KadastraleKaart.com

1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Planvorm
1.5 Leeswijzer
2 Bestaande Situatie
2.1 Inleiding
2.2 Positionering Planlocatie
2.3 Ruimtelijke En Functionele Structuur
2.4 Bestaande Situatie Planlocatie
3 Beleid
3.1 Inleiding
3.2 Beleid Europees En Rijksniveau
3.3 Beleid Provinciaal Niveau
3.4 Beleid Gemeentelijk Niveau
4 Doelstellingen Van Het Wijzigingsplan
4.1 Inleiding
4.2 Landschappelijke Inpassing
5 Milieu En Landschap
5.1 Inleiding
5.2 Bodem
5.3 Water
5.4 Ecologie
5.5 Bedrijven
5.6 Geluid
5.7 Luchtkwaliteit
5.8 Geur
5.9 Externe Veiligheid
6 Planbeschrijving
6.1 Juridische Planbeschrijving
6.2 Voorwaarden Wijzigingsbevoegdheid
7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
8 Communicatie
8.1 Inleiding
8.2 Procedure
1 Inleidende Regels
1 Begrippen
2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
3 Natuur
4 Wonen
5 Waarde - Archeologie
3 Algemene Regels
6 Overige Regels
4 Overgangs- En Slotregels
7 Overgangsrecht
8 Slotregel
1 Landschapsinvesteringsregeling
2 Landschappelijke Inpassing
3 Lijst Van Monumenten En Cultuurhistorisch Waardevolle Bebouwing
1 Landschapsplan
2 Vooroverlegreacties

Buitengebied Zuid 2013, wijzigingsplan Overaseweg 186

Wijzigingsplan - Gemeente Breda

Vastgesteld op 28-09-2022 - geheel onherroepelijk in werking

1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Op de planlocatie aan de Overaseweg 186 is recentelijk het agrarisch bedrijf (veehouderij) beëindigd en wordt het bedrijf niet meer voortgezet. In 2021 heeft de initiatiefnemer de locatie aangekocht. Er is al enige tijd geen sprake meer van een bedrijfswoning en de bestemming van de woning en bijbehorende bijgebouwen en grond dient gewijzigd te worden naar de bestemming ‘Wonen’.

Binnen het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied Zuid 2013’ is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het agrarisch bouwvlak (gedeeltelijk) te wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ (artikel 4.7 lid b). Om de ontwikkeling juridisch/planologisch mogelijk te kunnen maken is gekozen voor het opstellen van onderhavig wijzigingsplan.

1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied

De planlocatie ligt aan de Overaseweg. De Overaseweg is een verbindingsweg in het buitengebied, ten zuiden van de kern van Breda binnen het buurtschap ‘Overa’. De planlocatie behoort tot de provincie Noord-Brabant. De locatie is bekend onder de kadastrale gemeente PCH, sectie T, met nummers 70, 393 en 394.

Figuur 1: Planlocatie Overaseweg 186 Breda

Figuur 2: Uitsnede topografische kaart met de planlocatie

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Op de planlocatie is het bestemmingsplan ‘Buitengebied Zuid 2013’ van kracht. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 13 juli 2017. Na uitspraak van de Raad van State is het bestemmingsplan op 12 juni 2019 onherroepelijk geworden.

Figuur 3: Uitsnede planverbeelding, bestemmingsplan Buitengebied Zuid 2013

De planlocatie Overaseweg 186 heeft de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’ en een bouwvlak met daarbij de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – veehouderij’ en de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’.

1.4 Planvorm

Het plan ‘Buitengebied Zuid 2013, wijzigingsplan Overaseweg 186’ vervat in een verbeelding en regels en gaat vergezeld met een toelichting. Het voorliggend plan vormt het planologisch kader de omzetting van een agrarisch bedrijf tot een woonbestemming in het buitengebied van Breda.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de huidige situatie van de planlocatie, waarbij onder andere de ruimtelijke en functionele structuur wordt beschreven.

In hoofdstuk 3 van de toelichting wordt het vigerende beleid op Europees, Rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau beschreven dat voor ontwikkeling van de planlocatie relevant is.

Hoofdstuk 4 beschrijft vervolgens de uitgangspunten en randvoorwaarden, die van belang zijn voor de ontwikkeling van de planlocatie. In hoofdstuk 5 worden onder andere de gevolgen van de ontwikkeling op het gebied van water, natuur, luchtkwaliteit, archeologie en bodem beschreven.

De juridische aspecten komen in hoofdstuk 6 aan bod. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid. Ten slotte wordt in hoofdstuk 8 de maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

2 Bestaande Situatie

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de ruimtelijke structuur en de functionele structuur van de planlocatie uiteengezet.

2.2 Positionering Planlocatie

De planlocatie is gelegen aan de Overaseweg. De planlocatie ligt ten zuiden van de kern Breda, en ten oosten van de kern Effen en de snelweg A58. Tevens ligt het natuurgebied ‘Mastbos’ ten oosten van de planlocatie.

2.3 Ruimtelijke En Functionele Structuur

2.3.1 Ruimtelijke structuur

De Overaseweg betreft een weg die het buitengebied van Rijsbergen, Effen en Breda verbind met omliggende wegen en daarmee de kernen. Het betreft dan ook een verbindingsweg. De planlocatie ligt binnen het buurtschap ‘Overa’. Binnen de ‘Overa’ liggen diverse (voormalige) boerderijen en woningen langs lintbebouwing. Enkele van deze locaties in het buurtschap zijn cultuurhistorisch waardevol. Tevens zijn er binnen het buurtschap de laatste jaren diverse woningen gebouwd in het kader van de rood voor groen regelingen. Hierdoor wisselt oude en nieuwe bebouwing zich af. Tussen de bebouwing is zicht op het achterliggende agrarische landschap. Door deze wisselwerking tussen bestaande karakteristieke bebouwing en modernere objecten is de buurtschap duidelijk herkenbaar.

2.3.2 Functionele structuur

De omgeving van de planlocatie bestaat uit een gemengd agrarisch landschap met diverse landschapselementen. Ten westen afgesneden door de rijksweg A16 en ten oosten aangrenzend aan het natuurgebied Mastbos. In de omgeving komen met name agrarische en voormalige agrarische bedrijfslocaties verweven met woonbestemmingen voor. Tevens zijn er wat bedrijfsbestemmingen en horeca bestemmingen aanwezig.

2.4 Bestaande Situatie Planlocatie

De planlocatie bestaat uit een boerderij van het Brabantse langgeveltype uit het jaar 1857, met daarbij twee voormalige bedrijfsgebouwen. De boerderij betreft een monumentaal complex en is opgenomen in de lijst van Rijksmonumenten.

Op locatie zijn twee agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig met een oppervlakte van respectievelijke 240 m2 en 400 m2. Het bestaande agrarische bouwvlak met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – veehouderij’ heeft een oppervlakte van circa 2.614 m2.

In figuur 4 zijn enkele foto’s van de planlocatie weergegeven. Figuur 5 geeft een overzicht van de planlocatie weer.

Figuur 4: Foto’s planlocatie Overaseweg 186

3 Beleid

3.1 Inleiding

Bij het opstellen van een wijzigingsplan worden de beleidskaders van het rijk, provincie en gemeente uiteengezet. In het onderhavige plan is het relevante ruimtelijke beleid voor de locatie Overaseweg 186 Breda opgenomen.

3.2 Beleid Europees En Rijksniveau

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. In 2012 wordt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

Het Rijk laat de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders.

De veranderde behoefte aan wonen en werken legt daarbij een extra druk op een markt waar de totale vraag afneemt: kwaliteit voor kwantiteit. De ambitie is dat in 2040 de woon- en werklocaties in steden en dorpen aansluiten op de (kwalitatieve) vraag en dat locaties voor transformaties en herstructurering zoveel mogelijk worden benut.

In het SVIR zijn 13 nationale belangen opgenomen, hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

Het Rijk zal bestemmingsplannen niet (tijdens de vaststellingsprocedure) toetsen op een correcte doorwerking van nationale ruimtelijke belangen. Wel zal het Rijk door middel van systeem- of themagerichte onderzoeken achteraf nagaan of bestemmingsplannen aan nationale wet- en regelgeving voldoen.

In de planlocatie zijn geen nationale belangen in het geding. Het nationale ruimtelijke beleid heeft geen consequentie voor de planlocatie.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordering (Barro) in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn, met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

In het Barro zijn voorlopig zes projecten beschreven: Mainport ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie, Erfgoederen van uitzonderlijk universele waarde. Binnenkort volgen nog: hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, ecologische hoofdstructuur, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.

In de planlocatie zijn geen nationale belangen in het geding. Het nationale ruimtelijke beleid heeft geen consequentie voor de planlocatie.

3.2.3 Water

Het Nationaal Waterplan (NWP)

In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan (NWP) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Watertoets

Met het ondertekenen van het Nationaal Bestuursakkoord Water (juli 2003) hebben de betrokken partijen (het Rijk, IPO, VNG en UvW) afgesproken de watertoets toe te passen bij alle nieuwe ruimtelijke -waterhuishoudkundig relevante- plannen en besluiten op alle bestuursniveaus. De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht voor structuurvisies, bestemmingsplannen, van de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) regelt een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en het vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 Bro met het waterschap.

De watertoets omvat het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen.

Europese Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water is sinds december 2000 van kracht en is gericht op het realiseren van duurzaam waterbeheer.

De Europese Kaderrichtlijn Water beoogt de bescherming van aquatische ecosystemen en het duurzaam gebruik van water. Daarvoor wordt de Kaderrichtlijn eerst in landelijke wet- en regelgeving omgezet. Momenteel wordt hier hard aan gewerkt. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid. Er worden ecologische en fysisch-chemische doelen geformuleerd die afhankelijk zijn van de functie van een watergang.

In paragraaf 5.3 komt het aspect water aan bod voor de planlocatie.

3.2.4 Ecologie

Vanuit Europa is de bescherming van (plant en dier) soorten en gebieden geregeld in de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. In Nederland is de natuurwetgeving verankerd in de Wet Natuurbescherming.

Europese Vogel- en Habitatrichtlijn

De Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn hebben tot doel de bescherming van (vogel)soorten en hun natuurlijke habitats. Elke lidstaat is verplicht om speciale beschermingszones (SBZ’s) aan te wijzen, die samen één Europees netwerk van natuurgebieden vormen: “Natura 2000”. Wanneer in een gebied bepaalde soorten voorkomen, of een bepaald percentage van de Europese populatie herbergt, dan komt dit gebied in aanmerking voor plaatsing onder de betreffende richtlijnen. De planlocatie valt in zijn geheel niet binnen de aangewezen Vogelrichtlijn- of Habitatrichtlijngebieden.

Wet Natuurbescherming

De Wet natuurbescherming is een 'kaderwet'. Dat betekent dat er alleen algemene principes en verantwoordelijkheden in staan. De details zijn geregeld in een groot aantal algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen. Sommige bepalingen uit de Wet natuurbescherming zijn het gevolg van afspraken op internationaal en Europees niveau, zoals de Vogelrichtlijn, de Habitatrichtlijn en het CITES-verdrag.

Het aspect Flora en Fauna komt in paragraaf 5.4 aan bod.

3.2.5 Erfgoed

Erfgoedwet 2016

De sectorale versnippering van de erfgoedwetgeving en de behoefte aan duidelijkheid zijn de aanleiding om één integrale Erfgoedwet op te stellen voor het beheer en behoud van ons cultureel erfgoed. De Erfgoedwet harmoniseert bestaande wet- en regelgeving, schrapt overbodige regels en legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed zoveel mogelijk bij het erfgoedveld zelf: musea, collectiebeheerders, archeologen, eigenaren en overheden. Daarmee spreekt de Minister van OCW het vertrouwen uit dat de sector voldoende kennis, deskundigheid en betrokkenheid heeft om de zorg voor ons cultureel erfgoed in de praktijk waar te maken.

