KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Bedrijf
Artikel 5 Sport
Artikel 6 Verkeer
Artikel 7 Wonen
Artikel 8 Waarde - Archeologie
Artikel 9 Waarde - Reliëf
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Artikel 11 Algemene Bouwregels
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
Artikel 13 Algemene Ontheffingsregels
Artikel 14 Algemene Procedureregels
Artikel 15 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
Artikel 17 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
Hoofdstuk 2 Het Voornemen
2.1 De Zuidelijke Omlegging
2.2 Het Tussengebied
Hoofdstuk 3 Het Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Uitwerkingsplan Zuidoost-brabant
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische En Planologische Aspecten
4.1 Geluid
4.2 Bodem
4.3 Luchtkwaliteit
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Flora En Fauna
4.6 Archeologie
4.7 Landschappelijke Inpassing
4.8 Verkeer
4.9 Water
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Planregels
5.2 Verbeelding
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Externe Onderzoeken En Rapporten
Bijlage 2 Resultaten Aanvullend Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Brief Van Arcadis Van 20 April 2010
Bijlage 4 Nota Van Zienswijzen En Wijzigingen Ontwerp Bestemmingsplan Zuidelijke Omlegging Geanonimiseerd

Zuidelijke omlegging Deurne

Bestemmingsplan - Gemeente Deurne

Vastgesteld op 14-09-2010 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan:

Het bestemmingsplanZuidelijke Omlegging van de gemeente Deurne.

1.2 Aan huis verbonden beroep:

Het aan huis uitoefenen van een dienstverlenend beroep, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat in ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Onder aan-huis-verbonden-beroepen worden onder andere verstaan: dienstverlening op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of ontwerptechnisch gebied, zoals huisarts, advocaat, pedicure, fysiotherapeut, verzekeringsagent, architect en dergelijke.

1.3 Aanduiding:

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens:

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Afhankelijke woonruimte:

een tijdelijke zelfstandige woonruimte in een deel van een hoofdgebouw, een aanbouw dan wel een vrijstaand bijgebouw bij dat hoofdgebouw, waarin een tweede huishouden kan worden gehuisvest uit oogpunt van mantelzorg, welke tijdelijke woonruimte qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met het hoofdgebouw en gelegen is binnen een bestemming die wonen mogelijk maakt.
Bedrijfsgebouwen of andere gebouwen die niet ten dienste staan van een woonfunctie vallen hier nadrukkelijk niet onder.

1.6 Ambachtelijk bedrijf:

Het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren als ondergeschikte activiteit, van goederen die verband houden met het ambacht.

1.7 Antenne-installatie:

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gericht op het ontvangen en/of verzenden van telecommunicatiedataverkeer, met inbegrip van de daarbij behorende zijsprieten, schoteltjes, panelen en technische installatie(s).

1.8 Antennemast-mast:

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop/waarbij een (of meer) antenne-installatie(s) kan (kunnen) worden geplaatst.

1.9 Archeologische waarden:

waarden van een terrein in verband met de zich mogelijk daarin bevindende oudheidkundige zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en/of hun cultuurhistorische waarde.

1.10 Bebouwing:

Één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 Bebouwingspercentage:

De door bouwwerken bebouwde oppervlakte, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel voorzover dat ligt binnen de bestemming of een in de planregels nader aangeduid gedeelte van de bestemming.

1.12 Bedrijfswoning/ dienstwoning:

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts bedoeld is voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.13 Bestaand:

Bij bouwwerken: aanwezig c.q. in aanbouw op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders is bepaald.

Bij gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het desbetreffende gebruiksverbod, tenzij anders is bepaald.

1.14 Bestemmingsgrens:

De grens van een bestemmingsvlak.

1.15 Bestemmingsvlak:

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 Bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO met de bijbehorende regels en de bijlage staat van bedrijfsactiviteiten.

1.17 Bijgebouw:

Een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.18 Bouwen:

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.19 Bouwgrens:

De grens van een bouwvlak.

1.20 Bouwperceel:

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.21 Bouwperceelgrens:

Een grens van een bouwperceel.

1.22 Bouwvlak:

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.23 Bouwwerk:

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.24 Dak:

Iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.25 Detailhandel:

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.26 Dienstverlening:

Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio’s en naar aard en daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en prostitutie.

1.27 Gebouw:

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.28 Hoofdgebouw:

Een gebouw, dat gelet op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen danwel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken.

1.29 Horeca:

Een bedrijf of instelling, gericht op één of meer van de navolgende bedrijfsmatige activiteiten:

  • het verstrekken van nachtverblijf;
  • het verstrekken en/of bereiden van drank en/of etenswaren voor consumptie (al dan niet ter plaatse);
  • het exploiteren van zaalaccommodatie.

1.30 Huishouden:

een aantal aan elkaar, door familie- of daarmee gelijk te stellen band, gerelateerde personen, dat gezamenlijk één eenheid vormt en als zodanig ook gebruik maakt van dezelfde voorzieningen in één woning (bijvoorbeeld een gezin, een gezin met inwonende ouders of een woongroep); indien sprake is van één persoon spreekt men eveneens van een (zij het één-persoons)huishouden.

1.31 Mantelzorg:

het op basis van vrijwilligheid en buiten organisatorisch verband bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak.

1.32 Operator / provider:

Aanbieder van een mobiel netwerk.

1.33 Prostitutie:

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.34 Roaming:

Het gebruik maken van (delen van het) het mobiele netwerk van een andere operator/provider.

1.35 Seksinrichting:

De voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, erotische massage salon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, een parenclub of sekstheater, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.36 Site-sharing:

Het gezamenlijk door twee of meer operators/providers gebruik maken van een antenne-mast.

1.37 Verbeelding

De verbeelding waarop de bestemmingen van de in het plan ‘Zuidelijke Omlegging’ begrepen gronden zijn aangewezen, tekeningnummer 0762.0001-0001NL.IMRO.0762.BP201013-C001.

1.38 Woning:

Een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelsgrens:

De kortste afstand tussen de (zijdelingse) bouwperceelsgrens en enig punt van een bouwwerk.

2.2 De bouwhoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 De breedte van een bouwwerk:

Tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.4 De dakhelling:

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 De goothoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 De horizontale diepte van een bouwwerk:

Vanaf de voorgevel tot en met de achtergevel van het bouwwerk.

2.7 De inhoud van een bouwwerk:

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 De oppervlakte van een bouwwerk:

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 De verticale diepte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk.

2.10 Het bebouwd oppervlak van een bouwperceel of een bestemmingsvlak:

De oppervlakte van alle op het bouwperceel/bestemmingsvlak gelegen bouwwerken tezamen.

2.11 Het peil:

  1. a. Voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte bouwterrein.


Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 0,5 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. agrarisch grondgebruik en agrarische bedrijfsuitoefening;
  2. b. paden en verhardingen;
  3. c. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden voor de uitoefening van een ambachtelijk, industrieel, handels- en/of horecabedrijf.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. één garagebedrijf met bijbehorende bedrijfswoning;
  2. b. tuinen, erven en terreinen;
  3. c. parkeervoorzieningen;
  4. d. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. e. bouwwerken.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van bedrijfsgebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning;
  2. b. het gebruiken of doen gebruiken van delen van het hoofdgebouw, de aanbouw dan wel het vrijstaande bijgebouw bij dat hoofdgebouw als afhankelijke woonruimte.

4.4 Ontheffing van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen vrijstellingontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 4.3 en een afhankelijke woonruimte toestaan, als:

  1. a. een verzoek om toepassing van deze vrijstellingsontheffingsregeling schriftelijk wordt ingediend en uit de aanvraag de behoefte aan mantelzorg blijkt van de persoon of personen voor wie de afhankelijke woonruimte is bedoeld;
  2. b. het een (vrijstaand) bijgebouw betreft behorende bij een woning binnen een bestemming waarbinnen een permanente (bedrijfs)woning is toegestaan;
  3. c. voorts dient in een toelichting het oppervlak van de afhankelijke woonruimte te worden aangegeven, alsmede hoe de ruimte concreet wordt ingedeeld en gebruikt en mag de ruimte niet meer dan 80 m2 bedragen;
  4. d. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven.

Voorts dient degene aan wie de vrijstellingontheffing is verleend, diens rechtsopvolger en in ieder geval de hoofdbewoner van het hoofdgebouw, de gemeente onmiddellijk te informeren indien de afhankelijke woonruimte niet meer wordt gebruikt door de persoon of personen ten behoeve waarvan de vrijstellingontheffing is verleend.
Burgemeester en wethouders trekken deze vrijstellingontheffing in indien de afhankelijke woonbehoefde waarvoor de vrijstellingontheffing is verleend, eindigt.

Artikel 5 Sport

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Sport aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. sport- en recreatieve doeleinden met daarbij behorende voorzieningen zoals kleedlokalen, club- en verenigingsgebouwen alsmede beregenings- en lichtinstallaties;
  2. b. wegen, paden en parkeervoorzieningen;
  3. c. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. d. bouwwerken.

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning.

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, en paden;
  2. b. voet- en rijwielpaden;
  3. c. parkeervoorzieningen;
  4. d. groenvoorzieningen;
  5. e. geluidwerende voorzieningen;
  6. f. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;
  7. g. (gebouwen voor) openbare, nuts- en verkeersvoorzieningen;


met de daarbij behorende:

  1. h. verhardingen;
  2. i. bouwwerken.

6.2 Bouwregels

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, voorzover het betreft bestaande woningen;
  2. b. aan huis verbonden beroepen;
  3. c. tuinen en erven;

met de daarbij behorende:

  1. d. bouwwerken.

7.2 Bouwregels

7.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen:

  1. a. van het bepaalde in 7.2.2 onder i. met betrekking tot de minimale en maximale dakhelling, mits:
    1. 1. het in het plan beoogde stedenbouwkundige beeld niet wordt geschaad;
    2. 2. geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het woonmilieu en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
  2. b. van het bepaalde in 7.2.2 onder c met betrekking tot de afstand van het hoofdgebouw tot een bouwperceelsgrens langs de openbare weg, mits het in het plan beoogde stedenbouwkundige beeld niet wordt geschaad;
  3. c. van het bepaalde in 7.2.3 onder b. voor het bouwen van carports mits:
    1. 1. de denkbeeldige lijn door de voorgevel niet meer dan 2 meter wordt overschreden;
    2. 2. de afstand tot een bouwperceelsgrens langs de openbare weg ten minste 3 meter bedraagt;
    3. 3. de verkeersveiligheid niet in gevaar wordt gebracht.
  4. d. van het bepaalde in 7.2.3 onder b. voor het bouwen van een bijgebouw tegen de zijgevel van het hoofdgebouw en gelegen voor de denkbeeldige lijn door de voorgevel van het om de hoek gelegen hoofdgebouw, mits:
    1. 1. deze niet minder dan 3 meter en niet meer dan 12 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, is gelegen;
    2. 2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3,20 meter;
    3. 3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 6,5 meter;
    4. 4. de breedte niet meer bedraagt dan 4 meter;
    5. 5. de verkeersveiligheid niet in gevaar wordt gebracht.
  5. e. van het bepaalde in 7.2.3 onder d. voor de bouw van bijgebouwen aan beide zijgevels, mits de afstand van één bijgebouw tot de zijdelingse bouwperceelsgrens ten minste 3 meter bedraagt.
  6. f. van het bepaalde in 7.2.3 onder c. voor een grotere afstand tot maximaal 2 meter, mits:
    1. 1. de afstand tot een bouwperceelsgrens langs de openbare weg ten minste 3 meter bedraagt;
    2. 2. de verkeersveiligheid niet in gevaar wordt gebracht.
  7. g. van het bepaalde in 7.2.5 onder a. voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen:
    1. 1. op hoeksituaties van wegen, mits gelegen naast het hoofdgebouw, op ten minste 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw en voor de denkbeeldige lijn door de voorgevel van het om de hoek gelegen hoofdgebouw, tot ten hoogste 2 meter;
    2. 2. mits dit met het oog op geluidsoverlast gewenst is en de belangen van rechthebbenden van aan het bouwperceel aanliggende gronden niet onevenredig worden geschaad.

