm van landschappelijke elementen. Voor het perceel is hiertoe een landschappelijk inpassingsplan opgesteld (zie paragraaf 2.2 en Bijlage 1). In paragraaf 2.2 is het landschappelijk inpassingsplan nader toegelicht. In totaal wordt er voorzien in 483 m2 aan landschapselementen, waarmee ruimschoots voldaan wordt aan de verplichting om te voorzien in minimaal 153 m2 aan landschappelijke inpassing.

De aanleg en instandhouding van deze landschappelijke inpassing wordt in de regels en verbeelding verankerd middels de bestemming 'Natuur' met de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - landschapsinvesteringsregeling' en een voorwaardelijke verplichting. De beoogde ontwikkeling voldoet hiermee aan het gestelde in artikel 3.9 van de Interim Omgevingsverordening.

Conclusie

Het planvoornemen is in lijn met het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Omgevingsvisie Breda 2040

In de nieuwe Omgevingsvisie Breda 2040 worden de ambities, doelen en maatschappelijke opgaven waar de gemeente voor staat geadresseerd. Beoogd wordt hiermee perspectief te bieden voor de grote opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. De ambitie hierbij luidt: 'Breda, een grenzeloze, gastvrije en groene gemeenschap, is toekomstgericht en stelt de kwaliteit van leven voorop'. Aan de hand van de twee hoofdopgaven 'Sterk Breda' en 'Veerkrachtig Breda' worden, op basis van de kernwaarden grenzeloos, gastvrij en groen, de opgaven en doelstellingen nader uitgewerkt. Met betrekking tot woningbouw wordt met name gekozen voor verdichting in de bestaande stad. Het Bredaas Mozaïek vormt de basis voor de stedenbouwkundige afweging van ruimtelijke initiatieven en biedt een stedenbouwkundige context voor de (her)inrichting van de openbare ruimte. Binnen de stedenbouwkundige uitgangspunten wordt het toevoegen van woningen als gevolg van splitsing bij kleinschalige initiatieven mogelijk gemaakt.

Omdat de bevolking groeit, het aantal huishoudens toeneemt, met name het aantal één- en tweepersoonshuishoudens, en de betaalbaarheid van het wonen in Breda onder druk staat, wordt met de Omgevingsvisie ingezet op het stimuleren van doorstroming en het bouwen van betaalbare woningen.

Met onderhavig planvoornemen wordt voorzien in een vrijstaande woning, welke niet direct past binnen deze uitgangspunten. Het voorliggende plan levert echter wel een bijdrage aan een uniek dorps woonmilieu binnen de gemeente Breda, met behoud van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Bovendien kan het plan leiden tot doorstroming, waardoor elders een betaalbare woning vrijkomt. Tevens sluit een vrijstaande woning aan bij het aanwezige woonmilieu, waarmee het initiatief bijdraagt aan de functionele kwaliteit.

Het planvoornemen is passend binnen het beleid zoals geformuleerd in de Omgevingsvisie Breda 2040.

Woonvisie

Breda is een stad die geschikt is voor elke doelgroep en leefstijl en die een breed palet biedt aan gevarieerde woonmilieus. De woonvisie geeft aan dat Breda een complete woongemeente is met een voor iedereen passend en duurzaam (t)huis dat voldoet aan de wensen en behoeften en met ruimte voor maatwerk. De verschillende groepen bewoners vragen om een variatie in woonmilieus met een gedifferentieerd en betaalbaar woningaanbod. Door een betere bereikbaarheid van locaties zal ook de vraag naar landelijk/dorps wonen nabij de stad toenemen.

De realisatie van een extra woning in de Vlaamse schuur voldoet aan de vraag naar landelijk/dorps wonen nabij de stad. Hiermee sluit de beoogde ontwikkeling aan op de Woonvisie. Het planvoornemen past binnen de kaders van de woonvisie van Breda.

Bomenkaart

De gemeente Breda heeft op 14 juli 2016 een nieuwe digitale kaart met waardevolle bomen, bossen en andere groene gebieden vastgesteld. Aan de hand van criteria -zoals cultuurhistorie, ecologie en het klimaat- zijn samen met lokale natuur- en milieuverenigingen de Bredase bomen zorgvuldig in kaart gebracht. Het nieuwe bomenbeleid zorgt voor adequate bescherming van waardevolle bomen, maar ook bossen en houtsingels. Het brengt vereenvoudiging van de Bomenverordening 2010. Het groen op de nieuwe kaart is in de toekomst beschermd en valt onder de regels van een omgevingsvergunning.

In het plangebied is een tweetal waardevolle bomen aanwezig en in de directe omgeving is nog één waardevolle boom aanwezig. De bomen blijven behouden. Derhalve hoeft geen omgevingsvergunning aangevraagd te worden. Het planvoornemen past binnen de kaders van het bomenbeleid van Breda.

Duurzaamheidsvisie Breda 2030 en Impuls Ruimtelijke Adaptatie Breda

De Impuls Ruimtelijke Adaptatie Breda vindt zijn oorsprong in de Duurzaamheidsvisie Breda 2030. In de Impuls staat hoe Breda handen en voeten geeft aan (het beperken van) de gevolgen van de klimaatverandering. De Impuls bevat het programma voor het jaar 2016 op het gebied van ruimtelijke adaptatie. De gemeente heeft de ambitie om in 2044 klimaatneutraal te zijn. In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen wordt gestimuleerd aandacht te besteden aan groene daken en gevels. Het anders omgaan met hemelwater wordt tevens bevorderd. Naast ruimtelijke adaptatie en klimaatneutraal zet de Duurzaamheidsvisie Breda 2030 onder andere in op de inkoop van duurzame producten en het duurzame beheer van gebouwen, het reduceren van afval en het stimuleren van duurzame mobiliteit.

Het Rijk streeft ernaar geen aardgas meer te willen gebruiken als energievoorziening in 2050. Bij beoogde nieuwbouw is het advies om te kijken naar de energie-infrastructuur en de toekomstige hittebestendigheid van woningen.

De verbouwwerkzaamheden zullen zoveel mogelijk klimaatneutraal en circulair uitgevoerd worden. Daarbij wordt gekeken naar toepassingen van duurzame warmtevoorzieningen.

Conclusie

Het planvoornemen is in lijn met het gemeentelijk beleid.

4 Omgevingsaspecten

4.1 Erfgoed

Cultureel erfgoed

In 'Grondstof voor de toekomst, programma erfgoed 2019-2025' is vastgesteld dat erfgoed wordt benut als onderlegger voor de (her)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in Breda. De erfgoedkaarten vormen nu letterlijk de onderlegger voor het handelen van de gemeente. Archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed vormen hierbij een belangrijk uitgangspunt voor ontwikkelingen. Archeologie is vastgelegd in de 'Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 1 Archeologie', historische geografie en gebouwd erfgoed zijn vastgelegd in de 'Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 2 Historische geografie en gebouwd erfgoed'. De kaarten dienen, zoals vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening, als leidraad voor de erfgoedadvisering bij het opstellen of afwijken van bestemmingsplannen.