Om invulling te geven aan deze gemeentelijk zorgtaak heeft de gemeente Breda de archeologische en cultuurhistorische waarden en verwachtingen binnen de gemeente inzichtelijk gemaakt door een gemeentelijke archeologiekaart en cultuurhistorische waarden kaart op te stellen samen met het gemeentelijk beleid ‘Grondstof voor de toekomst’. Deze vormen samen het beleidsinstrumentarium dat als onderlegger voor elk bestemmingsplan geldt.

Het gemeentelijk erfgoedbeleid wordt behandeld in paragraaf 3.4.2.

3.3 Beleid Provinciaal Niveau

3.3.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant 2018

Op 14 december 2018 stelde Provinciale Staten van Noord-Brabant de Brabantse Omgevingsvisie vast. De omgevingsvisie is opgesteld volgens de uitgangspunten van de nieuwe Omgevingswet, welke in 2022 in werking zal treden. De Brabantse Omgevingsvisie beschrijft de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Er wordt vanuit meerdere invalshoeken gekeken naar een ontwikkeling door de provincie:

  • Een 'diepe' manier van kijken: niet alleen kijken naar effecten op de bovenste laag in het hier en nu, maar de dynamiek en randvoorwaarden betrekken die de onderste lagen meegeven. Kijken op verschillende schaalniveaus en actief benutten van de factor tijd. Hierbij ook kijken naar het verleden, de geschiedenis van de lagen op een plek.
  • Een 'ronde' manier van kijken: niet sectoraal kijken, maar combineren van opgaven en kansen zodat ontwikkelingen optimaal bijdragen aan een circulair, sterk en sociaal Brabant, waarin alle Brabanders zich prettig voelen. Kijken vanuit een gebiedsgerichte insteek, naar een balans tussen people, planet en profit.
  • Een 'brede' manier van kijken: niet kijken vanuit één gezichtspunt, maar het betrekken van veel partijen, met al hun gezichtspunten, meningen, wensen, ideeën en belangen.

In de omgevingsvisie is één basisopgave benoemd: het werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit. Daarnaast zijn er vier hoofdopgaven benoemd:

  • werken aan de Brabantse energietransitie;
  • werken aan een klimaatproof Brabant;
  • werken aan Brabant als slimme netwerkstad;
  • werken aan een concurrerende, duurzame economie.

De omgevingsvisie gaat over de hele fysieke leefomgeving, heeft een integraal karakter en bevat geen sectorale beleidsdoelen. Concrete doelen voor bijvoorbeeld natuur, water, veiligheid, milieu, mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit staan nog in de bestaande plannen van de provincie, bijvoorbeeld in de Structuurvisie ruimtelijke ordening en het provinciale verkeers- en vervoersplan.

3.3.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

In 2022 treedt de Omgevingswet in werking. Deze wet vervangt 26 wetten en verschillende regelsystemen op nationaal niveau. Vanwege de Omgevingswet moet ook de provincie haar regelsysteem aanpassen. Straks heeft de provincie nog maar één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. De Interim omgevingsverordening is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. Hierin worden de bestaande verordeningen over de fysieke leefomgeving samengevoegd tot één Interim omgevingsverordening. Dit zijn de:

  • Provinciale milieuverordening, gebaseerd op artikel 1.2 Wet milieubeheer;
  • Verordening natuurbescherming, gebaseerd op diverse artikelen uit de Wet natuurbescherming;
  • Verordening Ontgrondingen, gebaseerd op artikel 5, tweede lid, en artikel 7, tweede lid, Ontgrondingenwet;
  • Verordening Ruimte, gebaseerd op artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening;
  • Verordening Water, gebaseerd op diverse artikelen in de Waterwet;
  • Verordening wegen, gebaseerd op artikel 57 Wegenwet en artikel 2a Wegenverkeerswet.

De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie. Er heeft daarom ook geen expliciete afweging plaatsgevonden of de inzet van de verordening voor een bepaald onderwerp gecontinueerd moet worden. In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd. Deze beleidsneutrale omzetting betekent overigens niet dat er helemaal geen wijzigingen ten opzichte van de huidige verordeningen zijn verwerkt. Op hoofdlijnen gaat het om:

  • een meer gebruiksvriendelijke opbouw met regels die per gebruikersgroep (burgers en bedrijven, gemeenten, waterschap) bij elkaar staan en minder losse bijlagen;
  • aanpassingen waardoor de regels straks beter passen in het systeem van de omgevingswet, bijvoorbeeld voor de grondwaterbeschermingsgebieden;
  • aanpassingen vanwege de vastgestelde omgevingsvisie, zoals de nieuwe manier van samenwerken en meer inzet op omgevingskwaliteit.

Het ontwerp van de Interim omgevingsverordening is in april vastgesteld. De Provinciale Staten heeft de Interim omgevingsverordening op 25 oktober 2019 vastgesteld.

Figuur 6: Uitsnede kaart Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

In figuur 6 zijn de uitsneden van de kaarten behorende bij de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant weergegeven voor de locatie Overaseweg 186. Uit figuur 6 blijkt dat de planlocatie is gelegen in het ‘Landelijk gebied’ met daarbij de aanduidingen ‘groenblauwe mantel’ en beperkingen veehouderij’.

Landelijk gebied, Groenblauwe mantel

In de Interim omgevingsverordening zijn de ontwikkelingsmogelijkheden geschetst voor het Landelijk gebied voor locaties gelegen binnen de afdeling ‘Vitaal platteland’. In het landelijk gebied stimuleert de provincie het mengen van functies voor een sterke plattelandseconomie. Hierbij is vooral de ontwikkeling van landbouw van belang, naast andere vormen van bedrijvigheid, natuur, landschap, recreatie en wonen. Het landelijk gebied omvat een onderverdeling in de subzones ‘Gemengd landelijk gebied’ en ‘Groenblauwe mantel’. In veel gevallen bestaan er voor beide zones gelijke ontwikkelingsmogelijkheden. In die gevallen wordt gesproken over ‘Landelijk gebied’. Alleen als het nodig is onderscheid te maken, wordt in de betreffende regel gesproken over de subzones. De planlocatie is gelegen in de ‘Groenblauwe mantel’.

Op de locatie Overaseweg 186 is het voornemen om het agrarisch bedrijf met bijhorend bouwvlak te wijzigen in de bestemming ‘Wonen’. In de Interim omgevingsverordening zijn regels opgenomen om een voormalige agrarische bedrijfswoning om te zetten naar een burgerwoning. In artikel 3.69 onder c van de Interim omgevingsverordening zijn regels opgenomen om een voormalige bedrijfswoning in gebruik te nemen als burgerwoning.

Lid 1

Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied bepaalt dat:

  1. alleen bestaande burgerwoningen en bedrijfswoningen zijn toegestaan;
  2. zelfstandige bewoning van bedrijfsgebouwen, recreatiewoningen en andere niet voor bewoning bestemde gebouwen is uitgesloten.

Lid 2

Een bestemmingsplan kan bij een bestaande woning de vestiging van een andere functie toelaten, als:

  1. dit past binnen de voorwaarden die voor die functie zijn opgenomen in deze paragraaf;
  2. in geval nieuwe bebouwing wordt opgericht, er elders feitelijk en juridisch een gelijkwaardige oppervlakte aan gebouwen is gesloopt.

In afwijking van artikel 3.68 Wonen in Landelijk gebied kan een bestemmingsplan voorzien in

  1. de bouw van een woning ter vervanging van een bestaande woning binnen het bouwperceel, als is verzekerd dat:
    1. de bestaande woning feitelijk wordt opgeheven;
    2. overtollige bebouwing wordt gesloopt.
  2. de vestiging van of de splitsing in meerdere woonfuncties in cultuurhistorisch waardevolle bebouwing als dat bijdraagt aan het behoud of herstel van deze bebouwing.
  3. in het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning, als is verzekerd dat:
    1. er geen splitsing in meerdere woonfuncties plaatsvindt;
    2. overtollige bebouwing wordt gesloopt.

Op de planlocatie aan de Overaseweg 186 wordt in totaal 500 m2 aan bijgebouw behouden. In totaal wordt er 140 m2 aan bedrijfsbebouwing gesloopt op locatie. De langgevelboerderij blijft volledig behouden voor woondoeleinden. Dit is namelijk een cultuurhistorisch object en opgenomen in de lijst met Rijksmonumenten. Daarnaast vindt er geen splitsing plaats in meerdere woonfuncties en de voormalige bedrijfswoning wordt niet van het agrarische bedrijf afgesplitst. Het agrarische bouwvlak wordt in het geheel omgezet naar de bestemming ‘wonen’. Het is niet doelmatig om dit bestemmingsvlak te verkleinen, daar het bouwvlak al zodanig van vorm is dat het de bestaande bebouwing centreert. Verkleining heeft dan ook geen toegevoegde waarde. Verder komt de 2.614 m2 oppervlakte aan woonbestemmingsvlak goed overeen met woonkavels in de omgeving/het buitengebied. Er wordt dus voldaan aan de wijzigingsbevoegdheid van gemeente Breda en het initiatief past binnen de regels van de Interim omgevingsverordening.

Voor de planlocatie is een landschapsplan opgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met een goede landschappelijke inpassing. De landschappelijke inpassing is geborgd op de verbeelding met de bestemming ‘Natuur’, daarnaast is een voorwaardelijke verplichting in de planregels verwerkt voor de uitvoering van de landschappelijke inpassing. De landschappelijke inpassing is opgesteld aan de hand van de landschapsinvesteringsregeling van de gemeente Breda, welke later in deze paragraaf nader wordt toegelicht. De landschapsinvesteringsregeling is door de provincie Noord-Brabant en de gemeente Breda opgesteld.

Beperkingen veehouderij

Ter plaatse van de aanduiding ‘Beperkingen veehouderij’ is het beleid gericht op een afwaartse beweging van de veehouderij. Het initiatief betreft geen uitbreiding van een veehouderij. Met het initiatief wordt juist een veehouderijlocatie omgezet naar woonbestemming. Daarmee ligt de ontwikkeling in lijn de afwaartse beweging van de veehouderij in het gebied.

Het initiatief aan de Overaseweg 186 past binnen het beleid van de Interim omgevingsverordening.

Algemene regels, Bevordering ruimtelijke kwaliteit

Artikel 3.5 zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit

De provincie wil de omgevingskwaliteit van Brabant bevorderen, in combinatie met een veilige en gezonde leefomgeving. Bij omgevingskwaliteit gaat het om de kwaliteit van een plek of gebied, die bepaald wordt door een goed samenspel van herkomstwaarde, belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:

  1. zorgvuldig ruimtegebruik;
  2. de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering;
  3. meerwaardecreatie;

Een plan moet een verantwoording bevatten dat het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid en toepassing is gegeven aan het principe zorgvuldig ruimtegebruik.

Doel van zorgvuldig ruimtegebruik is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Het optimaal benutten van de bestaande bebouwde omgeving draagt bij aan het behoud van de openheid en kwaliteit van het buitengebied en aan hergebruik van leegkomende of bebouwingslocaties in zowel stedelijk als landelijk gebied. Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in:

  • dat een ruimtelijke ontwikkeling in beginsel plaatsvind binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, tenzij in de verordening uitdrukkelijk anders is bepaald;
  • ingeval van stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
  • een bestemmingsplan buiten bestaand stedelijk gebied bepaalt dat gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen binnen het bouwperceel worden opgericht en daarbinnen worden geconcentreerd.

Er wordt gebruik gemaakt van het bestaande perceel en wordt daarmee invulling gegeven aan het principe zorgvuldig ruimtegebruik.

De lagenbenadering omvat de effecten op:

  1. de ondergrond, zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden;
  2. de netwerklaag, zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer.
  3. de bovenste laag zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu.

In hoofdstuk 5 ‘Milieu en Landschap’ worden effecten op bovenstaande waarden beschreven. Hieruit blijkt dat de relevante waarden op de planlocatie en het gebied niet worden aangetast.

Artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering van het landschap

Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied mogelijk maakt, bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving. De toelichting bij een bestemmingsplan bevat een motivering:

  1. van de wijze waarop de bedoelde verbetering financieel, juridisch en feitelijk is geborgd;
  2. dat de verbetering past binnen de hoofdlijnen van het te voeren ruimtelijk beleid voor dat gebied.