7.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    1. 1. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning.
    2. 2. het gebruiken of doen gebruiken van delen van het hoofdgebouw, de aanbouw dan wel het vrijstaande bijgebouw bij dat hoofdgebouw als afhankelijke woonruimte.
  2. b. Bij woningen zijn aan huis verbonden beroepen toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, mits:
    1. 1. de woning blijft voldoen aan het bepaalde in de gemeentelijke bouwverordening en het Bouwbesluit;
    2. 2. de omvang van de activiteit niet meer bedraagt dan 50% van het bebouwd oppervlak van een bouwperceel tot een maximum van 60 m2;
    3. 3. er geen zelfstandige vorm van detailhandel ontstaat, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met het uitgeoefende beroep, bedrijf of dienstverlening;
    4. 4. eventueel extra benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd;
    5. 5. het bedrijf wordt uitgeoefend door de bewoner(s) van het pand.
  3. c. Van de toegestane oppervlakte aan bijgebouwen, mag de oppervlakte van dierenverblijven of hobbykassen niet meer bedragen dan 30 m2.

7.5 Ontheffing van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen:

  1. a. van het bepaalde in 7.1 het aan huis uitoefenen van een ambachtelijk bedrijf als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, mits:
    1. 1. de hoofdfunctie wonen blijft en de woning blijft voldoen aan het bepaalde in de gemeentelijke bouwverordening en het Bouwbesluit;
    2. 2. de omvang van de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 40 m2;
    3. 3. de bedrijven vallen onder de categorieën 1 of 2, zoals aangegeven in de tot de planregels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten of bedrijven die niet voorkomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de categorieën 1 of 2;
    4. 4. er geen zelfstandige vorm van detailhandel ontstaat, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met het uitgeoefende beroep, bedrijf of dienstverlening;
    5. 5. eventueel extra benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd;
    6. 6. het bedrijf wordt uitgeoefend door de bewoner(s) van het pand.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstellingonthefffing verlenen van het bepaalde in artikel 7.4 onder a en een afhankelijke woonruimte toestaan, als:
    1. 1. een verzoek om toepassing van deze vrijstellingsontheffingsregeling schriftelijk wordt ingediend en uit de aanvraag de behoefte aan mantelzorg blijkt van de persoon of personen voor wie de afhankelijke woonruimte is bedoeld;
    2. 2. het een (vrijstaand) bijgebouw betreft behorende bij een woning binnen een bestemming waarbinnen een permanente (bedrijfs)woning is toegestaan;
    3. 3. voorts dient in een toelichting het oppervlak van de afhankelijke woonruimte te worden aangegeven, alsmede hoe de ruimte concreet wordt ingedeeld en gebruikt en mag de ruimte niet meer dan 80 m2 bedragen;
    4. 4. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;

Voorts dient degene aan wie de vrijstellingontheffing is verleend, diens rechtsopvolger en in ieder geval de hoofdbewoner van het hoofdgebouw, de gemeente onmiddellijk te informeren indien de afhankelijke woonruimte niet meer wordt gebruikt door de persoon of personen ten behoeve waarvan de vrijstellingontheffing is verleend.
Burgemeester en wethouders trekken deze vrijstellingontheffing in indien de afhankelijke woonbehoefde waarvoor de vrijstellingontheffing is verleend, eindigt.

  1. c. van het bepaalde in 7.5 onder b., sub 2. tot maximaal 75 m2, mits de omvang van de activiteit niet meer gaat bedragen dan 50% van het bebouwd oppervlak van een bouwperceel.

Artikel 8 Waarde - Archeologie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de aldaar voorkomende andere bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

8.2 Aanlegvergunning

Artikel 9 Waarde - Reliëf

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - reliëf aangewezen gronden zijn, behalve voor de aldaar voorkomende andere bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van de karakteristieke hoogteverschillen.

9.2 Aanlegvergunning

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene Bouwregels

Onverminderd het bepaalde in de afzonderlijke artikelen is het verboden om een woning te bouwen als toegestaan ingevolge de op de verbeelding ter plaatse aangewezen bestemming, indien uit nader akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidbelasting ter plaatse van de gevel van de woning hoger zal zijn dan 48 dB, tenzij voor de bouw van die woning een ontheffing als bedoeld in artikel 83. van de Wet geluidhinder is verkregen.

Artikel 12 Algemene Gebruiksregels

Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt ten minste verstaan het gebruik:

  1. a. voor de opslag, al dan niet voor de verhuur of de verkoop van machines, voer- of vaartuigen, welke bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken zijn, behoudens voorzover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
  2. b. voor het opslaan, storten of bergen van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten behoudens voorzover zulks noodzakelijk is in verband met het op bestemming gerichte gebruik van de grond.
  3. c. van of laten gebruiken van gronden of bouwwerken voor prostitutie of een seksinrichting.

Artikel 13 Algemene Ontheffingsregels

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze planregels ontheffing kan worden verleend, zijn Burgemeester en Wethouders bevoegd ontheffing te verlenen van de desbetreffende bepalingen van het plan voor:

  1. a. het afwijken van de voorgeschreven minimum- en maximummaten, afmetingen, percentages tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, monumenten, kapellen, wegkruisen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, mits:
    1. 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 10 m²;
    2. 2. de goothoogte niet meer dan 3,20 meter bedraagt;
    3. 3. de bouwhoogte van gebouwen niet meer dan 5,5 meter bedraagt;
    4. 4. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedraagt dan 3,20 meter;
  3. c. het in geringe mate afwijken van een bestemmingsgrens, alsmede de vorm van bouwpercelen, voorzover zulks noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
  4. d. voor het gebruik van gronden en opstallen voor antenne-installaties en antenne-masten gericht op het ontvangen en/of verzenden van telecommunicatiedataverkeer, met inbegrip van de daarbij behorende technische installatie(s), met dien verstande dat de navolgende criteria in acht dienen te worden genomen:
    1. 1. Inpassing in het landschap; bij de plaatsing van de antenne-installatie en –masten moet zoveel mogelijk het beginsel van site-sharing en het beginsel van roaming worden gehanteerd tenzij dit, blijkens een voldoende onderbouwde motivering, technisch niet mogelijk is of in redelijkheid niet kan worden verlangd.
    2. 2. Inpassing in stedenbouwkundig opzicht; antenne-installaties en –masten dienen zoveel mogelijk aan het karakter van de directe omgeving te worden aangepast om te voorkomen dat het aanzicht in stedenbouwkundig opzicht te veel wordt aangetast.
    3. 3. De hoogte van antenne-installaties mag niet meer dan 5 meter bedragen, de hoogte van antenne-masten mag niet meer dan 40 meter bedragen.

Artikel 14 Algemene Procedureregels

Voor het toepassen van de in dit plan opgenomen ontheffingen is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 15 Overige Regels

15.1 Voorrangsregeling bij dubbelbestemmingen

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

16.2 Ontheffing

Burgemeester en Wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van lid 16.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.

16.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 16.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

16.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

16.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 16.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

16.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in het lid 16.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

16.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 16.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

16.8 Persoonsgebonden overgangsrecht

Het gebruik als atelier van het op de verbeelding als "specifieke vorm van agrarisch - atelier met persoonsgebonden overgangsrecht - mag worden voortgezet en wel uitsluitend door de ten tijde van de vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan geregistreerde eigenaar.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplanZuidelijke Omlegging.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Deurne heeft het voornemen een nieuwe ontsluitingsweg aan de zuidzijde van de kern Deurne aan te leggen. Met deze weg wordt beoogd de verkeersstructuur te verbeteren en de verkeersintensiteit op andere wegen in de kern van Deurne (centrum) terug te dringen. De verkeersstructuur verbetert doordat hierdoor een oost-west verbinding ontstaat tussen de Vlierdensedreef en de Liesselseweg, waardoor ook de zuidelijke woonwijken en het bedrijventerrein beter worden ontsloten.

Het gebied waar de weg ligt, valt op dit moment in het bestemmingsplan Buitengebied. Het bestemmingsplan Buitengebied laat de aanleg van deze weg niet toe. Met het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan worden de ruimtelijke kaders geboden om de weg te realiseren.

Daarbij wordt de Zuidelijke Omlegging Deurne gezien als een nieuwe begrenzing van de bebouwde kom en het buitengebied. Dit betekent dat door de gemeente is gekozen om de Zuidelijke Omlegging Deurne en het gebied tussen de Vloeieindseweg en de Zuidelijke Omlegging af te stemmen op het aanliggende bestemmingsplan Sint Jozefparochie in plaats van op het bestemmingsplan Buitengebied. Van functieverandering in dit binnengebied is in dit bestemmingsplan echter geen sprake.

Het voorliggende bestemingsplan biedt de ruimtelijke kaders om de Zuidelijke Omlegging te realiseren.

1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied

Het plangebied van de Zuidelijke Omlegging is gelegen aan de zuidzijde van de kern Deurne. De noordelijke begrenzing wordt gevormd door de Vloeieindseweg, Vloeieindsedreef en de St. Jozefstraat. Aan de oostzijde houdt het plangebied op bij de bestaande rotonde met de Liesselseweg.

Aan de zuidelijke kant vormt de nieuw aan te leggen Zuidelijke Omlegging Deurne de grens; deze ligt in een vrijwel rechte lijn aan de zuidkant van de bestaande sportvelden. Aan de westkant is de rotonde op de Vlierdensedreef.

Het plangebied voor dit bestemmingsplan is kleiner, aangezien aan de westzijde het eerste wegvak gelijk is aan de Vloeieindseweg. Aan de oostzijde sluit de Zuidelijke Omlegging aan op de bestaande Theo van Doesburgstraat. De bestemmingsplanherziening betreft daarmee alleen het gedeelte nieuw tracé van de Zuidelijke Omlegging.

