KadastraleKaart.com

1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
2 Gebiedsanalyse
2.1 Inleiding
2.2 Positionering Plangebied
2.3 Ruimtelijke En Functionele Structuur
2.4 Bestaande Situatie Planlocatie
3 Beleid
3.1 Inleiding
3.2 Beleid Europees En Rijksniveau
3.3 Beleid Provinciaal Niveau
3.4 Beleid Gemeentelijk Niveau
4 Planbeschrijving
4.1 Inleiding
4.2 Stedenbouwkundige Opzet
4.3 Verkeer En Parkeren
4.4 Groenkompas
5 Milieu En Landschap
5.1 Inleiding
5.2 Bodem
5.3 Water
5.4 Erfgoed
5.5 Ecologie
5.6 Bedrijven En Milieuzonering
5.7 Geluid
5.8 Luchtkwaliteit
5.9 Externe Veiligheid
5.10 M.e.r.- Beoordeling
5.11 Duurzaamheid
6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Juridische Planbeschrijving
6.2 Voorwaarden Wijzigingsbevoegdheid
7 Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
7.2 Toepassing Grondexploitatiewet
7.3 Financiële Haalbaarheid
8 Communicatie
8.1 Inleiding
8.2 Procedure
1 Inleidende Regels
1 Begrippen
2 Bestemmingsregels
2 Wonen
3 Waarde - Archeologie
3 Algemene Regels
4 Overgangs- En Slotregels
4 Slotregel
1 Stikstofberekening
2 Ecologische Quickscan, Brabant Eco, Rapportnummer 2023-be-0623
3 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
4 Standaard Advies 2023
5 Vooroverlegreactie Provincie
6 Participatieverslag

Nieuw Wolfslaar, Klein Wolfslaar 14b en 16

Wijzigingsplan - Gemeente Breda

Vastgesteld op 05-02-2024 - geheel onherroepelijk in werking

1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Initiatiefnemers zijn eigenaar van de locatie Klein Wolfslaar 16 en 14b. Hier zijn momenteel twee woningen aanwezig, binnen een bestaand agrarisch bouwvlak. Het voornemen is om een derde woning te realiseren tussen de woningen van nummers 16 en 14b in en daarbij het gehele agrarische bouwvlak om te zetten tot woonbestemming. Binnen dat woonbestemmingsvlak zijn dan met de gewijzigde planologische situatie drie afzonderlijke woningen toegestaan.

De locatie is gelegen binnen het bestemmingsplan ‘Nieuw Wolfslaar’. De locatie heeft de enkelbestemming ‘Agrarische Doeleinden’ met bouwvlak. Rondom het bestemmingsvlak is de aanduiding ‘wijzigingsbevoegdheid’ opgenomen. In de voorschriften van het bestemmingsplan ‘Nieuw Wolfslaar’ is beschreven dat hier ter plaatse de bestemming gewijzigd kan worden in ‘Woondoeleinden’, waarna drie wooneenheden op locatie toegestaan zijn. Om de ontwikkeling juridisch/planologisch mogelijk te kunnen maken is gekozen voor het opstellen van onderhavig wijzigingsplan.

1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied

De planlocatie is gelegen aan het Klein Wolfslaar te Bavel. Het Klein Wolfslaar is een doodlopende straat en dus alleen bedoeld voor bestemmingsverkeer. De planlocatie behoort tot de gemeente Breda, gelegen in de provincie Noord-Brabant. De planlocatie is kadastraal bekend onder de kadastrale gemeente GNK, sectie C en nummers 1864, 2133, 2513 en 2514. De planlocatie heeft een totale oppervlakte van circa 3.321 m2.

1.3 Vigerende Bestemmingsplan

Op dit moment vigeert voor het plangebied het bestemmingsplan “Nieuw Wolfslaar”, vastgesteld door de gemeenteraad van Breda op 15 mei 2008 en goedgekeurd door gedeputeerde staten van Noord-Brabant op 6 januari 2009.

Figuur 2: Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Nieuw Wolfslaar', plangebied met rood aangeduid

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de huidige situatie van het plangebied, waarbij onder andere de ruimtelijke en functionele structuur wordt beschreven.

In hoofdstuk 3 van de toelichting wordt het vigerende beleid op Europees, Rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau beschreven dat voor ontwikkeling van het plangebied relevant is.

Hoofdstuk 4 beschrijft vervolgens de uitgangspunten en randvoorwaarden, die van belang zijn voor de ontwikkeling van het plangebied. In hoofdstuk 5 worden onder andere de gevolgen van de ontwikkeling op het gebied van water, natuur, luchtkwaliteit, archeologie en bodem beschreven.

De juridische aspecten komen in hoofdstuk 6 aan bod. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid. Ten slotte wordt in hoofdstuk 8 de communicatie beschreven.

2 Gebiedsanalyse

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de ruimtelijke structuur en de functionele structuur van het plangebied uiteengezet. De ruimtelijke structuur is beschreven en in beeld gebracht aan de hand van de bebouwingstructuur. In de beschrijving van de functionele structuur wordt ingegaan op de diverse in het plangebied voorkomende functies.

2.2 Positionering Plangebied

De planlocatie is gelegen aan de weg Klein Wolfslaar. Het Klein Wolfslaar is een belangrijke historische weg welke vroeger het buitengebied rondom het Ginneken en Bavel met elkaar verbond. Door de verder gaande verstedelijking en de aanleg van de snelweg is het gebied rondom de planlocatie sterk veranderd. Waar het eerst als agrarisch landschap domineerde, is het gebied ten noorden van de planlocatie na het jaar 2000 sterk getransformeerd naar woongebied. Hier ligt de woonwijk Nieuw Wolfslaar. Ten oosten van de planlocatie ligt de snelweg A27. Het gebied ten zuiden is grotendeels nog in agrarisch gebruik. Ten zuidwesten van de planlocatie, op een afstand van circa 500 meter, ligt het natuurgebied Ulvenhoutse Bos.

De ontwikkeling om een extra woning tussen de bestaande twee woningen toe te voegen is in de omgeving een gebiedseigen ontwikkeling. In figuur 3 is de planlocatie op de luchtfoto weergegeven.

2.3 Ruimtelijke En Functionele Structuur

2.3.1 Ruimtelijke structuur

De omgeving van de planlocatie kenmerkt zich voornamelijk door burgerwoningen. De woningen aan het Klein Wolfslaar zijn voornamelijk vrijstaand gesitueerd op ruime kavels. Ten noorden is de woonwijk Nieuw Wolfslaar gesitueerd, waarbij diverse woning typologieën voorkomen. Ten zuiden van de planlocatie is het gebied nog overwegend agrarisch met daarbij enkele fruitteeltbedrijven. Ten oosten van de planlocatie is de rijksweg A27 gesitueerd.

Verkeer en parkeren

De planlocatie ligt aan de rand van het stedelijk gebied aan het Klein Wolfslaar. Het Klein Wolfslaar is een doodlopende 30 km/u weg. Het parkeren vindt op eigen terrein plaats.

Groen- en waterstructuur

Aan het Klein Wolfslaar bevinden zich voornamelijk tuinpercelen en langs de weg bevinden zich bomen. Het groen op de planlocatie bestaat uit tuin- en erfbeplanting. In de directe omgeving zijn geen benoemingswaardige waterstructuren aanwezig. Tot slot kan worden opgemerkt dat ten zuidwesten van de planlocatie, op een afstand van circa 500 meter, het natuurgebied Ulvenhouts Bos gesitueerd is.

2.3.2 Functionele structuur

In de omgeving zijn voornamelijk vrijstaande burgerwoningen aanwezig. De bedrijven ten zuiden van de planlocatie bestaan uit agrarische bedrijven.

2.4 Bestaande Situatie Planlocatie

De planlocatie bestaat uit een agrarisch bestemmingsvlak met een bouwvlak. Voorheen is er op locatie een tuinbouwbedrijf geëxploiteerd, welke ondertussen is beëindigd. Binnen het agrarisch bouwvlak zijn twee woningen aanwezig, te weten Klein Wolfslaar 14b en Klein Wolfslaar 16. Beide woningen betreffen vrijstaande woningen met ieder eigen vrijstaande bijgebouwen. Tussen de woningen van nummer 14b en 16 is voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig. Deze bebouwing heeft een oppervlakte van circa 455 m2.

De bouwvlakgrenzen aan de noord en zuidzijde liggen in lijn met de naastgelegen locaties. Het bouwvlak binnen de planlocatie heeft een oppervlakte van circa 2.287 m2. In figuur 4 zijn enkele foto’s van de planlocatie weergegeven. Figuur 5 geeft een overzicht van de planlocatie weer.

Figuur 4: foto's planlocatie

3 Beleid

3.1 Inleiding

Bij het opstellen van een wijzigingsplan worden de beleidskaders van het rijk, provincie en gemeente uiteengezet. In het onderhavige plan is het relevante ruimtelijke beleid voor de locatie Klein Wolfslaar 14b/16 opgenomen.

3.2 Beleid Europees En Rijksniveau

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. In 2012 wordt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

Het Rijk laat de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders.

De veranderde behoefte aan wonen en werken legt daarbij een extra druk op een markt waar de totale vraag afneemt: kwaliteit voor kwantiteit. De ambitie is dat in 2040 de woon- en werklocaties in steden en dorpen aansluiten op de (kwalitatieve) vraag en dat locaties voor transformaties en herstructurering zoveel mogelijk worden benut.

In het SVIR zijn 13 nationale belangen opgenomen, hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

Het Rijk zal bestemmingsplannen niet (tijdens de vaststellingsprocedure) toetsen op een correcte doorwerking van nationale ruimtelijke belangen. Wel zal het Rijk door middel van systeem- of themagerichte onderzoeken achteraf nagaan of bestemmingsplannen aan nationale wet- en regelgeving voldoen.

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding. Het nationale ruimtelijke beleid heeft geen consequentie voor het plangebied.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordering (Barro) in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn, met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

In het Barro zijn voorlopig zes projecten beschreven: Mainport ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie, Erfgoederen van uitzonderlijk universele waarde. Binnenkort volgen nog: hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, ecologische hoofdstructuur, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding. Het nationale ruimtelijke beleid heeft geen consequentie voor het plangebied.

3.2.3 Water

Het Nationaal Waterplan (NWP)

Het Nationaal Waterplan (NWP) bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Het kabinet actualiseert het waterbeleid op een aantal terreinen. Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015 en vervangt dit plan én de partiële herzieningen hiervan (Wind op Zee buiten 12 nautische mijl en verankering rijksbeleid Deltabeslissingen). Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie.

Watertoets

Met het ondertekenen van het Nationaal Bestuursakkoord Water (juli 2003) hebben de betrokken partijen (het Rijk, IPO, VNG en UvW) afgesproken de watertoets toe te passen bij alle nieuwe ruimtelijke -waterhuishoudkundig relevante- plannen en besluiten op alle bestuursniveaus. De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht voor structuurvisies, bestemmingsplannen, van de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) regelt een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en het vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 Bro met het waterschap.

De watertoets omvat het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen.

Europese Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water is sinds december 2000 van kracht en is gericht op het realiseren van duurzaam waterbeheer.

De Europese Kaderrichtlijn Water beoogt de bescherming van aquatische ecosystemen en het duurzaam gebruik van water. Daarvoor wordt de Kaderrichtlijn eerst in landelijke wet- en regelgeving omgezet. Momenteel wordt hier hard aan gewerkt. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid. Er worden ecologische en fysisch-chemische doelen geformuleerd die afhankelijk zijn van de functie van een watergang.

In paragraaf 5.3 komt het aspect water aan bod voor de planlocatie.

3.2.4 Ecologie

Vanuit Europa is de bescherming van (plant en dier) soorten en gebieden geregeld in de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. In Nederland is de natuurwetgeving verankerd in de Wet Natuurbescherming (1 januari 2017).

Europese Vogel- en Habitatrichtlijn

De Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn hebben tot doel de bescherming van (vogel)soorten en hun natuurlijke habitats. Elke lidstaat is verplicht om speciale beschermingszones (SBZ’s) aan te wijzen, die samen één Europees netwerk van natuurgebieden vormen: “Natura 2000”. Wanneer in een gebied bepaalde soorten voorkomen, of een bepaald percentage van de Europese populatie herbergt, dan komt dit gebied in aanmerking voor plaatsing onder de betreffende richtlijnen. De planlocatie valt in zijn geheel niet binnen de aangewezen Vogelrichtlijn- of Habitatrichtlijngebieden.

Wet Natuurbescherming

Vanaf 1 januari 2017 vervangt de Wet natuurbescherming de Flora- en Faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998. De wet natuurbescherming biedt bescherming aan het merendeel van de inheemse dieren en planten in Nederland.

De nieuwe Wet natuurbescherming regelt niet alleen de ‘ruimtelijke ingrepen’, maar ook de andere onderwerpen zoals overig bezit en handel, gebiedsbescherming, houtopstanden, klacht en beheer en schadebestrijding. Een verandering ten opzichte van de oude Natuurbeschermingswet 1998 is dat de provincies voor hun gebied bepalen wat wel en niet mag in de natuur. Zij zijn verantwoordelijk voor de vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid is enkel nog verantwoordelijk voor de ontheffingsaanvragen en de gedragscodes.

De beschermingsstatus van de inheemse dier- en plantensoorten houdt onder meer in dat in geval van voorgenomen activiteiten zoals aanleg van infrastructuur of bouwprojecten, de planlocatie moet worden getoetst op de aanwezigheid van beschermde soorten: de ‘natuurtoets’.