De bedoelde verbetering kan mede betreffen:

  1. de landschappelijke inpassing van bebouwing, voor zover expliciet vereist op grond van deze verordening;
  2. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
  3. activiteiten, gericht op behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
  4. het wegnemen van verharding;
  5. het slopen van bebouwing;
  6. een fysieke bijdrage aan de realisering van de het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszones;
  7. het aanleggen van extensieve recreatieve mogelijkheden.

Om de kwaliteit van het landschap te versterken heeft de provincie Noord-Brabant in haar “Structuurvisie ruimtelijke ordening” en de “Interim omgevingsverordening” het principe van ‘kwaliteitsverbetering van het landschap’ geïntroduceerd. Over de uitvoering van kwaliteitsverbetering verdiende het aanbeveling dat regionaal eenduidige afspraken werden gemaakt. Deze regeling is de resultante van het regionale overleg hoe om te gaan met deze kwaliteitsverbetering. De notitie biedt:

  • een eenduidig beleidskader voor de West-Brabantse gemeenten met instemming van de provincie Noord-Brabant;
  • de mogelijkheid tot maatwerk voor gemeenten blijft mogelijk om de ‘couleur locale’ te behouden, niet alles wordt dicht getimmerd;
  • een eenduidige regionale methodiek;
  • duidelijkheid over hoe de rood-met-groen koppeling kan worden opgenomen in te ontwikkelen bestemmingsplannen in overeenstemming met de Interim omgevingsverordening.

In de notitie zijn een drietal categorieën opgesteld:

  • Categorie 1: Ruimtelijke ontwikkelingen met nauwelijks tot geen landschappelijke invloed en waarbij geen (extra) kwaliteitsverbetering van het landschap wordt geëist.
  • Categorie 2: Ruimtelijke ontwikkelingen met weinig landschappelijke invloed, dan wel ruimtelijke ontwikkelingen die van nature aan het buitengebied zijn gebonden, of plaatsvinden in hiervoor aangewezen gebieden. De kwaliteitsverbetering vindt plaats in de vorm van landschappelijke inpassingsmaatregelen. Deze categorie is niet limitatief.
  • Categorie 3: Ruimtelijke ontwikkelingen welke niet tot categorie 1 of 2 behoren. De kwaliteitsverbetering wordt berekend op basis van de bestemmingswinst.

Categorie

Het initiatief op de planlocatie Overaseweg 186 bestaat uit het wijzigen van de agrarische bedrijfsbestemming met bouwvlak in de bestemming ‘Wonen’. In de landschapsinvesteringsregeling van de gemeente Breda is de volgende ontwikkeling als categorie 2 opgenomen:

  • Wijziging bestemming agrarisch-agrarisch bedrijf (inclusief agrarisch verwant en agrarisch technisch hulpbedrijf) of bedrijf in bestemming Wonen of wonen met VAB aanduiding, of andere bestemming, zoals Horeca, Maatschappelijke Doeleinden of Recreatie, mits het bestemmingsvlak wordt verkleind tot maximaal 5000 m², overtollige voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt behalve als het cultuurhistorisch waardevolle bebouwing betreft en maximaal 500 m² voormalige agrarische bedrijfsbebouwing resteert.

De beoogde ruimtelijke ontwikkeling op de locatie Overaseweg 186 is vergelijkbaar met categorie 2. Het bestemmingsvlak wonen krijgt een oppervlakte van 2.614 m2 en er wordt maximaal 500 m2 aan bijgebouwen behouden.

Indien op het perceel al groenstructuren of landschapselementen bestaan, welke planologisch niet zijn verankerd en die aan de criteria van kwaliteitsverbetering voldoen, mogen deze worden meegeteld, indien deze van toegevoegde waarde zijn voor de landschappelijke inpassing.

Landschappelijke inpassing

In bijlage 1 is het landschapsplan toegevoegd aan onderhavig plan. Hierin wordt het beleidskader kwaliteitsverbetering van het landschap beschreven. Daarnaast wordt een motivatie gegeven van de landschappelijke inpassing. Het plan voorziet in de aanplant van de landschapspakketten ‘landschapsboom als solitair’, ‘hoogstam fruitboomgaard’ en ‘bloemrijk mengsel’.

Uit bovenstaande blijkt dat de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de regels uit de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.

3.3.3 Provinciaal Waterplan Noord-Brabant 2010-2015 ‘Waar water werkt en leeft’

Het provinciaal Waterplan is op 22 december 2009 in werking getreden. Het plan bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2010-2015. De provincie wil dat het water bijdraagt aan een gezonde omgeving voor mens, dier en plant, waarin men veilig kan wonen en waar ruimte is voor economische, maatschappelijke en ecologische ontwikkelingen.

In paragraaf 5.3 komt het aspect water aan bod voor de planlocatie.

3.4 Beleid Gemeentelijk Niveau

3.4.1 Omgevingsvisie Breda 2040

Op 21 oktober 2021 is de nieuwe Omgevingsvisie Breda 2040 vastgesteld. Hierin worden de ambities, doelen en maatschappelijke opgaven beschreven waar de gemeente voor staat. Met de visie wordt perspectief geboden voor grote opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. De ambitie luidt: ‘Breda is grenzeloos, groen en gastvrij. Dit brengt ons samen. Dit maakt Breda sterk en veerkrachtig.’ Op basis van deze ambitie worden de doelstellingen en opgaven nader uitgewerkt.

Beoordeling

Het onderhavig initiatief op de planlocatie is om de huidige bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’ om te zetten naar de bestemming ‘Wonen’. De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de Omgevingsvisie Breda 2040.

3.4.2 Grondstof voor de toekomst, programma erfgoed 2019-2025

In Grondstof voor de toekomst, programma erfgoed 2019-2025 is vastgesteld dat erfgoed wordt benut als onderlegger voor de (her)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. De erfgoedkaarten vormen nu letterlijk de onderlegger voor het handelen van de gemeente. Archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed vormen hierbij een belangrijk uitganspunt voor ontwikkelingen. Archeologie is vastgelegd in de Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed, deel 1 Archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed zijn vastgelegd in de Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed, deel 2 Historische geografie en gebouwd erfgoed. De kaarten dienen, zoals vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening, als leidraad voor de erfgoedadvisering bij het opstellen of afwijken van bestemmingsplannen.

Archeologie

In het plangebied is sprake van een hoge archeologische verwachting conform de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Breda. Om de archeologische waarden in het plangebied te beschermen conform het vastgestelde gemeentelijk beleid, de Erfgoedwet 2016 en de Wet op de Archeologische Monumentenzorg 2007, is in het wijzigingsplan de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’ opgenomen, met bijbehorende vrijstellingsgrenzen van 100 m2 en 30 cm -Mv.

Figuur 7: Uitsnede Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed 1

Ter plaatse van het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' van toepassing. Het voorliggende plan heeft betrekking op het wijzigen van de agrarische bestemming en niet op de dubbelbestemming ten aanzien van archeologie. Op de planlocatie vinden naar aanleiding van het wijzigingen van de bestemming geen grondroerende activiteiten plaats. Het plan voorziet tevens niet in de bouw van nieuwe bouwwerken. Het aspect archeologie staat het voorgenomen initiatief niet in de weg. Op de planlocatie wordt geen nieuwe bebouwing gerealiseerd. Een archeologisch onderzoek is niet nodig.

Historische geografie

Historische geografie en gebouwd erfgoed zijn vastgelegd in de 'Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 2. Historische geografie en gebouwd erfgoed' van de gemeente Breda. Op onderstaande figuur is het plangebied rondom de woning en de schuur aangeduid met een middelhoge cultuurhistorische waarde. Daarnaast is de langgevelboerderij aangeduid als een rijksmonument en de voorste schuur kent een hoge cultuurhistorische waarde. Bij een wijziging (of sloop) dient rekening te worden gehouden met de karakteristieke, de historische ontwikkeling samenhangende ruimtelijke structuur en de architectonische, stedenbouwkundige en/of landschappelijke kwaliteit. De cultuurhistorische waarde is hierbij sturend.

Figuur 8: Uitsnede Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed 2

Op de Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed 2 heeft het plangebied een middelhoge waardering. De langgevelboerderij is aangeduid als rijksmonument, deze blijft ook in zijn totaliteit behouden. De voorste schuur wordt aangeduid met een hoge cultuurhistorische waarde. Deze schuur wordt gedeeltelijk gesloopt, dit betreft het gedeelte aan de noordzijde van de schuur en een klein deel van de schuur aan de zuidzijde. Hierdoor wordt de karakteristieke structuur van de schuur nauwelijks aangetast aangezien het bouwkundig beeldbepalend gedeelte van de schuur behouden blijft, namelijk het middelste deel van de schuur. De noordelijke zijde (en zuidelijke zijde) van de schuur zijn aanbouwtjes en later aangebouwd. Tevens kan worden opgemerkt dat juist door de sloop van dit gedeelte van de schuur, de zichtlijn vanaf de Overaseweg naar de langgevelboederij wordt versterkt. Verder wordt op korte termijn samen met de gemeente Breda bekeken hoe de cultuurhistorische waarde van de schuur nog beter tot recht kan komen. Initiatiefnemer is namelijk voornemens om het restant van de schuur dusdanig te restaureren, dat deze de komende jaren weer in volle glorie kan blijven bestaan. Momenteel verkeert de schuur namelijk in slechte bouwkundige staat, waardoor het niet wenselijk is hier geen verbeteringen aan door te voeren. De afdeling Erfgoed van de gemeente Breda is inmiddels op de hoogte gebracht en wordt dan ook nauw betrokken bij de aanpassingen aan de schuur. Gelet op de schaal en de onderhavige ontwikkeling wordt geen afbreuk gedaan aan deze waarden, maar zal juist een verbetering worden doorgevoerd. De beoogde ontwikkeling is passend binnen de historische geografie van de omgeving.

Gebouwd erfgoed

Op de planlocatie is de langgevelboerderij aangeduid als rijksmonument, welke volledig behouden blijft. Verder zijn er op de planlocatie of in de directe omgeving geen beschermde rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig.

4 Doelstellingen Van Het Wijzigingsplan

4.1 Inleiding

Op de planlocatie aan de Overaseweg 186 is het agrarisch bedrijf (veehouderij) beëindigd en wordt het bedrijf niet meer voortgezet. In 2021 heeft de initiatiefnemer de locatie aangekocht. Initiatiefnemer is echter niet voornemens om op locatie een rundveehouderij of ander agrarisch bedrijf te exploiteren. Daarnaast bieden de bestaande gebouwen geen toekomst meer voor een volwaardig agrarisch bedrijf. De huidige agrarische bedrijfsbestemming dient omgezet te worden naar een woonbestemming.

De voormalige bedrijfswoning in de vorm van een langgevelboerderij blijft in het geheel behouden en wordt in het geheel gebruikt voor woondoeleinden. Dit pand is cultuurhistorisch waardevol en opgenomen in de lijst met Rijksmonumenten. Momenteel zijn er nog twee voormalige bedrijfsgebouwen aanwezig met een totale oppervlakte van 640 m2. Om te voldoen aan het gemeentelijk beleid is initiatiefnemer voornemens 140 m2 te slopen. De schuur aan de voorzijde van de planlocatie is het meest verouderd en gedeeltelijk in verminderde constructieve staat, waardoor het meest doelmatige is om hier de benodigde vierkante meters te slopen. Het behouden van 500 m2 aan bijgebouw past na de wijziging binnen de bestemming ‘Wonen’. Het agrarische bestemmingsvlak wordt in het geheel omgezet naar de bestemming ‘wonen’. Het is niet doelmatig om dit bestemmingsvlak te verkleinen, daar het bouwvlak al zodanig van vorm is dat het de bestaande bebouwing centreert. Verkleining heeft dan ook geen toegevoegde waarde. Verder komt de 2.614 m2 oppervlakte aan woonbestemmingsvlak goed overeen met woonkavels in de omgeving/het buitengebied. In verband met de gevraagde landschappelijke inpassing wordt de bestemming ‘Natuur’ toegevoegd.

In figuur 9 is de nieuwe situatie weergegeven.

