Buitengebied Zuid 2013, Moerstraat 2
Wijzigingsplan - Gemeente Breda
Ontwerp op 11-05-2023 - in voorbereiding
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 wijzigingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0758.WP2022227030-ON01 met bijbehorende regels en bijlagen;
1.2 verbeelding
de plankaart met daarop aangegeven het plangebied en de bestemmingen, met het nummer NL.IMRO.0758.WP2022227030-ON01 van het wijzigingsplan "Buitengebied Zuid 2013, Moerstraat 2" van de gemeente Breda;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 2 Van Toepassing Verklaring
De verbeelding behorende bij het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid 2013' van gemeente Breda met identificatienummer NL.IMRO.0758.BP2012059001-0406 voor het perceel Moerstraat 2 te Breda is als volgt gewijzigd:
- Het bouwvlak van Moerstraat 2 te Breda is vergroot. Een en ander is aangegeven op de bij dit plan behorende verbeelding met nummer NL.IMRO.0758.WP2022227030-ON01;
- De bestemmingen van een perceel aan de Rijsbergsebaan en een perceel aan de Verlengde Heistraat worden gewijzigd van 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' naar 'Natuur'.
- Ter plaatse van de bestemming "Natuur" dient binnen twee jaar na het realiseren van de in het plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkeling een op basis van de toegestane ruimtelijke ontwikkeling vereiste kwaliteitsverbetering van het landschap te worden aangelegd en in stand gehouden, die voldoet aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda. De mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkeling en de locatie van de daarbij vereiste kwaliteitsverbetering in de vorm van de aanleg van natuur zijn als bijlage 1 bij de regels gevoegd."
- Voor de overige zijn de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid 2013' van de gemeente Breda van toepassing, zoals die gelden op het moment van vaststelling van dit wijzigingsplan.
Binnen de bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden gelden de volgende aanvullende regels:
2.1 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
De gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'uitbreiding bouwvlak', mogen uitsluitend worden gebruikt overeenkomstig de bestemming indien de landschappelijke inpassing is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden conform het beplantingsplan zoals is toegevoegd in Bijlage1 van de regels ("Beplantingsplan natuurcompensatie") en met dien verstande dat de vereiste kwaliteitsverbetering van het landschap wordt uitgevoerd binnen twee jaar nadat het wijzigingsplan voor de desbetreffende locaties onherroepelijk in werking is getreden.
Voor het overige blijven de regels behorende bij het bestemmingsplan "Buitengebied Zuid 2013" van gemeente Breda met identificatienummer NL.IMRO.0758.BP2012059001-0406 , voor zover relevant, onverkort van toepassing.
Hoofdstuk 3 Overgangs- En Slotregels
Artikel 3 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het wijzigingsplan "Buitengebied Zuid 2013, Moerstraat 2".
Bijlagen Bij Regels
Bijlage 1 Beplantingsplan Natuurcompensatie
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Plan
Voorliggend plan betreft een wijziging op het bestemmingsplan "Buitengebied Zuid 2013" van de gemeente Breda ten behoeve van het vergroten van het bouwvlak van Moerstraat 2 te Breda. De gestelde natuurcompensatie wordt gerealiseerd op twee andere locaties.
In het hoofdstuk "Planbeschrijving" (hoofdstuk 2) wordt het initiatief verder toegelicht, daar is ook een situatietekening van de nieuwe situatie opgenomen.
De voorgenomen ontwikkeling is noodzakelijk om een aantal redenen. Het bedrijf wil uitbreiden middels een nieuwe loods voor het vollegronds teelt-/akkerbouwbedrijf. Het bedrijf streeft naar jaarrond verse prei. De afgelopen jaren is het bedrijf gegroeid en is er een ruimtetekort ontstaan binnen de huidige bebouwing. Middels de nieuwbouw kan het bedrijf zich verder ontwikkelen wat noodzakelijk is voor een doelmatige en efficiente bedrijfsvoering, wat het economisch perspectief van het bedrijf vergroot.
Binnen het huidige bouwvlak is geen ruimte voor de uitbreiding, vandaar de wens om het bouwvlak te vergroten.
De gewenste ontwikkeling is niet rechtstreeks toegestaan vanuit het bepaalde in het geldende bestemmingsplan. De gemeente heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan de voorgenomen ontwikkeling, mits wordt aangetoond dat aan de in het geldende bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid kan worden voldaan. Middels voorliggende toelichting wordt aangetoond op welke wijze aan de wijzigingsbevoegdheid kan worden voldaan en dat met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zal zijn van onevenredige bezwaren op ruimtelijk en/of milieutechnisch vlak.
1.2 Planlocatie
De planlocatie van het vergroten van het bouwvlak is gelegen aan de Moerstraat 2 te Breda en ligt ten zuiden van Breda in het landelijk gebied van gemeente Breda. De locatie is kadastraal bekend onder gemeente Princehage, sectie R, nummers 491, 582 en 583. In de volgende figuur is de topografische ligging van de locatie weergegeven.
Uitsnede topografische kaart locatie.
Bron: J.W. van Aalst, www.opentopo.nl.
De natuurcompensatie zal plaatsvinden aan de Verlengde Heistraat (deze locatie is kadastraal bekend onder gemeente Princehage, sectie T, nummers 525) en aan de Rijsbergsebaan (deze locatie is kadastraal bekend onder gemeente Princehage, sectie T, nummers 507). In paragraaf 2.2.2 zal verder in worden gegaan op de exacte ligging van deze locaties.
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
Ter plaatse is het bepaalde uit het bestemmingsplan "Buitengebied Zuid 2013" van de gemeente Breda, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 12-06-2019, onverkort van toepassing.
Zoals te zien is in de volgende figuur is ter plaatse de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en de gebiedsaandoening 'overige zone- beperkingen veehouderij' toegekend. Tevens is ter plaatse een bouwvlak toegekend van circa 0,7 hectare.
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.
De voorgenomen ontwikkeling voor het vergroten van het bouwvlak kan mogelijk worden gemaakt door toepassing van een in het geldende bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Aan deze wijzigingsbevoegdheid zijn specifieke voorwaarden verbonden waaraan met de voorgenomen ontwikkeling moet worden voldaan. De in het geldende bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid luidt als volgt:
4.7 Wijzigingsbevoegdheid lid a. Vergroten van het bouwvlak
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met inachtneming van het bepaalde in artikel 26 lid 26.7 van dit plan en er wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 2 aan deze regels is toegevoegd:
- a. voor het vergroten en/of veranderen van de vorm van de aanduiding bouwvlak, met uitzondering van de bouwvlakken ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten', met dien verstande dat:
- 1. de oppervlakte van een bouwvlak niet groter wordt dan 1,5 ha met uitzondering van;
Het gewenste bouwblok is niet groter dan 1,5 ha.
- (...)
- 1. uitbreiding van het bouwvlak noodzakelijk is om de continuïteit van het bedrijf voor langere tijd te waarborgen en/of een ingediend bouwplan daartoe aanleiding geeft;
De uitbreiding is gewenst vanuit het bouwplan voor een nieuwe loods van circa 25 x 80 m. Deze is niet binnen het huidige bouwvlak te realiseren. De uitbreiding is gewenst om een uitbreiding van de opslagcapaciteit, voortkomend uit ruimtegebrek binnen de huidige bebouwing, te creëren. Daarnaast biedt de uitbreiding voldoende ruimte om ook de logistieke situatie op de locatie te voorzien van een veilige en efficiente bedrijfsvoering. Door een nieuwe laadkuil en inrit is het mogelijk om het verkeer te laten keren en wachten op het eigen terrein. Tevens is door de AAB de noodzaak onderzocht en is er een positief advies voor deze ontwikkeling, zie bijlage 4.
- 1. indien de vergroting of vormverandering van het bouwvlak is bedoeld voor de bouw van bouwwerken voor de uitbreiding van het aantal dieren ter plaatse of de uitbreiding van kassen, dient aangetoond te worden dat stikstofneutraal gebouwd en gebruikt wordt;
Ter plaatse is een akker-/tuinbouwbedrijf aanwezig. Er worden geen kassen of dierverblijven gerealiseerd. Het bedrijf richt zich op vollegronds preiteelt.
- 1. uitbreiding van het bouwvlak verantwoord is vanuit natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, water- en bodemhuishoudkundige of milieuhygiënische oogpunt;
Dit wordt in het hoofdstuk Ruimtelijke- en milieuaspecten aangetoond.
- 1. deze mogelijkheid tot vergroting of vormverandering van het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' alleen mogelijk is voor zover het bouwvlak niet is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' waar alleen de uitbreiding van bouwvlakken voor grondgebonden veehouderijen is toegestaan;
Er is geen sprake van een intensieve veehouderij.
- 1. deze mogelijkheid voor vergroting of vormverandering van het bouwvlak voor veehouderijen, niet zijnde intensieve veehouderijen voor zover gelegen binnen de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij', alleen is toegestaan als: (...)
De vergroting is niet ten behoeve van een veehouderij.
- 1. vooraf over de noodzakelijkheid hiervan en de continuïteit van het bedrijf advies wordt ingewonnen bij de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen;
Dit advies is te vinden in bijlage 4.
Ook kan met de wijzigingsbevoegdheid de natuurcompensatie planologisch worden vastgelegd. Aan deze wijzigingsbevoegdheid zijn specifieke voorwaarden verbonden waaraan met de voorgenomen ontwikkeling moet worden voldaan. De in het geldende bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid luidt als volgt:
4.7 Wijzigingsbevoegdheid lid f. Wijzigen naar "Natuur"
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met inachtneming van het bepaalde in artikel 26 lid 26.7 van dit plan en wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 2 aan deze regels is toegevoegd
f. voor wijziging van de bestemming in de bestemming 'Natuur' voor het behoud van een kwaliteitsverbetering van het landschap, voor de realisatie van een ecologische verbindingszone of de realisatie van de ecologische hoofdstructuur.
Met het wijzigen van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' naar 'Natuur' zal er een kwaliteitsverbetering van het landschap ontstaan. De grond zal niet meer voor akkerbouw gebruikt worden.
Zoals blijkt uit het voorgaande kan met de voorgenomen ontwikkeling worden voldaan aan de in de wijzigingsbevoegdheden opgenomen voorwaarden. Hiermee kan ten behoeve van de voorgenomen ontwikkelingen toepassing worden gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid uit het geldende bestemmingsplan.
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting is als volgt opgebouwd:
- Hoofdstuk 2 gaat in op de huidige en gewenste situatie en bevat een beschrijving van de situatie ter plaatse zoals momenteel bekend en de gewenste situatie ter plaatse na realisatie van de plannen van de initiatiefnemer.
- Hoofdstuk 3 gaat in op de vigerende beleidskaders. Hierin worden de plannen van de initiatiefnemer getoetst aan het ruimtelijk beleid van het rijk, de provincie en de gemeente.
- Hoofdstuk 4 gaat in op de toetsing van het plan aan de aspecten milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie, verkeer en parkeren en water. Hierin worden verschillende bureaustudies beschreven en, indien van toepassing, uitgevoerde aanvullende onderzoeken beschreven.
- Hoofdstuk 5 gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan. Hierin worden de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan getoetst en wordt kort ingegaan op het aspect handhaving.