Het aspect Ecologie komt in paragraaf 5.5 aan bod.

3.2.5 Archeologie

In Europees verband is het zogenaamde ‘Verdrag van Malta’ tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk in situ te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het Verdrag is in 1998 geratificeerd Monumentenwet) en op 1 september 2007 via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) geïmplementeerd. De Wamz is een wijzigingswet en omvat een wijziging van de Monumentenwet 1988, de Wet Milieubeheer, de Ontgrondingenwet en de Woningwet, op grond waarvan overheden onder andere bij bodemingrepen verplicht rekening moeten houden met het behoud van archeologische waarden. Sinds de invoering van deze wet zijn gemeenten belast met de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Dit is niet veranderd met de inwerkingtreding van de Erfgoedwet (1-7-2016). Sindsdien is het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed geregeld door één integrale Erfgoedwet. De omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zal in de nieuwe Omgevingswet worden geregeld, die in 2021 in werking zal treden. Het uitgangspunt is dat de beschermingsniveaus zoals die in de eerdere wetten en regelingen golden, worden gehandhaafd.

Archeologie wordt behandeld in paragraaf 5.4.

3.3 Beleid Provinciaal Niveau

3.3.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant 2018

Op 14 december 2018 stelde Provinciale Staten van Noord-Brabant de Brabantse Omgevingsvisie vast. De omgevingsvisie is opgesteld volgens de uitgangspunten van de nieuwe Omgevingswet, welke in 2023 in werking zal treden. De Brabantse Omgevingsvisie beschrijft de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Er wordt vanuit meerdere invalshoeken gekeken naar een ontwikkeling door de provincie:

  • Een 'diepe' manier van kijken: niet alleen kijken naar effecten op de bovenste laag in het hier en nu, maar de dynamiek en randvoorwaarden betrekken die de onderste lagen meegeven. Kijken op verschillende schaalniveaus en actief benutten van de factor tijd. Hierbij ook kijken naar het verleden, de geschiedenis van de lagen op een plek.
  • Een 'ronde' manier van kijken: niet sectoraal kijken, maar combineren van opgaven en kansen zodat ontwikkelingen optimaal bijdragen aan een circulair, sterk en sociaal Brabant, waarin alle Brabanders zich prettig voelen. Kijken vanuit een gebiedsgerichte insteek, naar een balans tussen people, planet en profit.
  • Een 'brede' manier van kijken: niet kijken vanuit één gezichtspunt, maar het betrekken van veel partijen, met al hun gezichtspunten, meningen, wensen, ideeën en belangen.

In de omgevingsvisie is één basisopgave benoemd: het werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit. Daarnaast zijn er vier hoofdopgaven benoemd:

  • werken aan de Brabantse energietransitie;
  • werken aan een klimaatproof Brabant;
  • werken aan Brabant als slimme netwerkstad;
  • werken aan een concurrerende, duurzame economie.

De omgevingsvisie gaat over de hele fysieke leefomgeving, heeft een integraal karakter en bevat geen sectorale beleidsdoelen. Concrete doelen voor bijvoorbeeld natuur, water, veiligheid, milieu, mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit staan nog in de bestaande plannen van de provincie, bijvoorbeeld in de Structuurvisie ruimtelijke ordening en het provinciale verkeers- en vervoersplan.

De kwaliteit van de omgeving voor mens en natuur staat onder druk in verschillende delen van het landelijk gebied door meerdere factoren. Er is er sprake van een toenemende leegstand en bevolkingskrimp. Dat leidt tot economische, sociaal-culturele en ecologische schade. Er is extra aandacht voor een steeds verder toenemende leegstand doordat boeren stoppen, de leegkomende gebouwen verpauperen of een bron voor criminaliteit zijn. De sociale cohesie komt in het gedrang in het landelijk gebied.

3.3.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

In 2023 treedt na verwachting de Omgevingswet in werking. Deze wet vervangt 26 wetten en verschillende regelsystemen op nationaal niveau. Vanwege de Omgevingswet moet ook de provincie haar regelsysteem aanpassen. Straks heeft de provincie nog maar één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. De Interim omgevingsverordening is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. Hierin worden de bestaande verordeningen over de fysieke leefomgeving samengevoegd tot één Interim omgevingsverordening. Dit zijn de:

  • Provinciale milieuverordening, gebaseerd op artikel 1.2 Wet milieubeheer;
  • Verordening natuurbescherming, gebaseerd op diverse artikelen uit de Wet natuurbescherming;
  • Verordening Ontgrondingen, gebaseerd op artikel 5, tweede lid, en artikel 7, tweede lid, Ontgrondingenwet;
  • Verordening Ruimte, gebaseerd op artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening;
  • Verordening Water, gebaseerd op diverse artikelen in de Waterwet;
  • Verordening wegen, gebaseerd op artikel 57 Wegenwet en artikel 2a Wegenverkeerswet.

De Provinciale Staten heeft de Interim omgevingsverordening op 25 oktober 2019 vastgesteld. De Interim omgevingsverordening geldt tot dat de Omgevingswet in werking treedt, vanaf dat moment geldt de Omgevingsverordening van provincie Noord-Brabant. Vanwege het uitstel van de Omgevingswet naar verwachting begin 2023, kan ook de Omgevingsverordening van provincie Noord-Brabant nog niet in werking treden.

In de Interim omgevingsverordening zijn al veel wijzigingen vanuit de Omgevingsvisie doorgevoerd. Voor onderhavig wijzigingsplan wordt nu uitgegaan van de Interim omgevingsverordening

Noord-Brabant (geconsolideerd 21-03-2023). In figuur 6 is de uitsnede van de kaart behorende bij de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant weergegeven voor de planlocatie. Hieruit blijkt dat de planlocatie is gelegen in het ‘Stedelijk gebied’ en ‘Concentratiegebied’.

De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De verschillen tussen de (middel)grote steden, suburbane kernen, dorpen en plattelandskernen, zowel in ruimtelijk, sociaal als economisch opzicht, zijn een belangrijke kwaliteit van Brabant.

Noord-Brabant is naast een provincie met grote steden, een provincie met veel (verschillende) kernen waar het aantrekkelijk is om te wonen en te werken. De kernen in Noord-Brabant hebben elk hun eigen karakter en relatie met het Brabantse landschap. De kleinere kernen maken meer deel uit van het omliggende landschap en hebben nog een natuurlijke overgang richting het landschap.

In de kernen in het landelijk gebied met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking wordt de lokale behoefte voor verstedelijking opgevangen (wonen, werken en voorzieningen). De provincie vraagt gemeenten om in regionaal verband afspraken te maken over de verdeling van het programma voor wonen, werken en voorzieningen.

Figuur 6: Uitsnede kaart behorende bij Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Bij het aanwijzen van de bestemmingen dient de bestemming een uitwerking te zijn van de voorgenomen ontwikkeling en het te voeren ruimtelijk beleid voor dat gebied en dient tevens bij te dragen aan de ruimtelijke kwaliteit als bedoelt in Interim omgevingsverordening.

Onderdeel 1: Oprichten nieuw bouwvlak

Het initiatief is om op deze locatie één vrijstaande woning toe te voegen, tussen de twee bestaande woningen in. Het gehele agrarische bouwvlak waarbinnen deze woningen vallen dient daarbij omgezet te worden naar woonbestemming. In artikel 3.42 ‘Duurzame stedelijke ontwikkeling’ van de Interim omgevingsverordening zijn regels opgenomen voor nieuwbouw van woningen en ontwikkeling van voorzieningen binnen bestaand stedelijk gebied.

Artikel 3.42 Duurzame stedelijke ontwikkeling

Lid 1

Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:

  1. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
  2. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.

Lid 2

  1. Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen: bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
  2. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
  3. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
  4. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
  5. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
  6. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.

Plannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moeten uitsluitend zijn gelegen in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied van Breda. De locatie betreft een inbreidingslocatie. Het perceel ligt aan de zuidoostzijde van Breda en aan de westzijde van Bavel, met passende woningbouw wordt aangesloten op de omgeving. Er wordt zorgvuldig gebruik gemaakt van de beschikbare ruimte binnen het stedelijk gebied. De stedelijke ontwikkeling dient een verantwoording te bevatten over de wijze waarop de afspraken die daaromtrent in het regionaal ruimtelijk overleg zijn gemaakt, worden nagekomen. De beoogde nieuwbouw dient zich te verhouden tot de afspraken en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw.

Het onderzoek naar de behoefte van woningen wordt door de provincie Noord-Brabant strak geregisseerd. Dit is verankerd in Afdeling 5.4 ‘Regionaal samenwerken’ van de Interim omgevingsverordening. In Afdeling 5.4 is bepaald dat er ten minste tweemaal per jaar een regionaal omgevingsoverleg plaats vindt tussen Gedeputeerde Staten, gemeenten, regio’s en waterschappen. De gemeente Breda is ingedeeld bij de regio West-Brabant. Volgens de Afdeling 5.4 ‘Regionaal samenwerken’ plegen de deelnemers aan het RRO regionale afstemming en maken afspraken over de programmering en planologische voorbereiding van de bouw van woningen; informeren elkaar over de voortgang van hiervoor bedoelde voornemens en afspraken; en hebben een monitoringssysteem waarin de voortgang van de woningbouw wordt bijgehouden.

Breda maakt deel uit van het RRO-gebied West-Brabant (16 gemeenten) en de subregio Breda e.o. (landelijk gebied). RRO-gebied West-Brabant valt samen met het COROP-gebied West-Noord-Brabant. Dit is conform het advies uit de Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking van het Ministerie van infrastructuur en Milieu. Via de RRO's geven de Brabantse gemeenten jaarlijks inzicht in hun woningbouwplannen. Hiertoe actualiseren de gemeenten jaarlijks hun 'overzicht woningbouwcapaciteiten per gemeente', kortweg de matrix genoemd. Sinds 1 december 2016 is de Regionale Agenda Wonen 2017 van toepassing, waarin de meest actuele regionale woningbouwafspraken zijn opgenomen.

De provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose 2016 t/m 2025 laat een behoorlijke regionale woningbouwopgave zien van circa 33.000 woningen (39.000 inclusief sloop) tot 2030. De groei van de woningvoorraad is de afgelopen jaren echter achter blijven lopen ten opzichte van de geprognosticeerde woningbehoefte. De regio West-Brabant heeft op basis van de toekomstige bevolkingsontwikkelingen, de bevolkings- en woningbehoefteprognose en de gemeentelijke woningbouwontwikkelingen de regionale woningvoorraad en woningbouwopgave per gemeente voor de periode 2016 t/m 2025 bepaalt. In de Regionale Agenda Wonen is de woningbouwcapaciteit en - opgaven per gemeente opgenomen.

Figuur 7: Uitsnede kaart behorende bij Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Voor de gemeente Breda wordt de benodigde capaciteit aan nieuwe woningen bepaald op 8.275 woningen t/m 2025. Ten tijde van het opstellen van de Regionale Agenda Wonen, waren 5.803 woningen opgenomen binnen de harde plancapaciteit van de gemeente Breda. Dit betekent dat 70% van het vereiste aantal woningen is opgenomen binnen een bestemmingsplan. Naar aanleiding hiervan kan worden gesteld dat er ruimte is voor de ontwikkeling van één extra wooneenheid binnen de planlocatie.

Onderdeel 2: Algemene regels: Bevordering ruimtelijke kwaliteit

Artikel 3.5 zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit

De provincie wil de omgevingskwaliteit van Brabant bevorderen, in combinatie met een veilige en gezonde leefomgeving. Bij omgevingskwaliteit gaat het om de kwaliteit van een plek of gebied, die bepaald wordt door een goed samenspel van herkomstwaarde, belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:

  1. zorgvuldig ruimtegebruik;
  2. de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering;
  3. meerwaardecreatie;

Doel van zorgvuldig ruimtegebruik is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Het optimaal benutten van de bestaande bebouwde omgeving draagt bij aan het behoud van de openheid en kwaliteit van het buitengebied en aan hergebruik van leegkomende of bebouwingslocaties in zowel stedelijk als landelijk gebied. Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in:

  • dat een ruimtelijke ontwikkeling in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, tenzij in de verordening uitdrukkelijk anders is bepaald;
  • ingeval van stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
  • een bestemmingsplan buiten bestaand stedelijk gebied bepaalt dat gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen binnen het bouwperceel worden opgericht en daarbinnen worden geconcentreerd.

Een plan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling bevat een verantwoording dat het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid en dat toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.

Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik houdt in ieder geval in dat ingeval van stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6 tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame ontwikkeling). Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

Artikel 3.1.6 lid 2 Bro (ladder voor duurzame ontwikkeling). Op 1 juli 2017 is de nieuwe ladder vastgesteld. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder kent meerdere vragen die achter elkaar worden doorlopen.

Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?

De Ladder is van toepassing op woningbouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is.

De beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen de planlocatie aan het Klein Wolfslaar betreft de ontwikkeling van één extra wooneenheid. De onderhavige woningbouw ontwikkeling is kleinschalig van aard en kan daarom, conform vaste jurisprudentie, niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro worden aangemerkt. Gelet hierop is het plan niet in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, uit het Bro en is de ontwikkeling niet ladderplichtig.

De provincie verwacht van gemeenten dat zij bij de ontwikkeling van woningbouwlocaties en de opstelling van gemeentelijke ruimtelijke plannen daarvoor rekening houden met de afspraken zoals die zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg. De beoogde ruimtelijke planontwikkeling voldoet aan de regels zoals opgesteld in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.