Archeologie

Om de archeologische waarden in het gebied te beschermen conform het vastgestelde gemeentelijk beleid, de Monumentenwet 1988, waarin besloten ligt de Wet op de Archeologische Monumentenzorg 2007, is de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' opgenomen voor de gebieden die conform de Beleidsadvieskaart Breda's erfgoed, deel 1 Archeologie zijn gekenmerkt als gebieden met een archeologische verwachting anders dan laag. Hetzelfde geldt voor de gebieden van archeologische waarden en gemeentelijke archeologische monumenten. Ter plaatse van gronden met de dubbelbestemming dient voorafgaand aan ontwikkelingen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De resultaten van het archeologisch onderzoek wordt door bevoegd gezag, in deze de gemeente Breda, middels een selectiebesluit vervolgens vastgesteld.

verplicht

Uitsnede Archeologische beleidsadvieskaart gemeente Breda

Op basis van de gegevens op de Beleidsadvieskaart 'Breda's Erfgoed, deel 1 Archeologie' blijkt dat het plangebied is gelegen binnen het gebied met een hoge archeologische verwachting. Binnen deze gebieden zijn bodemingrepen die dieper reiken dan 0,30 meter -mv en een groter oppervlak betreffen dan 100 m2 in principe niet toegestaan.

Met het planvoornemen vinden waarschijnlijk geen bodemingrepen plaats die de gestelde onderzoeksgrens overschrijden aangezien het de verbouwing van een bestaande schuur betreft.

Ter bescherming van de archeologische waarden bij toekomstige werkzaamheden blijft de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' gehandhaafd. Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal definitief worden getoetst of het planvoornemen de onderzoeksgrens niet overschrijdt.

Historische geografie / Gebouwd erfgoed

Historische geografie en gebouwd erfgoed zijn vastgelegd in de 'Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 2. Historische geografie en gebouwd erfgoed' van de gemeente Breda. Op deze kaart is het plangebied aangewezen als gemeentelijk monument. Het cultuurhistorisch waardevolle boerderijcomplex aan de Rietdijk heeft sinds juni 2021 een beschermde status. De gemeente ondersteunt en adviseert derden in hun opgave hun monumenten te behouden.

verplicht

Uitsnede Beleidsadvieskaart deel 2 gemeente Breda

Conclusie

Het aspect erfgoed vormt planologisch geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.2 Bedrijven En Milieuzonering

Wet milieubeheer

De Wet milieubeheer (Wm) zorgt ervoor dat milieuoverlast in woongebieden zoveel mogelijk wordt beperkt. Alle voorzieningen en bedrijven die overlast veroorzaken moeten daarom een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer.

In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) is een indicatieve richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten opgenomen. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van de milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook de uiteindelijke richtafstand.

De richtafstanden volgens de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' gelden tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is.

Milieucategorie Richtafstand t.o.v. rustige wijk Richtafstand t.o.v. gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m
4.2 300 m 200 m
5.1 500 m 300 m
5.2 700 m 500 m
5.3 1.000 m 700 m
6 1.500 m 1.000 m

Onderzoek

Voor onderhavige locatie is enerzijds geïnventariseerd welke bedrijven of inrichtingen in de directe omgeving van het plangebied voor overlast kunnen zorgen op het planvoornemen en anderzijds of onderhavige ontwikkeling kan leiden tot het beperken van deze bedrijven of inrichtingen in hun bedrijfsvoering. De VNG-handreiking omschrijft twee omgevingstypen; het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied én het omgevingstype gemengd gebied. Voorliggend plangebied en de directe omgeving kunnen worden getypeerd als een rustige woonwijk, aangezien in de directe omgeving hoofdzakelijk (agrarische) bedrijven aanwezig zijn.

Beschouwd is welke milieuhinderlijke activiteiten, zoals genoemd in de VNG-handreiking, in de omgeving van het plangebied zijn gelegen.

Adres Soort bedrijf Milieucategorie Hinderafstand Werkelijke afstand
Bedrijventerrein aan de Weidehek Bedrijventerrein Max. 3.2 100 meter 190 meter
Rietdijk 1b Tuincentrum 2 30 meter 55 meter
Rietdijk 2a Kerstboomkwekerij 2 30 meter 75 meter
Rietdijk 2b Akkerbouwbedrijf 2 30 meter 100 meter

Gelet op de richtafstanden en de werkelijke afstanden van de aanwezige bedrijven in de omgeving, kan geconcludeerd worden dat het plangebied op voldoende afstand van deze bedrijven is gelegen. Gesteld kan worden dat de omliggende bedrijven door de beoogde ontwikkeling niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de nieuwe woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.3 Bodemkwaliteit

Besluit bodemkwaliteit

Sinds 2008 is het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) van kracht. Het doel van het Bbk is duurzaam bodembeheer. Dat wil zeggen: een balans tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu, én gebruik van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen zoals woningbouw of aanleg van wegen.

Op grond van artikel 3.1.6. lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (2008) moet een bodemonderzoek worden verricht om de realiseerbaarheid van een bestemmingsplan te beoordelen. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of een herinrichting mogelijk is, moet tenminste een verkennend bodemonderzoek worden verricht.

Verkennend bodemonderzoek

Door Aeres Milieu B.V. is in december 2021 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen als Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek.

In het opgeboorde bodemmateriaal zijn in de bovengrond plaatselijk bijmengingen met kooldeeltjes en baksteen waargenomen. In de ondergrond van één boring zijn bijmengingen met baksteen waargenomen.

Uit de analyseresultaten blijkt dat na uitsplitsing de bovengrond (0-0,15/0,5 m-mv) ter plaatse van de inrit sterk verhoogd is met barium, zink, kobalt, nikkel en matig verhoogd is met koper en licht verhoogd met diverse zware metalen.

Het westelijke gedeelte van de onderzoekslocatie is licht verhoogd met lood en hexachloorbenzeen. In de ondergrond zijn geen gehalten verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarden gemeten.

Het freatisch grondwater is matig verhoogd met koper en licht verhoogd met barium, kwik, lood, nikkel, zink, xylenen en naftaleen.

De milieuhygiënische conditie van de bodem vormt momenteel een belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling. Op basis van de resultaten van dit verkennend bodemonderzoek is voor een oppervlakte van circa 150-175 m2 ter plaatse van de oprit reeds sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.

Aanvullend bodemonderzoek

In verband met de voorgenomen herontwikkeling en de resultaten van het eerder uitgevoerde bodemonderzoek is door Aeres Milieu een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen als Bijlage 2 Aanvullend bodemonderzoek.

De verontreiniging met zware metalen is binnen de onderzoekslocatie middels de uitgevoerde grondboringen en analyses in voldoende mate afgeperkt. De bodemverontreiniging is vermoedelijk ook op de buurpercelen aanwezig.

In combinatie met de resultaten uit het eerder uitgevoerd verkennend bodemonderzoek is plaatselijk een sterke verhoging aan zware metalen in de bovengrond aanwezig. De aangetroffen sterke verhoging in de toplaag met voornamelijk kobalt, nikkel, zink en barium zijn te relateren aan de aangetroffen visuele bijmengingen met kooldeeltjes en/of baksteen welke door langdurig menselijk gebruik of uitloging ter plaatse in de bodem terecht zijn gekomen gezien het gebruik als oprit. Ter plaatse van één boorpunt is nog een matige verhoging aangetroffen. Ter plaatse is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Bij het behoud van het huidige gebruik als oprit is geen spoed tot sanering van toepassing.

