KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Toepassingsbereik
Artikel 2 Begripsbepalingen
Artikel 3 Aanvullende Begripsbepalingen
Artikel 4 Meet- En Rekenbepalingen
Artikel 5 Algemeen Gebruiksverbod
Artikel 6 Aanvraagvereisten
Hoofdstuk 2 Regels Voor Functies En Activiteiten
Artikel 7 Agrarisch Met Waarden - Natuur- En Landschapswaarden
Artikel 8 Natuur
Artikel 9 Wonen
Artikel 10 Waarde - Attentiegebied Ecologische Hoofdstructuur
Artikel 11 Waarde - Archeologie
Artikel 12 Leiding
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 13 Anti-dubbeltelregel
Artikel 14 Algemene Bouwregels
Artikel 15 Algemene Gebruiksregels
Artikel 16 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 17 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 18 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 19 Overgangsrecht
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Plangebied
1.3 Het Omgevingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Voorgenomen Ontwikkeling
2.1 Planbeschrijving
2.2 Landschappelijke Inpassing /Ecologische Verbindingszone
Hoofdstuk 3 Huidige Situatie
3.1 Functionele Structuur
3.2 Ruimtelijke Structuur
Hoofdstuk 4 Beleid En Regelgeving
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Beleid Waterschap
4.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Fysieke Leefomgeving
5.1 Erfgoed
5.2 Beschermen Van De Gezondheid
5.3 Bodem
5.4 Water(systemen)
5.5 Ecologie
5.6 Geluid
5.7 Kwaliteit Van De Buitenlucht
5.8 Geur
5.9 Omgevingsveiligheid
5.10 Milieubelastende Activiteiten
5.11 Niet-gesprongen Explosieven
5.12 Kabels En Leidingen
5.13 Mobiliteit
5.14 Duurzaamheid En Klimaatadaptatie
5.15 Trillingen
5.16 Bezonning / Schaduwhinder
5.17 Windhinder
5.18 Mer-beoordeling
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Belangenafweging En Conclusie
Bijlage 1 Bijlage 22j.1 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 1 Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 2 Bijlage 2 Omgevingsvergunning Met Afwijking
Bijlage 3 Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 4 Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 5 Bijlage 5 Stikstofonderzoek
Bijlage 6 Bijlage 6 Quick Scan Natuurwetgeving
Bijlage 7 Bijlage 7 Aanvullend Onderzoek Ecolologie
Bijlage 8 Bijlage 8 Erfgoedbesluit

TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22j Klein Wolfslaar 25

Bestemmingsplan - Gemeente Breda

Ontwerp op 10-06-2025 - in voorbereiding

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Toepassingsbereik

  1. 1. De besluiten als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet zijn niet van toepassing op de locatie, bedoeld in het derde lid.
  2. 2. De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en de regels in afdeling 22.3 zijn niet van toepassing op de locatie, bedoeld in het derde lid, voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.
  3. 3. De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie Klein Wolfslaar 25 te Bavel, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0758.TAM2023225004-ON01 zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl/.

Artikel 2 Begripsbepalingen

Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op dit hoofdstuk, tenzij in Artikel 3 daarvan is afgeweken.

Artikel 3 Aanvullende Begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk gelden de volgende begripsbepalingen:

3.1 plan

Het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22j Klein Wolfslaar 25 met identificatienummer NL.IMRO.0758.BP2023225004-ON01 van de gemeente Breda.

3.2 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

Een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde prostitutie, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet-publieksaantrekkend zijn en die door een bewoner op kleine schaal in of bij een (bedrijfs)woning wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs) woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.

3.3 achtererfgebied

Erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen, waarbij als op een perceel meer gebouwen aanwezig zijn die noodzakelijk zijn voor het verrichten van de op grond van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit op het perceel toegestane activiteiten of als het hoofdgebouw geen woning is, maar op het perceel wel een of meer op de grond staande woningen aanwezig zijn, voor het leggen van deze lijn bepalend is het hoofdgebouw, de woning of een van de andere hiervoor bedoelde gebouwen, waarvan de voorkant het dichtst is gelegen bij openbaar toegankelijk gebied.

3.4 archeologische waarden

Waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning of grondgebruik daarin, en die als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.

3.5 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

3.6 bed & breakfast

Een voorziening gevestigd in een (bedrijfs)woning of een bijgebouw bij die woning en die gericht is op het bieden van de mogelijkheid tot een recreatief en veelal kortdurend nachtverblijf al dan niet met het serveren van ontbijt, waarbij de bedrijfsvoering wordt gerund door de bewoners van de desbetreffende woning.

3.7 begane grond

De bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau.

3.8 bestaande situatie (bebouwing en gebruik)

  1. a. legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende vergunning.
  2. b. het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.

3.9 bevoegd gezag

Het bestuursorgaan dat bevoegd is om ten aanzien van een verzoek een besluit te nemen of een handeling uit te voeren.

3.10 bijgebouw

Een al dan niet vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

3.11 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

3.12 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

3.13 dak

Iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

3.14 dakhelling

De hoek die het dakvlak maakt ten opzichte van het horizontale vlak.

3.15 daknok

Hoogste punt van een schuin dak.

3.16 dakopbouw

Een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van het gebouw, en ondergeschikt aan het gebouw.

3.17 grondgebonden woning

Woning die rechtstreeks toegankelijk is op het straatniveau en waarvan één van de bouwlagen aansluit op het maaiveld.

3.18 headshop

Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken of bewerken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze benodigdheden.

3.19 hoofdgebouw

Gebouw, of bouwkundig en functioneel te onderscheiden gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor het verrichten van andere activiteiten dan bouwactiviteiten die op grond van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit op het perceel zijn toegestaan en, als meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die toegestane activiteiten het belangrijkst is.

3.20 huishouden

Persoon of groep personen die een huishouden voert waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan, die binnen een woning gebruik maakt van dezelfde voorzieningen.

3.21 huisvesting in verband met mantelzorg

Huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning.

3.22 kamerverhuur

Het verschaffen van woonverblijf aan meer dan één huishouden, met dien verstande dat het verhuren van kamers zonder eigen voorzieningen, zoals een badkamer en keuken, aan maximaal twee personen, door een eigenaar (hospita) die in dezelfde woning woont niet als kamerverhuur wordt aangemerkt.

3.23 kap

De volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw met een dakhelling van minimaal 15° en maximaal 75°.

3.24 kwaliteitsverbetering van het landschap

De in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling uit te voeren aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap en/of cultuurhistorie en/of een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de extensieve recreatieve mogelijkheden in het plangebied, een en ander overeenkomstig de Landschapsinvesteringsregeling Breda en wijzigingen daarvan.

3.25 landschapswaarden

De aan een gebied toegekende waarde in visueel-ruimtelijk, cultuurhistorisch, ecologisch of geomorfologisch opzicht.

3.26 mantelzorg

Intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.

3.27 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, openbare sanitaire voorzieningen, collectieve energievoorzieningen (o.a. warmtepompen) en apparatuur voor telecommunicatie.

3.28 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde voorzien van een gesloten dak.

3.29 prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

3.30 ruimtelijke kwaliteit

Kwaliteit van een gebied die bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde.

3.31 seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/ pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

3.32 smartshop

Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze stoffen.

3.33 straatpeil

Voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang, voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

3.34 voorgevel

De naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

3.35 voorgevelrooilijn

  1. a. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
  2. b. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a. bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.

3.36 voormalige agrarische bedrijfslocatie

Een agrarisch of niet-agrarisch bouwvlak waarop in het verleden een agrarisch bedrijf werd uitgeoefend, en waarvan de bedrijfsgebouwen nog geheel of gedeeltelijk bestaan.

3.37 vrijstaande woning

Een woning waarvan het hoofdgebouw losstaat van de zijdelingse bouwperceelgrenzen.

3.38 waterbergingsvoorziening

Bovengrondse en/of ondergrondse voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater in de bodem, zoals wadi’s, verlaging in het groen, waterbergende verharding, waterberging op het dak, grindkoffers, infiltratiekratten en/of het aanbrengen of vergroten van (bestaande) greppels, (zak)sloten, watergangen en vijvers.

3.39 wonen

Het voeren van een huishouden in een woning.

3.40 woning

Een ruimte of complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 4 Meet- En Rekenbepalingen

4.1 afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelsgrens

De kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens van het bouwperceel.

4.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel

De oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

4.3 bebouwingspercentage

Het deel van het bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden.

4.4 bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, en met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

4.5 dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

4.6 diepte van een gebouw

De lengte van een gebouw gemeten loodrecht vanaf de voorgevel, dan wel vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

4.7 goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat voor de meest voorkomende dakvormen in onderstaande afbeelding is aangegeven waar de goothoogte wordt bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.TAM2023225004-ON01_0007.png"

4.8 Hoogte van een dakopbouw

Vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.

4.9 Hoogte van een kap

Vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.

4.10 Hoogte van een windturbine

Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

4.11 Inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

4.12 Lessenaarsdak

In afwijking van het bepaalde in de leden 4.4 en 4.7 bij een gebouw met een lessenaarsdak wordt het hoogste punt van het dak aangemerkt als bouwhoogte en het laagste punt van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel als goothoogte.

4.13 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken en dergelijke buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.

4.14 Oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

4.15 Peil

  • Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
  • Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende maaiveld.
  • Indien in of op het water wordt gebouwd: het ter plaatse geldende peil ten opzichte van Normaal Amsterdams Peil (NAP).
  • Indien op of langs een spoorlijn wordt gebouwd: de bovenkant van de spoorstaaf.

Artikel 5 Algemeen Gebruiksverbod

Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken anders dan overeenkomstig de aan de locatie toegedeelde functie dan wel toegestane gebruiksactiviteiten.

Artikel 6 Aanvraagvereisten

De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van dit omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk 22j.

Hoofdstuk 2 Regels Voor Functies En Activiteiten

Artikel 7 Agrarisch Met Waarden - Natuur- En Landschapswaarden

7.1 functieomschrijving

In het voor 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' aangewezen gebied zijn de volgende gebruiksactiviteiten toegestaan:

  1. a. duurzaam agrarisch grondgebruik en agrarische bedrijfsuitoefening die is afgestemd op behoud van landschappelijke en natuurlijke waarden in samenhang met de waterhuishouding met dien verstande dat intensieve veehouderijen, overige veehouderijen en glastuinbouwbedrijven niet zijn toegestaan;
  2. b. behoud, herstel en/of ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en abiotische waarden;
  3. c. water;
  4. d. extensief recreatief medegebruik.

7.2 Beoordelingsregels

Artikel 8 Natuur

8.1 functieomschrijving

In het voor 'Natuur' aangewezen gebied zijn de volgende gebruiksactiviteiten toegestaan:

  1. a. de duurzame instandhouding van natuurgebieden;
  2. b. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de aan de natuurgebieden eigen zijnde natuur- en hydrologische waarden;
  3. c. behoud of versterking van de landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden;
  4. d. ter plaatse van de aanduidingen 'wro-zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen', 'wro-zone - zoekgebied voor ecologische verbindingszone' tevens daarvoor;
  5. e. extensief recreatief medegebruik.

8.2 Beoordelingsregels

Artikel 9 Wonen

9.1 functieomschrijving

Ter plaatse van 'Wonen' zijn de volgende gebruiksactiviteiten toegestaan:

  1. a. wonen;
  2. b. een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  3. c. kamerverhuur niet is toegestaan waarbij toepassing van de hospitaregeling niet als kamerverhuur wordt aangemerkt.
    met daaraan ondergeschikt:
  4. d. in- en uitritten;
  5. e. nutsvoorzieningen;
  6. f. parkeren;
  7. g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

9.2 Beoordelingsregels voor het bouwen

9.3 Specifieke beoordelingsregels voor het bouwen

9.4 specifieke gebruiksregels

9.5 Specifieke beoordelingsregels gebruiksactiviteit

Artikel 10 Waarde - Attentiegebied Ecologische Hoofdstructuur

10.1 functieomschrijving

Het voor 'Waarde - Attentiegebied ecologische hoofdstructuur' aangewezen gebied is, naast de andere daar voorkomende functies, mede bedoeld voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische waarden.

10.2 Beoordelingsregels voor het bouwen

Artikel 11 Waarde - Archeologie

11.1 functieomschrijving

Ter plaatse van 'Waarde - archeologie' zijn de gronden naast de andere daar voorkomende functies, mede bedoeld voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

11.2 Beoordelingsregels voor het bouwen

11.3 Specifieke beoordelingsregels voor het bouwen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 11.2, als voldaan wordt aan de volgende specifieke beoordelingsregels;

  1. 1. op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn, of;
  2. 2. passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarden veilig te stellen, zoals het aanbrengen van een beschermingslaag, het opgraven van de archeologische artefacten, het documenteren van de archeologische waarde of andere met het bevoegd gezag overeengekomen maatregelen.

11.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden

  1. a. het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren als deze een oppervlakte betreffen van meer dan 100 m²:
    1. 1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
    2. 2. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
    3. 3. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen als dieper dan 0,30 meter wordt ontgraven;
    4. 4. het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
    5. 5. het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen;
    6. 6. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
    7. 7. andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;
    8. 8. alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het terrein.
  2. b. aan een vergunning als bedoeld in lid a, kunnen voorwaarden worden verbonden indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden is vastgesteld en het om zwaarwichtige redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel te behouden.
  3. c. in afwijking van het bepaalde in lid a is geen omgevingsvergunning vereist, indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn en geen archeologische waarden worden aangetast.

Artikel 12 Leiding

12.1 functieomschrijving

Het voor ‘Leiding’ aangewezen gebied is, naast de andere daar voorkomende functies, tevens bestemd voor de aanleg, het onderhoud en de bescherming van de op de verbeelding aangegeven leidingen;

  1. a. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van leiding – water’ voor een hoofdwaterleiding.

12.2 Beoordelingsregels voor het bouwen

12.3 specifieke beoordelingsregel voor het bouwen

Met een omgevingsvergunning kan een bouwactiviteit worden toegelaten die in strijd is met 12.2.1 als de betreffende leidingbeheerder hiermee instemt.

12.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden

  1. a. het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren als deze een oppervlakte betreffen van meer dan 100 m²:
    1. 1. voor zover het bovengrondse leidingen betreft:
      • het aanbrengen van hoogopgaande beplanting of bomen;
      • het aanbrengen van ondergrondse constructies, installaties of apparatuur;
      • het opslaan van materialen of stoffen, die onder bepaalde omstandigheden gevaar van bron of explosie kunnen opleveren;
      • het ophogen, egaliseren, bodemverlaging of afgraven of anderszins wijzigen in maaiveld- en weghoogte.
    2. 2. voor zover het ondergrondse leidingen betreft:
      • het ondergronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
      • het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
      • het uitvoeren van heiwerken of anderszins indringen van voorwerpen;
      • het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
      • andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;
      • het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplanting, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
      • het aanleggen van andere ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.
  2. b. het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welk:
    1. 1. het normale onderhoud betreffen;
    2. 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdsstip van het van kracht worden van dit plan.
  3. c. de onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting van de belangen van de leiding- en/of energievoorzieningbeheerder ontstaat of kan ontstaan en vooraf schriftelijk positief advies is ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 13 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 14 Algemene Bouwregels

14.1 Bestaande maatvoering

Indien de bestaande maatvoering afwijkt van hetgeen in deze planregels is bepaald mag deze afwijkende maatvoering ten allen tijde worden gehandhaafd en/of vernieuwd, met dien verstande dat de afwijking niet mag worden vergroot.

14.2 Bouwen beneden peil

Voor het bouwen van beneden het peil gelegen gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. a. het bouwen is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  2. b. in afwijking van hetgeen onder 1. is bepaald mag het bouwen van beneden het peil gelegen gebouwen tevens plaatsvinden buiten de aanduiding 'bouwvlak', mits het uitsluitend plaatsvindt onder de buiten de aanduiding 'bouwvlak' aanwezige bebouwing;
  3. c. het bouwen van bedoelde ruimten is toegestaan tot een diepte van maximaal 4 meter onder peil.

Artikel 15 Algemene Gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. 1. het gebruik van de gronden en opstallen voor de exploitatie van een smart- en headshop, alsmede een groothandel in smart- en/of headproducten, een belwinkel of een combinatie hiervan, als ook het gebruik van de opstallen voor een seksinrichting;
  2. 2. het gebruik van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen als zelfstandige woning en/of huisvesting in verband met mantelzorg;
  3. 3. het gebruik van bijgebouwen voor een aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit;
  4. 4. het gebruik van bijgebouwen als bed and breakfast;
  5. 5. kamerverhuur, waarbij toepassing van de hospitaregeling niet als kamerverhuur wordt aangemerkt.