3.3.3 Regionaal Water en Bodem programma

Het Regionaal Water en Bodem Programma (RWP) is de opvolger van het Provinciaal Milieu en Waterplan. Het is onderdeel van het planstelsel voor de wateropgaven in Nederland, samen met het Nationaal Water Programma en de waterbeheerprogramma’s van de waterschappen. Het RWP is op 22 december 2021 in werking getreden en geldt voor de periode van 2022 tot en met 2027.

Doel van het RWP is: een klimaatadaptief Brabant met veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem. Deze opgaven zijn ook van belang voor vrijwel alle andere provinciale opgaven: wonen en werken, infrastructuur en mobiliteit, landbouw en voedsel, natuur en biodiversiteit, erfgoed, een concurrerende en duurzame economie, en de energietransitie.

In hoofdstuk 5 is de ontwikkeling getoetst aan de diverse landschappelijke en milieukundige aspecten.

3.4 Beleid Gemeentelijk Niveau

3.4.1 Omgevingsvisie Breda 2040

Op 21 oktober 2021 is de nieuwe Omgevingsvisie Breda 2040 vastgesteld. Hierin worden de ambities, doelen en maatschappelijke opgaven beschreven waar de gemeente voor staat. Met de visie wordt perspectief geboden voor grote opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. De ambitie luidt: ‘Breda is grenzeloos, groen en gastvrij. Dit brengt ons samen. Dit maakt Breda sterk en veerkrachtig.’ Op basis van deze ambitie worden de doelstellingen en opgaven nader uitgewerkt.

Een van deze doelstellingen is om in Breda meer dan 25.000 woningen te bouwen. Dit omdat we in heel Nederland in 10 jaar meer dan één miljoen extra woningen moeten bouwen. In Breda wordt woningbouw gepland in zowel wijken, dorpen en in de binnenstad. De woningen dienen betaalbaar, wenselijk en levensloopbestendig te zijn. Daarnaast moeten de nieuwe woningen sowieso duurzaam en energiezuinig zijn.

Beoordeling

Het onderhavig initiatief op de planlocatie is om tussen de bestaande woning van het Klein Wolfslaar 14b en 16 één nieuwe vrijstaande woning te realiseren. Aangezien Breda het doel heeft meer dan 25.000 woningen te bouwen is de beoogde ontwikkeling niet in strijd met de Omgevingsvisie Breda 2040.

3.4.2 Woonvisie Breda

Breda is een stad die geschikt is voor elke doelgroep en leefstijl en die een breed palet biedt aan gevarieerde woonmilieus. De woonvisie geeft aan dat Breda een complete woongemeente is met een voor iedereen passend en duurzaam (t)huis dat voldoet aan de wensen en behoeften en met ruimte voor maatwerk. De verschillende groepen bewoners vragen om een variatie in woonmilieus met een gedifferentieerd en betaalbaar woningaanbod. Door een betere bereikbaarheid van locaties zal ook de vraag naar landelijk/dorps wonen nabij de stad toenemen.

De toevoeging van de vrijstaande woning voldoet aan de behoefte van de vraag naar landelijk/dorps wonen nabij de stad. Hierbij sluit de beoogde ontwikkeling op de locatie aan het Klein Wolfslaar aan op de woonvisie van de gemeente Breda.

3.4.3 Nota Parkeernormen Breda 2021

Op 29 april 2021 is de Nota Parkeernormen Breda vastgesteld. In deze nota is het beleid rondom parkeernormering voor auto's en fietsen benoemd, met als ambitie het parkeergebruik voor de toekomst te optimaliseren. Als uitgangspunt hierbij geldt dat het optimaliseren van het parkeergebruik niet ten koste mag gaan van zaken als bereikbaarheid en leefbaarheid in de stad. In de nota wordt aangegeven dat parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden conform de geldende parkeernormen. Deze normen zijn gebaseerd op onder meer de mate van verstedelijking, bereikbaarheidskenmerken van de locatie en specifieke eigenschappen van de functie.

In het plan wordt rekening gehouden met de parkeerbehoefte zoals deze is bepaald in de Nota Parkeernormen Breda 2021. De aspecten parkeren en verkeer worden toegelicht in paragraaf 4.3.

3.4.4 Gemeentelijk waterbeleid

De Structuurvisie Breda en het Stedelijk Waterplan 2019-2023; Breda water bewust vormen het beleidskader water op gemeentelijkniveau. Het beleid met betrekking tot de zorgplicht stedelijk afvalwater is vastgelegd in het Stedelijk Waterplan van de gemeente Breda. De zorgplichten hemel- en grondwater zijn door de gemeenteraad eerder uitgewerkt in het vastgestelde Hemel- en grondwaterbeleidsplan en in het Stedelijk Waterplan geïntegreerd.

Het Hemel- en grondwaterbeleid is gericht op het nastreven van de oorspronkelijk natuurlijke situatie. Hiervoor gelden eisen ter voorkoming van (hemel- of grond) wateroverlast (veiligheidseisen) en eisen ter voorkoming van achteruitgang van het natuurlijk (hemel- of grond) watersysteem (duurzaamheidseisen). In alle gevallen geldt zuiveren waar het moet vanuit de gewenste waterkwaliteit.

In het plan wordt rekening gehouden met het gemeentelijk waterbeleid zoals deze bepaald is in het Stedelijk Waterplan van de gemeente Breda. Het aspect water wordt nader toegelicht in paragraaf 5.3.

3.4.5 Bredaas Groenkompas

Het Groenkompas vormt een uitwerking van de Bredase groene ambities, zoals deze zijn geformuleerd in de Omgevingsvisie. Breda heeft de ambitie om in 2030 de eerste Europese Stad in een park te zijn. De groene, ecologische kwaliteit die Breda momenteel te bieden heeft, is daarin aangewezen als één van de drie focuspunten om nog meer uit te blinken en de kwaliteit van de stad en het buitengebied voor alles en iedereen te versterken. De andere twee focuspunten zijn grenzeloos en gastvrij. Door te investeren in deze drie focuspunten profileert Breda zich als een aantrekkelijke stad om in te wonen, verblijven en te werken. Het Groenkompas vormt:

  • de leidraad voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, welke mede afgestemd zijn op de groene netwerken in de regio
  • het kader voor het behoud en de bescherming van het bestaande groen
  • Het kader voor de inrichting en het beheer van de gemeentelijke groene gebieden en gebieden van derden
  • Het inspiratiekader voor partners om samen te werken aan de groene ambitie van Breda

In het onderhavig initiatief wordt rekening gehouden met de ambities van het Bredaas Groenkompas. In paragraaf 4.4 wordt dit nader toegelicht.

4 Planbeschrijving

4.1 Inleiding

Het doel van voorliggend plan is om een vrijstaande woning te realiseren tussen de woningen van Klein Wolfslaar 14b en 16 te Bavel. De gronden binnen het plangebied zijn in eigendom en zullen worden gesplitst in drie aparte kavels. De woning met kavel aan Klein Wolfslaar 16 is enkele jaren geleden al gesplitst. De schuren ter plaatse van het plangebied worden op termijn gesloopt. Hier kan dan een nieuwe kavel worden gecreëerd. De gronden rondom de oudste woning aan Klein Wolfslaar 14b worden tot deze bestaande woning toegekend. Tot slot heeft het gehele plangebied nog een agrarische bestemming met bouwvlak, deze dient te worden gewijzigd in ‘Woondoeleinden’, waarna er drie vrijstaande wooneenheden zijn toegestaan. Een kwaliteitsverbetering wordt getoetst aan de hand van de aspecten gebruikswaarde (onder andere functionele verbetering en woningtypologieën), belevingswaarde (stedenbouwkundige context) en toekomstwaarde (passen bij toekomstige huisvestingsbehoefte).

In paragraaf 4.2 wordt de stedenbouwkundige opzet toegelicht.

4.2 Stedenbouwkundige Opzet

Op de locatie Klein Wolfslaar 14b en 16 zijn twee vrijstaande woningen aanwezig. Deze woningen maken momenteel nog onderdeel uit van het agrarisch bouwvlak van het voormalig tuinbouwbedrijf. De gronden zijn allen in eigendom van de familie. Aangezien het bedrijf op locatie is beëindigd wenst initiatiefnemer de bestaande schuren op termijn te slopen en ter plaatse van deze vrij komende gronden een nieuwe kavel te realiseren, voor één vrijstaande woning. Daarmee komt het totaal aan woningen binnen het plangebied op drie vrijstaande woningen, met ieder een eigen kavel van passende omvang. Het realiseren van één nieuwe woning tussen de bestaande woningen is vanuit het principe zorgvuldig ruimtegebruik een waardevolle ontwikkeling. De kavels sluiten aan bij de omvang van andere woonkavels aan het Klein Wolfslaar. De nieuwe kavel zal een oppervlakte krijgen van circa 1.007 m2 en voldoet daarmee aan de omvang van een kavel voor de bouw van een nieuwe vrijstaande woning in Nieuw Wolfslaar. De kavel aan Klein Wolfslaar 16 blijft van eenzelfde omvang, namelijk circa 852 m2. De kavel van de woning aan Klein Wolfslaar 14b heeft een oppervlakte van circa 1.461 m2. De bouwvlakgrens wordt een-op-een overgenomen uit het vigerend bestemmingsplan en ligt daarmee in lijn met de naastgelegen locaties. Zo wordt voorkomen dat woningen dichter op de weg kunnen worden gesitueerd.

Het toevoegen van de vrijstaande woning in het bebouwingslint van Klein Wolfslaar is passend binnen het karakter van het lint. De voorgevel van de nieuwe woning zal gelijk liggen met de andere woningen aan het Klein Wolfslaar. Binnen de kavel is de mogelijkheid tot het oprichten van bijgebouwen. De stedenbouwkundige opzet oogt rustig ten opzichte van beide woningen. Onderstaand is de indicatieve verkaveling weergegeven.

Voor de beoogde ontwikkeling van het situeren van een nieuwe vrijstaande woning op de locatie wordt aangesloten bij de bouwregels van het vigerend bestemmingsplan ‘Nieuw Wolfslaar’, enkele uitgangspunten zijn:

  • De nieuwe vrijstaande woning dient op een bouwperceel met een omvang van ten minste 1.000 m2 te worden opgericht;
  • De nieuwe woning kent de maximale maatvoering van; maximale goothoogte 7 m, maximale bouwhoogte 12 m;
  • De minimum afstand van de nieuwe woning tot de zijdelingse perceelgrenzen mag niet minder dan 3 meter bedragen;
  • Het bebouwingspercentage van de kavel bedraagt maximaal 40%, dit is het totaal van de vrijstaande woning (met aanbouwen) en eventuele vrijstaande bijgebouwen.

Voor de overige regels wordt verwezen naar de regels uit het bestemmingsplan ‘Nieuw Wolfslaar’.

4.3 Verkeer En Parkeren

De situatie met betrekking tot het verkeer en parkeren verandert niet. De bestaande woningen blijven beschikken over een eigen inrit. Ook de nieuwe woning kan gebruik maken van een bestaande inrit. Hierdoor verandert de bestaande verkeersstructuur aan het Klein Wolfslaar niet.

Parkeren

De gemeente Breda hanteert de ‘Nota Parkeernormen Breda 2021’ voor het bepalen van de benodigde parkeergelegenheid. In de nota is per functie uitgegaan van de norm van het CROW.

Ten aanzien van het parkeren worden de parkeernormen gehanteerd die gelden voor een ‘overig grondgebied Breda’, waarbij de gemeente Breda gebruik maakt van haar eigen parkeernorm die zijn gebaseerd op de algemene kencijfers van het CROW. Onderstaand de parkeernorm uit de nota parkeernormen van de gemeente Breda.

Voor de twee bestaande woningen dient minimaal 1,8 parkeerplaatsen (= 2 parkeerplaatsen) te worden voorzien op eigen terrein per woning. Er is bij de bestaande woningen voldoende ruimte om in eigen parkeerbehoefte ten behoeve van het wonen te voorzien.

Voor de nieuwe woning dient minimaal 1,8 parkeerplaatsen (= 2 parkeerplaatsen) te worden voorzien op eigen terrein. Er is op de planlocatie voldoende ruimte om in eigen parkeerbehoefte ten behoeve van het wonen te voorzien.

Naast parkeernormen voor de auto hanteert de gemeente Breda ook parkeernormen voor de fiets. Dit sluit aan bij de ambitie die de gemeente heeft om het gebruik van de fiets te stimuleren. Naast het stellen van kwantitatieve eisen in de vorm van parkeernormen, worden ook kwaliteitseisen gesteld waar fietsparkeerplaatsen aan moeten voldoen. Als basis voor haar fietsparkeernormen kiest Breda voor de meest recente fietsparkeerkencijfers van het CROW. Deze kencijfers zijn opgenomen in de publicatie ‘Leidraad fietsparkeren’.

Tabel 2: Fietsparkeernorm gemeente Breda

Uitgangspunt bij de toepassing van fietsparkeernormen is dat de vereiste fietsparkeerplaatsen op eigen terrein worden aangelegd. Op de planlocatie is voldoende ruimte om te voorzien in 5 fietsparkeerplaatsen per woning.

4.4 Groenkompas

Het initiatief op de planlocatie valt in het Groenkompas binnen het deel ‘Dit gaan we doen’. In dit deel zijn de doelstellingen op het gebied van groen nader uitgewerkt.