Wanneer sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging, dient dit gemeld te worden bij het bevoegd gezag. Voor een geval van ernstige bodemverontreiniging geldt formeel een saneringsplicht. Er zou ook gekozen kunnen worden om een soort van leeflaag over de verontreiniging aan te brengen. Hiertoe wordt voorafgaand aan de werkzaamheden nog het een en ander afgestemd (BUS melding) met het bevoegd gezag.

Conclusie

Ten aanzien van de verontreinigingen ter plaatse wordt voorafgaand aan de werkzaamheden nog het een en ander (BUS melding) afgestemd met het bevoegd gezag. De milieuhygiënische conditie van de bodem voor het overige deel van het plangebied vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.4 Externe Veiligheid

Besluit externe veiligheid (Bevi)

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die vallen onder het BRZO (Besluit Risico's Zware Ongevallen), LPG-tankstations en opslagplaatsen met gevaarlijke stoffen.

Belangrijke begrippen in het kader van externe veiligheid zijn het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is in het Bevi gedefinieerd als “het risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is.” Het groepsrisico is gedefinieerd als “de cumulatieve kans per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting of een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is.”

Externe veiligheid gaat over het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De verbonden risico's moeten beperkt blijven. Hiervoor worden de volgende normstellingen gehanteerd:

  • Het plaatsgebonden risico (PR) is vooral gericht op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
  • Het groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijk ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. In het Bevi is vastgelegd dat voor iedere toename in het groepsrisico een verantwoordingsplicht geldt, ongeacht of er door de wijziging een norm wordt overschreden.

Verder zijn kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van belang. Kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld scholen, kantoorgebouwen met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 en woningen met een dichtheid van meer dan twee woningen per hectare. Beperkt kwetsbare objecten zijn onder meer sporthallen, zwembaden en woningen met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare.

Het Bevi bevat eisen voor het plaatsgebonden risico en regels voor het groepsrisico. Voor het plaatsgebonden risico geldt onder meer een grenswaarde van 10-6 per jaar voor kwetsbare objecten in nieuwe situaties. Voor het groepsrisico geldt dat de gemeenteraad verantwoording moet afleggen over de wijze waarop het groepsrisico is meegewogen in de besluitvorming.

Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)

Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is vanaf 1 april 2015 vastgelegd in de Wet Basisnet en de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wgvs). Voor ruimtelijke ordening in relatie tot transportroutes is er het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Dit besluit is gebaseerd op de Wro en de Wm. Volgens het Bevt mag op grond van een ruimtelijk besluit geen kwetsbaar object in de veiligheidszone worden gebouwd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten mogen alleen in uitzonderlijke gevallen in de veiligheidszone worden toegestaan. Het Bevt gaat ook in op de hoogte van het groepsrisico. Wanneer het aannemelijk is dat het groepsrisico ver beneden de oriëntatiewaarde blijft of nauwelijks toeneemt, is een verantwoording van het groepsrisico niet verplicht.

Onderzoek

verplicht

Uitsnede Risicokaart Nederland

Risicovolle inrichting

Op een afstand van circa 190 meter van het plangebied ligt een bufferbewaarplaats voor vuurwerk aan de Weidehek 2. De maximale risicoafstand (PR 10-6) behorende bij deze inrichting is 48 meter. Het plangebied ligt op voldoende afstand van de risicovolle inrichting. De bufferbewaarplaats vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen via buisleidingen

Langs het plangebied loopt een waterleiding. Deze waterleiding wordt niet gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen en is derhalve niet te zien op de risicokaart. De waterleiding vormt geen belemmering voor het planvoornemen. Verder zijn in de omgeving van het plangebied geen leidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aanwezig.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over (spoor)wegen

In de omgeving van het plangebied zijn geen (spoor)wegen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aanwezig.

Advies veiligheidsregio

Het voorontwerp bestemmingsplan is voorgelegd aan de Veiligheidsregio voor advies. Het plan is beoordeeld beoordeeld op de aspecten externe veiligheid, bereikbaarheid, bluswatervoorziening en opkomsttijd brandweer.

Externe veiligheid

De Signaleringskaart Externe Veiligheid toont aan dat het plangebied buiten het invloedsgebied van bronnen ligt.

Voor het aspect externe veiligheid kan het Standaardadvies 2020 worden gehanteerd, dat onze sector voor uw gemeente heeft opgesteld. Er is geen verantwoording voor het groepsrisico van toepassing.

Bereikbaarheid

Voor een goede bereikbaarheid dienen de aanrijdroutes naar een plangebied en de opstelplaatsen voor brandweervoertuigen te voldoen aan de minimaal benodigde afmetingen en de te dragen gewichten, aslasten en stempeldruk.

Het plangebied is te benaderen langs twee onafhankelijke aanrijdroutes via de Bredestraat en Krommedijk. Dit is nodig, omdat één aanrijdroute tijdelijk geblokkeerd zou kunnen zijn. Tot aan het plangebied zijn er geen nadere maatregelen noodzakelijk ten behoeve van de bereikbaarheid.

Bluswatervoorziening

Wat onder een toereikende bluswatervoorziening wordt verstaan, zoals is voorgeschreven in het Bouwbesluit 2012, is per gebiedstype en gebruiksfunctie van het bouwwerk uitgewerkt in de bluswatermatrix in de Beleidsregels. Op basis van de uitgangspunten is er een behoefte aan de volgende bluswatervoorziening:

  • Een bluswatervoorziening B-water met een capaciteit van 90 m³/uur en gelegen op een afstand van maximaal 200 meter.
  • Een bluswatervoorziening C-water met een capaciteit van 120 m³/uur en gelegen op een afstand van maximaal 2500 meter.

Alle hierboven genoemde afstanden zijn gemeten over de openbare weg, niet in vogelvlucht.

Uit de meest actuele gegevens van onze afdeling Informatie Onderzoek & Analyse blijkt dat de volgende bluswatervoorzieningen aanwezig zijn in de nabijheid van het plangebied.

  1. In de Rietdijk ligt in het openbaar gebied ter hoogte van huisnummer 3 een ondergrondse brandkraan met een capaciteit van 90 m3/uur. De afstand tussen de ondergrondse brandkraan en het plangebied is ca. 50 meter, gemeten over de openbare weg.
  2. In het Achtererf is het mogelijk om ter hoogte van de kruising met de Emerparklaan gebruik te maken van open water. De afstand tussen het open water en het plangebied is ca. 609 meter, gemeten over de openbare weg.

Op basis van deze gegevens kan worden gesteld dat met de aanwezige bluswatervoorzieningen wordt voorzien in de behoefte aan bluswater binnen de gestelde afstanden, zoals is beschreven in de Beleidsregels.

Opkomsttijd brandweer

Globaal is de opkomsttijd de tijd tussen het moment dat een incident wordt gemeld bij de meldkamer en het moment dat de brandweer ter plaatse is. De opkomsttijd is geregeld in het Besluit Veiligheidsregio's en het vastgesteld beleidsdocument Dekkingsplan Brandweer Midden- en West- Brabant. In dit besluit en beleidsdocument is voor alle gebouwtypen bepaald wat de maximale opkomsttijd is.