Artikel 16 Algemene Aanduidingsregels

16.1 wetgevingzone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen

  1. a. Ter plaatse van de aanduiding ‘wro - zone zoekgebied voor behoud van watersystemen’ zijn de gronden tevens bedoeld voor de verwezenlijking, het behoud en herstel van watersystemen.
  2. b. Het oprichten van bebouwing, voor zover dit is toegelaten volgens de krachtens dit plan aan de gronden gegeven functies en planregels, is uitsluitend toegestaan indien het gebied hierdoor niet minder geschikt wordt voor de verwezenlijking, het behoud en het beheer van watersystemen.
  3. c. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakte aan te brengen van meer dan 100 m² en/of gronden op te hogen.

16.2 wetgevingzone - zoekgebied voor ecologische verbindingszone

  1. a. Ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone - zoekgebied voor ecologische verbindingszone' zijn de gronden tevens bedoeld voor de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone.
  2. b. Het oprichten van bebouwing, voor zover dit is toegelaten volgens de krachtens dit plan aan de gronden gegeven functies en planregels, is uitsluitend toegestaan indien het gebied hierdoor niet minder geschikt wordt voor de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone.
  3. c. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakte aan te brengen van meer dan 100 m².

Artikel 17 Algemene Afwijkingsregels

17.1 bouwactiviteit

Met een omgevingsvergunning kan, een bouwactiviteit worden toegelaten die in strijd is met de regels uit hoofdstuk 2 voor:

  1. a. overschrijding van de bij recht gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages en indien dit om technische redenen noodzakelijk is;
  2. b. overschrijding van de bouwgrenzen, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. c. overschrijding van de maximum (bouw)hoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
    1. 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 20 m² bedraagt;
    2. 2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximum (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

17.2 beoordelingsregels

De omgevingsvergunning genoemd onder 17.1 kan worden verleend als voldaan wordt aan de volgende beoordelingsregels:

  1. a. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 18 Overige Regels

18.1 parkeren

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit voor het bouwen, veranderen of uitbreiden van gebouwen, het gebruik van bouwwerken of het gebruik van gronden, gelden de volgende beoordelingsregels:

  1. a. Er wordt in voldoende mate voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen en fietsen op eigen terrein. Het benodigde aantal parkeerplaatsen voor motorvoertuigen en fietsen wordt vastgesteld aan de hand van de Nota Parkeernormen Breda 2021 en wijzigingen of rechtsopvolgers daarvan;
  2. b. De onder a. genoemde parkeergelegenheid moet in stand worden gehouden.
  3. c. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a:
  1. 1. als voldaan wordt aan de voorwaarden die daarvoor gelden in de Nota Parkeernormen Breda 2021 en wijzigingen of de rechtsopvolgers daarvan; of
  2. 2. als het voldoen aan de Nota Parkeernormen Breda 2021 en wijzigingen of rechtsopvolgers daarvan op overwegende bezwaren stuit en door het afwijken geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de parkeersituatie in de openbare ruimte en de woon- en leefsituatie.
  1. d.

18.2 Waterberging

  1. a. Er dient een watervoorziening met voldoende capaciteit te worden gerealiseerd:
  2. b. De benodigde capaciteit van de watervoorziening wordt vastgesteld aan de hand van de “Beleidsregels Groen en Water 2023” van de gemeente Breda en wijzigingen of de rechtsopvolgers daarvan.
  3. c. Na aanleg dient de watervoorziening in stand te worden gehouden;
  4. d. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a:
    1. 1. als voldaan wordt aan de voorwaarden die daarvoor gelden in de “Beleidsregels Groen en Water 2023” van de gemeente Breda en wijzigingen of de rechtsopvolgers daarvan, of;
    2. 2. als het voldoen aan de ‘Beleidsregels Groen en Water 2023’ en wijzigingen of rechtsopvolgers daarvan op overwegende bezwaren stuit.

18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamhheden

  1. a. verboden werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning binnen de bestemde of nader aangeduide gebieden, onder verwijzing naar de tabel van omgevingsvergunningen en gebruiksverboden, de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:

Bodem

  1. a. Het verlagen en/of egaliseren van de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen.
  2. b. Het ophogen van de bodem1.
  3. c. Het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem zoals het indrijven van voorwerpen in de bodem, allen dieper dan 0,30 meter.
  4. d. Het aanleggen en/of verharden van wegen en paden zoals bedrijfswegen, onderhoudspaden, paden voor dagrecreatief medegebruik, dan wel het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, voor zover gelegen buiten de aanduiding 'bouwvlak'.
  5. e. Het aanbrengen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen

Beplanting/grondgebruik

  1. f. Het vellen of rooien van houtgewas als bos, houtsingels, boomgroepen en/of struwelen alsmede het verwijderen van landschapselementen als poelen, moerasjes en ruigten.
  2. g. Het beplanten van gronden met houtgewas (bos heesters) alsmede het aanleggen en/of aanplanten van landschapselementen.
  3. h. Het beplanten van gronden met opgaand (hout)gewas ten behoeve van sierteelt, boomteelt en/of landbouw.
  4. i. Het permanent omzetten van grasland in bouwland

Water2

  1. j. Het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van vaarten, waterlopen, sloten en greppels.
  2. k. Het beïnvloeden van de grondwaterstand door de aanleg van een werk voor bemaling, onderbemaling of drainage.
  3. l. Het aanbrengen van kades of het wijzigen daarvan1.
  4. m.
    1. Alvorens te beslissen over een aanvraag voor een omgevingsvergunning horen burgemeester en wethouders het ter plaatse bevoegde gezag.
    2. Deze werkzaamheden zijn uitsluitend vergunningplichtig voorzover daarbij landschappelijke waarden (aardkundig, cultuurhistorisch, visueel-ruimtelijk) en of natuurlijke waarden in het geding zijn. De waterhuishoudkundige aspecten zijn veiliggesteld via de Keur van het Waterbeheerplan.
  5. n. Tabel van omgevingsvergunningen en gebruiksverboden

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.TAM2023225004-ON01_0008.png"

+: toegestaan
A: omgevingsvergunning vereist
S: strijdig gebruik

b. voorwaarden voor de omgevingsvergunning

  1. a. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder 18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden onder a. Verboden werkzaamheden is slechts toelaatbaar, indien door die werken en/of werkzaamheden de natuur- en landschappelijke waarden en de cultuurhistorische en archeologische waarden op deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het behoud, de versterking en/of het herstel van die waarden niet in onevenredige mate worden verkleind en indien een afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen het verkeersbelang, tot uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd dan wel de in geval van de aanwezigheid van boven- of ondergrondse leidingen de betreffende leidingbeheerder een positief advies heeft afgegeven.
  2. b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder 18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden onder a. Verboden werkzaamheden binnen 'Waarde - attentiegebied Natuurnetwerk Brabant' is slechts toelaatbaar indien de werken en werkzaamheden geen effect hebben op de hydrologie in dat gebied.
  3. c. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder 18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden onder a. Verboden werkzaamheden binnen 'Waarde - attentiegebied Lage Vuchtpolder' slechts toelaatbaar is indien de werken en werkzaamheden geen effect hebben op de hydrologie in dat gebied èn in het gebied binnen de dubbelbestemming 'Waarde - attentiegebied Natuurnetwerk Brabant'.

c. toegestane werkzaamheden

Het bepaalde onder 18.3 onder a. Verboden werkzaamheden is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  1. a. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  2. b. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  3. c. het normale onderhoud en/of beheer van de gronden en/of de instandhouding van het gebied betreffen, waaronder begrepen de normale beheerswerkzaamheden door natuurbeherende instanties en de normale agrarische bedrijfsvoering, met uitzondering van het diepwoelen/diepploegen over een oppervlakte van meer dan 100 m2 binnen de dubbelbestemming Waarde-Archeologie;
  4. d. onderdeel zijn van een door Gedeputeerde Staten in het kader van de landinrichting goedgekeurd plan van wegen en waterlopen of goedgekeurd landschapsplan;
  5. e. plaatsvinden binnen de aanduiding 'bouwvlak';
  6. f. zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken.

d. Gebruiksregels

Voor zover in de "Tabel omgevingsvergunningen" werken en/of werkzaamheden zijn aangeduid met de letter S is het verboden de betreffende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren binnen de aangegeven bestemmingen. Het aldaar uitvoeren of laten uitvoeren van de betreffende werken en/of werkzaamheden wordt in elk geval aangemerkt als strijdig gebruik.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 19 Overgangsrecht

19.1 overgangsrecht bouwwerken

19.2 overgangsrecht gebruik

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

De aanleiding voor het opstellen van dit TAM-omgevingsplan betreft de wijziging van de bestemmingen en het verschuiven van het bouwvlak in het omgevingsplan van het perceel Klein Wolfslaar 25 te Bavel in de gemeente Breda. Het doel is om de Ecologische verbindingszone langs de Bavelse Leij en deverplichte landschappelijke inpassing behorende bij de nieuw gebouwde vervangende woning op het perceel planologisch op de juiste manier te regelen.

De wijzigingen houden het volgende in:

  • 10.794 m2 bestemming 'Agrarisch' wordt omgezet naar 'Natuur'
  • 1.585 m2 bestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch' worden geruild, waardoor de bestemming Wonen in oostelijk richting verschuift;
  • het verschuiven van het bouwvlak voor de woning in oostelijke richting

Voor de sloop en vervangende nieuwbouw van de woning buiten het voormalige bouwvlak en de diverse werkzaamheden op het perceel is op 8 december 2023 een omgevingsvergunning verleend. Dit TAM-Omgevingsplan ziet uitsluitend toe op het juridisch-planologisch aanpassen van de bestemmingen Natuur en de landschappelijke inpassing. Tevens zal de vergunde vervangende woning op de juiste wijze, conform de vergunning, in het TAM-omgevingsplan verwerkt worden.

Door middel van onderhavig TAM-omgevingsplan zal de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk gemaakt worden.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen in het buitengebied ten zuidwesten van Bavel en ten zuiden van de Bredase wijk IJpelaar en de Bavelse wijk Nieuw Wolfslaar. Het plangebied is gelegen aan Klein Wolfslaar 25 en is kadastraal bekend als gemeente Nieuw-Ginneken, sectie C, perceelnummers 2679 en 2680 (gedeeltelijk) met een oppervlakte van ca. 22.600 m2 .

Het plangebied wordt begrensd door de weg Klein Wolfslaar aan de noordzijde, door de Bavelse Leij aan de westzijde, de woningen Klein Wolfslaar 19 en 30 en aan de overige zijdes door agrarische percelen met natuur en landschapswaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.TAM2023225004-ON01_0001.png"

Ligging en begrenzing plangebied

1.3 Het Omgevingsplan

Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Iedere gemeente heeft onder de Omgevingswet één omgevingsplan voor het hele grondgebied met de regels voor de activiteiten voor de leefomgeving gekregen. Dit omgevingsplan van rechtswege bestaat uit alle bestaande ruimtelijke plannen, bepaalde gemeentelijke verordeningen en de bruidsschatsregels.

Op basis van het omgevingsplan van rechtswege gelden voor het plangebied de volgende bestemmingsplannen:

  • 'Buitengebied Zuid 2013', vastgesteld op 12 juni 2019.
  • “Parapluplan Hospita en Parkeren 2022”, vastgesteld op 22 december 2022.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.TAM2023225004-ON01_0002.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan

Buitengebied Zuid 2013

Op grond van het vigerend bestemmingsplan heeft het plangebied de enkelbestemming 'Wonen' met een bouwvlak en de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie' en 'Waarde- Attentiegebied ecologische hoofdstructuur'. Daarnaast geldt voor het plangebied de gebiedsaanduiding 'overige zone- beperkingen veehouderij', “wetgevingszone – zoekgebied behoud en herstel van watersystemen” en “wetgevingszone –zoekgebied ecologische verbindingszone”. Tevens zijn gedeelten van het perceel bestemd als “Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden” en “Natuur”. Daarnaast zijn de dubbelbestemmingen “Waarde – Archeologie” en “Waarde – Attentiegebied ecologische hoofdstructuur” van toepassing.

De bestemming 'Wonen' is bestemd voor wonen met de daarbij behorende tuinen en erven.

Binnen de bestemming 'Wonen' mogen bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de bestemming. Binnen het bouwvlak is maximaal één woning toegestaan van maximaal 750 m3 en een maximale goothoogte van 6 meter en bouwhoogte van 9 meter. Voor bijgebouwen geldt een gezamenlijk grondoppervlak van maximaal 100 m2 en een maximale goot- en bouwhoogte van 3 en 5 meter. Bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen maximaal 6 meter bedragen met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de hoogte maximaal 2 meter bedraagt.

Parapluplan Hospita en parkeren 2022

Dit paraplu bestemmingsplan regelt twee onderwerpen. Het eerste onderwerp betreft de zogenoemde hospitaregeling. Deze regeling ziet op het verhuren van kamers zonder eigen voorzieningen, zoals een badkamer en keuken, aan maximaal twee personen, door de volledig eigenaar van de woning of door de hoofdhuurder van de woning van een woningcorporatie, die in dezelfde woning woont.

Het tweede onderwerp is de verankering van de ‘Nota Parkeernomen Breda 2021’ die op 29 april 2021 is vastgesteld door de gemeenteraad.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de voorgenomen ontwikkeling en in hoofdstuk 3 de huidige situatie beschreven. In hoofdstuk 4 wordt het planvoornemen getoetst aan het beleid op rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 5 heeft betrekking op relevante omgevingsaspecten in het kader van de fysieke leefomgeving. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling aan de orde en in hoofdstuk 7 de belangenafweging en conclusie.

Hoofdstuk 2 Voorgenomen Ontwikkeling

2.1 Planbeschrijving

De eigenaar heeft de wens om de percelen duurzaam te herontwikkelen. Voor de vervangende nieuwbouw van de bestaande woning is op 8 december 2023 een omgevingsvergunning verleend. Het plan betreft de sloop van de bestaande woning, de schuren en het zwembad. Vervolgens wordt een nieuwe duurzame woning met kelder, een aanbouw en een nieuw bijgebouw gerealiseerd. Deze woning is anno 2024 in aanbouw conform de verleende omgevingsvergunning.

Langs de Bavelse Leij is een Zoekgebied ecologische verbindingszone van 25 meter breed aanwezig. De voormalige woning en de voormalige bestemming Wonen lagen binnen dit zoekgebied ecologische verbindingszone. De nieuwe woning is buiten het zoekgebied ecologische verbindingszone gebouwd. Door middel van dit TAM-Omgevingsplan wordt het bouwvlak van de nieuwe woning alsmede het bestemmingsvlak Wonen geheel buiten het zoekgebied ecologische verbindingszone gelegd. Het bestemmingsvlak van ca. 4.012 m2 en het bouwvlak is daartoe in oostelijke richting opgeschoven.

Op het perceel wordt ca. 10.794 m2 met de huidige bestemming 'Agrarisch' omgezet naar 'Natuur'. Hierdoor zal de gehele Ecologische verbindingszone van 25 m breed langs de Bavelse Leij de bestemming Natuur krijgen. Daarnaast wordt het gehele zuidelijke deel van het plangebied (ten zuiden van de oost-west lopende watergang) bestemd worden als Natuur. De huidige bestemming Natuur aan de noordoostzijde van het plangebied blijft behouden.

2.2 Landschappelijke Inpassing /Ecologische Verbindingszone

Om met het voornemen een betere ecologische invulling te geven aan de EVZ is in samenwerking met de gemeente Breda en het Waterschap Brabantse Delta een landschappelijk inpassingsplan opgesteld.

In de toekomstige situatie ontstaat vanwege de nieuwe situering van de nieuwbouw meer ruimte voor de EVZ waardoor ter plaatse de natuur en landschapswaarden verbeteren. Voor de gehele breedte van 25 van de Ecologische verbindingszone is de bestemming Natuur toegekend. Tevens worden de bemestingsactiviteiten van de aangrenzende agrarische percelen beëindigt en worden de weilanden aan de zuidzijde van het perceel natuur inclusief ingericht.