4.2 Landschappelijke Inpassing

4.2.1 Landschappelijke inpassing, algemeen

Op de planlocatie wordt het agrarisch bouwvlak (gedeeltelijk) omgezet in de bestemming ‘Wonen’.

De verplichte landschappelijke inpassing wordt gedeeltelijk met de bestemming ‘Natuur’ vastgelegd. Via een privaatrechtelijke overeenkomst met de initiatiefnemer en een voorwaardelijke verplichting in het wijzigingsplan zal het werkelijk realiseren en in stand houden van de landschappelijke inpassing worden vastgelegd.

4.2.2 Landschappelijke inpassing, specifiek

Voor de planlocatie Overaseweg 186 is een landschapsplan opgesteld. De planlocatie Overaseweg 186 valt onder categorie 2 van de notitie ‘Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant’. Gemeente Breda werkt met een eigen Landschapsinvesteringsregeling. In de regeling hebben ze ook voor categorie 2 ontwikkelingen een rekenmethode toegevoegd om te bepalen wat de benodigde oppervlakte aan “Natuur” moet worden.

“2 keer de langste zijde van het nieuwe bouwvlak en 1 keer de kortste zijde maal 3 meter of 4 meter als de ontwikkeling is gelegen binnen de bestemmingen Agrarisch met waarden – landschapswaarden of Agrarisch met waarden - natuur en landschapswaarden.”

Voor onderhavige locatie geldt dan het volgende:

  • 2 * 89 meter; langste zijde bestemmingsvlak, maal 4 meter is 712 m²;
  • 29 meter; kortste zijde bestemmingsvlak, maal 4 meter is 116 m²;

Totaal moet er 828 m² ingericht worden in het perceel voor landschappelijke inpassing.

Op de planlocatie Overaseweg 186 is het landschapspakket ‘Landschapsboom als solitair’ aanwezig langs de noordelijke perceelsgrens, maar staan niet op grond van de planlocatie. Om evenwicht te creëren worden aan de zuidelijke grens van het bestemmingsvlak ook ‘Landschapsbomen als solitair’ aangeplant, met daaronder een bodembedekker. Aan de noordzijde van de schuur wordt een ‘Hoogstam fruitboomgaard’ aangeplant. Dit element is onlosmakelijk verbonden met een boerenerf en geeft zo vanuit de Overaseweg de Cultuurhistorische boerderij een nog authentiekere uitstraling. Hieronder en daar omheen wordt de bestaande tuin verwijderd en ingezaaid met een bodem bedekkend bloemenmengsel.

Oppervlakte van het element ‘Hoogstam fruitboomgaard’ met daaronder een ‘Bloemenmengsel’:

Het element heeft een totale oppervlakte van 500 m².

Oppervlakte van het element ‘Landschapsboom als solitair’ met daaronder een ‘Bloemenmengsel’:

Het element heeft een lengte van 89 meter en een breedte van 3,7 meter. De totale oppervlakte is 330M²

De totale oppervlakte “Natuur” is 830 m². De verbeelding zal minimaal voorzien in deze oppervlakte.

In bijlage 1 is het landschapsplan toegevoegd.

5 Milieu En Landschap

5.1 Inleiding

Voor het ontwikkelen en in stand houden van een leefbaar en duurzaam Breda dient bij ruimtelijke planvorming rekening gehouden te worden met de milieuhygiënische aspecten die door de planlocatie en of de omgeving hiervan worden opgelegd. Door rekening te houden met deze aspecten kan een goed leefklimaat worden ontwikkeld. In dit hoofdstuk worden de verschillende milieuhygiënische aspecten die van belang zijn voor de planlocatie nader toegelicht.

5.2 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient de bodemkwaliteit ter plaatse te worden onderzocht. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Een historisch en verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 dient te worden uitgevoerd wanneer de bestemming en/of gebruik wordt gewijzigd én wanneer een gebouw of gebruik wordt gerealiseerd waarin mensen 2 uur of langer gaan verblijven. Met dit bestemmingsplan wordt de agrarische bedrijfsbestemming omgezet naar wonen. De bedrijfswoning blijft daarbij gehandhaafd. In deze woning wordt al jaar en dag gewoond, dus met de omzetting naar woonbestemming veranderd het feitelijk gebruik van dit bouwwerk ook niet. Mocht er in de toekomst toch blijken dat er een nieuw bouwwerk wordt gerealiseerd voor het verblijf van personen, dan zal bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, indien nodig, een bodemonderzoek worden overlegd. Er vinden met betrekking tot het wijzigingsplan geen grondwerkzaamheden plaats. In het kader van deze wijzigingsprocedure is het niet benodigd om een bodemonderzoek uit te voeren.

5.3 Water

Beleid

Het waterschap Brabantse Delta Is verantwoordelijk voor het waterbeheer In de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer (waaronder grondwater) heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit.

Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen In het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen In samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.

Figuur 10: Uitsnede legger- en keurkaart Waterschap Brabantse Delta

Grondwaterbeschermingsgebied

De planlocatie ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied en/of waterwingebied. Met het initiatief wordt de bestaande agrarische bestemming omgezet naar wonen. Er vinden geen werkzaamheden plaats die van invloed kunnen zijn op de instandhoudingsdoelstellingen van natte natuurparels.

Waterlopen

Aangrenzend aan de planlocatie is een categorie B-watergang gelegen. Middels de beoogde ruimtelijke ontwikkeling op de planlocatie worden de waterlopen behouden en niet belemmert.

Riolering en infiltratie

Uitgangspunt voor de waterhuishouding in met name nieuwbouwprojecten, is een duurzaam gescheiden systeem. Dit betekent dat schoon hemelwater, wat valt op daken en terreinverharding, zoveel mogelijk in het gebied opgevangen en geïnfiltreerd dient te worden en alleen het vervuilde afvalwater via het riool wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. De hoeveelheid afvalwater, die getransporteerd wordt naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie zal hiermee afnemen, wat uit het oogpunt van milieu een positieve ontwikkeling betekent. Het waterschap is geen voorstander van het toepassen van uitlogende bouwmaterialen zoals lood, koper, zink en zacht PVC. Met de beoogde planologische ontwikkeling op de locatie Overaseweg 186 worden geen nieuwe aansluitingen op de bestaande riolering gemaakt.

Het Waterschap Brabantse Delta heeft in de Keur opgenomen dat in principe verboden is om zonder vergunning hemelwater door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:

  1. het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m² is, of;
  2. de toename van verhard oppervlak maximaal 500 m² is, of;
  3. de toename van verhard oppervlak bestaat uit een sedum dak.
  4. de toename van verhard oppervlak tussen de 500 m² en 10.000 m² is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel: Benodigde retentiecapaciteit (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06.

Het Waterschap Brabantse Delta heeft in haar beleid aangegeven dat bij afgekoppeld verhardoppervlak voor locaties kleiner dan 500 m², het is toegestaan het water direct af te voeren op het oppervlaktewater of op het in de omgeving aanwezige bestaande rioolstelsel. Er hoeft dan geen infiltratie dan wel retentie toegepast te worden.

Er is geen toename van het verhard oppervlak. Door het vastleggen van het maximaal aantal vierkante meters aan bijgebouwen en het vastleggen van een bouwvlak rondom de woning is het bouwen van meer oppervlakte niet meer mogelijk. Het is niet nodig om te voorzien in infiltratie of retentie.

Het watertoets proces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: Rijkswateren, regionale wateren en grondwater. De watertoets zorgt ervoor dat bij alle ruimtelijke plannen aandacht is voor de kwaliteit én kwantiteit van water. De watertoets is verplicht bij alle plannen voor landelijk én stedelijk gebied. De gemeente doorloopt met het waterschap het watertoets proces, dat bestaat uit advisering, toetsing en goedkeuring door het waterschap. Dit wijzigingsplan wordt voorgelegd aan het waterschap Brabantse Delta. Die zal in het kader van het overleg ex. Artikel 3.1.1 Bro het wateradvies uitbrengen.

5.4 Ecologie

5.4.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen kunnen wettelijk beschermde dieren en plantensoorten in hun algemeenheid of wettelijk beschermde gebieden in het geding zijn. Om de natuurwaarden van de projectlocatie te kunnen beoordelen moet er getoetst worden aan hetgeen beschreven staat in de Wet natuurbescherming. Daarnaast is het beleid aangaande het Natuurnetwerk van belang.

5.4.2 Gebiedsbescherming

Op grond van de Wet natuurbescherming is het verboden activiteiten te verrichten die leiden tot aantasting van wettelijk beschermde soorten en van hun voortplantingsplaats, vaste rustplaats of vaste verblijfplaats. De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van gebieden die om hun ecologische waarde beschermd moeten worden. Daaronder vallen onder andere de zogenaamde Natura 2000 gebieden.

De planlocatie ligt niet in een speciale beschermingszone als bedoeld in de Wet natuurbescherming of binnen het Natuurnetwerk. De planlocatie ligt op circa 3,7 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebieden (Ulvenhoutse bos).

Op de planlocatie wordt de agrarische bestemming gewijzigd naar wonen. De agrarische activiteiten zijn op de planlocatie stopgezet. Op de planlocatie kunnen na de wijziging van de bestemming geen agrarische activiteiten meer plaats vinden waardoor de invloed op de Natura 2000 gebieden en op speciale beschermingszones afneemt. Juist doordat er geen veehouderij meer geëxploiteerd zal worden op locatie heeft dit positieve ontwikkelingen in het kader van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. De ontwikkelingen zijn beperkt tot het plangebied zelf en met dit wijzigingsplan is slechts sprake van het omzetten van de bestemming. Gelet op de kleinschaligheid en aard van de voorgenomen ontwikkeling en ligging op voldoende geruime afstand tot Natura 2000 gebieden, kunnen negatieve effecten op Natura 2000 gebieden als een kwaliteitsverlies of overschrijding van de gestelde drempelwaarde geheel uitgesloten worden. Een nader onderzoek naar de invloed op Natura 2000 gebieden is voor onderhavig wijzigingsplan niet benodigd.

5.4.3 Beschermde soorten

Het is in theorie mogelijk dat op de locatie dier- en plantensoorten van de Habitatrichtlijnen voorkomen of dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Wet natuurbescherming. De volgende beschermde soorten mogelijk in het plangebied worden aangetroffen, concreet zijn dit de kamsalamander, de heikikker, de poelkikker, de rugstreeppad, de vleermuis en de drijvende waterweegbree. Met uitzondering van vleermuis bestaat de habitat van deze soorten voornamelijk uit stromend dan wel stilstaand water.

De vleermuis leeft in bomen en/of in gebouwen. Verblijfplaatsen van vleermuizen kunnen worden gevonden in spouwmuren, maar ook achter betimmering en daklijsten en zijn dus zeer moeilijk op te sporen. Op de planlocatie worden geen bomen gekapt. Een nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht, maar er geldt altijd een algemene zorgplicht voor beschermde en onbeschermde soorten. Bij een eventuele separate sloopvergunning zal het gevoegd gezag bepalen of er ten aanzien van deze activiteit een nader onderzoek benodigd is. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk voor dit wijzigingsplan.

Tevens kan door middel van de Effectenindicator soorten van Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit gekeken worden of de werkzaamheden voor het realiseren van de beoogde situatie een bedreiging vormen voor de beschermde soorten. De resultaten van deze scan zijn opgenomen in de volgende figuur.

Figuur 11: Uitsnede Effectenindicator soorten

Uit de Effectenindicator blijkt dat er in de omgeving van de planlocatie een waarneming is gedaan van de ‘grote bonte specht’. De grote bonte specht is een beschermde inheemse soort (niet bedreigd) die van nature in het wild in Nederland voorkomt. Het is verboden (opzettelijk) nesten, voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te beschadigen of vernielen.

De grote bonte specht is gevoelig voor de volgende activiteiten:

  • verlies vaste voortplantings-, rust- of verblijfsplaatsen;
  • verlies functioneel leefgebied;
  • versnippering leefgebied;
  • verontreiniging;
  • verstoring door trilling, beweging of mechanische effecten.