Er is sprake van nieuw te bouwen woonfuncties, die worden gebouwd onder de werking van het Bouwbesluit 2012. Hiervoor geldt een opkomsttijd van maximaal 12 minuten.

Op basis van een theoretische berekening is bepaald dat de brandweer vanuit de dichtstbijzijnde brandweerkazerne in Breda binnen de geldende opkomsttijd ter plaatse kan zijn.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.5 Natuurwetgeving

Wet natuurbescherming (Wnb)

De Wet natuurbescherming, die per 1 januari 2017 in werking is getreden, vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. De wet bevat regels voor de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten en de belangrijkste natuurgebieden in Nederland.

Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is de benaming voor een Europees netwerk van natuurgebieden waarin belangrijke flora en fauna voorkomen, gezien van uit Europees perspectief. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings-)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingsdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) genaamd, is het Nederlandse netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter met elkaar verbinden en met het omringende agrarische gebied. In het Natuurnetwerk Nederland liggen:

  • Bestaande natuurgebieden, waaronder 20 nationale parken;
  • Gebieden waar nieuwe natuur aangelegd wordt;
  • Landbouwgebieden, beheerd volgens agrarisch natuurbeheer;
  • Ruim 6 miljoen hectare grote wateren: meren, rivieren, de kustzone van de Noordzee en de Waddenzee;
  • Alle Natura 2000-gebieden.

Vanaf 2014 zijn de provincies verantwoordelijk voor de begrenzing en ontwikkeling van dit natuurnetwerk. Tot die tijd was de Rijksoverheid hiervoor verantwoordelijk.

In het Natuurpact hebben de provincies met het Rijk afgesproken om tot 2027, 80.000 hectare natuur in te richten. Het NNN moet uiteindelijk samen met de natuurgebieden in andere Europese landen een aaneengesloten Pan-Europees Ecologisch Netwerk (PEEN) vormen.

De provincies hebben daarnaast de bevoegdheid om bijzondere provinciale landschappen of bijzondere provinciale natuurgebieden aan te wijzen. Veel provincies hebben de Nationale Landschappen (sinds 2011 geen onderdeel meer van het nationaal beleid) in hun provinciale beleid opgenomen.

Beschermde soorten

De Wet natuurbescherming kent drie algemene beschermingsregimes:

  • Vogels: alle vogels in de zin van de Vogelrichtlijn (paragraaf 3.1 van de Wnb);
  • Internationaal beschermde soorten: alle dieren en planten genoemd in de bijlagen bij de Habitatrichtlijn en de Verdragen van Bern en Bonn (paragraaf 3.2. van de Wnb);
  • Overige beschermde soorten: soorten genoemd in de bijlagen van de Wnb, die niet onder de reikwijdte van paragraaf 3.2 vallen (paragraaf 3.3 van de Wnb).

Voor soorten die ook niet in de bijlagen van de Wnb worden genoemd, fungeert de zorgplichtbepaling (artikel 1.11 Wnb) als vangnet. Op grond van deze bepaling moeten schadelijke handelingen voor alle in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving in beginsel achterwege worden gelaten, dan wel moeten maatregelen worden genomen om schadelijke gevolgen (zoveel mogelijk) te voorkomen.

Quickscan natuurwetgeving

Door Aeres Milieu is in november 2021 een quickscan natuurwetgeving uitgevoerd. Het volledige rapport is opgenomen als Bijlage 3 Quickscan natuurwetgeving. Uit de quickscan zijn de volgende conclusies en aanbevelingen naar voren gekomen:

Natura 2000

De plannen zullen waarschijnlijk geen effect op de natuurwaarden in Natura 2000-gebieden hebben. Om elk risico uit te sluiten, is de te verwachten stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden bepaald middels de AERIUS Calculator. Verderop in deze paragraaf wordt hier nader op ingegaan.

Natuurnetwerk Brabant (NNB)

De werkzaamheden en het gebruik van de woning en de toenemende verkeersbewegingen hebben waarschijnlijk geen negatieve effecten op het NNB. Omdat er geen negatieve effecten op het NNB zijn te verwachten, zijn er op dit punt geen bezwaren vanuit het provinciale natuurbeleid.

Algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën

In het plangebied komen mogelijk zoogdieren en amfibieën voor, die onder de Wnb zijn beschermd. Het gaat om algemeen voorkomende soorten (zogenaamde A-soorten), waarvoor in de provincie Noord-Brabant een algemene vrijstelling geldt in geval van ruimtelijke ontwikkeling en beheer en onderhoud. Dit houdt in dat deze soorten verstoord mogen worden, zonder dat daar vooraf een ontheffing voor is verkregen. Wel geldt altijd de Zorgplicht (artikel 1.11 Wnb); deze houdt in dat nadelige gevolgen voor dieren en planten altijd zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Om aan de algemene zorgplicht te voldoen, moeten dieren die tijdens de werkzaamheden worden aangetroffen, zo snel mogelijk naar een aangrenzende locatie buiten het plangebied worden verplaatst.

Algemeen voorkomende vogels

In de Vlaamse schuur en de opgaande vegetatie komen mogelijk beschermde vogelnesten voor tijdens het broedseizoen. Het gaat om vogels waarvan het nest niet jaarrond wordt beschermd of als strenger beschermd wordt beschouwd. Hiervoor zijn maatregelen die negatieve effecten voorkomen wel verplicht. Verstoring van broedvogels en vernietiging van vogelnesten kan worden voorkomen door de werkzaamheden buiten de periode 15 maart – 15 juli (het broedseizoen van de meeste vogels) te starten. Door naleving van deze maatregelen worden ten aanzien van vogels geen overtredingen op de Wet natuurbescherming begaan.

Kerkuil: verlies roestplaats

Door het ombouwen van de Vlaamse schuur naar een woning, zal een roestplaats van de kerkuil worden vernietigd. Roestplaatsen van de kerkuil zijn in Noord-Brabant jaarrond beschermd. Er dient daarom een ontheffing op de Wnb ten aanzien van de kerkuil te worden aangevraagd. Om die te kunnen krijgen, moet middels onderzoek aannemelijk worden gemaakt dat de lokale staat van instandhouding van de kerkuil niet in het geding is. Hiervoor dient het gebruik van het plangebied en omgeving (o.a. op het voorkomen van een kerkuilennest) conform Kennisdocument kerkuil (BIJ12, 2017) te worden onderzocht (conform BIJ12, 2017; of worden opgevraagd bij de lokale kerkuilenwerkgroep). Ook dienen er twee kerkuilennestkasten in een gebouw, in of nabij het plangebied te worden opgehangen. Deze nestkasten kunnen dienen als alternatieve roestplaats (of mogelijk zelfs als nestlocatie). Het ophangen van de nestkasten dient onder begeleiding van een deskundige te worden uitgevoerd. Volgens het Kennisdocument Kerkuil (BIJ12, 2017) moet een vervangende verblijfsplaats bij voorkeur in de directe omgeving (binnen 500 meter van de oorspronkelijke verblijfplaats) worden geplaatst, bij voorkeur minimaal 3 maanden voor de start van de werkzaamheden.