Op hiernavolgende luchtfoto is de Zuidelijke Omlegging globaal weergegeven (in blauw) en het plangebied voor het bestemmingsplan globaal opgenomen als rood vlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201013-CO02_0001.png"

Hoofdstuk 2 Het Voornemen

2.1 De Zuidelijke Omlegging

Het doorgaande verkeer door de kern Deurne veroorzaakt leefbaarheidsknelpunten. Bovendien veroorzaakt de route voor het doorgaande verkeer een flinke vertraging. De verdere groei van de gemeente (zowel qua inwoners als qua bedrijven en tuinbouw) en de kern Deurne, leiden tot een verergering van het verkeersprobleem. De doorgaande route loopt nog steeds dwars door de kern.

Er zijn voor de zuidelijke omleidingsroute verschillende mogelijkheden onderzocht in de studie ‘Zuidelijke Omleiding’. In januari 2004 heeft de gemeente Deurne het bestemmingsplan Zuidelijke Omleiding Deurne vastgesteld. Na een beroepsprocedure heeft de Raad van State de goedkeuring van dat bestemmingsplan door de provincie Noord-Brabant vernietigd (oktober 2007).

In de tussentijd heeft de gemeenteraad aangegeven toch behoefte te hebben om alternatieven voor het tracé te onderzoeken. In 2006 is daarom besloten tot een nieuwe tracéstudie om verschillende andere, meer zuidelijk gelegen tracés in beeld te brengen om tot een beter afgewogen keuze te kunnen komen over het tracé van de te realiseren weg. Deze tracéstudie moet worden gezien als een afzonderlijke studie en heeft mede daarom ook bewust een andere naamgeving gekregen, namelijk Tracéstudie Zuidelijke Omlegging Deurne.

Deze studie heeft mogelijke alternatieven in kaart gebracht voor een wegverbinding tussen de omleiding Vlierden (Vlierdensedreef) en de Liesselseweg en de effecten van die varianten voor verkeer, bereikbaarheid, natuur en landschap, ruimtelijk mogelijkheden, geluid en luchtkwaliteit, civiele techniek en financiën inzichtelijk gemaakt. De gemeenteraad heeft op 6 november 2007 op basis van de tracéstudie en ingewonnen zienswijzen vanuit de bevolking en advies vanuit de Raadscommissie besloten dat het nu voorliggende tracé een verdere planologische uitwerking verdient.

Het tracé van de Zuidelijke Omlegging Deurne sluit aan de westzijde aan op de bestaande rotonde bij de Vlierdensedreef. Na een stukje over de bestaande Vloeieindseweg zakt de weg iets naar het zuiden om zo onder de voetbalvelden van SJVV langs te gaan. Zo wordt de omgeving van de scholen en sportterreinen ontzien. Vanaf de voetbalvelden loopt de weg naar het noordoosten om aan te sluiten op de Theo van Doesburgstraat. Daar volgt de Zuidelijke Omlegging de bestaande weg en sluit aan op de rotonde op de Liesselseweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201013-CO02_0002.jpg"

De ontwerpsnelheid van het tracé is 50 km/u. Voor de aansluiting van het tracé wordt gebruik gemaakt van de bestaande rotondes Vlierdensedreef en Liesselseweg. Het fietsverkeer zal zo veel mogelijk via bestaande fietsstructuren worden afgewikkeld.

Verder wordt hier volstaan met te verwijzen naar de externe bijlage Ontwerptekening Zuidelijke Omlegging Deurne.

In hoofdstuk 4 zal nader worden ingegaan op de impact van de Zuidelijke omlegging op de diverse milieucomponenten en ruimtelijke aspecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201013-CO02_0003.jpg"

2.2 Het Tussengebied

In het gebied tussen de nieuwe ontsluiting en de zuidrand van Deurne worden geen veranderingen doorgevoerd, uitgezonderd één ontwikkeling waarvoor de besluitvorming al is gestart in het kader van het vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied:

  • het vergroten van de hoeveelheid toegestane bebouwing ten behoeve van de sportclub SJVV.

Hoofdstuk 3 Het Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het relevante rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur en de functionele structuur opgenomen.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nota Ruimte

In de Nota Ruimte zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland vastgelegd. Het gaat om inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020 met een doorkijk naar 2030. In de Nota staan de hoofdlijnen van beleid aangegeven. In de Nota staat ‘ruimte voor ontwikkeling’ centraal en gaat het kabinet uit van het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’. Deze Nota ondersteunt gebiedsgerichte, integrale ontwikkeling waarin alle betrokkenen participeren. Het accent verschuift van ‘toelatingsplanologie’ naar ‘ontwikkelingsplanologie’. Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is om ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin vorm te geven. Meer specifiek richt het kabinet zich in het nationaal ruimtelijk beleid op: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid.
Deze vier doelen worden in onderlinge samenhang nagestreefd en zijn een uitdrukking van de voornaamste ruimtelijke beleidsopgaven die het kabinet ziet voor de kortere en langere termijn. Voor het onderhavige projectgebied kent de Nota Ruimte geen specifieke uitgangspunten.

3.1.2 Nota Mobiliteit

In de Nota Mobiliteit geeft het Rijk aan dat zaken, die voornamelijk een regionale beleidscomponent hebben, door de regio moeten worden uitgewerkt en vastgelegd. Het Rijk vraagt aan de decentrale overheden aandacht voor de uitvoering van essentiële beleidsonderdelen. Voor het SRE, waar Deurne binnen valt zijn de belangrijkste beleidsonderdelen:

  • de integratie van het beleid voor ruimtelijke ordening met het beleid voor verkeer, vervoer en economie;
  • het verbeteren van de betrouwbaarheid van het regionaal wegennet en het leveren van informatie over reistijden aan weggebruikers;
  • het laten aansluiten van het netwerk van openbaar vervoer bij het specifieke karakter van de regio in één samenhangend netwerk van trein, (streek)bus en aanvullend openbaar vervoer.
  • het zorgen voor een netwerk van veilige en comfortabele fietsroutes en het zorgen voor voldoende stallingsvoorzieningen;
  • het uitwerken van de verkeersveiligheidsdoelen met bestuurlijke en maatschappelijke partners in regionale maatregelenpakketten, waarbij zowel op gedrag, voertuig als infrastructuur wordt ingezet.

De Zuidelijke Omlegging Deurne past goed in het verkeerbeleid. De weg heeft een structurerend karakter en levert een bijdrage aan de betrouwbaarheid van het wegennet. Ook past de weg goed in de visie om de leefbaarheid in de kernen te verbeteren. De weg wordt vormgegeven conform de richtlijnen van een Duurzaam Veilig wegontwerp.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Brabant in Ontwikkeling. Interimstructuurvisie (2008)

Met de vaststelling van de Interimstructuurvisie heeft de provincie Noord-Brabant geanticipeerd op de inwerkingtreding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008. Deze wet verplicht overheden tot het opstellen van een ruimtelijke structuurvisie met inbegrip van een uitvoeringsagenda. Een structuurvisie bevat een overzicht van de ruimtelijke belangen en doelen van de betreffende overheidslaag en de hoofdlijnen van het te voeren ruimtelijk beleid. In de Uitvoeringsagenda 2008-2009 staat welke (juridische, financiële en/of communicatieve) instrumenten worden ingezet om het beleid in de structuurvisie te realiseren.

De hoofdlijnen van beleid als weergegeven in deze Interimstrucuurvisie komen grotendeels overeen met het beleid uit het streekplan 2002. Dit draagt er toe bij dat de focus op de uitvoering, zowel bij de provincie als bij haar partners, behouden blijft. Daarbij geldt dat het ruimtelijk beleid recent is vastgesteld (in 2002 en via uitwerkingen voor zowel het stedelijk als het landelijk gebied in 2004 en 2005).

Het onderhavige plangebied is aangemerkt als AHS-landbouw (zie kaartje hieronder). De AHS-landbouw omvat de meest pure landbouwproductiegebieden. De natuurwaarden en de daarmee samenhangende landschapswaarden die in deze gebieden voorkomen zijn zo algemeen of komen alleen in zulke kleine gebiedjes voor, dat een aanduiding daarvan op de kaart Ruimtelijke Hoofdstuctuur achterwege is gelaten. Ruimte voor uitbreiding van steden en dorpen, de aanleg en uitbreiding van bedrijventerreinen en de aanleg en (fysieke) aanpassing van niet-recreatieve infrastructuur kan in beginsel alleen worden gevonden in de AHS-landbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201013-CO02_0004.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201013-CO02_0005.png"

3.2.2 Paraplunota ruimtelijke ordening

Deze nota hangt nauw samen met de Brabant in Ontwikkeling. Interimstructuurvisie waarin de ruimtelijke belangen van de Provincie Noord-Brabant door Provinciale Staten zijn aangegeven en op hoofdlijnen in beleid zijn uitgewerkt. De Wet ruimtelijke ordening geeft Gedeputeerde Staten diverse eigen bevoegdheden: het geven van een (proactieve) aanwijzing, het naar voren brengen van een zienswijze omtrent een ontwerpbestemmingsplan en het geven van een reactieve aanwijzing. Daarnaast zijn Gedeputeerde Staten bevoegd overleg te voeren en bestuurlijke afspraken te maken met gemeenten over ruimtelijke planvorming en ruimtelijke ontwikkelingen.

In de Interimstructuurvisie benoemen Provinciale Staten, zoals uit de vorige subparagraaf blijkt, de uitgangspunten die zij van belang achten voor de ruimtelijke ontwikkeling van Noord-Brabant. De Interimstructuurvisie is vervolgens gehanteerd als kaderstellend uitgangspunt voor de uitoefening van de bevoegdheden van Gedeputeerde Staten. Hiermee wordt een aantal algemene zaken nader geconcretiseerd. De paraplunota heeft de status van beleidsregel als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (art. 4:81, lid 1, Awb). Een dergelijk beleidsregel heeft betrekking op de afweging van belangen, de vaststelling van feiten en/of de uitleg van wettelijke voorschriften bij de uitoefening van bevoegdheden die het bestuursorgaan heeft. In verband met de eis om in beginsel te handelen overeenkomstig de beleidsregel, wordt door middel van de paraplunota duidelijkheid naar Brabantse gemeenten en derden gegeven over de wijze waarop Gedeputeerde Staten hun bevoegdheden inzake de ruimtelijke ordening wensen te hanteren.