De beoogde ontwikkeling aan het Klein Wolfslaar tussen 14b en 16 valt onder het doel ‘groene tuinen verankeren’. Binnen dit doel gaat het om het kunnen garanderen van het aandeel groen op privaat terrein in de toekomst. Hiervoor wordt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen een oppervlaktepercentage ‘levend’ groen in de tuin opgenomen in het bestemmingsplan. De hoogte van dit percentage is afhankelijk van de grootte van het perceel, zie onderstaande tabel.

Tabel 3: Percentages groen in de tuin

Het initiatief op de planlocatie is om één nieuwe vrijstaande woning te realiseren tussen de woningen van Klein Wolfslaar 14b en 16. De nieuwe woning kent een perceel van 1.007 m². Hiermee dient het aandeel groen op het perceel minimaal te bestaan uit 30% ‘levend’ groen. Op de planlocatie is het aandeel groen minimaal 30%, hiermee is het initiatief niet in strijd met het Bredaas Groenkompas.

5 Milieu En Landschap

5.1 Inleiding

Voor het ontwikkelen en in stand houden van een leefbaar en duurzaam Breda dient bij ruimtelijke planvorming rekening gehouden te worden met de milieuhygiënische aspecten die door de planlocatie en of de omgeving hiervan worden opgelegd. Door rekening te houden met deze aspecten kan een goed leefklimaat worden ontwikkeld. In dit hoofdstuk worden de verschillende milieuhygiënische aspecten die van belang zijn voor het plangebied nader toegelicht.

5.2 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient de bodemkwaliteit ter plaatse te worden onderzocht. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Een historisch en verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 dient te worden uitgevoerd wanneer de bestemming en/of gebruik wordt gewijzigd én wanneer een gebouw of gebruik wordt gerealiseerd waarin mensen 2 uur of langer gaan verblijven. Met dit wijzigingsplan wordt de agrarische bedrijfsbestemming omgezet naar wonen. Momenteel zijn er twee bestaande woningen aanwezig aan het Klein Wolfslaar 14b en 16 welke ongewijzigd blijven gehandhaafd. In deze woningen wordt al jaar en dag gewoond, dus met de omzetting naar woonbestemming verandert het feitelijk gebruik van deze bouwwerken dan ook niet. Er vinden met betrekking tot het wijzigingsplan geen grondwerkzaamheden plaats bij deze adressen. In het kader van deze wijzigingsprocedure is het niet benodigd om een bodemonderzoek uit te voeren op deze locaties.

Tevens wordt er een nieuwe woonkavel ingericht voor de bouw van één nieuwe vrijstaande woning, tussen de woningen van nummer 14b en 16 in. Momenteel is er ter plaatse van deze beoogde kavel nog bebouwing aanwezig, waardoor het erg lastig is om een verkennend bodemonderzoek uit te voeren. Tevens dient te worden opgemerkt dat het nog niet exact duidelijk is waar en hoe de nieuwe woning binnen deze kavel wordt gepositioneerd. In het kader van het wijzigingsplan is het dan ook niet doelmatig om een onderzoek uit te voeren. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen zal een bodemonderzoek conform NEN5470 worden overlegd. Tevens kan worden opgemerkt dat er binnen het plangebied door de jaren heen enkele bodemonderzoeken zijn uitgevoerd, zo blijkt uit de Omgevingsrapportage van de ODBN. Zo is de uitkomst van het onderzoek uit 2006 ter hoogte van de kavel van nummer 16 dat de boven- en ondergrond en het grondwater schoon zijn te verklaren. Ook ter hoogte van het voormalige tuinbouwbedrijf zijn in het verleden verkennende bodemonderzoeken uitgevoerd waar geen verontreinigingen zijn aangetroffen, alsmede dat voormalige tanklocaties zijn gereinigd en verwijderd zonder dat er verontreinigingen zijn achtergebleven. Humane risico’s gerelateerd aan eventuele bodemverontreiniging zijn in het kader van dit wijzigingsplan dan ook niet in het geding. In het kader van de omzetting naar woonbestemming kan dan ook worden gesteld dat het uitvoeren van een historisch en verkennend bodemonderzoek niet is benodigd. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het initiatief.

De verplichting tot het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek conform NEN5740 wordt vastgelegd in de regels behorende bij dit wijzigingsplan. Daarbij moet worden aangetoond dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woning, dit eventueel met behulp van vervolgonderzoeken en het treffen van maatregelen.

5.3 Water

Beleid

Het waterschap Brabantse Delta Is verantwoordelijk voor het waterbeheer In de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer (waaronder grondwater) heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit.

Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen In het waterbeheerplan 2022-2027, wat tot stand is gekomen In samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.

Grondwaterbeschermingsgebied

De planlocatie ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied en/of waterwingebied. Middels de beoogde ruimtelijke ontwikkeling op de planlocatie worden de waterlopen behouden en niet belemmert.

Waterlopen

Uit de beoordeling van de leggerkaart blijkt dat er in de directe nabijheid van de planlocatie geen categorie A- of B-watergangen zijn gelegen. De beoogde ontwikkeling heeft geen invloed op deze waterlopen.

Riolering en infiltratie

Vanuit gemeentelijk beleid is het uitgangspunt bij nieuwbouwinitiatieven dat deze ‘waterneutraal’ zijn. Dit betekent dat de ontwikkelingen niet leiden tot verslechteringen aan het watersysteem. Voorkomen moet worden dat het hemelwater versneld afvoert ten gevolge van een toename van het verhard oppervlak. Het hemelwater van de schone oppervlakken wordt bij voorkeur gescheiden van het vuilwater afgevoerd. Om te voorkomen dat water versneld wordt afgevoerd dienen bij een toename van het verhard oppervlak retentievoorzieningen met een capaciteit van 780 m³ aangelegd te worden per ha verhard oppervlak.

Het afvalwater dient gescheiden afgevoerd en verwerkt te worden. In principe dient dit via de riolering afgevoerd te worden naar de waterzuivering.

Sinds kort is de nieuwe Waterwet van kracht geworden. In deze wet wordt duidelijker omschreven wie waar verantwoordelijk voor is. Een van de zaken die hier uit voortvloeien is dat een particulier in eerste instantie zelf verantwoordelijk is voor de verwerking van het hemelwater op zijn eigen terrein. In dit kader verwacht de gemeente in de toekomst meer inspanning van de particulier om zelf maatregelen te nemen om wateroverlast te voorkomen. Dit uitgangspunt is opgenomen in het door de gemeenteraad vastgestelde 'Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan'. Hierbij kan gedacht worden aan de aanleg van retentievoorzieningen op eigen terrein bijvoorbeeld met groene daken en waterdoorlatende verharding.

Het waterschap is geen voorstander van het toepassen van uitlogende bouwmaterialen zoals lood, koper, zink en zacht PVC.

Figuur 9: Uitsnede Leggerkaart Waterschap Brabantse Delta

Figuur 10: Uitsnede Keurkaart Waterschap Brabantse Delta

Beleid gemeente Breda

De gemeente Breda heeft haar beleid omtrent water vastgelegd in het 'Stedelijk Waterplan 2019-2023; Breda water bewust', dat op 28 februari 2019 door de gemeenteraad is vastgesteld.

Het Stedelijk Waterplan (SWP) is een goed planinstrument om mee te kunnen bewegen met de trends en ontwikkelingen binnen dit vakgebied. Zo is er bijvoorbeeld sprake van meer extreme neerslag door klimaatverandering, een veranderende verhouding tussen overheid en burgers en verandering in wetgeving. Naast het inspelen op nieuwe ontwikkelingen heeft de gemeente de taak om de gemeentelijke watertaken te blijven vervullen. In het SWP brengt de gemeente met betrekking tot stedelijk water de opgave voor de komende planperiode in beeld wordt aangegeven op welke wijze hier strategisch invulling aan wordt gegeven. Daarnaast wordt in beeld gebracht hoe vanuit de zorgplicht riolering kan bijdragen aan gemeenschappelijke doelen. Vandaar dat het plan nu SWP heet in plaats van GRP (Gemeentelijk RioleringsPlan). Onder stedelijk water wordt verstaan de riolering, het grondwater, waterbergende voorzieningen en de stadswateren.

In geval van nieuwe ontwikkelingen dient de ontwikkelende partij bij een toename van het verhard oppervlak op eigen terrein extreem zware buien kunnen verwerken en schone en vuile waterstromen gescheiden aanleveren tot aan de perceelgrens. Een bui die gemiddeld eenmaal per 100 jaar voorkomt wordt beschouwd als een extreem zware bui. De hemelwatervoorzieningen voor de verwerking van de klein(re) buien zijn in de meeste gevallen dan ontoereikend. Ter bepaling van het ruimtebeslag en retentiecapaciteit van de hemelwaterverwerkende voorziening wordt een werknorm gehanteerd van 780 m3 waterberging per ha toename van het op de riolering afvoerend verhard oppervlak. Dit staat gelijk aan het bergen van 78 mm neerslag. Bij de uitvoering van het hemelwaterbeleid wordt als uitgangspunt gehanteerd dat bij een duurzame invulling de bergingsopgave minimaal 60 mm bedraagt in plaats van 78 mm. Onder duurzame invulling wordt verstaan de instandhouding en verbetering van het watersysteem door infiltratie en zuivering in een bovengronds systeem. Denk hierbij aan een wadi, vijver of infiltratiegreppel. Groene daken mogen, mits het dak minimaal 20 mm water kan bergen, als “onverhard” worden beschouwd

De gemeente Breda stelt dus in haar ‘Stedelijk Waterplan 2019-2023’ een bergingsopgave van 60 mm per m2 nieuw verhard oppervlak. Binnen het plangebied zijn twee woningen aanwezig, te weten Klein Wolfslaar 14b en 16. Ter plaatse van deze adressen zal geen nieuwbouw plaatsvinden en wordt geen nieuw verhard oppervlak aangelegd. Tussen deze woningen in wordt één nieuwe bouwkavel mogelijk gemaakt. Momenteel zijn hier schuren aanwezig welke vóór de bouw van de nieuwe woningen, zullen worden gesloopt. Deze gebouwen hebben een oppervlakte van circa 455 m2.

De nieuwe burgerwoning is voor dit wijzigingsplan indicatief ingetekend met bijgebouw en kent een gezamenlijke oppervlakte van circa 130 m². Gelet op de bouw van de nieuwe woning met bijgebouw en de aanleg van wat erfverharding/halfverharding, zal het verhard oppervlak binnen deze nieuwe woonkavel circa 250 m2 betreffen. Dit is dus onder de huidige verharding op deze locatie. Er is dan ook geen sprake van een toename aan verhard oppervlak, in vierkante meters zal dit juist afnemen wat in het kader van hydrologisch ontwikkelen een positief gegeven is.

De gemeente Breda heeft echter aangegeven dat het gemeentelijk beleid omtrent het wateropvang binnenkort wordt aangepast en er is gevraagd hier in dit wijzigingsplan alvast rekening mee te houden. Vanuit dat standpunt wordt hieronder beschreven wat de retentieopgave in het plangebied zal zijn. In dit nieuw waterbeleid wordt ook aandacht besteed aan waterberging wat wordt vereist voor herbouw. Bij een nieuw afwaterend verhard oppervlak (vernieuwing en toename) in de toekomstige situatie tussen 50 m2 en 500 m2 is de wateropgave 20 mm (20 liter per m²) voor de toename van verhard oppervlak en 10 mm voor de vernieuwing van het verhard oppervlak. De ontwikkelende partij voldoet aan de algemene zorgplichten water, infiltreert zoveel mogelijk hemelwater in de bodem waar dit kan en geeft aan hoe de opgave ingevuld wordt en hoe bij extreme buien de kans op wateroverlast beperkt wordt.

Zoals eerder beschreven vinden er geen veranderingen met verhard oppervlak plaats bij de twee bestaande woningen. Voor wat betreft de ontwikkeling van de nieuwe woning is er sprake van herbouw, wat wordt gezien als ‘vernieuwing van het verhard oppervlak’. Eerder is ingeschat dat ter plaatse van de nieuwbouwkavel ongeveer 250 m2 aan vernieuwd verhard oppervlak komt. Op basis van deze vierkante meters kan worden gesteld dat de retentieopgave 2,5 m3 betreft. Binnen het plangebied is voldoende ruimte om te voorzien in deze opgave, denk bijvoorbeeld aan toepassen van infiltratiekratten of het aanleggen van een verlaging in de tuin.

In de toekomstige situatie zal het schone hemelwater (zogenaamde hemelwaterafvoer; HWA) niet direct op het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) worden aangesloten, maar separaat binnen de plangrenzen worden verwerkt. Dit betekent dat bij de verdere planuitwerking water expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing wordt genomen en dat hemelwater op een duurzame wijze wordt verwerkt. De ontwikkeling zal daarmee hydrologisch neutraal zijn. Binnen de planlocatie is voldoende ruimte om hemelwater te verwerken. De planlocatie kent een groot oppervlakte dat in gebruik blijft als tuin. De grondwaterstanden staan hier relatief laag, waardoor er voldoende capaciteit aanwezig is om het hemelwater op een natuurlijke wijze te laten infiltreren in de bodem. Ten tijde van de vergunning aanvraag voor het bouwen van de nieuwe woning zal nader worden bepaald hoe de waterbergingsopgave wordt verwerkt.

Het afvalwater zal worden aangesloten op de bestaande riolering aan het Klein Wolfslaar.