In het kader van de landschappelijke inpassing worden onder andere de volgende zaken uitgevoerd:

  • aanleg natuurvriendelijke oever langs een deel van de Bavelse Leij
  • aanplant inheems bosplantsoen, bomen en struiken
  • ontwikkelen kruiden- en faunarijk grasland
  • aanbrengen takkenril
  • behoud bestaande poelen
  • aanleg nieuwe poel, volgens de richtlijnen van Ravon. Dit wordt een leemvijver met natuurlijk begroeide oever. Er worden geen vissen uitgezet conform het advies van het ecologisch onderzoek.
  • opschonen en verdiepen bestaande sloten. Het weer in goede, werkende orde herstellen van de sloten op het gehele perceel. In de afgelopen jaren is er achterstallig onderhoud ontstaan. Hiervoor dient voornamelijk riet verwijderd te worden en de bagger/ verlanding eruit gehaald te worden.


afbeelding "i_NL.IMRO.0758.TAM2023225004-ON01_0003.png"

Landschappelijk inpassingsplan in zoekgebied ecologische verbindingszone

De aanleg en instandhouding van de landschappelijk inpassing in het zoekgebied ecologische verbindingszone wordt daarbij juridisch-planologisch gewaarborgd middels de bestemming 'Natuur' en een voorwaardelijke verplichting.

Hoofdstuk 3 Huidige Situatie

3.1 Functionele Structuur

Bavel is gelegen ten zuidoosten van Breda, in de elleboog van de snelwegen A27 en A58 en op de grens van stedelijk gebied en landelijk gebied. Sinds 1997 valt Bavel, als gevolg van de gemeentelijke herindeling, onder het gemeentebestuur van Breda. Daarvoor behoorde Bavel, samen met het nabijgelegen Ulvenhout en Galder, bij de gemeente Nieuw Ginneken.

Sinds de herindeling in 1997 hebben in het buitengebied en de randen van de kern Bavel diverse ruimtelijke ontwikkelingen plaatsgevonden. Ondanks de herindeling en de diverse ontwikkelingen heeft Bavel altijd zijn dorpse karakter behouden, vanwege het feit dat het dorp nog ruimtelijk los ligt van Breda. De A27 zorgt ervoor dat Bavel ruimtelijk gescheiden blijft van Breda. De lange Bunder vormt de belangrijkste verbinding tussen Bavel en Breda en is gelijktijdig de rondweg van Bavel. De hoofduitsluiting van de kern Bavel is de Kerkstraat (in combinatie met de Kloosterstraat richting de zuidoostkant van Bavel en de Dorstseweg richting het noorden van Bavel).

De in het centrum van het dorp gelegen kerk, met daaromheen winkels, geven het dorp een echt 'hart'. Het rijke verenigingsleven en de gemoedelijk sfeer dragen hier zeker ook aan bij. Bavel is vooral gegroeid vanaf de jaren '60 van de vorige eeuw.

Het woonmilieu (groen, rustig, grotere woningen en dicht bij de stad) waren belangrijke aspecten voor deze suburbanisatietendens.

3.2 Ruimtelijke Structuur

Het plangebied is gelegen aan Klein Wolfslaar 25 net buiten de bebouwde kom van Bavel. Ter hoogte van het plangebied gaat de straat Klein Wolfslaar (Bavel) over in de Overakkerstraat (Breda). Dit betreft tevens de grens tussen de bebouwde kom van Breda en het buitengebied van Bavel. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door een watergang, 'de Bavelse lei', waarlangs een Ecologische verbindingszone loopt.

Het plangebied van ca. 22.600 m2 bestaat uit bebouwing (woning) en tuin en betreft de kadastrale percelen gemeente Nieuw-Ginneken, Sectie C, nummers 2679 en 2680 waarvan de totale oppervlakte circa 22.600 m2 bedraagt. De gehele percelen zijn in het bezit van de initiatiefnemer. De gronden worden naast wonen grotendeels gebruikt als weiland waarbij de grond wordt bemest ten behoeve van gras voor koeien (circa 14.000 m2). Aan de westzijde langs de Bavelse Leij en in de noordoosthoek van het perceel staan bomen en struiken waardoor het woonperceel een redelijk besloten ligging heeft. In de zuidoostelijke hoek van het perceel is een poel met beplanting aanwezig.


De voormalige woning is inmiddels gesloopt en de nieuwe vervangende woning is in aanbouw conform de verleende omgevingsvergunning van 8 december 2023.

Hoofdstuk 4 Beleid En Regelgeving

In dit hoofdstuk wordt het beleidskader dat relevant is voor de activiteit toegelicht en wordt de activiteit hieraan getoetst. Er wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds beleid van hogere overheden waar lagere overheden rekening mee moeten houden, doch gemotiveerd van kunnen afwijken en anderzijds instructieregels van hogere overheden in omgevingsverordeningen en het Besluit kwaliteit leefomgeving.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Met de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten:

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  3. 3. Sterke en gezonde steden en regio's
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

De Nationale Omgevingsvisie biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan het Rijk inspelen op de grote uitdagingen die voor hen liggen. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgaven. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed.

Uitgangspunt is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Om dit te kunnen bewerkstellingen laat het Rijk de inrichting van de fysieke leefomgeving meer over aan de decentrale overheden en komt de gebruiker centraal te staan.

Door het nationale karakter van de NOVI en de relatief kleine schaal van onderhavig plan, heeft het voornemen nauwelijks raakvlak met dit nationale kader. Met onderhavig planvoornemen zijn geen nationale belangen in het geding.

4.1.2 Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl)

Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) stelt de inhoudelijke normen voor gemeenten, provincies, waterschappen en het Rijk met het oog op het realiseren van de nationale doelstellingen en het voldoen aan internationale verplichtingen.

In hoofdstuk 5 van het Bkl staan instructieregels voor zowel een omgevingsplan als buitenplanse omgevingsplanactiviteiten. Het grootste deel heeft betrekking op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (afdeling 5.1 Bkl). Het betreft onder meer normen en regels voor geluid en geur van activiteiten, externe veiligheid en cultureel erfgoed. Daarnaast bevat afdeling 5.2 van het Bkl instructieregels voor de uitoefening van taken voor de fysieke leefomgeving. Daarbij gaat het onder meer om het voorkomen van belemmeringen van gebruik en beheer van spoorwegen en rijkswegen.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Een van de instructieregels uit het Bkl betreft de Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze instructieregel is voor plannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling, zoals woningbouwplannen. Bij een nieuwe woningbouwontwikkeling dient rekening gehouden te worden met de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling.

Artikel 5.129g van het Bkl bepaalt dat de Ladder betrekking heeft op een stedelijke ontwikkeling die voldoende substantieel is. De aard en omvang van het woningbouwplan in relatie met de omgeving bepaalt of het plan voldoende substantieel is. Artikel 5.129g Bkl geeft geen ondergrens aan. In uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn hiervoor lijnen uitgezet. Bij woningbouw is vanaf 12 woningen sprake van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is.

Het planvoornemen betreft het planologisch-juridisch toekennen van de bestemming Natuur. Daarnaast wordt via dit TAM-Omgevingsplan de planologisch-juridische situatie in overeenstemming gebracht met de omgevingsvergunning van 8 december 2023 voor de vervangende nieuwbouw van de woning. Op basis van jurisprudentie is het planvoornemen derhalve niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Het plan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en past in het gemeentelijk woonbeleid.

4.1.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de doelstellingen en het beleid van het Rijk.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Op 14 december 2018 hebben de Provinciale Staten de Omgevingsvisie Noord-Brabant 'De kwaliteit van Brabant, Visie op de Brabantse leefomgeving' vastgesteld. Met de Omgevingsvisie formuleert de provincie haar ambitie over hoe de Brabantse leefomgeving er in 2050 uit moet zien. Daarbij stelt zij tussendoelen voor 2030, maar legt nu nog niet vast hoe zij die doelen wil bereiken. De provincie wil daarmee ruimte bieden voor inbreng vanuit partijen en disciplines. Met de visie geeft de provincie aan wat zij belangrijk vindt voor de verbetering en duurzame ontwikkeling van Brabant. Daarbij legt zij de focus op vier hoofdopgaven voor de middellange en lange termijn:

  • Werken aan de Brabantse energietransitie
  • Werken aan een klimaatproof Brabant
  • Werken aan de slimme netwerkstad
  • Werken aan een concurrerende, duurzame economie

Om de doelen voortkomend uit de hoofdopgaven te bereiken zet de provincie Noord-Brabant in op een samenhangende ruimtelijke koers.

De beleidsmatige uitganspunten van de visie zijn, voor de aspecten waarop het provinciaal belang in geding is, uitgewerkt in de Omgevingsverordening Noord-Brabant.

4.2.2 Omgevingsverordening Noord-Brabant

Per 1 januari 2024 is de Omgevingsverordening Noord-Brabant in werking getreden. In hoofdstuk 4 en 5 van de Omgevingsverordening stellen de Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant instructieregels, met als doel dat de gemeenteraad (of in voorkomend geval het college van burgemeester en wethouders) de inhoud van de regels betrekt bij de vaststelling van een omgevingsplan. Voor onderhavige ontwikkeling zijn de volgende instructieregels c.q. beoordelingsregels van toepassing:

Het plangebied valt volgens de Omgevingsverordening onder de volgende gebieden:

  • Diep grondwaterlichaam
    (Rechtstreeks werkende regels: milieubeschermingsgebieden, natuur, water en wegen)
  • Beperkingen veehouderij
    (Rechtstreeks werkende regels: milieubeschermingsgebieden, natuur, water en wegen)
  • Groenblauwe waarden

(Instructieregels gemeenten: aardkundige, cultuurhistorische en groenblauwe waarden)

  • Attentiezone waterhuishouding
    (Instructieregels gemeenten: natuur en stiltegebieden)
  • Behoud en herstel van watersystemen

(Instructieregels gemeenten: natuur en stiltegebieden)

  • Natuur Netwerk Brabant- ecologische verbindingszone

(Instructieregels gemeenten: natuur en stiltegebieden)

  • Reservering waterberging

(Instructieregels gemeenten: grondwaterbescherming, waterveiligheid en- berging)

  • Landelijk gebied

(Basiskaart Stedelijk gebied, Landelijk gebied, Natuur Netwerk Brabant)

  • Beperking grootschalige logistiek

(Basiskaart Stedelijk gebied, Landelijk gebied, Natuur Netwerk Brabant)

  • Normvrij gebied

(Instructieregels voor waterschappen: watersystemen, -veiligheid en -berging)


Groenblauwe waarden (artikel 5.46)
Een omgevingsplan van toepassing op de Groenblauwe mantel strekt tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de daarmee samenhangende ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden; stelt regels ter bescherming van de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van het gebied; borgt dat een ontwikkeling gepaard gaat met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden.

Toetsing
Er wordt in de toekomstige situatie niet meer bebouwing toegevoegd dan in de bestaande situatie is vergund. De ontwikkeling levert een belangrijke bijdrage aan de ecologische en landschappelijke waarden. Doordat er in de toekomstige situatie meer ruimte ontstaat voor de ecologische verbindingszone en er geen bemesting meer plaats vindt levert het planvoornemen een positieve bijdrage. Daarnaast wordt het landschap ontwikkelt doordat er nieuwe beplanting en een nieuwe poel wordt aangebracht.

Attentiezone waterhuishouding (artikel 5.41)
Een omgevingsplan voor de Attentiezone waterhuishouding is bedoeld om de waterhuishouding te beschermen. Dit plan sluit functies en activiteiten uit die een negatief effect kunnen hebben op de hydrologische instandhoudingsdoelen van het Natuur Netwerk Brabant, dat binnen deze zone ligt. Daarnaast stelt het omgevingsplan regels voor het verzetten van grond, namelijk wanneer dit meer dan 100 kubieke meter betreft of plaatsvindt op een diepte van meer dan 60 centimeter onder het maaiveld, tenzij een omgevingsvergunning voor een ontgrondingsactiviteit vereist is. Ook de aanleg van drainage is gereguleerd; deze is toegestaan ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een bestaande drainage. Het verlagen van de grondwaterstand is alleen toegestaan wanneer dit niet gebeurt door het graven van sloten of door het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen. Verder beperkt het omgevingsplan het aanbrengen van verharde oppervlakten buiten een agrarisch bouwperceel, om de natuurlijke afwatering en infiltratie van water te bevorderen.

Toetsing
In het kader van de planontwikkeling worden uitsluitend werkzaamheden uitgevoerd in het kader van de waterhuishouding en landschappelijke inpassing. De exacte maatregelen en de tekeningen zijn gedetailleerd terug te vinden in het landschappelijk inpassingsplan.

Onder andere de volgende werkzaamheden vinden plaats:

  • aanleg natuurvriendelijke oever langs een deel van de Bavelse Leij
  • verwijderen niet inheemse bomen en struiken
  • terug plaatsen inheemse bomen en struiken
  • aanbrengen kruiden en faunarijk grasland
  • aanbrengen takkenril
  • behoud bestaande poelen
  • aanleg nieuwe poel, volgens de richtlijnen van Ravon. Dit wordt een poel voorzien van leem met natuurlijk begroeide oever. Er worden geen vissen uitgezet conform het advies van het ecologisch onderzoek.
  • opschonen en verdiepen bestaande sloten. Het weer in goede, werkende orde herstellen van de sloten op het gehele perceel. In de afgelopen jaren is er achterstallig onderhoud ontstaan. Hiervoor dient voornamelijk riet verwijderd te worden en de bagger/ verlanding eruit gehaald te worden.
  • Er vindt geen drainage plaats. De grondwaterstand wordt niet aangepast of verlaagd.


Huidige omstandigheden Natte Natuurparel Ulvenhoutse Bos
Het plangebied ligt nabij de Natte Natuurparel Ulvenhoutse Bos. Er loopt al jaren een Gebiedsproces voor het Ulvenhoutse Bos. In de eerste jaren van het gebiedsproces Ulvenhoutse Bos is vooral ingezet op de vernatting van het bos zelf. Vanaf 2020 zijn daar ook de andere opgaven bij gekomen. Er zijn maatregelen genomen om kwel te stimuleren, om water langer vast te houden, onder andere met stuwtjes en met het ondieper maken van een beek die het water te snel afvoerde. Voor de toekomst wordt ingezet op een verdere vernatting van het bos en de omgeving.

Maatregelen vernatting Klein Wolfslaar 25 Bavel
Het plangebied Klein Wolfslaar 25 Bavel is gelegen in het beekdal van de Bavelse Leij. Hier komen veelal hoge en fluctuerende grondwaterstanden voor. In sommige gevallen staat er zelfs een deel van het perceel een langere periode onder water.

Het plangebied valt volgens de bodematlas Brabant grotendeels in grondwatertrap Vb (GHG 25 - 40 cm, GLG meer dan 120 cm), met voor het deel waar de huidige woning staat grondwatertrap VI (GHG 40 - 80 cm, GLG meer dan 120 cm).

Bij het ontwerp van de woning, de tuin en de nieuwe natuur op het perceel is specifiek rekening gehouden met de bijzondere hydrologische omstandigheden van het gebied. In overleg met de gemeente Breda en het waterschap Brabantse Delta is het bouwplan, in combinatie met de visie op het landschap/EVZ, uitgewerkt. Vanwege de specifieke hydrologische omstandigheden wordt het noordelijke deel van het plangebied waar de nieuwe woning komt opgehoogd, zodat men daar droge voeten houdt. De nieuwe kelder maakt onderdeel uit van dit op te hogen gedeelte van het perceel. Daar moet dus tussen de 2 en 2,5m afgegraven worden ten opzichte van het huidige maaiveld.

De rest van het perceel wordt juist verder vernat door het aanleggen van extra poelen en de verlaagde terreindelen die in feite fungeren als een inundatiezone t.b.v. wateroverlast. Het vernatten van het perceel past bij de maatregelen voor de Natte Natuurparel Ulvenhoutse Bos.

Behoud en herstel van watersystemen (artikel 5.42)
Een omgevingsplan ter plaatse van Behoud en herstel van watersystemen strekt mede tot de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen. Er worden regels gesteld die het oprichten van bebouwing beperken; het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten beperken; het ophogen van gronden beperken.

Toetsing
Met het planvoornemen wordt ten behoeve van de nieuwe bebouwing grond opgehoogd, echter worden er geen waterhuishoudkundige ingrepen verricht die van negatieve invloed zijn op de waterhuishouding. Door het saneren van de bestaande bebouwing binnen het natuur netwerk Brabant-ecologische verbindingszone en daarnaast door de nieuwbouw buiten deze zone, ontstaat er juist een verbetering ten aanzien van de hydrologische instandhoudingsdoelen.