- Hoofdstuk 6 bevat de wijze van bestemmen. Hierin wordt nader gespecificeerd welke onderdelen een bestemmingsplan hoort te bevatten en welke bijzondere bepalingen ten aanzien van voorliggend plan van toepassing zijn.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.1.1 Gebiedsprofiel
De locatie is gelegen in het landelijk gebied van gemeente Breda.
De omgeving van de locatie bestaat voornamelijk uit een groen en agrarisch landschap. De verkavelingsstructuur betreft een blokverkaveling met een grootschalige opzet. De onderlinge kavels worden gescheiden door kavelsloten en lijnen in het landschap.
In de nabije omgeving van de locatie zijn agrarische bedrijven, natuur en enkele burgerwoningen gelegen.
Ligging van de locatie.
Bron: www.pdok.nl
2.1.2 Ruimtelijke structuur
Op de locatie is momenteel een vollegrondstuinbouw- en akkerbouwbedrijf gevestigd. Er wordt circa 130 hectare grond bewerkt, waar jaarlijks op 90-100 hectare prei wordt geteeld. Ter plaatse wordt met name gestreefd naar het jaarrond telen van prei.
Momenteel zijn er op de bedrijfslocatie twee loodsen aanwezig met een totaal oppervlak van circa 2.200 m2 en een bedrijfswoning.
Ter plaatse is een bouwvlak toegekend. Het huidige bouwvlak is ongeveer 0,7 hectare groot. In de volgende figuur is een luchtfoto opgenomen van de huidige situatie.
Luchtfoto huidige situatie ter plaatse.
Bron: www.pdok.nl
2.2 Gewenste Situatie
2.2.1 Ruimtelijke structuur
De initiatiefnemer exploiteert ter plaatse een agrarisch bedrijf wat zich met name richt op het jaarrond telen van prei. Het bedrijf is de afgelopen jaren gegroeid ook in het aantal hectares teelt. Daardoor is de huidige bedrijfsbebouwing niet meer toereikend genoeg. Zo is de verwerkingscapaciteit niet meer in lijn met het aantal hectares teelt. De nieuwe loods zorgt voor meer flexibiliteit en een efficiëntere bedrijfsvoering. Zo kan de koelcapaciteit worden uitgebreid en de verwerkingslijn worden uitgebreid. Hierdoor wordt het mogelijk om inpandig te laden en te lossen wat ook in het kader van de productcertificering van het bedrijf wordt verlangd.
De initiatiefnemer is voornemens ter plaatse een nieuwe loods te bouwen van ca. 25 x 80 m voor de opslag. Daarnaast is het voor de logistiek wenselijk een nieuwe inrit en laadkuil aan te leggen. Momenteel komt het voor dat er verkeer stil staat op de weg. De nieuwe inrit over de bestaande dam en laadkuil voorkomt dat er vrachtwagens aan de weg stil komen te staan om het terrein op te kunnen. Hierdoor ontstaat er voldoende ruimte op het eigen terrein om te draaien, laden, lossen en wachten. Dit zorgt voor een goede en veilige verkeerssituatie.
Om de nieuwbouw en de extra verharding te kunnen realiseren is uitbreiding van het bouwvlak nodig.
In de volgende figuur is de gewenste situatie in een situatietekening weergegeven. Een volledige situatietekening op schaal is als bijlage 1 bij deze onderbouwing opgenomen.
Situatietekening gewenste situatie.
Bron: DLV Advies.
Het bouwvlak ter plaatse is niet groot genoeg om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken. Hierdoor is het wenselijk het bouwvlak ter plaatse te vergroten. De omvang van het bouwvlak zal daarbij worden vergroot van 0,70 hectare tot 1,5 hectare.
2.2.2 Landschappelijke inpassing
Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang dat de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving niet verloren gaat maar, als mogelijk, juist wordt versterkt. Tevens is vanuit het ruimtelijke beleid een goede landschappelijke inpassing een vereiste. In bijlage 2 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid 2013' van de gemeente Breda is de Landschapsinvesteringsregeling gemeente Breda opgenomen.
In deze bijlage wordt gesteld dat een ontwikkeling aan te merken is als een categorie 2 ontwikkeling, wanneer er wordt voldaan aan:
Categorie 2: Ruimtelijke ontwikkelingen met relatief weinig landschappelijke invloed, dan wel ruimtelijke ontwikkelingen die van nature aan het buitengebied zijn gebonden, of plaatsvinden in hiervoor aangewezen gebieden waarbij de kwaliteitsverbetering van het landschap wordt vormgegeven door te voorzien in enkel een goede landschappelijke inpassing.
Voor zover de locatie gelegen is in de groenblauwe mantel, als bedoeld in de Verordening ruimte: vergroten agrarisch bouwvlak tot 1 ½ ha. Onder landschappelijke inpassing dient hier te worden verstaan de aanplant van een landschapselement met een minimale lengte van 2 maal de lange zijde en 1 maal de korte zijde van de uitbreiding van het bouwblok en een minimale breedte van 4 meter. Indien een landschappelijke inpassing op de locatie niet mogelijk is, dan wel onvoldoende kwaliteitsverbetering kan bieden wordt de uitbreiding opgenomen in categorie 3;
De locatie is gelegen in de groenblauwe mantel. Op de locatie is sprake van uitbreiding van het aanwezige agrarische bedrijf. Het bouwvlak wordt middels dit plan vergroot van ca. 0,7 naar 1,5 ha. Deze ruimtelijke ontwikkeling is van nature aan het buitengebied gebonden, dit gezien het een vollegronds akkerbouw-/teeltbedrijf betreft.
Compensatie
Bij een categorie 2 ontwikkeling dient er te worden voorzien in een goede landschappelijke inpassing. De omvang van de landschappelijke inpassing wordt berekend met de volgende formule:
2 keer de langste zijde van het nieuwe bouwvlak en 1 keer de kortste zijde maal 4 meter
De planlocatie heeft echter een complexe vorm. Er is hierom twee keer de langste afstand van het gehele bouwvlak genomen. Voor de gewenste tegenprestatie voor de ontwikkeling aan de Moersebaan betekent dit het volgende:
2 x 141 x 4 = 1.136 m²
De gemeente opteerde in eerste instantie voor een landschappelijke inpassing op een strook achter op de huiskavel. Initiatiefnemer heeft hiervoor niet gekozen. Het betreft immers een huiskavel en economisch vertegenwoordigd deze grond een hogere waarde dan de andere gronden op afstand van het bedrijf. Bijkomende factor is dat deze huiskavel al landschappelijk is ingepast.
Initiatiefnemer heeft aangegeven op twee plaatsen compensatie toe te passen, met een totale oppervlakte van 1.150 m2.
Op onderstaande afbeelding zijn de twee compensatielocaties aangegeven.
Locaties natuurcompensatie.
Bron: DLV Advies.
Locatie 1 is gelegen aan de Verlengde Heistraat. De locatie is kadastraal bekend onder gemeente Princehage, sectie T, nummers 525. Hierbij wordt ongeveer 700 m2 grond met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' omgezet naar bestemming 'Natuur'.
Locatie 2 is gelegen aan de Rijsbergsebaan. De locatie is kadastraal bekend onder gemeente Princehage, sectie T, nummers 507. Hierbij wordt ongeveer 555 m2 grond met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' omgezet naar bestemming 'Natuur'.
De stroken grenzen aan de infrastructuur voor de windmolens in de oksel van de A58 / A16. Deze gronden zijn echter alleen middel een storting van een bepaald bedrag in een groenfonds gecompenseerd. Er vindt dus geen dubbele landschappelijke inpassing plaats.
Voor het beplantingsplan van beide locaties wordt verwezen naar bijlage 2 van deze onderbouwing. Uitvoering van het beplantingsplan is geborgd via een voorwaardelijke verplichting in de regels van dit wijzigingsplan.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 heeft de Rijksoverheid de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.
Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft echter een lange traditie van aanpassen. Deze opgaven worden dan ook benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de volgende generaties.
Met de NOVI wordt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken geboden, om samen het land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen. Met de ambities van het Rijk wordt veel gevraagd van de leefomgeving. De ambities vragen meer ruimte dan er eigenlijk beschikbaar is. Derhalve wordt de volgende conclusie gesteld: niet alles kan en niet alles kan overal. De vraag daarbij is hoe kansen kunnen worden verzilverd en eventuele bedreigingen het hoofd geboden kunnen worden. Het Rijk moet en wil in dit proces het voortouw nemen. Schaarste betekent immers dat moet worden gekozen.
De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen wordt gewerkt aan de prioriteiten van de overheid: ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie, een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel, sterke en gezonde steden en regio's en een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. Voor deze prioriteiten zijn voor zowel de korte als lange termijn maatregelen nodig die in de praktijk voortdurend op elkaar inspelen. Daarbij staan de volgende maatregelen centraal:
- 1. Klimaatbestendige inrichting in 2050:
Hierbij is het van belang dat het watergebruik beter wordt afgestemd op het beschikbare water en dat water langer wordt vastgehouden, dat functies die gebruik maken van de fysieke leefomgeving meer worden afgestemd op de eigenschappen van het bodem-watersysteem en dat de energietransitie naar een volledig duurzame energiewinning verder wordt gestimuleerd en ontwikkeld. - 2. Duurzame en circulaire economie:
Hierbij is het van belang dat de gevolgen voor de economie, mede door de COVID-19 pandemie, zoveel mogelijk worden beperkt en dat bij de locaties van kantoren, bedrijventerreinen, grootschalige logistieke functies en datacentra, naast de vraag van bedrijven en economische vitaliteit, aansluiting wordt gehouden op het verkeers en vervoersnetwerk, het elektriciteitsnetwerk en rekening wordt gehouden met de aantrekkelijkheid en kwaliteit van stad en land. Daarbij wordt ingezet op actieve clustering van (grootschalige) logistieke functies op logistieke knooppunten langs (inter)nationale corridors en worden investeringen gedaan in het duurzaam en circulair maken van de economie en energievoorziening in samenhang met het versterken van de kwaliteit van de leefomgeving. - 3. Ontwikkeling Stedelijk Netwerk Nederland:
Hierbij is het van belang dat wordt gebouwd aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden met een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's, dat de woningbouw een nieuwe, stevige impuls wordt gegeven en dat zoveel mogelijk in bestaand stedelijk gebied wordt ontwikkeld, klimaatbestendig en natuurinclusief. Daarbij behouden grote open ruimten tussen de steden het groene karakter, wordt het aanbod en de kwaliteit van groen in de stad versterkt en wordt de aansluiting op het groene gebied buiten de stad verbeterd. - 4. Geleidelijke en zorgvuldige herindeling van het landelijk gebied:
Hierbij is het van belang dat de biodiversiteit wordt verbeterd, dat steeds meer richting wordt gegeven aan een duurzame kringlooplandbouw in goed evenwicht met natuur en landschap en dat wordt bijgedragen aan een landelijk gebied waarin het prettig wonen, werken en recreëren is en waarin ruimte is en blijft voor economisch vitale landbouw als belangrijke drager van het platteland.
