KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Bedrijf
Artikel 5 Natuur
Artikel 6 Waarde - Archeologie 3
Artikel 7 Waarde - Archeologie 4
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Inleiding
1.2 Voorgeschiedenis
1.3 Plangebied
1.4 Geldend Bestemmingsplan
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Plangebied En Planontwikkeling
2.1 Historie
2.2 Bestaande Situatie
2.3 Planvoornemen
2.4 Herontwikkeling Voormalig Agrarisch Bouwvlak
2.5 Overgang Cultuur/natuurlandschap
2.6 Natuur En Landschap
2.7 Principemedewerking
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- & Omgevingsaspecten
4.1 Milieu
4.2 Archeologie En Cultuurhistorie
4.3 Leidingen
4.4 Verkeer En Parkeren
4.5 Natuur
4.6 Waterhuishouding
4.7 Milieueffectrapportage
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Algemeen
5.2 Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Aanvaardbaarheid
Bijlage 1 Landschapsplan
Bijlage 1 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 2 Bodemonderzoek

Leenselweg 10, Liessel

Bestemmingsplan - Gemeente Deurne

Vastgesteld op 13-03-2018 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Leenselweg 10, Liessel met identificatienummer NL.IMRO.0762.BP201701-C001 van de gemeente Deurne.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan-huis-verbonden bedrijf

het bedrijfsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang in een woning/woonwagen met bijbehorende gebouwen past en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate blijft behouden.

1.4 aan-huis-verbonden beroep

het uitoefenen van een beroep of beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, ICT, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of daarmee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning/woonwagen en de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie in overwegende zin kan worden uitgeoefend.

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 afhankelijke woonruimte

een tijdelijke zelfstandige woonruimte in een deel van een hoofdgebouw, een aanbouw dan wel een vrijstaand bijgebouw bij dat hoofdgebouw, waarin een tweede huishouden kan worden gehuisvest uit oogpunt van mantelzorg, welke tijdelijke woonruimte qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met het hoofdgebouw en gelegen is binnen een bestemming die wonen mogelijk maakt. Bedrijfsgebouwen of andere gebouwen die niet ten dienste staan van een woonfunctie vallen hier nadrukkelijk niet onder;

1.8 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren;

1.9 arbeidslogies:

verblijf van eigen werknemers en/of klanten die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.10 arbeidsmigranten

  1. a. personen die tijdelijk in Nederland verblijven, die hun vaste woon- en verblijfplaats niet in Nederland hebben, om hier betaalde werkzaamheden voor een elders gevestigd bedrijf te verrichten (arbeidsmigranten).
  2. b. arbeidsmigranten die zijn ingeschreven bij een ABU (Algemene Branchevereniging voor Uitzendondernemingen) of VIA (Vereniging van Internationale Arbeidsbemiddelaars) gecertificeerd uitzend- en/of detacheringsbureau;
  3. c. arbeidsmigranten die noodzakelijk zijn voor een particulier elders in de gemeente Deurne gevestigd bedrijf. Het bedrijf moet aantonen dat de arbeidsmigranten gedurende de gevraagde periode noodzakelijk zijn voor een goede bedrijfsvoering. Hiervoor moet in ieder geval een onderbouwing met de werkzaamheden worden ingediend, waaruit de arbeidsbehoefte over de gevraagde periode naar voren komt.

1.11 archeologische waarden:

waarden van een terrein in verband met de zich mogelijk daarin bevindende oudheidkundige zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en/of hun cultuurhistorische waarde;

1.12 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.13 bed & breakfast:

recreatief nachtverblijf in de vorm van logies met ontbijt binnen bestaande gebouwen;

1.14 bedrijfsactiviteiten:

handelingen en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de uitoefening van een bedrijf;

1.15 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;

1.16 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.17 bestaand:

  1. 1. bij bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  2. 2. bij gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;

1.18 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.19 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.20 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.21 bijgebouw:

een op zichzelf staand vrijstaand of aangebouwd gebouw dat door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.22 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.23 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.24 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.25 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.26 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.27 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.28 bouwwerk, geen gebouw zijnde

elke constructie, niet zijnde een gebouw, van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct, hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

1.29 cultuurhistorische waarden:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;

1.30 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; webwinkels vallen niet onder het begrip detailhandel, tenzij er sprake is van uitstalling en levering van producten ter plaatse;

1.31 diepploegen:

een kerende grondbewerking door middel van een ploeg, die dieper gaat dan de teeltlaag.

1.32 diepwoelen:

een grondbewerking, gericht op het losbreken van storende lagen in de ondergrond, tot maximaal 90 cm.

1.33 evenement

voor publiek toegankelijke verrichting op, in ieder geval, het gebied van kunst, ontwikkeling, ontspanning, sport of vermaak, alsmede grootschalige herdenkingsplechtigheden, tentoonstellingen, optochten, kermissen, circussen, filmopnamen en feesten of daarmee gelijk te stellen activiteiten;

1.34 extensief recreatief medegebruik:

die vormen van natuurvriendelijke recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen;

1.35 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.36 hoofdgebouw:

een (deel van een) gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.37 huishouden:

een aantal aan elkaar, door familie- of daarmee gelijk te stellen band, gerelateerde personen, dat gezamenlijk één eenheid vormt en als zodanig ook gebruik maakt van dezelfde voorzieningen in één woning (bijvoorbeeld een gezin, een gezin met inwonende ouders of een woongroep); indien sprake is van één persoon, spreekt men eveneens van een (zij het één-persoons)huishouden;

1.38 huisvesting arbeidsmigranten:

structurele huisvesting: als er 6 maanden of langer per kalenderjaar sprake is van huisvesting van arbeidsmigranten. Dit kan de huisvesting van wisselende arbeidsmigranten betreffen. Het gaat erom, dat de woonvoorzieningen gedurende minimaal 6 maanden per kalenderjaar in gebruik zijn voor de huisvesting van arbeidsmigranten.

tijdelijke huisvesting: als er maximaal 6 maanden per kalenderjaar sprake is van huisvesting van arbeidsmigranten ten behoeve van de eigen bedrijfsvoering. Dit kan de huisvesting van wisselende arbeidsmigranten betreffen. Het gaat erom, dat de woonvoorzieningen gedurende maximaal 6 maanden per kalenderjaar in gebruik zijn voor de huisvesting van arbeidsmigranten. Tijdelijke huisvesting is binnen en buiten de bebouwde kom mogelijk ten behoeve van een particulier in Deurne gevestigd bedrijf.