In de Paraplunota wordt het plangebied aangemerkt als AHS-landbouw-overig (zie kaartje hierna). In deze gebieden krijgt de landbouw in beginsel de ruimte om zich in de door haar gewenste richting te ontwikkelen zonder dat daarbij in het kader van de provinciale ruimtelijke ordening een voorkeur geldt voor bepaalde vormen van landbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201013-CO02_0006.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201013-CO02_0007.png"

3.3 Uitwerkingsplan Zuidoost-brabant

Op 8 maart 2005 hebben Gedeputeerde Staten het Provinciaal uitwerkingsplan Zuidoost-Brabant vastgesteld. Het samenwerkingsverband regio Eindhoven bestaat uit het grondgebied van eenentwintig samenwerkende gemeenten, verdeeld over vier regio’s (drie landelijke regio’s: Groot Kempen, Heeze-Leende, Cranendonck en De Peel en de stedelijke regio Eindhoven).

Het uitwerkingsplan is een ruimtelijk plan op regionaal schaalniveau en vormt een kader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Daarnaast maakt het uitwerkingsplan deel uit van het provinciale toetsingskader op grond waarvan ruimtelijke plannen en initiatieven van gemeenten worden beoordeeld. Dit was eerder vastgelegd in het Regionaal Structuurplan, dat is echter op 3 oktober 2008 door GS ingetrokken.

In het RSP worden de ambities van de regio Zuidoost Brabant en de daarbij behorende speerpunten van beleid beschreven. Daarnaast is een kwantitatief bouwprogramma (woningbouw en bedrijventerrein) opgesteld en is beleid geformuleerd om de kwaliteit te waarborgen. Vervolgens zijn de ruimtelijke kwaliteiten en karakteristieken van de regio beschreven en vastgelegd in een Duurzaam Ruimtelijk Structuurbeeld (DRS). Dit DRS vormt de basis voor het ruimtelijk ontwerp, waarbij de bestaande infrastructuur leidend is. In het ruimtelijk ontwerp is een voorstel ontwikkeld voor de stedelijke ontwikkeling van wonen en werken voor de termijn tot 2020. Tot slot bevat het Uitwerkingsplan een uitvoeringsprogramma, waarin de regio aangeeft met welke projecten ze het ambitieuze programma wil bereiken.

Het onderhavige plangebied heeft in het regionaal structuurplan de aanduiding "transformatie afweegbaar" gekregen. De aanduiding transformatie afweegbaar geeft aan dat het transformeren van landelijk gebied naar stedelijk grondgebruik (wonen, werken, voorzieningen, stedelijk groen, al of niet in combinaties van meervoudig ruimtegebruik) mogelijk is als dat nodig is om in de stedelijke ruimtebehoefte te voorzien. Voorwaarden waaraan ruimtelijke plannen binnen deze gebieden moeten voldoen zijn:

  • De voorgestelde plannen moeten aansluiten bij de bestaande ruimtelijke en stedenbouwkundige structuur van de kern;
  • Bij de inrichting van ruimtelijke plannen moet rekening gehouden worden met kwaliteiten en structuren in het gebied en de omgeving.

Bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen is het uitgangspunt zorgvuldig met de ruimte om te gaan. Hierbij vormen de vijf leidende principes uit het streekplan de basis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201013-CO02_0008.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201013-CO02_0009.png"

De Zuidelijke Omlegging Deurne valt binnen het gebied dat is aangemerkt als transformatie afweegbaar. De gemeente heeft het voornemen om in 2009 te starten met het actualiseren van de vigerende Structuurvisie-Plus in een nieuwe Structuurvisie (conform WRO). In deze nieuwe Structuurvisie wil de gemeente ingaan op de wijze waarop binnen de planhorizon aan deze transformatie zone invulling wordt gegeven.

De Zuidelijke Omlegging kan worden gezien als een startpunt. De infrastructuur is gereed gemaakt om de transformatie vorm te geven. Daarbij wordt wel opgemerkt dat een deel van de transformatiezone wel al is aangepast, verwijzend naar de bouwplannen voor de Vlaas en de Beukenstraat (noordzijde Vloeieindseweg/-dreef).

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 StructuurvisiePlus

De StructuurvisiePlus is opgesteld om uitgaande van de kwaliteiten van een gebied te komen tot een duurzaam toekomstbeeld. Het onderhavige plangebied is in de StructuurvisiePlus aangemerkt als transformatiegebied met de nadere aanduiding "stedelijk gebied in landschappelijke inbedding".

Transformatiegebieden in de StructuurvisiePlus zijn locaties binnen het gemeentelijk grondgebied, waarin de dynamiek bestaat uit een duidelijke verbeterslag van het huidig beeld, inrichting en gebruik door middel van een wijziging van de inrichting of het gebruik. Door middel van het benutten van de voorliggende potenties worden ruimtelijke verbeteringen nagestreefd. Deze gebieden worden kansrijk geacht voor bijzondere toegevoegde waarden en bevinden zich min of meer in de randzone van Deurne. In het kader van een nieuwe Structuurvisie zal specifiek op de verdere invulling van de transformatie worden ingegaan.

3.4.2 Bestemmingsplan Buitengebied

Het onderhavige plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan Buitengebied, zoals dat is vastgesteld op 11 december 2007 door de gemeenteraad van Deurne en grotendeels goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant op 8 augustus 2008. De niet goedgekeurde onderdelen hebben geen betrekking op dit plangebied of omgeving. Dit geldt ook voor de ingestelde beroepen.

In het betreffende bestemmingsplan zijn aan de gronden de volgende bestemmingen toegekend:

  • Agrarisch gebied;
  • Woondoeleinden;
  • Niet-agrarische bedrijven;
  • Recreatieve doeleinden;
  • Verkeersdoeleinden.

Zie onderstaand een deel van de betreffende bestemmingsplankaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201013-CO02_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201013-CO02_0011.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201013-CO02_0012.png"

3.4.3 Beleidsnotitie “antennes en zendmasten voor mobiele telefonie in Deurne” (oktober 1999)

In deze notitie is een beleidslijn vastgesteld voor de behandeling van verzoeken tot plaatsing van (tijdelijke) antennes en zendmasten voor mobiele telefonie. Het doel van het beleid is wildgroei te voorkomen en een uniforme lijn aan te kunnen houden bij nieuwe verzoeken.

Om nieuwe verzoeken te kunnen beoordelen zijn een aantal toetsingscriteria geformuleerd, te weten:

  • Dekkingsgraad;
  • Ruimtelijk beeld;
  • Welstand;
  • Milieu en gezondheid;
  • Verkeersveiligheid.

Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische En Planologische Aspecten

In dit hoofdstuk worden de keuzes uit het voorgaande hoofdstuk verantwoord dan wel onderbouwd door de noodzakelijke onderzoeken op grond van wet- en regelgeving. Hierbij komen aan de orde geluid, bodem, landschap, luchtkwaliteit, externe veiligheid, flora & fauna, archeologie, landschappelijke inpassing, verkeer en water.

4.1 Geluid

In juli 2008 is een akoestisch onderzoek gedaan naar de Zuidelijke Omlegging Deurne. De conclusies staan hierna beschreven. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar het rapport van ARCADIS "Zuidelijke omlegging Deurne - onderzoeken ten behoeve wijziging bestemmingsplan" van 9 oktober 2008, nr. 073949608:0.12, dat als externe bijlage is bijgevoegd.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting afkomstig van de Zuidelijke Omlegging voor de bestaande woning aan het Oude Stappad nr. 8 de voorkeursgrenswaarde overschrijdt.

Tevens blijkt uit onderliggend onderzoek dat de geluidsbelasting vanwege de aanleg van de Zuidelijke Omlegging bij de woning Oude Stappad nr. 8 toeneemt met meer dan 2 dB. Er is derhalve sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder voor één woning. De geluidsbelasting neemt toe met maximaal 5 dB.

Om de geluidbelasting voor de woning aan het oude stappad te verlagen zijn maatregelen onderzocht.

Voorgesteld wordt om de geluidsbelasting te reduceren tot maximaal 49 dB (maximale toename 1 dB) door het toepassen van het stillere wegdektype 'dunne deklaag 2'. Indien de gemeente besluit tot het toepassen van een stiller wegdektype als 'dunne deklaag 2' geldt dat er voor de nieuwe situatie een hogere grenswaarde moet worden vastgesteld van maximaal 49 dB. Er is geen sprake van een reconstructie situatie wanneer er een 'dunne deklaag 2' wordt toegepast.

In opdracht van de gemeente Deurne heeft Arcadis vervolgens aanvullend onderzoek uitgevoerd naar aanvullende geluidsvoorzieningen in de buurt van de Theo van Doesburgstraat. Daarin zijn de geluidseffecten van maatregelen in beeld gebracht.

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 8 september 2009 besloten voor aanvullende maatregelen te kiezen in de vorm van stil asfalt ("dunne deklaag 2") voor het deel van de Zuidelijke Omlegging gelegen tussen de rotonde Molenweyerweg tot de rotonde Liesselseweg. Dit betekent dat er geen sprake is van een reconstructie, maar dat er wel hogere grenswaarde moet worden vastgesteld.

Daarna heeft het college van burgemeester en wethouders op 4 mei 2010 besloten, mede naar aanleiding van ingediende zienswijzen, om meer geluidwerende voorzieningen toe te passen, aanvullend op het stil asfalt zoals hiervoor aangegeven. Dit zijn een aarden wal (75 meter lang, 3,5 meter hoog) tussen de nieuwe weg en de woning Sint Jozefstraat 80A én een zogeheten Greenwall ten zuiden van de Theo van Doesburgstraat (ruim 400 meter lang, 2,00 meter hoog, gedeeltelijk gesitueerd op een verhoogde berm/aarden wal, resulterend in een tophoogte van 2,25 tot 4,00 meter).


De resultaten van de geluidsberekeningen van Arcadis, inclusief oplegnotitie, zijn als externe bijlage bijgevoegd. Voor de woning aan Oude Stappad 8 laten de berekeningen een waarde van maximaal 45,0 dB zien en is daarmee ook onder de wettelijke norm van 48,0 dB.

4.2 Bodem

Onderstaand zijn de conclusies uit het verkennend bodemonderzoek weergegeven. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar het rapport van ARCADIS "Zuidelijke omlegging Deurne - onderzoeken ten behoeve wijziging bestemmingsplan" van 9 oktober 2008, nr. 073949608:0.12, dat als externe bijlage is bijgevoegd.


Grond

In de grond zijn geen verontreinigingsindicaties waargenomen. Analytisch worden voor enkele zware metalen, PAK en minerale olie de streefwaarden overschreden. Deze resultaten geven geen aanleiding voor het uitvoeren van nader onderzoek.


Grondwater

In het grondwater is op één plaats voor koper een interventiewaardeoverschrijding aangetroffen en op één plaats een tussenwaarde overschrijding voor barium. Bij heranalyse lagen de concentraties boven de tussenwaarde respectievelijk boven de streefwaarde. Verder zijn er meerdere streefwaardeoverschrijdingen voor een aantal zware metalen gemeten.

De oorzaak van de verhoogde gehalten aan zware metalen in het grondwater zijn onduidelijk. Mogelijk worden ze veroorzaakt door de hardingszouten in de voormalige stortlocaties van De Vlaas. Daarnaast kunnen ze veroorzaakt worden door uitspoeling van mest. De onderzoekslocatie betreft voornamelijk landbouwgebied.