Vanuit de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor zowel nationale als decentrale keuzes. Let wel: het Rijk eigent zich geen centraliserende rol toe. Integendeel, de verantwoordelijkheid ligt bij alle partijen gezamenlijk. Vanuit het Rijk wordt gestreefd naar regie op het samenspel en regie bij het bewaken van de nationale belangen. Dilemma's worden niet uit de weg gegaan, maar er worden kansen gecreëerd, juist door samen met de ambities aan de slag te gaan. Kansen om de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren. En zo ook kansen om sociale samenhang en economisch herstel te bevorderen en kansen om schone, veilige en duurzame technieken, die bijdragen aan de beoogde transitie naar een duurzame en circulaire samenleving, stevig te verankeren in de manier van leven en werken.
Het Rijk benoemt wel duidelijk de nationale belangen, maakt nationale keuzes, geeft richting aan decentrale afwegingen én werkt gebiedsgericht. Met de NOVI wil de Rijksoverheid in concrete gebieden tot keuzes komen. Daarbij wil het Rijk doen wat goed is voor heel Nederland en wat tegelijkertijd recht doet aan de eigenheid van de regio's. Dit vergt een goed samenspel tussen Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten, maar ook tussen overheden en bedrijven, maatschappelijke instellingen en burgers. Vanuit al deze partijen is daarom al intensief meegedacht over de totstandkoming van de NOVI. Bij de uitvoering van de NOVI wordt deze samenwerking voortgezet.
Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. Het gaat daarbij om 'omgevingsinclusief' beleid. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
- 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.
- 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
- 3. Afwentelen wordt voorkomen.
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgevingsinclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes worden benut. Het Rijk geeft daarbij voorkeursvolgorden voor bepaalde ontwikkelingen mee aan de provincies en gemeenten.
Zo lang geen sprake is van een nationaal belang en zo lang de ambities van het Rijk niet worden tegengewerkt, geeft het Rijk de beoordeling en uitvoering van ontwikkelingen zoveel mogelijk aan provincies en gemeenten. De nationale belangen zijn juridisch verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro is aangegeven welke gebieden, of projecten, van nationaal belang zijn en aanvullende toetsing behoeven. Om te bepalen of sprake is van strijdigheid met de nationale belangen dient daarom verder te worden getoetst aan het Barro. Deze toetsing is opgenomen in de paragraaf "Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (paragraaf 3.1.2). De verdere toetsing van ontwikkelingen aan ruimtelijke en milieutechnische belangen vindt plaats aan het provinciaal beleid.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.
In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Het besluit bepaalt tevens:
"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."
Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.
Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.
Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.
In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten. De locatie is niet in een van de aangewezen projectgebieden gelegen.
Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met de nationale belangen.
3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking
Ingevolgde artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de zogenaamde Ladder voor duurzame verstedelijking, dient de toelichting bij een bestemmingsplan, waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt maakt, een beschrijving te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Een stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd:
"ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."
Bij de voorgenomen ontwikkeling is, op basis van deze definitie, geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Verdere toetsing aan de Ladder duurzame verstedelijking is daarmee niet vereist.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant
Op 14 december 2018 heeft de provincie Noord-Brabant de Omgevingsvisie Noord-Brabant "De kwaliteit van Brabant" vastgesteld. De omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Dat gaat om ambities op gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
Met de omgevingsvisie wil de provincie vast aansluiten bij en gaan werken volgens de uitgangspunten van de nieuwe Omgevingswet. Samen met andere overheden, initiatiefnemers en andere betrokken partijen wordt actief gezocht naar praktijken waarin deze nieuwe manier van werken centraal staat.
De ontwerp Omgevingsvisie gaat over twee vragen:
- Hoe moet de Brabantse leefomgeving eruit zien in 2050?
- Wat moet in 2030 voor elkaar zijn om dat toekomstperspectief te verwezenlijken?
De doelstelling die Noord-Brabant heeft voor 2050 is dat zij in dat jaar welvarend, verbonden en klimaatproof zijn.
De welvaart wil de provincie bereiken door te investeren in een gezonde en sterke concurrentiepositie door het goede vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers, maar ook door de voortrekkersrol in de transitie naar een innovatieve en duurzame economie. De provincie ziet welvaart niet alleen als economische bestaanszekerheid, maar ook als geluk, gezondheid en veiligheid van mensen. In dat kader stelt de provincie dat in 2050 bestaande problemen in de fysieke leefomgeving zijn opgelost en dat het robuuste natuurnetwerk uitstekend functioneert.
Dankzij investeringen in natuur, verdrogingsbestrijding, bodem, waterkwaliteit, een groene (natuurrijke) inrichting van woon- en werkgebieden en het terugdringen van emissies uit landbouw en industrie wil de provincie zowel de menselijke leefomgeving als die voor flora en fauna verbeteren. Dit leidt tot een goed welbevinden en een grote soortenrijkdom.
Voor wat betreft de verbondenheid is het streven van de provincie dat Brabant de centrale ligging uitstekend weet te benutten door goede verbindingen op zowel fysiek als op sociaal-maatschappelijk (digitaal) gebied. Daarbij is een van de doelen dat de logistieke bedrijvigheid nog steeds een topsector is, maar dan op een schonere en slimmere manier.
Daarnaast bieden nog zichtbare historische waarden, erfgoed en landschappelijke verscheidenheid een verbinding met het verleden. Deze elementen dienen behouden te blijven voor een aantrekkelijke omgeving als uitloopgebied voor de inwoners van steden en dorpen en voor recreatie.
Met betrekking tot het streven klimaatproof te zijn, wil de provincie in 2050 geheel energieneutraal zijn. Dit willen zij bereiken door alleen nog duurzame energie te gebruiken. Daarnaast wil de provincie verdere klimaatverandering tegengaan door de uitstoot van koolstofdioxide en de uitstoot van methaan uit de landbouw fors terug te dringen.
Daarnaast wil de provincie goed om kunnen gaan met de klimaatverandering en de effecten daarvan. Hierbij staat duurzaam, gezond en klimaatbestendigd bouwen centraal. Daarnaast dient voldoende ruimte beschikbaar te zijn om water op te vangen en vast te houden in tijden van droogte en om wateroverlast te voorkomen.
Op basis van deze doelstellingen heeft de provincie vier hoofdopgaven geformuleerd:
- Werken aan de Brabantse energietransitie;
- Werken aan een klimaatproof Brabant;
- Werken aan de slimme netwerkstad;
- Werken aan een concurrerende, duurzame economie.
Deze opgaven worden niet los van elkaar gezien, maar zijn vanuit de basis met elkaar verbonden. Hierbij wordt gekeken vanuit een gebiedspecifieke benadering om de kansen en bedreigingen van de opgaven te benoemen en rekening te houden met de kansen vanuit andere hoofdopgaven.
Voor uitbreiding van een akkerbouw-/vollegrondsteeltbedrijf zijn geen specifieke beleidsuitgangspunten opgenomen. Wel is het van belang dat op een duurzame en klimaatbestendigde wijze wordt gebouwd.
Bij de uitbreiding van het bedrijf ter plaatse zal worden gekeken naar een passende manier van bouwen en gebruik van materialen om te komen tot een duurzaam en klimaatbestendig gebouw.
De nieuw te bouwen loods wordt constructief eveneens geschikt gemaakt voor de aanleg van zonnepanelen. Mocht op termijn meer duurzame energie-opwekking nodig zijn dan kan de nieuw te bouwen loods hiervoor worden gebruikt.
Ten slotte wordt, zoals nader omschreven in de paragraaf "Landschappelijke inpassing" (paragraaf 2.2.2) ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling door initiatiefnemer extra natuur aangelegd (zie bijlage 2 van deze toelichting). Dit draagt bij aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en omgevingskwaliteit.
Gezien het voorgaande past de voorgenomen ontwikkeling binnen de doelstellingen zoals zijn verwoord in de Omgevingsvisie Noord-Brabant van de provincie Noord-Brabant.
3.2.2 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant
Op 25 oktober 2019 heeft de provincie Noord-Brabant de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. De interim omgevingsverordening bevat een vertaling van het ruimtelijke beleidskader uit de Omgevingsvisie Noord-Brabant naar concrete regels, waarmee de ruimtelijke beleidsvisie van de provincie juridisch is verankerd. De Interim omgevingsverordening is verschillende keren geactualiseerd en gewijzigd. De meest recente versie is op 15 april 2022 geconsolideerd en in werking getreden.
Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt een bestaand agrarisch akkerbouw-/vollegronds teeltbedrijf uitgebreid. Er is daarbij sprake van een uitbreiding van de oppervlakte van het bouwvlak naar 1,5 hectare.
Vanuit de verordening is de locatie gelegen in een gebied dat is aangemerkt als 'landelijk gebied' met de nadere aanduidingen 'groenblauwe mantel'. Tevens is de locatie gelegen in een gebied dat is aangemerkt als 'beperkingen veehouderij'.
De regels met betrekking tot beperkingen veehouderij zijn uitsluitend van toepassing wanneer sprake is van een veehouderij. De aanvullende regels zijn daarmee niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.
Ten aanzien van vergroting van een bestaand bouwvlak van een agrarisch grondgebonden teeltbedrijf zijn in de verordening de volgende regels opgenomen:
"Artikel 3.55 Grondgebonden teeltbedrijf in Groenblauwe mantel
Een bestemmingsplan van toepassing op de Groenblauwe mantel kan voorzien in een uitbreiding van, vestiging van of omschakeling naar een grondgebonden teeltbedrijf als:
- a. dit vanuit een goede agrarische bedrijfsvoering nodig is;
- b. de bouw of uitbreiding van kassen is uitgesloten;
- c. de bouw of uitvoering van permanente teeltondersteunende voorzieningen tot ten hoogste 3 hectare is toegestaan."
Ad. 3.55, lid a:
De uitbreiding is benodigd vanuit een te kort aan opslagruimte. De bedrijfsvoering ter plaatse wijzigt niet. Tevens is de uitbreiding ook door de Agrarische adviescomissie als noodzakelijk bevonden, zie bijlage Advies agrarische adviescommisie.
Aan deze voorwaarde wordt daarmee voldaan.
Ad. 3.55, lid b:
Er is geen sprake van de bouw of uitbreiding van kassen.
Aan deze voorwaarde wordt daarmee voldaan.
Ad. 3.55, lid c:
Het nieuwe bouwvlak betreft 1,5 hectare na de uitbreiding welke benodigd is voor de nieuwe loods. Er is geen sprake van permantente teeltondersteunende voorzijningen.
Aan deze voorwaarde wordt daarmee voldaan.
Er is, zoals blijkt uit het voorgaande voldaan aan de gestelde voorwaarden om een uitbreiding van een grondgebonden teeltbedrijf mogelijk te maken.
Naast de specifieke voorwaarden voor het uitbreiden van een grondgebonden teeltbedrijf gelden voor ontwikkeling in het landelijk gebied algemene regels voor het behoud en de versterking van de omgevingskwaliteit. Hiervoor zijn de volgende regels opgenomen:
"Artikel 3.5 zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit
Lid 1:
Een bestemmingsplan geeft bij de evenwichtige toedeling van functies zoals opgenomen in hoofdstuk 3 instructieregels aan gemeenten voor invulling van een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving.
Lid 2:
Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:
- a. zorgvuldig ruimtegebruik;
- b. de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering;
- c. meerwaardecreatie."
Voor elk van de afzonderlijk genoemde onderdelen voor een goede omgevingskwaliteit zijn vervolgens aanvullende bepalingen opgenomen.