Verblijfplaatsen die door de werkzaamheden worden aangetast, moeten voor het broedseizoen (en na het tijdig realiseren van vervangende nest- en rustgelegenheden en voor de start van de werkzaamheden) ongeschikt worden gemaakt (na het verkrijgen van een ontheffing). Het verlies van foerageergebied dient eveneens binnen het bestaande kerkuilenterritorium te worden gemitigeerd.

Vleermuizen: verstoring van vliegroute/foerageergebied

De rij gewone essen fungeert mogelijk als vaste vliegroute en/of foerageergebied van vleermuizen. Omdat er geen bomen worden gekapt, is er geen sprake van een aantasting aan een vaste vliegroute of foerageergebied. Om verstoring van vleermuizen te voorkomen, mag er echter tot op een afstand van 10 meter van deze bomen alleen vleermuisvriendelijke buitenverlichting worden geplaatst; van de bomen af omlaag gerichte straatverlichting, met een scherpe bundel, zoals ledlampen. Hierbij kan worden gekozen voor amberkleurige UV-vrije led armaturen (Zoogdiervereniging, 2011) of rood licht (Spoelstra et al, 2017).

Stikstofdepositie

Door de ongeldigverklaring van het PAS op 29 mei 2019 zijn veel (bouw)projecten stil komen te liggen. Een nieuw stikstofrekentoepassing maakt sommige bouwprojecten toch mogelijk. Het kabinet heeft een nieuwe rekenmethode naar buiten gebracht (de 'AERIUS Calculator') welke het verlenen van vergunning voor (kleine) projecten mogelijk moet maken. Projecten waarvan (met behulp van deze rekenmethode) kan worden bewezen dat ze de natuur niet raken, komen in aanmerking voor een vergunning. De natuur wordt niet geraakt zolang de depositie van stikstof op beschermde natuurgebieden niet hoger dan 0,00 mol/ha/jaar.

Voor het planvoornemen omtrent het realiseren van een woning in de Vlaamse schuur aan de Rietdijk 3A te Breda is een berekening gemaakt met behulp van de AERIUS Calculator. Deze berekening maakt inzichtelijk wat de stikstofdepositie is gedurende de gebruiksfase. Het volledige rapport is opgenomen als Bijlage 4 Stikstofberekening.

Uit de berekening blijkt dat -met de uitgangspunten die in dit onderzoek zijn gedaan- gedurende de aanleg- en gebruiksfase geen toename van de stikstofdepositie groter dan 0,00 mol/ha/jaar is berekend.

Conclusie

Door het ombouwen van de Vlaamse schuur naar een woning, zal een roestplaats van de kerkuil worden vernietigd. Roestplaatsen van de kerkuil zijn in Noord-Brabant jaarrond beschermd. Er is daarom een ontheffing op de Wnb ten aanzien van de kerkuil aangevraagd. Hiertoe is een activiteitenplan opgesteld, welke als Bijlage 5 Activiteitenplan is opgenomen. Ter mitigatie en compensatie is reeds een kerkuilenkast geplaatst.

Op 24 april 2022 is een aanvraag voor ontheffing van de Wet natuurbescherming ingediend voor het overtreden van verboden ten aanzien van beschermde soorten (kerkuil). Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben besloten, gelet op de overwegingen die zijn opgenomen in de ontheffing, de gevraagde ontheffing af te wijzen nu er voor deze soort geen verbondsbepalingen uit de Wet natuurbescherming wordt overschreden. Aan dit besluit, welke als Bijlage 6 Besluit Wnb is opgenomen, zijn de volgende voorwaarden verbonden:

  • de mitigerende mitigerende maatregelen die zijn opgenomen in het activiteitenplan dienen stipt gevolgd te worden.
  • de verblijfplaats dient ongeschikt gemaakt te worden buiten de voortplantingsperiode en in de minst kwetsbare periode van september tot en met januari. De ecoloog dient te bepalen of de voortplantingsperiode van het broedpaar al is begonnen of geëindigd.

Voorstaande houdt in dat het is toegestaan de voorgenomen handelingen ten aanzien van beschermde soorten zonder ontheffing uit te voeren, omdat een overtreding van een verbondsbepaling niet aan de orde is zolang de werkwijze en de maatregelen in de stukken van de aanvraag gevolgd wordt.

4.6 Geluid

Wet geluidhinder

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag vooral in de Wet geluidhinder (Wgh). Daarnaast vindt de beoordeling in de Wet ruimtelijke ordening plaats op basis van een goed woon- en leefklimaat. In de zin van de Wgh zijn woningen, geluidsgevoelige terreinen en andere geluidsgevoelige gebouwen beschermd tegen wegverkeerslawaai, industrielawaai, spoorweglawaai en omgevingslawaai. Onder geluidsgevoelige terreinen wordt verstaan: terreinen behorend bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen en woonwagenstandplaatsen. Geluidsgevoelige gebouwen zijn onder andere onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verzorgingstehuizen en psychiatrische inrichtingen. Hotels, recreatiewoningen en kantoren zijn niet geluidsgevoelig in het kader van de Wgh.

Geluid beïnvloedt in belangrijke mate de kwaliteit van de leefomgeving. In de Wgh worden daarom eisen gesteld aan de toelaatbare geluidbelasting op gevels van geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone langs bestaande infrastructuur.

Onderzoek

In opdracht van Aeres Milieu is door Kragten een akoestisch onderzoek wegverkeer uitgevoerd. Aanleiding is de realisatie van een woning in de Vlaamse schuur gelegen aan de Rietdijk 3A te Breda (gemeente Breda). Het volledige onderzoek is opgenomen als Bijlage 7 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai.

In verband met de realisatie van het plan wordt een ruimtelijke procedure doorlopen. In het kader van deze procedure is conform het gestelde in de Wet geluidhinder (Wgh) een onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting ten gevolge van de zoneringsplichtige geluidbronnen waarvan de zone het plangebied overlapt. Het plangebied is gelegen binnen de wettelijk vastgestelde zone van de Emerparklaan, Weidehek, Zwarthek en Rietdijk. De geluidbelasting is getoetst aan het stelsel van voorkeurswaarden en maximale ontheffingswaarden uit de Wet geluidhinder.

Wegverkeerslawaai

In het kader van de Wet geluidhinder is de geluidbelasting ten gevolge van de Emerparklaan, Weidehek, Zwarthek en Rietdijk inzichtelijk gemaakt. De berekende geluidbelasting ten gevolge van de Weidehek, Zwarthek en Rietdijk respecteren de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Ten gevolge van de Emerparklaan bedraagt de berekende geluidbelasting ten hoogste 53 dB inclusief aftrek artikel 110g van de Wet geluidhinder. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde niet gerespecteerd. De maximale ontheffingsvoorwaarde van 63 dB wordt wel gerespecteerd. Maatregelen ten einde het verlagen van de geluidbelasting zijn onderzocht en stuiten op overwegende bezwaren.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de cumulatieve geluidbelasting ten gevolge van alle wegen inzichtelijk gemaakt. Voor de cumulatieve geluidbelasting zijn zowel zoneplichtige als de niet-zoneplichtige wegen beschouwd. De cumulatieve geluidbelastingen (exclusief aftrek artikel 110g van de Wet geluidhinder) bedragen ten hoogste 58 dB. Maatregelen voor het verlagen van de geluidbelasting zijn onderzocht en stuiten op overwegende bezwaren.

