Wijzigingsplan Heilaar, Heilaarstraat naast 211
Wijzigingsplan - Breda
Vastgesteld op 16-05-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 Plan
het wijzigingsplan 'Heilaar, wijzigingsplan Heilaarstraat naast 211' van de gemeente Breda;
1.2 Bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0758.WP2022215004-VG01 met de bijbehorende regels;
1.3 Aan- en uitbouwen
een gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar daar wel functioneel onderdeel van uitmaakt;
1.4 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde prostitutie, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet-publieksaantrekkend zijn en die door een bewoner op kleine schaal in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;
1.5 Aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 Bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.7 Bed & breakfast
Een voorziening gevestigd in een (bedrijfs)woning of een bijgebouw bij die woning en die gericht is op het bieden van de mogelijkheid tot een recreatief en veelal kortdurend nachtverblijf al dan niet met het serveren van ontbijt, waarbij de bedrijfsvoering wordt gerund door de bewoners van de desbetreffende woning.
1.8 Begane grond
De bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau.
1.9 Bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.10 Bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.11 Bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.12 Bijgebouw
een al dan niet vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.13 Bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.14 Bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en zolder
1.15 Bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.16 Bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.17 Bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.18 Bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.19 Dak
Iedere bovenbeëindiging van een gebouw
1.20 Dakopbouw
Een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van het gebouw, en ondergeschikt aan het gebouw.
1.21 Gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.22 Groen
Bermen, bomen, beplanting, parken en plantsoenen en ander daarmee vergelijkbaar groen.
1.23 Groothandel in smart- en/of headproducten
Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische
psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, of benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending in de uitoefening van eigen beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en levering van deze stoffen.
1.24 Headshop
Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken of bewerken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze benodigdheden.
1.25 Hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie en afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.26 Huishouden
een samenlevingsvorm van een of meer personen, waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan.
1.27 Huisvesting in verband met mantelzorg
Huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning
1.28 Kamerverhuur
het verschaffen van woonverblijf aan meer dan één huishouden;
1.29 Kap
De volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw met een dakhelling van minimaal 15° en maximaal 75°.
1.30 Kas
Een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van producten zoals vruchten, groenten, bloemen of planten.
1.31 Lessenaarsdak
een dakvorm waarbij de afdekking van de gebouwen bestaat uit één schuin dakvlak en de afwatering van dit dak plaatsvindt aan één zijde;
1.32 Mantelzorg
Intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een
hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.
1.33 Nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, openbare sanitaire voorzieningen, collectieve energievoorzieningen (o.a. warmtepompen) en apparatuur voor telecommunicatie.
1.34 Onderbouw
Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,2 meter boven het peil is gelegen.
1.35 Prostitutie
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.36 Seksinrichting
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/ pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.37 Voorgevel
de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
1.38 Vrijstaande woning
een woning waarvan het hoofdgebouw losstaat van de zijdelingse bouwperceelgrenzen;
1.39 Wonen
Het voeren van een huishouden in een woning.
1.40 Woning
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;
1.41 Zolder
Een gedeelte van een gebouw waarvan de vrije hoogte tussen de bovenkant van de vloer en het laagste punt van de onderkant van het dak minder dan 1,20 meter bedraagt.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens
de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens van het bouwperceel
2.2 Bebouwd oppervlak van een bouwperceel
de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;
2.3 Bebouwingspercentage
het deel van het bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;
2.4 Bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 Dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak
2.6 Diepte van een gebouw
de lengte van een gebouw gemeten loodrecht vanaf de voorgevel, dan wel vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;
2.7 Goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat voor de meest voorkomende dakvormen in onderstaande afbeelding is aangegeven waar de goothoogte wordt bepaald.
2.8 Hoogte van een dakopbouw
vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.
2.9 Hoogte van een kap
vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.
2.10 Hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.11 Inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen
2.12 Lessenaarsdak
in afwijking van het bepaalde in de leden 2.4 en 2.7 bij bebouwing met een lessenaarsdak wordt het hoogste punt van het dak aangemerkt als bouwhoogte en het laagste punt van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel als goothoogte;
2.13 Ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van de bouw- en bestemmingsgrenzen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken en dergelijke buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouw-, of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt;
2.14 Oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.15 Peil
- voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- indien het perceel niet direct grenst aan de hoofdtoegang: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld;
- indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (NAP);
- indien op of langs een spoorlijn wordt gebouwd de bovenkant van de spoorstaaf.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- woningen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat kamerverhuur niet is toegestaan;
- aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
- tuinen en erven;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7:
- voor het gebruik van bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit met dien verstande dat:
- maximaal 60 m² van het bijgebouw voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit mag worden gebruikt;
- het gebruik niet tot zodanige verkeersaantrekking mag leiden dat een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse ontstaat;
- de activiteit qua aard, omvang en uitstraling dient te passen in een woonomgeving;
- de activiteit niet-vergunningplichtig ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht mag zijn.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Waarde - Archeologie
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
- In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming ‘Waarde - Archeologie’.
- In afwijking van lid a mogen, met inachtneming van het bepaalde in de andere bestemmingen:
- gebouwen worden gebouwd ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en ook de situering gelijk blijft en waarbij bijbehorende grondwerkzaamheden niet dieper gaan dan 0,30 meter ten opzichte van het bestaand maaiveld
- bouwwerken worden gebouwd of uitgebreid tot een oppervlakte van maximaal 100 m².
- Het bepaalde in lid a en b is niet van toepassing voor gebieden die zijn vrijgegeven middels een door het bevoegd gezag afgegeven selectiebesluit.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 4.2 indien:
- op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn, of
- passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarden veilig te stellen, zoals het aanbrengen van een beschermingslaag, het opgraven van de archeologische artefacten, het documenteren van de archeologische waarde of andere met het bevoegd gezag overeengekomen maatregelen.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren als deze een oppervlakte betreffen van meer dan 100 m²:
- het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
- het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
- het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en andere oppervlakte verhardingen als dieper dan 0,30 meter wordt ontgraven;
- het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
- het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen
- het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en
overige waterpartijen; - andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;
- alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het terrein.
- Aan een vergunning als bedoeld in lid a, kunnen voorwaarden worden verbonden indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden is vastgesteld en het om zwaarwichtige redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel te behouden.
- In afwijking van het bepaalde in lid a is geen omgevingsvergunning vereist, indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn en geen archeologische waarden worden aangetast.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Indien de bestaande maatvoering afwijkt van hetgeen in deze planregels is bepaald mag deze afwijkende maatvoering te allen tijde worden gehandhaafd en/of vernieuwd, met dien verstande dat de afwijking niet mag worden vergroot.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
- Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming.
- Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan
- het gebruik van de gronden en opstallen voor de exploitatie van een smart-, grow- en headshop, alsmede een groothandel in smart-, grow- en/of headproducten, een belwinkel of een combinatie hiervan, als ook het gebruik van de opstallen voor een seksinrichting;
- het gebruik van bijgebouwen bij woningen als zelfstandige woning en/of afhankelijke woonruimte;
- het gebruik van bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit;
- het gebruik van bijgebouwen als bed and breakfast;
- het gebruik van een woning voor kamerverhuur.
- Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a en b, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:
- de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages indien dit om technische redenen noodzakelijk is;
- de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
- de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 20 m² bedraagt;
- de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
Artikel 9 Overige Regels
9.1 Parkeren
- Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, veranderen of uitbreiden van gebouwen, of het afwijken van de planregels over het toegestane gebruik, wordt getoetst of in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen en fietsen. Hierbij wordt rekening gehouden met de omvang van het gebouw en de activiteiten die plaatsvinden in het gebouw.
- Het benodigde aantal parkeerplaatsen voor motorvoertuigen en fietsen wordt vastgesteld aan de hand van de Nota Parkeernormen Breda 2021. Als de Nota Parkeernormen Breda 2021 wordt gewijzigd, dan moet worden voldaan aan die gewijzigde beleidsregels;
- De onder a. genoemde parkeergelegenheid moet in stand worden gehouden;
- Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a.:
- als voldaan wordt aan de voorwaarden die daarvoor gelden in de Nota Parkeernormen Breda 2021 en wijzigingen daarvan; of
- als het voldoen aan de parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.
9.2 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
- Het bepaalde in lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld onder lid a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het bepaalde in lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het wijzigingsplan 'Heilaar, wijzigingsplan Heilaarstraat naast 211'
1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
De initiatiefnemer is voornemens één nieuwe vrijstaande woning te realiseren op de locatie naast de bestaande woning op Heilaarstraat naast 211 te Breda. De planlocatie heeft in het vigerende bestemmingsplan ‘Heilaar (bedrijven)’, de bestemming ‘Wonen’. Op basis van het huidige bestemmingsplan is per bouwperceel maximaal 1 woning toegestaan. Op de planlocatie is momenteel één vrijstaande woning aanwezig.
Binnen het bestemmingsplan ‘Heilaar (bedrijven)’ is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om een woning toe te voegen binnen de bestemming ‘Wonen’ (artikel 5.3). Om de ontwikkeling juridisch/planologisch mogelijk te kunnen maken is gekozen voor het opstellen van onderhavig wijzigingsplan.
1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
De planlocatie is gelegen aan de Heilaarstraat. De Heilaarstraat is een doodlopende straat en dus alleen bedoeld voor bestemmingsverkeer. De planlocatie behoort tot de provincie Noord-Brabant. Het perceel is kadastraal bekend onder de kadastrale gemeente PCH, sectie P en nummer 311. Het perceel heeft een oppervlakte van circa 3.836 m².
Figuur 1: Uitsnede topografische kaart met de planlocatie
1.3 Vigerende Bestemmingsplan
Op de planlocatie is het bestemmingsplan ‘Heilaar (bedrijven)’ van kracht. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 12 februari 2009 en onherroepelijk geworden op 19 november 2009.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de huidige situatie van het plangebied, waarbij onder andere de ruimtelijke en functionele structuur wordt beschreven.
In hoofdstuk 3 van de toelichting wordt het vigerende beleid op Europees, Rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau beschreven dat voor ontwikkeling van het plangebied relevant is.
Hoofdstuk 4 beschrijft vervolgens de uitgangspunten en randvoorwaarden, die van belang zijn voor de ontwikkeling van het plangebied. In hoofdstuk 5 worden onder andere de gevolgen van de ontwikkeling op het gebied van water, natuur, luchtkwaliteit, archeologie en bodem beschreven.
De juridische aspecten komen in hoofdstuk 6 aan bod. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid. Ten slotte wordt in hoofdstuk 8 de communicatie beschreven.
2 Gebiedsanalyse
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk zijn de ruimtelijke structuur en de functionele structuur van het plangebied uiteengezet. De ruimtelijke structuur is beschreven en in beeld gebracht aan de hand van de bebouwingstructuur. In de beschrijving van de functionele structuur wordt ingegaan op de diverse in het plangebied voorkomende functies.
2.2 Positionering Plangebied
De planlocatie is gelegen aan de Heilaarstraat. De Heilaarstraat is gekenmerkt als een historisch lint, aangezien de weg vroeger de verbinding tussen Princenhage en Prinsenbeek vormde. Het gebied staat bekend onder de naam Heilaar. Dit gebied was oorspronkelijk een gebied met tuinders en boeren, verdicht met kassen. Door de verdere ontwikkelingen van het bedrijventerrein IABC aan de westzijde en de woonontwikkeling aan de oostzijde van het plangebied, is het kleinschalig tuinbouwgebied bijna geheel komen te vervallen. De afgelopen jaren zijn er in het gebied steeds meer woningen bijgebouwd. De ontwikkeling om een extra woning binnen een kavel toe te voegen is in dit gebied een welkbekende ontwikkeling. In figuur 2 is de planlocatie op de luchtfoto weergegeven.
Figuur 2: Planlocatie Heilaarstraat 211
2.3 Ruimtelijke En Functionele Structuur
2.3.1 Ruimtelijke structuur
De omgeving van de planlocatie kenmerkt zich voornamelijk door burgerwoningen aan de oostzijde en het bedrijventerrein IABC aan de westzijde. De burgerwoningen in de omgeving zijn vrijstaand gesitueerd op ruime kavels. Vanaf de weg zijn het vooral de woningen met bijbehorende tuinen die het beeld bepalen.
Verkeer en parkeren
De planlocatie ligt in het stedelijk gebied aan de Heilaarstraat. De Heilaarstraat is de van oudsher de verbindingsweg tussen Princenhage en Prinsenbeek. De Heilaarstraat is een doodlopende 50 km/u weg aan de westzijde van de stad Breda. Het parkeren vindt op eigen terrein plaats.
Groen- en waterstructuur
Rondom de planlocatie bevinden zich voornamelijk tuinpercelen en langs de Heilaarstraat bevindt zich een laan met bomen. Het groen op de planlocatie bestaat voornamelijk uit tuin- en erfbeplanting. Aan de achterzijde van de tuin, op de grens van het IABC terrein, staat een laan met bomen en een kleine heg. Aan de noordzijde van de planlocatie is een categorie B waterloop gelegen. Daarnaast is aan de westzijde van de planlocatie een categorie A waterloop gelegen.