De resultaten van het grondwater geven derhalve geen aanleiding voor het uitvoeren van nader onderzoek.

Toekomstig gebruik

Voor de gebruiksfunctie van de locatie als weg bestaan geen bezwaren. Indien tijdens de aanleg tot in de heersende grondwaterstand wordt gewerkt kan bepaald worden of er mogelijke risico's zijn voor de werknemers op de locatie. Het risico voor de werknemers kan bepaald worden door middel van een T&F klasse bepaling. Gelet op de concentraties onder de interventiewaarden lijkt dit vooralsnog niet noodzakelijk.

Opgemerkt wordt dat niet de gehele locatie onderzocht is. Dit in verband met de beperkte toegang tot de locatie. Voor deze locaties wordt nog verkennend onderzoek geadviseerd. Verwacht wordt echter dat deze grond dezelfde kwaliteit heeft als de onderzochte grond. Dit in verband met hetzelfde gebruik in het verleden.

Het onderzoek is uitgevoerd conform de NEN 5740. Onderzoek naar asbest in de bodem vormt geen onderdeel van deze norm. Het voorliggende onderzoek doet derhalve geen bindende uitspraak over de aan- of afwezigheid van asbest in de bodem op de onderzochte locatie.

4.3 Luchtkwaliteit

In dit hoofdstuk zijn de rekenresultaten van het luchtonderzoek van juli 2008 opgenomen. De berekende concentraties NO2 en PM10 zijn op afbeeldingen weergegeven, waarbij de concentraties van de betreffende stoffen in klassen staan weergegeven. Het betreffen de achtergrondconcentraties inclusief de bijdragen van de onderzochte wegen.

Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar het rapport van ARCADIS "Zuidelijke omlegging Deurne - onderzoeken ten behoeve wijziging bestemmingsplan" van 9 oktober 2008, nr. 073949608:0.12, dat als externe bijlage is bijgevoegd.

Uit het luchtonderzoek volgt dat er voor geen van de onderzochte jaren sprake is van een overschrijding van een grenswaarde. Tevens is te zien dat de concentraties op alle wegen in de toekomst (2015 en 2021) afnemen. Dit heeft te maken met het feit dat er steeds meer schonere wagens rijden (minder vervuilende uitstoot) en er steeds meer ‘vieze’ wagens uit het wagenpark verdwijnen. Hierdoor wordt de lucht gemiddeld schoner, deze trend zet zich naar de toekomst door. Daarnaast worden ook andere bronnen (fabrieken, landbouw etc.) door de jaren heen schoner dat resulteert in een lagere achtergrondconcentratie. Hiermee wordt voldaan aan het gestelde in de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen).

In aanvulling op het eerder in deze paragraaf aangehaalde rapport van ARCADIS kan worden opgemerkt dat:

  • in de Wet milieubeheer (Wm) is op 1 augustus 2009 PM2,5 geïntroduceerd. In bijlage 2 van de Wm zijn plandrempels, richtwaarden, een blootstellingsconcentratieverplichting en grenswaarden opgenomen. De aanpak van PM2,5 is gericht op algemene vermindering van concentraties in stedelijke achtergrondgebieden (te bereiken via een gemiddelde blootstellingsindex en een nationale blootstellingsconcentratieverplichting), in combinatie met een richtwaarde en een grenswaarde.
    Naast verandering van de Wm is er ook een Amvb Richtwaarden (besluit maatregelen richtwaarden luchtkwaliteitseisen) opgesteld waarin regels ten aanzien van maatregelen gericht op het voor zover mogelijk bereiken, binnen de daarvoor gestelde termijn, van de richtwaarden voor luchtkwaliteit.
    Bovendien is de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl) met terugwerkende kracht vanaf 1 augustus voor PM2,5 gewijzigd. In veel gevallen wordt "zwevende deeltjes (PM10)" vervangen door "zwevende deeltjes (PM2,5 en PM10)". De overige wijzigingen hebben betrekking op de nieuwe vaste meetpunten op stedelijke achtergrondlocaties voor PM2,5 en regels voor het meten en de te gebruiken bemonsteringsmethode.
    Ten slotte is nieuw de aanpak bij PM2,5 om de gemiddelde stadsachtergrondconcentratie te beperken met de zogenoemde Blootstellings Concentratie Verplichting en te verminderen met de zogenoemde Verminderingsdoelstelling van de Gemiddelde Blootstellings Index. Deze aanpak is erop gericht om de blootstelling van mensen aan fijnstof grootschalig terug te dringen. In tegenstelling tot PM10 zal bij PM2,5 de beperking van lokale hoge concentraties niet langs straten en wegen plaatsvinden. Hoewel de waarde van de blootstellingsconcentratie-verplichting een verplichtend karakter heeft, is deze niet identiek aan een grenswaarde, omdat het een waarde is die op nationale schaal gerealiseerd moet worden.
    Voor de vergunningverlening is dus alleen de grenswaarde van belang. Deze gaat echter pas op 1 januari 2015 gelden en zal 25 µg/m3 zijn, gedefinieerd als jaargemiddelde concentratie.
    Voor vergunningverlening op grond van de Wet Milieubeheer geldt dat tot 1 januari 2015 het toetsen aan de grenswaarde buiten beschouwing blijft bij de uitoefening van een bevoegdheid of toepassing van een wettelijk voorschrift (zie Wm artikel 5.16, lid 1). Dit is ongeacht of de desbetreffende uitoefening of toepassing ook na de genoemde datum gevolgen voor de luchtkwaliteit heeft of kan hebben (zie Wm bijlage 2, voorschrift 4.4, lid 2).

    Het toevoegen van PM2,5 in het rekenhart en gebruikersschil van de rekenmodellen webbased CAR, ISL2, NNM en ISL3a zal niet in 2009 plaatsvinden. Op dit moment wordt nagedacht wanneer de rekenmodellen moeten worden uitgebreid met PM2,5.
    In 2009 worden er geen PM2,5 emissiefactoren bekend gemaakt. Men is op dit moment wel met de ontwikkeling bezig, maar bijvoorbeeld gegevens over slijtage en verbrandingsemissies zullen in 2009 niet voldoende inzichtelijk zijn voor bekendmaking. Op dit moment is nog onzeker wanneer deze gegevens wel voldoende inzichtelijk zijn voor bekendmaking.
  • er is gerekend met de huidige regelgeving, daarbij is wettelijk geregeld dat er een zeezoutcorrectie mag worden toegepast. De reden hiervoor is dat aangenomen is dat zeezout niet schadelijk is voor de menselijke gezondheid. In de nieuwe regelgeving (die nog niet van kracht is en waarvan ook niet duidelijk is wanneer die van kracht wordt) is opgenomen dat de zeezoutcorrectie niet wordt toegepast indien de concentratie lager is dan de grenswaarde. Voor de onderhavige situatie wordt voldaan aan de luchtkwaliteitseisen (grenswaarden die gelden voor PM10), ook zonder toepassing van de zeezoutcorrectie.


Samengevat: conform de huidige wet- en regelgeving is er geen sprake van een overschrijding van de grenswaarden voor de verschillende stoffen (NO2 en PM10). Ten aanzien van de PM2,5 hoeft en kan op dit moment nog geen toetsing te worden uitgevoerd. Voor zeezout is er conform de wet- en regelgeving gerekend met aftrek, echter ook zonder deze aftrek blijven we onder de grenswaardes. Daarmee zijn er qua luchtkwaliteit geen belemmeringen voor de realisatie van de Zuidelijke omlegging.

4.4 Externe Veiligheid

Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar het rapport van ARCADIS "Zuidelijke omlegging Deurne - onderzoeken ten behoeve wijziging bestemmingsplan" van 9 oktober 2008, nr. 073949608:0.12, dat als externe bijlage is bijgevoegd.

Op basis van de professionele risicokaart is uitgezocht welke risicobronnen voor de externe veiligheid in de omgeving aanwezig zijn. Deze kaart is ons door de gemeente Deurne verstrekt. Na de inventarisatie van de risicobronnen zijn de risico’s getoetst.

Vanwege de ligging leveren de LPG-tankstations, de BRZO bedrijven en de buisleiding geen beperking voor de ruimtelijke ontwikkeling. De incidentele transporten van gevaarlijke stoffen leiden niet tot een overschrijding van de risiconormen.

De externe veiligheidsrisico’s van de risicobronnen rondom de Zuidelijke Omlegging bij Deurne voldoen aan de normen en beperken de ruimtelijke ontwikkeling niet.

4.5 Flora En Fauna

Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar het rapport van ARCADIS "Zuidelijke omlegging Deurne - onderzoeken ten behoeve wijziging bestemmingsplan" van 9 oktober 2008, nr. 073949608:0.12, dat als externe bijlage is bijgevoegd. Daarnaast zijn de onderzoeksrapportages van Mertens als externe bijlage bijgevoegd.

Gebiedsbescherming

In de omgeving van het plangebied liggen géén wettelijk beschermde natuurgebieden vanuit de Natuurbeschermingswet 1998 of de Vogel- en Habitatrichtlijn. Een verdere beoordeling van effecten in relatie tot de Natuurbeschermingswet 1998 en de Vogel- en Habitatrichtlijn wordt daarom niet noodzakelijk geacht.


Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de GHS. Het bosgebied Galgenberg, ten zuiden van het tracé, is wel onderdeel van de GHS. Dit gebied wordt niet doorsneden door het tracé. De voorgenomen ontwikkeling heeft dus geen ruimtebeslag van dit deel van de GHS tot gevolg. Gezien de afstand van het tracé tot het bosgebied (minimaal 700 meter) zijn externe effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van de GHS uit te sluiten.


Soortenbescherming: Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet beschermt een groot aantal planten- en diersoorten (waaronder vrijwel alle gewervelde dieren en een aantal planten). Deze mogen onder meer niet gedood, verjaagd, gevangen of verontrust worden. Verontrusten heeft niet alleen betrekking op individuen, maar geldt ook voor het leefgebied. Hierbij moet gedacht worden aan o.a. vaste verblijf- en voortplantingsplaatsen en in het geval van vleermuizen aan vliegroutes. In artikel 8 t/m 12 van de Flora- en faunawet is opgenomen welke handelingen niet toegestaan zijn. De voorgenomen ruimtelijke ingrepen kunnen in sommige situaties strijdig zijn met de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet. In sommige gevallen is het overigens mogelijk het plan zo uit te voeren, dat overtreding van de genoemde verbodsbepalingen niet aan de orde is. Wanneer dit echter niet mogelijk blijkt te zijn, moet een ontheffing aangevraagd worden, die alleen onder bepaalde voorwaarden kan worden verstrekt. Tevens dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren (de algemene zorgplicht).

Flora

Op het tracé komen geen beschermde plantensoorten voor. Het gebied heeft een intensief agrarisch karakter waardoor het floristisch niet waardevol is. Effecten op beschermde plantensoorten zijn dan ook niet aanwezig.