De grote bonte specht vind je in alle soorten bos: loofhout, naaldhout of gemengd bos. Een gevarieerde bosstructuur (jonge en oude bomen, dicht en open bos) geniet de voorkeur. Ze is niet echt aan één bos gebonden. Grote bonte spechten hakken in bomen een nestholte uit met een rond gat. Ze hebben een voorkeur voor zachte houtsoorten, zoals berken. In de nestholte worden de eieren gewoon op het hout gelegd.

Los van de planologische wijziging naar woonbestemming en de sloop van enkele vierkante meters voormalig agrarisch bedrijfsgebouw, vinden er binnen de planlocatie geen veranderingen plaats. Binnen de planlocatie is geen sprake van een verblijfsgebied of leefgebied voor de grote bonte specht. De enkele solitaire bomen die aanwezig zijn betreffen eikenbomen, welke door de harde houtsoort niet de voorkeur hebben voor het maken van holtes door de grote bonte specht. Mocht dit toch het geval zijn, dan is de instandhouding van deze bomen juridisch-planologisch geborgd. Hiermee gaat eventueel leefgebied of verblijfsgebied niet verloren. In de directe nabijheid is het Mastbos gelegen. Het is dus aannemelijk dat dit het leef- en verblijfsgebied voor de grote bonte specht betreft. Het initiatief heeft geen invloed op het Mastbos. Verder vinden er binnen de planlocatie geen werkzaamheden plaats die zorgen voor trilling, beweging of mechanische effecten anders dan de bestaande activiteiten die op locatie plaatsvinden.

Gelet op de aanwezige of ontbrekende elementen in relatie tot de storende factoren behorende bij de aanwezigheid van een grote bonte specht, kan worden geconcludeerd dat het niet aannemelijk is dat dit initiatief zorgt voor schadelijke effecten. Een overtreding van de Wet natuurbescherming is dan ook niet aan de orde. Een nader onderzoek naar soortenbescherming is niet benodigd.

5.5 Bedrijven

5.5.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder als gevolg van (bedrijfs-)activiteiten. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-publicatie ‘Bedrijven en Milieuzonering’ gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstand geldt tussen enerzijds de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen mogelijk is. De gegeven afstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen.

5.5.2 Milieu richtafstanden

Omgevingstype

In de VNG-publicatie is een gebied ingedeeld in twee typen: rustige woonwijk/rustig buitengebied of gemengd (buiten)gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied beschouwd worden. Indien sprake is van een gemengd gebied kan de richtafstand met één afstandsstap worden verlaagd.

De planlocatie ligt in het, door de VNG-publicatie aangegeven, ‘gemengd gebied’. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. De planlocatie ligt namelijk in het buurtschap ‘Overa’. Een bebouwingscluster/bebouwingslint in het buitengebied van gemeente Breda. Tevens ligt de planlocatie op relatief korte afstand van de rijksweg A16. Ter plaatse van gebieden die direct naast hoofdinfrastructuur zijn gelegen is namelijk sprake van een verhoogde milieubelasting door geluid.

Richtafstanden

De planlocatie ligt in het landelijk gebied. In de omgeving zijn een aantal bedrijven gevestigd. Alle bedrijven in een straal van circa 200 meter van de planlocatie zijn beoordeeld. In onderstaande tabel is de afstand weergegeven ten opzichte van de planlocatie.

Tabel 1: Richtafstanden bedrijven, omgevingstype 'gemengd gebied'

Bedrijfsomschrijving Adres Cat. Geur Stof Geluid Gevaar Afstand van bouwvlak tot planlocatie

Veldschuurtje

Overaseweg 17

2

0

0

10

10 m

17 m

Melkveehouderij

Overaseweg 188

2

50/30 *

10

10

0 m

12 m

Uit tabel 2 blijkt dat de planlocatie Overaseweg 186, met uitzondering van het aspect geur afkomstig van het bedrijf Overaseweg 188, niet ligt binnen de richtafstanden van omliggende bedrijven. Niet de VNG-richtafstanden maar de Wet geurhinder en veehouderij is leidend voor het aspect geur. Voor de bestaande veehouderijbedrijven in de omgeving geldt volgens de Wet geurhinder en veehouderij voor een veehouderij met dieren zonder een geuremissiefactor een vaste afstand vanaf het emissiepunt tot aan het geurgevoelig object van 50 meter buiten de bebouwde kom. Deze afstand wordt behaald. In paragraaf 5.8 wordt verder ingegaan op het aspect geur met betrekking tot omliggende veehouderijen.

Geconcludeerd kan worden dat er ten aanzien van het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen zijn voor het initiatief.

5.6 Geluid

Bij het ontwikkelen van een ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan. De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag in vooral de Wet geluidhinder en daarnaast in de Wet ruimtelijke ordening, op basis van het voorzien in een goed woon- en leefklimaat. In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) is een woning een geluidsgevoelig object. Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van een binnen- of buitenstedelijke ligging.

De planlocatie ligt aan de Overaseweg. De Overaseweg heeft een maximum snelheidsregime van 60 km/h. Middels voorliggend bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een (burger)woning heeft geen invloed op de geluidsnormen in het milieuspoor. Op basis van art. 76 lid 3 van de Wet geluidhinder hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een (burger)woning. De bestaande bedrijfswoning op de planlocatie wordt omgezet naar een burgerwoning.

De bestaande woning is op circa 56 meter van de as van de weg gesitueerd. Bij een afstand van minimaal 15 meter vanaf de as van de weg wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden wanneer er circa 800 voertuigbewegingen of meer per etmaal in de straat plaats vinden. Conform de informatie van provincie Noord-Brabant (staat van mobiliteit Brabant, intensiteit van het netwerk) blijkt dat de Overaseweg ter plaatse van de planlocatie een verkeersintensiteit van 180 voertuigbewegingen per etmaal bevat. Er vinden dan ook ruimschoots minder dan 800 voertuigbewegingen per etmaal plaats. Wel moet worden opgemerkt dat de planlocatie is gelegen in de nabijheid van de rijksweg A16. Deze rijksweg zorgt voor een verhoogde milieubelasting door geluid. De snelweg is gelegen op een afstand van circa 85 meter van de planlocatie.

Om toch een eerste inschatting te kunnen geven van het geluid afkomstig van de omliggende wegen en dan met name van de rijksweg A58 ter plaatse van de planlocatie, wordt gebruik gemaakt van de kaart ‘Geluid in Nederland van wegverkeer (Lden)’ van Atlas van de Leefomgeving. Deze kaart geeft een ruwe inschatting van de geluidkwaliteit rondom alle rijkswegen, provinciale en gemeentelijke wegen in Nederland. Op basis van deze kaart, zie figuur 12, blijkt dat het geluid afkomstig van wegerkeer leidt tot een geluidbelasting van 51-55 dB ter plaatse van de planlocatie. De geluidkwaliteit is hiermee ‘redelijk’. In het kader van ‘een goede ruimtelijke ordening’ kan worden geconcludeerd dat hiermee het geluidsniveau aanvaardbaar is. De historisch gegroeide situatie zal niet leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat. Gelet op voorgaande is een akoestisch onderzoek niet benodigd.

Figuur 12: Uitsnede kaart Atlas van de Leefomgeving

5.7 Luchtkwaliteit

Conform de Wet Luchtkwaliteit kan elk project dat NIBM (niet in betekenende mate) bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als het plan NIBM aan de luchtkwaliteit bijdraagt, hoeft geen uitgebreid luchtonderzoek meer uitgevoerd te worden.

Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Het NSL zorgt ervoor dat Nederland binnen de door Europa gestelde termijn zal voldoen aan de Europese grenswaarden op het gebied van fijn stof en stikstofdioxide. In het NSL is een lijst met ruimtelijke infrastructurele projecten opgenomen met een maatregelenpakket, dat ervoor gaat zorgen dat de huidige overschrijdingen van de luchtkwaliteit worden opgelost en de negatieve effecten van geplande ruimtelijke ontwikkelingen worden gecompenseerd.

Een plan is vanaf 1 augustus 2009 NIBM als het een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3 % van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 en NO2. De categorieën die altijd NIBM zijn, de volgende:

Woningbouw:

  • 1500 woningen (netto) bij minimaal één ontsluitingsweg;
  • 3000 woningen (netto) bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

De ontwikkeling op de planlocatie Overaseweg 186 valt niet onder een van de hierboven genoemde categorieën. Er vindt in het plan geen toevoeging van nieuwe woningen plaats. Gesteld kan worden dat de beoogde ontwikkeling op de planlocatie Overaseweg 186 een ‘niet in betekenende mate’ bijdrage levert, die beschouwd kan worden als verslechtering van de luchtkwaliteit. Het omzetten van de bestemming van de voormalige bedrijfswoning, zal niet resulteren in een significante toename van het verkeer op de Overaseweg. Het zal eerder een afname van vrachtverkeer met zich meebrengen omdat het agrarisch bedrijf niet meer bevoorraad dient te worden. Voor het onderhavige plan geldt een grens van 3 %. De verkeersbewegingen als gevolg van de ontwikkeling op de planlocatie zal naar verwachting geen invloed hebben op de luchtkwaliteit ter plaatse en derhalve de 3 % grens niet overschrijden. Een nader onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Omdat bij de beoogde ontwikkeling sprake is van een nieuwe woonfunctie, dient ook een beoordeling plaats te vinden of voldaan wordt aan de wettelijke luchtkwaliteitseisen c.q. inzicht te worden gegeven in de heersende concentraties. De coördinaten van de woning aan de Overaseweg 186 zijn bij benadering:

  • x = 110 557
  • y = 395 548

De Grootschalige Concentratie- en Depositiekaart Nederland (GCN) van het RIVM tonen ter hoogte van deze coördinaten, de volgende achtergrondconcentraties:

  • 2020: PM10: 15.29 μg/m3 en NO2: 17.98 μg/m3
  • 2025: PM10: 15.51 μg/m3 en NO2: 16.69 μg/m3
  • 2030: PM10: 13.48 μg/m3 en NO2: 13.75 μg/m3

Deze waarden liggen ruim beneden de grenswaarde van PM10 en NO2 van 40 μg/m3. Hiermee vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de ontwikkeling van de planlocatie.

5.8 Geur

Toetsingskader

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) betreft een wet waarmee de nationale regels inzake geurhinder ten opzichte van de tot veehouderijen behorende dierenverblijven vastgesteld staan. De Wet geurhinder en veehouderij heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van geurbelasting, onder andere als gevolg van emissies door veehouderijen. Met minimumafstanden en maximale waarden voor geurbelasting krijgen geurgevoelige objecten bescherming tegen geurhinder. Met de in de Wet geurhinder en veehouderij opgenomen grenswaarden moet rekening gehouden worden bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zoals het wijzigen van een bestemming. De Wet geurhinder en veehouderij vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning.

Indirect heeft de Wet geurhinder en veehouderij ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt ‘omgekeerde werking’ genoemd. Voor wat betreft geurhinder van veehouderijen betekent dit dat de volgende aspecten in oogschouw moeten worden genomen:

  • Wordt er een onevenredige inbreuk gemaakt op de mogelijkheden voor bedrijfsontwikkeling van de nabij gelegen veehouderijen?
  • Is ter plaatse van het plangebied een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd?

Een geurgevoelig object is een gebouw dat is bestemd voor en geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf. Het gebouw moet hiervoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze worden gebruikt.

Gevoelig object- omgekeerde werking

De bestaande woning aan Overaseweg 186 ligt buiten de bebouwde kom. In het vigerend bestemmingsplan ‘Buitengebied Zuid 2013’ is de planlocatie aangeduid als agrarisch bedrijf met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – veehouderij’. Ter plaatse is een agrarische bedrijfsuitoefening in de vorm van een veehouderij rechtstreeks toegestaan. Initiatiefnemer heeft de locatie in 2021 aangekocht en is niet voornemens op locatie een veehouderij te exploiteren. Hiermee dient het agrarisch bedrijf met daarbij de ‘specifieke vorm van agrarisch – veehouderij’ omgezet te worden in woonbestemming. Na het doorlopen van dit wijzigingsplan zal de inrichting en daarbij de voormalige bedrijfswoning dan ook ná 19 maart 2000 geen onderdeel meer uit van een veehouderij. Hierdoor dienen omliggende veehouderijbedrijven conform de Wet geurhinder en veehouderij een vaste afstand te hanteren van 50 meter. Dit geldt voor veehouderijbedrijven met dieren zonder en met een geuremissiefactor. Een geurnorm uitgedrukt in OUE/m3 is voor de locatie Overaseweg 186 niet van toepassing. Een berekening naar voorgrondbelasting middels VStacks-Vergunning is hierdoor niet benodigd.