2.3.2 Functionele structuur
In de omgeving zijn voornamelijk vrijstaande burgerwoningen en bedrijven aanwezig. De bedrijven bestaan hoofdzakelijk uit grote opslagloodsen.
2.4 Bestaande Situatie Planlocatie
De planlocatie bestaat in de huidige situatie uit één woning van één bouwlaag met een wolfskap. Naast de woning is een garage gelegen met een oppervlakte van circa 48 m². Achter de woning is nog een kas gelegen met een oppervlakte van circa 1003 m². Deze dient momenteel als extra geluidsbarrière tussen het bedrijventerrein en de woning. De aanwezigheid van deze kas is afkomstig van de glastuinbouwbedrijvigheid die het gebied rondom de Heilaar vroeger kende. De planlocatie heeft in het vigerend bestemmingsplan de bestemming ‘Wonen’. Over de planlocatie ligt het bouwvlak, welke is gelegen over een groot gedeelte van de woonbestemmingen aan de Heilaarstraat. In figuur 3 zijn enkele foto’s van de planlocatie weergegeven. Figuur 4 geeft een overzicht van de planlocatie weer.
Figuur 3: foto's planlocatie
Figuur 4: Overzicht bestaande situatie Heilaarstraat 211
3 Beleid
3.1 Inleiding
Bij het opstellen van een wijzigingsplan worden de beleidskaders van het rijk, provincie en gemeente uiteengezet. In het onderhavige plan is het relevante ruimtelijke beleid voor de locatie Heilaarstraat naast 211 opgenomen.
3.2 Beleid Europees En Rijksniveau
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. In 2012 wordt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
Het Rijk laat de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders.
De veranderde behoefte aan wonen en werken legt daarbij een extra druk op een markt waar de totale vraag afneemt: kwaliteit voor kwantiteit. De ambitie is dat in 2040 de woon- en werklocaties in steden en dorpen aansluiten op de (kwalitatieve) vraag en dat locaties voor transformaties en herstructurering zoveel mogelijk worden benut.
In het SVIR zijn 13 nationale belangen opgenomen, hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.
Het Rijk zal bestemmingsplannen niet (tijdens de vaststellingsprocedure) toetsen op een correcte doorwerking van nationale ruimtelijke belangen. Wel zal het Rijk door middel van systeem- of themagerichte onderzoeken achteraf nagaan of bestemmingsplannen aan nationale wet- en regelgeving voldoen.
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding. Het nationale ruimtelijke beleid heeft geen consequentie voor het plangebied.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordering (Barro) in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn, met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
In het Barro zijn voorlopig zes projecten beschreven: Mainport ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie, Erfgoederen van uitzonderlijk universele waarde. Binnenkort volgen nog: hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, ecologische hoofdstructuur, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding. Het nationale ruimtelijke beleid heeft geen consequentie voor het plangebied.
3.2.3 Water
Het Nationaal Waterplan (NWP)
Het Nationaal Waterplan (NWP) bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Het kabinet actualiseert het waterbeleid op een aantal terreinen. Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015 en vervangt dit plan én de partiële herzieningen hiervan (Wind op Zee buiten 12 nautische mijl en verankering rijksbeleid Deltabeslissingen). Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie.
Watertoets
Met het ondertekenen van het Nationaal Bestuursakkoord Water (juli 2003) hebben de betrokken partijen (het Rijk, IPO, VNG en UvW) afgesproken de watertoets toe te passen bij alle nieuwe ruimtelijke -waterhuishoudkundig relevante- plannen en besluiten op alle bestuursniveaus. De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht voor structuurvisies, bestemmingsplannen, van de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) regelt een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en het vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 Bro met het waterschap.
De watertoets omvat het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen.
Europese Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water is sinds december 2000 van kracht en is gericht op het realiseren van duurzaam waterbeheer.
De Europese Kaderrichtlijn Water beoogt de bescherming van aquatische ecosystemen en het duurzaam gebruik van water. Daarvoor wordt de Kaderrichtlijn eerst in landelijke wet- en regelgeving omgezet. Momenteel wordt hier hard aan gewerkt. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid. Er worden ecologische en fysisch-chemische doelen geformuleerd die afhankelijk zijn van de functie van een watergang.
In paragraaf 5.3 komt het aspect water aan bod voor de planlocatie.
3.2.4 Ecologie
Vanuit Europa is de bescherming van (plant en dier) soorten en gebieden geregeld in de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. In Nederland is de natuurwetgeving verankerd in de Wet Natuurbescherming (1 januari 2017).
Europese Vogel- en Habitatrichtlijn
De Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn hebben tot doel de bescherming van (vogel)soorten en hun natuurlijke habitats. Elke lidstaat is verplicht om speciale beschermingszones (SBZ’s) aan te wijzen, die samen één Europees netwerk van natuurgebieden vormen: “Natura 2000”. Wanneer in een gebied bepaalde soorten voorkomen, of een bepaald percentage van de Europese populatie herbergt, dan komt dit gebied in aanmerking voor plaatsing onder de betreffende richtlijnen. De planlocatie valt in zijn geheel niet binnen de aangewezen Vogelrichtlijn- of Habitatrichtlijngebieden.
Wet Natuurbescherming
Vanaf 1 januari 2017 vervangt de Wet natuurbescherming de Flora- en Faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998. De wet natuurbescherming biedt bescherming aan het merendeel van de inheemse dieren en planten in Nederland.
De nieuwe Wet natuurbescherming regelt niet alleen de ‘ruimtelijke ingrepen’, maar ook de andere onderwerpen zoals overig bezit en handel, gebiedsbescherming, houtopstanden, klacht en beheer en schadebestrijding. Een verandering ten opzichte van de oude Natuurbeschermingswet 1998 is dat de provincies voor hun gebied bepalen wat wel en niet mag in de natuur. Zij zijn verantwoordelijk voor de vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid is enkel nog verantwoordelijk voor de ontheffingsaanvragen en de gedragscodes.
De beschermingsstatus van de inheemse dier- en plantensoorten houdt onder meer in dat in geval van voorgenomen activiteiten zoals aanleg van infrastructuur of bouwprojecten, de planlocatie moet worden getoetst op de aanwezigheid van beschermde soorten: de ‘natuurtoets’.
Het aspect Ecologie komt in paragraaf 5.5 aan bod.
3.2.5 Archeologie
In Europees verband is het zogenaamde ‘Verdrag van Malta’ tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk in situ te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het Verdrag is in 1998 geratificeerd Monumentenwet) en op 1 september 2007 via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) geïmplementeerd. De Wamz is een wijzigingswet en omvat een wijziging van de Monumentenwet 1988, de Wet Milieubeheer, de Ontgrondingenwet en de Woningwet, op grond waarvan overheden onder andere bij bodemingrepen verplicht rekening moeten houden met het behoud van archeologische waarden. Sinds de invoering van deze wet zijn gemeenten belast met de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Dit is niet veranderd met de inwerkingtreding van de Erfgoedwet (1-7-2016). Sindsdien is het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed geregeld door één integrale Erfgoedwet. De omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zal in de nieuwe Omgevingswet worden geregeld, die in 2021 in werking zal treden. Het uitgangspunt is dat de beschermingsniveaus zoals die in de eerdere wetten en regelingen golden, worden gehandhaafd.
Archeologie wordt behandeld in paragraaf 5.4.
3.3 Beleid Provinciaal Niveau
3.3.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant 2018
Op 14 december 2018 stelde Provinciale Staten van Noord-Brabant de Brabantse Omgevingsvisie vast. De omgevingsvisie is opgesteld volgens de uitgangspunten van de nieuwe Omgevingswet, welke in 2023 in werking zal treden. De Brabantse Omgevingsvisie beschrijft de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Er wordt vanuit meerdere invalshoeken gekeken naar een ontwikkeling door de provincie:
- Een 'diepe' manier van kijken: niet alleen kijken naar effecten op de bovenste laag in het hier en nu, maar de dynamiek en randvoorwaarden betrekken die de onderste lagen meegeven. Kijken op verschillende schaalniveaus en actief benutten van de factor tijd. Hierbij ook kijken naar het verleden, de geschiedenis van de lagen op een plek.
- Een 'ronde' manier van kijken: niet sectoraal kijken, maar combineren van opgaven en kansen zodat ontwikkelingen optimaal bijdragen aan een circulair, sterk en sociaal Brabant, waarin alle Brabanders zich prettig voelen. Kijken vanuit een gebiedsgerichte insteek, naar een balans tussen people, planet en profit.
- Een 'brede' manier van kijken: niet kijken vanuit één gezichtspunt, maar het betrekken van veel partijen, met al hun gezichtspunten, meningen, wensen, ideeën en belangen.
In de omgevingsvisie is één basisopgave benoemd: het werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit. Daarnaast zijn er vier hoofdopgaven benoemd:
- werken aan de Brabantse energietransitie;
- werken aan een klimaatproof Brabant;
- werken aan Brabant als slimme netwerkstad;
- werken aan een concurrerende, duurzame economie.
De omgevingsvisie gaat over de hele fysieke leefomgeving, heeft een integraal karakter en bevat geen sectorale beleidsdoelen. Concrete doelen voor bijvoorbeeld natuur, water, veiligheid, milieu, mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit staan nog in de bestaande plannen van de provincie, bijvoorbeeld in de Structuurvisie ruimtelijke ordening en het provinciale verkeers- en vervoersplan.
De kwaliteit van de omgeving voor mens en natuur staat onder druk in verschillende delen van het landelijk gebied door meerdere factoren. Er is er sprake van een toenemende leegstand en bevolkingskrimp. Dat leidt tot economische, sociaal-culturele en ecologische schade. Er is extra aandacht voor een steeds verder toenemende leegstand doordat boeren stoppen, de leegkomende gebouwen verpauperen of een bron voor criminaliteit zijn. De sociale cohesie komt in het gedrang in het landelijk gebied.
3.3.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
In 2023 treedt na verwachting de Omgevingswet in werking. Deze wet vervangt 26 wetten en verschillende regelsystemen op nationaal niveau. Vanwege de Omgevingswet moet ook de provincie haar regelsysteem aanpassen. Straks heeft de provincie nog maar één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. De Interim omgevingsverordening is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. Hierin worden de bestaande verordeningen over de fysieke leefomgeving samengevoegd tot één Interim omgevingsverordening. Dit zijn de:
- Provinciale milieuverordening, gebaseerd op artikel 1.2 Wet milieubeheer;
- Verordening natuurbescherming, gebaseerd op diverse artikelen uit de Wet natuurbescherming;
- Verordening Ontgrondingen, gebaseerd op artikel 5, tweede lid, en artikel 7, tweede lid, Ontgrondingenwet;
- Verordening Ruimte, gebaseerd op artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening;
- Verordening Water, gebaseerd op diverse artikelen in de Waterwet;
- Verordening wegen, gebaseerd op artikel 57 Wegenwet en artikel 2a Wegenverkeerswet.
De Provinciale Staten heeft de Interim omgevingsverordening op 25 oktober 2019 vastgesteld. De Interim omgevingsverordening geldt tot dat de Omgevingswet in werking treedt, vanaf dat moment geldt de Omgevingsverordening van provincie Noord-Brabant. Vanwege het uitstel van de Omgevingswet naar verwachting begin 2023, kan ook de Omgevingsverordening van provincie Noord-Brabant nog niet in werking treden.
In de Interim omgevingsverordening zijn al veel wijzigingen vanuit de Omgevingsvisie doorgevoerd. Voor onderhavig wijzigingsplan wordt nu uitgegaan van de Interim omgevingsverordening
Noord-Brabant (geconsolideerd 15-04-2022).
In figuur 4 is de uitsnede van de kaart behorende bij de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant weergegeven voor de planlocatie Heilaarstraat naast 211. Uit figuur 5 blijkt dat de planlocatie is gelegen in het ‘Stedelijk gebied’ en ‘Concentratiegebied’.
De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De verschillen tussen de (middel)grote steden, suburbane kernen, dorpen en plattelandskernen, zowel in ruimtelijk, sociaal als economisch opzicht, zijn een belangrijke kwaliteit van Brabant.
Noord-Brabant is naast een provincie met grote steden, een provincie met veel (verschillende) kernen waar het aantrekkelijk is om te wonen en te werken. De kernen in Noord-Brabant hebben elk hun eigen karakter en relatie met het Brabantse landschap. De kleinere kernen maken meer deel uit van het omliggende landschap en hebben nog een natuurlijke overgang richting het landschap.
In de kernen in het landelijk gebied met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking wordt de lokale behoefte voor verstedelijking opgevangen (wonen, werken en voorzieningen). De provincie vraagt gemeenten om in regionaal verband afspraken te maken over de verdeling van het programma voor wonen, werken en voorzieningen.
Figuur 5: Uitsnede kaart behorende bij Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Bij het aanwijzen van de bestemmingen dient de bestemming een uitwerking te zijn van de voorgenomen ontwikkeling en het te voeren ruimtelijk beleid voor dat gebied en dient tevens bij te dragen aan de ruimtelijke kwaliteit als bedoelt in Interim omgevingsverordening.