Voor zorgvuldig ruimtegebruik gelden de volgende aanvullende bepalingen:
"Artikel 3.6 zorgvuldig ruimtegebruik
Lid 1:
Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:
- a. de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:
- 1. nieuwvestiging mogelijk is op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk;
- 2. er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is en uitbreiding, al dan niet gelijktijdig met de vestiging van een functie, op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk is toegestaan;
- b. bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
- c. gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel.
Lid 2:
Onder bestaand ruimtebeslag voor bebouwing wordt verstaan het werkingsgebied Stedelijk Gebied of een bestaand bouwperceel."
Ad. 3.6, lid 1, sub a:
Er is bij de voorgenomen ontwikkeling sprake van een uitbreiding van een grondgebonden teeltbedrijf. De uitbreiding van het bestaande bouwperceel is, zoals blijkt uit het voorgaande in deze paragraaf, mogelijk op basis van andere bepalingen uit de verordening.
Aan deze voorwaarde wordt daarmee voldaan.
Ad. 3.6, lid 1, sub b:
Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Dit is nader omschreven in de paragraaf "Ladderduurzame verstedelijking" (paragraaf 3.1.3).
Aan deze voorwaarde wordt daarmee voldaan.
Ad. 3.6, lid 1, sub c:
Alle aanwezige bebouwing is geconcentreerd binnen het gewenste bouwperceel. Er is bij de voorgenomen ontwikkeling, na realisatie van het project, geen sprake van bebouwing buiten het bouwperceel.
Aan deze voorwaarde wordt daarmee voldaan.
Ad. 3.6, lid 2:
Er is bij de voorgenomen ontwikkeling sprake van een bestaand bouwperceel. De uitbreiding van het bestaande bouwperceel is, zoals blijkt uit het voorgaande in deze paragraaf, mogelijk op basis van andere bepalingen uit de verordening. Daarnaast wordt de nieuwe bebouwing zo compact mogelijk binnen het bouwperceel opgericht.
Aan deze voorwaarde wordt daarmee voldaan.
Er is, zoals blijkt uit het voorgaande, met de voorgenomen ontwikkeling sprake van een zorgvuldig ruimtegebruik.
Voor wat betreft de waarden in een gebied door toepassing van de lagenbenadering zijn in de verordening de volgende aanvullende voorwaarden opgenomen:
"Artikel 3.7 toepassing van de lagenbenadering
Lid 1:
De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd.
Lid 2:
De lagenbenadering omvat de effecten op:
- a. de ondergrond, zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden;
- b. de netwerklaag, zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer.
- c. de bovenste laag zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu.
Lid 3:
Door de factor tijd actief te benutten wordt rekening gehouden met de herkomstwaarde, vanuit het verleden, de (on)omkeerbaarheid van optredende effecten en de toekomstwaarde gelet op duurzaamheid en toekomstbestendigheid."
Zoals nader is aangetoond en omschreven in het hoofdstuk "Ruimtelijke- en milieuaspecten" (hoofdstuk 4) is met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van een mogelijke aantasting van de in het gebied (mogelijk) voorkomende waarden en/of functies. Er zal geen sprake zijn van mogelijke negatieve effecten op de genoemde lagen en/of kenmerken daarvan.
Voor wat betreft de meerwaardecreatie gelden vanuit de verordening de volgende aanvullende bepalingen:
"Artikel 3.8 meerwaardecreatie
Lid 1:
Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder:
- a. de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat;
- b. de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn.
Lid 2:
De fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit, bedoeld in artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap kan deel uitmaken van de meerwaardecreatie."
Met de voorgenomen ontwikkeling, zoals nader is omschreven in de paragraaf "Landschappelijkeinpassing" (paragraaf 2.2.2), wordt voorzien in een goede bij het gebied passende landschappelijke inpassing. Hiertoe is door een landschapsdeskundige een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld waarin de voorgenomen landschappelijke inpassing nader is uitgewerkt en is onderbouwd. Het voorzien in een goede landschappelijke inpassing is opgenomen als een van de mogelijkheden voor kwaliteitsverbetering van het landschap zoals zijn genoemd in artikel 3.9 van de verordening en is derhalve aan te merken als een vorm van meerwaardecreatie.
Tevens zal het dak van de nieuwe loods constructief geschikt gemaakt worden voor de opwekking van duurzame energie middels zonnepanelen.
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal daarmee worden voorzien in meerwaardecreatie.
Gezien bij de voorgenomen ontwikkeling sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik, geen sprake is van een mogelijke aantasting van de functies en waarden in de verschillende lagen en/of de kenmerken daarvan en sprake is van meerwaardecreatie wordt met de voorgenomen ontwikkeling voldaan aan de zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit.
Gezien het voorgaande past de voorgenomen ontwikkeling binnen de bepalingen zoals zijn opgenomen in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant van de provincie Noord-Brabant.
3.2.3 Omgevingsverordening Noord-Brabant
De provincie heeft, in het kader van de op handen zijnde Omgevingswet en door gewijzigde inzichten, de Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. De verordening treedt in gelijktijdig met de Omgevingswet in werking, naar verwachting per 1 juli 2023. Met de Omgevingsverordening boort de provincie de beleidsuitgangspunten uit de Omgevingsvisie juridisch te borgen in concrete regels. Hoewel de omgevingsverordening nog niet in werking is getreden, dient een ontwikkeling zowel aan de huidig geldende verordening als aan het op handen zijnde toekomstige beleid te worden getoetst.
Ten aanzien van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant is het beleid in de Omgevingsverordening Noord-Brabant slechts op enkele punten gewijzigd. Gezien de toetsing aan het beleid in de Interim Omgevingsverordening al heeft plaatsgevonden in de paragraaf "InterimOmgevingsverordening Noord-Brabant" (paragraaf 3.2.2) vindt in deze paragraaf geen puntsgewijze toetsing plaats per artikel, maar is ingegaan op de aanvullingen en/of wijzigingen ten aanzien van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling, tenzij sprake is van gewijzigd beleid. In dat geval is puntsgewijs getoetst aan het nieuwe beleid.
In de omgevingsverordening zijn de regels met betrekking tot de zorgplicht voor de omgevingskwaliteit niet gewijzigd. Gezien aan de voorwaarden voor de versterking van de omgevingskwaliteit uit de interim omgevingsverordening kan worden voldaan, is dit ook het geval voor wat betreft de omgevingsverordening.
De regels ten aanzien van agrarische grondgebonden teeltbedrijven in het landelijk gebied zijn eveneens niet gewijzigd ten aanzien van de interim omgevingsverordening. Gezien vanuit de interim omgevingsverordening geen aanvullende regels zijn opgenomen voor vergroting van een bouwvlak van een grondgebonden teeltbedrijf, zijn deze in de omgevingsverordening eveneens niet opgenomen.
Gezien het voorgaande past de voorgenomen ontwikkeling binnen de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Breda 2040
De gemeente Breda heeft op 21 oktober 2021 de Structuurvisie Breda 2040 vastgesteld. Deze structuurvisie bevat het ruimtelijk beleid van de gemeente op hoofdlijnen met een doorkijk naar 2040. De structuurvisie is niet juridisch bindend, maar biedt het ruimtelijk kader bij het opstellen van bestemmingsplannen, waarin de beleidsuitgangspunten worden vastgelegd. Met de visie wordt perspectief geboden voor grote opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. De ambitie luidt: ‘Breda is grenzeloos, groen en gastvrij. Dit brengt ons samen. Dit maakt Breda sterk en veerkrachtig.’
Breda heeft de volgende doelen opgesteld in de Omgevingsvisie:
- Een hoogstedelijk centrum;
- Bouwen van ruim 25.000 woningen;
- Ruimte voor minstens 110.000 banen;
- Versterken van het gezamelijke voorzieningenniveau met de regio;
- Samen zorgen voor karakteristieke en krachtige wijken en dorpen;
- Verbeteren van de verbindingen tussen wijken;
- Bevorderen van de gezondheid van onze inwoners;
- Inrichten van de openbare ruimte voor ontmoetingen en bewegen;
- Een toekomstbestendig Breda.
Voor een toekomstigbestendig Breda zet de gemeente in op een groen, aantrekkelijk en vitaal buitengebied en het vergroenen van de bebouwde kom. Het buitengebied moet vitaal gehouden worden. Dit wil de gemeente doen door het landschap aantrekkelijk en toegankelijk te houden en boeren de mogelijkheid geven om op duurzame wijze hun boterham te verdienen. De gemeente Breda wil de verduurzaming van de landbouw stimuleren om perspectief te bieden aan de boeren. De belangrijkste vormen van duurzame landbouw zijn kringlooplandbouw, natuurinclusieve landbouw, klimaatadaptieve landbouwe en combinatie daarvan. Vanwege de nabijheid van de stad en de dorpen kent het Bredase buitengebied veel potentieel voor verbrede (multifunctionele) landbouw. Naast de agrarische bedrijfsvoering runt de ondernemer tevens een boerderijwinkel met streekproducten, boerenterras, gastenverblijf, retraitecentrum, camping, zorgboerderij, plukroute, of zorgt voor re-integratiecursussen, educatie en/of kinderopvang, etc.
Ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling is momenteel een agrarisch grondgebonden akeerbouw-/teeltbedrijf gevestigd. Het bedrijf heeft de visie te groeien en streeft naar jaarrond prei. Het bedrijf heeft een toekomstperspectief om te kunnen groeien als een duurzaam en volwaardig bedrijf met een voldoende grote economische draagkracht en positie. Hiermee wordt bijgedragen aan de economie van het gebied.
De locatie is gelegen in het buitengebied. Hiervoor heeft de gemeente de doelstelling dat met name de agrarische sector hier de kans moet krijgen zich verder te ontwikkelen. De huidige trends in de landbouw laten een schaalvergroting van agrarische bedrijven zien met daarbij een afname van het aantal agrarische bedrijven. De gemeente heeft de ambitie de landbouw zich meer op regionale schaal te laten ontwikkelen.
Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten uit de Omgevingsvisie Breda 2040 van gemeente Breda.
3.3.2 Landschapsinvesteringsregeling Breda
Voor ontwikkelingen in het buitengebied geldt vanuit provinciaal en gemeentelijk beleid een verplichting tot het investeren in de ruimtelijke kwaliteit. Daarbij staat centraal dat een ontwikkeling moet bijdragen aan de kwaliteit van het buitengebied. In samenwerking met de provincie heeft de gemeente Breda derhalve de Landschapsinvesteringsregeling Breda vastgesteld, waarin is opgenomen in welke mate bij nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied moet worden geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit.
In de Landschapsinvesteringsregeling wordt onderscheid gemaakt tussen drie categorieën voor ontwikkelingen:
- Categorie 1:
Ruimtelijke ontwikkelingen met nauwelijks tot geen landschappelijke invloed en waarbij geen (extra) kwaliteitsverbetering van het landschap wordt geëist; - Categorie 2:
Ruimtelijke ontwikkelingen met relatief weinig landschappelijke invloed, dan wel ruimtelijke ontwikkelingen die van nature aan het buitengebied zijn gebonden, of plaatsvinden in hiervoor aangewezen gebieden waarbij de kwaliteitsverbetering van het landschap wordt vormgegeven door te voorzien in enkel een goede landschappelijke inpassing; - Categorie 3:
Alle ruimtelijke ontwikkelingen welke mogelijk worden gemaakt via met name een wijzigingsplan of een bestemmingsplanherziening, tenzij de ontwikkeling concreet benoemd wordt in een andere categorie.