Natuur netwerk Brabant- ecologische verbindingszone (artikel 5.40)
Een omgevingsplan voor het Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone is gericht op het realiseren, behouden en beheren van een ecologische verbindingszone. Hierbij geldt als uitgangspunt dat deze zone een minimale breedte heeft van 50 meter in stedelijke gebieden of landelijke gebieden waar stedelijke ontwikkeling is voorzien, en van ten minste 25 meter in alle overige gebieden. Het omgevingsplan bevat daarnaast regels om te voorkomen dat de geschiktheid van het gebied voor ecologische verbindingen afneemt. Dit houdt onder andere in dat het oprichten van bebouwing en het aanbrengen van verharde oppervlakten wordt beperkt om de natuurlijke samenhang en functie van de verbindingszone te waarborgen.

Toetsing
In de bestaande situatie lag de bebouwing geheel binnen de strook van 25 meter 'Natuur netwerk Brabant-ecologische verbindingszone'. Door de planontwikkeling wordt de EVZ heringericht waarbij de stallen en schuren, die direct (binnen 1 meter) aan de Bavelse Leij waren gesitueerd, zijn verwijderd. De vervangende bebouwing (woning en bijgebouwen) komen buiten de 25 meter van de EVZ te liggen. De nieuwe woning en de bestemming Wonen is juist ten opzichte van de voormalige woning en de mogelijkheden van het bestemmingsplan opgeschoven vanwege de gewenste versterking van de EVZ. Er is in het kader van de versterking van de EVZ in overleg met gemeente Breda en Waterschap Brabantse Delta een visie opgesteld voor het gehele perceel. In combinatie met het verschuiven van de woning worden landschappelijke en waterhuishoudkundige maatregelen genomen om de EVZ en de Natte Natuurparel Ulvenhoutse Bos te versterken.

Reservering waterberging (artikel 5.50)
Een omgevingsplan voor het gebied dat is aangewezen als Reservering waterberging is mede gericht op het behoud van het waterbergend vermogen van dat gebied. Wanneer het omgevingsplan voorziet in de ontwikkeling van een gebruiks- of bouwactiviteit, bevat het bovendien een onderbouwing van de manier waarop de geschiktheid van het gebied voor waterberging gewaarborgd blijft.

Toetsing
Het bestaande agrarisch landschap dat wordt gebruikt voor bemesting wordt in de toekomstige situatie natuurinclusief als extensieve tuin ingericht waardoor de natuur ter plaatse verbeterd en de capaciteit ten aanzien van waterberging niet verminderd.

Landelijk gebied (artikel 5.77)
Een omgevingsplan voor het landelijk gebied legt vast dat er geen toename van het aantal woningen is toegestaan en dat zelfstandige bewoning van bedrijfsgebouwen, recreatiewoningen en andere niet voor bewoning bestemde gebouwen wordt uitgesloten. Het plan kan daarnaast toestaan dat bij een woning een andere gebruiksactiviteit dan wonen plaatsvindt, mits dit aansluit bij de ontwikkelingsrichting van het gebied zoals beschreven in Artikel 5.12 en voldoet aan de voorwaarden voor die activiteit zoals vastgelegd in dit hoofdstuk. Indien een bouwactiviteit wordt toegestaan, moet elders een gelijkwaardige oppervlakte aan gebouwen feitelijk en juridisch zijn gesloopt om de balans in het gebruik van de ruimte te behouden.

Toetsing
Met het planvoornemen wordt de sloop van de voormalige woning gesloopt en de reeds vergunde vervangende nieuwbouw van de woning buiten de Ecologische verbindingszone juridisch-planologisch vastgelegd.

Overige gebieden
De overige gebieden waar het plangebied onder valt, zijn niet direct van toepassing op het plangebied en/of voornemen en vormen daarmee geen beperking.

Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies (paragraaf 5.1.2)
Voor elke ruimtelijke ontwikkeling geldt dat toepassing moet worden gegeven aan de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies, die zijn opgenomen in artikel 3.5 van de Omgevingsverordening. Onder een evenwichtige toedeling van functies wordt verstaan dat invulling wordt gegeven aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Hiervoor moet rekening worden gehouden met:

  • Zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 5.8);
  • De waarden in een gebied door toepassing van de lagenbenadering (artikel 5.9);
  • Meerwaardecreatie (artikel 5.10).


Zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 5.8)
Conform artikel 5.8 houdt zorgvuldig ruimtegebruik in dat de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing. Een bestaand ruimtebeslag is gelegen binnen het werkingsgebied 'Stedelijk gebied' of een bestaand bouwperceel.

In de beoogde situatie is sprake van een bestaand ruimtebeslag, aangezien het plangebied gelegen is binnen een bestaand bouwperceel. Hiermee wordt voldaan aan de zorgplicht voor de ruimtelijke kwaliteit zoals staat beschreven in artikel 5.8 van de Omgevingsverordening.

Toepassing van de lagenbenadering (artikel 5.9)
De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagere in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd. De lagenbenadering omvat de effecten op:

  1. 5. De ondergrond, zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden;
  2. 6. De netwerklaag, zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer;
  3. 7. De bovenste laag, zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu.


Door actief de factor tijd te benutten wordt rekening gehouden met de herkomstwaarde, vanuit het verleden, de (on)omkeerbaarheid van optredende effecten en de toekomstwaarde gelet op duurzaamheid en toekomstbestendigheid. De toetsing van de gevolgen van het initiatief op de bovengenoemde aspecten is uitgebreid en uiteengezet in deze toelichting.

Meerwaardecreatie (artikel 5.10)
Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder:

De mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat;

De bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn.


Met het planvoornemen is sprake van een kwaliteitsverbetering door enerzijds het vervangen van verouderde bebouwing voor duurzame bebouwing. Daarnaast wordt de nieuwbouw opgericht buiten de strook natuur netwerk Brabant-ecologische verbindingszone waardoor deze beter beschermd en verbeterd. Er ontstaat meer ruimte voor water, groen en daardoor wordt bijgedragen aan klimaatadaptatie, gezondheid en omgevingskwaliteit. De woonkwaliteit verbetert door de sloop van de verouderde bebouwing. Ook dragen de duurzaamheidsmaatregelen ten aanzien van de bebouwing bij aan de kwaliteitsverbetering.

4.2.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de doelstellingen en het beleid van de provincie.

4.3 Beleid Waterschap

4.3.1 Waterbeheerprogramma waterschap Brabantse Delta

In het Waterbeheerprogramma 2022-2027 staat hoe het waterschap haar taken in die periode uitvoert. Het waterschap bepaalt hiermee de koers voor de komende zes jaar. Er staan doelstellingen en ambities in. Het waterbeheerprogramma komt voort uit afspraken in de Omgevingswet.

Daarnaast heeft het waterschap, waar nodig, toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheerprogramma en heeft het waterschap een eigen verordening 'de waterschapsverordening' en de legger.

De waterschapsverordening heeft een andere opzet dan de keur. De keur was een traditionele verordening met geboden en verboden. De waterschapsverordening is volledig digitaal en regels zijn nu specifiek gekoppeld aan gebieden waar ze gelden en toegespitst op activiteiten die iemand kan doen. Dus in plaats van algemeen geformuleerd en overal van kracht, naar specifiek geldend voor bepaalde gebieden en activiteiten.

Met de Omgevingswet werken we met het 'ja, mits'-principe. Dit betekent dat activiteiten zijn toegestaan, mits er wordt voldaan aan voorwaarden in de waterschapsverordening. De Keur en algemene regels waren nog ingericht op basis van het 'nee, tenzij'-principe. Dit betekent dat activiteiten in principe niet werden toegestaan, tenzij hiervoor een vergunning werd verleend.

De toetsing aan het beleid van het waterschap is uiteengezet in pararaaf 5.4 water(systemen).

4.4 Gemeentelijk Beleid

4.4.1 Omgevingsvisie Breda 2040

In de Omgevingsvisie Breda 2040 worden de ambities, doelen en maatschappelijke opgaven waar de gemeente voor staat geadresseerd. Beoogd wordt hiermee perspectief te bieden voor de grote opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. De ambitie hierbij luidt: 'Breda, een grenzeloze, gastvrije en groene gemeenschap, is toekomstgericht en stelt de kwaliteit van leven voorop'. Aan de hand van de twee hoofdopgaven 'Sterk Breda' en 'Veerkrachtig Breda' worden, op basis van de kernwaarden grenzeloos, gastvrij en groen, de opgaven en doelstellingen nader uitgewerkt. Met betrekking tot woningbouw wordt met name gekozen voor verdichting in de bestaande stad. Het Bredaas Mozaïek vormt de basis voor de stedenbouwkundige afweging van ruimtelijke initiatieven en biedt een stedenbouwkundige context voor de (her)inrichting van de openbare ruimte. Binnen de stedenbouwkundige uitgangspunten wordt het toevoegen van woningen als gevolg van splitsing bij kleinschalige initiatieven mogelijk gemaakt.

Toetsing
Het planvoornemen waarbij een vervangende duurzame woning wordt gerealiseerd sluit aan op de maatschappelijke opgave en het bieden van perspectief ten aanzien van circulaire economie en woningbouw. Het planvoornemen voorziet in de realisatie van een Ecologische verbindingszone langs de Bavelse Leij en het toevoegen van extra natuur op het zuidelijke deel van het plangebied. Daarnaast past het planvoornemen binnen de stedenbouwkundige en landschappelijke opzet van Bavel. Het planvoornemen is passend binnen het beleid zoals geformuleerd in de Omgevingsvisie Breda 2040.

4.4.2 Duurzaamheidsvisie Breda 2023 en Impuls Ruimtelijke Adaptie Breda

De Impuls Ruimtelijke Adaptatie Breda vindt zijn oorsprong in de Duurzaamheidsvisie Breda 2030. In de Impuls staat hoe Breda handen en voeten geeft aan (het beperken van) de gevolgen van de klimaatverandering. De Impuls bevat het programma voor het jaar 2016 op het gebied van ruimtelijke adaptatie. De gemeente heeft de ambitie om in 2044 klimaatneutraal te zijn. In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen wordt gestimuleerd aandacht te besteden aan groene daken en gevels. Het anders omgaan met hemelwater wordt tevens bevorderd. Naast ruimtelijke adaptatie en klimaatneutraal zet de Duurzaamheidsvisie Breda 2030 onder andere in op de inkoop van duurzame producten en het duurzame beheer van gebouwen, het reduceren van afval en het stimuleren van duurzame mobiliteit.

Het Rijk streeft ernaar geen aardgas meer te willen gebruiken als energievoorziening in 2050. Bij beoogde nieuwbouw is het advies om te kijken naar de energie-infrastructuur en de toekomstige hittebestendigheid van woningen.

De werkzaamheden zullen zoveel mogelijk klimaatneutraal en circulair uitgevoerd worden. Daarbij wordt gekeken naar toepassingen van duurzame warmtevoorzieningen. Het planvoornemen is hiermee in lijn met de Duurzaamheidsvisie.

4.4.3 Woonvisie

Breda is een stad die geschikt is voor elke doelgroep en leefstijl en die een breed palet biedt aan gevarieerde woonmilieus. De woonvisie geeft aan dat Breda een complete woongemeente is met een voor iedereen passend en duurzaam (t)huis dat voldoet aan de wensen en behoeften en met ruimte voor maatwerk. De verschillende groepen bewoners vragen om een variatie in woonmilieus met een gedifferentieerd en betaalbaar woningaanbod. Door een betere bereikbaarheid van locaties zal ook de vraag naar landelijk/dorps wonen nabij de stad toenemen.

Toetsing

De realisatie van de vervangende woning voldoet aan de vraag naar landelijk/dorps wonen nabij de stad. Hiermee sluit de beoogde ontwikkeling aan op de Woonvisie. Het planvoornemen past binnen de kaders van de woonvisie van Breda.

4.4.4 Groen Kompas

Met het Groenkompas zetten burgemeester en wethouders van Breda de koers uit naar een ambitieus doel: Breda, eerste stad in Europa in een park in 2030.

Het Groenkompas is de uitwerking van één van de pijlers van het Verhaal van Breda, Groen, Grenzeloos en Gastvrij en een belangrijk onderdeel van de Omgevingsvisie.

Het Groenkompas maakt duidelijk wat de gemeente bij nieuwbouw op het gebied van groen verwacht van projectontwikkelaars en bouwers. Zowel in de openbare ruimte als in de tuinen van woningen wordt 'natuurinclusief' bouwen normaal, bijvoorbeeld met groene gevels en daken en nestkasten in de muren.

Toetsing
Met de planontwikkeling wordt naast de bouw van de vervangende woning ook de tuin en de agrarische percelen van de initiatiefnemer heringericht en voorzien van nieuwe natuur en poelen. Het verplaatsen van de bebouwing in oostelijke richting zorgt ervoor dat er meer ruimte ontstaat voor natuur binnen de ecologische verbindingszone waardoor deze sterk verbeterd. Bij de nieuw te bouwen woning zijn natuurinclusieve maatregelen afgewogen, zoals het aanbrengen van groene daken en gevels of het aanbrengen van nestkasten.

Het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering en opgevangen op eigen terrein.

4.4.5 Nota Parkeernormen Breda 2021

In april 2021 heeft de gemeente Breda haar 'Nota Parkeernormen Breda 2021' vastgesteld. In de nota is het beleid rondom bijvoorbeeld de thema's parkeerregulering, parkeernormering en transferpunten benoemd, met als ambitie het parkeergebruik voor de toekomst te optimaliseren. Dit betekent het beter benutten van huidige en te realiseren (gebouwde) parkeervoorzieningen. Als uitgangspunt hierbij geldt dat het optimaliseren van het parkeergebruik niet ten koste mag gaan van zaken als bereikbaarheid en leefbaarheid in de stad. In de nota wordt aangegeven dat parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden conform de geldende parkeernormen. Deze normen zijn gebaseerd op onder meer de mate van verstedelijking, bereikbaarheidskenmerken van de locatie en specifieke eigenschappen van de functie.

In onderhavig plan wordt rekening gehouden met de parkeerbehoefte zoals deze is bepaald in de Nota Parkeernormen Breda 2021'.

4.4.6 Gemeentelijke waterbeleid

De Omgevingsvisie 2040, het Verbreed Gemeentelijke Rioleringsplan en het Hemel- en grondwaterbeleid vormen het beleidskader voor water op gemeentelijke niveau. De zorgplichten hemel- en grondwater zijn in het door de gemeenteraad vastgestelde Hemel- en grondwaterbeleidsplan uitgewerkt. Het hemel- en grondwaterbeleid is gericht op het nastreven van de oorspronkelijke natuurlijke situatie. Hiervoor gelden eisen ter voorkoming van (hemel- of grond)wateroverlast (veiligheidseisen) en eisen ter voorkoming van achteruitgang van het natuurlijk (hemel- en grond)watersysteem (duurzaamheidseisen). In alle gevallen geldt zuiveren waar het moet vanuit de gewenste waterkwaliteit.

  1. 1. Het hemel- en grondwaterbeleid van de gemeente Breda kort samengevat:
  2. 2. Dit beleid is van toepassing voor lozing op de riolering én oppervlaktewater. Bij lozing op oppervlaktewater is ook het beleid van Waterschap Brabantse Delta van toepassing;
  3. 3. Bij elke (her)ontwikkeling dient het water van kleine buien plaatselijk te worden verwerkt (in plaats van directe afvoer naar de riolering) in het kader van het duurzaamheidsprincipe;
  4. 4. Voor een toename van verhard oppervlak gelden zwaardere eisen, ook extreem zware buien moeten ter plaatse kunnen worden opgevangen om wateroverlast te beperken, het veiligheidsprincipe;
  5. 5. Grondwater leidt niet tot structurele grondwateroverlast en vormt geen belemmering voor het grondgebruik;
  6. 6. (Geo)hydrologisch onderzoek is nodig en geeft inzicht in de mogelijkheden en beperkingen;
  7. 7. De systeemkeuze en uitgangspunten worden in een rapportage vastgelegd en onderbouwd.

De toetsing aan het gemeentelijke waterbeleid is uiteengezet in pararaaf 5.4 water(systemen).

4.4.7 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de doelstellingen en het beleid van de gemeente.