Aangezien het toepassen van bron- en/of overdrachtsmaatregelen stuit op overwegende bezwaren, dient bij de gemeente Breda een verzoek voor hogere waarden te worden ingediend voor de overschrijding vanwege de Emerparklaan.

Conclusie

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat plaatselijk de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder zal worden overschreden. Op basis van het gemeentelijk beleid kan een beschikking hogere waarde worden verleend. Bij de gemeente Breda zal een verzoek tot vaststelling van een hogere toelaatbare waarde worden ingediend. Het definitief besluit voor hogere waarde wordt samen met dit bestemmingsplan vastgesteld.

4.7 Geur

Wet geurhinder en veehouderijen

In het kader van de ruimtelijke procedure dient enerzijds nagegaan te worden of er ter plaatse van het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd (milieu hygiënische toets) en anderzijds of het planvoornemen leidt tot een belemmering van vergunde rechten van bedrijven in de omgeving.

Voor veehouderijen is het geurbeleid vastgesteld in de op 1 januari 2007 inwerking getreden Wet geurhinder en veehouderijen (Wgv). De Wgv heeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag maken op een geurgevoelig object (zoals een woning). Daarbij wordt onderscheidt gemaakt tussen de ligging binnen en buiten de bebouwde kom. De Wgv bevat afstandsnormen die in acht moeten worden genomen. In artikel 3 van de wet zijn de ten hoogste toegestane geurbelastingen bepaald.

Locatie geurgevoelig object Ten hoogste toegestane geurbelasting
Concentratiegebied, binnen bebouwde kom 3,0 OUe/m3
Concentratiegebied, buiten bebouwde kom 14,0 OUe/m3
Niet-concentratiegebied, binnen bebouwde kom 2,0 OUe/m3
Niet-concentratiegebied, buiten bebouwde kom 8,0 OUe/m3

Op basis van artikel 3.2 Wgv geldt dat de minimum afstand van een veehouderij tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom tenminste 100 meter dient te zijn. Wanneer het geurgevoelig object buiten de bebouwde kom is gelegen, dient deze afstand minimaal 50 meter te zijn. In artikel 4 van de Wgv zijn minimale afstanden opgenomen voor diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld. Buiten de bebouwde kom dient 25 meter aangehouden te worden tot een geurgevoelig object.

Onderzoek

Het planvoornemen betreft het realiseren van een woning in de Vlaamse schuur. Dit is alleen mogelijk als ter plaatse sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat. De aanwezigheid van veehouderijbedrijven in de directe omgeving is hierop van invloed.

Voor de inventarisatie van de veehouderijen is gebruik gemaakt van de kaart 'veehouderijbedrijf' van de provincie Noord-Brabant. De dichtstbijzijnde actieve veehouderij bevindt zich aan de Rietdijk 1, op een afstand van circa 300 meter.

Het plangebied ligt ruimschoots buiten de richtafstand van 100 meter ten opzichte van de veehouderij. Daarnaast liggen er reeds meerdere bestaande woningen op veel kortere afstand van het veehouderijbedrijf. De dichterbij gelegen woningen zijn daardoor bepalend voor de mogelijkheden van het veehouderijbedrijf.

Gesteld kan worden dat het planvoornemen geen belemmering vormt voor de nabijgelegen veehouderij en andersom heeft de veehouderij geen negatieve invloed op het woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woning.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.8 Luchtkwaliteit

Wet milieubeheer

Een onderdeel uit de Wet milieubeheer betreft de luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken.

Overschrijdingen van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregelen van bestuur 'niet in betekenende mate' vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de regeling 'niet in betekenende mate' zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  1. Woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen;
  2. Projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bedragen. Dit komt overeen met 1,2 µg /m3.

Onderzoek

Onderhavig planvoornemen betreft de realisatie van één nieuwe woning. Het voornemen draagt daarmee 'niet in betekenende mate' bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Hetgeen betekent dat geen nader onderzoek noodzakelijk is.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel van belang aan te tonen dat ter plaatse aan de wettelijke grenswaarden wordt voldaan. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2022 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs de nabijgelegen wegen ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer liggen.

Conclusie

Op het gebied van luchtkwaliteit zijn een bezwaren voor de uitvoering van het plan.

4.9 Water

Europese Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water (KRW) is een Europese richtlijn die moet leiden tot een verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De Kaderrichtlijn moet in landelijke wet- en regelgeving worden omgezet. Met de komst van de Implementatiewet EG-Kaderrichtlijn Water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Europese Kaderrichtlijn heeft gevolgen voor de gemeenten op het gebied van riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid. Er worden ecologische en fysisch-chemische doelen geformuleerd die afhankelijk zijn van de functie van een watergang.

Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Kort samengevat regelt de Waterwet het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert de wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet vervangt een groot aantal wetten op het gebied van water. De Waterwet biedt instrumenten om het waterbeheer op een doeltreffende en doelmatige manier op te pakken. Op rijksniveau wordt een nationaal waterprogramma gemaakt en op provinciaalniveau een regionaal waterprogramma. Deze plannen bevatten de hoofdlijnen van het nationale en regionale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale en regionale ruimtelijke beleid. De ruimtelijke aspecten van programma's van Rijk en provincies worden vervolgens aangemerkt als structuurvisies in de zin van de Wro. De bedoeling is dat op basis van deze structuurvisies, plannen van de Waterwet doorwerken in de ruimtelijke ordening en ervoor zorgen dat de waterbelangen op een goede manier worden geborgd. Als aanvulling hierop is de op 1 januari 2009 ingevoerde Wet gemeentelijke watertaken opgenomen in de Waterwet. Door deze wetgeving kunnen gemeenten een verbrede zorgplicht op zich nemen. De wetgeving maakt het in tegenstelling tot eerdere wetgeving mogelijk om rioolheffing te heffen voor een zuiveringstechnisch werk dat door de gemeente (of waterschap/derde) wordt beheerd op grond van de Gemeentewet.

Nationaal Water Programma

In het Nationaal Water Programma 2022-2027 beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de Rijkswateren- en vaarwegen.

Het programma geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Dit doet het Rijk voor de periode 2022-2027, maar men kijkt ook verder vooruit. Het Rijk werkt aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor andere raakvlakken van water met andere sectoren.

Waterbeheerprogramma waterschap Brabantse Delta

In het Waterbeheerprogramma 2022-2027 staat hoe het waterschap haar taken in die periode uitvoert. Het waterschap bepaalt hiermee de koers voor de komende zes jaar. Er staan doelstellingen en ambities in. Het waterbeheerprogramma komt voort uit afspraken in de Omgevingswet.

Daarnaast heeft het waterschap, waar nodig, toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheerprogramma en heeft het waterschap een eigen verordening 'de Keur' en de legger.

De Keur bevat ge- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken plus bijbehorende beschermingszones liggen, aan welke afmetingen en vorm die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is.