Voor ontwikkelingen in categorie 1 en 2 is in de Landschapsinvesteringsregeling een lijst opgenomen. Komt een ontwikkeling niet voor in de lijst voor categorie 1 of 2 dan is sprake van een ontwikkeling in categorie 3.
De voorgenomen ontwikkeling komt voor in de lijst voor categorie 2.
Op basis hiervan is een landschappelijke inpassing vereist. Dit is verder uitgewerkt in de paragraaf 2.2.2Landschappelijke inpassing
De ruimtelijke kwaliteitsverbetering is middels een beplantingsplan uitgewerkt, welke is te vinden in bijlage 2 ("Beplantingsplan natuurcompensatie"). Hiermee zal door de initiatiefnemer een investering worden gedaan in de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.
Gezien het voorgaande past de voorgenomen ontwikkeling binnen de uitgangspunten zoals zijn verwoord in de Landschapsinvesteringsregeling Breda van de gemeente Breda.
Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- En Milieuaspecten
4.1 Milieu
4.1.1 Milieuzonering
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geur, stof, geluid en gevaar. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven.
Indien van deze richtafstand afgeweken wordt, dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het zo scheiden van milieubelastende en -gevoelige functies dient twee doelen:
- 1. het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige functies (bijvoorbeeld woningen);
- 2. het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam en binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
In de VNG handreiking zijn richtafstanden opgenomen op het gebied van geur, stof, geluid en gevaar. Indien niet aan de in de handreiking opgenomen afstanden wordt voldaan is mogelijk sprake van milieuhinder aan de betreffende gevoelige functies. De genoemde afstanden betreffen echter geen harde normen maar richtafstanden waarvan, mits goed gemotiveerd, kan worden afgeweken. Dit houdt in dat wanneer niet aan de afstanden wordt voldaan een nadere motivatie noodzakelijk is waaruit blijkt dat geen onevenredige hinder wordt veroorzaakt.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van de uitbreiding van een akkerbouwbedrijf. Ten aanzien van een bedrijfgebouw van een akkerbouwbedrijf zijn in de handreiking de volgende richtafstanden opgenomen:
- Geur: 10 meter.
- Stof: 10 meter.
- Geluid: 30 meter.
- Gevaar: 10 meter.
Het dichtstbijzijnde gevoelige object aan de Moerstraat 1 bevindt zich op een afstand van ongeveer 65 meter (gemeten van het nieuw te bouwen bedrijfsgebouw tot het bestemmingsvlak wonen). Hiermee wordt aan de gestelde richtafstanden voldaan en zal met de voorgenomen ontwikkeling geen onevenredige hinder worden veroorzaakt aan gevoelige objecten in de omgeving.
Naast het feit dat een ruimtelijke ontwikkeling geen onevenredige hinder aan gevoelige objecten in de omgeving mag veroorzaken, mag deze ook niet leiden tot beperkingen van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven, functies en bestemmingen. Dit is echter vooral van belang wanneer sprake is van het oprichten van nieuwe gevoelige objecten.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het oprichten van een nieuw gevoelig object. Hiermee zullen geen omliggende bedrijven, functies en bestemmingen in de ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.
4.1.2 Geur
De Wet geurhinder veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Het tijdstip van inwerkingtreding van de wet is vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 12 december 2006. Op 18 december 2006 is de Wet geurhinder en veehouderij gepubliceerd.
De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks-vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Wet geurhinder en veehouderij.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een bedrijfsgebouw voor de opslag van een akkerbouw-/ vollegrondsteeltbedrijf. Een dergelijke inrichting veroorzaakt geen geurhinder aan de omgeving. Hiermee zal de voorgenomen ontwikkeling niet leiden tot een toename van de geurbelasting aan gevoelige objecten in de omgeving.
Naast het feit dat een ontwikkeling niet mag leiden tot een onevenredige geurhinder aan gevoelige objecten in de omgeving dient te worden aangetoond dat ter plaatse van nieuwe gevoelige objecten een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van geur kan worden geborgd.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het oprichten van nieuwe gevoelige objecten op het gebied van geur. Daarmee is een verdere toetsing aan het woon- en leefklimaat ten aanzien van geur niet noodzakelijk.
4.1.3 Luchtkwaliteit
De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer (Wmb) goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. Met name paragraaf 5.2 uit Wmb is veranderd. Omdat paragraaf 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe paragraaf 5.2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
De Eerste Kamer is op 9 oktober 2007 akkoord gegaan met het wetsvoorstel over luchtkwaliteitseisen. Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens het wetsvoorstel niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram per kubieke meter lucht (µg/m³) voor fijnstof en stikstofoxiden (NO2).
Projecten die wel 'in betekenende mate' bijdragen, zijn vaak al opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is erop gericht om overal de Europese grenswaarden te halen. Daarom is ook een pakket aan maatregelen opgenomen: zowel (generieke) rijksmaatregelen als locatiespecifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket aan maatregelen zorgt ervoor dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd. Bovendien worden alle huidige overschrijdingen tijdig opgelost. In het NSL worden de effecten van alle NIBM-projecten verdisconteerd in de autonome ontwikkeling. Het NSL omvat dus alle cumulatieve effecten van (ruimtelijke) activiteiten op de luchtkwaliteit.
4.1.4 Geluid
De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de Wgh is dat geluidsgevoelige bestemmingen worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. De Wgh kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:
- Woningen.
- Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
- Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen, zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc..
Daarnaast kent de Wgh de volgende geluidsgevoelige terreinen:
- Terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg.
- Woonwagenstandplaatsen.
Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
4.1.5 Externe veiligheid
Externe Veiligheid heeft betrekking op de veiligheid rondom opslag, gebruik, productie en transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's dienen aanvaardbaar te blijven.
Het externe veiligheidsbeleid bestaat uit twee onderdelen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandseisen tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers.
In de wet is geregeld wanneer de verantwoordingsplicht van toepassing is. Omdat de wettelijke basis per risicobron verschilt, verschillen per risicobron ook de voorwaarden die verantwoording wel of niet verplicht stellen.
4.1.6 Bodem
De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging.
Dit is echter vooral van belang wanneer inrichtingen worden opgericht waarbij gedurende een groot deel van de dag mensen zullen verblijven. Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van een inrichting waarin gedurende een groot deel van de dag mensen verblijven. Hiermee kan worden aangenomen dat de bodemgesteldheid ter plaatse geschikt is voor de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging.
4.1.7 Voortoets MER-beoordeling
Op 16 mei 2017 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Uit dit besluit blijkt dat toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst uit de bijlage van het besluit ontoereikend is om de vraag te beantwoorden of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de drempelwaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld. Deze handreiking geeft aan hoe moet worden vastgesteld of een activiteit, met een omvang onder de drempelwaarde, toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst uit de bijlage van het besluit en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt.
Uit deze toets kan een van twee onderstaande conclusies volgen:
- 1. Belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten;
of - 2. Belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uit te sluiten.
In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. Die toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EU-richtlijn milieubeoordeling projecten.
4.2 Ecologie
4.2.1 Wet natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten, de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. In de Wet natuurbescherming wordt de bescherming van verschillende dieren- en plantensoorten geregeld. Met name bescherming van kwetsbare soorten is hierbij van belang.
De Wet natuurbescherming kent een vergunningplicht. Een vergunning voor een project wordt alleen verleend als de instandhoudingsdoelen van een gebied niet in gevaar worden gebracht en als geen sprake is van mogelijke aantasting van beschermde planten- en dierensoorten of de leefgebieden van deze soorten.
Voor activiteiten is het van belang om te bepalen of deze leiden tot mogelijke schade aan de natuur. De Wet natuurbescherming toetst aanvragen op drie aspecten, namelijk gebiedsbescherming, houtopstanden en soortenbescherming.
4.2.2 Natuurnetwerk Nederland
Een vorm van gebiedsbescherming komt voort uit de aanwijzing van een gebied als Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het NNN is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Planten en dieren kunnen zich zo van het ene naar het andere gebied verplaatsen. Op plekken waar gaten in het netwerk zitten, leggen de provincies nieuwe natuur aan. De provincies zijn verantwoordelijk voor begrenzing en ontwikkeling van het NNN en stellen hier zelf beleid voor op.
Het NNN is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor planten en dieren. Robuuste leefgebieden voor flora en fauna zijn nodig om het uitsterven van soorten te voorkomen. Het netwerk is er daarnaast ook voor rust en recreatie, voor mensen die willen genieten van de schoonheid van de natuur.
Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot aantasting of beperking van de natuurdoelen. De status als NNN is niet verankerd in de natuurwetgeving, maar het belang dient in de planologische afweging een rol te spelen.
Het beheer van het NNN wordt in handen gegeven van de provincies. Provincies stellen daarbij zelf regels op ter bescherming van het NNN. De provincie Noord-Brabant heeft het NNN opgenomen in het Natuur Netwerk Brabant en heeft ten behoeve van het behoud en de bescherming van deze gebieden specifieke regels vastgelegd in de provinciale ruimtelijke verordening.
Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie niet in het NNN gelegen. Het dichtstbijzijnd NNN gebied is gelegen op een afstand van ongeveer 40 meter.
Uitsnede kaart NNN.
Bron: Provincie Noord-Brabant
Het NNN heeft geen externe werking. De regels die worden gesteld ter bescherming van het NNN hebben daarom alleen betrekking op ontwikkelingen die in het gebied plaatsvinden. Echter kan een ruimtelijke ontwikkeling, wanneer deze binnen 250 meter van een NNN gebied plaatsvindt, mogelijk effecten hebben op deze gebieden. Het gaat daarbij dan voornamelijk om licht, geluid en fijnstof.
De locatie is niet in het NNN gelegen. Wel is de locatie binnen 250 meter van een NNN gebied gelegen, waarmee een nadere motivatie nodig is dat geen sprake is van een nadelige invloed op het gebied op het gebied van licht, geluid en fijnstof.
Met de huidige ontwikkeling wordt rekening gehouden met het NNN gebied. Dit wordt gedaan door de volgende aspecten zoveel mogelijk te beperken. Enerzijds zullen de landschapselementen zoals verder uitgewerkt in paragraaf 2.2.2 de uitstraling van licht en geluid beperken.
Tevens zal er geen onevenredige toename van fijnstof plaatsvinden. Deze ontwikkeling wordt ook wel gezien als een NIBM project.
Lichtuitstraling zal worden beperkt door enerzijds de haag. Daarnaast zal de erfverlichting zo worden geplaatst dat de lichtstraling op de bebouwing en het erf uit straalt en niet richting de omliggende natuur. In de loods zal enkel verlichting worden ingezet tijdens werkuren. Gezien het oogst seizoen over 10 maanden is verdeeld zal dit enkel in de donkere maanden voor mogelijke extra lichthinder zorgen.
De geluidsbelasting zal in vergelijking met de huidige situatie niet toenemen. Zowel het aantal verkeersbewegingen van en naar de locatie als de werkzaamheden op het akkerland zullen niet wijzigen. Dit aspect is verder uitgewerkt in paragraaf 4.1.4. De bedrijfsvoering zal niet wijzigen en het aantal areaal teelt blijft gelijk. De nieuwe loods maakt enkel meer opslag en een efficientere bedrijfsvoering mogelijk.