Hoofdstuk 5 Fysieke Leefomgeving

In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met de bescherming van gezondheid en milieu.Omdat het bereiken en in stand houden van een gezonde fysieke leefomgeving een belangrijk doel is van de Omgevingswet, bevat het Bkl een aantal instructieregels die specifiek de bescherming van de gezondheid en het milieu tot doel hebben. De instructieregels hebben onder andere betrekking tot de aspecten geluid, geur, trillingen, luchtkwaliteit en bodem.

5.1 Erfgoed

Cultureel erfgoed

In Grondstof voor de toekomst, programma erfgoed 2019-2025 is vastgesteld dat erfgoed wordt benut als onderlegger voor de (her)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. De erfgoedkaarten vormen nu letterlijk de onderlegger voor het handelen van de gemeente. Archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed vormen hierbij een belangrijk uitganspunt voor ontwikkelingen. Archeologie is vastgelegd in de Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 1 Archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed zijn vastgelegd in de Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 2 Historische geografie en gebouwd erfgoed. De kaarten dienen als leidraad voor de erfgoedadvisering bij planontwikkelingen.

Archeologie

Om de archeologische waarden in het gebied te beschermen conform het vastgestelde gemeentelijk beleid, de Monumentenwet 1988, waarin besloten ligt de Wet op de Archeologische Monumentenzorg 2007, is de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' opgenomen voor de gebieden die conform de Beleidsadvieskaart Breda's erfgoed, deel 1 Archeologie zijn gekenmerkt als gebieden met een archeologische verwachting anders dan laag. Hetzelfde geldt voor de gebieden van archeologische waarden en gemeentelijke archeologische monumenten. Ter plaatse van gronden met de dubbelbestemming dient voorafgaand aan ontwikkelingen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De resultaten van het archeologisch onderzoek wordt door bevoegd gezag, in deze de gemeente Breda, middels een selectiebesluit vervolgens vastgesteld.

Op basis van de gegevens op de 'Breda's Erfgoed, deel 1 Archeologie' blijkt dat het plangebied is gelegen binnen de gebieden met een hoge en middelhoge archeologische verwachting. Binnen deze gebieden zijn bodemingrepen die dieper reiken dan 0,30 meter -mv en een groter oppervlak betreffen dan 100 m2 in principe niet toegestaan.


In het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied Zuid 2013" is hiertoe voor het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Daarbij geldt een archeologische onderzoeksplicht bij bodemingrepen met een oppervlakte van 100 m2 of meer die de bodem dieper dan 50 cm beneden maaiveld gaan verstoren.

Door de herontwikkeling wordt de ondergrond geroerd. Het is dan ook van belang de archeologische verwachting nader te toetsen en eventueel aan te treffen archeologische sporen en vondsten in kaart te brengen.

Door Geonius is hiertoe een Programma van Eisen opgesteld. Dit Programma van Eisen heeft betrekking op een inventariserend en waardestellend proefsleuvenonderzoek van het plangebied Klein Wolfslaar 25 te Bavel in de gemeente Breda.

In tegenstelling tot de standaard AMZ-cyclus, die begint met een bureau- en booronderzoek, begint de cyclus in dit plangebied met een proefsleuvenonderzoek. Deze werkwijze heeft over het algemeen de voorkeur binnen de gemeente Breda omdat in de meeste plangebieden een bureau- en booronderzoek weinig tot geen toegevoegde waarde heeft met betrekking tot duiding van de aanwezigheid van archeologische vindplaats. Deze werkwijze is ook vastgelegd door de gemeenteraad in het erfgoedbeleid van de gemeente Breda (Grondstof voor de toekomst 2019-2025). Ook in de KNA Leidraad Karterend booronderzoek wordt aangegeven dat op de pleistocene zandgronden nederzettingen met een archeologische laag uitzonderlijk zijn en daarom niet goed middels een booronderzoek zijn op te sporen.

Ook in dit plangebied is het bevoegd gezag van de gemeente Breda van mening dat een booronderzoek geen aanvullende informatie zal opleveren, waardoor een proefsleuvenonderzoek noodzakelijk zal zijn. Er is daarom besloten om de eerste twee stappen uit de standaard AMZ-cyclus over te slaan en in het plangebied meteen een proefsleuvenonderzoek uit te voeren. In het PvE is wel een beknopt bureauonderzoek opgenomen en een gespecificeerde archeologische verwachting.

In februari en juli 2023 heeft een inventariserend veldonderzoek voor middel van proefsleuven plaatsgevonden (IVO-P). Doel van het proefsleuvenonderzoek is het aanvullen en toetsen van de gespecificeerde archeologische verwachting, zoals geformuleerd in het PvE. Het volledige onderzoek is als bijlage bij de toelichting opgenomen.

Tijdens het IVO-P zijn twee vindplaatsen (greppels) aangetroffen. De vindplaatsen zijn als niet behoudenswaardig gewaardeerd. Daarom wordt geadviseerd het plangebied (het vlak van 'enkelbestemming wonen') vrij te geven. Er is geen behoudenswaardige vindplaats aangetroffen en een groot deel van het terrein in het recente verleden tot in de C-horizont verstoord. De kans dat er in het resterende deel van het plangebied (buiten het vlak van 'enkelbestemming wonen') nog archeologische waarden kunnen worden aangetroffen is eveneens laag. Het is nog lager gelegen (en dus natter) en dus nog minder interessant voor bewoning. Ook voor dit deel wordt geadviseerd geen (vervolg) onderzoek meer uit te voeren.

Selectiebesluit Archeologie

Door de gemeente Breda is een selectiebesluit archeologie genomen, waarin het bouwvlak van de woning vrijgegeven is voor wat betreft archeologie. Het selectiebesluit is opgenomen als bijlage bij de toelichting.

Historische geografie

Historische geografie is vastgelegd in de 'Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 2'. Historische geografie en gebouwd erfgoed' van de gemeente Breda.

Conform de gemeentelijke beleidsadvieskaart is het plangebied gelegen binnen een gebied van hoge cultuurhistorische waarde. Bij een wijziging (of sloop) dient rekening te worden gehouden met de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende ruimtelijke structuur en de architectonische, stedenbouwkundige en/of landschappelijke kwaliteit. De cultuurhistorische waarde is hierbij sturend. Op de locatie zijn geen historisch geografisch waardevolle elementen aanwezig.

Het perceel heeft een hoge culturele waarde. Het perceel valt onder het landschapstype landgoederenlandschap, wat deze zone een hoge cultuurhistorische waarde geeft.


Het perceel maakte vroeger deel uit van het landgoed Wolfslaar. In de periode dat het landgoed was onderverdeeld in Groot en Klein wolfslaar behoorde het perceel tot Klein Wolfslaar.

Bij de wijziging wordt rekening gehouden met de architectonische, stedenbouwkundige en landschappelijk kwaliteit van het bebouwingslint Klein Wolfslaar en het landgoederenlandschap. Dit plan draagt juist bij aan de landschappelijke versterking van het gebied. De ontwikkeling zal daarbij niet leiden tot een onevenredige aantasting van historische geografische elementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.TAM2023225004-ON01_0004.png"

Uitsnede Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 2 (plangebied globaal rood omlijnd)

Gebouwd erfgoed

Binnen het plangebied bevindt zich geen gebouwd erfgoed. De locatie is ook niet aangewezen als beschermd stads-of dorpsgezichten.

Conclusie

Vanuit het aspect erfgoed is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies.

5.2 Beschermen Van De Gezondheid

Kader

Een van de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet is een gezonde fysieke leefomgeving. In artikel 2.1 lid 4 van de wet is bepaald dat het bevoegd gezag bij de evenwichtige toedeling van functies (in het omgevingsplan) in ieder geval rekening houdt met het belang van het beschermen van de gezondheid. Voorzorg kan daarbij een rol spelen. Het Rijk stelt ondergrenzen voor de bescherming van de gezondheid via instructieregels of omgevingswaarden voor geluid, luchtkwaliteit, geur en waterkwaliteit. In het omgevingsplan werken deze randvoorwaarden door.

Naast de gezondheidsbescherming kan het bevoegd gezag het belang van gezondheidsbevordering meewegen. Zo heeft de fysieke leefomgeving positieve gezondheidseffecten als deze uitnodigt tot gezond gedrag en mensen stimuleert tot meer bewegen, gezonder eten en elkaar ontmoeten.

Het Rijk stelt ondergrenzen voor de bescherming van de gezondheid. Bijvoorbeeld via instructieregels of omgevingswaarden voor geluid, luchtkwaliteit, geur en waterkwaliteit. In het omgevingsplan werken deze randvoorwaarden door.

Onderzoek

Conform artikel 1.3 sub a Omgevingswet is het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit een belangrijk maatschappelijk doel van de Omgevingswet. De aspecten veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit hangen nauw met elkaar samen. Het gezondheidsaspect heeft een centrale rol binnen de Omgevingswet. In de navolgende paragrafen worden de verschillende aspecten onderzocht.

Conclusie

Vanuit het aspect gezondheid is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies.

5.3 Bodem

Kader

Ter bescherming van de gezondheid en het milieu zijn voor het aspect bodem instructieregels in het Bkl opgenomen. De algemene doelstelling van het bodembeleid is het waarborgen van de gebruikswaarde van de bodem en het faciliteren van het duurzaam gebruik van de functionele eigenschappen van de bodem, door:

  • Het beschermen van de bodem tegen nieuwe verontreinigingen en aantastingen;
  • Een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, rekening houdend met de kwaliteiten van de bodem;
  • Het duurzaam en doelmatig beheren van de resterende historische verontreinigingen en aantastingen.

Artikel 5.89i Bkl bepaalt dat waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie, opgenomen worden in het definitieve omgevingsplan. Deze waarden kunnen per gebied of per gebruiksfunctie verschillen. Bij een overschrijding van een vastgestelde waarde (zie art. 5.89i Bkl) is het bouwen van een bodemgevoelig gebouw alleen toegelaten als de in het omgevingsplan voorgeschreven sanerende of andere beschermende maatregelen worden getroffen (art. 5.89K Bkl, art. IIIa onder 2 AbO).

Onderzoek

Verkennend bodemonderzoek
Door Geonius.nl is in oktober 2024 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. De volledige rapportage is als Bijlage 4 bij de toelichting opgenomen. Na uitvoering van het verkennend bodemonderzoek blijkt het volgende.

  • Visueel is in de bovengrond (0,50 m -mv) ter plaatse van boring 013 en in de ondergrond (0,50 - 1,20 m - mv) ter plaatse van boring 011 bodemvreemde bijmenging waargenomen in de vorm sporen aardewerk.
  • De kwaliteitsklasse van de grond op de locatie voldoet aan landbouw/natuur. • Het grondwater in peilbuis 011 bevat geen concentraties boven de signaleringsparameters.
  • Er zijn geen visuele/zintuiglijke waarnemingen gedaan die wijzen op de (voormalige) aanwezigheid van een ondergrondse brandstoftank. Vermoedelijk is er in het BOOT-dossier verwarring ontstaan met de aanwezigheid van een ondergrondse septic tank op de locatie.
  • Visueel zijn in de grond en in het grindpad geen asbestverdachte materialen en/of bijmengingen aangetroffen. Er was geen reden om aanvullend onderzoek naar asbest te verrichten naast het in hoofdstuk 5.1.2. beschreven onderzoek ter plaatse van de druppelzone van het schuurtje op de locatie. De hypothese “onverdacht” voor asbest kan hiermee voor het overige deel van de locatie worden geaccepteerd.
  • Op basis van de vastgestelde bodemkwaliteit kan de hypothese “onverdacht” worden geaccepteerd.


Verkennend onderzoek asbest
Door Geonius.nl is in oktober 2024 tevens een verkennend onderzoek asbest uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Naar aanleiding van het onderzoek kan het volgende geconcludeerd worden dat:

  • De toplaag (0-0,20 m -mv) ter plaatse van de druppelzone onder het dak van de schuur binnen het perceel Nieuw-Ginneken-C-2680 is sterk verontreinigd met asbest. Tevens zijn losse vezels in de fractie <500 µm aangetroffen waarvan het gehalte asbest onbekend is. Op basis van de analyseresultaten is de verontreiniging met asbest afkomstig van het verweerde asbestdak op de schuur en/of de aangetroffen losse asbest golfplaat. Hierbij kan uit worden gegaan van een asbestverontreiniging veroorzaakt vòòr 1 juli 1993.
  • Ter verticale en horizontale inkadering van de bodemverontreiniging met asbest zijn de onderliggende laag van 0,20-0,50 m -mv van proefgat 002 (ter verticale inkadering) en de toplaag (0-0,20 m -mv) van proefgat 001 (ter horizontale inkadering 1,5 m buiten de druppellijn) onderzocht op de aanwezigheid van asbest. In beide bodemlagen is geen asbest boven de detectiegrens aangetoond. Derhalve kan worden geconcludeerd dat de bodemverontreiniging met asbest alleen ter plaatse van de druppelzone aanwezig is tot een diepte van 0,20 m -mv, waarbij wordt uitgegaan dat de verontreinigde druppelzone tot maximaal 1 m buiten de druppellijn is gelegen. De totale omvang van de sterke verontreiniging met asbest in de grond ter plaatse van de druppelzone bij de schuur wordt geschat op 0,60 m3 (3,0 m2 x 0,20 m-mv).
  • De bodem ter plaatse van de druppelzone is niet verontreinigd met PCB.
  • Op basis van de vastgestelde bodemkwaliteit dient de hypothese “verdacht” op asbest te worden geaccepteerd.


Conclusies en aanbevelingen

  • De bodemkwaliteit is binnen het kader van de omgevingsvergunning afdoende in beeld gebracht.
  • De omvang van de bodem met gehalten aan asbest boven de interventiewaarde bedraagt naar verwachting circa 0,60 m3 . Voor de asbestverontreiniging geldt een saneringsplicht.
  • De vastgestelde bodemkwaliteit voor het overige deel van de locatie voldoet aan de waarde toelaatbare kwaliteit bodem die van toepassing is op de bodemgevoelige locatie.
  • Op basis van de CROW 400 zijn ter plaatse van de asbestverontreiniging in de druppelzones bij de schuren aanvullende veiligheidsmaatregelen conform de veiligheidsklasse “zwart niet-vluchtig” van toepassing. Voor het overige deel van de locatie zijn op basis van de onderzoeksresultaten de standaard hygiënevoorschriften “basishygiëne” van toepassing. Een veiligheidskundige dient de veiligheidsklasse formeel vast te stellen.
  • Voor het saneren van de asbestverontreiniging bij de schuur op perceel Nieuw-Ginneken-C-2680 waar gehalten dient een melding milieubelastende activiteit saneren van de bodem te worden gedaan. De melding dient 4 weken voorafgaand aan de bodemsaneringswerkzaamheden te worden ingediend via het DSO.
  • Tevens wordt aanbevolen om bij verwijdering van de asbesthoudende materialen van de schuur op perceel Nieuw-Ginneken-C-2680 rekening te houden met de asbestgolfplaat welke is aangetroffen bij de funderingslijn en deze bij sloop volgens de geldende regelgeving te verwijderen. Dit dient gemeld te worden voor sloop.
  • Bij graafwerkzaamheden binnen de grenzen van het overige deel van de onderzoekslocatie (buiten de druppelzone bij de schuur waar gehalten asbest boven de interventiewaarde voorkomen) met een omvang van meer dan 25 m³, dienen afhankelijk van of er wel of geen grond afgevoerd gaat worden gegevens en bescheiden verstrekt te worden (informatieplicht) via het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO). Bij alleen tijdelijke uitname is de informatieplicht niet van toepassing. Bij afvoer van grond is de informatieplicht wel van toepassing, ongeacht de hoeveelheid af te voeren grond. De gegevens en bescheiden moeten 1 week van tevoren verstrekt worden. Voor deze activiteiten dient een melding milieubelastende activiteit graven in bodem met een kwaliteit beneden de interventiewaarde te worden gedaan via het DSO.

Conclusie

Vanuit het aspect bodem is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies.

5.4 Water(systemen)

Kader

Artikel 5.37 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) stelt dat in een omgevingsplan rekening wordt gehouden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen. Naast de specifieke regels als gesteld in paragraaf 5.1.3 Bkl over onderdelen van het watersysteem in het omgevingsplan, worden voor een duiding van de gevolgen voor het beheer van het watersysteem, de opvattingen van het bestuursorgaan dat is belast met het beheer van die watersystemen betrokken.

Europese Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water (KRW) is een Europese richtlijn die moet leiden tot een verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De Kaderrichtlijn moet in landelijke wet- en regelgeving worden omgezet. Met de komst van de Implementatiewet EG-Kaderrichtlijn Water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Europese Kaderrichtlijn heeft gevolgen voor de gemeenten op het gebied van riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid. Er worden ecologische en fysisch-chemische doelen geformuleerd die afhankelijk zijn van de functie van een watergang.

Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Kort samengevat regelt de Waterwet het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert de wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet vervangt een groot aantal wetten op het gebied van water. De Waterwet biedt instrumenten om het waterbeheer op een doeltreffende en doelmatige manier op te pakken. Op rijksniveau wordt een nationaal waterprogramma gemaakt en op provinciaalniveau een regionaal waterprogramma. Deze plannen bevatten de hoofdlijnen van het nationale en regionale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale en regionale ruimtelijke beleid. De ruimtelijke aspecten van programma's van Rijk en provincies worden vervolgens aangemerkt als structuurvisies in de zin van de Wro. De bedoeling is dat op basis van deze structuurvisies, plannen van de Waterwet doorwerken in de ruimtelijke ordening en ervoor zorgen dat de waterbelangen op een goede manier worden geborgd. Als aanvulling hierop is de op 1 januari 2009 ingevoerde Wet gemeentelijke watertaken opgenomen in de Waterwet. Door deze wetgeving kunnen gemeenten een verbrede zorgplicht op zich nemen. De wetgeving maakt het in tegenstelling tot eerdere wetgeving mogelijk om rioolheffing te heffen voor een zuiveringstechnisch werk dat door de gemeente (of waterschap/derde) wordt beheerd op grond van de Gemeentewet.

Nationaal Water Programma
In het Nationaal Water Programma 2022-2027 beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de Rijkswateren- en vaarwegen.

Het programma geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Dit doet het Rijk voor de periode 2022-2027, maar men kijkt ook verder vooruit. Het Rijk werkt aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor andere raakvlakken van water met andere sectoren.

Regionaal Water en Bodem Programma (RWP) 2022-2027
Op 22 december 2021 is het regionaal Water en Bodem Programma (RWP) in werking getreden. Het RWP is de opvolger van het Provinciaal Milieu en Waterplan (PMWP) en is onderdeel van het planstelsel voor de wateropgaven in Nederland, samen met het Nationaal Water Programma en de waterbeheerprogramma's van de waterschappen. Het RWP staat voor een klimaatadaptief Brabant met veilig, schoon en voldoende water en vitale bodem.

Het programma staat voor het herstellen van de systeemwerking. Lange tijd had het waterbeleid als doel om wateroverlast te voorkomen en water zo snel mogelijk af te voeren. Nu wordt er ingezet op het zuinig omgaan met water en de bodem. Daarnaast moet het water en bodemsysteem toegerust zijn op natte en droge tijden.

Gemeentelijk beleid
De Omgevingsvisie 2040, het Verbreed Gemeentelijke Rioleringsplan en het Hemel- en grondwaterbeleid vormen het beleidskader voor water op gemeentelijke niveau. De zorgplichten hemel- en grondwater zijn in het door de gemeenteraad vastgestelde Hemel- en grondwaterbeleidsplan uitgewerkt. Het hemel- en grondwaterbeleid is gericht op het nastreven van de oorspronkelijke natuurlijke situatie. Hiervoor gelden eisen ter voorkoming van (hemel- of grond)wateroverlast (veiligheidseisen) en eisen ter voorkoming van achteruitgang van het natuurlijk (hemel- en grond)watersysteem (duurzaamheidseisen). In alle gevallen geldt zuiveren waar het moet vanuit de gewenste waterkwaliteit.

Het hemel- en grondwaterbeleid van de gemeente Breda kort samengevat:

  1. 1. Dit beleid is van toepassing voor lozing op de riolering én oppervlaktewater. Bij lozing op oppervlaktewater is ook het beleid van Waterschap Brabantse Delta van toepassing;
  2. 2. Bij elke (her)ontwikkeling dient het water van kleine buien plaatselijk te worden verwerkt (in plaats van directe afvoer naar de riolering) in het kader van het duurzaamheidsprincipe;
  3. 3. Voor een toename van verhard oppervlak gelden zwaardere eisen, ook extreem zware buien moeten ter plaatse kunnen worden opgevangen om wateroverlast te beperken, het veiligheidsprincipe;
  4. 4. Grondwater leidt niet tot structurele grondwateroverlast en vormt geen belemmering voor het grondgebruik;
  5. 5. (Geo)hydrologisch onderzoek is nodig en geeft inzicht in de mogelijkheden en beperkingen;

De systeemkeuze en uitgangspunten worden in een rapportage vastgelegd en onderbouwd.

Onderzoek

In het plangebied was in de bestaande situatie circa 300 m2 aan verharding aanwezig. In de toekomstige situatie is eveneens sprake van circa 300 m2 aan verharding. Het aandeel verhard oppervlakte zal zodoende gelijk blijven.

Op basis van het beleid van het waterschap dient voor een toename van het verhard oppervlak tussen de 500 m2 en 10.000 m2 compenserende maatregelen te worden getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan. Het verhard oppervlak neemt ter plaatse niet toe, waardoor compenserende maatregelen op basis van het waterschapsbeleid niet noodzakelijk zijn.

De gemeente Breda hanteert echter een beleid waarbij de ontwikkelende partij op eigen terrein kleine buien op een zo natuurlijk mogelijke wijze moet verwerken. Als werknorm hanteert de gemeente dat minimaal 10 mm per m2 afwaterend oppervlak bij het vervangen van bestaande afwaterende verharding.

Conform de eisen van de gemeente Breda dient bij het "vervangen" van bestaande afwaterende verhardingen minimaal 10 mm per m2 afwaterende oppervlakte geborgd te worden. Dit komt neer op circa (300 m2 x 0,01 =) 3 m3 waterberging. In samenspraak met de gemeente en het waterschap zijn vanwege de ecologische verbindingszone afspraken gemaakt over de wijze van waterberging op eigen terrein.

Daarnaast zal bij de bouwwerkzaamheden gebruik worden gemaakt van milieuvriendelijke bouwmaterialen. Er wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende bouwmaterialen, zoals lood, koper, zink en zacht PVC. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het water(bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.

Ecologische verbindingszone
De initiatiefnemer heeft in afstemming met de gemeente Breda en het waterschap Brabantse Delta onder voorbehoud een positief wateradvies ontvangen (d.d. 20 oktober 2022).

Het voorbehoud heeft betrekking op de volgende punten:

1. Het indien mogelijk planologisch vrijhouden van bebouwing van de strook binnen 25 meter

vanaf de Bavelse Leij;

2. Hemelwater binnen het plangebied opvangen en infiltreren;

3. Inrichting van het perceel met aandacht en ruimte voor waterberging en ecologie;

4. Afstemming over de inrichting van het perceel met het waterschap


Op 10 januari 2023 heeft een afstemmingsgesprek plaatsgevonden met de gemeente en het waterschap.

in de loop van de tijd, nadat het waterschap het advies afgegeven heeft, hebben diverse gesprekken tussen initiatiefnemer, waterschap en gemeente plaatsgevonden over de inrichting van de te realiseren EVZ strook. Op dinsdag 18 juni 2024 is wederom een gesprek geweest tussen de drie partijen om de plannen concreter te maken. Daarna is het inrichtingsplan door initiatiefnemer verder uitgewerkt. Op het inrichtingsplan is zowel door de gemeente als het waterschap een akkoord op gegeven. Het inrichtingsplan is als bijlage bij de toelichting gevoegd.

5.5 Ecologie

Kader

De Wet natuurbescherming (Wnb) gaat op in de Omgevingswet: de Aanvullingswet natuur het Aanvullingsbesluit natuur en de Aanvullingsregeling natuur. Deze regels komen grotendeels overeen met de regels die zijn opgenomen in de voormalige Wet natuurbescherming. Er is sprake van een beleidsneutrale overgang. Het huidige normenkader, de instrumenten en de bevoegdheidsverdeling voor het natuurbeschermingsrecht blijft ongewijzigd.

Het gaat hierbij in de eerste plaats om regels voor de gebiedsbescherming van aangewezen Natura 2000-gebieden, regels voor de soortenbescherming van te beschermen planten diersoorten (waaronder vogels) en regels ter bescherming van houtopstanden. Het gebieds- en soortenbeschermingsregime vloeit voor een belangrijk deel voort uit twee Europese richtlijnen, te weten de Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en de Habitatrichtlijn (92/43/EEG).

Gebiedsbescherming

De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn beschermt Natura 2000-gebieden. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit wijst de Natura 2000-gebieden aan. Op grond van artikel 2.43 Omgevingswet legt hij ook de instandhoudingsdoelstellingen vast. Dit gebeurt in een aanwijzingsbesluit. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze bij de voorbereiding van een omgevingsplan in kaart te worden gebracht en beoordeeld. Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Een ruimtelijk plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied kan alleen worden vastgesteld indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.

Soortenbescherming

Onder de Omgevingswet zijn veel dier- en plantsoorten beschermd. De bescherming richt zich op soorten van Europees belang, die onder de reikwijdte van de Vogel- en Habitatrichtlijn vallen, als om bepaalde soorten van nationaal belang. Soortenbescherming vindt plaats binnen en buiten het natuurnetwerk Nederland. Het kan de vorm hebben van wet- en regelgeving, maar ook van fysieke maatregelen die bescherming, vestiging of uitbreiding van een soortenpopulatie stimuleren. Op grond van artikel 2.18 lid 1 sub f Omgevingswet zijn in beginsel de provincies hiervoor verantwoordelijk. Echter, ook decentrale overheden kunnen hierover actief beleid voeren. Hierbij kan worden gedacht aan het vaststellen van bijvoorbeeld een programma voor soortenbescherming.

Door strikte formulering van een flora- en fauna-activiteit moet bij vrijwel alle activiteiten in de fysieke leefomgeving nagegaan worden of er soorten aanwezig zijn en welke soorten dat zijn.

Onderzoek

Quickscan natuurwetgeving
Beoogd wordt om de bestaande woning en bijbehorende schuur in het plangebied te slopen en te vervangen voor een nieuwe woning met bijgebouw. Daarnaast wordt het plangebied landschappelijk opnieuw ingericht. De voorgenomen ontwikkeling heeft aanleiding gegeven voor het uitvoeren van een quickscan natuurwetgeving. De volledige rapportage is als bijlage bij de toelichting opgenomen.

Uit de quick scan komen de volgende conclusies en aanbevelingen:


Gebiedsbescherming

Op enige afstand (<350m) van het plangebied is Natura 2000-gebied aanwezig. Het is gezien de planvoornemens (schaalgrootte, te verrichten werkzaamheden en uiteindelijke bestemming) en de daarbij naar verhouding vrijkomende verstorende effecten in de vorm van optische verstoring, licht- en geluidsoverlast niet aannemelijk dat, gezien de afstand tot natuurgebieden, meetbaar effect te verwachten is. Het is redelijkerwijs uit te sluiten dat significant negatieve effecten op Natura 2000- gebieden zullen optreden bij de realisatie van de voorgenomen verandering binnen het plangebied.


Het plangebied is niet direct zichtbaar vanuit nabijgelegen Natura 2000-gebied Ulvenhoutse bos. Van geluid, trillingen of optische verstoring van soorten in Natura 2000-gebieden is derhalve geen sprake. Gelet op de ligging van het plangebied en de beperkte impact van de ingreep (schaalgrootte, te verrichten werkzaamheden en uiteindelijke bestemming), kan verstoring van soorten in Natura 2000-gebied door licht, geluid of trilling op voorhand worden uitgesloten. Significante gevolgen door oppervlakteverlies, verstoring door licht of geluid of optische verstoring zijn op voorhand met zekerheid uitgesloten.


Het plangebied valt buiten gebieden bestemd als ‘Nationaal Landschap’. Het plangebied grenst aan/valt deels binnen het Natuurnetwerk Nederland/Natuurnetwerk Brabant (NNN/NNB), namelijk een ecologische verbindingszone. De initiatiefnemer is reeds in overleg met Waterschap, Gemeente Breda en Provincie Noord-Brabant over ontwerp, inrichting en uitvoering van de ecologisch zone langs de Bavelsche Lei en de groenstructuur binnen het plangebied.


Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ingreep vallen redelijkerwijs geen effecten te verwachten die van invloed zijn op de doelstelling van de Provinciale natuurvisie of Provinciaal natuurbeleid.


Soortbescherming

Uit de bevindingen van het veldonderzoek, het literatuur- en bronnenonderzoek en toetsing van de resultaten van dit onderzoek aan de omgevingswet, omgevingsverordening Noord-Brabant en het omgevingsplan van gemeente Breda, blijkt dat de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden wet overtredend zijn ten aanzien van:

  • Marterachtigen (verstoring, vernietiging functioneel leefgebied),
  • Vleermuizen (aantasting functionaliteit foerageergebied en vliegroutes),
  • Roofvogels/Uilen (verstoring nest in het solitair bosje Zwarte els, verstoring essentieel jachtgebied),
  • Amfibieën (verstoring/vernietiging voortplantingsbiotoop en overwinteringsbiotoop).


Voor deze soortgroepen is aanvullend onderzoek (conform Handreiking Kleine Marters in relatie tot soortbescherming, vleermuisprotocol, kennisdocumenten BIJ12, soortinventarisatieprotocollen, e.a.), noodzakelijk om uitsluitsel te verkrijgen over aanwezige soorten, aantallen en functioneel gebruik, alsmede een inschatting te verkrijgen van de effecten op deze soortgroepen bij verwezenlijking van de voorgenomen ingreep. Afhankelijk van de uitkomsten van deze aanvullende onderzoeken kan een activiteitenplan worden opgesteld. Op basis van dit activiteitenplan kan een vergunning omgevingswet, activiteit flora en fauna worden aangevraagd bij het bevoegd gezag, Provincie Noord-Brabant. Het ligt in de lijn der verwachting dat een dergelijke vergunning zal worden verleend.


In algemene zin moet ook de zorgplicht in acht worden genomen. Deze zorgplicht geldt met name ten aanzien van broedgevallen van alle vogelsoorten. Aangezien alle vogels tijdens het broeden zijn

Resultaten ecologisch onderzoek, conclusies, activiteitenplan en ecologisch Werkprotocol
Aanvullend onderzoek heeft op basis van de bevindingen in de Quickscan Wet natuurbescherming – Klein Wolfslaar plaatsgevonden naar de volgende soorten: Vogels (roofvogels en uilen), Marterachtigen, Zoogdieren en Vleermuizen: vliegroute en foerageerplaatsen.

In het rapport zijn de wettelijke vereiste maatregelen beschreven ter behoud van de aanwezige beschermde vaste rust– en verblijfplaats, foerageergebied en territorium van soorten genoemd in de Habitatrichtlijn. Dit Activiteitenplan dient ter onderbouwing van de gunstige staat van instandhouding.

De volledige rapportage is als bijlage bij de toelichting opgenomen. Uit het rapport komt het volgende eindoordeel:

Eindoordeel in het kader van de Omgevingswet

Binnen het plangebied zijn geen verblijven aangetroffen van vleermuizen en marterachtigen.

Voor vleermuizen biedt het plangebied foerageerplaats en de groene corridors bieden vliegroute. Met name de Bavelsche Leij en het struweel en bomen van het plangebied ondersteunen de vliegroute van vleermuizen. Steenmarter is incidenteel waargenomen.

In de poel zijn beschermde amfibieën aangetroffen, zoals Alpenwatersalamander Poelkikker en Vinpootsalamander.

Op een afstand van 90 meter binnen het plangebied is een niet in gebruik zijnde horst van Buizerd aangetroffen en buiten het plangebied verblijft Bosuil op een afstand van 90 meter. Broedende algemene zangvogels zijn aanwezig in het struweel rondom het plangebied en enkele watervogels als Wilde eend en Grauwe gans zijn tot paarvorming gekomen binnen het plangebied. Alle nesten met eieren en broedende vogels zijn beschermd.

Algemeen voorkomende zoogdieren als Egel, Haas, Konijn, Vos en Ree zijn waargenomen binnen het plangebied. Maar ook Bruine kikker, Gewone pad en Kleine watersalamander zijn mogelijk aanwezig. Ook voor hen geldt als soorten genoemd in bijlage IX, lid 1a van het besluit activiteit leefomgeving of voor rodelijst-soorten geldt dat de specifieke zorgplicht geldt van artikel 11.27 (Bal).