De woning wordt op een groot perceel gebouwd. Dit betekent dat de wateropgave relatief eenvoudig op eigen terrein kan worden opgelost. Het hemelwater zal worden geïnfiltreerd.

5.4 Erfgoed

In Grondstof voor de toekomst, programma erfgoed 2019-2025 is vastgesteld dat erfgoed wordt benut als onderlegger voor de (her)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. De erfgoedkaarten vormen nu letterlijk de onderlegger voor het handelen van de gemeente. Archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed vormen hierbij een belangrijk uitganspunt voor ontwikkelingen. Archeologie is vastgelegd in de Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed, deel 1 Archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed zijn vastgelegd in de Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed, deel 2 Historische geografie en gebouwd erfgoed. De kaarten dienen, zoals vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening, als leidraad voor de erfgoedadvisering bij het opstellen of afwijken van bestemmingsplannen.

Archeologie

Het vigerend bestemmingsplan kent gedeeltelijk een dubbelbestemming ten aanzien van archeologie. Deze zone is in de huidige plankaart aangeduid als ‘archeologisch waardevol gebied’. Conform de voorschriften van dit plan geldt dat indien er binnen deze aanduiding ingrepen worden gedaan met een oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 30 centimeter onder maaiveld, er een archeologisch onderzoek wordt verplicht. Tevens is er een archeologische beleidskaart van kracht. De dubbelbestemming uit het vigerend bestemmingsplan komt een-op-een overeen met het gebied van ‘hoge archeologische verwachting’ uit de archeologische beleidskaart.

Ter plaatse van de bestaande woningen Klein Wolfslaar 14b en 16 zijn geen bodemingrepen benodigd. Verder zal er tussen deze woningen een nieuwe bouwkavel worden gerealiseerd. Alvorens hier kan worden gebouwd, dienen de bestaande schuren aldaar te worden gesloopt. Het exacte bouwvoornemen is nog niet bekend, wel zijn de grenzen van de nieuwe kavel bepaald. Aangezien vanuit praktische redenen momenteel nog geen archeologisch onderzoek uitgevoerd kan worden, is het doelmatiger om op basis van het concrete bouwvoornemen te toetsen of een onderzoek is benodigd. Om te borgen dat bij de aanvraag omgevingsvergunning het aspect archeologie wordt getoetst, zal de dubbelbestemming inclusief bijbehorende regels worden overgenomen in dit nieuwe wijzigingsplan. Overigens is de inschatting dat het bouwvoornemen niet de grenswaarde van 100 m2 zal overschrijden binnen de archeologische dubbelbestemming.

Figuur 11: Uitsnede Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed 1

Historische geografie

Historische geografie en gebouwd erfgoed zijn vastgelegd in de 'Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 2. Historische geografie en gebouwd erfgoed' van de gemeente Breda. Op onderstaande figuur is het plangebied aangeduid met een lage cultuurhistorische waarde. Bij een wijziging (of sloop) dient rekening te worden gehouden met de karakteristieke, de historische ontwikkeling samenhangende ruimtelijke structuur en de architectonische, stedenbouwkundige en/of landschappelijke kwaliteit. De cultuurhistorische waarde is hierbij sturend.

Figuur 12: Uitsnede beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed 2

Op de Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed 2 heeft het plangebied een lage waardering. Enkel de bestaande woning aan Klein Wolfslaar 14b heeft een middelhoge waardering. Deze bestaande woning blijft ongewijzigd gehandhaafd. Gelet op de aard van onderhavige ontwikkeling wordt geen afbreuk gedaan aan de lage cultuurhistorische waarden. De beoogde ontwikkeling is passend binnen de historische geografie van de omgeving.

Gebouwd erfgoed

Op de planlocatie of in de directe omgeving zijn geen beschermde rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig.

5.5 Ecologie

5.5.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen kunnen wettelijk beschermde dieren en plantensoorten in hun algemeenheid of wettelijk beschermde gebieden in het geding zijn. Om de natuurwaarden van de projectlocatie te kunnen beoordelen moet er getoetst worden aan hetgeen beschreven staat in de Wet natuurbescherming. Daarnaast is het beleid aangaande het Natuurnetwerk en het Bredaas Groenkompas van belang.

5.5.2 Gebiedsbescherming

Op grond van de Wet natuurbescherming is het verboden activiteiten te verrichten die leiden tot aantasting van wettelijk beschermde soorten en van hun voortplantingsplaats, vaste rustplaats of vaste verblijfplaats. De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van gebieden die om hun ecologische waarde beschermd moeten worden. Daaronder vallen onder andere de zogenaamde Natura 2000 gebieden.

De planlocatie ligt niet in een speciale beschermingszone als bedoeld in de Wet natuurbescherming of binnen het Natuurnetwerk. De planlocatie ligt op circa 500 meter van het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied (Ulvenhoutse bos).

Om de stikstofdepositie die de ontwikkeling met zich mee brengt te kunnen berekenen, is gebruik gemaakt van het rekenprogramma AERIUS Calculator. In deze berekeningen is uitgegaan van een worst-case benadering voor zowel een gebruiksfase van de nieuwe woning, als een bouw- en sloopfase. De woningen aan Klein Wolfslaar 14b en 16 zijn al jaren bestaand en zijn derhalve niet meegenomen in deze berekening. Verder kan worden opgemerkt dat er momenteel nog (planologisch) sprake is van een agrarisch bedrijf.Deze exploitatie is echter niet meegenomen in een referentiebepaling.Uit de stikstofdepositieberekening, welke in de bijlage van dit plan is toegevoegd, volgt dat er geen Natura 2000 gebieden zijn waarvoor de drempelwaarde van 0,0 mol/ha/jaar wordt overschreden. In de berekening wordt geen depositie getoond, omdat deze lager is dan 0,0 mol/ha/jaar. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar de bijlage.

Daarnaast worden er geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN/NNB aantasten gelet op de aard en schaal van de voorgenomen ingrepen. Een toetsing aan het NNN/NNB-beleid wordt niet noodzakelijk geacht. Het plangebied is niet gelegen binnen de Groenblauwe mantel. Op basis van de aard van de voorgenomen ingreep en planontwikkeling kunnen overtredingen met betrekking tot de Groenblauwe mantel uitgesloten worden.

5.5.3 Beschermde soorten

Het is in theorie mogelijk dat op de locatie dier- en plantensoorten van de Habitatrichtlijnen voorkomen of dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Wet natuurbescherming. De volgende beschermde soorten mogelijk in het plangebied worden aangetroffen, concreet zijn dit de kamsalamander, de heikikker, de poelkikker, de rugstreeppad en de drijvende waterweegbree. De habitat van deze soorten bestaat voornamelijk uit stromend dan wel stilstaand water.

Rode lijstsoorten vormen de soorten planten en dieren die kwetsbaar zijn en die hierdoor extra bescherming nodig hebben. In de afgelopen jaren zijn er in Breda in totaal 220 Rode Lijstsoorten waargenomen. Met name dieren en planten uit de categorie zoogdieren, vogels, reptielen & amfibieën, vaatplanten en schimmels/paddenstoelen zijn regelmatig gesignaleerd. Breda heeft de ambitie om de Rode Lijst soorten te beschermen door bij ruimtelijke ontwikkelingen dezelfde eisen op te leggen als de eisen die gelden voor de wettelijk verplichte soorten.

Door Brabant Eco en Onderzoek is een ecologische quickscan uitgevoerd. Het onderzoek is als afzonderlijke bijlage toegevoegd aan dit wijzigingsplan, voor de volledige rapportage wordt dan ook verwezen naar de bijlage. Hieronder wordt kort de conclusie aangehaald.

Resultaten

Op basis van de uitgevoerde quickscan wordt geconcludeerd dat er algemeen beschermde broedvogels in het plangebied voorkomen. Met de sloop van de twee bedrijfsgebouwen zijn geen overtredingen te verwachten ten aanzien van de Wet natuurbescherming. De te slopen gebouwen zijn volledig ongeschikt voor verblijf-, schuil- en nestplaatsen van beschermde diersoorten. De planlocatie heeft een erg lage ecologische waarde terwijl ernaast twee gecultiveerde tuinen liggen.

Op basis van het veldonderzoek en de analyse van de bestaande situatie kan het voorkomen van beschermde flora en fauna worden uitgesloten. Hierdoor wordt dan ook niet aanbevolen om een nadere inventarisatie door middel van extra veldonderzoek uit te voeren. Door de locatie na de bouw in te passen met beplanting en natuurinclusief te bouwen zal het leefgebied van genoemde soorten worden verbeterd.

5.6 Bedrijven En Milieuzonering

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder als gevolg van (bedrijfs-)activiteiten. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-publicatie ‘Bedrijven en Milieuzonering’ gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstand geldt tussen enerzijds de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen mogelijk is. De gegeven afstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen.

In de VNG-publicatie is een gebied ingedeeld in twee typen: rustige woonwijk/rustig buitengebied of gemengd (buiten)gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied beschouwd worden. Indien sprake is van een gemengd gebied kan de richtafstand met één afstandsstap worden verlaagd. Uitzondering hierop is de richtafstand voor gevaar. Deze wordt niet verkleind.

5.6.1 Milieuzones

Omgevingstype

De planlocatie ligt in het, door de VNG-publicatie aangegeven, ‘gemengd gebied’. Het gebied is namelijk te typeren als een lintbebouwing aan de rand van de kern, welke overgaat in het buitengebied. Tevens is er in de directe nabijheid sprake van belangrijke infrastructuur, namelijk de A27. Deze weg zorgt voor een achtergrondbelasting aan geluid. Alle bedrijven in een straal van 200 meter van de planlocatie zijn beoordeeld. In onderstaande tabel is de afstand weergegeven ten opzichte van de planlocatie.

Tabel 4: Richtafstand bedrijven

Uit tabel 4 blijkt dat wordt voldaan aan de richtafstanden. Er kan worden geconcludeerd dat het aannemelijk is dat er sprake zal zijn van een acceptabel woon- en leefklimaat op de planlocatie en dat omliggende bedrijven niet in de ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt door de omzetting naar woonbestemming en de realisatie van een nieuwe woonkavel.

5.6.2 Geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) betreft een wet waarmee de nationale regels inzake geurhinder ten opzichte van de tot veehouderijen behorende dierenverblijven vastgesteld staan. De Wet geurhinder en veehouderij heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van geurbelasting, onder andere als gevolg van emissies door veehouderijen. Met minimumafstanden en maximale waarden voor geurbelasting krijgen geurgevoelige objecten bescherming tegen geurhinder. Met de in de Wet geurhinder en veehouderij opgenomen grenswaarden moet rekening gehouden worden bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zoals het wijzigen van een bestemming. De Wet geurhinder en veehouderij vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning.

Indirect heeft de Wet geurhinder en veehouderij ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt ‘omgekeerde werking’ genoemd. Voor wat betreft geurhinder van veehouderijen betekent dit dat de volgende aspecten in oogschouw moeten worden genomen:

  • Wordt er een onevenredige inbreuk gemaakt op de mogelijkheden voor bedrijfsontwikkeling van de nabij gelegen veehouderijen?
  • Is ter plaatse van het plangebied een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd?

Een geurgevoelig object is een gebouw dat is bestemd voor en geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf. Het gebouw moet hiervoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze worden gebruikt. De woningen aan het Klein Wolfslaar 14b en 16 zijn te typeren als bestaande geurgevoelige objecten. De woning die mogelijk gemaakt wordt tussen deze twee woningen, is te typeren als een nieuw geurgevoelig object. Voor de planlocatie dient te worden uitgegaan van een goed woon- en leefklimaat.

Bij de beoordeling of het leefklimaat ter plaatse van de planlocatie acceptabel is, dient de geurbelasting veroorzaakt door alle in de buurt gelegen veehouderijen samen (achtergrondbelasting) en de geurbelasting op het plangebied door de individuele bedrijven (voorgrondbelasting en vaste afstand) veroorzaakt in beeld te worden gebracht. Beoordeeld moet worden of de belasting acceptabel is.

Gemeenten kunnen op grond van de Wgv binnen een bepaalde bandbreedte variëren met de bescherming van geurgevoelige objecten. Zowel de normen als de vaste afstanden kunnen worden bijgesteld. De gemeente Breda heeft gebruik gemaakt van deze mogelijkheid. De verordening ‘Geurhinder en veehouderij Gemeente Breda 2008’ is op 30 oktober 2008 door de raad vastgesteld.

Hierin zijn de volgende normen opgenomen:

Gebied Norm in ou/m³ 98 percentiel

Bestaande bebouwde kommen, exclusief

bedrijventerrein Hazeldonk

3

Nieuwe woon- en werklocaties, zoals aangeduid

in de Structuurvisie Breda 2020; bedrijventerrein

Hazeldonk

8

Buitengebied

14

Voor de vaste afstanden zijn geen afwijkingen opgenomen in de verordening.

Nieuwe ontwikkelingen in het plangebied.

Voor intensieve veehouderijen geldt dat binnen hun contour geen sprake kan zijn van nieuwe bestemmingen. Voor veehouderijen waarvoor niet per ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld geldt dat binnen de genoemde afstand kan geen sprake zijn van nieuwe bestemmingen.

Zoals reeds is aangegeven heeft de gemeente Breda een verordening in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij opgesteld.

Ter plaatse van de nieuwe bestemming mag geen hogere geurbelasting aanwezig zijn, dan in de verordening is opgenomen. Het plangebied is volgens de verordening gelegen in het gebiedstype ‘Bestaande bebouwde kommen’. In de verordening is voor de bestaande bebouwde kom een norm van 3 ou vastgelegd.