1.39 landschappelijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die worden bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;

1.40 lawaaisport:

een sportactiviteit waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd dat zodanig is dat het omgevingslawaai wordt overschreden, waaronder in ieder geval begrepen de rallysport, motorsport, (model)vliegsport; de jachtsport wordt hier niet onder begrepen;

1.41 logies:

verblijf van personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.42 mantelzorg:

het op basis van vrijwilligheid en buiten organisatorisch verband bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak;

1.43 natuurwaarden:

de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.44 nutsvoorziening

voorziening ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.

1.45 pension:

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan logerende gasten;

1.46 recreatief medegebruik:

die vormen van openluchtrecreatie, die plaats hebben in een omgeving met een niet-recreatieve hoofdfunctie, waarbij het medegebruik in principe ondergeschikt is aan de hoofdfunctie en het hoofdgebruik;

1.47 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, escortbureau en (raam) prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.48 silo

een bouwwerk ten behoeve van opslagdoeleinden voor mest of voer bij agrarische bedrijven.

1.49 sloop:

het verwijderen van bouwwerken inclusief vloeren en alles wat onder de vloeren aanwezig is, voerkuilen, silo's, overkappingen, verhardingen en andere bijgebouwen en bouwwerken die geen gebouwen zijn.

1.50 teeltondersteunende kas:

een teeltondersteunende voorziening, bestaande uit een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden. Schuurkassen en permanente tunnel-of boogkassen (> 1,5 meter) worden beschouwd als een teeltondersteunende kas;

1.51 teeltondersteunende voorzieningen:

ondersteunende voorziening die een onderdeel is van de vollegrondse bedrijfsvoering van een tuinbouwbedrijf of boomkwekerij, te onderscheiden in de volgende categorieën:

  • laag / tijdelijk:
    teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van maximaal 1.50 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden, bijvoorbeeld insectengaas, afdekfolies, lage tunnels;
  • laag / permanent:
    teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van maximaal 1.50 m en met een permanent karakter, bijvoorbeeld containervelden;
  • hoog / tijdelijk:
    teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van minimaal 1.50 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden, bijvoorbeeld menstoegankelijke wandelkappen, schaduwhallen en hagelnetten;
  • hoog / permanent:
    teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van minimaal 1.50 m en met een permanent karakter, bijvoorbeeld stellingenteelt (bakken in stellingen, regenkappen) en teeltondersteunende kassen;
  • overig:
    vraatnetten, boomteelthekken;
    boomteelthekken worden gereguleerd als ware het hoog/tijdelijke teeltondersteunde voorzieningen;

1.52 toename van stikstofemissie

er is sprake van een toename van stikstofemissie wanneer de stikstofemissie per jaar meer bedraagt dan de stikstofemissie per jaar afkomstig van het ten tijde van de vaststellling van het plan aanwezige gebruik van de betreffende gronden en opstallen; of indien ten tijde van de vaststelling van het plan sprake is van een onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998, de stikstofemissie per jaar conform die vergunning.

1.53 tunnel/tunnelkas:

een werk of bouwwerk voorzien van een bedekking van lichtdoorlatend materiaal en dienend tot het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen;

1.54 voorgevel:

de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, die gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.55 voorgevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt:

  • op een afstand van de weg die gelijk is aan de in de regels voorgeschreven afstand van gebouwen uit de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
  • op een afstand van de weg die gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand;
  • indien geen afstand tot de weg is voorgeschreven, de lijn welke zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

1.56 voorzijde agrarisch bouwvlak/ bestemmingsvlak:

de zijde van het agrarisch bouwvlak/ bestemmingsvlak van een detailbestemming die naar de openbare weg gelegen is waarop het bouwperceel ontsloten wordt;

1.57 waterloop/watergang:

een voor de oppervlaktewaterkwantiteit van overwegend belang zijnde watergang;

1.58 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden;

1.59 (woon)boerderijpand:

een gebouw dat bestaat uit een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met de in de bouwmassa opgenomen (voormalige) agrarische bedrijfsruimten, die samen een geïntegreerde eenheid (bouwkarakteristiek, waarbij woon- en stalgedeelte van oudsher aan elkaar verbonden zijn) vormen;

1.60 (woon)boerderijpand met cultuurhistorische waarde:

een (woon)boerderijpand, dat, of is aangeduid als rijks- of gemeentelijk monument, of gekenschetst kan worden als een karakteristieke kop-hals-romp-boerderij of lang-of kortgevelboerderij dan wel een wederopbouwboerderij, die tot ongeveer 1955 is gebouwd, waarvan behoud van het karakter van het pand wordt nagestreefd;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

bij toepassing van een dakkapel of dakopbouw met een breedte van meer dan 50% van het dakvlak wordt de bovenzijde daarvan als dakvlak aangemerkt;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 peil:

de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse vanwaar het gebouw voornamelijk toegankelijk is dan wel de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwperceel;

2.7 toepassing van maten:

de in deze regels gegeven bepalingen omtrent plaatsing, afstanden en maten zijn niet van toepassing op goot- en kroonlijsten, schoorstenen, gasafvoer- en ontluchtingskanalen, antennes, balkons, galerijen, noodtrappen, luifels, liftkokers, ventilatiekanalen, afvoerpijpen van hemelwater, zonnepanelen, gevellijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, kozijnen, dorpels en dergelijke bouwonderdelen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. agrarisch grondgebruik;
  2. b. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke waarden;
  3. c. waterhuishoudkundige doeleinden;
  4. d. extensief recreatief medegebruik;
  5. e. nutsvoorzieningen;

met daarbij behorende:

  1. f. perceelsontsluitingen;
  2. g. tuinen, erven en verhardingen.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  1. a. de situering, hoogte en uitvoering van teeltondersteunende voorzieningen met het oog op de landschappelijke, ecologische en hydrologische waarden.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven ter plaatse van de aanduidingen zoals opgenomen in de tabel in 4.3.2;
  2. b. bedrijfswoningen;
  3. c. aan-huis-verbonden beroepen;
  4. d. nutsvoorzieningen;

met daarbij behorende:

  1. e. tuinen, erven en verhardingen en inpandige opslag en stalling van het onderhoudsmaterieel ten behoeve van de gronden.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 5 Natuur

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en natuurwaarden;
  2. b. behoud, herstel en ontwikkeling van de bestaande biotopen van amfibieën, bosvogels en plantengezelschappen;
  3. c. de aanleg en instandhouding van het landschapsplan conform Bijlage 1Landschapsplan;
  4. d. een helofytenfilter, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - helofytenfilter';
  5. e. waterhuishoudkundige doeleinden;
  6. f. extensief recreatief medegebruik;
  7. g. agrarisch gebruik gericht op natuurbeheer;
  8. h. nutsvoorzieningen.

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en/of opstallen voor:

  1. a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. b. lawaaisporten;
  3. c. het plaatsen van kampeermiddelen.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Waarde - Archeologie 3

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden in de bodem.

6.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 7 Waarde - Archeologie 4

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 4 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden in de bodem.

7.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met de bestemming wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. het gebruiken of doen gebruiken van delen van het hoofdgebouw van een woning, de aanbouw dan wel het vrijstaande bijgebouw bij dat hoofdgebouw als afhankelijke woonruimte;
  2. b. de huisvesting van arbeidsmigranten is niet toegestaan in recreatieve verblijfsvoorzieningen.

9.2 Dubbelbestemming - enkelvoudige bestemmingen

Voor zover gronden tevens een dubbelbestemming geldt, dienen bij toepassing van de gebruiks- en bouwregels, binnenplanse omgevingsvergunningen voor het afwijken van de bouw- en gebruiksregels en voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden en wijzigingsbepalingen van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen de bepalingen van de dubbelbestemming(en) in acht te worden genomen.

9.3 Keur

Voor het bepalen van de bij de watergangen en de daarbij behorende kern- , beschermings- en onderhoudsstroken geldt tevens de Keur van het Waterschap Aa en Maas, zoals deze luidt ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerp van dit plan.

9.4 Parkeren

Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels

10.1 Gebiedsaanduidingen

Ter plaatse van de gebiedsaanduidingen:

  1. a. wetgevingzone - omgevingsvergunning bufferzone bestaande bebouwing (peildatum 1 juli 2008);
  2. b. 'wetgevingzone - wijzigingsgebied ontwikkelingscluster 8'

gelden specifieke regels. Deze specifieke regels zijn opgenomen in de bestemming waarbinnen dit geldt.

10.2 Vrijwaringszone - radarverstoringsgebied

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - radarverstoringsgebied' mag, in afwijking van hetgeen overigens binnen de diverse bestemmingen is toegestaan, de hoogte van 114 m niet door bebouwing worden overschreden.

Van deze voorgeschreven hoogte kan het bevoegd gezag door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken onder voorwaarde dat de radar niet in onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed. Hierover wordt vooraf schriftelijk advies ingewonnen bij de beheerder van de radar (i.c. de regionale directie van de Dienst Vastgoed Defensie van het Ministerie van Defensie).

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

11.1 Omgevingsvergunning algemene afwijking maatvoering en situering

Het bevoegd gezag kan, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling kan worden afgeweken en voorzover het niet betreft het vergroten van de inhoud van een (bedrijfs)woning, afwijken van de in het plan opgenomen maatvoering- en situeringseisen ten aanzien van bebouwing, met dien verstande dat maximaal 10% van de in de regels vastgelegde maatvoerings- en situeringseisen mag worden afgeweken, mits het landelijk karakter van het gebied, alsmede binnen de bestemming opgenomen waarden niet onevenredig wordt aangetast.

11.2 Omgevingsvergunning nutsvoorzieningen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen voor het bouwen van nutsvoorzieningen danwel antennemasten, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. a. voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:
    1. 1. de inhoud bedraagt niet meer dan 50 m3;
    2. 2. de goothoogte bedraagt niet meer dan 3 m;
  2. b. voor het bouwen van antennemasten gelden de volgende bepalingen:
    1. 1. door de aanvrager wordt aangetoond dat de antenne-installatie op de gekozen onmisbaar is voor de realisering van een adequaat netwerk;
    2. 2. de mogelijkheden van site-sharing van de te plaatsen antenne-installaties dienen voldoende te worden gewaarborgd;
    3. 3. de maximale hoogte van de mast bedraagt 40 m;
    4. 4. de afstand van een vrije veldinstallatie tot een gebouw moet ten minste 25 m zijn;
    5. 5. het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast;
    6. 6. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de landschappelijke- en natuurwaarden plaats;
    7. 7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de cultuurhistorische waarden;
    8. 8. de oppervlakte van de bij de mast behorende apparatuur bedraagt maximaal 15 m2;
    9. 9. de maximale hoogte van de bij de mast behorende apparatuurkast bedraagt 3 m;
    10. 10. de minimale afstand van de mast met bebouwing tot aan de weg bedraagt 10 m.