Onderdeel 1: Oprichten nieuw bouwvlak
Het initiatief is om op deze locatie één vrijstaande woning toe te voegen. In artikel 3.42 ‘Duurzame stedelijke ontwikkeling’ van de Interim omgevingsverordening zijn regels opgenomen voor nieuwbouw van woningen en ontwikkeling van voorzieningen binnen bestaand stedelijk gebied.
Artikel 3.42 Duurzame stedelijke ontwikkeling
Lid 1
Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:
- de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
- het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.
Lid 2
Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
- bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
- bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
- geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
- houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
- geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
- draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.
Plannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moeten uitsluitend zijn gelegen in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied van Breda. De locatie betreft een inbreidingslocatie. Het perceel ligt aan de westzijde van Breda, met passende woningbouw wordt aangesloten op de omgeving. Er wordt zorgvuldig gebruik gemaakt van de beschikbare ruimte binnen het stedelijk gebied. De stedelijke ontwikkeling dient een verantwoording te bevatten over de wijze waarop de afspraken die daaromtrent in het regionaal ruimtelijk overleg zijn gemaakt, worden nagekomen. De beoogde nieuwbouw dient zich te verhouden tot de afspraken en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw.
Het onderzoek naar de behoefte van woningen wordt door de provincie Noord-Brabant strak geregisseerd. Dit is verankerd in Afdeling 5.4 ‘Regionaal samenwerken’ van de Interim omgevingsverordening. In Afdeling 5.4 is bepaald dat er ten minste tweemaal per jaar een regionaal omgevingsoverleg plaats vindt tussen Gedeputeerde Staten, gemeenten, regio’s en waterschappen. De gemeente Breda is ingedeeld bij de regio West-Brabant. Volgens de Afdeling 5.4 ‘Regionaal samenwerken’ plegen de deelnemers aan het RRO regionale afstemming en maken afspraken over de programmering en planologische voorbereiding van de bouw van woningen; informeren elkaar over de voortgang van hiervoor bedoelde voornemens en afspraken; en hebben een monitoringssysteem waarin de voortgang van de woningbouw wordt bijgehouden.
Breda maakt deel uit van het RRO-gebied West-Brabant (16 gemeenten) en de subregio Breda e.o. (landelijk gebied). RRO-gebied West-Brabant valt samen met het COROP-gebied West-Noord-Brabant. Dit is conform het advies uit de Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking van het Ministerie van infrastructuur en Milieu. Via de RRO's geven de Brabantse gemeenten jaarlijks inzicht in hun woningbouwplannen. Hiertoe actualiseren de gemeenten jaarlijks hun 'overzicht woningbouwcapaciteiten per gemeente', kortweg de matrix genoemd. Sinds 1 december 2016 is de Regionale Agenda Wonen 2017 van toepassing, waarin de meest actuele regionale woningbouwafspraken zijn opgenomen.
De provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose 2016 t/m 2025 laat een behoorlijke regionale woningbouwopgave zien van circa 33.000 woningen (39.000 inclusief sloop) tot 2030. De groei van de woningvoorraad is de afgelopen jaren echter achter blijven lopen ten opzichte van de geprognosticeerde woningbehoefte. De regio West-Brabant heeft op basis van de toekomstige bevolkingsontwikkelingen, de bevolkings- en woningbehoefteprognose en de gemeentelijke woningbouwontwikkelingen de regionale woningvoorraad en woningbouwopgave per gemeente voor de periode 2016 t/m 2025 bepaalt. In de Regionale Agenda Wonen is de woningbouwcapaciteit en - opgaven per gemeente opgenomen.
Figuur 6: Uitsnede kaart behorende bij Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Voor de gemeente Breda wordt de benodigde capaciteit aan nieuwe woningen bepaald op 8.275 woningen t/m 2025. Ten tijde van het opstellen van de Regionale Agenda Wonen, waren 5.803 woningen opgenomen binnen de harde plancapaciteit van de gemeente Breda. Dit betekent dat 70% van het vereiste aantal woningen is opgenomen binnen een bestemmingsplan. Naar aanleiding hiervan kan worden gesteld dat er ruimte is voor de ontwikkeling van een extra wooneenheid.
Onderdeel 2: Algemene regels: Bevordering ruimtelijke kwaliteit
Artikel 3.5 zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit
De provincie wil de omgevingskwaliteit van Brabant bevorderen, in combinatie met een veilige en gezonde leefomgeving. Bij omgevingskwaliteit gaat het om de kwaliteit van een plek of gebied, die bepaald wordt door een goed samenspel van herkomstwaarde, belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:
- zorgvuldig ruimtegebruik;
- de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering;
- meerwaardecreatie.
Doel van zorgvuldig ruimtegebruik is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Het optimaal benutten van de bestaande bebouwde omgeving draagt bij aan het behoud van de openheid en kwaliteit van het buitengebied en aan hergebruik van leegkomende of bebouwingslocaties in zowel stedelijk als landelijk gebied. Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in:
- dat een ruimtelijke ontwikkeling in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, tenzij in de verordening uitdrukkelijk anders is bepaald;
- ingeval van stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
- een bestemmingsplan buiten bestaand stedelijk gebied bepaalt dat gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen binnen het bouwperceel worden opgericht en daarbinnen worden geconcentreerd.
Een plan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling bevat een verantwoording dat het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid en dat toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.
Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik houdt in ieder geval in dat ingeval van stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6 tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame ontwikkeling). Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.
Artikel 3.1.6 lid 2 Bro
(ladder voor duurzame ontwikkeling).
Op 1 juli 2017 is de nieuwe ladder vastgesteld. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder kent meerdere vragen die achter elkaar worden doorlopen.
Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
De Ladder is van toepassing op woningbouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is.
De beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen het plangebied Heilaarstraat 211 betreft de ontwikkeling van één extra wooneenheid. De onderhavige woningbouw ontwikkeling is kleinschalig van aard en kan daarom, conform vaste jurisprudentie, niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro worden aangemerkt. Gelet hierop is het plan niet in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, uit het Bro en is de ontwikkeling niet ladderplichtig.
De provincie verwacht van gemeenten dat zij bij de ontwikkeling van woningbouwlocaties en de opstelling van gemeentelijke ruimtelijke plannen daarvoor rekening houden met de afspraken zoals die zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg. De beoogde ruimtelijke planontwikkeling voldoet aan de regels zoals opgesteld in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.
3.3.3 Regionaal Water en Bodem programma
Het Regionaal Water en Bodem Programma (RWP) is de opvolger van het Provinciaal Milieu en Waterplan. Het is onderdeel van het planstelsel voor de wateropgaven in Nederland, samen met het Nationaal Water Programma en de waterbeheerprogramma’s van de waterschappen. Het RWP is op 22 december 2021 in werking getreden en geldt voor de periode van 2022 tot en met 2027.
Doel van het RWP is: een klimaatadaptief Brabant met veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem. Deze opgaven zijn ook van belang voor vrijwel alle andere provinciale opgaven: wonen en werken, infrastructuur en mobiliteit, landbouw en voedsel, natuur en biodiversiteit, erfgoed, een concurrerende en duurzame economie, en de energietransitie.
In hoofdstuk 5 is de ontwikkeling getoetst aan de diverse landschappelijke en milieukundige aspecten.
3.4 Beleid Gemeentelijk Niveau
3.4.1 Omgevingsvisie Breda 2040
Op 21 oktober 2021 is de nieuwe Omgevingsvisie Breda 2040 vastgesteld. Hierin worden de ambities, doelen en maatschappelijke opgaven beschreven waar de gemeente voor staat. Met de visie wordt perspectief geboden voor grote opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. De ambitie luidt: ‘Breda is grenzeloos, groen en gastvrij. Dit brengt ons samen. Dit maakt Breda sterk en veerkrachtig.’ Op basis van deze ambitie worden de doelstellingen en opgaven nader uitgewerkt.
Een van deze doelstellingen is om in Breda meer dan 25.000 woningen te bouwen. Dit omdat we in heel Nederland in 10 jaar meer dan één miljoen extra woningen moeten bouwen. In Breda wordt woningbouw gepland in zowel wijken, dorpen en in de binnenstad. De woningen dienen betaalbaar, wenselijk en levensloopbestendig te zijn. Daarnaast moeten de nieuwe woningen sowieso duurzaam en energiezuinig zijn.
Beoordeling
Het onderhavig initiatief op de planlocatie is om naast de bestaande woning aan de Heilaarstraat naast 211 een nieuwe vrijstaande woning te realiseren. Aangezien Breda het doel heeft meer dan 25.000 woningen te bouwen is de beoogde ontwikkeling niet in strijd met de Omgevingsvisie Breda 2040.
3.4.2 Woonvisie Breda
Breda is een stad die geschikt is voor elke doelgroep en leefstijl en die een breed palet biedt aan gevarieerde woonmilieus. De woonvisie geeft aan dat Breda een complete woongemeente is met een voor iedereen passend en duurzaam (t)huis dat voldoet aan de wensen en behoeften en met ruimte voor maatwerk. De verschillende groepen bewoners vragen om een variatie in woonmilieus met een gedifferentieerd en betaalbaar woningaanbod. Door een betere bereikbaarheid van locaties zal ook de vraag naar landelijk/dorps wonen nabij de stad toenemen.
De toevoeging van de vrijstaande woning voldoet aan de behoefte van de vraag naar landelijk/dorps wonen nabij de stad. Hierbij sluit de beoogde ontwikkeling op de locatie Heilaarstraat naast 211 aan op de woonvisie van de gemeente Breda.
3.4.3 Nota Parkeernormen Breda 2021
Op 29 april 2021 is de Nota Parkeernormen Breda vastgesteld. In deze nota is het beleid rondom parkeernormering voor auto's en fietsen benoemd, met als ambitie het parkeergebruik voor de toekomst te optimaliseren. Als uitgangspunt hierbij geldt dat het optimaliseren van het parkeergebruik niet ten koste mag gaan van zaken als bereikbaarheid en leefbaarheid in de stad. In de nota wordt aangegeven dat parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden conform de geldende parkeernormen. Deze normen zijn gebaseerd op onder meer de mate van verstedelijking, bereikbaarheidskenmerken van de locatie en specifieke eigenschappen van de functie.
In het plan wordt rekening gehouden met de parkeerbehoefte zoals deze is bepaald in de Nota Parkeernormen Breda 2021. De aspecten parkeren en verkeer worden toegelicht in paragraaf 4.3.
3.4.4 Gemeentelijk waterbeleid
De Structuurvisie Breda en het Stedelijk Waterplan 2019-2023; Breda water bewust vormen het beleidskader water op gemeentelijkniveau. Het beleid met betrekking tot de zorgplicht stedelijk afvalwater is vastgelegd in het Stedelijk Waterplan van de gemeente Breda. De zorgplichten hemel- en grondwater zijn door de gemeenteraad eerder uitgewerkt in het vastgestelde Hemel- en grondwaterbeleidsplan en in het Stedelijk Waterplan geïntegreerd.
Het Hemel- en grondwaterbeleid is gericht op het nastreven van de oorspronkelijk natuurlijke situatie. Hiervoor gelden eisen ter voorkoming van (hemel- of grond) wateroverlast (veiligheidseisen) en eisen ter voorkoming van achteruitgang van het natuurlijk (hemel- of grond) watersysteem (duurzaamheidseisen). In alle gevallen geldt zuiveren waar het moet vanuit de gewenste waterkwaliteit.
In het plan wordt rekening gehouden met het gemeentelijk waterbeleid zoals deze bepaald is in het Stedelijk Waterplan van de gemeente Breda. Het aspect water wordt nader toegelicht in paragraaf 5.3.
3.4.5 Bredaas Groenkompas
Het Groenkompas vormt een uitwerking van de Bredase groene ambities, zoals deze zijn geformuleerd in de Omgevingsvisie. Breda heeft de ambitie om in 2030 de eerste Europese Stad in een park te zijn. De groene, ecologische kwaliteit die Breda momenteel te bieden heeft, is daarin aangewezen als één van de drie focuspunten om nog meer uit te blinken en de kwaliteit van de stad en het buitengebied voor alles en iedereen te versterken. De andere twee focuspunten zijn grenzeloos en gastvrij. Door te investeren in deze drie focuspunten profileert Breda zich als een aantrekkelijke stad om in te wonen, verblijven en te werken. Het Groenkompas vormt:
- de leidraad voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, welke mede afgestemd zijn op de groene netwerken in de regio
- het kader voor het behoud en de bescherming van het bestaande groen
- Het kader voor de inrichting en het beheer van de gemeentelijke groene gebieden en gebieden van derden
- Het inspiratiekader voor partners om samen te werken aan de groene ambitie van Breda
In het onderhavig initiatief wordt rekening gehouden met de ambities van het Bredaas Groenkompas. In paragraaf 4.4 wordt dit nader toegelicht
4 Planbeschrijving
4.1 Inleiding
Het doel van voorliggend plan is om een vrijstaande woning te realiseren op de locatie de Heilaarstraat naast 211. Het perceel wordt gesplitst om de bouw van de tweede woning mogelijk te maken. Een kwaliteitsverbetering wordt getoetst aan de hand van de aspecten gebruikswaarde (onder andere functionele verbetering en woningtypologieën), belevingswaarde (stedenbouwkundige context) en toekomstwaarde (passen bij toekomstige huisvestingsbehoefte).