Vleermuizen

Met in acht neming van onderliggend Activiteitenplan is geen sprake van wezenlijke negatieve invloed op de instandhouding van vleermuizen, vleermuizen worden niet geschaad, gedood of voortplantingsplaatsen en overwinteringsplaatsen worden niet verstoord en gaan niet verloren. Vliegroutes en foerageerplaatsen verliezen niet aan functionaliteit.

Amfibieën

Met in acht neming van onderliggend Activiteitenplan is geen sprake van wezenlijke negatieve invloed op de instandhouding van amfibieën. Amfibieën worden niet geschaad, gedood of voortplantingsplaatsen en overwinteringsplaatsen worden niet verstoord. De functionaliteit van het plangebied verandert niet.

Specifieke zorgplicht – bijlage IX, lid 1 a soorten (Bal)

Voor algemeen voorkomende zoogdieren als Egel, Haas, Konijn, Vos en Ree en algemeen voorkomende amfibieën als Bruine kikker, Gewone pad en Kleine watersalamander dient zorgplicht te worden toegepast. Dit betekent dat als een van deze soorten binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden wordt aangetroffen, het dier zich in veiligheid moet kunnen brengen. Voorkom dat de dieren richting de openbare weg vluchten, of zichzelf beschadigd aan bouwhekken.

Stikstofdepositie
Door de ongeldigverklaring van het PAS op 29 mei 2019 zijn veel (bouw)projecten stil komen te liggen. Een nieuw stikstofrekentoepassing maakt sommige bouwprojecten toch mogelijk. Het kabinet heeft een nieuwe rekenmethode naar buiten gebracht (de 'AERIUS Calculator') welke het verlenen van vergunning voor (kleine) projecten mogelijk moet maken. Projecten waarvan (met behulp van deze rekenmethode) kan worden bewezen dat ze de natuur niet raken, komen in aanmerking voor een vergunning. De natuur wordt niet geraakt zolang de depositie van stikstof op beschermde natuurgebieden niet hoger dan 0,00 mol/ha/jaar.

Voor het planvoornemen is een berekening gemaakt met behulp van de AERIUS Calculator. Deze berekening maakt inzichtelijk wat de stikstofdepositie is gedurende de gebruiksfase en de aanlegfase. Het volledige rapport is opgenomen als bijlage bij de toelichting.

Uit de berekening blijkt dat – met de uitgangspunten die in dit onderzoek gedaan zijn - gedurende de gebruiksfase en aanlegfase geen toename van de stikstofdepositie groter dan 0,00 mol/ha/jaar is berekend.

Conclusie

Vanuit het aspect ecologie is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies.

5.6 Geluid

Kader

Geluid kan van grote invloed zijn op het woon- en leefklimaat van mensen en op hun gezondheid. Het Bkl bevat geluidsregels die via het omgevingsplan zullen gelden voor individuele bedrijven die geluid voortbrengen. Voor de andere belangrijke geluidsbronnen zoals industrieterreinen, wegen en spoorwegen worden via de Aanvullingswet geluid en het Aanvullingsbesluit geluid regels toegevoegd aan de Omgevingswet en het Bkl. De regels voor geluid hebben een tweezijdige werking om de bescherming tegen geluidsbelasting vorm te geven. Enerzijds bij de aanleg of aanpassing van (spoor)wegen of industrieterreinen en anderzijds bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen en locaties nabij een geluidsbron.

In de Bruidsschat (BS) is het onderdeel 'geluid' geregeld in paragraaf 22.3.4. Daarin staan regels over geluid door een activiteit op of in een geluidgevoelig gebouw die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. In de Bruidsschat zijn waarden bepaald.

Geluidsgevoelige gebouwen

In artikel 3.20 van Bkl is bepaald welke gebouwen geluidsgevoelig zijn. Het betreft gebouwen, waaronder een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat een woonfunctie heeft. De geluidsnormen hebben betrekking op het geluid op de gevel van een geluidsgevoelig gebouw en hebben primair als doel het beschermen van de gezondheid door het stellen van eisen aan het geluid op en rond woningen, waar mensen langdurig verblijven en slapen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de voorgevel, zijgevel en achtergevel. Voor andere gebouwen of locaties bepaalt de gemeente zelf de mate van bescherming tegen geluid. Dat doet de gemeente vanuit haar taak 'evenwichtige toedeling van functies aan locaties'.

Geluidsproductieplafond

De Omgevingswet werkt met geluidsaandachtsgebieden. De omvang van de geluidsaandachtsgebieden wordt bepaald op basis van berekeningen en beslaat het gebied waarbinnen de standaardwaarde mogelijk worden overschreden. De wijze waarop het gebied moet worden bepaald is opgenomen in de Aanvullingsregeling geluid (Arg).

De bepaling van een geluidsaandachtsgebied is afhankelijk van de juridische status van de bron. Als een geluidsproductieplafond is vastgesteld, wordt gebruik gemaakt van de gegevens bij vaststelling daarvan. Dit betreft met name rijkswegen, hoofdspoorwegen, provinciale wegen en industrieterreinen.

Hetzelfde geldt voor een waterschapsweg, lokale weg of lokale spoorweg als daarvoor een geluidsproductieplafond is vastgesteld. Als geen geluidsproductieplafond is vastgesteld wordt gebruik gemaakt basisgeluidsemissies voor die bronnen.

Overgangsrecht Wet geluidhinder

Totdat het bevoegd gezag geluidproductieplafonds heeft vastgesteld, blijft de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. In de Wet geluidhinder wordt onderscheid gemaakt tussen verkeers-, industrie- en spoorweglawaai. Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van de wet iedere weg in beschouwing te worden genomen, met uitzondering van woonerven en 30 km/uur wegen. De te beschouwen wegen hebben een onderzoekszone waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden.

Onderzoek

Op de locatie is sprake van verschuiving van het bouwvlak voor de beoogde (vervangende) nieuwbouw. Het aantal gevoelige bestemmingen blijft gelijk.


Gezien de afstand van de nieuwe woning tot de diverse wegen in relatie tot de verkeersintensiteiten op de wegen is geen akoestisch onderzoek nodig voor wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai.

Conclusie

Er is geen aanvullend onderzoek nodig voor wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai.

5.7 Kwaliteit Van De Buitenlucht

Kader

Ter bescherming van de gezondheid zijn voor het aspect luchtkwaliteit instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.4.1 Bkl. Volgens deze regels gelden zogeheten omgevingswaarden voor onder andere de in de buitenlucht voorkomende stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM2,5 en PM10).

Een activiteit is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • Het project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • Het project draagt alleen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging;

Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, fijnstof, koolmonoxide, lood, benzeen en ozon. In Nederland zijn met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM2,5 en PM10) van beland. De vigerende grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof zijn conform artikel 2.4 en 2.5 Bkl en weergegeven in onderstaande tabel.

Stof Toetsing van Grenswaarde
Stikstofdioxide (NO2) Jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
Fijnstof (PM10) Jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
Fijnstof (PM2,5) Jaargemiddelde concentratie 25 µg/m³

NIBM

Voor de volgende activiteiten geeft het Bkl in artikel 5.54 grenzen aan. Als een activiteit binnen deze grenzen valt, is geen toetsing nodig aan de rijksomgevingswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM2,5 en PM10). Want de activiteit draagt dan per definitie niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging. Woonwijken zijn NIBM als het gaat om maximaal:

  • 1.500 woningen bij 1 ontsluitingsweg;
  • 3.000 woningen bij 2 of meer ontsluitingswegen.

Onderzoek

Onderhavig planvoornemen betreft de realisatie van extra natuur en een Ecologische verbindingszone. Het voornemen draagt daarmee 'niet in betekenende mate' bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Hetgeen betekent dat geen nader onderzoek noodzakelijk is.


In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel van belang aan te tonen dat ter plaatse aan de wettelijke grenswaarden wordt voldaan. Dit is gedaan aan de hand van de CIMLK monitoringstool. Uit de monitoringstool blijkt dat in 2025 en 2030 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs de nabijgelegen wegen ruimschoots onder de grenswaarden uit het Bkl liggen.

Verder zijn er nieuwe wettelijke EU-grenswaarden voor luchtkwaliteit vastgesteld, geldend vanaf 2030. Deze grenswaarden zullen eind 2026 in nationale wetgeving worden geïmplementeerd.

Conclusie

Vanuit het aspect luchtkwaliteit is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies.

5.8 Geur

Kader

Het Rijk stelt voor een aantal gebouwen specifieke regels aan geurbelasting. Deze instructieregels van het Bkl voor geur zijn gericht op aangewezen geurgevoelige gebouwen. In de aanwijzing van geurgevoelige gebouwen is de functie bepalend. Hierbij kan gedacht worden aan wonen, onderwijs of zorg. Voor overige gebouwen of locaties bepaalt de gemeente zelf de mate van geurbescherming.

In artikel 5.91 Bkl worden de geurgevoelige gebouwen aangewezen die in ieder geval beschermd moeten worden. Hieronder vallen ook gebouwen met een woonfunctie, gebouwen voor onderwijs, gezondheidszorg en kinderopvang.

De geur van een activiteit op een geurgevoelig gebouw moet aanvaardbaar zijn (artikel 5.92 lid 2 Bkl). Dit betekent dat beoordeeld moet worden of waarden, afstanden en gebruiksregels in het omgevingsplan leiden tot een aanvaardbaar hinderniveau. De gemeente heeft beleidsvrijheid om te bepalen welke mate van geurhinder aanvaardbaar is. Voor een aantal activiteiten moet de gemeente geurregels opnemen in het omgevingsplan. Hiervoor staan instructieregels in het Bkl. Dit geldt voor rioolwaterzuiveringsinstallaties (rwzi's), het houden van landbouwhuisdieren (veehouderijen) en andere agrarische activiteiten (bijv. het opslaan van mest).

Een onderdeel van het omgevingsplan van rechtswege is ook de gemeentelijke geurverordening, hierin kan worden afgeweken van de standaardnorm. Indien de gemeentelijke geurverordening nog niet is geïmpliceerd in het omgevingsplan en/of de gemeente geen geurverordening kent, dan gelden de regels uit de Bruidsschat. In de Bruidsschat zijn geuremissiefactoren (waarden) en afstandsnormen opgenomen.

In artikel 22.98 zijn de ten hoogste toegestane geurbelastingen bepaald ten aanzien van het houden van landbouwhuisdieren, zoals opgenomen in de onderstaande tabel.

Gevoelig object Waarde
Gelegen binnen de bebouwde kom en buiten een concentratiegebied geurhinder en veehouderij 2,0 oue/m3
Gelegen binnen de bebouwde kom en binnen een concentratiegebied geurhinder en veehouderij 3,0 oue/m3
Gelegen buiten de bebouwde kom en buiten een concentratiegebied geurhinder en veehouderij 8,0 oue/m3
Gelegen binnen de bebouwde kom en binnen een concentratiegebied geurhinder en veehouderij 14,0 oue/m3

Op basis van artikel 22.100 en 22.101 mag de afstand tot een geurgevoelig object, niet kleiner zijn dan de afstand als bedoeld in onderstaande tabel:

Geurgevoelig object Afstand
Gelegen binnen de bebouwde kom 100 meter
Gelegen buiten de bebouwde kom 50 meter

Onderzoek

Voor de inventarisatie van de veehouderijen is gebruik gemaakt van de kaart 'veehouderijbedrijf' van de provincie Noord-Brabant.

Het plangebied ligt buiten de bebouwde kom. Binnen een afstand van 50 meter van de bestaande bedrijfswoning en de nieuwe woning liggen geen veehouderijen. De dichtstbijzijnde actieve veehouderij betreft de paardenhouderij aan de Overakkerstraat 372 op circa 120 meter afstand. De afstand van de dichtstbijzijnde stal waarin vee wordt gehouden en de beoogde nieuwbouwwoning bedraagt meer dan 50 meter. Hiermee wordt voldaan aan de vaste richtafstanden.

Om te bepalen of ter plaatse van sprake is van een goed woon- en leefklimaat wordt gebruik gemaakt van de kaart 'Achtergrondbelasting Geur' van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant. Op deze kaart is de achtergrondbelasting in een concentratiegebied, veroorzaakt door de aanwezigheid van intensieve veehouderijen, opgenomen in odour units per kubieke meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.TAM2023225004-ON01_0005.png"

Uitsnede kaart 'achtergrondbelasting geur'

Uit deze kaart blijkt dat er op de locatie sprake is van een zeer goede kwaliteit van de leefomgeving (< 1,5 OUe/m3). Geconcludeerd kan worden ter plaatse sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat anderzijds het plan geen belemmering vormt voor nabijgelegen veehouderijen ten aanzien van het aspect geur.

Conclusie

Vanuit het aspect geur is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies.

5.9 Omgevingsveiligheid

Kader

Omgevingsveiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen en windturbines. Voor omgevingsveiligheid zijn regels opgenomen in paragraaf 5.1.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). De paragrafen 5.1.2.2 tot en met 5.1.2.6 van het Bkl gaan over het toelaten van beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties in verband met het externe veiligheidsrisico van een activiteit die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.

In bijlage VII van het Bkl zijn activiteiten aangewezen als risicobronnen. Deze risicobronnen zijn van belang voor de regels over het plaatsgebonden risico en aandachtsgebieden. Het betreft de volgende activiteiten:

  • Activiteiten met gevaarlijke stoffen bij bedrijven. Dit zijn verschillende milieubelastende activiteiten uit het Besluit activiteiten leefomgeving.
  • Het basisnet vervoer gevaarlijke stoffen (weg, water en spoor).
  • Buisleidingen met gevaarlijke stoffen die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteiten leefomgeving.
  • Windturbines die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteit leefomgeving.

Onderzoek

Het plangebied ligt niet binnen een risicocontour van een installatie of transportleiding. Ook leidt het plan niet tot de realisering van nieuwe risicobronnen die gevaar opleveren of de veiligheid van de omgeving aantasten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.TAM2023225004-ON01_0006.png"

Uitsnede kaart 'Externe veiligheid' Atlas Leefomgeving

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat vanuit het aspect omgevingsveiligheid sprake is van een evenwichtige toedeling van functies.

5.10 Milieubelastende Activiteiten

Kader

Bedrijvigheid is belangrijk is belangrijk voor de werkgelegenheid, economie en welvaart. Maar bedrijven kunnen ook een negatief effect hebben op de fysieke leefomgeving, bijvoorbeeld door geluid van werkzaamheden, installaties of verkeer. Ook kan er sprake zijn van geurhinder of opslag van gevaarlijke stoffen. Bedrijfsactiviteiten worden derhalve vaak gezien als een milieubelastende activiteit (mba). Het begrip 'milieubelastende activiteit' is in de bijlage bij artikel 1 van de Omgevingswet gedefinieerd als een "activiteit die nadelige gevolgen voor het milieu kan veroorzaken".

Bedrijven kunnen heel verschillend zijn. Er zijn kleinschalige bedrijven die weinig effect hebben op de omgeving. Maar ook grootschalige bedrijven met productie of bewerking van producten ter plaatse. Deze kunnen veel geluid- of geurhinder geven op de omgeving. Daarom passen sommige bedrijven in een woonomgeving en andere juist op een bedrijventerrein.

Bedrijven kunnen hinder opleveren voor gevoelige functies, zoals woningen. Daarom is het belangrijk voldoende afstand aan te houden. Wat voldoende afstand is, is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid. Meestal is geluid de belangrijkste factor. Soms is juist de geurhinder, stofhinder of veiligheid (door opslag van gevaarlijke stoffen) bepalend voor de afstand tot gevoelige functies. Om te beoordelen of de afstand tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies acceptabel is, wordt aangesloten bij de richtafstanden zoals opgenomen in handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).

Onderzoek

Voor onderhavige locatie is geïnventariseerd welke bedrijven of inrichtingen in de directe omgeving van het plangebied voor overlast kunnen zorgen op het planvoornemen. De VNG-handreiking omschrijft twee omgevingstypen; het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied én het omgevingstype gemengd gebied. Het plangebied aan de Klein Wolfslaar 25 kan worden getypeerd als rustige woonwijk/buitengebied.

Beschouwd is welke milieuhinderlijke activiteiten, zoals genoemd in de VNG-handreiking, in de omgeving van het plangebied zijn gelegen.