De dichtstbijzijnde actieve veehouderij waarbij de vaste afstand voor onderhavige kwestie van toepassing is, is de veehouderij aan Overaseweg 188 te Breda. Conform de Web-BVB van de provincie Noord-Brabant betreft dit een melkrundveehouderij.

Zoals beschreven geldt er een vaste afstand van 50 meter ten opzichte van omliggende veehouderijen. Deze 50-meter afstand moet worden gerekend vanuit de uiterste situering van een gevoelig object. In dit geval betreft het de bestaande woning aan de Overasweg 186. Opgemerkt dient te worden dat dit een cultuurhistorische langgevelboederij betreft. De woning is hiermee beschermd en kan niet worden gesloopt of worden vervangen. Verder is er binnen het woonbestemmingsvlak niet nog een woning mogelijk. Ook zal de bestaande langgevelboerderij worden omkaderd met een bouwvlak, om hiermee aan te sluiten bij de werkwijze van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Zuid 2013.

De bestaande woning is gelegen op een afstand van 53 meter van het meest dichtbij gelegen bedrijfsgebouw aan de Overaseweg 188. De rundveestallen zijn gelegen op een afstand van minimaal 77 meter van de woning. Geconcludeerd kan worden dat hiermee wordt voldaan aan de vaste afstand van 50 meter van de gevel/het emissiepunt van het meest dichtbij gelegen dierenverblijf tot het gevoelig object.

Gelet op bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de omzetting van de agrarische bedrijfslocatie aan de Overaseweg 186 naar wonen geen inbreuk maakt in de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende veehouderijen.

Woon- en leefklimaat planlocatie

Bij de beoordeling of het leefklimaat ter plaatse van de planlocatie acceptabel is, dient de geurbelasting veroorzaakt door alle in de buurt gelegen veehouderijen samen (achtergrondbelasting) en de geurbelasting op het plangebied door de individuele bedrijven (voorgrondbelasting en vaste afstand) veroorzaakt in beeld te worden gebracht. Beoordeeld moet worden of de belasting acceptabel is.

Het woon- en leefklimaat als het gevolg van de geurbelasting van omliggende veehouderijen is in onderstaande afbeelding weergegeven. De Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant heeft voor heel Noord-Brabant, op basis van een export van de bronnen uit Web-BVB met behulp van V-Stacks Gebied, de achtergrondbelasting bepaald. De gehanteerde emissiegegevens dateren van het jaar 2021 en zijn daarmee actueel. De emissie van elk bedrijf is geconcentreerd op de x- en y-coördinaat zoals die in het Web-BVB is ingevoerd. Hierdoor geeft de onderstaande kaart een indicatie van het woon- en leefklimaat. Opgemerkt dient te worden dat in de directe nabijheid van een veehouderij de achtergrondbelasting net anders kan zijn. Als uit deze kaart blijkt dat er overbelaste situaties aan de orde zijn, is een gedetailleerde achtergrondberekening benodigd.

Uit onderstaande figuur, een uitsnede van de achtergrondbelastingkaart van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant, blijkt dat de kwaliteit van de leefomgeving op basis van de achtergrond belasting als ‘zeer goed’ is aan te merken. Op de planlocatie is er geen sprake van een overbelaste situatie. Op de planlocatie is de achtergrondbelasting zo laag dat niet te verwachten is dat er op basis van de voorgrondbelasting van een afzonderlijke veehouderij belemmeringen optreden. Een aanvullende berekening voor het bepalen van de achtergrondbelasting of voorgrondbelasting is in deze situatie dan ook niet noodzakelijk. Er is derhalve sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat op basis van geuremissie voor de gehele planlocatie.

Figuur 13: Uitsnede achtergrondbelastingkaart ODZOB

Gelet op bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect geur geen belemmering vormt voor het omzetten van de agrarische bedrijfsbestemming naar wonen voor de locatie Overaseweg 186 te Breda. Tot slot kan worden aangegeven dat de rundveehouderij binnen de planlocatie met deze omzetting definitief verdwijnt, wat de milieukwaliteit in de directe omgeving van de planlocatie juist ten goede komt.

5.9 Externe Veiligheid

Algemeen

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (autowegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen). Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Externe veiligheid gaat nadrukkelijk niet over de veiligheid van de mensen die werkzaam zijn binnen het bedrijf of het betreffende transportmiddel. Dit wordt geregeld via de Arbeidsomstandighedenwetgeving.

De doelstelling ten aanzien van externe veiligheid in de milieuvisie van de gemeente Breda is:” In 2015 zijn de risico’s inzichtelijk, bekend en aanvaardbaar. Waar noodzakelijk liggen rampenplannen en vluchtroutes klaar. De hulpverleningsdiensten zijn opgeleid en de Bredanaars weten wat ze moeten doen bij gevaarlijke situaties”.

Binnen het vakgebied externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico geeft inzicht in de theoretische kans op overlijden van een individu op een bepaalde horizontale afstand van een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico wordt bepaald door te stellen dat een (fictief) persoon zich 24 uur per dag gedurende een heel jaar onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt bepaald door het aantal transporten van gevaarlijke stoffen en de ongevalfrequentie en wordt uitgedrukt als een kans per jaar. De plaatsgebonden risicocontour is een contour waarbij alle punten met een gelijk risico met elkaar verbonden worden. Deze punten worden bepaald door de kans van optreden van diverse ongevalscenario’s. De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico is 10-6 per jaar en geldt voor nieuwe situaties. Hierbinnen mogen geen kwetsbare objecten worden toegevoegd en ook nieuwe beperkt kwetsbare objecten, zijn in beginsel niet toegestaan. Als het plaatsgebonden risico 10-8 per jaar is, wordt het als verwaarloosbaar beschouwd.

Groepsrisico

Het groepsrisico wordt behalve de ongevalfrequentie en het aantal transporten van gevaarlijke stoffen, tevens bepaald door de hoeveelheid aanwezige mensen in de nabijheid van een mogelijk ongeval. Bij het aangeven van representatieve hoeveelheden personen wordt gewerkt vanuit zowel kwetsbare als beperkt kwetsbare objecten. Met het groepsrisico wordt aangegeven hoe groot het aantal dodelijke slachtoffers bij een ongeval kan zijn op basis van de hoeveelheid aanwezige mensen. Naarmate de groep slachtoffers groter wordt, moet de kans op een dergelijk ongeval (kwadratisch) kleiner zijn. Bij het bepalen van het groepsrisico wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde.

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen). Externe veiligheid gaat nadrukkelijk niet over de veiligheid van de mensen die werkzaam zijn binnen het bedrijf of de betreffende transportroute.

Regelgeving

Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico’s vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste regelingen zijn:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen, Staatsblad 2004 nr. 250.
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen, Staatsblad 2010 nr. 686.
  • Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke stoffen, Staatscourant 4/8/2004 nr. 147 (Besluit Transportroutes Externe Veiligheid, Basisnet weg en spoor).

De normen in de besluiten zijn vastgelegd in de vorm van grenswaarden en richtwaarden. De grenswaarden geven de milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste in stand moet worden gehouden. De richtwaarden geven de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip zoveel mogelijk moet zijn bereikt en die, waar zij aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan normen vermeld in bovengenoemde regelgeving. Een ontwikkeling is niet toegestaan indien deze leidt tot een overschrijding van de grenswaarden. Van de richtwaarden kan gemotiveerd worden afgeweken.

Inrichtingen

Op basis van de uitgevoerde risico-inventarisatie blijkt dat de planlocatie niet in een invloedsgebied ligt van een Bevi-bedrijf, waardoor het Bevi niet relevant is en er geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik binnen het plangebied.

Transportleidingen

Uit de Risicokaart Nederland blijkt dat er geen risicorelevante buisleidingen in de directe omgeving aanwezig zijn. Op basis van de uitgevoerde risico-inventarisatie blijkt dat de planlocatie niet in een invloedsgebied ligt van een buisleiding, waardoor het Bevb niet relevant is en er geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik binnen het plangebied.

Transport van gevaarlijke stoffen

Beoordeling van de risico’s veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage 2, 3 en 4 van het Bevt zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor het Basisnet Weg geldt dat daar waar in de tabel van bijlage 2 van het Bevt de afstand ‘0’ is vermeld het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.

Ten westen van de planlocatie bevind zich de HogeSnelheidsLijn (HSL). Over dit traject worden geen gevaarlijke stoffen vervoer en kent dus geen (externe) veiligheidscontouren. Ten westen van de planlocatie, op een afstand van circa 405 meter van het beoogde woonbestemmingsvlak, ligt de rijksweg A58/A16. Het relevante wegvak betreft B116: A16/A58: afrit 15 (Rijsbergen) – Knp. Galder.

De veiligheidszones (gemeten vanaf het midden van de weg (aan weerszijden) van bovengenoemde wegvak bedraagt ter plaatse 30 meter. Binnen de veiligheidsafstand geldt een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar. Hierbinnen mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Binnen de genoemde veiligheidsafstand wordt geen (beperkt) kwetsbaar object voorzien. De as van de rijksweg is namelijk gelegen op een afstand van circa 405 meter van de planlocatie. Het betreft hier een bestaande bedrijfswoning, waarbij de agrarische bedrijfsbestemming wordt omgezet naar wonen. Er is geen sprake van een nieuw kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object.

Langs wegdelen waarover veel wagons met brandbare vloeistoffen worden vervoerd, komen zogenaamde plasbrandaandachtsgebieden (PAG’s) voor. Deze gebieden zijn extra kwetsbaar voor ongelukken waarbij deze wagons omvallen. De inhoud kan dan weglekken en in brand raken.Een PAG komt overeen met een zone van 30 meter aan weerszijden van de weg, gemeten vanaf de vangrail. Voor die zone gelden aanvullende bouwvoorschriften.Voor bovengenoemd wegvak is er sprake van een PAG. Echter ligt de planlocatie met 405 meter dus buiten het PAG.

In de Eindrapportage Basisnet Weg is opgenomen dat er op dit moment langs Rijksweg A16 (van Breda tot aan de aansluiting met de A58) en langs Rijksweg A58 (vanaf de Rijksweg A16 tot aan de aansluiting met de Rijksweg A27) het groepsrisico niet groter is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. In dat geval kan op grond van artikel 8, 2e lid onder a een verantwoording achterwege blijven. Er is geen sprake van de oprichting van meer kwetsbare objecten. De hoogte van het groepsrisico wordt niet in betekenende mate beïnvloed aangezien het aantal personen binnen het plangebied niet toeneemt.

Indien zoals in onderhavig plan sprake is van een beperkte verantwoordingsplicht dient in te gaan op de volgende onderdelen:

  1. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg of spoorweg, en
  2. voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg of spoorweg een ramp voordoet.

Ad a) Bestrijdbaarheid

De inrichting van het plangebied heeft geen invloed op de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen ter plaatse van de risicobron.

Ad b) Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten.

In geval van een calamiteit moeten personen kunnen schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij met name parameter. Uitgangspunt is dat bij nieuwbouw voldoende aandacht besteed wordt aan de luchtdichtheid van gebouwen. Daarnaast dient in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het Waarschuwing en Alarmering Systeem (WAS) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. De personen binnen de planlocatie zijn zelfredzaam.

Figuur 14: Uitsnede risicokaart, provincie Noord-Brabant

Ten aanzien van het aspect externe veiligheid kan worden geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn voor de wijziging naar bestemming ‘Wonen’ ter plaatse van de locatie Overaseweg 186 te Breda.