Gezien het voorgaande zal de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige gevolgen hebben op de betreffende gebieden en staat het plan de ontwikkeling van deze gebieden niet in de weg.
4.2.3 Wet ammoniak en veehouderij
Op 8 mei 2002 is de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) in werking getreden. De Wav vormt een onderdeel van de ammoniakregelgeving voor dierenverblijven van veehouderijen en kent een emissiegerichte benadering voor heel Nederland met daarnaast aanvullend beleid ter bescherming van de (zeer) kwetsbare gebieden. Deze (zeer) kwetsbare gebieden ingevolge de Wav (Wav-gebieden) zijn gebieden die nadelige invloed kunnen ondervinden als de uitstoot van ammoniak op deze gebieden toeneemt. Ter bescherming van deze gebieden is een zone van 250 meter rondom deze gebieden aangewezen als buffer om ontwikkelingen die schadelijk zijn voor deze gebieden te beperken.
Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie niet in een Wav-gebied of zone van 250 meter daaromheen gelegen.
Uitsnede kaart Wav-gebieden.
Bron: Provincie Noord-Brabant
Gezien de locatie niet in een Wav-gebied of zone van 250 meter daaromheen is gelegen zullen met de voorgenomen ontwikkeling geen van deze gebieden onevenredig worden aangetast.
4.3 Cultureel Erfgoed
In Grondstof voor de toekomst, programma erfgoed 2019-2025 is vastgesteld dat erfgoed wordt benut als onderlegger voor de (her)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. De erfgoedkaarten vormen nu letterlijk de onderlegger voor het handelen van de gemeente. Archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed vormen hierbij een belangrijk uitganspunt voor ontwikkelingen. Archeologie is vastgelegd in de Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 1 Archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed zijn vastgelegd in de Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 2 Historische geografie en gebouwd erfgoed. De kaarten dienen, zoals vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening, als leidraad voor de erfgoedadvisering bij het opstellen of afwijken van bestemmingsplannen.
4.3.1 Archeologie
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet 2016. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet 2016 kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
Gemeenten stellen, ter bescherming van mogelijk voorkomende archeologische waarden, een eigen beleid op, waarbij de kans op het aantreffen van archeologische resten in de bodem is weergegeven in een archeologische verwachtingskaart. Afhankelijk van de verwachtingswaarde stelt de gemeente Breda voorwaarden voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek.
Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie van de uitbreiding gelegen in de archeologische verwachtingskaart dat is aangemerkt als 'vrijgegegeven'. Ten aanzien van deze gebieden stelt de gemeente in haar beleid dat nader onderzoek niet nodig is.
Op plek van de bestaande schuren, in het oosten van het plangebied, is de archeologische verwachtingswaarde 'middelhoog'. In het gebied met middelhoge archeologische verwachting moet bij bodemingrepen vanaf 100 m2 en dieper dan 30 centimeter onder maaiveld is een archeologsich onderzoek verplicht.
Uitsnede archeologische verwachtingskaart.
Bron: Gemeente Breda.
Aangezien de uitbreiding gelegen is in de archeologische verwachtingswaarde 'vrijgegeven', is het niet aannemelijk dat met de voorgenomen ontwikkeling mogelijk voorkomende archeologische resten zullen worden geschaad. Aan de zijde van archeologische verwachtingswaarde 'middelhoog' zullen geen (bodem)ingrepen worden uitgevoerd.
De compensatie gebieden zijn beide gelegen in een gebied met een hoge archeologische verwachting. Dit betekend dat er bij bodemingrepen vanaf 100 m2 en dieper dan 30 centimeter onderzoek verplicht is. Zie hieronder de archeologische verwachtingskaart te plaatse van de compensatie gebieden. Bij het realiseren van de compensatie zullen de archeologische waarden niet verstoord worden.
Uitsnede archeologische verwachtingskaart, ter plaatse van perceel Verlengde Heistraat.
Bron: Gemeente Breda.
Uitsnede archeologische verwachtingskaart, ter plaatse van perceel perceel Rijsbergsebaan.
Bron: Gemeente Breda.
4.3.2 Historische geografie
Volgens de Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 2 Historische geografie en gebouwd erfgoed van de gemeente Breda is de locatie, zoals is te zien in de volgende figuur, in een gebied gelegen met een lage historisch geografische waarde.
Uitsnede Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 2 Historische geografie en gebouwd erfgoed.
Bron: Gemeente Breda.
Op de locatie zijn geen historisch geografisch waardevolle elementen aanwezig. Ook bevindt zich geen gebouwd erfgoed in het plangebied.
De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee niet leiden tot een onevenredige aantasting van historisch geografisch waardevolle elementen.
4.3.3 Aardkundig waardevolle gebieden
Het doel van het beleid met betrekking tot aardkundige waarden is om de ontstaansgeschiedenis van het aardoppervlak zichtbaar, beleefbaar en begrijpelijk te houden. Om aardkundige waarden te beschermen zijn aardkundig waardevolle gebieden aangewezen.
Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie niet in een aardkundig waardevol gebied gelegen.
Uitsnede kaart aardkundig waardevolle gebieden.
Bron: Provincie Noord-Brabant
Gezien de locatie niet in een aardkundig waardevol gebied is gelegen, zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van aantasting van aardkundige waarden.
4.4 Verkeer En Parkeren
4.4.1 Infrastructuur en parkeren
De ontsluiting is gerealiseerd op de Moerstraat. De locatie is voorzien van een inrit welke aansluit op de openbare weg. Hierbij heeft het inkomend en vertrekkend verkeer onvoldoende ruimte om het bedrijf te betreden en verlaten, waardoor verkeershinder op de openbare weg plaatsvindt. Op het terrein zelf is onvoldoende gelegenheid voor personenauto's en vrachtwagens om te keren.
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal een extra inrit over een al bestaande dam worden gerealiseerd, ten behoeve van een goede infrastructuur. Dit bervordert de verkeersveiligheid aanzienlijk. In de huidige situatie is sprake van onvoldoende ruimte op het erf, hierdoor is er vaak sprake van wachtend verkeer op de openbare weg. Hiermee kan worden gesteld dat geen sprake is van aantasting van de bestaande infrastructuur. Hierbij hoeft niet op de openbare weg gekeerd te worden, waardoor geen achteruitrijdende personenauto's en/of vrachtwagens de openbare weg op hoeven te rijden. Dit bevordert de verkeersveiligheid.
In de huidige situatie vindt het parkeren zoveel mogelijk op eigen terrein plaats. Bij de voorgenomen ontwikkeling is het vereist dat het parkeren na realisatie van het project geheel op eigen terrein plaatsvindt. Na realisatie van het project zal er op eigen terrein voldoende gelegenheid zijn voor zowel vracht- als personenauto's om te kunnen parkeren. Hiermee zal parkeren, ook na realisatie van het project, geheel op eigen terrein plaatsvinden. Dit is een verbetering van de situatie, dit gezien er in de huidige situatie vaak onvoldoende plek is en er geregeld op de openbare weg gewacht wordt.
4.4.2 Verkeersbewegingen
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van uitbreiding van het bouwvlak ten behoeve van een nieuwe loods en ruimte voor de logistiek. In vergelijking met de huidige situatie zal het aantal verkeersbewegingen niet toenemen. Dit omdat de bedrijfsvoering niet wijzigt en het areaal teelt gelijk blijft.
Echter is in de huidige situatie sprake van ruimtetekort voor de opslag en wachten de vrachtwagens aan de straat. De nieuwe situatie zal dit probleem wegnemen wat ten goede komt aan de verkeersveiligheid ter plaatse.
Gezien het aantal verkeersbewegingen niet onevenredig toeneemt, zal geen sprake zijn van negatieve effecten op de verkeersveiligheid en zal geen sprake zijn van een toenemende overlast op de omgeving.
4.5 Wateraspecten
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.a.) voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Met ingang van 3 juli 2003 is een watertoets in de vorm van een waterparagraaf en de toelichting hierop een verplicht onderdeel van ruimtelijke plannen en projecten van provincies, regionale openbare lichamen en gemeenten. De watertoets is verankerd in de Waterwet (Wtw). Dit houdt in dat de toelichting bij het ruimtelijk plan of project een beschrijving dient te bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Dit beleid is voortgezet in het huidige Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
In dit besluit wordt het begrip “waterhuishouding” breed opgevat. Aangesloten wordt bij de definitie zoals die is opgenomen in de Wtw. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater valt onder de zorg voor de waterhuishouding. Bij de voorbereiding van een waterparagraaf dienen alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten beoordeeld te worden.
De locatie valt onder het werkgebied van het waterschap Brabantse Delta (hierna: het waterschap).
De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hebben hun keuren geharmoniseerd. Als onderdeel van dit harmonisatietraject hanteren de waterschappen sinds 1 maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Hiermee geven de waterschappen ook invulling aan de wens van met name de zogenaamde grensgemeentes die in het verleden te maken hadden met verschillend beleid van de waterschappen.
Ontwikkelingen dienen waar mogelijk hydrologisch neutraal te worden uitgevoerd. Het doel van dit uitgangspunt is om te voorkomen dat hemelwater als gevolg van uitbreiding van het verhard oppervlak versneld op het watersysteem wordt geloosd. Voor lozingen op een oppervlaktewater eist het Waterschap daarom een vervangende berging, die de extra afvoer van het nieuwe verharde oppervlak als het ware neutraliseert. Gemeenten stellen vanuit hun eigen verantwoordelijkheid voorwaarden aan de afvoer via een rioleringsstelsel. Bij het invullen van de compensatieopgave wordt tevens gekeken naar de mogelijke realisering van andere waterdoelen. Het gaat hierbij dus om een optimale inpassing van een plan in zijn omgeving, waarbij ook gekeken moet worden naar het huidig en toekomstig functioneren van het totale (deel)stroomgebied waar de ontwikkeling onderdeel van uitmaakt. Naast het behoud van voldoende systeemrobuustheid, kan hiermee beter invulling worden gegeven aan de gewenste doelmatigheid. Bovendien biedt dit mogelijkheden voor waterschappen en gemeenten om ook andere dan hydrologische aspecten mee te nemen in de afweging. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om het oplossen van waterkwaliteitsknelpunten of het tegengaan van verdroging.
De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn, veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Dit heeft er toe geleid dat voor kleine plannen kan worden volstaan met het toepassen van een eenvoudige rekenregel voor het bepalen van de compensatie-opgave. Voor grotere plannen volstaat de rekenregel niet voor het bepalen van de compensatie-opgave, omdat de impact van dergelijke plannen op het watersysteem (veel) groter is. Voor grote plannen is daarom altijd een waterhuishoudkundig onderzoek door de initiatiefnemer noodzakelijk en dient het waterschap vroegtijdig te worden betrokken.
Voor een optimale inpassing van plannen met een uitbreiding van het verhard oppervlak is het noodzakelijk het waterschap in een vroeg stadium te betrekken. Dit geldt zowel voor kleine als grote plannen. Alleen op deze wijze kunnen waterbeheerder en initiatiefnemer gezamenlijk zorgen voor het behoud van de robuustheid van het watersysteem en kan wateroverlast in de toekomst zoveel mogelijk worden beperkt.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is de Digitale Watertoets doorlopen. Hieruit blijkt dat bij de voorgenomen ontwikkeling sprake is van de normale procedure. Het waterschap wordt vroegtijdig bij de plan- of projectvorming betrokken.