In paragraaf 4.2 wordt de stedenbouwkundige opzet toegelicht.
4.2 Stedenbouwkundige Opzet
Op de locatie Heilaarstraat 211 is een vrijstaande woning aanwezig. Het initiatief is om een nieuwe vrijstaande woning te situeren op de locatie Heilaarstraat naast 211. De bestaande kas op de planlocatie blijft hierbij behouden. Conform de regels van het bestemmingsplan ‘Heilaar (bedrijven)’ is dit toegestaan. De bestaande maatvoering van de kas is groter qua oppervlakte dan eigenlijk is toegestaan op de locatie, waardoor de afwijkende maatvoering mag worden gehandhaafd. De maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen is 60 m², de bestaande kas kent een totale oppervlakte van 1003 m². De oppervlakte van de kas ter plaatse van het nieuwe plangebied bedraagt 485 m².
De planlocatie ligt aan een bestaande lintstructuur, het voornemen is om een extra woning toe te voegen aan de lintstructuur. De afstand van de bebouwing tot aan het lint aan de Heilaarstraat is afwisselend. Bebouwing is soms direct gesitueerd aan het lint en soms op afstand. Nieuwe bebouwing aan het lint van de Heilaarstraat dient deze karakteristiek te ondersteunen. Het toevoegen van de vrijstaande woning in het bebouwingslint aan de Heilaarstraat is passend binnen het karakter van het lint. De voorgevel van de nieuwe woning ligt trapsgewijs in de bestaande lintstructuur aan de Heilaarstraat, namelijk tussen de woningen aan de Heilaarstraat 209 en 211.De stedenbouwkundige opzet oogt daarmee rustiger ten opzichte van beide woningen. De voorgevel dient namelijk op de bouwvlakgrens gebouwd te worden. Deze bouwvlakgrens voor de positionering van de nieuw te realiseren woning ligt op een afstand van maximum 6 meter vanaf de bestaande bouwvlakgrens. De bouwvlakgrens fungeert daarmee als het ware als een verplichte voorgevellijn. Hiermee wordt gehandhaafd dat de nieuwe woning niet verder naar achteren wordt gepositioneerd. Onderstaand is de indicatieve verkaveling weergegeven.
Figuur 7: verkaveling
Voor de beoogde ontwikkeling van het situeren van een vrijstaande woning op de locatie de Heilaarstraat naast 211 zijn een aantal randvoorwaarden opgesteld:
- De woning kent de maatvoering; maximale goothoogte 6 m, maximale bouwhoogte 10 m.
- De minimum afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrenzen mag niet minder dan 4 meter bedragen.
- De nieuwe woning dient aan de Heilaarstraat gesitueerd zijn, waarbij de naar deze weg gerichte gevel op de aangegeven bouwvlakgrens van de Heilaarstraat moet worden gebouwd.
- De perceelsbreedte bedraagt minimaal 20 meter (feitelijke situatie is 30 meter en wordt dus aan voldaan).
4.3 Verkeer En Parkeren
De situatie met betrekking tot het verkeer en parkeren verandert niet. De nieuwe woning ontsluit aan de Heilaarstraat. Hierdoor verandert de bestaande verkeersstructuur niet.
Parkeren
De gemeente Breda hanteert de ‘Nota Parkeernormen Breda 2021’ voor het bepalen van de benodigde parkeergelegenheid. In de nota is per functie uitgegaan van de norm van het CROW.
Ten aanzien van het parkeren worden de parkeernormen gehanteerd die gelden voor een ‘overig grondgebied Breda’, waarbij de gemeente Breda gebruik maakt van haar eigen parkeernorm die zijn gebaseerd op de algemene kencijfers van het CROW. Onderstaand de parkeernorm uit de nota parkeernormen van de gemeente Breda.
Tabel 1: Parkeernorm gemeente Breda
Voor de bestaande woning dient minimaal 1,8 parkeerplaatsen (= 2 parkeerplaatsen) te worden voorzien op eigen terrein. Er is op de planlocatie voldoende ruimte om in eigen parkeerbehoefte ten behoeve van het wonen te voorzien.
Voor de nieuwe woning dient minimaal 1,8 parkeerplaatsen (= 2 parkeerplaatsen) te worden voorzien op eigen terrein. Er is op de planlocatie voldoende ruimte om in eigen parkeerbehoefte ten behoeve van het wonen te voorzien.
Naast parkeernormen voor de auto hanteert de gemeente Breda ook parkeernormen voor de fiets. Dit sluit aan bij de ambitie die de gemeente heeft om het gebruik van de fiets te stimuleren. Naast het stellen van kwantitatieve eisen in de vorm van parkeernormen, worden ook kwaliteitseisen gesteld waar fietsparkeerplaatsen aan moeten voldoen. Als basis voor haar fietsparkeernormen kiest Breda voor de meest recente fietsparkeerkencijfers van het CROW. Deze kencijfers zijn opgenomen in de publicatie ‘Leidraad fietsparkeren’.
Tabel 2: Fietsparkeernorm gemeente Breda
Uitgangspunt bij de toepassing van fietsparkeernormen is dat de vereiste fietsparkeerplaatsen op eigen terrein worden aangelegd. Op de planlocatie is voldoende ruimte om te voorzien in 5 fietsparkeerplaatsen per woning.
4.4 Groenkompas
Het initiatief op de planlocatie valt in het Groenkompas binnen het deel ‘Dit gaan we doen’. In dit deel zijn de doelstellingen op het gebied van groen nader uitgewerkt.
De beoogde ontwikkeling aan de Heilaarstraat naast 211 valt onder het doel ‘groene tuinen verankeren’. Binnen dit doel gaat het om het kunnen garanderen van het aandeel groen op privaat terrein in de toekomst. Hiervoor wordt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen een oppervlaktepercentage ‘levend’ groen in de tuin opgenomen in het bestemmingsplan. De hoogte van dit percentage is afhankelijk van de grootte van het perceel, zie onderstaande tabel.
Tabel 3: Percentages groen in de tuin
Het initiatief op de planlocatie is om een nieuwe vrijstaande woning te realiseren naast de Heilaarstraat 211. De nieuwe woning kent een perceel van 2128 m². Hiermee dient het aandeel groen op het perceel minimaal te bestaan uit 50% ‘levend’ groen. Op de planlocatie is het aandeel groen minimaal 50%, hiermee is het initiatief niet in strijd met het Bredaas Groenkompas.
5 Milieu En Landschap
5.1 Inleiding
Voor het ontwikkelen en in stand houden van een leefbaar en duurzaam Breda dient bij ruimtelijke planvorming rekening gehouden te worden met de milieuhygiënische aspecten die door de planlocatie en of de omgeving hiervan worden opgelegd. Door rekening te houden met deze aspecten kan een goed leefklimaat worden ontwikkeld. In dit hoofdstuk worden de verschillende milieuhygiënische aspecten die van belang zijn voor het plangebied nader toegelicht.
5.2 Bodem
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient de bodemkwaliteit ter plaatse te worden onderzocht. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Door Moerdijk Bodemsanering B.V. is een verkennend bureau- en booronderzoek uitgevoerd op de gronden waar de nieuw te realiseren woning wordt gebouwd. Ten behoeve van de bouw van een nieuwe woning dient immers te worden aangetoond dat de bodemkwaliteit hiervoor afdoende is, waardoor er al voor wordt gekozen om dit onderzoek in het kader van deze planologische procedure uit te voeren in plaats van te wachten tot de benodigde omgevingsvergunningen. Ter plaatste van de bestaande kas worden geen grond- of graafwerkzaamheden uitgevoerd, deze gronden blijven namelijk ongewijzigd. De locatie van de kas is niet voorzien van een ontwikkeling en de bestemming wonen is momenteel al geldend, waardoor dit gedeelte van de planlocatie ook buiten de onderzoekslocatie blijft. De volledige onderzoeksrapportage is toegevoegd aan de bijlage bij dit bestemmingsplan.
Conclusie
- Tijdens de uitvoering van de veldwerkzaamheden zijn zintuiglijk (geur, kleur en samenstelling) geen afwijkingen waargenomen. Er zijn visueel in de bodem geen asbestverdachte (plaat)materialen aangetroffen.
- In bovengrondmengmonster M01 is een licht verhoogd gehalte aan lood aangetroffen. De nader onderzoekswaarde wordt niet overschreden.
- In ondergrondmengmonster M02 zijn geen verhoogde gehalten aangetroffen.
- In grondwatermonster GW01 zijn licht verhoogde concentraties aan nikkel, zink en cadmium aangetroffen. Aangenomen wordt dat de verhogingen aan zware metalen natuurlijk verhoogde achtergrondwaarden betreffen.
De tevoren gestelde hypothese ‘onverdachte’ locatie dient formeel gezien te worden verworpen. De verhogingen in de grond en het grondwater overschrijden de nader onderzoekswaarden echter niet. Nader onderzoek en/of nadere maatregelen worden derhalve niet noodzakelijk geacht.
De resultaten van het verrichte onderzoek dienen geen belemmering te vormen voor de voorgenomen aanvraag van een omgevingsvergunning voor de nieuwbouw van een woning.
5.3 Water
Beleid
Het waterschap Brabantse Delta Is verantwoordelijk voor het waterbeheer In de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer (waaronder grondwater) heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit.
Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen In het waterbeheerplan 2022-2027, wat tot stand is gekomen In samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.
Grondwaterbeschermingsgebied
De planlocatie ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied en/of waterwingebied en er zijn langs het perceel een aantal waterlopen en/of waterpartijen aanwezig. Middels de beoogde ruimtelijke ontwikkeling op de planlocatie worden de waterlopen behouden en niet belemmert. De planlocatie ligt niet in het invloedsgebied Natura 2000.
Waterlopen
Uit de beoordeling van de leggerkaart blijkt dat er aan de westzijde van de planlocatie een categorie A waterloop (OVK02417). Langs deze waterloop categorie A is een afwijkende beschermingszone (OPD01149) gelegen van 1 meter breed. Aan de noordzijde van de planlocatie is een categorie B waterloop (OWL17366) gelegen. De beoogde ontwikkeling heeft geen invloed op deze waterlopen.
Riolering en infiltratie
Vanuit gemeentelijk beleid is het uitgangspunt bij nieuwbouwinitiatieven dat deze ‘waterneutraal’ zijn. Dit betekent dat de ontwikkelingen niet leiden tot verslechteringen aan het watersysteem. Voorkomen moet worden dat het hemelwater versneld afvoert ten gevolge van een toename van het verhard oppervlak. Het hemelwater van de schone oppervlakken wordt bij voorkeur gescheiden van het vuilwater afgevoerd. Om te voorkomen dat water versneld wordt afgevoerd dienen bij een toename van het verhard oppervlak retentievoorzieningen met een capaciteit van 780 m³ aangelegd te worden per ha verhard oppervlak.
Het afvalwater dient gescheiden afgevoerd en verwerkt te worden. In principe dient dit via de riolering afgevoerd te worden naar de waterzuivering.
Sinds kort is de nieuwe Waterwet van kracht geworden. In deze wet wordt duidelijker omschreven wie waar verantwoordelijk voor is. Een van de zaken die hier uit voortvloeien is dat een particulier in eerste instantie zelf verantwoordelijk is voor de verwerking van het hemelwater op zijn eigen terrein. In dit kader verwacht de gemeente in de toekomst meer inspanning van de particulier om zelf maatregelen te nemen om wateroverlast te voorkomen. Dit uitgangspunt is opgenomen in het door de gemeenteraad vastgestelde 'Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan'. Hierbij kan gedacht worden aan de aanleg van retentievoorzieningen op eigen terrein bijvoorbeeld met groene daken en waterdoorlatende verharding.
Het waterschap is geen voorstander van het toepassen van uitlogende bouwmaterialen zoals lood, koper, zink en zacht PVC.
Figuur 8: Uitsnede Leggerkaart Waterschap Brabantse Delta
Figuur 9: Uitsnede Keurkaart Waterschap Brabantse Delta
Beleid gemeente Breda
De gemeente Breda heeft haar beleid omtrent water vastgelegd in het 'Stedelijk Waterplan 2019-2023; Breda water bewust', dat op 28 februari 2019 door de gemeenteraad is vastgesteld.
Het Stedelijk Waterplan (SWP) is een goed planinstrument om mee te kunnen bewegen met de trends en ontwikkelingen binnen dit vakgebied. Zo is er bijvoorbeeld sprake van meer extreme neerslag door klimaatverandering, een veranderende verhouding tussen overheid en burgers en verandering in wetgeving. Naast het inspelen op nieuwe ontwikkelingen heeft de gemeente de taak om de gemeentelijke watertaken te blijven vervullen. In het SWP brengt de gemeente met betrekking tot stedelijk water de opgave voor de komende planperiode in beeld wordt aangegeven op welke wijze hier strategisch invulling aan wordt gegeven. Daarnaast wordt in beeld gebracht hoe vanuit de zorgplicht riolering kan bijdragen aan gemeenschappelijke doelen. Vandaar dat het plan nu SWP heet in plaats van GRP (Gemeentelijk RioleringsPlan). Onder stedelijk water wordt verstaan de riolering, het grondwater, waterbergende voorzieningen en de stadswateren.