Adres Soort bedrijf Milieucategorie Hinderafstand Werkelijke afstand
Overakkerstraat 372 Manege 3.1 50 meter 95 meter
Klein Wolfslaar 13 Fruitteler 2 30 meter 210 meter
Klein Wolfslaar 18 Kraanbouwbedrijf 3.1 50 meter 500 meter


Uit bovenstaande tabel blijkt dat de aan te houden richtafstand conform de VNG-publicatie ruimschoots wordt voldaan. Hieruit kan geconcludeerd worden dat ter plaatse sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat voor de realisatie van de nieuwbouwwoning en dat de planontwikkeling de omliggende bedrijven niet belemmert.

In de omgeving zijn agrarische gronden aanwezig waarop gewasbeschermingsmiddelen gebruikt zouden kunnen worden. Dit TAM-Omgevingsplan maakt echter geen nieuwe woning mogelijk. Voor de sloop en vervangende nieuwbouw van de woning buiten het voormalige bouwvlak en de diverse werkzaamheden op het perceel is op 8 december 2023 een omgevingsvergunning verleend.

Conclusie

Vanuit het aspect milieubelastende activiteiten is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies.

5.11 Niet-gesprongen Explosieven

Kader

Niet-gesprongen explosieven zijn ontplofbare oorlogsresten, bijvoorbeeld uit de Eerste of Tweede Wereldoorlog. Ze leveren een gevaar op als ze verplaatst of aangeraakt worden bij graaf- of baggerwerkzaamheden.

Onderzoek

Het planvoornemen betreft de aanleg van extra natuur en landschappelijke inpassing.Uit de Beleidskaart voor Niet Gesprongen Explosieven van de gemeente Breda blijkt dat de onderzoekslocatie niet is gelegen in een gebied dat verdacht is voor “ontplofbare oorlogsresten”.

Iedere opdrachtgever en opdrachtnemer dienen op basis van de Arbowetgeving en de Wet Openbare Orde en Veiligheid alle risico's, inclusief mogelijke risico's met betrekking tot NGE, in ogenschouw te nemen, voordat de voorgenomen grondroerende werkzaamheden daadwerkelijk starten. Derhalve kan een onderzoek Ontplofbare Oorlogsresten worden gevraagd.

Conclusie

Met in achtneming van de onderzoeksplicht, vormt het aspect niet gesprongen explosieven geen belemmering voor het planvoornemen.

5.12 Kabels En Leidingen

Kader

Binnen het plangebied en in de nabijheid van het plangebied kunnen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig zijn. Dit betreft kabels en leidingen voor hoofdinfrastructuur en voor nutsvoorzieningen. Voorbeelden zijn aardgasleidingen, hoogspanningskabels, afvalwaterleidingen en gas- en olieproducten. De locaties van de kabels en leidingen worden in het gemeentelijke Omgevingsplan weergegeven.

Onderzoek

In de zuidwestelijke hoek van het plangebied loopt een planologische relevante waterleiding. De leiding is met de beschermingszone opgenomen in dit TAM-omngevingsplan.

Conclusie

Vanuit het aspect kabels en leidingen is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies.

5.13 Mobiliteit

Kader

De toename aan functies zorgen voor verkeer. Bij het toelaten van een nieuwe functie moet daarom worden aangetoond wat het effect is op de bereikbaarheid en verkeersafwikkeling. Daarbij dient in beeld te worden gebracht of er sprake is van een (extra) parkeerbehoefte voor auto's, fietsen en/of scooters. Er mag geen onaanvaardbaar effect zijn.

Onderzoek

Verkeer

Het planvoornemen betreft de aanleg van natuur en landschappelijke inpassing. De vervangende nieuwbouw van de woning is reeds vergund en betreft geen toename van het aantal woningen. Het planvoornemen heeft hierdoor geen effecten op de verkeerssituatie.

Parkeren

Op 29 april 2021 heeft de gemeenteraad van Breda de Nota Parkeernormen Breda 2021 vastgesteld. Op basis van de Nota Parkeernormen Breda 2021 ligt het plangebied in het deelgebied 'overig grondgebied Breda'.

Het planvoornemen betreft de aanleg van natuur en landschappelijke inpassing. De vervangende nieuwbouw van de woning is reeds vergund, waarbij voorzien is in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Het planvoornemen heeft hierdoor geen effecten op de parkeersituatie.

Conclusie

Vanuit het aspect mobiliteit is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies.

5.14 Duurzaamheid En Klimaatadaptatie

Kader

De eisen met betrekking tot de milieuprestatie en energiezuinigheid van gebouwen zijn opgenomen in afdeling 4.4, artikelen 4.148 t/m 4.160 (Duurzaamheid) van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl).

Bij klimaatadaptatie gaat het om onderwerpen als:

  • Schaduwwerking van gebouwen / reflectie van glas beperken;
  • Bomen of beplanting plaatsen voor nieuwbouw;
  • Hitteplan per gemeente (leefbaarheid en gezondheid);
  • Toepassen bodemenergie (afhankelijk van de locatie, behoefte, etc.). WKO, restwarmte, geothermie, individuele toepassing (luchtwarmtepompen), etc.;
  • Blauwgroene daken / groene gevels: het bergen van water, voorkomen van verhitting van de gevel (en dus weer moeten koelen);
  • Voorkomen van verdroging: regenwaterinfiltratie;
  • Bouwen vanaf vastgesteld aantal meter boven / t.o.v.NAP;
  • Waterberging van een x aantal m2 voor bepaalde typen nieuwbouw;
  • Technische installaties enkel door erkende / bevoegde bedrijven.

Onderzoek

Het planvoornemen betreft de aanleg van natuur en landschappelijke inpassing. De vervangende nieuwbouw van de woning is reeds vergund met in achtneming van de bovenstaande eisen.

Conclusie

Vanuit het aspect duurzaamheid en klimaatadapatie is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies.

5.15 Trillingen

Kader

Trillingen kunnen nadelige gevolgen hebben voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Ze kunnen effect hebben op het welzijn of schade aan gebouwen veroorzaken. De Omgevingswet beschermt (delen van) gebouwen.

Het Rijk wil mensen beschermen tegen trillinghinder. Dat doet het door regels te stellen aan activiteiten die trillingen veroorzaken in trillinggevoelige gebouwen.

Het onderdeel Trillingen is geregeld in paragraaf 22.3.5 van de Bruidsschat. Daarin worden regels gesteld aan trillingen in een frequentie van 1 tot 80 Hz door een activiteit in een trillinggevoelige ruimte van een trillinggevoelig gebouw, die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Er gelden maximale waarden voor continue trillingen en voor herhaald voorkomende trillingen. De maximale waarden zijn opgenomen in de tabellen in artikel 22.88 en 5.87a van de Bruidsschat.

De instructieregels uit het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) wijzen trillinggevoelige gebouwen en trillinggevoelige ruimten aan. Artikel 5.80 van het Bkl wijst gebouwen of gedeeltes van gebouwen met de gebruiksfunctie 'wonen' aan als trillinggevoelige gebouwen. Hieronder vallen alle gebouwen met een woonfunctie, zoals woningen en verzorgingshuizen. Woonschepen en woonwagens vallen niet onder de woonfunctie.

Onderzoek

In en in de nabijheid van het plangebied zijn geen bronnen van trilling aanwezig.

Conclusie

Vanuit het aspect trillingen is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies.

5.16 Bezonning / Schaduwhinder

Kader

Bezonning is een van de afwegingsaspecten voor de ruimtelijke kwaliteit. Bij bezonning gaat het niet om zonlicht in een gebouw, dat is het onderwerp daglichttoetreding. Hiervoor staan regels in het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl).

Voldoende zonlicht en schaduw zijn aspecten van de fysieke leefomgeving (artikel 2.1 Omgevingswet). Hierdoor is het onderdeel van de taak van de gemeente voor het evenwichtig toedelen van functies aan locaties (artikel 2.4 en 4.2 Omgevingswet) in het omgevingsplan. Een toename van schaduw – door beplanting, nieuwbouw of andere ruimtelijke ontwikkelingen – kan ongewenst zijn. Voldoende zonlicht op gebouwen, tuinen, terrassen en speelplekken is belangrijk omdat het bijdraagt aan een aangenaam verblijfsklimaat. Ook voldoende schaduw op deze plekken is wenselijk, zodat men in de steeds hetere zomers ook de schaduw kan opzoeken.

De rijksoverheid heeft voor dit aspect van de fysieke leefomgeving geen instructieregels opgesteld. Daarom heeft de gemeente de vrijheid om deze zelf in te vullen. Het ligt voor de hand dat de gemeente bij het toestaan van nieuwe ontwikkelingen het aspect zonlicht betrekt. Lokale stedenbouwkundige keuzes kunnen namelijk zorgen voor voldoende zonlicht en schaduw. De gemeente kan bijvoorbeeld regels aan bouwwerken stellen in het omgevingsplan.

Onderzoek

Het planvoornemen betreft de aanleg van natuur en landschappelijke inpassing. De vervangende nieuwbouw van de woning is reeds vergund. Er zijn geen gevolgen voor de bezonning.

Conclusie

Vanuit het aspect bezonning / schaduwhinder is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies.

5.17 Windhinder

Kader

Naast nuttig (windenergie) kan wind ook hinder geven of zelfs gevaarlijk zijn. De mate van wind bepaalt of er sprake is van windhinder of niet. Windhinder treedt vooral op rond hoge gebouwen. Daarbij is dan sprake van verhoogde windsnelheden. Hierdoor kan het verblijf in de directe omgeving van deze gebouwen onaangenaam of zelfs gevaarlijk zijn. Stedenbouwkundige oplossingen kunnen windhinder voorkomen.

Windhinder is een aspect van de fysieke leefomgeving (artikel 2.1 Omgevingswet). Hierdoor is het een onderdeel van de taak van de gemeente voor het evenwichtig toedelen van functies aan locaties (artikel 2.4 en 4.2 Omgevingswet) in het omgevingsplan. De Rijksoverheid heeft voor dit aspect van de fysieke leefomgeving geen instructieregels opgesteld. Daarom heeft de gemeente de vrijheid om deze zelf in te vullen. De gemeente kan de gevolgen van windhinder bijvoorbeeld beperken door regels aan bouwwerken te stellen in het omgevingsplan.

Volgens de NEN8100 is voor gebouwen hoger dan 30 meter een windhinderonderzoek noodzakelijk. De NEN 8100 geeft tevens aan dat het aan de kust en aan open water beduidend harder kan waaien. Daarom dient voor deze gebieden altijd een nadere toetsing uitgevoerd te worden. Daarnaast is een windhinderonderzoek van belang als er sprake is van een molenbiotoop, om de impact van een planvoornemen op de windvang van een molen te bepalen.

Onderzoek

Het planvoornemen betreft de aanleg van natuur en landschappelijke inpassing. De vervangende nieuwbouw van de woning is reeds vergund. Er zijn geen gevolgen voor windhinder.

Conclusie

Vanuit het aspect windhinder is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies.

5.18 Mer-beoordeling

Kader

De wetgeving omtrent de milieueffectrapportage (mer) is opgenomen in afdeling 16.4 van de Omgevingswet en in hoofdstuk 11 en bijlage V van het Omgevingsbesluit. Of een besluit over een project-mer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig is, kan worden afgeleid uit bijlage V bij het Omgevingsbesluit.

Bijlage V heeft als ingang (eerste kolom) de omschrijving van het project van de initiatiefnemer. In kolom 4 staan de besluiten genoemd waarvoor de mer-verplichtingen gelden. Het gaat dan om besluiten waarmee de toestemming voor het project wordt verleend. I

Of er voor het besluit een mer-plicht of een mer-beoordelingsplicht geldt, volgt uit de tweede en derde kolom. Als het project voldoet aan de voorwaarden van kolom 2, geldt een m.e.r.-plicht. Anders geldt een mer-beoordelingsplicht, tenzij ook in kolom 3 nog voorwaarden.

Het gaat niet alleen of een plan/project genoemd wordt in bijlage V. Er moet ook beoordeeld worden of er aanzienlijke milieueffecten optreden bij plannen/projecten die niet genoemd worden in bijlage V

Daarnaast moet voor de mer-beoordeling de cumulatie van ontwikkelingen en projecten in de nabijheid meegewogen worden (= bestaande situatie) om te kunnen beoordelen of er aanzienlijke milieueffecten voorkomen.

Onderzoek

Het planvoornemen betreft de aanleg van natuur en landschappelijke inpassing. Het plan wordt niet genoemd in bijlage V De vervangende nieuwbouw van de woning is reeds vergund. Het gaat dus om een kleinschalige functiewijziging van agrarisch naar natuur, die verder geen negatieve milieuhygiënische effecten heeft op de omgeving. Hieruit kan worden geconcludeerd dat er voor het initiatief geen mer-beoordelingsplicht geldt.

Conclusie

Het uitvoeren van een mer-beoordeling is niet noodzakelijk. Er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Als op voorhand duidelijk is dat de toegedachte functie om financiële redenen op langere termijn niet zal worden gerealiseerd, behoort de functie niet mogelijk te worden gemaakt. In plaats van een uitvoerbaarheidstoets zal het omgevingsplan een onuitvoerbaarheidstoets bevatten. Het omgevingsplan mag namelijk geen regels bevatten die op voorhand onuitvoerbaar zijn. Conform de memorie van toelichting zal in gevallen waarin een activiteit alleen kan worden gerealiseerd wanneer de gemeente belangrijke voorinvesteringen doet, de toelichting bij het omgevingsplan passages moeten bevatten over de dekking van deze investeringen en de opzet van het eventuele kostenverhaal.

Tussen de initiatiefnemer en de gemeente zal ten behoeve van de kosten een overeenkomst gesloten worden. Hiermee is het verhaal van kosten van de grondexploitatie over in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd en hoeft geen exploitatieplan te worden opgesteld.

Hiermee is de economische uitvoerbaarheid van voorliggend plan voldoende aangetoond.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het opstellen van een (wijziging)omgevingsplan dient zorgvuldig te gebeuren. In dat kader is het van belang dat er vooroverleg met betrokken instanties, burgers en maatschappelijke organisaties plaatsvindt, zodat in een vroeg stadium knelpunten, belangen en verbeterpunten kunnen worden gesignaleerd.

Participatie

Het planvoornemen betreft de aanleg van extra natuur en landschappelijke inpassing. In het kader van de verleende omgevingsvergunning voor de vervangende nieuwbouw van de woning is een participatietraject doorlopen en hebben belanghebbenden ook in het kader van de zienswijzen en bezwaarprocedure hun mening kenbaar kunnen maken.

Dit TAM-Omgevingsplan ziet uitsluitend toe op het planologisch-juridisch vastleggen van de afspraken die gemaakt zijn in het kader van de verleende omgevingsvergunning. Hierdoor is een nieuw participatietraject niet noodzakelijk.

Vooroverleg

Het plan is als vooroverleg/participatie opgestuurd naar de provincie en waterschap Brabantse Delta, maar zij hebben beiden niet gereageerd op het plan.

Hoofdstuk 7 Belangenafweging En Conclusie

Is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties?

Het planvoornemen leidt tot een situatie waarbij sprake is van een evenwichtige toedeling van functies. Om dit te kunnen beoordelen zijn alle voor de fysieke leefomgeving relevante aspecten (voor zover betrekking hebbend op de gevraagde activiteit) nader onderzocht en afgewogen (zie de hoofdstuk 4 en 5).

Conclusie

Gezien hetgeen uiteengezet in voornoemde hoofstukken kan worden geconcludeerd dat het planvoornemen geen nadelige effecten heeft op de fysieke leefomgeving en er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Alles overwegend is de ontwikkeling aanvaardbaar.

Bijlage 1 Bijlage 22j.1 Landschappelijk Inpassingsplan

Bijlage 1 Bijlage 22j.1 Landschappelijk inpassingsplan

Bijlage 1 Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan

Bijlage 1 Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan

Bijlage 2 Bijlage 2 Omgevingsvergunning Met Afwijking

Bijlage 2 Bijlage 2 Omgevingsvergunning met afwijking

Bijlage 3 Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 3 Bijlage 3 Archeologisch onderzoek

Bijlage 4 Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 4 Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 5 Bijlage 5 Stikstofonderzoek

Bijlage 5 Bijlage 5 Stikstofonderzoek

Bijlage 6 Bijlage 6 Quick Scan Natuurwetgeving

Bijlage 6 Bijlage 6 Quick scan natuurwetgeving

Bijlage 7 Bijlage 7 Aanvullend Onderzoek Ecolologie

Bijlage 7 Bijlage 7 Aanvullend onderzoek ecolologie

Bijlage 8 Bijlage 8 Erfgoedbesluit

Bijlage 8 Bijlage 8 Erfgoedbesluit