4.5.1 Voorgenomen activiteit
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van uitbreiding van akkerbouwbedrijf met een nieuwe loods. Deze loods komt buiten het huidige bouwvlak te liggen en wordt aangevraagd middels een omgevingsvergunning voor het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan conform artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Op termijn zal deze vergunning in een nieuw bestemmingsplan worden vastgelegd, waarbij het bouwvlak zal worden uitgebreid (maximaal 1,5 hectare) tot een passende omvang waarbinnen de nieuwe loods past.
Afkoppeling van het hemelwater zal plaatsvinden middels een gescheiden stelsel. Hierbij zal het hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak niet op het riool worden afgevoerd, maar middels straatkolken en dakgoten worden afgevoerd naar infiltratie- en/of bergingsvoorzieningen. Van belang daarbij is dat bij een ruimtelijke ontwikkeling hydrologisch neutraal wordt ontwikkeld.
Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar de watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang (waterbergingscompensatie). Voor de mate van compensatie hanteert het waterschap de volgende richtlijnen:
- Voor ontwikkelingen waarbij het verharde oppervlak niet toeneemt of met minder dan 500 m² toeneemt is geen aanvullende compensatie nodig.
- Voor ontwikkelingen waarbij het verharde oppervlak toeneemt met meer dan 500 m², maar minder dan 10.000 m², dient compenserende waterberging te worden toegepast. Hiervoor dient gebruik te worden gemaakt van de rekenregel.
- Voor ontwikkelingen waarbij het verharde oppervlak toeneemt met 10.000 m² of meer dient in overleg met het waterschap maatwerk te worden toegepast.
De nieuwe bebouwing is 2.230 m2, daarnaast zal er 3.200 m2 aan nieuwe erfverharding worden aangebracht. Bij de voorgenomen ontwikkeling zal het verhard oppervlak dus toenemen met 5.430 m². Voor elke m2 toename van verhard oppervlak dient een waterberging te worden gerealiseerd van 60 mm. De rekenregel luidt als volgt:
"toename verhard oppervlak (in m²) 0,06 = te compenseren waterberging (in m³)." Dit betekend dat er (5.430 x 0,06 =) 325,8 m³ aan waterberging gerealiseerd moet worden. Afegrond is dit 326 m3.
4.5.2 Compenserende waterberging
Ter compensatie van de toename van het verharde oppervlak bij ruimtelijke ontwikkelingen dient compenserende waterberging plaats te vinden om wateroverlast te voorkomen. Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Voorgenomen activiteit" (paragraaf 4.5.1) is voor de voorgenomen ontwikkeling 326 m³ aan compenserende waterberging nodig.
Het is van belang dat de gewenste bergingsvoorziening boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) wordt uitgevoerd, zodat het water ruimte heeft te infiltreren of vertraagd af te stromen naar het oppervlaktewater. Zoals te zien in de volgende figuur bedraagt de GHG ter plaatse circa 80 centimeter onder het maaiveld (gemiddeld 80 centimeter onder het maaiveld).
Uitsnede kaart grondwaterstanden.
Bron: Bodematlas Noord-Brabant.
Ter compensatie van de toename van het verharde oppervlak ter plaatse zal door de initiatiefnemer ter plaatse een nieuwe nieuwe sloot aan de westzijde van de locatie worden aangelegd. Deze sloot zal voldoende groot worden aangelegd om een capaciteit van 350 m³ te kunnen bergen. Mogelijk is voor de gewenste waterbergingsvoorziening een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of van werkzaamheden in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een ontheffing op de Keur van het Waterschap en/of een Watervergunning in het kader van de Waterwet noodzakelijk. Mocht een dergelijke vergunning en/of ontheffing nodig zijn dan zal deze te zijner tijd worden aangevraagd. Hieronder is een schets van de nieuwe sloot opgenomen.
Schets watercompentasie.
Bron: DLV advies.
4.5.3 Afvalwater
Regenwater en afvalwater dienen gescheiden te worden ingezameld. De voorgenomen activiteit heeft geen toename van het afvalwater tot gevolg. Het afvalwater wordt via het bestaande drukriool afgevoerd naar het gemeentelijke riool. Het is belangrijk dat er geen hemelwater geloosd wordt op het riool i.v.m. overbelasting.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een nieuw ruimtelijk project dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het project. Onderdeel daarvan is een onderzoek naar de financiële haalbaarheid van het project. Een tweede bepaling omtrent het financiële aspect is het eventueel verhalen van projectkosten. In principe dient bij vaststelling van het ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van projectkosten zeker te stellen.
Op basis van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeente een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Bro zijn deze bouwplannen nader omschreven:
"Artikel 6.2.1
Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:
- a. de bouw van een of meer woningen;
- b. de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
- c. de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m2 bruto-vloeroppervlakte of met een of meer woningen;
- d. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
- e. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m2 bruto-vloeroppervlakte bedraagt;
- f. de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2 bruto-vloeroppervlakte."
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1, onder sub b en/of c van de Wro, waarmee een exploitatieplan zou moeten worden opgesteld. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan besloten worden geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan, project of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- 2. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt naast dit project een separate overeenkomst gesloten met betrekking tot hetgeen voortvloeit uit dit onderdeel van de Wro. In deze overeenkomst is opgenomen dat alle gemaakte kosten voor het uitvoeren en doorlopen van de procedure voor rekening van de initiatiefnemer zijn. Gemaakte kosten door de gemeente worden middels het heffen van leges op de initiatiefnemer verhaald, zoals is opgenomen in de legesverordening van de gemeente Breda. Verder zal ook eventuele planschade in een separate overeenkomst worden geregeld.
Hiermee is het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het project begrepen gronden anderzijds verzekerd, waarmee geen exploitatieplan hoeft te worden opgesteld. Hiermee kan worden gesteld dat het project financieel haalbaar wordt geacht.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Initiatiefnemer heeft het plan besproken met omwonenden.
Het voorliggend plan betreft een wijziging op het bestemmingsplan "Buitengebied Zuid 2013" van gemeente Breda en wordt opgesteld conform de Uniforme Voorbereidingsprocedure conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In het kader van deze procedure wordt eenieder tijdens de terinzagetermijn in de gelegenheid gesteld zienswijzen op het plan in te dienen. Wanneer het plan ter inzage ligt, wordt gepubliceerd in de gemeentelijke bladen, op de gemeentelijke website en in de digitale Staatscourant. Tevens wordt het plan voor eenieder digitaal raadpleegbaar gesteld via www.ruimtelijkeplannen.nl.
5.3 Handhaving
Een bestemmingsplan en/of een omgevingsvergunning is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van de regels in de omgevingsvergunning ligt bij de gemeente. Het handhavingsbeleid van de gemeente Breda vormt de basis van de handhaving binnen de gemeentelijke grenzen. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen.
Het doel van handhaving is om de bescherming van mens en omgeving te waarborgen tegen ongewenste activiteiten en overlast. In het kader van een ruimtelijk project heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Woningwet. Bij overtreding van deze regels kan gedacht worden aan bouwen zonder vergunning, bouwen in afwijking van een verleende vergunning en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van een bestemmingsplan of een vrijstelling.
Hoofdstuk 6 Wijze Van Bestemmen
6.1 Doel En Reikwijdte
Het bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. In artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat twee begrippen centraal staan. Dit zijn:
- 1. goede ruimtelijke ordening;
- 2. uitvoerbaarheid.
Als een plan aan deze twee eisen voldoet, voldoet het aan de wet.
Via een bestemmingsplan worden functies aan gronden gegeven. Vanuit de Wro volgt een belangrijk principe, namelijk toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder, etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan bepaalt uit te oefenen. Dit houdt in dat:
- 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en;
- 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsregels zijn hierbij mede van belang).
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden). Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en kan daarbij regels geven voor:
- 1. het bebouwen van de gronden;
- 2. het verrichten van werken (aanleggen).
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is niet het enige instrument. Andere wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemeen Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitvoeren van het ruimtelijk beleid. Via overeenkomsten kan de gemeente met betrokken partijen aanvullende afspraken maken voor zover dat niet via het bestemmingsplan geregeld kan worden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het zeker stellen dat bepaalde activiteiten ook werkelijk verricht worden om zo het toelatingskarakter van een bestemmingsplan aan te scherpen.
6.2 Onderdelen Van Een Bestemmingsplan
Een bestemmingsplan bestaat uit 3 onderdelen. Dit zijn de toelichting, de planregels en de verbeelding (plankaart).
6.2.1 De toelichting
De toelichting wordt opgesteld volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hier staat, in het kort, dat in de toelichting verslag gedaan moet worden van de gemaakte keuzes in het plan. Voor een ontwikkelingsgericht plan vraagt dat een andere motivatie dan voor op beheer gerichte plannen (een plan kan ook zowel ontwikkelingsgericht zijn voor het ene deel en voor een ander deel beheergericht).
Ook moet ingegaan worden op het aspect water, de afstemming met andere overheden (indien nodig), het onderzoek voor zover nodig voor de uitvoerbaarheid en de wijze waarop inspraak is verricht (indien nodig). Als er bij het bestemmingsplan een milieu-effectrapport is gemaakt hoeft niet ingegaan te worden op monumentale en/of andere waarden in het plangebied noch de milieukwaliteit in het gebied, want dat gebeurt in dat geval in het milieu-effectrapport. Via de toelichting wordt zo inzicht gegeven in de twee eisen uit artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Centraal in de toelichting moet staan waarom de functies als opgenomen op de plankaart, met de bijhorende regels, de mogelijkheden bieden en waarom dit past op die locatie.
Bijlagen bij de toelichting:
Bij de toelichting kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan zelf. Omdat ze een onlosmakelijk onderdeel zijn van het bestemmingsplan kan de toelichting zelf kort van tekst blijven omtrent het desbetreffende onderwerp. Hierdoor blijft de toelichting zelf kort en daarmee leesbaar.
Algemene beleidsdocumenten hoeven vanwege het algemeen geldende karakter niet als bijlage opgenomen te worden bij het bestemmingsplan. Denk aan verschillende sectorale beleidsdocumenten als ook structuurvisies. Een toelichting moet, voor zover het beleidsstuk relevant is voor het plan, aangeven wat de relatie is tussen het bestemmingsplan en dat beleidsdocument.
6.2.2 De planregels
De planregels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels:
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Deze begrippen zijn soms erg belangrijk voor een goed inzicht in de gebruiksmogelijkheden. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2) bepaald; - 2. Bestemmingsregels:
In dit hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Als er voorlopige bestemmingen, nog uit te werken bestemmingen en/of dubbelbestemmingen zijn, worden die ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels opgenomen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving, vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen de (mogelijke) afwijkingsmogelijkheden met betrekking tot de bouw en/of het gebruik. Ten slotte zijn (eventuele) omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden opgenomen, aangevuld met mogelijke wijzigingsbevoegdheden. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld; - 3. Algemene regels:
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter die gelden voor het hele plan. Deze moeten daarom altijd goed gelezen worden voordat op basis van de bestemmingregels interpretaties worden verricht. Voorbeelden van algemene regels zijn de anti-dubbeltelregel, algemene procedurebepalingen maar ook regels met betrekking tot mogelijke binnenplanse afwijkingen (een binnenplanse afwijking is, zoals het woord het al zegt, een afwijkingsmogelijkheid van de regels in het bestemmingsplan zelf, dit in tegenstelling tot 'buitenplanse' afwijkingen). In de algemene regels kunnen erg belangrijke bepalingen zijn opgenomen; - 4. Overgangs- en slotregels:
In het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).