6 Planbeschrijving

6.1 Juridische Planbeschrijving

Er is sprake van wijziging van de verbeelding van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Zuid 2013’. Ter plaatse van de planlocatie wordt de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’ met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – veehouderij’ omgezet naar de bestemming ‘Wonen’. Voor wat betreft de planregels zijn de overeenkomstige regels van het geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied Zuid 2013’, zijnde het ‘moederplan’ voor dit wijzigingsplan van toepassing.

6.2 Voorwaarden Wijzigingsbevoegdheid

De planlocatie Overaseweg 186 heeft de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’ en een bouwvlak met daarbij de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – veehouderij’. Binnen het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied Zuid 2013’ is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het agrarisch bouwvlak (gedeeltelijk) te wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ (artikel 4.7 lid b). In dit hoofdstuk volgt een uiteenzetting van deze voorwaarden en hoe aan deze voorwaarden wordt voldaan.

4.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met inachtneming van het bepaalde in artikel 26 lid 26.7 van dit plan en wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 2 aan deze regels is toegevoegd:

b. voor het deels wijzigen van deze bestemming ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', voor zover een bedrijfswoning aanwezig is, in de bestemming 'Wonen' en het restant van de aanduiding 'bouwvlak' te verwijderen met dien verstande dat:

  1. de agrarische ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven niet worden beknot;

De bestemmingswijziging naar ‘Wonen’ levert geen onevenredige beperking op voor de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven. In paragraaf 5.5 bedrijven en paragraaf 5.8 geur is dit nader onderbouwd.

  1. aan cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden en milieuhygiënische en water- en bodemhuishoudkundige aspecten geen onevenredige schade wordt toegebracht;

Deze thema’s zijn in hoofdstuk 3.4.2 en hoofdstuk 5 nader toegelicht. Met de omzetting naar woonbestemming vindt geen onevenredige schade plaats.

  1. de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt, behoudens cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en deze sloop afdoende is verzekerd, waarbij maximaal 500 m² mag worden gehandhaafd als bijgebouw, alsmede overtollige verharding wordt verwijderd

Op locatie is momenteel 640 m2 aan voormalige bedrijfsgebouwen aanwezig, deze bijgebouwen zijn niet opgenomen in de lijst van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing (de woning daarentegen wel en wordt dan ook in het geheel voor woondoeleinden behouden). In totaal zal 140 m2 aan bijgebouw oppervlakte worden gesloopt, waardoor het maximum van 500 m2 blijft behouden. Deze oppervlakte aan bijgebouwen binnen het woonbestemmingsvlak zal in de regels worden vastgelegd.

  1. het aantal woningen niet mag toenemen tenzij in de planregels voor de bestemming 'Wonen' anders is bepaald.

Het aantal woningen neemt niet toe, waardoor wordt voldaan aan deze voorwaarde.

7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische Uitvoerbaarheid

De ontwikkeling op de locatie Overaseweg 186 is een particulier initiatief. De in deze toelichting beschreven ontwikkeling zullen dan ook volledig vanuit particulier initiatief gerealiseerd en gefinancierd worden. Het gehele terrein is particulier eigendom. Investeringen vanuit de gemeente zijn derhalve niet noodzakelijk.

8 Communicatie

8.1 Inleiding

In het wijzigingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor dit voorliggende wijzigingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.

8.2 Procedure

8.2.1 Participatie

Participatie zorgt voor een zorgvuldige afstemming tussen de initiatiefnemer van een (bouw)plan en de omgeving. Met de ‘omgeving’ wordt bedoeld iedereen waarop het plan effect kan hebben, zoals bijvoorbeeld omwonenden, scholen en aangrenzende bedrijven. Participatie is er specifiek op gericht om alle wensen, belangen en bezwaren van de omgeving te kunnen betrekken in het verdere ontwerp van het plan. Doel van de participatie is niet om ‘overeenstemming’ over het plan te verkrijgen. Aanleiding voor het starten van participatie is het moment dat een initiatiefnemer een ruimtelijk ontwikkelingsproject wil uitvoeren dat niet past in het geldende bestemmingsplan.

Breda kent vier participatieniveaus. Per initiatief wordt door de initiatiefnemer gekeken welk niveau het beste bij het initiatief past. Een grotere invloed van uw initiatief op belanghebbenden en/of de omgeving vraagt om een hoger participatieniveau. De ontwikkeling op de planlocatie Overaseweg 186 betreft een participatieniveau 0, dit betekent dat de belanghebbenden geïnformeerd dienen te worden. De initiatiefnemer brengt de belanghebbenden zo snel mogelijk op de hoogte van het plan.

Gelet op de aard van het initiatief is ervoor gekozen om een informatiebrief van de ontwikkeling aan te bieden bij omwonenden. Deze brief is ter kennisname gedeeld met de gemeente Breda. Het is logisch om te kiezen voor een beperkte invloed cirkel. De omliggende buren, welke overwegend zicht hebben op de locatie, zijn geïnformeerd. De mogelijkheid is geboden om, indien omwonenden inhoudelijke vragen hadden, ze zich konden richten tot de adviseur van initiatiefnemer. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt. Derhalve kan ervan uit worden gegaan dat omwonenden geen bezwaren bij de ontwikkeling hebben, of het niet nodig vonden om in het kader van de dialoog een reactie te geven. De uitvoer van de omgevingsdialoog is hiermee voldoende.

8.2.2 Vooroverleg

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is onderhavig voorontwerpontwerp-wijzigingsplan toegezonden aan de volgende instanties:

  1. Provincie Noord-Brabant
  2. Waterschap Brabantse Delta
  3. Brandweer Midden- en West-Brabant
  4. Natuurplein

Provincie Noord-Brabant

Op 4 april 2022 heet Provincie Noord-Brabant een advies uitgebracht voor de locatie Overaseweg 186 te Breda. De provincie concludeert dat het plan in overeenstemming is met de provinciale belangen. De vooroverlegreactie is toegevoegd aan de bijlage.

Waterschap Brabantse Delta

Het plan is in het kader van het vooroverleg ook verstuurd naar Waterschap Brabantse Delta. Zij hebben binnen de termijnen geen vooroverlegreactie gegeven.

Brandweer Midden- en West-Brabant

Op 29 maart 2022 heeft Brandweer Midden- en West-Brabant een advies uitgebracht voor de locatie Overaseweg 186 te Breda. Ten aanzien van het aspect bereikbaarheid wordt aangenomen dat de bestaande wegen naar het plangebied momenteel niet geheel voldoen aan de voorschriften. Daar dit een bestaande locatie is, is in overleg met de gemeente Breda besloten om hier op dit moment geen extra eisen aan te verbinden. Voor wat betreft de opkomsttijd van de brandweer adviseert de brandweer om aanvullende voorzieningen te treffen die de mate van brandveiligheid op de locatie kunnen vergroten, mochten deze nog niet aanwezig zijn. Ten aanzien van bluswatervoorzieningen kan worden gesteld dat er voldoende voorzieningen aanwezig zijn conform de Beleidsregels.

Natuurplein de Baronie

Het plan is in het kader van het vooroverleg ook verstuurd naar Natuurplein de Baronie. Zij hebben geen vooroverlegreactie op het plan gegeven.

1 Inleidende Regels

1 Begrippen

1.1 Het plan

het bestemmingsplan “Buitengebied Zuid 2013, wijzigingsplan Overaseweg 186” van de gemeente Breda;

1.2 Verbeelding

de verbeelding (plankaart) van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Zuid 2013, wijzigingsplan Overaseweg 186’ zoals vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0758.WP2022227027-VG01 met bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 Aan-huis-gebonden-beroepen

Een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde prostitutie, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet-publieksaantrekkend zijn en die door een bewoner op kleine schaal in of bij een (bedrijfs)woning wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs) woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.4 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 Aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 Agrarisch bedrijf

een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.7 Archeologische waarden

waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en die als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen;

1.8 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.9 Bed en Breakfast

een voorziening gevestigd in een (bedrijfs)woning of een bijgebouw en gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een recreatief en veelal kortdurend nachtverblijf met het serveren van ontbijt, waarbij de bedrijfsvoering wordt gerund door de bewoners van de desbetreffende woning en/of eigenaren van het bijgebouw.

1.10 Bedrijfsgebouw

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.11 Bestaande situatie (bebouwing en gebruik)

legaal tot stand gekomen bebouwing en gebruik, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende vergunning

1.12 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 Bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO met bijbehorende regels, toelichting en bijlagen;

1.14 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 Boerderij met geïntegreerde bedrijfsruimte

een authentieke agrarische bedrijfswoning waarbij de bedrijfsruimte (vroeger meestal de veestal) zodanig is geïntegreerd in de bouwmassa dat woning en bedrijfsruimte als een architectonische eenheid moet worden beschouwd.

1.16 Bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw dat in bouwkundig opzicht en qua gebruik ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.17 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.18 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.19 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 Bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.21 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.22 Bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.23 Cultuurhistorische waardevolle bebouwing

alle gebouwen welke zijn aangewezen als gemeentelijke- en/of rijksmonument en de in bijlage 3 bij de regels opgenomen panden alsmede die bebouwing waarbij na bouwhistorisch onderzoek is gebleken dat deze als cultuurhistorisch waardevol kan worden aangemerkt;

1.24 Extensief recreatief medegebruik

recreatief medegebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen en daarmee gelijk te stellen activiteiten (met uitzondering van rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair), dat geen specifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden en die in hoofdzaak gericht zijn op natuur- en landschapsbeleving;

1.25 Gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.26 Hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmeting, dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.27 Huishouden

een samenlevingsvorm van een of meer personen, waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan.

1.28 Kwaliteitsverbetering van het landschap

de in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling uit te voeren aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft of van het gebied waarvan de gemeente de voorgenomen ontwikkeling in hoofdlijnen heeft beschreven en zoals vastgelegd in Landschapsinvesteringsregeling Breda;

1.29 Landschapselementen

landschappelijk, cultuurhistorische en natuurlijk waardevolle elementen in het landschap zoals onder andere houtopstanden, houtwallen en singels of andere natuurlijke elementen anders dan opgaande beplanting zoals moerasjes, poelen en steilranden welke geen agrarische productiefunctie hebben

1.30 Legale bebouwing

bebouwing dat op grond van een onherroepelijke bouwvergunning is gebouwd of gebouwd kan worden dan wel bebouwing dat niet langer kan worden gewraakt;

1.31 Nachtverblijf

een (deel) van een gebouw waarin slaapgelegenheid wordt geboden en waarbij sprake is van gemeenschappelijke voorzieningen ten behoeve van sanitair, kookgelegenheid en dergelijke;

1.32 Nevenactiviteiten

het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwvlak, die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen zoals kleinschalige recreatieve functies, agrarisch verwante functies, agrarisch technische hulpfuncties en statische opslag;

1.33 Prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.34 Recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.35 Ruimtelijke ontwikkeling

bouwactiviteiten en planologische bedrijfsactiviteiten waarvoor een wijziging van het planologische regime nodig is;

1.36 Seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.37 Statische opslag

opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijn voor handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf;

1.38 Verblijfsrecreatie

vormen van recreatie waarbij ook nachtverblijf wordt geboden zoals campings, hotels en pensions;

1.39 Woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

2.1 bouwpercentage

het deel van het bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden.

2.2 (bouw)hoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellenbouwonderdelen.

2.3 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen

constructiedeel, met dien verstande dat voor de meest voorkomende dakvormen in onderstaande afbeelding is

aangegeven waar de goothoogte wordt bepaald.

2.4 hoogte van een windmolen:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windmolen.

2.5 inhoud van een bouwwerk

2.6 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,50 meter bedraagt.

2.8 peil

  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. in alle overige gevallen het gemiddelde afgewerkte maaiveld.

2 Bestemmingsregels

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

3 Natuur

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de duurzame instandhouding van natuur;
  2. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de aan de natuurgebieden eigen zijnde natuur- en hydrologische waarden;
  3. behoud of versterking van de landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden;
  4. extensief recreatief medegebruik.