Broedvogels

Op het tracé komen diverse broedvogelsoorten voor. Verstoring van broedende vogels is verboden. Hier wordt ook geen ontheffing voor verleend. Er zijn geen vaste verblijfplaatsen (jaarrond in gebruik zijnde nesten) van broedvogels aangetroffen (Mertens, 2008).


Vleermuizen

Een deel van het tracé wordt gebruikt door de Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger, Grootoorvleermuis en Rosse vleermuis als foerageergebied (alle tabel 3 AMvB). Ook zijn in de omgeving de Watervleermuis en Ruige Dwergvleermuis waargenomen. Vaste verblijfplaatsen op het tracé zijn niet aangetroffen. Bij de keuze van het tracé is rekening gehouden met de in het algemeen bekende nadelen van de aanleg van een weg: kruisen van lijnvormige landschapselementen (bomenrijen), verstoring door verlichting, verwijderen bomen met een verblijfsfunctie, bomen met een verblijfsfunctie in een verkeersrisicozone brengen. Deze algemene nadelen zijn in de planontwikkeling onderkent en waar mogelijk voldoende rekening mee te houden.


Door het kappen van bomen kunnen vliegroutes onderbroken worden waardoor het functioneren van de soort kan worden aangetast. Voor het gekozen tracé blijft die onderbreking beperkt tot enkele bomen (2 tot 4) bij de aansluiting van de Zuidelijke omlegging - Theo van Doesburgstraat en bij de aansluiting op de Molenweyerweg. Op beide locaties wordt met nieuwe opgaande beplanting de doorbreking van het lijnvormige landschapselement opgevangen, zodanig dat de vliegroute wordt geleid en weer veilig wordt geacht (hop-over-principe).


Het toekomstige tracé wordt aan beide zijden voorzien van laanbeplanting (zie ook 6.3 Landschappelijke inpassing in het rapport van Arcadis, Zuidelijke Omlegging Deurne, Onderzoeken ten behoeven van wijziging bestemmingsplan, 9 oktober 2008, én 4.7 van deze toelichting). Deze komen voor wat betreft de vleermuizen ten gunste van de foerageermogelijkheden, met name wanneer gekozen wordt voor boomsoorten die gunstig zijn voor insecten als voedsel voor deze soort. Zo kan ook het ruimtebeslag van het tracé - in perspectief van insectenproductie - worden gecompenseerd of wellicht versterkt. Daarnaast kan deze beplanting dienen als geleiding in vliegroutes voor de vleermuizen. Deze geleidende functie weerhoudt vleermuizen tot het willekeurig oversteken. Ook geeft deze geleiding een goed alternatief voor de noordelijker gelegen bomenrij, die op onderdelen onderbroken is en tot ongecontroleerd oversteken kan leiden.


Verder zal de nieuwe weg beperkt worden voorzien van openbare verlichting, namelijk alleen op de locaties waar sprake is van een oversteek of aansluiting voor fietsers of gemotoriseerd verkeer, met uitzondering van het meest westelijke deel waar parallel aan de nieuwe weg de (school-)fietsroutes zijn gesitueerd. Dat beperkt ook de lichtverstoring voor deze soort.


Om verstoring voor de vleermuizen tijdens de aanleg van de weg te beperkten, dient niet ná zonsondergang gewerkt te wordt. Ook verdient het voorkeur de hop-over-beplanting in een zo vroeg mogelijk stadium te realiseren tijdens de uitvoeringsfase. Tot slot worden te kappen bomen de nacht daaraan voorafgaand aangelicht, om te voorkomen dat vleermuizen deze boom die nacht kiezen als tijdelijk verblijfplaats.


Overige zoogdieren

Langs het tracé komen algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren voor als Bosmuis, Veldmuis en Egel. Door de aanleg werkzaamheden kunnen individuen worden gedood en verstoord. De gunstige staat van instandhouding van deze soorten is echter niet in het geding. Een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet is niet noodzakelijk.


Amfibieën

In de omgeving van het tracé komt de streng beschermde Knoflookpad voor (tabel 3 AMvB). De Knoflookpad is een van de meest bedreigde en een zeer zeldzame soort in Nederland. Door de aanleg van de weg worden geen zomer- of winterbiotopen van de soort doorsneden. Wel kan de aanleg van de weg leiden tot doorkruising van migratieroute van poelen naar bossen en uitwisseling tussen de poelen onderling. Het betreft hier een sterk geïsoleerde populatie. Door de nieuwe weg ontstaat er een barrière die verspreiding van de soort belemmerd. Daarom is het wenselijk bij de aanleg van de weg maatregelen te treffen om de barrièrewerking op te heffen (zie de externe bijlage "Beschermingsplan Knoflookpad" (ARCADIS, 9 oktober 2008), pagina 52 en 53).


Daarnaast dient rekening te worden gehouden met werkzaamheden in het najaar. In deze periode gaan knoflookpadden op zoek naar overwinteringsplaatsen. Geschikte biotopen zijn onder andere zandige locaties. Bij werkzaamheden in deze periode dienen zandige locaties afgeschermd te worden met amfibieënrasters om te voorkomen dat knoflookpadden zich hier ingraven. Daarnaast kunnen, indien aanleg mogelijk is, nieuwe poelen en kleine bosstroken helpen bij het versterken van deze kwetsbare populatie. Daarin voorziet het plan “Projectplan Knoflookpad Heieind” (SpellerCo Meerding, 2007) in zuidelijke richting. Deze maatregelen worden in de winter van 2008/2009 uitgevoerd.

Vervolgens heeft een nader onderzoek plaatsgevonden "Onderzoek Knoflookpad Gemeente Deurne 2009", Natuurbalans - Limes Divergens B.V., Nijmegen, 12 oktober 2009". Uit die onderzoeksrapportage blijkt dat er 60 individuele knoflookpadden zijn geregistreerd, waarvan 68% bij het amfibiescherm aan de Heieindseweg en 16% bij het scherm aan de Dolstraat. Een belangrijke migratieroute wordt gevormd door het bosje rond het woonwagenkamp aan de Beukenstraat. De knoflookpadden maken gebruik van een landbiotoop en een waterbiotoop; beide zijn in deze omgeving voorhanden.

Om het gebied te optimaliseren voor de knoflookpad is een maatregelenpakket samengesteld. Dit is uitgewerkt in het rapport "De Zuidelijke Omlegging en de Knoflookpad, Plan van Aanpak Gemeente Deurne", (12 oktober 2009). Hierin is voor de diverse gebieden een streefbeeld opgenomen, waarbij wordt aangegeven óf en welke maatregelen noodzakelijk zijn om dit te bereiken. Tevens is aangegeven welke partijen moeten samenpakken voor een succesvol resultaat. Ten slotte is globaal ingegaan op de kosten en is de status van de maatregel aangegeven. In totaal is voor 11 gebieden een dergelijke opzet uiteengezet.

Het Plan van Aanpak heeft een doorwerking van vele jaren.


Indien bovengenoemde maatregelen uitgevoerd worden en daarmee dus voldaan wordt aan het zorgplichtbeginsel in het kader van de Flora- en Faunawet, zullen er geen verboden overtreden worden in het kader van de Flora- en faunawet, ten nadele van de populatie Knoflookpadden. Een ontheffing wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.


Overige soorten

Op het tracé komen geen andere beschermde soorten voor.

4.6 Archeologie

In opdracht van de Gemeente Deurne heeft Vestigia b.v. Archeologie & cultuurhistorie een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd op de locatie Zuidelijke Omlegging in de gemeente Deurne. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar het rapport "Zuidelijke Omlegging te Deurne, Een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek door middel van boringen en een veldverkenning, Rapportnummer V534, Projectnummer V08/1254, Amersfoort, 17 juli 2008".

Het onderzoek vindt plaats ten behoeve van het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor de Zuidelijke Omlegging (wegtracé) en een gebied gelegen langs de grens van de bebouwde kom van Deurne. Het vooronderzoek omvat een Bureauonderzoek (BO), voor het gehele plangebied, en een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) voor het wegtracé van de Zuidelijke Omlegging.

Op basis van het bureauonderzoek geldt een gematigde tot hoge verwachting voor het gehele plangebied. Voor het deel van het plangebied waar geen veldonderzoek is verricht, wordt indien verstoringen gaan plaatsvinden geadviseerd een intensief booronderzoek te verrichten zoals dat tijdens dit onderzoek heeft plaatsgevonden op het tracé van de Zuidelijke Omlegging. Naar aanleiding van het Inventariserend Veldonderzoek op het tracé van de Zuidelijke Omlegging adviseert Vestigia voor een aantal gebieden om aanvullend onderzoek met proefsleuven uit te voeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201013-CO02_0013.png"

ADC ArcheoProjecten heeft in maart 2009 in opdracht van de gemeente Deurne gedurende vier dagen een inventariserend veldonderzoek in de vorm van proefsleuven uitgevoerd aan de Zuidelijke Omlegging. In totaal is ca. 1052 m² onderzocht. Tijdens het archeologisch onderzoek is een aantal antropogene sporen aangetroffen. De overige sporen waren natuurlijke verstoringen. Er zijn geen structuren (huizen of gebouwen) aangetroffen, waardoor er ook geen duidelijke context is voor de aangetroffen sporen. In geen van de elf proefsleuven zijn vondsten aangetroffen, waardoor de datering van de sporen niet met zekerheid kan worden vastgesteld. De sporen kunnen op basis van hun vulling geplaatst worden in de Nieuwe tijd C.

Het plangebied is gekenmerkt door een maaiveldverlaging, waarbij het oorspronkelijke bodemprofiel en de mogelijke archeologische resten vergraven zijn. Op basis van deze resultaten heeft ADC ArcheoProjecten geadviseerd tot vrijgeving van het plangebied.

Voor het volledige rapport wordt verwezen naar het "Archeologisch onderzoek aan de Zuidelijke Omlegging in Deurne, Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven", ADC ArcheoProjecten, Amersfoort, mei 2009.

4.7 Landschappelijke Inpassing

Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar het rapport van ARCADIS "Zuidelijke omlegging Deurne - onderzoeken ten behoeve wijziging bestemmingsplan" van 9 oktober 2008, nr. 073949608:0.12., dat als externe bijlage is bijgevoegd.