Bijlagen bij de planregels:
Bij de regels kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van de regels.
6.2.3 De verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen zoals gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Via de bijhorende regels in de planregels wordt bepaald wat hier wel en niet is toegestaan.
De verbeelding wordt ook wel plankaart genoemd. Dan wordt hetzelfde bedoeld. Belangrijk te weten is dat een digitaal bestand (een '.gml-bestand') leidend is. Dat digitale bestand bepaalt waar welke bestemming ligt en waar welke aanduidingen etc. Een afgeleide van dat digitale bestand is bijvoorbeeld een '.pdf-bestand' of een papieren (analoge) verbeelding. Bij twijfel over een '.pdf-bestand' of een papieren versie van de verbeelding geeft het digitale bestand de juridische doorslag.
6.3 Voorliggend Plan
Voorliggend wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen.
Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Voorliggend wijzigingsplan bevat de volgende bestemmingen:
- 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'
- 'Gebiedsaanduiding overige zone - beperkingen veehouderij', welke aanwezig blijft.
Dit plan kent de volgende noemenswaardige bijzonderheden:
- Het bouwvlak zal worden vergroot tot 1,5 hectare.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.1 van het Besluit omgevingsrecht (Bro).
Hoofdstuk 7 Communicatie
7.1 Inleiding
In het wijzigingsplan bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor dit voorliggende wijzigingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.
7.2 Procedure
7.2.1 Participatie
Participatie zorgt voor een zorgvuldige afstemming tussen de initiatiefnemer van een (bouw)plan en de omgeving. Met de 'omgeving' wordt bedoeld iedereen waarop het plan effect kan hebben, zoals bijvoorbeeld omwonenden, scholen en aangrenzende bedrijven. Participatie is er specifiek op gericht om alle wensen, belangen en bezwaren van de omgeving te kunnen betrekken in het verdere ontwerp van het plan. Doel van de participatie is niet om 'overeenstemming' over het plan te verkrijgen. Aanleiding voor het starten van participatie is het moment dat een initiatiefnemer een ruimtelijk ontwikkelingsproject wil uitvoeren dat niet past in het geldende bestemmingsplan.
Breda kent vier participatieniveaus. Per initiatief wordt door de initiatiefnemer gekeken welk niveau het beste bij het initiatief past. Een grotere invloed van een initiatief op belanghebbenden en/of de omgeving vraagt om een hoger participatieniveau. De ontwikkeling op de planlocatie Moerstraat 2 betreft een participatieniveau 0, dit betekent dat de belanghebbenden geïnformeerd dienen te worden. Gelet op de aard van het initiatief is ervoor gekozen om het plan te bespreken met de buren.
7.2.2 Vooroverleg
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is onderhavig voorontwerpontwerp-wijzigingsplan toegezonden aan de volgende instanties:
- Provincie Noord-Brabant;
- Waterschap Brabantse Delta;
- Brandweer;
- Natuurplein.
Provincie Noord-Brabant
Op 2 november 2022 heeft Provincie Noord-Brabant een advies uitgebracht voor de locatie Moerstraat 2 te Breda. De provincie heeft de volgende opmerkingen gemaakt, de reactie van de gemeente staat cursief onder de opmerkingen.
Zorgvuldig ruimtegebruik
Het bouwvlak wordt met dit plan vergroot van 0,7 naar 1,5 ha. Het valt op dat het bouwvlak ten opzichte de inrichtingstekening behoorlijk wat overmaat heeft. Is die 1,5 ha wel noodzakelijk? In het AAB advies wordt gesproken over een bouwvlak van 1,32 ha. Waarom wordt die niet gehanteerd en wordt er hier naar 1,5 ha gegaan als die blijkbaar niet nodig is?
Antwoord gemeente: Dit klopt. In principe gaat het dus om extra ruimte van ca.1.800 m2. Het is een nog groeiend bedrijf waardoor toekomstgericht is gekeken naar een goede invulling met name ook voor opslag en manoeuvreerruimte. De kans is reëel aanwezig dat anders over 3-5 jaar weer een procedure moet worden gevolgd.
Groenblauwe mantel en Natuur Netwerk Brabant
Het agrarische bouwvlak ligt in de groenblauwe mantel. In het plan wordt niet ingegaan op artikel 3.32 (IOV) Landschappelijke waarden in de groenblauwe mantel. Met de vergroting van het agrarisch bouwvlak komt deze aan de zuidwest zijde aangrenzend aan Natuur Netwerk Brabant te liggen en direct aan de overzijde van de Moerstraat is meer NNB aanwezig. In de toelichting wordt ten onrechte gesteld dat het NNB op 40 m afstand ligt. Door de ligging direct aangrenzend aan NNB dient er te worden ingegaan op de externe werking van het NNB zoals in art. 3.16 IOV opgenomen.
Artikel 3.16 Externe werking Natuur Netwerk Brabant
Lid 1
In aanvulling op de Wet natuurbescherming bepaalt een bestemmingsplan dat een ontwikkeling toelaat in Stedelijk Gebied of in Landelijk Gebied, die een aantasting geeft van de ecologische waarden enkenmerken in het Natuur Netwerk Brabant, dat de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende, negatieve effecten worden gecompenseerd, overeenkomstig Artikel 3.22 Compensatie.
Antwoord gemeente: Dit klopt inderdaad. De Verbeelding en ook de Toelichting zijn hierop aangepast. In het bouwvlak is een functieaanduiding 'onbebouwd' opgenomen. Op dit deel van het bouwvlak mag niet worden gebouwd maar mag er wel verharding worden aangebracht en mag er opslag plaatsvinden.
Kwaliteitsverbetering landschap
Er wordt in de toelichting terecht geconcludeerd dat dit binnen het regionale afsprakenkader een categorie 2 ontwikkeling is. Binnen de regeling van Breda is hiervoor een formule om de minimale oppervlakte van de inpassing te berekenen. In dit plan wordt echter daarvan afgeweken.“Bij een categorie 2 ontwikkeling dient er te worden voorzien in een goede landschappelijke inpassing. De omvang van de landschappelijke inpassing wordt berekend met de volgende formule: 2 keer de langste zijde van het nieuwe bouwvlak en 1 keer de kortste zijde maal 4 meter. De planlocatie heeft echter een complexe vorm. Er is hierom twee keer de langste afstand van het gehele bouwvlak genomen. Voor de gewenste tegenprestatie voor de ontwikkeling aan de Moersebaan betekent dit het volgende: 2 x 141 x 4 = 1.136 m²”. Er wordt niet onderbouwd waarom er wordt afgeweken. Zeker gezien de ligging in de groenblauwe mantel en grenzend aan NNB vinden wij een lagere inspanning niet gepast.
Antwoord gemeente: De planlocatie heeft een complexe vorm. Er is daarom gekozen om twee keer de langste afstand van het gehele bouwvlak te nemen (bestaand én nieuw) genomen. Voor de gewenste tegenprestatie betekent dit het volgende: 2 x 141 x 4 = 1.136 m². Als er gekozen zou zijn voor alleen het nieuwe bouwvlak kom je op minder m² uit. De Toelichting is hierop aangevuld.
In het plan wordt voorgesteld de landschappelijke inpassing op twee locaties op afstand te realiseren. Het is niet duidelijk waarom. Er is niet onderbouwd waarom er niet voor gekozen is om op de planlocatie zelf, waar het bouwvlak uitgebreid wordt, een landschappelijke inpassing te realiseren, zeker omdat het bouwvlak in de groenblauwe mantel ligt. Waarom is gekozen om de maatregelen op afstand te realiseren? Daarbij valt het ook op dat het stroken betreft die grenzen aan infrastructuur voor de windmolens in de oksel van de A58 / A16. Wordt die sowieso niet landschappelijk ingepast vanuit dat windproject zelf? Uit dat project volgt immers een behoorlijk bedrag voor landschappelijke maatregelen.
Antwoord gemeente Het bouwblok ligt zelf al geheel ingesloten in een groene haagstructuur. Op deze huiskavel extra beplanting toevoegen geeft geen extra landschappelijke meerwaarde voor de omgeving. Er is daarom bewust gekozen voor meerwaarde in de directe omgeving. Overigens ook binnen de groen blauwe mantel. Voor het windproject is er alleen een investering in het groenfonds gedaan. De toelichting is hierop aangepast.
Er is een inpassingplan opgenomen bestaande uit beplantingslijsten. Dit inpassingsplan voldoet nog niet aan de nieuwe uitgangspunten voor kwaliteitsverbetering landschap omdat er niet inzichtelijk is gemaakt hoe vanuit een goede analyse van het landschap en de locatie gekomen is tot de voorgestelde maatregelen.
Antwoord gemeente: De beplantingslijsten zijn aangepast.
Waterschap Brabantse Delta
Het plan is in het kader van het vooroverleg ook verstuurd naar Waterschap Brabantse Delta. Zij hebben binnen de termijnen geen vooroverlegreactie gegeven.
Brandweer Midden- en West-Brabant
Op 17 oktober 2022 heeft Brandweer Midden- en West-Brabant een advies uitgebracht voor de locatie aan de Moerstraat 2 in Breda.
Zie eerder toegezonden advies en dan met name onderstaande passage: Uit de meest actuele gegevens van onze afdeling Informatie Onderzoek & Analyse blijkt dat de volgende bluswatervoorzieningen aanwezig zijn in de nabijheid van het plangebied.
1. In de Moerstraat ligt in het openbaar gebied ter hoogte van het perceel Zwaantjesweg 1 een ondergrondse brandkraan met een capaciteit van 60 m3/uur. De afstand tussen de ondergrondse brandkraan en het plangebied is ca. 350 meter, gemeten over de openbare weg;
2. In de Moerstraat is het mogelijk om gebruik te maken van open water (Galderse Meren). De afstand tussen het open water en het plangebied is ca. 1200 meter, gemeten over de openbare weg.
Op basis van deze gegevens kan worden gesteld dat de aanwezige bluswatervoorzieningen niet voorzien in de behoefte aan bluswater, zoals is beschreven in de Beleidsregels. Wij adviseren u de bluswatervoorzieningen in dit plangebied af te stemmen op bovenstaande eisen en de mogelijkheden te onderzoeken.
Gelet op het feit dat hier geen sprake is van nieuwvestiging maar van een bestaande situatie die wordt uitgebreid kunnen wij niet anders dan dit aan initiatiefnemer mee te geven.
Antwoord gemeente: Gelet op het feit dat hier geen sprake is van nieuwvestiging maar van een bestaande situatie die wordt uitgebreid kunnen wij niet anders dan dit aan initiatiefnemer mee te geven.
Natuurplein de Baronie
Het plan is in het kader van het vooroverleg ook verstuurd naar Natuurplein de Baronie. Zij hebben geen formele vooroverlegreactie op het plan gegeven. Er is wel verzocht om met initiatiefnemer in overleg te treden.