11.3 Omgevingsvergunning afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.1 teneinde een afhankelijke woonruimte toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. a. een verzoek om toepassing van deze afwijkingsmogelijkheid wordt schriftelijk ingediend en uit de aanvraag blijkt de behoefte (in medisch danwel sociaal opzicht) aan mantelzorg van de persoon of personen voor wie de afhankelijke woonruimte is bedoeld;
  2. b. de afhankelijke woonruimte kan uitsluitend worden toegestaan in een deel van het hoofdgebouw, een aanbouw of een (vrijstaand) bijgebouw, behorende bij een in deze bestemming toegestane (bedrijfs)woning;
  3. c. voorts dient in een toelichting het oppervlak van de afhankelijke woonruimte te worden aangegeven, alsmede hoe de ruimte concreet wordt ingedeeld en gebruikt en de ruimte mag niet meer dan 120 m2 bedragen;
  4. d. de cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  5. e. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  6. f. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;

Voorts dient degene aan wie de omgevingsvergunning is verleend, diens rechtsopvolger en in ieder geval de hoofdbewoner van het hoofdgebouw de gemeente onmiddellijk te informeren, indien de afhankelijke woonruimte niet meer wordt gebruikt door de persoon of personen ten behoeve waarvan de omgevingsvergunning is verleend.

Het bevoegd gezag trekt deze omgevingsvergunning in, indien de afhankelijke woonbehoefte, waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, eindigt.

11.4 Omgevingsvergunning voor herbouw (woon)boerderijpanden met behoud van inhoudsmaat

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.2, teneinde volledige herbouw van een boerderijpand toe te kunnen staan, waarbij de maximale inhoudsmaat overeenkomt met de inhoudsmaat van het te herbouwen woonboerderijpand, mits:

  1. a. de herbouw bijdraagt aan een kwaliteitsverbetering van de directe omgeving;
  2. b. bij herbouw rekening wordt gehouden met het karakter van het (voormalige) boerderijpand;
  3. c. de herbouw niet betreft een (woon)boerderijpand met cultuurhistorische waarde;
  4. d. in afwijking van het bepaalde onder c, kan een woonboerderijpand met cultuurhistorische waarde worden herbouwd met behoud van inhoudsmaat, indien er geen sprake is van een monument en indien de herbouw noodzakelijk is teneinde het behoud van het beeldkwalitatieve en de cultuurhistorisch waardevolle vormgeving van het te herbouwen boerderijpand op die locatie te kunnen waarborgen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Leenselweg 10, Liessel.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Inleiding

Initiatiefnemer Hendriks is voornemens om het voormalig agrarisch bedrijf aan de Leenselweg 10 te Liessel te herontwikkelen naar een dienstverlenend bedrijf in data analyse. De voormalige koeienstal wordt hiertoe gesloopt. In plaats van de koeienstal wordt een Vlaamse schuur gerealiseerd die in gebruik genomen wordt als bedrijfsgebouw. Tevens wordt de voormalige kippenschuur in een nieuwerwetse stijl herbouwd en in gebruik genomen als bedrijfsgebouw. De herontwikkeling van de locatie gaat gepaard met een flinke investering in het landschap. Een gebied van 4,5 hectare dat gelegen is tussen het voormalige agrarisch bouwvlak en de Astense Aa wordt landschappelijk en ecologisch versterkt. 3,3 Hectare hiervan wordt omgezet van de agrarische bestemming naar de bestemming natuur. Door de samenwerking tussen initiatiefnemer Hendriks en het waterschap wordt beekherstel van de Astense Aa over een lengte van 800 meter mogelijk gemaakt. De ontwikkeling van de natuur en het landschap binnen het plangebied wordt bovendien in samenhang met de ontwikkeling van het beekdal door het waterschap vormgegeven.

1.2 Voorgeschiedenis

Sinds 2007 is de initiatiefnemer in samenwerking met het waterschap bezig geweest met de ontwikkeling van een nieuw landgoed waarbij de VAB ontwikkeling (voormalige agrarische bedrijfsbebouwing) die met voorliggend bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt plus de ontwikkeling van 2 landhuizen in samenhang met de ontwikkeling van het beekdal van de Astense Aa en de realisatie van 8,4 hectare nieuwe natuur voorzien was. Vanwege de geuroverlast van een intensief agrarisch bedrijf in de omgeving heeft de initiatiefnemer hier uiteindelijk van afgezien.

De ontwikkeling die in voorliggend bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt komt in grote lijnen overeen met de landgoedontwikkeling. Het waterschap neemt van het gebied dat ooit als landgoed ontwikkelt zou worden 3,9 hectare grond over van Hendriks en ontwikkelt daar het beekdal langs de Astense Aa. Hendriks realiseert 4,5 hectare natuur en landschap en de VAB ontwikkeling.

1.3 Plangebied

Het plangebied is gelegen tussen de Leenselweg, de Astensedreef en de Astense Aa. De locatie is kadastraal bekend als gemeente Deurne, sectie R, nummer 852, R 853 gedeeltelijk en een heel klein deel van 638.

De Astense Aa en de zone waarin het beekherstel en een ecologische verbindingszone worden voorzien zijn aangrenzend buiten het plangebied gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201701-C001_0001.png"

Luchtfoto met plangebied. (bron: google maps)

1.4 Geldend Bestemmingsplan

De geldende juridisch-planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in het bestemmingsplan “Tweede herziening bestemmingsplan Buitengebied” van de gemeente Deurne. Dit bestemmingsplan is door de raad van de gemeente Deurne na tussenuitspraak van de Raad van State opnieuw vastgesteld op 16 februari 2016.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201701-C001_0002.png"

Uitsnede verbeelding vigerend bestemmigsplan. (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

De locatie van het voormalig agrarisch bedrijf is gelegen binnen de bestemming 'Agrarisch' waarbij het voormalige agrarische bedrijf op een bouwvlak is gelegen. De grond richting de Astense Aa is gelegen binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden'.

Over het agrarisch bouwvlak liggen de gebiedsaanduidingen 'Wetgevingzone - omgevingsvergunning bufferzone bestaande bebouwing (peildatum 1 juli 2008)' en 'Wetgevingzone - wijzigingsgebied ontwikkelingscluster 8'.

Over het gehele plangebied liggen de gebiedsaanduidingen 'Overige zone - beperkingen veehouderij' en 'Vrijwaringszone – radarverstoringsgebied'.

Over het oostelijk deel van het plangebied ligt, uitgezonderd de agrarische gebouwen, de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3'.