In figuur 13 is een uitsnede achtergrondbelasting te zien van de Omgevingsdienst Midden- en West Brabant. In de uitsnede is de achtergrondbelasting geur in kaart gebracht. Hieruit blijkt dat het woon- en leefklimaat op basis van de achtergrondbelasting geur ter plaatse van het plangebied als zeer goed te kwalificeren is.

Figuur 13: Uitsnede achtergrondbelastingkaart

Woon- en leefklimaat op basis van vaste afstanden

In de omgeving van het plangebied zijn geen geurrelevante bedrijven gelegen. De planlocatie is gelegen op een afstand van circa 250 meter van de dichtstbijzijnde veehouderij op de locatie Deken Dr. Dirckxweg 23 gepositioneerd. De planlocatie met daarin de bestaande woningen en de nieuw te bouwen woning is niet gelegen in de geurcirkels van de aanwezige agrarische bedrijven.

Gelet op voorgaande kan geconcludeerd worden dat het aspect geur geen belemmering vormt voor de ontwikkelingen op de planlocatie

5.6.3 Gezondheidsaspecten

Het gezondheidsaspect heeft de laatste jaren steeds meer aandacht als het gaat om veehouderijen in de nabijheid van woningen en woonkernen. Met name komst of de aanwezigheid van intensieve veehouderijen kan onrust veroorzaken over de gezondheid bij omwonenden. Mogelijke risico's voor de gezondheid kunnen worden veroorzaakt door fijnstof, stank, endotoxinen en zoönosen. Endotoxinen zijn deeltjes van bacteriën of schimmels die zitten in agrarisch stof. Zoönosen zijn infectieziekten die van dieren op mensen overdraagbaar zijn. Voorbeelden hiervan zijn de vogelgriep, MRSA, BSE en Q-koorts. De huidige onderzoeken – bekend gemaakt vanuit Ministeries, Rivm, Gezondheidsraad of GGD - maken duidelijk dat er nog veel onbekend is en dat daarom nauwkeurige uitspraken over een eventuele directe relatie tussen nabijheid van veehouderij en effecten op de gezondheid van omwonenden nog niet mogelijk zijn. Voor zover echte verbanden tussen gezondheidseffecten en veehouderij worden gevonden, hebben deze betrekking op de afstand tussen veehouderij en bewoning en op het aantal bedrijven binnen een zekere straal rond bewoonde gebieden. Uit de resultaten van huidige onderzoeken kan echter niet simpelweg worden geconcludeerd om welke afstand het gaat en bij welke concentraties gezondheidseffecten optreden.

Omdat veel mensen zich afvragen of het (on)gezond is om in de buurt van een veehouderij te wonen heeft het Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu (RIVM) onderzoek laten verrichten. Dit heeft geresulteerd in twee onderzoeksrapporten “Veehouderij en Gezondheid Omwonenden”, kortweg VGO 1 uit 2016 en VGO 2 uit 2017. De belangrijkste resultaten uit deze onderzoeken zijn:

  • Rond pluimveehouderijen en geitenhouderijen komen iets vaker longontstekingen voor;
  • Bij mensen die dicht bij een veehouderij wonen komen astma en neusallergie minder voor;
  • Mensen die in de buurt van veel veehouderijen wonen kunnen een verminderde longfunctie hebben.

Uit het VGO 2-rapport volgt verder dat er een verhoogde kans (29%) op longontsteking is binnen een straal van 1,5 tot 2 km van geitenhouderijen en 1 km van pluimveehouderijen. De precieze oorzaak van deze verhoogde risico`s kan echter niet worden aangegeven door de GGD. Op dit moment gaat men ervan uit dat pas binnen enkele jaren meer concreet aangegeven kan worden of er oorzakelijke verbanden bestaan en wat deze inhouden.

In maart 2016 is de eerste versie van de Handreiking veehouderij en volksgezondheid verschenen. De handreiking bestaat uit een algemene onderbouwing op grond waarvan volksgezondheid meegenomen dient te worden in de ruimtelijke besluitvorming en besluitvorming in het kader van milieu. Vervolgens is een wijze van beoordeling uitgewerkt (‘het stappenplan’) om tot een zorgvuldige, praktische en uniforme beoordeling te komen of er een dusdanig verhoogd risico voor de volksgezondheid bestaat dat advisering vanuit de GGD wenselijk is. Op deze manier wordt gestreefd om in Brabant, totdat er meer duidelijkheid is over een toe te passen (wettelijk) beoordelingskader, dan wel dat zich andere ontwikkelingen voordoen, gezamenlijk tot een breed gedragen werkwijze te komen die recht doet aan het belang van de volksgezondheid voor de burgers in de provincie. Inmiddels is de handreiking van maart 2016 geactualiseerd in de Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0.

In het stappenplan zijn aspecten meegenomen in de afweging of voor een specifieke situatie er een dusdanig verhoogd risico voor de volksgezondheid bestaat dat advisering vanuit de GGD wenselijk is. Dit stappenplan is in principe ook te gebruiken voor ruimtelijke plannen. In het stappenplan wordt onder andere getoetst aan de aspecten geur en fijnstof zoals deze staan beschreven in paragraaf 5.7.4 en 5.9. Daarnaast wordt er aan de hierboven benoemde afstanden getoetst of er binnen deze afstanden bepaalde veehouderijen zijn gelegen

De planlocatie aan het Klein Wolfslaar 14b/16 is niet gelegen binnen een cirkel van 1 km van een pluimveehouderij of binnen een cirkel van 2 km van een geitenhouderij.

In het voorliggend bestemmingsplan zijn de gezondheidsrisico’s naar verwachting niet groot. Er is geen sprake van een hoge concentratie van veehouderijen in de directe omgeving. Daarnaast spelen de grootste gezondheidsrisico’s bij de intensieve veehouderijen. De bestaande intensieve veehouderijen hebben in het vigerende bestemmingsplan slechts beperkt de ruimte om uit te breiden, namelijk alleen binnen hun geldende bouwvlak. Gezondheid en duurzame ontwikkeling zijn daarbij belangrijke voorwaarden, die al in de BZV zijn verwerkt. Ook voor de melkveehouderijen geldt dat deze moeten voldoen aan de BZV. In geval van twijfel over eventuele gezondheidsrisico’s wordt de Handreiking veehouderij en volksgezondheid van het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht gehanteerd en de daarin opgenomen stappenplan.

De achtergrondbelasting geur laat zien dat er ter hoogte van de planlocatie sprake is van een “zeer goed” woon- en leefklimaat. Alles in ogenschouw nemende wordt het omzetten van het agrarisch bouwvlak naar woonbestemming aan Klein Wolfslaar 14b en 16 en het toevoegen van een vrijstaande woning op de planlocatie in het kader van een goede ruimtelijke ordening passend geacht. Het aspect volksgezondheid zal dan ook niet leiden tot een belemmering.

5.7 Geluid

Bij het ontwikkelen van een ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan. De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag in vooral de Wet geluidhinder en daarnaast in de Wet ruimtelijke ordening, op basis van het voorzien in een goed woon- en leefklimaat. In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) is een woning een geluidsgevoelig object. Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van een binnen- of buitenstedelijke ligging.

Het berekenen van de geluidbelasting heeft tot doel te bepalen of de voorkeursgrenswaarde van Lden – 48 dB uit de Wet geluidhinder wordt overschreden. Is dit het geval dan dient een hogere waarde verleend te worden om realisatie van het bouwplan mogelijk te maken en dienen bouwkundige voorzieningen te worden bepaald om aan de niveaus van de Wet geluidhinder en de geluidweringseisen van het Bouwbesluit te voldoen.

De planlocatie ligt aan het Klein Wolfslaar. Het Klein Wolfslaar heeft ter hoogte van de planlocatie een maximum snelheidsregime van 30 km/h. Middels voorliggend wijzigingsplan wordt één nieuw geluidsgevoelig object mogelijk gemaakt. Daarnaast is er sprake van de omzetting van twee agrarische bedrijfswoningen naar burgerwoning. Het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een (burger)woning heeft geen invloed op de geluidsnormen in het milieuspoor. Op basis van art. 76 lid 3 van de Wet geluidhinder hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een (burger)woning.

Om toch een eerste inschatting te kunnen geven van het geluid afkomstig van de omliggende wegen en dan met name van de rijksweg A27 ten oosten van de planlocatie, wordt gebruik gemaakt van de kaart ‘Geluid in Nederland van wegverkeer (Lden)’ van Atlas van de Leefomgeving. Deze kaart geeft een ruwe inschatting van de geluidkwaliteit rondom alle rijkswegen, provinciale en gemeentelijke wegen in Nederland. Op basis van deze kaart, zie figuur 14, blijkt dat het geluid afkomstig van wegverkeer met name leidt tot een geluidbelasting van 46-50 tot 51-55 dB ter plaatse van de twee bestaande woningen. De geluidkwaliteit is hiermee ‘goed tot redelijk’ te typeren. In het kader van ‘een goede ruimtelijke ordening’ kan worden geconcludeerd dat hiermee het geluidsniveau aanvaardbaar is voor wat betreft de bestaande woningen. De historisch gegroeide situatie heeft niet geleidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat voor wat betreft de bestaande woningen.

Figuur 14: Uitsnede kaart 'geluid van wegverkeer' Atlas van de Leefomgeving

Voor de nieuwe woonkavel dient te worden bepaald of de voorkeursgrenswaarde van Lden – 48 dB uit de Wet geluidhinder wordt overschreden. Om te bepalen wat de exacte geluidbelasting ter plaatse van deze nieuwe kavel is, is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd.

De rapportage van het onderzoek is bijgevoegd in de bijlage, hieronder volgen de conclusies.

Conclusie nieuwe woonkavel tussen nummer 14b en 16

De planlocatie ligt aan de Klein Wolfslaar, welke deels een geluidzone heeft en in de nabijheid van de rijksweg A27 en de Deken Dr. Dirckxweg, overgaand in de Rouppe van der Voortlaan als geluidgezoneerde wegen. Het plan ligt niet binnen de zone van een spoorlijn of industrieterrein. De planlocatie ligt tussen de Klein Wolfslaar en de Bijenlaar, beide wegen hebben een snelheidsregime van 30 km/u. Dergelijke wegen hebben volgens de Wgh geen geluidzone en formeel dus ook geen toetsingsplicht aan de Wgh. Op basis van jurisprudentie is het, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, echter wel wenselijk de geluidbelasting van dergelijke wegen te beschouwen als deze relevant kunnen zijn voor het woon- en leefklimaat bij de beoogde ontwikkeling. De Klein Wolfslaar en Bijenlaar worden vanwege de korte afstand tot de planlocatie als 30 km/u wegen meegenomen in de beschouwing van dit onderzoek

Voor de ligging van het bouwvlak is uitgegaan van de situatietekening, waarin de voor- en achterzijdegrens van het bouwvlak is opgenomen. Op basis van het bestemmingsplan dient ook een afstand van minimaal 3 meter tot de zijdelingse perceelsgrenzen in acht te worden genomen.

Rijksweg A27

De geluidbelasting vanwege deze rijksweg op de bouwvlakranden voor de nieuwbouwwoning bedraagt ten hoogste 48 dB aan zowel de voorzijdegrens van het bouwvlak als aan de oostelijke (zij)grens van het bouwvlak. Hieruit kan worden geconcludeerd dat overal wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh. Omdat de voorkeursgrenswaarde nergens wordt overschreden, is geen sprake van een relevante blootstelling aan geluid van deze weg bij de planlocatie en kan nader onderzoek naar aanvullende maatregelen om de geluidbelasting vanwege deze weg te reduceren achterwege blijven. Ook het aanvragen van een hogere waarde is vanwege deze weg niet noodzakelijk.

Deken Dr. Dirckxweg

De geluidbelasting vanwege deze weg op de bouwvlakranden voor de nieuwbouwwoning bedraagt ten hoogste 32 dB, berekend op de voorste grens van het bouwvlak. Hieruit kan worden geconcludeerd dat overal (ruimschoots) wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh. Omdat de voorkeursgrenswaarde nergens wordt overschreden, is geen sprake van een relevante blootstelling aan geluid van deze weg bij de planlocatie en kan nader onderzoek naar aanvullende maatregelen om de geluidbelasting vanwege deze weg te reduceren achterwege blijven. Ook het aanvragen van een hogere waarde is vanwege deze weg niet noodzakelijk.

Klein Wolfslaar (50 km/u regime)

De geluidbelasting vanwege deze weg op de bouwvlakranden voor de nieuwbouwwoning bedraagt ten hoogste 33 dB op westelijke (zij)grens van het bouwvlak. Hieruit kan worden geconcludeerd dat overal wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh. Omdat de voorkeursgrenswaarde nergens wordt overschreden, is geen sprake van een relevante blootstelling aan geluid van deze weg bij de planlocatie en kan nader onderzoek naar aanvullende maatregelen om de geluidbelasting vanwege deze weg te reduceren achterwege blijven. Ook het aanvragen van een hogere waarde is vanwege deze weg niet noodzakelijk.

Cumulatie van geluid

Volgens de Wet geluidhinder is een cumulatieberekening van het geluid alleen noodzakelijk indien bij de planlocatie sprake is van een relevante blootstelling aan geluid van meerdere bronnen. In onderhavige situatie is echter in het geheel geen sprake van een relevante blootstelling aan geluidgezoneerde bronnen. Een cumulatieberekening is daarom op basis van de Wgh niet noodzakelijk.