Veelal is voor ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerpen van watersystemen zijn opgenomen in de beleidsregel 'Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak' en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels van afvoeren van hemelwater.

Gemeentelijk beleid

De Omgevingsvisie 2040, het Verbreed Gemeentelijke Rioleringsplan en het Hemel- en grondwaterbeleid vormen het beleidskader voor water op gemeentelijke niveau. De zorgplichten hemel- en grondwater zijn in het door de gemeenteraad vastgestelde Hemel- en grondwaterbeleidsplan uitgewerkt. Het hemel- en grondwaterbeleid is gericht op het nastreven van de oorspronkelijke natuurlijke situatie. Hiervoor gelden eisen ter voorkoming van (hemel- of grond)wateroverlast (veiligheidseisen) en eisen ter voorkoming van achteruitgang van het natuurlijk (hemel- en grond)watersysteem (duurzaamheidseisen). In alle gevallen geldt zuiveren waar het moet vanuit de gewenste waterkwaliteit.

Het hemel- en grondwaterbeleid van de gemeente Breda kort samengevat:

  1. Dit beleid is van toepassing voor lozing op de riolering én oppervlaktewater. Bij lozing op oppervlaktewater is ook het beleid van Waterschap Brabantse Delta van toepassing;
  2. Bij elke (her)ontwikkeling dient het water van kleine buien plaatselijk te worden verwerkt (in plaats van directe afvoer naar de riolering) in het kader van het duurzaamheidsprincipe;
  3. Voor een toename van verhard oppervlak gelden zwaardere eisen, ook extreem zware buien moeten ter plaatse kunnen worden opgevangen om wateroverlast te beperken, het veiligheidsprincipe;
  4. Grondwater leidt niet tot structurele grondwateroverlast en vormt geen belemmering voor het grondgebruik;
  5. (Geo)hydrologisch onderzoek is nodig en geeft inzicht in de mogelijkheden en beperkingen;
  6. De systeemkeuze en uitgangspunten worden in een rapportage vastgelegd en onderbouwd.

Watertoets

Sinds 1 november 2003 is het wettelijk verplicht, in het kader van het Besluit ruimtelijke ordening, een watertoets te verrichten. In de toelichting bij ruimtelijke besluiten en plannen, waarop bovengenoemd besluit van toepassing is, is het noodzakelijk een beschrijving te geven van de manier waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding.

Bestaande situatie

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Breda. Het plangebied bestaat uit een grote Vlaamse schuur (201 m2), een kleine Vlaamse schuur (99 m2) en een kippenhok (40 m2). Rondom de bebouwing ligt een verhard erf met een oppervlakte van circa 315 m2. De noordzijde van het plangebied is in gebruik als weide. Het totale plangebied heeft een oppervlakte van 4.205 m2.

Hemelwater

In de bestaande situatie wordt de neerslag via inzijging, afroming naar lagere terreindelen en verdamping afgevoerd.

Afvalwater

Het plangebied is in de bestaande situatie niet aangesloten op het rioleringsstelsel van de gemeente Breda.

Oppervlaktewater

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het waterschap Brabantse Delta. Langs de westzijde van het plangebied loopt een A-watergang.

verplicht

Uitsnede legger waterschap Brabantse Delta

Toekomstige situatie

Het planvoornemen heeft betrekking op het realiseren van één extra wooneenheid in de bestaande Vlaamse schuur. De bebouwing in het plangebied blijft behouden en de oppervlakte aan bebouwing blijft gelijk. Ook het erf blijft behouden. De weide wordt in de toekomst deels gebruikt als tuin. De overige gronden blijven bestemd voor agrarisch grondgebruik.

Hemelwater

Het totaal verhard oppervlak blijft in de toekomstige situatie gelijk. Op basis van het beleid van het waterschap dient voor de toename van het verhard oppervlak tussen de 500 m2 en 10.000 m2 compenserende maatregelen te worden getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan. Het verhard oppervlak blijft gelijk, een compenserende maatregel op basis van het beleid van het waterschap is daarmee niet noodzakelijk.

De gemeente Breda hanteert echter een beleid waarbij de ontwikkelende partij op eigen terrein kleine buien op een zo natuurlijk mogelijke wijze moet verwerken. Als werknorm hanteert de gemeente:

  • Minimaal 7 mm per m2 afwaterend oppervlak bij het vervangen van bestaande afwaterende verharding;
  • Minimaal 78 mm per m2 afwaterend verhard oppervlak voor de toename in afwaterend verhard oppervlak ten opzichte van de bestaande situatie. Er mag met een capaciteit van minimaal 60 liter per m2 gerekend worden wanneer er sprake is van een duurzame invulling van de waterbergingsvoorziening (wadi/retentievijver etc.).

De Vlaamse schuur en de twee bijgebouwen zullen in de toekomstige situatie opgeknapt worden. Conform de eisen van de gemeente Breda dient bij het "vervangen" van bestaande afwaterende verhardingen minimaal 7 mm per m2 afwaterende oppervlakte geborgd te worden. Dit komt neer op (655 m2 x 0,007 =) 4,59 m3 waterberging. Op eigen terrein zal voorzien worden in voldoende berging.

Afvalwater

In de toekomstige situatie wordt het afvalwater aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel van de gemeente Breda.

Oppervlaktewater

Langs de A-watergang dient een strook van 5 meter, vanuit de insteek van de watergang, vrijgehouden te worden van obstakels ten behoeve van onderhoud. Deze zone blijft vrij van bebouwing, beplanting en obstakels.

Milieuvriendelijke bouwmaterialen

Bij de bouwwerkzaamheden zal gebruik worden gemaakt van milieuvriendelijke bouwmaterialen. Er wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende bouwmaterialen, zoals lood, koper, zink en zacht PVC. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het water(bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor het planvoornemen. De daadwerkelijke realisatie van voldoende waterberging is door middel van een voorwaardelijke verplichting gewaarborgd in de regels.

4.10 Milieueffectrapportage

Toetsingskader

Gelet op het gestelde in het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) moet, voordat een ontwikkeling wordt gerealiseerd, worden beoordeeld of de voorgenomen activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Ten eerste moet worden bepaald of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Daarnaast moet worden beoordeeld of het plan onder de in het Besluit opgenomen drempelwaarden blijft. Als het plan een stedelijke ontwikkeling betreft die wordt gerealiseerd onder de gestelde drempelwaarden, dan is er sprake van een vormvrije m.e.r. beoordeling.

Op grond van artikel 7.19, lid 1 Wet milieubeheer dient -in het geval dat het bevoegd gezag eveneens degene is die een activiteit, aangewezen krachtens artikel 7.2, eerste lid, onder b, wil ondernemen- bevoegd gezag in een zo vroeg mogelijk stadium voor de voorbereiding van het besluit (de vormvrije m.e.r. beoordeling) dat krachtens het vierde lid van dat artikel is aangewezen, een beslissing omtrent de vraag of vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben, een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Artikel 7.17, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing. Hierbij wordt opgemerkt dat lid 2 van dit artikel aangeeft dat onder een zo vroeg mogelijk stadium moet worden verstaan het stadium voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbesluit van het bestemmingsplan.