In geval van nieuwe ontwikkelingen dient de ontwikkelende partij bij een toename van het verhard oppervlak op eigen terrein extreem zware buien kunnen verwerken en schone en vuile waterstromen gescheiden aanleveren tot aan de perceelgrens. Een bui die gemiddeld eenmaal per 100 jaar voorkomt wordt beschouwd als een extreem zware bui. De hemelwatervoorzieningen voor de verwerking van de klein(re) buien zijn in de meeste gevallen dan ontoereikend. Ter bepaling van het ruimtebeslag en retentiecapaciteit van de hemelwaterverwerkende voorziening wordt een werknorm gehanteerd van 780 m3 waterberging per ha toename van het op de riolering afvoerend verhard oppervlak. Dit staat gelijk aan het bergen van 78 mm neerslag. Bij de uitvoering van het hemelwaterbeleid wordt als uitgangspunt gehanteerd dat bij een duurzame invulling de bergingsopgave minimaal 60 mm bedraagt in plaats van 78 mm. Onder duurzame invulling wordt verstaan de instandhouding en verbetering van het watersysteem door infiltratie en zuivering in een bovengronds systeem. Denk hierbij aan een wadi, vijver of infiltratiegreppel. Groene daken mogen, mits het dak minimaal 20 mm water kan bergen, als “onverhard” worden beschouwd
De gemeente Breda stelt dus een bergingsopgave van 60 mm per m2 nieuw verhard oppervlak. De planlocatie heeft een totaaloppervlakte van 2128 m², momenteel staat er al een gedeelte van de bestaande kas op de planlocatie. De nieuwe burgerwoning is nu indicatief ingetekend en kent een grootte van circa 135 m². Gelet op de bouw van de nieuwe woning en de aanleg van wat erfverharding/halfverharding, zal het nieuw verhard oppervlak circa 250 m2 betreffen. Op basis van deze bergingseis bedraagt de waterbergingsopgave voor het plangebied in totaal (250 m2 x 0,06) = 15 m3.
In de toekomstige situatie zal het schone hemelwater (zogenaamde hemelwaterafvoer; HWA) niet direct op het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) worden aangesloten, maar separaat binnen de plangrenzen worden verwerkt. Dit betekent dat bij de verdere planuitwerking water expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing wordt genomen en dat hemelwater op een duurzame wijze wordt verwerkt. De ontwikkeling zal daarmee hydrologisch neutraal zijn. Binnen de planlocatie is voldoende ruimte en capaciteit aanwezig om de waterbergingsopgave van 15 m3 te verwerken. De planlocatie kent een groot oppervlakte dat in gebruik blijft als tuin. De grondwaterstanden staan hier relatief laag, waardoor er veel capaciteit aanwezig is om het hemelwater op een natuurlijke wijze te laten infiltreren in de bodem. Ten tijde van de vergunning aanvraag voor het bouwen van de nieuwe woning zal nader worden bepaald hoe de waterbergingsopgave wordt verwerkt.
Het afvalwater zal worden aangesloten op de bestaande riolering op de Heilaarstraat.
De woning wordt op een groot perceel gebouwd. Dit betekent dat de wateropgave relatief eenvoudig op eigen terrein kan worden opgelost. Het hemelwater zal worden geïnfiltreerd.
5.4 Erfgoed
In Grondstof voor de toekomst, programma erfgoed 2019-2025 is vastgesteld dat erfgoed wordt benut als onderlegger voor de (her)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. De erfgoedkaarten vormen nu letterlijk de onderlegger voor het handelen van de gemeente. Archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed vormen hierbij een belangrijk uitganspunt voor ontwikkelingen. Archeologie is vastgelegd in de Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed, deel 1 Archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed zijn vastgelegd in de Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed, deel 2 Historische geografie en gebouwd erfgoed. De kaarten dienen, zoals vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening, als leidraad voor de erfgoedadvisering bij het opstellen of afwijken van bestemmingsplannen.
Archeologie
Het vigerend bestemmingsplan kent geen dubbelbestemming ten aanzien van archeologie. Wel is er een archeologische beleidskaart van kracht. Op de planlocatie ligt een middelhoge archeologische verwachting en voor een klein gedeelte aan de westzijde ligt een hoge archeologische verwachting. Over het aspect archeologie is overleg met de archeologen van de gemeente Breda. Gelet op de middelhoge en hoge archeologische verwachtingswaarde is bij de bouw van de woning is een nader archeologisch onderzoek benodigd, in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. Aangezien dit vanuit praktische redenen momenteel nog niet uitgevoerd kan worden en het daarbij ook doelmatiger is om dit proefsleuvenonderzoek te baseren op het feitelijk bouwvoornemen, is in overleg bepaald dat er aan dit bestemmingsplan een Programma van Eisen wordt toegevoegd. Daarmee is de strategie bepaald voor het latere archeologische vervolgonderzoek. Tevens heeft er op deze manier al een bureaustudie plaatsgevonden over de eventueel te verwachte archeologische waarde in het plangebied. Tot slot zal er binnen de verbeelding en de regels van het bestemmingsplan een dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ worden opgenomen, om verzekert te zijn dat er aan de onderzoekvereiste wordt voldaan.
Figuur 10: Uitsnede Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed 1
Historische geografie
Historische geografie en gebouwd erfgoed zijn vastgelegd in de 'Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 2. Historische geografie en gebouwd erfgoed' van de gemeente Breda. Op onderstaande figuur is het plangebied aangeduid met een lage cultuurhistorische waarde. Bij een wijziging (of sloop) dient rekening te worden gehouden met de karakteristieke, de historische ontwikkeling samenhangende ruimtelijke structuur en de architectonische, stedenbouwkundige en/of landschappelijke kwaliteit. De cultuurhistorische waarde is hierbij sturend.
Figuur 11: Uitsnede beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed 2
Op de Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed 2 heeft het plangebied een lage waardering. Gelet op de aard van onderhavige ontwikkeling wordt geen afbreuk gedaan aan de lage cultuurhistorische waarden. De beoogde ontwikkeling is passend binnen de historische geografie van de omgeving.
Gebouwd erfgoed
Op de planlocatie of in de directe omgeving zijn geen beschermde rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig.
5.5 Ecologie
5.5.1 Algemeen
Bij ruimtelijke ontwikkelingen kunnen wettelijk beschermde dieren en plantensoorten in hun algemeenheid of wettelijk beschermde gebieden in het geding zijn. Om de natuurwaarden van de projectlocatie te kunnen beoordelen moet er getoetst worden aan hetgeen beschreven staat in de Wet natuurbescherming. Daarnaast is het beleid aangaande het Natuurnetwerk en het Bredaas Groenkompas van belang.
5.5.2 Gebiedsbescherming
Op grond van de Wet natuurbescherming is het verboden activiteiten te verrichten die leiden tot aantasting van wettelijk beschermde soorten en van hun voortplantingsplaats, vaste rustplaats of vaste verblijfplaats. De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van gebieden die om hun ecologische waarde beschermd moeten worden. Daaronder vallen onder andere de zogenaamde Natura 2000 gebieden.
De planlocatie ligt niet in een speciale beschermingszone als bedoeld in de Wet natuurbescherming of binnen het Natuurnetwerk. De planlocatie ligt op circa 5,4 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied (Ulvenhoutse bos).
Om de stikstofdepositie die de ontwikkeling met zich mee brengt te kunnen berekenen, is gebruik gemaakt van het rekenprogramma AERIUS Calculator. In deze berekeningen is uitgegaan van een worst-case benadering, naast het gebruik van de nieuwe woning is namelijk ook het gebruik van de bestaande woning aan Heilaastraat 211 meegenomen. Uit de stikstofdepositieberekening (zie bijlage) volgt dat er geen Natura 2000 gebieden zijn waarvoor de drempelwaarde van 0,0 mol/ha/jaar wordt overschreden. In de berekening wordt geen depositie getoond, omdat deze lager is dan 0,0 mol/ha/jaar.
Daarnaast worden er geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN/NNB aantasten gelet op de aard en schaal van de voorgenomen ingrepen. Een toetsing aan het NNN/NNB-beleid wordt niet noodzakelijk geacht. Het plangebied is niet gelegen binnen de Groenblauwe mantel. Op basis van de aard van de voorgenomen ingreep en planontwikkeling kunnen overtredingen met betrekking tot de Groenblauwe mantel uitgesloten worden.
5.5.3 Beschermde soorten
Het is in theorie mogelijk dat op de locatie dier- en plantensoorten van de Habitatrichtlijnen voorkomen of dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Wet natuurbescherming. De volgende beschermde soorten mogelijk in het plangebied worden aangetroffen, concreet zijn dit de kamsalamander, de heikikker, de poelkikker, de rugstreeppad en de drijvende waterweegbree. De habitat van deze soorten bestaat voornamelijk uit stromend dan wel stilstaand water.
Rode lijstsoorten vormen de soorten planten en dieren die kwetsbaar zijn en die hierdoor extra bescherming nodig hebben. In de afgelopen jaren zijn er in Breda in totaal 220 Rode Lijstsoorten waargenomen. Met name dieren en planten uit de categorie zoogdieren, vogels, reptielen & amfibieën, vaatplanten en schimmels/paddenstoelen zijn regelmatig gesignaleerd. Breda heeft de ambitie om de Rode Lijst soorten te beschermen door bij ruimtelijke ontwikkelingen dezelfde eisen op te leggen als de eisen die gelden voor de wettelijk verplichte soorten.
Door Brabant Eco en Onderzoek is op 18 juli 2022 (rapportnummer: 2022-BE-0381) een ecologische quickscan uitgevoerd. Het onderzoek is als afzonderlijke bijlage toegevoegd.
Resultaten
Op basis van de uitgevoerde quickscan wordt geconcludeerd dat er algemeen beschermde broedvogels in het plangebied voorkomen.
Er zijn geen overtredingen te verwachten ten aanzien van de Wet natuurbescherming. Behoudens algemeen broedende vogelsoorten worden geen beschermde diersoorten verstoort of beschadigd met de voorgenomen werkzaamheden.
Door de locatie na de bouw geheel planologische in te passen en natuurinclusief te bouwen zal het leefgebied van genoemde soorten worden verbeterd.
Advies en aanbevelingen
Op basis van het veldonderzoek en de analyse van de bestaande situatie kan het voorkomen van beschermde flora en fauna worden uitgesloten. Hierdoor wordt dan ook niet aanbevolen om een nadere inventarisatie door middel van extra veldonderzoek uit te voeren.
- De ingreep zal naar verwachting niet leiden tot verlies van leefgebied van beschermde soorten. De ingreep heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding. Een ontheffing Wet natuurbescherming is daarom niet noodzakelijk.
- Voor alle beschermde, inheemse (ook de algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt vanuit de Wet natuurbescherming een verbod op handelingen die nesten, vaste rust-of verblijfsplaatsen of eieren beschadigen of verstoren. In de praktijk betekent dit dat verstorende werkzaamheden alleen buiten het broedseizoen uitgevoerd mogen worden (15 maart - 15 juli). Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. Werkzaamheden binnen het broedseizoen zijn mogelijk indien is vastgesteld dat er met de werkzaamheden geen nesten van broedvogels worden verstoord.
- In de nabije omgeving van het plangebied komen geen Natura-2000 gebieden voor. Ook effecten op het Natuurnetwerk Nederland zijn er niet. Een nadere toetsing is dus niet aan de orde.
- In het kader van de zorgplicht dient men tijdens de uitvoering van werkzaamheden alert te zijn op aanwezige fauna en daarbij, indien noodzakelijk, mitigerende maatregelen te treffen.
- Bij onvoorziene omstandigheden dient er direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
Bij onvoorziene omstandigheden zoals bijvoorbeeld indien een soort die niet in de quickscan wordt genoemd in het terrein wordt geconstateerd bij aanvang van de werkzaamheden, dient hier passend op te worden gereageerd. Het is hierbij nodig om contact op te nemen met een ter zake kundige en een maatregel toe te passen, zodat de wet niet wordt overtreden.
Door de voorgenomen werkzaamheden bestaat de kans dat holen van algemene soorten als konijn, egel en diverse muizensoorten worden vergraven. De volgende maatregelen zijn nodig om rekening te houden met deze soorten:
- Indien er verstoring plaatsvindt, dient er een passende vluchtroute beschikbaar te zijn. Dit geldt in het bijzonder voor vogels en grondgebonden zoogdieren (zoals muizen en egels).
- Werk vanaf één zijde en bij voorkeur van een drukke naar een rustige locatie toe, zoals een open veld of ruigte. Werk ook op een aangepast tempo, zodat dieren kunnen vluchten.
- Kunstmatige verlichting werkt verstorend op zoogdieren en andere fauna. Werk daarom niet tussen zonsondergang en zonsopkomst.
- Voorkom of beperk daarnaast de toepassing van kunstlicht en de verstrooiing van licht buiten de projectlocatie. Voorkom ook het direct schijnen op wateroppervlakken of groenelementen, zoals bosschages en ruigtes (met name voor vleermuizen).