3.2 Bouwregels

Op of in de tot Natuur bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de hoogte niet meer dan 1.50 meter mag bedragen en in de vorm van voorzieningen voor het extensief recreatief medegebruik zoals zitgelegenheden.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van natuur - landschapsinvesteringsregeling" dient binnen twee jaar na het realiseren van de in het plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkeling een op basis van de toegestane ruimtelijke ontwikkeling vereiste kwaliteitsverbetering van het landschap te worden aangelegd en in stand gehouden, die voldoet aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda. De mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkeling en de locatie van de daarbij vereiste kwaliteitsverbetering in de vorm van de aanleg van natuur zijn als bijlage 2 bij de regels gevoegd."

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 6 lid 6.5.1 van toepassing.

4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat kamerverhuur niet is toegestaan;
  2. behoud en/of herstel van cultuurhistorische, landschappelijke en/of architectonische waarden van gebouwen die zijn aangewezen als rijksmonument, gemeentelijk monument of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing als opgenomen in de bij deze regels als bijlage 3 gevoegde lijst.

4.2 Bouwregels

Op of in de tot Wonen bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met dien verstande dat:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' per vlak maximaal één woning aanwezig mag zijn c.q. mag worden gebouwd;
  2. de woning mag worden gebouwd, verbouwd, uitgebreid en vervangen met dien verstande dat de inhoud van de woning, de bebouwing onder peil niet meegerekend, nooit meer zal mogen bedragen dan 750 m³ met uitzondering van:
    1. boerderijen met geïntegreerde bedrijfsruimte waarvan de inhoud gelijk mag zijn aan het bestaande bouwvolume onder de voorwaarde dat de boerderij in zijn oorspronkelijke karakter wordt gehandhaafd of;
    2. bestaande woningen met een grotere inhoud, daarbij mag de legaal afwijkende maatvoering te allen tijde worden gehandhaafd en vernieuwd.
  3. de goothoogte niet meer dan 6 meter en de bouwhoogte niet meer dan 9 meter mag bedragen, met uitzondering van bestaande woningen met een hogere goothoogte en bouwhoogte, daar mag de legaal afwijkende maatvoering te allen tijde worden gehandhaafd en vernieuwd;
  4. bijgebouwen zowel vrijstaand als aangebouwd, mogen worden opgericht met dien verstande dat het gezamenlijke grondoppervlak maximaal 500 m² bedraagt en de goothoogte maximaal 3 meter en bouwhoogte maximaal 5 meter mag bedragen, met uitzondering van bestaande bijgebouwen met een hogere goothoogte en bouwhoogte, daar mag de legaal afwijkende maatvoering te allen tijde worden gehandhaafd en vernieuwd;
  5. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 6 meter mag bedragen met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de bouwhoogte maximaal 2 meter mag bedragen.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 mits wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 1 aan deze regels is toegevoegd:

  1. voor de splitsing van een woning of de verbouw van een bijgebouw tot extra woning met dien verstande dat:
    1. dit slechts mogelijk is voor bebouwing die is aangewezen als rijksmonument of gemeentelijke monument dan wel kan worden aangemerkt als cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en is opgenomen in de bij deze regels als bijlage 3 gevoegde lijst met cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;
    2. binnen het bouwvlak uiteindelijk maximaal twee woningen aanwezig mogen zijn;
    3. de splitsing niet mag leiden tot vergroting van de bestaande inhoud van de bebouwing;
    4. het cultuurhistorische c.q. monumentale karakter van de bebouwing behouden moet blijven dan wel hersteld moet worden;
    5. er sprake moet zijn van een aanvaardbaar woonmilieu met dien verstande dat de splitsing niet binnen de hindercirkels van een aangrenzend bedrijf mag plaatsvinden;
    6. bestaande agrarische bedrijven in de naaste omgeving hierdoor in hun bedrijfsvoering niet extra worden belemmerd;
    7. bebouwing die reeds op basis van een soortgelijke regeling is gesplitst niet nogmaals op basis van deze afwijkingsbevoegdheid mag worden gesplitst en/of verbouwd ten behoeve van een extra woning.
  2. voor het toestaan en inrichten van een verblijfsrecreatieve voorziening in een woning of een bestaand bijgebouw bij een woning in de vorm van een bed en breakfast voor maximaal 10 personen met dien verstande dat:
    1. de woning geschikt blijft voor zelfstandige bewoning;
    2. maximaal 200 m² bebouwing voor deze functie mag worden gebruikt;
    3. de woning of het bijgebouw ten behoeve van deze functie niet mag worden uitgebreid;
    4. de (agrarische) bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet worden beperkt;
    5. de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat geen aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse niet in het gedrang komt.
    6. er een sloopverplichting geldt ten aanzien van de niet cultuurhistorisch waardevolle c.q. monumentale bijgebouwen, welke verplichting inhoudt dat er maximaal 500 m² aan bijgebouwen aanwezig mogen blijven.
  3. voor het verbouwen van of gebruik van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte in het kader van de mantelzorg met dien verstande dat:
    1. maximaal 75 m² van het bijgebouw hiervoor mag worden aangewend;
    2. het te verbouwen bijgebouw een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;
    3. de zorgvraag dient afgeleid te kunnen worden uit een indicatie in het kader van Wet maatschappelijke ondersteuning en dient beperkt te blijven tot het verlenen van zorg aan familieleden;
    4. de afhankelijke woonruimte mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;
    5. er mag geen strijd ontstaan met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en mag geen belemmering opleveren in het kader van de bedrijfsvoering voor omliggende bedrijven;
    6. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd;
    7. vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling gemeente Breda
  4. voor de bouw van tijdelijke bouwwerken ten behoeve van het bouwen van een carnavalswagen met dien verstande dat:
    1. deze ter plaatse van de aanduiding 'bestemmingsvlak' of binnen een straal van 30 meter aansluitend hieraan moet worden geplaatst;
    2. deze geen grotere hoogte hebben dan 10 meter;
    3. deze geen grotere oppervlakte hebben dan 400 m2;
    4. deze maximaal gedurende 6 maanden per jaar mogen worden geplaatst en na afloop van die termijn dienen te worden verwijderd;
    5. vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan Landschapsinvesteringsregeling Breda.

4.4 Specifieke gebruiksregels

De gronden en bouwwerken ter plaatse van de bestemming ‘Wonen’, mogen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van wonen indien de landschappelijke inpassing is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden conform het beplantingsplan zoals is toegevoegd in bijlage 2 en met dien verstande dat de vereiste kwaliteitsverbetering van het landschap wordt uitgevoerd binnen twee jaar nadat bestemmingsplan voor de betreffende locaties onherroepelijk in werking is getreden.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.3 mits wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 1 aan deze regels is toegevoegd:

  1. voor het gebruik van een bijgebouw voor een aan huis verbonden beroep met dien verstande dat:
    1. voor deze functie te gebruiken oppervlakte niet meer bedraagt dan 75 m2 tenzij een groter aantal m² aan bijgebouwen aanwezig is dan de maximaal toegestane 100 m2 in welk geval 10 % van het meerdere tevens voor het aan huis gebonden beroep mag worden aangewend
    2. de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat geen aanvullende verkeersmaatregelen, zoals de aanleg van extra parkeerruimte, noodzakelijk zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse niet in het gedrang komt.
  2. ten behoeve van het toestaan van statische opslag in bestaande bijgebouwen tot maximaal 500 m2 met dien verstande dat het meerdere aan bedrijfsgebouwen, worden gesloopt tenzij er sprake is van cultuurhistorisch waardevolle c.q. monumentale bebouwing.
  3. voor het toestaan en inrichten van een verblijfsrecreatieve voorziening in een woning of een bestaand bijgebouw bij een woning in de vorm van een bed en breakfast voor maximaal 10 personen met dien verstande dat:
    1. maximaal 200 m² van de woning en/of een bestaand bijgebouw bij een woning voor deze functie mag worden gebruikt;
    2. de woning geschikt blijft voor zelfstandige bewoning;
    3. de woning en/of het bestaand bijgebouw bij een woning ten behoeve van deze functie niet mag worden uitgebreid;
    4. de (agrarische) bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet worden beperkt;
    5. de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat geen aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse niet in het gedrang komt;
    6. er een sloopverplichting geldt ten aanzien van de niet cultuurhistorisch waardevolle c.q. monumentale bijgebouwen, welke verplichting inhoudt dat er maximaal 500 m² aan bijgebouwen aanwezig mogen blijven.

5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde-archeologie’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden ter plaatse.

5.2 Bouwregels

  1. De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden mogen niet worden bebouwd.
  2. In afwijking van lid a mogen, met inachtneming van het bepaalde in de andere bestemmingen:
    1. gebouwen worden gebouwd ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en ook de situering gelijk blijft en waarbij bijbehorende grondwerkzaamheden niet dieper gaan dan 0,30 meter ten opzichte van het bestaand maaiveld;
    2. bouwwerken worden gebouwd of uitgebreid tot een oppervlakte van maximaal 100 m².
  3. Het bepaalde in lid a en b is niet van toepassing voor gebieden die zijn vrijgegeven middels een door het bevoegd gezag afgegeven selectiebesluit.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 indien op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn, dan wel dat er passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarde veilig te stellen, zoals het aanbrengen van een beschermingslaag, het opgraven van de archeologische artefacten, het documenteren van de archeologische waarde of anders met het bevoegd gezag overeengekomen maatregelen.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 6, lid 6.5, onder 6.5.1 van toepassing met dien verstande dat aan een vergunning voorwaarden kunnen worden verbonden indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden is vastgesteld en het om zwaarwichtige redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel te behouden. Geen omgevingsvergunning is vereist indien niet dieper dan 0,30 meter wordt ontgraven dan wel uit voorafgaand archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn en door het aanleggen of het uitvoeren van de vergunningplichtige werken of werkzaamheden, dan wel de daaraan direct of indirect te verwachten gevolgen, geen archeologische waarden worden aangetast.

3 Algemene Regels

6 Overige Regels

6.1 Anti-dubbeltelregel

Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

6.2 Algemene bouwregels

Voor het bouwen van beneden het peil gelegen gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. het bouwen is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  2. in afwijking van hetgeen onder 1. is bepaald mag het bouwen van beneden het peil gelegen gebouwen tevens plaatsvinden buiten de aanduiding 'bouwvlak', mits het uitsluitend plaatsvindt onder de buiten de aanduiding 'bouwvlak' aanwezige bebouwing;
  3. het bouwen van bedoelde ruimten is toegestaan tot een diepte van maximaal 4 meter onder peil.

6.3 Algemene gebruiksregels

  1. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen gebruik van gebouwen en gronden voor een seksinrichting of gebruik van gebouwen voor smart-, head- en growshops of een combinatie daarvan.
  2. Ter plaatse van de locaties waarvoor een kwaliteitsverbetering van het landschap als bedoeld in de als bijlage 1 bijgevoegde Landschapsinvesteringsregeling Breda van toepassing is wordt onder strijdig gebruik tevens verstaan het niet uitvoeren van de vereiste kwaliteitsverbetering van het landschap als bedoeld in de als bijlage 1 bijgevoegde Landschapsinvesteringsregeling Breda. De vereiste kwaliteitsverbetering van het landschap moet worden uitgevoerd binnen twee jaar na het realiseren van de in het plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkeling en dient daarna in stand te worden gehouden.
  3. Burgemeester en wethouders wijken af van het bepaalde in lid a en/of b, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

6.4 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages indien dit om technische redenen gewenst of noodzakelijk is;
  2. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen op de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

6.5 Overige regels

4 Overgangs- En Slotregels

7 Overgangsrecht

7.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder a en toestaan dat een eenmalige vergroting plaatsvindt van de inhoud van een bouwwerk met niet meer dan 10%.
  3. Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

7.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld onder a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij deze verandering de afwijking naar aard en omvang verkleind.
  3. In het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

8 Slotregel

Deze planregels kunnen worden aangehaald onder de titel:

Planregels deel uitmakende van

Het bestemmingsplan “Buitengebied Zuid 2013, wijzigingsplan Overaseweg 186” van de gemeente Breda.

1 Landschapsinvesteringsregeling

2 Landschappelijke Inpassing

3 Lijst Van Monumenten En Cultuurhistorisch Waardevolle Bebouwing

1 Landschapsplan

2 Vooroverlegreacties