1.5 Leeswijzer

In voorliggende toelichting wordt na dit inleidende hoofdstuk in hoofdstuk twee het voorgenomen plan beschreven. In hoofdstuk drie wordt ingegaan op het beleid van de verschillende overheden dat van toepassing is. In hoofdstuk vier wordt de haalbaarheid van het plan getoetst aan de relevante milieu- en omgevingsaspecten zoals natuur en landschap, cultuurhistorie, milieu, etc. In hoofdstuk vijf vindt een algehele afweging plaats, in hoofdstuk zes wordt de opzet van de juridische regeling beschreven. Tenslotte komen in het zevende hoofdstuk de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.

Hoofdstuk 2 Plangebied En Planontwikkeling

2.1 Historie

Op de historische kaart uit 1892 is de (destijds) meanderende loop van de Astensche Aa goed te zien. Het beekdal bestond uit nat bos. Haaks op het natte beekdal waren kleine, rechte percelen weilanden. Aansluitend de akkers. Meer noordelijk, waar de droge zandgronden beginnen, bevond zich (droog) bos en heide. De oude nederzetting Leensel, aan de rand van het beekdal, bestaat uit losse bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201701-C001_0003.png"

Uitsnede historische kaart rond 1900. (bron: www.topotijdreis.nl)

2.2 Bestaande Situatie

Het huidige beeld van de loop van de Astensche Aa verschilt sterk van dat uit de 19e eeuw. De oorspronkelijk meanderende beek is nu rechtgetrokken. De Astensche Aa is tussen 1960 en 1970 over bijna de hele lengte van 50 km gekanaliseerd ten behoeve van de landbouw (afwatering). Alleen over een stuk van 2 km is de oude loop in ere gehouden. Dit deel is het natuurgebied 'De Berken' van het Brabants Landschap.

Het huidige beeld is rationeler van opzet dan in de 19e eeuw. De percelen zijn ruimer, de Astensche Aa is gekanaliseerd en de bebouwing is toegenomen. Het landschap wordt doorsneden door de A67, die op een talud is aangelegd en daardoor een sterke impact op het gebied heeft gekregen. De enige overgebleven historische relikten zijn het buurtschap Leensel, de Astensedreef en het bos ten noorden van het plangebied.

De bebouwing rond het plangebied bestaat uit een landbouwmechanisatiebedrijf, een manege en het 'Duits keetje' (woning) in een tuinachtige omgeving.

2.3 Planvoornemen

Het plangebied heeft een grootte van circa 5 ha, waarbij 4,5 ha wordt ingericht als natuur. De overige 0,5 ha beslaat een bouwvlak, waarbinnen de bestaande karakteristieke woonboerderij, een bestaand bijgebouw, de nieuw te realiseren Vlaamse schuur en de te

herbouwen kippenschuur vallen. Een deel van de 4,5 ha natuur (1,2 ha) houdt een agrarische bestemming zodat de eigenaar de mogelijkheid heeft om hier paarden te weiden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201701-C001_0004.png"

Inrichtingsschets Herontwikkeling Leenselweg 10. (bron: Pouderoyen Compagnons). Als bijlage bij voorliggend plan op A3 formaat. Het rood omlijnde gebied en het gebied ten zuiden daarvan maken geen onderdeel uit van het bestemmingsplan.

2.4 Herontwikkeling Voormalig Agrarisch Bouwvlak

De herontwikkeling van het agrarisch bouwvlak is niet gewijzigd ten opzichte van het plan voor de ontwikkeling van het nieuwe landgoed. De karakteristieke woonboerderij met een bestaand bijgebouw bij de woning van circa 160m² blijven behouden. De voormalige koeienstal van 600m² wordt gesloopt en hiervoor wordt een karakteristieke Vlaamse schuur van 350m² terug gebouwd. Deze Vlaamse schuur zal gedeeltelijk fungeren als bergingsruimte ten behoeve van materieel voor het onderhoud van de natuur en gedeeltelijk in gebruik worden genomen als ontvangst/workshopruimte. Tevens wordt de voormalige kippenschuur van 160m² herbouwd en getransformeerd naar een kantoorruimte en gastenverblijf. In het gastenverblijf kan maximaal 2 weken aaneengesloten verbleven worden.

Het bebouwingscluster wordt ontsloten vanaf het kavelpad dat dwars door het gebied heen snijdt, ondersteund door een eenzijdige transparante eikenstructuur. Enkel het eerste deel van het kavelpad heeft een verharde structuur. Voor de bezoekers is er voldoende parkeergelegenheid. Bezoekers kunnen tevens gebruik maken van de parkeergelegenheid aan de noordzijde, grenzend aan de Astensche dreef. Deze aftakking gaat over in een onverhard kavelpad, dat aansluit op het brede kavelpad.

Bij de indeling van het erf is er rekening gehouden met de openheid van het landschap, een samenhangende structuur en de wensen van de opdrachtgever.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201701-C001_0005.png"

Referentiebeelden kippenschuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201701-C001_0006.png"Referentiebeelden Vlaamse schuur

2.5 Overgang Cultuur/natuurlandschap

Het cultuurlandschap gaat geleidelijk over in het natuurlandschap. In deze zone wordt het open karakter van het landschap verbonden met het bebouwingsensemble, waarbij zichtvelden ontstaan richting gebiedskenmerkende en landschappelijke elementen.

Ten zuiden van het kavelpad, richting het beekdal komt nat bloemrijk grasland voor. Verder richting de beek komt geleidelijk meer bebossing voor. De oostelijke poel heeft een meanderende structuur met natuurlijke oeverzone en versterkt de ecologische waarden en het zichtveld vanaf de bebouwingscluster. Langs de poel wordt er een treurwilg geplaatst die het visuele beeld versterkt. Ten oosten van de poel wordt in de toekomst in een helofytenfilter voorzien, waardoor afvalwater kan worden gezuiverd tot een kwaliteit die onschadelijk is voor het milieu.