Gelet op de algemene zorgplicht dienen voorafgaand aan de werkzaamheden alle maatregelen te worden getroffen om nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk te voorkomen, beperken of ongedaan te maken. Dit geldt altijd en voor alle planten- en diersoorten.
5.6 Bedrijven En Milieuzonering
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder als gevolg van (bedrijfs-)activiteiten. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-publicatie ‘Bedrijven en Milieuzonering’ gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstand geldt tussen enerzijds de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen mogelijk is. De gegeven afstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen.
In de VNG-publicatie is een gebied ingedeeld in twee typen: rustige woonwijk/rustig buitengebied of gemengd (buiten)gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied beschouwd worden. Indien sprake is van een gemengd gebied kan de richtafstand met één afstandsstap worden verlaagd. Uitzondering hierop is de richtafstand voor gevaar. Deze wordt niet verkleind.
5.6.1 Milieuzones
Omgevingstype
De planlocatie ligt in het, door de VNG-publicatie aangegeven, ‘gemengd gebied’. In de omgeving is aan de westzijde van de planlocatie het bedrijventerrein IABC gelegen, daarnaast zijn op de percelen aan de Heilaarstraat woon-werk eenheden toegestaan. Alle bedrijven in een straal van 200 meter van de planlocatie zijn beoordeeld. In onderstaande tabel is de afstand weergegeven ten opzichte van de planlocatie.
Tabel 4: Richtafstand bedrijven
Bedrijfsomschrijving | Adres | Categorie | Geur | Stof | Geluid | Gevaar | Afstand van bouwvlak tot bouwvlak |
Bedrijventerrein | Iabc 5176, 5252, 5253, 5255, 5256, 5257, 5258, 5258 A, 5259, 5259 A, 5260 en 5260 A | 2 en 3 | 30 | 30 | 50 | 30 | 25 m |
Horeca | Heilaarstraat 237 | 1 | 0 | 0 | 0 | 10 | 127 m |
Detailhandel | Iabc 5024 | 1 | 0 | 0 | 0 | 0 | 158 m |
Bedrijventerrein | Iabc 5177, 5183, 5184, 5186, 5188, 5190, 5192, 5194, 5196, 5202, 5204, 5208, 5212, 5214, 5216, 5218, | 2 en 3 | 30 | 30 | 50 | 30 | 160 m |
Uit tabel 4 blijkt dat niet wordt voldaan aan de richtafstanden. Aan de westzijde van de planlocatie is namelijk het bedrijventerrein IABC aanwezig. Op basis van het vigerende bestemmingsplan zijn hier bedrijven toegestaan met een maximale categorie van 3.2. De grootste richtafstand voor het bedrijventerrein betreft 50 meter bij het aspect ‘geluid’. Aan de westzijde van de planlocatie is een kas gesitueerd. Deze kas hebben initiatiefnemers destijds gebouwd om als ‘geluidsbarrière’ te fungeren tussen het bedrijventerrein en de woning. Hierdoor zal het geluidsoverlast op de locatie van de nieuw te realiseren woning beperkt blijven. De nieuwe woning aan de Heilaarstraat naast 211 ligt daarnaast op een afstand van meer dan 50 meter tot het bouwvlak van het bedrijventerrein IABC. Tevens vinden aan de zijde van de planlocatie geen werkzaamheden plaats op het bedrijventerrein. De verkeersbewegingen van dit bedrijventerrein vinden plaats aan de westzijde en daarmee op een afstand van circa 85 meter van de planlocatie. De loodsen op het bedrijventerrein zijn helemaal dicht met betonpanelen aan de zijde van de planlocatie, waardoor het onaannemelijk is dat er geluiduitstraling richting de planlocatie kan komen. Daarnaast zijn er aan de Heilaarstraat woningen die dichterbij het bedrijventerrein gepositioneerd zijn dan de nieuw te realiseren woning.
Hieruit kan worden geconcludeerd dat de omliggende bedrijven niet in een grotere mate beperkt worden door de nieuw te realiseren woning op de locatie Heilaarstraat naast 211 dan in de huidige situatie het geval is. Er kan worden geconcludeerd dat het aannemelijk is dat er geen sprake zal zijn van een onacceptabel woon- en leefklimaat op de planlocatie.
5.6.2 Geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) betreft een wet waarmee de nationale regels inzake geurhinder ten opzichte van de tot veehouderijen behorende dierenverblijven vastgesteld staan. De Wet geurhinder en veehouderij heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van geurbelasting, onder andere als gevolg van emissies door veehouderijen. Met minimumafstanden en maximale waarden voor geurbelasting krijgen geurgevoelige objecten bescherming tegen geurhinder. Met de in de Wet geurhinder en veehouderij opgenomen grenswaarden moet rekening gehouden worden bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zoals het wijzigen van een bestemming. De Wet geurhinder en veehouderij vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning.
Indirect heeft de Wet geurhinder en veehouderij ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt ‘omgekeerde werking’ genoemd. Voor wat betreft geurhinder van veehouderijen betekent dit dat de volgende aspecten in oogschouw moeten worden genomen:
- Wordt er een onevenredige inbreuk gemaakt op de mogelijkheden voor bedrijfsontwikkeling van de nabij gelegen veehouderijen?
- Is ter plaatse van het plangebied een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd?
Een geurgevoelig object is een gebouw dat is bestemd voor en geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf. Het gebouw moet hiervoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze worden gebruikt. De woning aan de Heilaarstraat naast 211 te Breda kan gezien worden als geurgevoelig object. Voor de planlocatie dient te worden uitgegaan van een goed woon- en leefklimaat.
Bij de beoordeling of het leefklimaat ter plaatse van de planlocatie acceptabel is, dient de geurbelasting veroorzaakt door alle in de buurt gelegen veehouderijen samen (achtergrondbelasting) en de geurbelasting op het plangebied door de individuele bedrijven (voorgrondbelasting en vaste afstand) veroorzaakt in beeld te worden gebracht. Beoordeeld moet worden of de belasting acceptabel is.
Gemeenten kunnen op grond van de Wgv binnen een bepaalde bandbreedte variëren met de bescherming van geurgevoelige objecten. Zowel de normen als de vaste afstanden kunnen worden bijgesteld. De gemeente Breda heeft gebruik gemaakt van deze mogelijkheid. De verordening ‘Geurhinder en veehouderij Gemeente Breda 2008’ is op 30 oktober 2008 door de raad vastgesteld.
Hierin zijn de volgende normen opgenomen:
Gebied | Norm in ou/m³ 98 percentiel |
Bestaande bebouwde kommen, exclusief bedrijventerrein Hazeldonk | 3 |
Nieuwe woon- en werklocaties, zoals aangeduid in de Structuurvisie Breda 2020; bedrijventerrein Hazeldonk | 8 |
Buitengebied | 14 |
Voor de vaste afstanden zijn geen afwijkingen opgenomen in de verordening.
Nieuwe ontwikkelingen in het plangebied.
Voor intensieve veehouderijen geldt dat binnen hun contour geen sprake kan zijn van nieuwe bestemmingen. Voor veehouderijen waarvoor niet per ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld geldt dat binnen de genoemde afstand kan geen sprake zijn van nieuwe bestemmingen.
Zoals reeds is aangegeven heeft de gemeente Breda een verordening in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij opgesteld.
Ter plaatse van de nieuwe bestemming mag geen hogere geurbelasting aanwezig zijn, dan in de verordening is opgenomen. Het plangebied is volgens de verordening gelegen in het gebiedstype ‘Bestaande bebouwde kommen’. In de verordening is voor de bestaande bebouwde kom een norm van 3 ou vastgelegd.
In figuur 12 is een uitsnede achtergrondbelasting te zien van de Omgevingsdienst Midden- en West Brabant. In de uitsnede is de achtergrondbelasting geur in kaart gebracht. Hieruit blijkt dat het woon- en leefklimaat op basis van de achtergrondbelasting geur ter plaatse van het plangebied als zeer goed te kwalificeren is.
Figuur 12: Uitsnede achtergrondbelastingkaart
In de omgeving van de te bouwen woning zijn geen geurrelevante bedrijven gelegen. Het bouwvlak van de woning worden op een afstand van circa 1,7 kilometer van de dichtstbijzijnde veehouderij op de locatie Sprundelsebaan 75 gepositioneerd. De nieuw te bouwen woning is niet gelegen in de geurcirkels van de aanwezige agrarische bedrijven.
Gelet op voorgaande kan geconcludeerd worden dat het aspect geur geen belemmering vormt voor de ontwikkelingen op de planlocatie Heilaarstraat naast 211.
5.6.3 Gezondheidsaspecten
Het gezondheidsaspect heeft de laatste jaren steeds meer aandacht als het gaat om veehouderijen in de nabijheid van woningen en woonkernen.
Met name komst of de aanwezigheid van intensieve veehouderijen kan onrust veroorzaken over de gezondheid bij omwonenden. Mogelijke risico's voor de gezondheid kunnen worden veroorzaakt door fijnstof, stank, endotoxinen en zoönosen. Endotoxinen zijn deeltjes van bacteriën of schimmels die zitten in agrarisch stof. Zoönosen zijn infectieziekten die van dieren op mensen overdraagbaar zijn. Voorbeelden hiervan zijn de vogelgriep, MRSA, BSE en Q-koorts.
De huidige onderzoeken – bekend gemaakt vanuit Ministeries, Rivm, Gezondheidsraad of GGD - maken duidelijk dat er nog veel onbekend is en dat daarom nauwkeurige uitspraken over een eventuele directe relatie tussen nabijheid van veehouderij en effecten op de gezondheid van omwonenden nog niet mogelijk zijn. Voor zover echte verbanden tussen gezondheidseffecten en veehouderij worden gevonden, hebben deze betrekking op de afstand tussen veehouderij en bewoning en op het aantal bedrijven binnen een zekere straal rond bewoonde gebieden. Uit de resultaten van huidige onderzoeken kan echter niet simpelweg worden geconcludeerd om welke afstand het gaat en bij welke concentraties gezondheidseffecten optreden.
Omdat veel mensen zich afvragen of het (on)gezond is om in de buurt van een veehouderij te wonen heeft het Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu (RIVM) onderzoek laten verrichten. Dit heeft geresulteerd in twee onderzoeksrapporten “Veehouderij en Gezondheid Omwonenden”, kortweg VGO 1 uit 2016 en VGO 2 uit 2017. De belangrijkste resultaten uit deze onderzoeken zijn:
- Rond pluimveehouderijen en geitenhouderijen komen iets vaker longontstekingen voor;
- Bij mensen die dicht bij een veehouderij wonen komen astma en neusallergie minder voor;
- Mensen die in de buurt van veel veehouderijen wonen kunnen een verminderde longfunctie hebben.
Uit het VGO 2-rapport volgt verder dat er een verhoogde kans (29%) op longontsteking is binnen een straal van 1,5 tot 2 km van geitenhouderijen en 1 km van pluimveehouderijen. De precieze oorzaak van deze verhoogde risico`s kan echter niet worden aangegeven door de GGD. Op dit moment gaat men ervan uit dat pas binnen enkele jaren meer concreet aangegeven kan worden of er oorzakelijke verbanden bestaan en wat deze inhouden.
In maart 2016 is de eerste versie van de Handreiking veehouderij en volksgezondheid verschenen. De handreiking bestaat uit een algemene onderbouwing op grond waarvan volksgezondheid meegenomen dient te worden in de ruimtelijke besluitvorming en besluitvorming in het kader van milieu. Vervolgens is een wijze van beoordeling uitgewerkt (‘het stappenplan’) om tot een zorgvuldige, praktische en uniforme beoordeling te komen of er een dusdanig verhoogd risico voor de volksgezondheid bestaat dat advisering vanuit de GGD wenselijk is. Op deze manier wordt gestreefd om in Brabant, totdat er meer duidelijkheid is over een toe te passen (wettelijk) beoordelingskader, dan wel dat zich andere ontwikkelingen voordoen, gezamenlijk tot een breed gedragen werkwijze te komen die recht doet aan het belang van de volksgezondheid voor de burgers in de provincie. Inmiddels is de handreiking van maart 2016 geactualiseerd in de Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0.
In het stappenplan zijn aspecten meegenomen in de afweging of voor een specifieke situatie er een dusdanig verhoogd risico voor de volksgezondheid bestaat dat advisering vanuit de GGD wenselijk is. Dit stappenplan is in principe ook te gebruiken voor ruimtelijke plannen. In het stappenplan wordt onder andere getoetst aan de aspecten geur en fijnstof zoals deze staan beschreven in paragraaf 5.7.4 en 5.9. Daarnaast wordt er aan de hierboven benoemde afstanden getoetst of er binnen deze afstanden bepaalde veehouderijen zijn gelegen
De planlocatie Heilaarstraat naast 211 is niet gelegen binnen een cirkel van 1 km van een pluimveehouderij of binnen een cirkel van 2 km van een geitenhouderij.