Kernpunten van de visie en uitgangspunten voor een goede landschappelijke inpassing zijn:

  • Het nieuwe trace wordt begeleid met beplanting zodat het doorgaande karakter van de zuidelijke randweg wordt versterkt;
  • Doordat de Zuidelijke Omlegging wordt gerealiseerd in combinatie met de begeleidende opgaande beplanting ontstaat als het ware een spiegeling van het trace Vloeieindsedreef/ St. Jozefstraat. Deze spiegeling kan inzichtelijk worden gemaakt door beide traces een eigen herkenbaar karakter te geven door de inpassing en het toepassen van laanbeplanting;
  • Doorzetten van Populus Canesens de Moffart van de Theo van Doesburgstraat aan de zuidzijde van de nieuwe zuidelijke randweg. De weggebruiker wordt hierdoor visueel geleid naar de nieuwe zuidelijke randweg;
  • De wens is om het tracé een open uitstraling te geven met zicht op het aanwezige landschap;
  • Door het toepassen van afwijkende beplanting wordt de eigenheid van het tracé versterkt;
  • Om olifantenpaadjes van en naar de St. Jozefstraat te vermijden zal er een natuurlijke barriere bijv in de vorm van een bosschage worden op geworpen;
  • Na de kruising van de St. Jozefstraat tot aan de Vloeieindsedreef zal aan de noordzijde van het trace van de zuidelijke omlegging (middengedeelte) begeleidende beplanting worden toegevoegd. De voorkeur gaat uit naar een licht transparante boom die doorzicht naar het landschap goed mogelijk maakt, gedacht wordt aan een Betula Pendula (meerstammig).

4.8 Verkeer

4.8.1 Huidige situatie en autonome ontwikkeling

Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar het rapport van ARCADIS "Zuidelijke omlegging Deurne - onderzoeken ten behoeve wijziging bestemmingsplan" van 9 oktober 2008, nr. 073949608:0.12., dat als externe bijlage is bijgevoegd.

De Zuidelijke Omlegging trekt een verkeersintensiteit van rond de 4.400 mvt/etmaal, met een avondspits intensiteit van 460 mvt/uur (planjaar 2020). De afname van verkeer is te zien op het noordelijke deel van de Vlierdenseweg en op de route Vlierdenseweg/Stationsstraat. Verkeer maakt de keuze om ter hoogte van de Zuidelijke Omlegging al te bepalen of ze aan de west- of oostzijde van de kern moeten zijn. Op de Liesselseweg zijn de verschillen beperkt. Hier is zelfs een lichte toename te zien van extra verkeer dat kiest voor deze route.

De Zuidelijke Omlegging wordt een weg met een snelheidsregime van 50 km/uur. Het fietsverkeer wordt via gescheiden routes afgewikkeld. Het landbouwverkeer mag wel op de hoofdrijbaan. De rijbaan wordt gescheiden door een overrijdbare middengeleider. De aansluiting worden vormgegeven middels rotondes. De verkeersstructuur verbetert door de realisatie van de Zuidelijke Omlegging. Hierdoor ontstaat naast de westelijke rondweg (Binderendreef/Vlierdensedreef ook langs de zuidzijde een route die de noodzaak om dwars door de kern te rijden sterk verminderd. De effecten op congestiegevoeligheid zijn marginaal. In de autonome ontwikkeling is er namelijk ook geen sprake is van congestieknelpunten aan de zuidzijde van Deurne.

De nieuwe Zuidelijke Omlegging loopt direct langs de bestaande kern. Aan de westzijde is sprake van een nieuw tracé. Hierdoor kan het fietsverkeer gebruik blijven maken van de Vloeieindsedreef. Ter hoogte van de sportvoorzieningen loopt het tracé zuidelijker waardoor hier slechts in geringe mate sprake is van overstekende fietsers. Doordat het fietsverkeer via de Theo van Doesburgstraat wordt geleid is een extra potentieel conflictpunt opgelost ter hoogte van de van de St. Jozefstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201013-CO02_0014.jpg"

Met betrekking tot de bereikbaarheid voor de hulpdiensten kan worden gesteld dat de realisatie van de Zuidelijke Omlegging positief is. Door het realiseren van een nieuwe verbinding nemen de mogelijkheden voor een goede en snelle bereikbaarheid toe.

Daarbij speelt ook mee dat de hulpdiensten hierdoor een extra route krijgen aangeboden om bepaalde bestemmingen (bijvoorbeeld het scholen en sportcomplex) betere vanuit meerdere richtingen te kunnen benaderen.

Naar aanleiding van de verdere uitwerking van het ontwerp is er een aantal zaken aangepast in het voorliggende plan:

  • De oversteek van de Beukenstraat wordt een zogeheten koude oversteek, zowel voor auto- als langzaam verkeer. De tijdelijke afsluiting voor vrachtverkeer ten zuiden van het woonwagenpark wordt opgeheven.De tijdelijke afsluiting voor vrachtverkeer ten zuiden van het woonwagenpark wordt een definitieve maatregel.
  • De aansluiting op de Molenweyerweg (rotonde) is zuidelijker en iets westelijker komen te liggen om betere aansluithoeken en een soepeler tracé te krijgen.
  • Ter hoogte van de aantakking van de Sint Jozefstraat wordt wel een fietsoversteek aangebracht. Hiermee komt de fietsoversteek op de Theo van Doesburgstraat (richting Oude Stappad) te vervallen.
  • Om te voorkomen dat extra verkeer gebruik gaat maken van de Vloeieindseweg - Kapelweg/OuderTorenweg, dat als verkeersluw gebied geldt, zal de weg worden afgesloten voor gemotoriseerd verkeer door middel fysieke maatregelen (paaltjes en/of hekwerk), net ten westen van de oversteek van de Oude Aa.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201013-CO02_0015.jpg"

Koude oversteek Beukenstraat

4.9 Water

Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar het rapport van ARCADIS "Zuidelijke omlegging Deurne - onderzoeken ten behoeve wijziging bestemmingsplan" van 9 oktober 2008, nr. 073949608:0.12., dat als externe bijlage is bijgevoegd.

Ten behoeve van het bestemmingsplan is een Watertoets uitgevoerd voor het gebied. In het kader hiervan is ook overleg met het Waterschap geweest. Het ontwerp is getoetst aan de richtlijnen van het Waterschap en goed bevonden. In voornoemd rapport van ARCADIS is de notitie van de Watertoets opgenomen.

De belangrijkste contateringen worden hieronder nog even uiteengezet.

Het tracé zal circa 1.950 meter bedragen met een verhard oppervlak van totaal 10.500 m2. Het oppervlak is globaal bepaald. Nadat de definitieve ontwerpen zijn gemaakt, dient het totaal verhard oppervlak exact te worden berekend. Voor de dimensionering van de afwateringssloten zal het totaal verhard oppervlak meegenomen worden en niet alleen het toenemend verhard oppervlak om zo voldoende afwatering te garanderen.

De belangrijkste verkeerskundige onderdelen ten aanzien van water bij de Zuidelijke

Omlegging Deurne zijn:

  • keerlus Beukenstraat;
  • rotonde Molenweyerweg;
  • aansluiting St. Jozefstraat.


Ten aanzien van de toekomstige ont- en afwatering gelden de volgende uitgangspunten:

  • Bij onvoldoende ontwatering in de huidige situatie dient voldoende ontwatering bereikt te worden door ophoging. Op deze manier wordt geen onnodig grondwater afgevoerd.
  • Afwatering vindt oppervlakkig plaats en in de richting van de parallel gelegen bermsloten.
  • Voorkeursvolgorde hergebruik – infiltreren – bufferen – afvoeren van hemelwater.


Op de waterkansenkaart van waterschap Aa en Maas (2005) is het gebied aangeduid als gebied waar weinig maatregelen nodig zijn om hydrologisch neutraal te bouwen. Op enkele plekken is volgens de kaart hydrologisch neutraal bouwen niet mogelijk zonder ingrijpende maatregelen.


Tijdens het veldwerk is een relatief hoge grondwaterstand gemeten, echter uit de langjarige gegevens van TNO-NITG blijkt dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand relatief diep is (GHG>1,5 m-mv). Vooralsnog wordt er van uitgegaan dat maatregelen ten behoeve van de ontwatering niet noodzakelijk zijn. Geadviseerd wordt de grondwaterstand te monitoren om de ontwatering met zekerheid vast te stellen.


Op de onderzoekslocatie zal het water worden geretendeerd in bermsloten aan één zijde van het tracé. Door het waterschap zijn indicatieve berekeningen uitgevoerd. Hierbij is uitgegaan van een landelijke afvoercoëfficiënt van 0,33 l/s/ha en een oppervlak van 10.500 m2. Bij een neerslaggebeurtenis van T=10 is de benodigde berging bepaald op 534 m3. Bij een neerslaggebeurtenis T=100 en een afvoercoëfficiënt van 0,66 l/s/ha is de benodigde berging berekend op 1.517 m3.


Langs het tracé is circa 1.050 meter beschikbaar voor de bermsloten. Dit betekent dat bij een talud van 1:1 en een slootdiepte van 0,5 meter een bodembreedte van 50 cm en een bovenbreedte van 1,5 meter benodigd is. De benodigde berging bij T=10 kan geheel geborgen worden. Bij een T=100 situatie zal het water in de bermen treden. Van wateroverlast zal geen sprake zijn.


Bij de eerste circa 280 meter van het tracé vanaf de rotonde ter hoogte van de Vloeieindsedreef is geen ruimte voor sloten langs het tracé. De gemeente heeft voor locaties waar weinig ruimte beschikbaar is de voorkeur voor een oplossing waarbij het water via de berm afgevoerd wordt naar een IT-riool. Het IT-riool zal het grootste gedeelte van het jaar infiltrerend werken. Enkel bij waterstanden boven de GHG zal het riool drainerend werken voor het wegcunet en de berm, zodat grondwater niet onnodig wordt afgevoerd. Daarnaast dient er gelet te worden op voldoende gronddekking van het IT-riool. Andere mogelijkheden zijn het hemelwater via een greppel of een leiding af te voeren naar de bermsloten verderop langs het tracé en het water hier te bergen.


Gezien het grote aantal vervoersbewegingen op de weg is het belangrijk de kwaliteit van het afstromende hemelwater te bewaken. De PAK en olie afkomstig van de weg wordt gezuiverd door het toepassen van een bermpassage. Een bodempassage is een duurzame en onderhoudsvriendelijke methode. Het water blijft zichtbaar en hierdoor kan bij calamiteiten direct worden ingegrepen.


Bronneringen ten behoeve van de aanleg van de weg en tunnels zijn meldingsplichtig en, afhankelijk van het waterbezwaar, eveneens vergunningsplichtig. Voor de aanleg van nieuwe lozingswerken/watergangen en/of het verleggen van watergangen is een ontheffing op de Keur van het waterschap noodzakelijk. Het tracé doorkruist de leggerwatergang gelegen aan de Molenweijerweg van waterschap Aa en Maas. Bij de aanleg van het tracé dient rekening gehouden te worden met de eisen volgens de keur.

Op de onderstaande kaart zijn de wateraspecten in het plangebied en directe omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201013-CO02_0016.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201013-CO02_0017.png"

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

Een bestemmingsplan bestaat uit planregels (voorheen voorschriften genoemd) en een verbeelding (voorheen plankaart geheten). Aan een bestemmingsplan wordt een toelichting toegevoegd waarin de achtergronden van het plan worden toegelicht en de keuzen worden onderbouwd.