2.6 Natuur En Landschap

Het herstel van het beekdal staat centraal in de fysieke ontwikkeling van het plangebied, waarbij het terugbrengen van de meanderende loop van de Astensche Aa, typerende natte bosschages, rechthoekige percelen grasland haaks op het natte beekdal en de daarachter gelegen akkers relevante uitgangspunten zijn voor het ontwerp. Het beekdal maakt geen onderdeel uit van het plangebied maar het ontwerp van het plangebied hangt wel samen het voorziene herstel van het beekdal.

In het landschapsplan dat als Bijlage 1 Landschapsplan bij de regels van voorliggend bestemmingsplan is opgenomen, is de Astense Aa als een bosbeek ingericht. Bij inrichting van de Astense Aa als bosbeek wordt aan de zuidzijde van de meanderende beek een dichte bebossingstructuur voorgesteld. Aan de noordzijde van de beek wordt deze structuur op de gronden van Hendriks afgewisseld met populierenbossen in een gridstructuur en open doorzichten. De houtwallen die haaks op het beekdal worden gerealiseerd zijn verschillend van structuur en creëren een ruimtelijk karakter. De houtwallen zijn afgerasterd.

Opgemerkt wordt dat met het waterschap reeds gesproken is over het inrichten van de Astense Aa als bosbeek. Het waterschap is hier positief over maar heeft de inrichting van de beek nog niet definitief uitgewerkt. De inrichting van het plangebied van Hendriks heeft ook als de beek anders wordt ingericht kwaliteit.

Het koepad/wandelpad is voorzien van veeroosters en completeert de agrarische uitstraling. De natuurzone wordt versterkt door het realiseren van een tweetal poelen met natuurlijke oeverzone. Deze poelen versterken de ecologische waarden en passen in het natte gebied.

2.7 Principemedewerking

De gemeente heeft op (dd. 20 09 2016) de eerder verleende principe medewerking voor de landgoedontwikkeling (dd. 10-06-2014) herzien en daarmee opnieuw principe medewerking verleend.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.

Onderhavige ontwikkeling is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het rijk een nationaal belang heeft aangewezen, derhalve heeft de SVIR geen consequenties voor voorliggend plan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. In het Barro, ook wel bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn de 13 nationale belangen conform de SVIR opgenomen die juridische borging vereisen. Dit betreft onder meer de Ecologische Hoofdstructuur en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Onderhavige ontwikkeling heeft geen gevolgen voor aangewezen nationale belangen, derhalve heeft het Barro geen consequenties voor voorliggend plan.

Besluit ruimtelijke ordening; ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6 van het Bro is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. Deze ladder stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting dient te voldoen aan de volgende voorwaarden:

  1. 1. er wordt beschreven dat een voorgenomen stedelijke ontwikkeling

voorziet in een actuele regionale behoefte (trede 1);

  1. 2. er wordt beschreven in hoeverre de behoefte zoals beschreven in

trede 1 binnen bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen;

  1. 3. (trede 2);indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen wordt aanvullend beschreven in hoeverre locaties buiten bestaand stedelijk gebied passend ontsloten zijn of zodanig worden ontwikkeld, gebruik makend van verschillende middelen van vervoer.

De vraag is allereerst of het voorliggende plan een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro mogelijk maakt. De hoofdregel die de Afdeling hanteert hierbij is dat planologische gebruikswijzigingen zonder een toename van bouwmogelijkheden niet kwalificeren als Ladderplichtige stedelijke ontwikkelingen.

Voorliggende ontwikkeling voorziet niet in een toename van bouwmogelijkheden. In de huidige situatie is 760 m2 aan bedrijfsgebouwen aanwezig en in voorliggend bestemmingsplan worden de bedrijfsgebouwen begrensd op 510m 2.

Er is in voorliggend geval derhalve geen sprake van een Ladderplichtige stedelijke ontwikkeling.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Provinciale Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010- partiele herziening 2014

Op 7 februari 2014 hebben Gedeputeerde Staten deze gedeeltelijke herziening van de Structuurvisie vastgesteld, die op 19 maart 2014 in werking is getreden. De Structuurvisie geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040) alsmede een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant.

In de structuurvisie zijn de kwaliteiten van provinciaal belang aangegeven en op basis hiervan zijn keuzes gemaakt voor het provincialebeleid. Hiertoe zijn vier ruimtelijke structuren onderscheiden:

- de groenblauwe structuur;

- het landelijk gebied;

- de stedelijke structuur;

- de infrastructuur.

De zonering is bepalend voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de diverse functies in het buitengebied, voor zover deze het provinciaal belang aangaan.

De planlocatie is gelegen in het landelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201701-C001_0007.png"

Uitsnede Structurenkaart Structuurvisie Ruimtelijke Ordening Noord-Brabant met ligging plangebied indicatief. Gele arcering=landelijk gebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Landelijk gebied

De provincie beschouwt het landelijk gebied als een gebied waarbinnen een menging van functies aanwezig is: het gemengd landelijk gebied. De mate van menging varieert daarbij van de gebieden waarbinnen meerdere functies in evenwicht naast elkaar bestaan tot gebieden waar de land- en tuinbouw de dominante functie is.

Naast ruimte voor de land- en tuinbouw is hier ook ruimte voor de ontwikkeling van niet-agrarische functies, zoals toerisme, recreatie, kleinschalige bedrijvigheid, zorgfuncties etc. Dit kan door verbreding van agrarische activiteiten maar ook als zelfstandige functie, met name op vrijkomende locaties. Rondom steden, dorpen en natuur is er in de meeste gevallen feitelijk sprake van een gemengde plattelandseconomie. In de gebieden rondom dorpen is daarbij meer ruimte voor de ontwikkeling van functies die zich richten op de inwoners van die kernen, in de gebieden rondom de groenblauwe structuur is de ontwikkeling van functies meer afgestemd op het ondernemen in een groene omgeving en de versterking van natuur- en landschapswaarden. Bestaande ontwikkelingsmogelijkheden van in het gebied voorkomende functies worden gerespecteerd. In het gebied is een toenemende menging van wonen, voorzieningen en kleinschalige bedrijvigheid mogelijk. Nieuwe ontwikkelingen dienen wel rekening te houden met hun omgeving en bij te dragen aan een versterking van de gebiedskwaliteiten. De provincie wil daarnaast ruimte bieden voor de verdere ontwikkeling van de land- en tuinbouw, mits deze bijdraagt aan een verdere verduurzaming van de sector.