Voor het opstellen van dit besluit is gebruik gemaakt van de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn(2011/92/EU), artikel 4, lid 3, bedoelde selectiecriteria. Deze criteria zijn:

  1. de kenmerken van het project;
  2. de plaats van het project;
  3. de kenmerken van het potentiële effect.

Beoordeling

Beoordeling Drempelwaarde D-lijst

In het plangebied is sprake van de aanleg, wijziging of uitbreiding van een klein stedelijk ontwikkelingsproject. De realisatie van een woning valt onder de activiteit D.11.2 in bijlage II van het Besluit m.e.r. waarvoor de term 'stedelijk ontwikkeling' geldt. De drempelwaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit van D.11.2 in bijlage II van het besluit vermeld:

  1. Een oppervlakte van 100 ha of meer;
  2. Een aangesloten gebied;
  3. 2000 of meer woningen.

De ontwikkeling ligt ver beneden de drempelwaarden zoals opgenomen in het Besluit m.e.r.

Gevoelige gebieden

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.

In de voorgaande paragrafen van dit hoofdstuk zijn verschillende beschermde gebieden beschouwd, zoals natuur en historische geografie. Hieruit blijkt dat er geen sprake van significante nadelige effecten voor dergelijke gebieden.

Milieugevolgen

In voorgaande paragrafen van dit hoofdstuk zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid, archeologie, natuurwetgeving, luchtkwaliteit etc. Hieruit blijkt dat er door de ontwikkeling geen sprake is van nadelige milieugevolgen.

Conclusie

Het uitvoeren van een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk.

5 Juridische Planopzet

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft inzicht in de wijze waarop de ontwikkeling is vertaald in juridisch bindende regels, met hieraan gekoppeld een verbeelding. De regels bevatten het juridische instrumentarium ten aanzien van de toelaatbaarheid van het gebruik en van bebouwing. De verbeelding staat gelijk aan de regels en heeft een ondersteunende rol voor de visualisering van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

5.2 Opbouw Regels

De regels zijn ingedeeld in vier hoofdstukken op basis van de vereisten uit de SVBP2012.

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels en bestaat uit twee artikelen. Het eerste artikel geeft een omschrijving van enkele in de regels gehanteerde begrippen. Het tweede artikel geeft aan hoe ten aanzien van maten, oppervlakte en inhoud gemeten moet worden.
  • In hoofdstuk 2 worden de verschillende bestemmingen behandeld. Per bestemming wordt aangegeven welke doeleinden/functies zijn toegelaten op de gronden en wat en hoe er mag worden gebouwd.
  • In hoofdstuk 3 worden de algemene regels behandeld.
  • In hoofdstuk 4 worden de overgangs- en slotregels aangegeven.

5.3 Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarisch grondgebruik, water en extensief recreatief medegebruik.

Artikel 4 Natuur

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor de duurzame instandhouding van natuurgebieden, het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de aan de natuurgebieden eigen zijnde natuur- en hydrologische waarden, het behoud of versterking van de landschappelijke, cultuurhistorische waarden en extensief recreatief medegebruik

Artikel 5 Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen met de daarbij behorende tuinen en erven en het behoud en/of herstel van cultuurhistorische, landschappelijk en/of architectonische waarden van gebouwen die zijn aangewezen als gemeentelijk monument of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.

Artikel 6 Leiding

De voor 'Leiding' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), ter plaatse van de aanduiding 'leiding – water' mede bestemd voor een waterleiding. Binnen deze dubbelbestemming mag alleen worden gebouwd ten behoeve van het beheer van deze leidingen.

Artikel 7 Waarde – Archeologie

De voor 'Waarde – Archeologie' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden ter plaatse.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In de algemene regels zijn naast de op grond van het Bro verplichte anti-dubbeltelbepaling, Algemene bouw-, gebruiks-, aanduidings- en afwijkingsregels. In de overige regels is daarnaast een verwijzing naar het parkeer- en stallingsbeleid van de gemeente Breda opgenomen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening, overgenomen én is de titel van het plan vastgesteld.

6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

De ontwikkeling op de locatie Rietdijk 3A te Breda is een particulier initiatief. De in deze toelichting beschreven ontwikkelingen zullen dan ook volledig vanuit particulier initiatief gerealiseerd en gefinancierd worden. Het gehele terrein is particulier eigendom. Investeringen vanuit de gemeente zijn derhalve niet noodzakelijk.

Tussen de initiatiefnemer en de gemeente wordt een anterieure overeenkomst gesloten, waarmee wordt vastgelegd dat eventuele planschade voor rekening komt voor de initiatiefnemer. De economische uitvoerbaarheid is hiermee voldoende aangetoond.

7 Communicatie

7.1 Inleiding

7.1 Inleiding

In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden voor communicatie met belanghebbenden. De voor dit voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.

7.2 Procedure

Participatie

Een goed initiatief vraag om samenwerking en afstemming met inwoners, ondernemers, overheid en andere organisaties. Het zo snel mogelijk bij elkaar brengen van kennis, ervaringen, perspectieven, belangen en creativiteit van inwoners of andere betrokkenen, dat is participatie. Het uitgangspunt voor participatie is de participatieleidraad van de gemeente Breda. In de participatieleidraad worden vier participatieniveaus beschreven: informeren +, raadplegen, adviseren en coproduceren.

Voor onderhavig planvoornemen is een participatieplan opgesteld, waarin staat welke vorm van participatie bij dit project is gebruikt, wie de belanghebbenden zijn, wat hun eventuele inbreng is en hoe/of hun inbreng in het plan zijn verwerkt. Het volledige participatieplan met diens uitwerking, is opgenomen als Bijlage 8 Participatieplan.

Vooroverleg

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het concept-ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de diverse overleginstanties. Te weten:

  • Provincie Noord-Brabant
  • Brandweer Midden- en West-Brabant
  • Natuurplein De Baronie
  • Waterschap Brabantse Delta

Provincie Noord-Brabant:

De provincie geeft aan dat het plan in overstemming is met haar provinciale belangen.

Veiligheidsregio:

Het advies van de Veiligheidsregio is opgenomen in paragraaf 4.4.

Natuurplein De Baronie

Het Natuurplein De Baronie geeft aan geen opmerkingen te hebben op het plan. Wel willen zij graag op de hoogte gehouden worden van de uitvoering van mitigerende maatregelen voor de roestplek van de kerkuil.

Van het Waterschap is geen reactie ontvangen

Zienswijzen

Het bestemmingsplan wordt als ontwerp voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. Met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan wordt de formele vaststellingsprocedure gestart. Gedurende de periode van de terinzagelegging van 6 weken kan iedereen schriftelijk of mondeling zienswijzen tegen het plan inbrengen.

Beroep

Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk.

1 Verkennend Bodemonderzoek

1 Verkennend bodemonderzoek

2 Aanvullend Bodemonderzoek

2 Aanvullend bodemonderzoek

3 Quickscan Natuurwetgeving

3 Quickscan natuurwetgeving

4 Stikstofberekening

4 Stikstofberekening

5 Activiteitenplan

5 Activiteitenplan

6 Besluit Wnb

6 Besluit Wnb

7 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

7 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

8 Participatieplan

8 Participatieplan