In het voorliggend bestemmingsplan zijn de gezondheidsrisico’s naar verwachting niet groot. Er is geen sprake van een hoge concentratie van veehouderijen in de directe omgeving. Daarnaast spelen de grootste gezondheidsrisico’s bij de intensieve veehouderijen. De bestaande intensieve veehouderijen hebben in het vigerende bestemmingsplan slechts beperkt de ruimte om uit te breiden, namelijk alleen binnen hun geldende bouwvlak. Gezondheid en duurzame ontwikkeling zijn daarbij belangrijke voorwaarden, die al in de BZV zijn verwerkt. Ook voor de melkveehouderijen geldt dat deze moeten voldoen aan de BZV. In geval van twijfel over eventuele gezondheidsrisico’s wordt de Handreiking veehouderij en volksgezondheid van het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht gehanteerd en de daarin opgenomen stappenplan.
De achtergrondbelasting geur laat zien dat er ter hoogte van de planlocatie sprake is van een “zeer goed” woon- en leefklimaat. Alles in ogenschouw nemende wordt het toevoegen van een vrijstaande op de planlocatie Heilaarstraat naast 211 in het kader van een goede ruimtelijke ordening passend geacht. Het aspect volksgezondheid zal dan ook niet leiden tot een belemmering.
5.7 Geluid
Bij het ontwikkelen van een ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan. De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag in vooral de Wet geluidhinder en daarnaast in de Wet ruimtelijke ordening, op basis van het voorzien in een goed woon- en leefklimaat. In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) is een woning een geluidsgevoelig object.
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van een binnen- of buitenstedelijke ligging.
Het berekenen van de geluidbelasting heeft tot doel te bepalen of de voorkeursgrenswaarde van Lden – 48 dB uit de Wet geluidhinder wordt overschreden. Is dit het geval dan dient een hogere waarde verleend te worden om realisatie van het bouwplan mogelijk te maken en dienen bouwkundige voorzieningen te worden bepaald om aan de niveaus van de Wet geluidhinder en de geluidweringseisen van het Bouwbesluit te voldoen.
Voor het uitvoeren van het akoestische onderzoek is uitgegaan van de ingetekende bouwvlakgrens, deze grens geldt als uitgangspunt voor de voorgevel van de nieuwe woning. Gezien de ontwikkelingen in de Heilaarstraat, waaronder andere geluidsrapporten, wordt niet verwacht dat dit leidt tot een belemmering voor het verder doorlopen van de wijzigingsprocedure. De rapportage van het onderzoek is bijgevoegd in de bijlage, hieronder volgen de conclusies.
Conclusie
Heilaarstraat
De geluidbelasting op het bouwvlak voor de nieuwbouwwoning bedraagt vanwege deze weg ten hoogste 47 dB, berekend op de voorste rand van het bouwvlak. Hiermee kan worden geconcludeerd dat overal wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh.
Omdat de voorkeursgrenswaarde nergens wordt overschreden, is geen sprake van een relevante blootstelling aan geluid van deze weg voor de planlocatie en kan nader onderzoek naar aanvullende maatregelen om de geluidbelasting vanwege deze weg te reduceren achterwege blijven. Ook het aanvragen van een hogere waarde is vanwege deze weg niet noodzakelijk.
IABC en Baanzicht
De geluidbelasting op het bouwvlak voor de nieuwbouwwoning bedraagt vanwege deze wegen ten hoogste 36 dB, berekend aan de noord- en zuidzijde van het bouwvlak. Hiermee kan worden geconcludeerd dat overal wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh.
Omdat de voorkeursgrenswaarde nergens wordt overschreden, is geen sprake van een relevante blootstelling aan geluid van deze weg voor de planlocatie en kan nader onderzoek naar aanvullende maatregelen om de geluidbelasting vanwege deze wegen te reduceren achterwege blijven. Ook het aanvragen van een hogere waarde is vanwege deze wegen niet noodzakelijk.
Cumulatie van geluid
Volgens de Wet geluidhinder is een cumulatieberekening van het geluid alleen noodzakelijk indien bij de planlocatie sprake is van een relevante blootstelling aan geluid van meerdere bronnen. In onderhavige situatie is echter helemaal geen sprake van een relevante blootstelling aan een geluidgezoneerde bron, aangezien de voorkeursgrenswaarde nergens wordt overschreden. Een cumulatieberekening is daarom niet noodzakelijk.
Beoordeling akoestisch woon- en leefklimaat / goede ruimtelijke ordening
Om de kwaliteit van het akoestisch woon- en leefklimaat bij de planlocatie te kunnen beoordelen, kwalificeren en waarborgen is een cumulatie berekening in de meeste gevallen wenselijk, omdat deze in het kader van een goede ruimtelijke ordening het meest de werkelijke situatie benadert.
In onderhavige situatie is het verschil in de hoogste geluidbelasting per weg echter dermate groot (>10 dB) dat in dit geval niet of nauwelijks sprake zal zijn van een toename in geluid na cumulatie en kan voor de beoordeling van het woonklimaat ook worden uitgegaan van de geluidbelasting vanwege de meest maatgevende weg, namelijk de Heilaarstraat. Hiervoor wordt de geluidbelasting zonder aftrek als uitgangspunt gebruikt en bedraagt 52 dB, berekend aan de voorzijde van het bouwvlak.
In onderstaand overzicht worden de gecumuleerde rekenresultaten van de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai op de randen van het bouwvlak per bouwvlakzijde en met daarbij de kwalificatie van het akoestisch woon- en leefklimaat volgens de Milieukwaliteitsmaat uiteengezet.
- aan de oostrand van het bouwvlak (voorzijde): 52 dB (redelijk)
- aan de zuidrand van het bouwvlak (li zijde): 47 – 48 dB (goed)
- aan de westrand van het bouwvlak (achter zijde): 43 – 45 dB (zeer goed)
- aan de noordrand van het bouwvlak (re zijde): 47 - 49 dB (goed)
Gelet op bovenstaande kwalificatie in relatie tot de stedelijke ligging van de planlocatie en het gegeven dat er bij de nieuwbouw zondermeer sprake is van een geluidluwe gevel aan alle zijden, wordt het akoestisch woon- en leefklimaat bij de planlocatie zeer aanvaardbaar geacht en is in voorliggende situatie dus sprake van een goede ruimtelijke ordening.
5.8 Luchtkwaliteit
Conform de Wet Luchtkwaliteit kan elk project dat NIBM (niet in betekenende mate) bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als het plan NIBM aan de luchtkwaliteit bijdraagt, hoeft geen uitgebreid luchtonderzoek meer uitgevoerd te worden.
Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Het NSL zorgt ervoor dat Nederland binnen de door Europa gestelde termijn zal voldoen aan de Europese grenswaarden op het gebied van fijn stof en stikstofdioxide. In het NSL is een lijst met ruimtelijke infrastructurele projecten opgenomen met een maatregelenpakket, dat ervoor gaat zorgen dat de huidige overschrijdingen van de luchtkwaliteit worden opgelost en de negatieve effecten van geplande ruimtelijke ontwikkelingen worden gecompenseerd.
Een plan is vanaf 1 augustus 2009 NIBM als het een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3 % van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 en NO2. De categorieën die altijd NIBM zijn, de volgende:
Woningbouw:
- 1500 woningen (netto) bij minimaal één ontsluitingsweg;
- 3000 woningen (netto) bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
De woning, welke ten opzichte van de huidige situatie wordt toegevoegd, zal niet resulteren in een significante toename van het verkeer op de Heilaarstraat te Breda. Voor het onderhavige plan is de grens van 3 % geldig. De extra verkeersbewegingen als gevolg van de nieuwe woning zal naar verwachting geen invloed hebben op de luchtkwaliteit ter plaatse, en dusdanig de 3 % grens nooit overschrijden. Een nader onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Omdat bij de beoogde ontwikkeling sprake is van een woonfunctie, dient ook een beoordeling plaats te vinden of voldaan wordt aan de wettelijke luchtkwaliteitseisen c.q. inzicht te worden gegeven in de heersende concentraties. De coördinaten van de woning aan de Heilaarstraat naast 211 zijn bij benadering:
- x = 109850
- y = 399800
De Grootschalige Concentratie- en Depositiekaart Nederland (GCN) van het RIVM tonen ter hoogte van deze coördinaten, de volgende achtergrondconcentraties:
- 2021: PM10: 16.53 μg/m3 en NO2: 19.71 μg/m3
- 2025: PM10: 14.94 μg/m3 en NO2: 17.43 μg/m3
- 2030: PM10: 14.19 μg/m3 en NO2: 14.46 μg/m3
Deze waarden liggen ruim beneden de grenswaarde van PM10 en NO2 van 40 μg/m3. Hiermee vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de ontwikkeling van de planlocatie
5.9 Externe Veiligheid
Algemeen
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (autowegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen). Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Externe veiligheid gaat nadrukkelijk niet over de veiligheid van de mensen die werkzaam zijn binnen het bedrijf of het betreffende transportmiddel. Dit wordt geregeld via de Arbeidsomstandighedenwetgeving.
De doelstelling ten aanzien van externe veiligheid in de milieuvisie van de gemeente Breda is:” In 2015 zijn de risico’s inzichtelijk, bekend en aanvaardbaar. Waar noodzakelijk liggen rampenplannen en vluchtroutes klaar. De hulpverleningsdiensten zijn opgeleid en de Bredanaars weten wat ze moeten doen bij gevaarlijke situaties”.
Binnen het vakgebied externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico geeft inzicht in de theoretische kans op overlijden van een individu op een bepaalde horizontale afstand van een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico wordt bepaald door te stellen dat een (fictief) persoon zich 24 uur per dag gedurende een heel jaar onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt bepaald door het aantal transporten van gevaarlijke stoffen en de ongevalfrequentie en wordt uitgedrukt als een kans per jaar. De plaatsgebonden risicocontour is een contour waarbij alle punten met een gelijk risico met elkaar verbonden worden. Deze punten worden bepaald door de kans van optreden van diverse ongevalscenario’s. De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico is 10-6 per jaar en geldt voor nieuwe situaties. Hierbinnen mogen geen kwetsbare objecten worden toegevoegd en ook nieuwe beperkt kwetsbare objecten, zijn in beginsel niet toegestaan. Als het plaatsgebonden risico 10-8 per jaar is, wordt het als verwaarloosbaar beschouwd.
Groepsrisico
Het groepsrisico wordt behalve de ongevalfrequentie en het aantal transporten van gevaarlijke stoffen, tevens bepaald door de hoeveelheid aanwezige mensen in de nabijheid van een mogelijk ongeval. Bij het aangeven van representatieve hoeveelheden personen wordt gewerkt vanuit zowel kwetsbare als beperkt kwetsbare objecten. Met het groepsrisico wordt aangegeven hoe groot het aantal dodelijke slachtoffers bij een ongeval kan zijn op basis van de hoeveelheid aanwezige mensen. Naarmate de groep slachtoffers groter wordt, moet de kans op een dergelijk ongeval (kwadratisch) kleiner zijn. Bij het bepalen van het groepsrisico wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde.
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen). Externe veiligheid gaat nadrukkelijk niet over de veiligheid van de mensen die werkzaam zijn binnen het bedrijf of de betreffende transportroute.
Figuur 13: Uitsnede risicokaart provincie Noord-Brabant
Inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. Het Bevi is van toepassing op vergunning plichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.
Op een afstand van 265 meter van de planlocatie is een ammoniakinstallatie gelegen. Voor een dergelijke installatie geldt een richtafstand van 50 meter voor het aspect gevaar. Op basis van de uitgevoerde risico-inventarisatie blijkt dat de planlocatie niet in een invloedsgebied ligt van een Bevi-bedrijf, waardoor het Bevi niet relevant is en er geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik binnen het plangebied.
Transportleidingen
Wanneer sprake is van relevante buisleidingen in een gebied, dient er een ruimtelijke reservering opgenomen te worden in het bestemmingsplan voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoording van het groepsrisico (GR). Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het invloed gebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10- 6 contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval bekeken worden. De voor onderhoud gereserveerde ruimte bedraagt minimaal 5 meter aan beide zijden van de leiding.
Uit de Risicokaart Nederland blijkt dat er geen risicorelevante buisleidingen in de directe omgeving van de planlocatie aanwezig zijn. De dichtstbijzijnde leiding bevindt zich ten noorden van de planlocatie op een afstand van circa 765 meter. De ruimtelijke ontwikkeling op de planlocatie valt buiten het invloedsgebied van de gasleiding.
Transportassen
Beoordeling van de risico’s veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage 2, 3 en 4 van het Bevt zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor het Basisnet Weg geldt dat daar waar in de tabel van bijlage 2 van het Bevt de afstand ‘0’ is vermeld het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.
De A16 bevindt zich op een afstand van circa 800 meter ten westen van de planlocatie. Verder bevindt het spoortracé Breda-Antwerpen zich op een afstand van 650 meter ten westen van de planlocatie. De planlocatie ligt binnen het invloedsgebied, in het grijze gebied, volgens de signaleringskaart van de gemeente Breda.