In dit hoofdstuk zal nader worden ingegaan op de planregels en de verbeelding. Vooraf kan worden opgemerkt dat bij het opstellen van de planregels en de verbeelding is aangesloten bij de eisen die daaraan gesteld worden ingevolge de RO standaarden en regels 2008.

5.1 Planregels

De planregels bestaan uit 4 hoofdstukken. In deze hoofdstukken zijn weer artikelen opgenomen. Het betreft de vaste opbouw, zoals die in de SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2008).


Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In het inleidende hoofdstuk zijn de artikelen "begrippen" (artikel 1) en "wijze van meten" (artikel 2) ondergebracht. Beide artikelen zijn bedoeld om de lezer inzicht te bieden in de betekenis van de gebruikte termen in het bestemmingsplan. Niet alle termen worden hierin behandeld, maar met name de termen waarvan verwacht wordt dat deze wellicht tot onduidelijkheid zouden kunnen leiden bij uitleg.

Voor deze wijze van meten geldt hierbij dat wordt uitgelegd op welke manier moet worden gemeten bij maatvoeringen.


Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen opgenomen die aan de gronden zijn toegekend. Tevens is aangegeven welke regels hiervoor gelden. Daarbij is een onderscheid gemaakt in bouw- en gebruiksregels alsmede ontheffingen daarop. In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

  • Agrarisch;
  • Bedrijf;
  • Sport;
  • Verkeer;
  • Wonen.


Binnen de bestemming "Agrarisch" (Artikel 3) zijn de gronden geregeld die in het recente bestemmingsplan Buitengebied de bestemming Agrarisch gebied hebben gekregen. In de bestemmingsomschrijving is aangegeven dat de gronden zijn bestemd voor agrarisch grondgebruik en agrarische bedrijfsuitvoering.


In de bestemming "Bedrijf" (Artikel 4) is het bestaande garagebedrijf met bedrijfswoning geregeld. Op de verbeelding is een bouwvlak ingetekend waarbinnen de gebouwen zijn toegestaan. Hiermee wordt verzekerd dat er compact gebouwd wordt. Voor het bouwvlak is eveneens een bebouwingspercentage opgenomen.


In de bestemming "Sport" (Artikel 5) zijn de bestaande sportvelden met de bijbehorende bebouwing geregeld. Er wordt een kleine uitbreidingsmogelijkheid voor gebouwen gegeven. Deze gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd.


De nieuw aan te leggen Zuidelijke Omlegging is tezamen met de bestaande wegen geregeld binnen de bestemming "Verkeer" (Artikel 6). Gebouwen zijn alleen toegestaan indien het betreft nutsgebouwen of gebouwen ten behoeve van verkeers- en speelvoorzieningen.


De bestemming "Wonen" (Artikel 7) zijn de bestaande woningen geregeld. De situeringseisen zijn verbaal geregeld. De regeling met maatvoering sluit grotendeels aan op het bestemmingsplan St. Jozefparochie. Aan huis verbonden beroepen zijn, onder voorwaarden, rechtstreeks toegestaan. Via ontheffing kan een aan huis verbonden ambachtelijk bedrijf worden toegelaten.

Daarnaast staan in het bestemmingsplan een tweetal dubbelbestemmingen. De waarden in deze dubbelbestemmingen zijn beschermd via een aanlegvergunningstelsel. Het betreft de volgende dubbelbstemmingen:

  • Waarde - archeologie (Artikel 8);
  • Waarde - reliëf (Artikel 9).


Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn bepalingen openomen die voor het gehele bestemmingsplan gelden. De anti-dubbeltelbepaling (Artikel 10) ziet erop toe dat gronden die eenmaal zijn meegenomen bij het afgeven van een bouwvergunning, niet nog eens kan worden gebruikt voor de beoordeling van een latere bouwvergunning. Deze bepaling is overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening.

In de algemene bouwregels (Artikel 11) is aangegeven dat bij het oprichten van woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag worden overschreden, tenzij een ontheffing aanwezig is; deze dient te zijn afgegeven voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

In de algemene gebruiksregels (Artikel 12) wordt een aantal vormen van gebruik opgesomd die worden geacht in strijd met het bestemmingsplan te zijn. Hiertegen kan handhavend worden opgetreden door de gemeente.

In de algemene ontheffingsregels (Artikel 13) is een aantal ontheffingen opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Het gaat daarbij om de gebruikelijke vrijstellingontheffing van 10% , het bouwen van kleine bouwwerken, het afwijken van de bestemmingsgrens en het bouwen van antenne-installaties/-masten. Dit steeds onder voorwaarden.

In de algemene procedureregels (Artikel 14) is aangegeven dat voor toepassen van een ontheffing de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht moet worden doorlopen.

In de overige regels (Artikel 15) zijn ten slotte de voorrangsregels voor dubbelbestemmingen uiteen gezet. Dubbelbestemmingen hebben het primaat boven gewone (enkelvoudige) bestemmingen. Voorts is aangegeven dat bij het samenvallen van de dubbelbestemmingen, de bestemming waarde - archeologie voorgaat.


Hoofdstuk 4

In dit hoofdstuk staan het overgangsrecht (Artikel 16) en de slotregel (Artikel 17) vermeld. Het overgangsrecht is overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening. Voor het bestaande atelier is daarbij voorzien in een persoonsgebonden overgangsrecht.

In de slotbepaling is de naam van het plan aangehaald.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding is aangegeven voor welk gebied het bestemmingsplan geldt. Dit gebied is afgebakend door middel van een plangrens. De verbeelding heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden. Zo wordt op de verbeelding aangegeven welke bestemmingen voor de gronden gelden. Tevens is in een aantal gevallen een bouwvlak ingetekend waar de gebouwen binnen moeten worden gesitueerd. Onder het kopje verklaring wordt uiteengezet wat de verschillende kleuren en aanduidingen inhouden. Voor zover het ondergrondgegevens betreft, zoals ingetekende gebouwen e.d., kunnen aan de verbeelding geen rechten worden ontleend.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Op 11 november 200810 november 2009 heeft de gemeente de begroting vastgesteld waarin de gelden ter beschikking worden gesteld voor de realisering van de Zuidelijke Omlegging. Hiermee is de economische haalbaarheid verzekerd.

Voor het overige zijn in het plan geen ontwikkelingen aanwezig die voor de gemeente kosten met zich meebrengen, behoudens de plankosten. De gemeente is overigens van oordeel dat de betreffende ontwikkeling (geringe uitbreiding gebouwen op het sportveld) eveneens voldoende verzekerd zijn. Deze ontwikkelingen zijn overigens niet exploitatieplanplichtig.

Wel dient in het kader van het beter geschikt maken van het gebied voor de knoflookpad een aantal voorzieningen te worden aangebracht. De daartoe benodigde maatregelen kunnen worden uitgevoerd met de gelden die reeds door de gemeenteraad beschikbaar zijn gesteld voor het uitvoeren van het plan.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het plan heeft voor eenieder ten inzage gelegen in het gemeentehuis, vanaf 12 december 2008 tot en met vrijdag 30 januari 2009. Er zijn twee inloopavonden gehouden op 16 december (waar direct belanghebbenden waren uitgenodigd) en 17 december (waar iedereen welkom was).

Ook zijn de stukken in het kader van het verplichte vooroverleg conform 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening verzonden aan een aantal overlegpartners.
Voor de ontvangen reacties en de wijze waarop daarmee is omgegaan wordt verwezen naar de Reactienota Voorontwerp bestemmingsplan Zuidelijke Omlegging gemeente Deurne.

Het gewijzigde plan heeft daarna voor eenieder wederom ten inzage gelegen in het gemeentehuis, vanaf 4 december 2009 tot en met 14 januari 2010. Er is één inloopavond gehouden op 16 december, waarvoor direct belanghebbenden waren uitgenodigd en ook anderen welkom waren. Voor de ontvangen zienswijzen en de manier waarop daarmee is omgegaan wordt verwezen naar de Nota van Zienswijzen en Wijzigingen ontwerp-bestemmingsplan Zuidelijke Omlegging.

Bijlage 1 Externe Onderzoeken En Rapporten

De externe bijlagen bij dit bestemmingsplan, betreffen de volgende rapporten:

  • Tracéstudie zuidelijke omlegging Deurne, ARCADIS, nr. 11062/CE7/0C4/000241, 30 mei 2007,
  • Zuidelijke Omlegging te Deurne, Een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek door middel van boringen en een veldverkenning, Vestigia, Rapportnummer V534, Projectnummer V08/1254, Amersfoort, 17 juli 2008
  • Zuidelijke omlegging Deurne - onderzoeken ten behoeve wijziging bestemmingsplan, ARCADIS, nr. 073949608:0.12, van 9 oktober 2008
  • Natuurwaarden van de geplande zuidelijke omlegging bij de St. Jozefparochie te Deurne. 1-22, Wageningen, Adviesbureau Mertens, augustus 2004
  • Beschermde natuurwaarden in het zoekgebied van de geplande zuidelijke omlegging te Deurne, Adviesbureau Mertens, november 2006
  • Beschermde natuurwaarden in het invloedsgebied van het beoogde tracé van de Zuidelijke Omlegging, Adviesbureau Mertens, oktober 2008
  • Onderzoek Knoflookpad Gemeente Deurne 2009, Natuurbalans - Limes Divergens B.V. Nijmegen, 12 oktober 2009
  • De Zuidelijke Omlegging en de Knoflookpad, Plan van Aanpak, Gemeente Deurne, 12 oktober 2009
  • Zuidelijke rondweg, geen doodlopende weg voor vleermuizen. De weg naar een begeleide, veilige passage, Studio Wolverine, november 2009
  • Gemeente Deurne: Zuidelijke Omlegging, Advies Fietsvoorzieningen omgeving Sint Jozefstraat, ambtelijke notitie, november 2008
  • Ontwerptekening Tracé 2 (Zuidelijke Omlegging Deurne) , ARCADIS, maart 2007
  • Resultaten aanvullend akoestisch onderzoek (MEMO ARCADIS van 13 juli 2009) én bijbehorende oplegnotitie (Gemeente Deurne, 31 juli 2009)
  • Archeologisch onderzoek aan de Zuidelijke Omlegging in Deurne, Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven, ADC ArcheoProjecten, Amersfoort, mei 2009

Bijlage 2 Resultaten Aanvullend Akoestisch Onderzoek

Bijlage 2 Resultaten aanvullend akoestisch onderzoek

Bijlage 3 Brief Van Arcadis Van 20 April 2010

Bijlage 3 Brief van Arcadis van 20 april 2010

Bijlage 4 Nota Van Zienswijzen En Wijzigingen Ontwerp Bestemmingsplan Zuidelijke Omlegging Geanonimiseerd

Bijlage 4 Nota van zienswijzen en wijzigingen ontwerp bestemmingsplan Zuidelijke Omlegging geanonimiseerd