Beoordeling akoestisch woon- en leefklimaat / goede ruimtelijke ordening

De geluidbelasting vanwege de twee betrokken niet geluidgezoneerde bronnen, de Wolfslaar en Bijenlaar die het meest nabij de planlocatie liggen, bedraagt ten hoogste 40 dB en wordt berekend op de voorste grens van het bouwvlak. Op de achterste grens van het bouwvlak bedraagt de geluidbelasting vanwege deze 30 km/u wegen ten hoogste 39 dB. Er vindt daarmee ook geen overschrijding van de richtwaarde van 48 dB in lijn met de Wgh plaats.

Om de kwaliteit van het akoestisch woon- en leefklimaat bij de planlocatie zo goed mogelijk te kunnen beoordelen en kwalificeren is een cumulatieberekening in de meeste gevallen wenselijk, omdat deze in het kader van een goede ruimtelijke ordening het meest de werkelijke situatie benadert. Zo ook in voorliggende situatie, ondanks dat uit de rekenresultaten per weg eigenlijk al voldoende blijkt dat er geen wezenlijke toename van geluid na cumulatie zal plaatsvinden.

De gecumuleerde rekenresultaten van de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai op de bouwvlakgrenzen bedraagt 41 – 52 dB, hetgeen een kwalificatie van ‘zeer goed’ tot ‘redelijk’ tot gevolg heeft voor het akoestisch woon- en leefklimaat volgens de MilieuKwaliteitsMaat (tabel 2.2).

Gelet op bovenstaande kwalificatie in relatie tot de ligging van de planlocaties en het gegeven dat er bij de nieuwbouw zondermeer sprake is van een geluidluwe gevel aan alle zijden, wordt het akoestisch woon- en leefklimaat bij de planlocatie zeer aanvaardbaar geacht en is in voorliggende situatie dus sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Vanuit akoestisch oogpunt is er geen belemmering voor de realisatie van de voorgenomen nieuwbouw, mits de woning binnen het vastgestelde bouwvlak wordt opgericht.

5.8 Luchtkwaliteit

Conform de Wet Luchtkwaliteit kan elk project dat NIBM (niet in betekenende mate) bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als het plan NIBM aan de luchtkwaliteit bijdraagt, hoeft geen uitgebreid luchtonderzoek meer uitgevoerd te worden.

Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Het NSL zorgt ervoor dat Nederland binnen de door Europa gestelde termijn zal voldoen aan de Europese grenswaarden op het gebied van fijn stof en stikstofdioxide. In het NSL is een lijst met ruimtelijke infrastructurele projecten opgenomen met een maatregelenpakket, dat ervoor gaat zorgen dat de huidige overschrijdingen van de luchtkwaliteit worden opgelost en de negatieve effecten van geplande ruimtelijke ontwikkelingen worden gecompenseerd.

Een plan is vanaf 1 augustus 2009 NIBM als het een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3 % van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 en NO2. De categorieën die altijd NIBM zijn, de volgende:

Woningbouw:

  • 1500 woningen (netto) bij minimaal één ontsluitingsweg;
  • 3000 woningen (netto) bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Binnen de planlocatie is sprake van twee bestaande woningen. Daarnaast wordt er tussen deze woningen een nieuwe woonkavel gerealiseerd voor de bouw van één vrijstaande woningen. Het totaal aan woningen komt daarmee op drie. Voor het onderhavige plan is de grens van 3 % geldig. De extra verkeersbewegingen als gevolg van de woningen zal naar verwachting geen invloed hebben op de luchtkwaliteit ter plaatse, en dusdanig de 3 % grens nooit overschrijden. Een nader onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Omdat bij de beoogde ontwikkeling sprake is van een woonfuncties, dient ook een beoordeling plaats te vinden of voldaan wordt aan de wettelijke luchtkwaliteitseisen c.q. inzicht te worden gegeven in de heersende concentraties. De coördinaten van de planlocatie zijn bij benadering:

  • x = 115 397
  • y = 397 098

De Grootschalige Concentratie- en Depositiekaart Nederland (GCN) van het RIVM tonen ter hoogte van deze coördinaten, de volgende achtergrondconcentraties:

  • 2022: PM10: 16.56 μg/m3 en NO2: 15.67 μg/m3
  • 2025: PM10: 14.85 μg/m3 en NO2: 14.63 μg/m3
  • 2030: PM10: 13.86 μg/m3 en NO2: 12.50 μg/m3

Deze waarden liggen ruim beneden de grenswaarde van PM10 en NO2 van 40 μg/m3. Hiermee vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de ontwikkeling van de planlocatie.

5.9 Externe Veiligheid

Algemeen

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (autowegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen). Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Externe veiligheid gaat nadrukkelijk niet over de veiligheid van de mensen die werkzaam zijn binnen het bedrijf of het betreffende transportmiddel. Dit wordt geregeld via de Arbeidsomstandighedenwetgeving.

De doelstelling ten aanzien van externe veiligheid in de milieuvisie van de gemeente Breda is:” In 2015 zijn de risico’s inzichtelijk, bekend en aanvaardbaar. Waar noodzakelijk liggen rampenplannen en vluchtroutes klaar. De hulpverleningsdiensten zijn opgeleid en de Bredanaars weten wat ze moeten doen bij gevaarlijke situaties”.

Binnen het vakgebied externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico geeft inzicht in de theoretische kans op overlijden van een individu op een bepaalde horizontale afstand van een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico wordt bepaald door te stellen dat een (fictief) persoon zich 24 uur per dag gedurende een heel jaar onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt bepaald door het aantal transporten van gevaarlijke stoffen en de ongevalfrequentie en wordt uitgedrukt als een kans per jaar. De plaatsgebonden risicocontour is een contour waarbij alle punten met een gelijk risico met elkaar verbonden worden. Deze punten worden bepaald door de kans van optreden van diverse ongevalscenario’s. De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico is 10-6 per jaar en geldt voor nieuwe situaties. Hierbinnen mogen geen kwetsbare objecten worden toegevoegd en ook nieuwe beperkt kwetsbare objecten, zijn in beginsel niet toegestaan. Als het plaatsgebonden risico 10-8 per jaar is, wordt het als verwaarloosbaar beschouwd.

Groepsrisico

Het groepsrisico wordt behalve de ongevalfrequentie en het aantal transporten van gevaarlijke stoffen, tevens bepaald door de hoeveelheid aanwezige mensen in de nabijheid van een mogelijk ongeval. Bij het aangeven van representatieve hoeveelheden personen wordt gewerkt vanuit zowel kwetsbare als beperkt kwetsbare objecten. Met het groepsrisico wordt aangegeven hoe groot het aantal dodelijke slachtoffers bij een ongeval kan zijn op basis van de hoeveelheid aanwezige mensen. Naarmate de groep slachtoffers groter wordt, moet de kans op een dergelijk ongeval (kwadratisch) kleiner zijn. Bij het bepalen van het groepsrisico wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde.

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen). Externe veiligheid gaat nadrukkelijk niet over de veiligheid van de mensen die werkzaam zijn binnen het bedrijf of de betreffende transportroute.

Figuur 15: Uitsnede risicokaart provincie Noord-Brabant

Inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. Het Bevi is van toepassing op vergunning plichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.

Op basis van de uitgevoerde risico-inventarisatie blijkt dat de planlocatie niet in een invloedsgebied ligt van een Bevi-bedrijf, waardoor het Bevi niet relevant is en er geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik binnen het plangebied.

Transportleidingen

Wanneer sprake is van relevante buisleidingen in een gebied, dient er een ruimtelijke reservering opgenomen te worden in het bestemmingsplan voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoording van het groepsrisico (GR). Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het invloed gebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10- 6 contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval bekeken worden. De voor onderhoud gereserveerde ruimte bedraagt minimaal 5 meter aan beide zijden van de leiding.

Op basis van de uitgevoerde risico-inventarisatie blijkt dat de planlocatie niet in een invloedsgebied ligt van een buisleiding, waardoor het Bevb niet relevant is en er geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik binnen het plangebied.

Transportassen

Beoordeling van de risico’s veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage 2, 3 en 4 van het Bevt zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6

per jaar. Voor het Basisnet Weg geldt dat daar waar in de tabel van bijlage 2 van het Bevt de afstand ‘0’ is vermeld het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10

-6

per jaar.

De A27 bevindt zich op een afstand van circa 250 meter ten oosten van de planlocatie. Ter plaatse van dit wegvak geldt geen PR 10-6. Wel geldt er een PR 10-7 contour met een afstand van 82 meter vanaf de as van de weg. Het plangebied ligt op 250 meter en daarmee buiten deze zone. De afstand ten opzichte van de rijkswegen bedraagt dus meer dan 200 meter en derhalve kan er op grond van de artikel 7 en 8 van het (ontwerp-)Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) worden volstaan met een beperkte verantwoording. Tevens is het Standaard advies van de Veiligheidsregio van toepassing en toegevoegd aan de bijlage van de toelichting.

  1. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg.

De ontwikkeling betreffen woonfuncties. Het gaat niet om woon- of verblijffuncties voor (groepen) verminderd zelfredzame personen. Daarnaast is het plangebied goed bereikbaar voor hulpdiensten.

  1. voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg een ramp voordoet.

Bij de invulling van het plan zal er rekening worden gehouden met de mogelijkheid voor personen om zich in veiligheid te brengen.

Verder is het standaard advies 2023 toegevoegd aan de bijlage van de toelichting. Dit document

In geval van een calamiteit moeten personen kunnen schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij met name parameter. Uitgangspunt is dat bij nieuwbouw voldoende aandacht besteed wordt aan de luchtdichtheid van gebouwen. Daarnaast dient in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het Waarschuwing en Alarmering Systeem (WAS) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. De personen binnen de planlocatie zijn zelfredzaam.

Plasbrandaandachtgebied

In het Basisnet Weg is het begrip plasbrandaandachtgebied geïntroduceerd. Gemeenten langs bepaalde wegen moeten rekening gaan houden met de effecten van een ongeluk met zeer brandbare vloeistoffen. Bij een ongeval met een tankwagen met zeer brandbare vloeistoffen kan die uitstromen en in brand raken (plasbrand). Dat kan in een zone van 30 meter langs de weg tot slachtoffers leiden. De zone van 30 meter langs wegen, gemeten vanaf de rand van de weg, waar veel zeer brandbare vloeistoffen vervoerd worden is daarom aangeduid als plasbrandaandachtgebied (PAG). De gemeente moet bij ruimtelijke ontwikkelingen in die gebieden verantwoorden waarom op deze locatie wordt gebouwd. Voor deze zone gelden bovendien aanvullende bouwvoorschriften. Langs het desbetreffende wegvak is een dergelijk aandacht gebied aanwezig. De planlocatie is ruimschoots gelegen buiten dit PAG en aanvullende eisen zijn derhalve niet van toepassing.

Ten aanzien van het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de beoogde woningbouwontwikkeling.

5.10 M.e.r.- Beoordeling

Bij besluit van 21 februari 2011 heeft de wetgever het Besluit milieueffectrapportage en het Besluit omgevingsrecht gewijzigd. De belangrijkste wijziging betreft het meer 'in lijn brengen' van het Besluit m.e.r. met de Europese richtlijn m.e.r. Dit houdt in dat onder andere de zogenaamde drempelwaarde voor activiteiten een indicatief karakter heeft gekregen. Met dit wijzigingsbesluit is bepaald dat voor activiteiten die op de bij het besluit behorende C‐ en D‐lijst zijn opgenomen, altijd aandacht aan m.e.r. geschonken dient te worden. Op hoofdlijnen komt het erop neer dat voor activiteiten die behoren tot de C‐lijst een m.e.r.‐plicht volgt en voor activiteiten op de D‐lijst volgt dan wel een m.e.r.‐ beoordelingsplicht dan wel een motivering dat geen m.e.r.(beoordeling) nodig is.

Onder lijst D van het Besluit m.e.r. valt een stedelijk ontwikkelingsproject als het een project meer dan 2.000 woningen omvat. Binnen de planlocatie omvat de ontwikkeling één nieuwe woning. Daarnaast wordt bij twee bestaande woningen de bestemming van agrarische bedrijfswoning gewijzigd naar burgerwoning. Gesteld kan worden dat de milieueffecten gevolgen van de realisatie van één woning van dien aard is dat er geen m.e.r.-plicht of m.e.r –beoordeling aan de orde is.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.

In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben beneden de drempelwaarden, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrij m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies komen: belangrijke nadelige milieueffecten kunnen worden uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-beoordelingsplichtig in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.

Beoordeling Drempelwaarde lijst D

Op de planlocatie is sprake van de aanleg, wijziging of uitbreiding van een klein stedelijke ontwikkelingsproject. Het toevoegen van één woning valt onder de activiteiten D.11.2. in bijlage II van het Besluit m.e.r. waarvoor de term ‘stedelijke ontwikkeling’ geldt. De drempelwaarde voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten van D.11.2. in bijlage II van het Besluit vermeld:

  • Een oppervlakte van 100 ha of meer;
  • Een aangesloten gebied;
  • 2000 of meer woningen.

De ontwikkeling ligt ver beneden de drempelwaarde zoals opgenomen in het Besluit m.e.r.

Gevoelige gebieden

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. De planlocatie is in geen van dergelijke gevoelige gebieden gelegen. Er is dus geen sprake van significante nadelige effecten voor het milieu.