Met het plan wordt één woning gerealiseerd. In de directe omgeving bevinden zich geen risicobronnen. Op grotere afstand is het spoortraject Breda-Antwerpen en de A16 gelegen. Geen van de PR 10-6 contouren reikt tot het plangebied, waardoor voldaan wordt aan de grenswaarde. Het invloedsgebied van het spoortraject Breda-Antwerpen en de A16 overlapt het plangebied. Het standaardadvies van de Veiligheidsregio is daarnaast van toepassing.
De ontwikkeling is passend binnen het gemeentelijke beleid. Binnen het plan wordt geen risicobron mogelijk gemaakt en daarnaast is het plangebied niet gelegen binnen het invloedsgebied van een LPG-inrichting.
5.10 M.e.r.-beoordeling
Bij besluit van 21 februari 2011 heeft de wetgever het Besluit milieueffectrapportage en het Besluit omgevingsrecht gewijzigd. De belangrijkste wijziging betreft het meer 'in lijn brengen' van het Besluit m.e.r. met de Europese richtlijn m.e.r. Dit houdt in dat onder andere de zogenaamde drempelwaarde voor activiteiten een indicatief karakter heeft gekregen. Met dit wijzigingsbesluit is bepaald dat voor activiteiten die op de bij het besluit behorende C‐ en D‐lijst zijn opgenomen, altijd aandacht aan m.e.r. geschonken dient te worden. Op hoofdlijnen komt het erop neer dat voor activiteiten die behoren tot de C‐lijst een m.e.r.‐plicht volgt en voor activiteiten op de D‐lijst volgt dan wel een m.e.r.‐ beoordelingsplicht dan wel een motivering dat geen m.e.r.(beoordeling) nodig is.
Onder lijst D van het Besluit m.e.r. valt een stedelijk ontwikkelingsproject als het een project meer dan 2.000 woningen omvat. Binnen de planlocatie omvat de ontwikkeling één nieuwe woning. Gesteld kan worden dat de milieueffecten gevolgen van de realisatie van één woning van dien aard is dat er geen m.e.r.-plicht of m.e.r –beoordeling aan de orde is.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.
In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben beneden de drempelwaarden, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrij m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies komen: belangrijke nadelige milieueffecten kunnen worden uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-beoordelingsplichtig in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.
Beoordeling Drempelwaarde lijst D
Op de planlocatie is sprake van de aanleg, wijziging of uitbreiding van een klein stedelijke ontwikkelingsproject. Het toevoegen van één woning valt onder de activiteiten D.11.2. in bijlage II van het Besluit m.e.r. waarvoor de term ‘stedelijke ontwikkeling’ geldt. De drempelwaarde voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten van D.11.2. in bijlage II van het Besluit vermeld:
- Een oppervlakte van 100 ha of meer;
- Een aangesloten gebied;
- 2000 of meer woningen.
De ontwikkeling ligt ver beneden de drempelwaarde zoals opgenomen in het Besluit m.e.r.
Gevoelige gebieden
In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. De planlocatie is in geen van dergelijke gevoelige gebieden gelegen. Er is dus geen sprake van significante nadelige effecten voor het milieu.
Milieugevolgen
In voorgaande paragrafen van dit hoofdstuk zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid, luchtkwaliteit etc. Gelet op de kenmerken van het project, de planlocatie en de kenmerken van de effecten, kan worden geconcludeerd dat het project niet leidt tot significante nadelige milieueffecten. Er is daarom geen aanleiding of noodzaak voor het doorlopen van een formele m.e.r.-beoordelingsprocedure of m.e.r.-procedure.
Conclusie
Het uitvoeren van een (vorm-vrije) m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk.
5.11 Duurzaamheid
De gemeente Breda heeft als doel om in 2044 Klimaat (CO²)-neutraal te zijn, dit is een stad waarin de energievraag enorm is afgenomen. Vanaf 2050 wilt Breda als stad ook klimaatbestendig zijn. Een duurzame ontwikkeling heeft gevolgen voor het energiegebruik en de energiebronnen op de planlocatie. De energiebehoefte die nodig is wordt opgewekt door duurzame energiebronnen, zoals zonnepanelen.
Breda streeft naar een CO²-neutrale, klimaatbestendige stad. In het uitvoeringsprogramma Klimaat 2017-2020 zijn de volgende opgaven opgenomen:
- Verdere verduurzaming van woningen: door particulieren, corporaties en private verhuurders
- Versnelling van de verduurzaming van de energie-infrastructuur
- Benutten van grootschalige duurzame energieopwekking: wind-, zon-, bodemenergie en energieopslag
- Verkennen van het ontwikkelen van locaties en technieken voor opslag van duurzame energie
- Klimaatadaptie: maatregelen om de gevolgen van klimaatverandering
- Aandacht voor energiebesparing en verduurzaming van bedrijven
- Slimme mobiliteit; faciliteren en stimuleren gebruik schone brandstoffen
Nieuwbouw
Bij nieuwbouwwoningen is duurzaamheid geen keuze meer, maar een standaard uitgangspunt. De nieuwbouw van een nieuwe woning, of een geheel nieuwe wijk, bieden veel mogelijkheden om de woningen duurzaam te realiseren.
Conclusie
De nieuwbouwwoning op de locatie Heilaarstraat naast 211 zal worden gebouwd conform de eisen voor duurzaam bouwen. Op dit moment is nog onvoldoende duidelijk in hoeverre invulling wordt gegeven aan de duurzaamheidsmaatregelen. Wanneer meer bekend is over de uitwerking van de woning, kan ook aan dit thema invulling worden gegeven.
6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Juridische Planbeschrijving
Er is sprake van wijziging van de verbeelding van het bestemmingsplan ‘Heilaar (bedrijven)’. Ter plaatse van de planlocatie wordt het perceel gesplitst voor de toevoeging van één vrijstaande woning. De planlocatie kent de bestemming ‘Woondoeleinden’. Voor wat betreft de planregels zijn de overeenkomstige regels van het bestemmingsplan ‘Heilaar (bedrijven)’ voor dit wijzigingsplan van toepassing. De planregels zijn gedeeltelijk geactualiseerd met de regels van het ‘bronbestand regels goed’ in overleg met de gemeente Breda. De regels voor wat betreft de bestemming ‘Woondoeleinden’ zijn wel afkomstig uit het bestemmingsplan ‘Heilaar (bedrijven)’.
6.2 Voorwaarden Wijzigingsbevoegdheid
Om ter plaatse van de bestemming ‘Woondoeleinden’ een nieuwe vrijstaande woning te realiseren, is er in het bestemmingsplan ‘Heilaar (bedrijven)’ een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Hiertoe zijn een aantal voorwaarden in de wijzigingsbevoegdheid opgenomen. In dit hoofdstuk volgt een uiteenzetting van deze voorwaarden en hoe aan deze voorwaarden wordt voldaan.
Artikel 5.3. Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en toestaan dat er woningen worden toegevoegd, mits voldaan wordt aan de volgende bepalingen:
- de perceelsbreedte aan de zijde van de Heilaarstraat dan wel de mr. Bierensweg dient minimaal 20 meter te bedragen; De perceelsbreedte aan de zijde van de Heilaarstraat bedraagt 30 meter op de planlocatie. Het plan voldoet aan de voorwaarde.
- door middel van voorafgaand onderzoek dient te zijn aangetoond dat er geen belemmeringen zijn met betrekking tot de uitvoeringsaspecten in het kader van de milieuregelgeving, waaronder geluidhinder, waterhuidhouding, bodem, hinder van bedrijven, alsmede vanuit archeologie, de flora- en faunaregelgeving en/of de economische uitvoerbaarheid;Deze thema’s zijn in hoofdstuk 5 Relevante (milieu) aspecten nader toegelicht. Er wordt voldaan aan de voorwaarde.
- aan de overigen bepalingen van artikel 5 wordt voldaan. Het wijzigingsplan voldoet aan de overige bepalingen van artikel 5 van het moederplan ‘Heilaar (bedrijven)’.
7 Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zekerstellen van de economische uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.
7.2 Toepassing Grondexploitatiewe
In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie (Grexwet) opgenomen. Centrale doelstelling van de Grexwet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijk regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen.
In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of afwijkingsbesluit. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:
- de bouw van een of meer woningen;
- de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
- de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m2 of met een of meer woningen;
- de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
- de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.500 m² bedraagt;
- de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².
Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is én er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld. Indien de kosten minder dan € 10.000,- bedragen, kan ervoor gekozen worden deze middels andere wijze dan een exploitatieplan te verhalen.
7.3 Financiële Haalbaarheid
Ten behoeve van dit plan wordt tussen de gemeente en de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten. In deze overeenkomst is het kostenverhaal opgenomen. Het opstellen van een exploitatieplan is derhalve in dit geval niet noodzakelijk. Met de overeenkomst is de uitvoerbaarheid van voorliggend ontwikkelgericht bestemmingsplan gewaarborgd.
8 Communicatie
8.1 Inleiding
In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor dit voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.
8.2 Procedure
8.2.1 Participatie
Breda kent vier participatieniveaus. Per initiatief wordt door de initiatiefnemer gekeken welk niveau het beste bij het initiatief past. Een grotere invloed van uw initiatief op belanghebbenden en/of de omgeving vraagt om een hoger participatieniveau. De ontwikkeling op de planlocatie Heilaarstraat naast 211 betreft een participatieniveau 0, dit betekent dat de belanghebbenden geïnformeerd dienen te worden. De initiatiefnemer brengt de belanghebbenden zo snel mogelijk op de hoogte van het plan. Hiervoor kunnen verschillende communicatiemiddelen zoals een informatieavond, informatiebrief, e-mail en social media gebruikt worden.
Participatie zorgt voor een zorgvuldige afstemming tussen de initiatiefnemer van een (bouw)plan en de omgeving. Met de ‘omgeving’ wordt bedoeld iedereen waarop het plan effect kan hebben, zoals bijvoorbeeld omwonenden, scholen en aangrenzende bedrijven. Participatie is er specifiek op gericht om alle wensen, belangen en bezwaren van de omgeving te kunnen betrekken in het verdere ontwerp van het plan. Doel van de participatie is niet om ‘overeenstemming’ over het plan te verkrijgen. Aanleiding voor het starten van participatie is het moment dat een initiatiefnemer een ruimtelijk ontwikkelingsproject wil uitvoeren dat niet past in het geldende bestemmingsplan.
Initiatiefnemer heeft een bijeenkomst voor de buurt georganiseerd. Het plan is goed ontvangen en er zijn geen bezwaren geuit. Het volledige verslag dan de dialoog is (geanonimiseerd) bijgevoegd aan de bijlage.
8.2.2 Vooroverleg
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is onderhavig concept-bestemmingsplan toegezonden aan de volgende instanties:
1. Provincie Noord-Brabant
2. Waterschap Brabantse Delta
3. Brandweer Midden- en West-Brabant
Reactie Provincie Noord-Brabant
Gemeente Breda heeft het plan in het kader van het vooroverleg aangemeld bij de Provincie Noord-Brabant. De provincie heeft op 24 november 2022 per brief aangegeven dat het plan in overeenstemming is met de provinciale belangen. De reactie is toegevoegd aan de bijlage.
Reactie Waterschap Brabantse Delta
Het plan is in het kader van het vooroverleg ook verstuurd naar Waterschap Brabantse Delta. Zij hebben binnen de termijnen geen vooroverlegreactie gegeven.
Reactie brandweer Midden- en West-Brabant
Op 25 oktober 2022 heeft Brandweer Midden- en West-Brabant een advies uitgebracht voor de locatie Heilaarstraat ong. naast nummer 211 te Breda. Ten aanzien van het aspect bereikbaarheid wordt aangenomen dat de bestaande wegen naar het plangebied de benodigde afmetingen hebben die geschikt zijn voor brandweervoertuigen. Daarnaast kan worden gesteld dat de aanwezige bluswatervoorzieningen voorzien in de behoefte aan bluswater binnen de gesteld afstanden. Voor wat betreft de opkomsttijd van de brandweer kan worden gesteld dat de brandweer binnen de geldende opkomsttijd ter plaatse kan zijn.
8.2.3 Zienswijzen
Met de terinzagelegging van het ontwerpwijzigingsplan (voor de duur van zes weken) wordt de formele vaststellingsprocedure gestart. Gedurende deze periode kan iedereen op het ontwerp wijzigingsplan een schriftelijke of mondelinge zienswijze indienen. De zienswijzen worden samengevat en voorzien van beantwoording. Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft. Vervolgens zal het college van B &W de gemeenteraad voorstellen het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen.
8.2.4 Beroep
Na vaststelling wordt het wijzigingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.
1 Verkennend Bodemonderzoek
Verkennend bodemonderzoek
2 Programma Van Eisen Archeologisch Vervolgonderzoek
2 Programma van Eisen archeologisch vervolgonderzoek
Programma van Eisen archeologisch vervolgonderzoek
3 Stikstofberekening
Stikstofberekening
4 Ecologische Quickscan
Ecologische quickscan, Brabant Eco, rapportnummer 2022-BE-0381, 18 juli 2022
5 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerlawaai
5 Akoestisch onderzoek wegverkeerlawaai
Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
6 Standaard Advies 2019
Standaard advies 2019
7 Vooroverlegreacties
8 Omgevingsdialoog
Omgevingsdialoog