Milieugevolgen

In voorgaande paragrafen van dit hoofdstuk zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid, luchtkwaliteit etc. Gelet op de kenmerken van het project, de planlocatie en de kenmerken van de effecten, kan worden geconcludeerd dat het project niet leidt tot significante nadelige milieueffecten. Er is daarom geen aanleiding of noodzaak voor het doorlopen van een formele m.e.r.-beoordelingsprocedure of m.e.r.-procedure.

Conclusie

Het uitvoeren van een (vorm-vrije) m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk.

5.11 Duurzaamheid

De gemeente Breda heeft als doel om in 2044 Klimaat (CO²)-neutraal te zijn, dit is een stad waarin de energievraag enorm is afgenomen. Vanaf 2050 wilt Breda als stad ook klimaatbestendig zijn. Een duurzame ontwikkeling heeft gevolgen voor het energiegebruik en de energiebronnen op de planlocatie. De energiebehoefte die nodig is wordt opgewekt door duurzame energiebronnen, zoals zonnepanelen.

Breda streeft naar een CO²-neutrale, klimaatbestendige stad. In het uitvoeringsprogramma Klimaat 2017-2020 zijn de volgende opgaven opgenomen:

  • Verdere verduurzaming van woningen: door particulieren, corporaties en private verhuurders
  • Versnelling van de verduurzaming van de energie-infrastructuur
  • Benutten van grootschalige duurzame energieopwekking: wind-, zon-, bodemenergie en energieopslag
  • Verkennen van het ontwikkelen van locaties en technieken voor opslag van duurzame energie
  • Klimaatadaptie: maatregelen om de gevolgen van klimaatverandering
  • Aandacht voor energiebesparing en verduurzaming van bedrijven
  • Slimme mobiliteit; faciliteren en stimuleren gebruik schone brandstoffen

Nieuwbouw

Bij nieuwbouwwoningen is duurzaamheid geen keuze meer, maar een standaard uitgangspunt. De nieuwbouw van een nieuwe woning, of een geheel nieuwe wijk, bieden veel mogelijkheden om de woningen duurzaam te realiseren.

Conclusie

De nieuwbouwwoning op de locatie zal worden gebouwd conform de eisen voor duurzaam bouwen. Op dit moment is nog onvoldoende duidelijk in hoeverre invulling wordt gegeven aan de duurzaamheidsmaatregelen. Wanneer meer bekend is over de uitwerking van de woning, kan ook aan dit thema invulling worden gegeven.

6 Juridische Planbeschrijving

6.1 Juridische Planbeschrijving

Er is sprake van wijziging van de verbeelding van het bestemmingsplan ‘Nieuw Wolfslaar’. Momenteel is er sprake van de bestemming ‘Agrarische doeleinden’. Deze bestemming dient te worden gewijzigd naar ‘Woondoeleinden’. Op het moment dat de bestemming is gewijzigd worden de gronden kadastraal gesplitst, zodat er tussen de bestaande woningen van Klein Wolfslaar 14b en 16 een kavel kan worden ingericht voor de bouw van één nieuwe vrijstaande woningen. Het totaal aan woningen komt daarmee op drie. Voor wat betreft de planregels zijn de overeenkomstige regels van het bestemmingsplan ‘Nieuw Wolfslaar’ voor dit wijzigingsplan van toepassing.

6.2 Voorwaarden Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 17.7 van dit plan, deze bestemming wijzigen:

In de bestemming Woondoeleinden, voorzover dit op de plankaart met een aanduiding wijzigingsbevoegdheid (perceel Klein Wolfslaar 16) is opgenomen, voor de bouw van 2 vrijstaande woningen met dien verstande dat:

  1. de bestaande woning Klein Wolfslaar 16 mag worden behouden;
  2. voor de bouw van de woningen het bepaalde in artikel 3 van overeenkomstige toepassing is.

Op het perceel van Klein Wolfslaar 16 is de aanduiding voor de wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Dit gehele gebied zal worden omgezet naar de bestemming ‘Woondoeleinden’. Momenteel zijn er binnen het plangebied al twee woningen aanwezig, te weten Klein Wolfslaar 16 en Klein Wolfslaar 14b. Op basis van de wijzigingsbevoegdheid blijft er daarmee nog ruimte over voor de realisatie van één nieuwe vrijstaande woning. Deze ruimte wordt gevonden tussen de woningen van nummer 16 en 14b in. In de regels behorende bij dit wijzigingsplan worden de regels overeenkomstig artikel 3 (Woondoeleinden) uit het plan ‘Nieuw Wolfslaar’ van toepassing verklaart.

7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zekerstellen van de economische uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.

7.2 Toepassing Grondexploitatiewet

In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie (Grexwet) opgenomen. Centrale doelstelling van de Grexwet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijk regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen.

In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of afwijkingsbesluit. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m2 of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.500 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².

Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is én er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld. Indien de kosten minder dan € 10.000,- bedragen, kan ervoor gekozen worden deze middels andere wijze dan een exploitatieplan te verhalen.

7.3 Financiële Haalbaarheid

Ten behoeve van dit plan wordt tussen de gemeente en de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten. In deze overeenkomst is het kostenverhaal opgenomen. Het opstellen van een exploitatieplan is derhalve in dit geval niet noodzakelijk. Met de overeenkomst is de uitvoerbaarheid van voorliggend ontwikkelgericht bestemmingsplan gewaarborgd.

8 Communicatie

8.1 Inleiding

In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor dit voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.

8.2 Procedure

8.2.1 Participatie

Breda kent vier participatieniveaus. Per initiatief wordt door de initiatiefnemer gekeken welk niveau het beste bij het initiatief past. Een grotere invloed van uw initiatief op belanghebbenden en/of de omgeving vraagt om een hoger participatieniveau. De ontwikkeling op de planlocatie Klein Wolfslaar 14b en 16 betreft een participatieniveau 0, dit betekent dat de belanghebbenden geïnformeerd dienen te worden. De initiatiefnemer brengt de belanghebbenden zo snel mogelijk op de hoogte van het plan. Hiervoor kunnen verschillende communicatiemiddelen zoals een informatieavond, informatiebrief, e-mail en social media gebruikt worden.

Participatie zorgt voor een zorgvuldige afstemming tussen de initiatiefnemer van een (bouw)plan en de omgeving. Met de ‘omgeving’ wordt bedoeld iedereen waarop het plan effect kan hebben, zoals bijvoorbeeld omwonenden, scholen en aangrenzende bedrijven. Participatie is er specifiek op gericht om alle wensen, belangen en bezwaren van de omgeving te kunnen betrekken in het verdere ontwerp van het plan. Doel van de participatie is niet om ‘overeenstemming’ over het plan te verkrijgen. Aanleiding voor het starten van participatie is het moment dat een initiatiefnemer een ruimtelijk ontwikkelingsproject wil uitvoeren dat niet past in het geldende bestemmingsplan.

Initiatiefnemer heeft omwonenden op de hoogte gebracht van het initiatief middels een informatiebrief en persoonlijke gesprekken. Het volledige verslag van het participatietraject is (geanonimiseerd) bijgevoegd aan de bijlage.

8.2.2 Vooroverleg

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is onderhavig concept-bestemmingsplan toegezonden aan de volgende instanties:

1.

Provincie Noord-Brabant

2.

Waterschap Brabantse Delta

3.

Brandweer Midden- en West-Brabant

Reactie Provincie Noord-Brabant

Provincie Noord-Brabant heeft per brief op 12 september 2023 laten weten dat het plan in overeenstemming is met de provinciale belangen. De formele reactie op brief is toegevoegd aan de bijlage van deze toelichting.

Reactie Waterschap Brabantse Delta

Waterschap Brabantse Delta heeft per mail op 14 september 2023 aan de gemeente Breda laten weten dat ze gelet op de nabije ligging van het Natura-2000 geboed Ulventhoutse Bos adviseren om al het hemelwater wat binnen het plangebied valt niet af te voeren, maar te laten infiltreren in de bodem. Daarnaast wordt geadviseerd om verharding bij parkeerplaatsen als doorgroeibare verharding uit te voeren en het hemelwater af te laten stromen naar het naastgelegen maaiveld. Het plan voldoet aan deze adviezen en om die reden geeft het waterschap dan ook een positief wateradvies.

Reactie brandweer Midden- en West-Brabant

De brandweer heeft per mail op 14 september 2023 aan de gemeente Breda laten weten dat het plan voldoet aan de criteria van het standaard advies, dat kan worden gebruikt voor de verantwoording van het groepsrisico. Daarnaast voldoet het plan aan de beleidsregel bereikbaarheid en bluswater.

8.2.3 Zienswijzen

Met de terinzagelegging van het ontwerpwijzigingsplan (voor de duur van zes weken) wordt de formele vaststellingsprocedure gestart. Gedurende deze periode kan iedereen op het ontwerp wijzigingsplan een schriftelijke of mondelinge zienswijze indienen. De zienswijzen worden samengevat en voorzien van beantwoording. Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft. Vervolgens zal het college van B &W de gemeenteraad voorstellen het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen.

8.2.4 Beroep

Na vaststelling wordt het wijzigingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.

1 Inleidende Regels

Op dit wijzigingsplan zijn de begripsbepalingen en de regels van wijze van meten van toepassing van het bestemmingsplan “Nieuw Wolfslaar” met identificatie NL.IMRO.07580000NG46-, zoals dit is vastgesteld door de gemeenteraad op 15 mei 2008 en onherroepelijk vanaf 9 december 2009.

1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan

het wijzigingsplan “Nieuw Wolfslaar, Klein Wolfslaar 14b en 16” van de gemeente Breda;

1.2 Verbeelding

De verbeelding (plankaart) van het bestemmingsplan “Nieuw Wolfslaar, Klein Wolfslaar 14b en 16” zoals vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0758.WP2023225003-VG01 met bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

2 Bestemmingsregels

Op dit wijzigingsplan zijn bestemmingsregels van toepassing van het bestemmingsplan “Nieuw Wolfslaar” met identificatie NL.IMRO.07580000NG46-, zoals dit is vastgesteld door de gemeenteraad op 15 mei 2008 en onherroepelijk vanaf 9 december 2009.

Hieronder worden wijzigingen en aanvullingen op deze regels aangehaald:

2 Wonen

Voor de enkelbestemming "Wonen" zijn de regels van ‘Artikel 3. Woondoeleinden’ van het bestemmingsplan “Nieuw Wolfslaar” met identificatie NL.IMRO.07580000NG46- van toepassing. Met dien verstande dat artikel 3.2.1 lid c als volgt wordt aangepast:

3.2.1 Algemene bepalingen

c. de oppervlakte van bouwpercelen bij vrijstaande woningen, op de plankaart aangeduid met "vrijstaand", mag niet minder dan 1000 m2 bedragen; de oppervlakte van bouwpercelen bij bestaande vrijstaande bebouwing mag niet minder bedragen dan de ten tijde van het van kracht worden van het plan bestaande perceelsoppervlakte indien deze minder is dan 1000 m2;

Tevens wordt het volgende lid toegevoegd aan de algemene bepalingen onder artikel 3.2.1:

g. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is ten hoogste het op de planverbeelding aangegeven aantal woningen toegestaan.

Tevens worden de volgende voorwaarden toegevoegd aan de regels:

3.2.5 Waterbergingsvoorziening

Het oprichten van bebouwing is uitsluitend toegestaan indien wordt voorzien in een waterbergingsvoorziening met voldoende capaciteit. De capaciteit van de waterbergingsvoorziening wordt als volgt berekend:

  1. Minimaal 10 liter per m² afwaterend verhard oppervlak bij het vervangen van bestaande afwaterende verharding.
  2. Minimaal 20 liter per m² afwaterend verhard oppervlak voor de toename in afwaterend verhard oppervlak ten opzichte van de bestaande situatie.
  3. Na aanleg dient de watervoorziening in stand te worden gehouden.

3.2.6 Bodemkwaliteit

Het oprichten van een nieuwe woning tussen de huisnummers Klein Wolfslaar 14b en Klein Wolfslaar 16 is uitsluitend toegestaan indien er een verkennend bodemonderzoek conform NEN5740 is uitgevoerd en waarbij is aangetoond, eventueel met behulp van vervolgonderzoeken en het treffen van maatregelen, dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woning.

3 Waarde - Archeologie

Voor de dubbelbestemming “Waarde – Archeologie" zijn de regels van ‘Artikel 16. Archeologisch waardevol gebied’ van het bestemmingsplan “Nieuw Wolfslaar” met identificatie NL.IMRO.07580000NG46- van toepassing.

3 Algemene Regels

Op dit wijzigingsplan zijn de overige bepalingen van toepassing van het bestemmingsplan “Nieuw Wolfslaar” met identificatie NL.IMRO.07580000NG46-, zoals dit is vastgesteld door de gemeenteraad op 15 mei 2008 en onherroepelijk vanaf 9 december 2009.

4 Overgangs- En Slotregels

Op dit wijzigingsplan zijn de slotbepalingen van toepassing van het bestemmingsplan “Nieuw Wolfslaar” met identificatie NL.IMRO.07580000NG46-, zoals dit is vastgesteld door de gemeenteraad op 15 mei 2008 en onherroepelijk vanaf 9 december 2009.

4 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsplan “Nieuw Wolfslaar, Klein Wolfslaar 14b en 16”


1 Stikstofberekening

2 Ecologische Quickscan, Brabant Eco, Rapportnummer 2023-be-0623

3 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

4 Standaard Advies 2023

5 Vooroverlegreactie Provincie

6 Participatieverslag