Gebiedspaspoort

Een specifiek onderdeel van de structuurvisie vormen de zogeheten Gebiedspaspoorten. Dit betreft een uitwerking van de structuurvisie en daarmee een apart document, waarin de provincie aangeeft welke landschapskenmerken zij bepalend vindt voor de kwaliteit van een gebied of een landschapstype (de kernkwaliteiten van Noord-Brabant). De provincie geeft tevens haar ambities weer voor de ontwikkeling van de landschapskwaliteit in die gebieden. Ontwikkelingen kunnen een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van nieuwe en gebiedseigen kwaliteiten. In het geval dat gemeenten of andere partijen initiatiefnemer zijn, vraagt de provincie de landschapskenmerken en de ambities van de paspoorten uit te werken in hun eigen plannen, ze te betrekken in de afwegingen bij ruimtelijke planvorming en daaraan uitvoering te (laten) geven in plannen. Het plangebied is gelegen binnen het gebiedspaspoort 'De Peelrand'.

Gebiedspaspoort De Peelrand

De Peelrand is een overwegend oud en gevarieerd zandlandschap met een kralensnoer van agrarische nederzettingen, akkercomplexen, weilanden en bossen. Tussen de dorpen liggen vaak oude bebouwingslinten, van waaruit het gebied is ontgonnen. In het gebied komen peelrandontginningen voor die grenzen aan de Peelkern, en oude zandontginningen, die met name grenzen aan Meierij en Kempen.

De ambitie van de provincie voor De Peelrand bestaat uit het versterken van het kleinschalige en afwisselende karakter door o.a.;

- ruimte te geven aan verbreding van de landbouw, recreatie, landgoedontwikkeling en andere vormen van wonen binnen de oude zandontginningen en met name in agrarische bebouwingslinten in combinatie met investeringen in het kleinschalige karakter van het landschap;

- herstel van de natuurlijke processen in bovenloop en brongebied van het

beeksysteem van de Aa.

Het plan past binnen de beleidsuitgangspunten zoals opgenomen in de structuurvisie RO.

3.2.2 Verordening ruimte 2014 (geconsolideerde versie 1 jan 2017)

In de Verordening ruimte (2014, geconsolideerde versie 2016) zijn regels opgenomen waarvan de provincie het belangrijk acht dat die door iedere gemeente worden toegepast bij ruimtelijke besluiten.

De volgende thema's zijn voor de planlocatie met name van belang:

  • Gemengd landelijk gebied;
  • Niet-agrarische functies;
  • Ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap.

Gemengd landelijk gebied

Het plangebied maakt onderdeel uit van het gemengd landelijk gebied. Dit betreft agrarische gronden, gelegen buiten de groenblauwe structuur (groenblauwe mantel of ecologische hoofdstructuur). Het gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies.

Land- en tuinbouw zijn daarbij de grootste ruimtegebruikers. Voor alle veehouderijbedrijven zijn stringente randvoorwaarden voor de ontwikkelingsmogelijkheden opgenomen. In het gebied worden de agrarische functies in samenhang met de andere functies uitgeoefend.

Niet-agrarische functies

In artikel 7.10 zijn de bepalingen ten aanzien van niet agrarische functies in gemengd landelijk gebied opgenomen. Het gaat hierbij niet om ontwikkelingen waarvoor bijzondere bepalingen zijn opgenomen, zoals wonen, landgoederen en ruimte voor ruimte. Het betreffen zowel omschakelingsmogelijkheden als nevenactiviteiten. Overige niet-agrarische ontwikkelingen zijn mogelijk indien er sprake is van een vestiging op een bestaand bouwperceel. In het artikel zijn onder a t/m i de voorwaarden opgenomen voor vestiging. In het tweede lid is aangegeven dat uitbreiding van een niet-agrarische functie altijd mogelijk is, indien voldaan wordt aan de bepalingen uit het eerste lid. In het derde lid wordt de mogelijkheid geboden voor een redelijke uitbreiding van bestaande niet agrarische functies. Specifiek binnen gemengd landelijk geldt dat een afweging wordt gevraagd overeenkomstig artikel 7.1 van deze verordening. Dit betekent dat bepaald moet worden of het gebied wordt aangewezen als gemengde plattelandseconomie of dat een in hoofdzaak agrarische economie wordt nagestreefd.

Voorwaarden voor vestiging van een niet-agrarische functie (artikel 7.10 lid 1 a t/m i) in gemengd landelijk gebied zijn hieronder op een rij gezet. Een bestemmingsplan dat is gelegen in gemengd landelijk gebied kan voorzien in een vestiging van een niet-agrarische functie mits:

  1. a. de totale omvang van het bouwperceel van de beoogde ontwikkeling ten hoogste 5.000 m2 bedraagt;
  2. b. dit bijdraagt en past binnen de beoogde ontwikkeling van gemengd landelijk gebied als bedoeld in artikel 7.1;
  3. c. is verzekerd dat overtollige bebouwing wordt gesloopt;
  4. d. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een bedrijf, behorend tot de milieucategorie 3 of hoger;
  5. e. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot twee of meer zelfstandige bedrijven;
  6. f. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een al dan niet zelfstandige kantoorvoorziening met een baliefunctie;
  7. g. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot al dan niet zelfstandige detailhandelsvoorziening met een verkoopvloeroppervlakte van meer dan 200 m2;
  8. h. is aangetoond dat de ruimtelijke ontwikkeling ook op langere termijn past binnen de op grond van deze verordening toegestane omvang;
  9. i. de beoogde activiteit niet leidt tot een grootschalige ontwikkeling.

Ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap

Ten behoeve van de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit is in de provinciale Verordening de 'zorgplicht' opgenomen. Dit betekent dat ieder plan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied dient bij te dragen aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Daarnaast is in de Verordening het beleidsvoornemen opgenomen met betrekking tot 'kwaliteitsverbetering van het landschap'. De vereiste kwaliteitsverbetering koppelt ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied aan een concrete tegenprestatie gericht op een verbetering van de kwaliteit van het landschap. Op basis van het gemeentelijk beleidskader kwaliteitsverbetering valt de ontwikkeling van de nevenactiviteit die middels onderhavig bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt in categorie 3 van ruimtelijke ontwikkelingen.

Onderhavig initiatief heeft betrekking op de herontwikkeling van de voormalige agrarisch bedrijfslocatie. De locatie is niet gelegen in de ecologische hoofdstructuur, groenblauwe mantel, grondwaterbeschermingsgebied, boringsvrije zone danwel een aardkundig of cultuurhistorisch waardevol vlak. De herontwikkeling voldoet aan de regels voor niet-agrarische functies in het gemengd landelijk gebied;

  • De totale omvang van het bouwperceel inclusief parkeren en ontsluiting is 5.000 m2.
  • De ontwikkeling doet geen afbreuk aan de ontwikkeling van de agrarische economie in het omliggende gebied.
  • Overtollige bebouwing in de vorm van de voormalige koeienstal wordt gesloopt.
  • Het beoogde bedrijf valt binnen de milieu categorie 1.
  • De ontwikkeling leidt niet tot 2 zelfstandige bedrijven en leidt niet tot een zelfstandige kantoor-, balie-, of detailhandelsfunctie,
  • Ten behoeve van het dienstverlenende bedrijf wordt geen uitbreiding voorzien. De ontwikkeling past binnen de op grond van de verordening toegestane omvang.
  • De beoogde ontwikkeling leidt niet tot een grootschalige ontwikkeling.

De herontwikkeling van de voormalige agrarische bedrijfslocatie vindt plaats op een bestaand bouwperceel en daarbij is er geen sprake van uitbreiding van het op grond van het geldende bestemmingsplan toegestane ruimtebeslag. Derhalve wordt voldaan aan de regels voor zuinig ruimtegebruik.

De kwaliteitsbijdrage aan landelijk gebied is vormgegeven in de ontwikkeling van 3,3 ha nieuwe natuur welke als voorwaarde is gekoppeld aan de planregels. Daarmee is de kwaliteitsbijdrage ook in juridische zin geborgd. In paragraaf 3.3.3 is de kwaliteitsbijdrage nader toegelicht en gemotiveerd.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Deurne

Met de structuurvisie wil de gemeente regie voeren op de ontwikkelingen en processen die voor de toekomst van Deurne van belang zijn. Ontwikkelingen die het goed wonen, leven en werken ondersteunen wil de gemeente kunnen faciliteren en stimuleren. Ontwikkelingen die afbreuk doen aan de toekomst van Deurne wil de gemeente waar mogelijk voorkomen.

Vrijkomende agrarische gebouwen kunnen aangewend worden voor nieuwe economische functies. Dit kan een impuls geven voor de lokale economie en een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Nieuwe functies binnen VAB's zijn uitsluitend mogelijk wanneer passend in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201701-C001_0008.png"

Uitsnede structuurvisiekaart met ligging planlocatie.

De planlocatie is conform de structuurvisie gelegen binnen het 'Landschappelijk waardevol gebied'.

Landschappelijk waardevol gebied

Het landschappelijk waardevolle gebied vormt de overgang tussen de bos- en natuurgebieden en het overige agrarische gebied en de kernen van de gemeente Deurne. Dit gebied wordt gevormd door met name grondgebonden agrarisch gebied (vaak met landschappelijke en natuurlijke waarden), de beekdalen en het kleinschalige cultuurlandschap ertussen (zoals Helenaveen). De belangrijkste functie in het gebied is de agrarische functie, met belangrijke nevenfuncties voor natuur, water en (niet-bezoekersintensieve) recreatie.

Het landschappelijk waardevolle gebied heeft belangrijke kwaliteiten op met name landschappelijk, natuurlijk, cultuurhistorisch en ruimtelijke-functioneel vlak. Door de kleinschaligheid en de specifieke waarden binnen dit gebied zal de transitie van deze zone op een andere wijze plaatsvinden dan in het primaire overige agrarische gebied. Functionele verbreding is te verwachten. Deze verbreding kan een motor zijn voor de versterking van de aanwezige waarden. Ontwikkelingen in het gebied zullen altijd in relatie tot deze waarden dienen plaats te vinden.

Kleinschalige ontwikkelingen, met een goede ruimtelijke inpassing op diverse schaalniveaus die een versterking van de aanwezige waarden kunnen vormen, zijn kansrijk in dit gebied. Er dient evenwel altijd een locatiespecifieke afweging plaats te vinden.

Het planvoornemen is gericht op de vestiging van een dienstverlenend bedrijf in data-analyse op een VAB-locatie in het buitengebied in het gehucht Leensel. De ontwikkeling gaat gepaard met een forse bijdrage (3,3 ha nieuwe natuur) aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. Het initiatief past derhalve binnen het streven van de structuurvisie van de gemeente Deurne.

3.3.2 Groenstructuurplan en groene parels

Groenstructuurplan

De gemeente Deurne heeft op 16 december 2009 het groenstructuurplan vastgesteld. Het groenstructuurplan geeft een integrale- en langetermijnvisie op hoofdlijnen aan voor de looptijd van 10 tot 20 jaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201701-C001_0009.png"

Uitsnede groenstructuurplan met plangebied indicatief.

Ten zuiden van het plangebied is het beoogde 'herstel van de natuurlijke beekloop' van de Astense Aa aangeduid. Tevens is een solitaire boom in het plangebied aangeduid.

Groene parels

Naast het groenstructuurplan is er specifiek beleid opgesteld voor groene waardevolle elementen, de groene parels. Op een kaart zijn de groene parels vastgelegd. Groene parels mogen, sinds vaststelling van de gewijzigde Algemene Plaatselijke Verordening (APV), niet gekapt worden. Kappen is pas mogelijk nadat er een omgevingsvergunning is verleend. Op de kaarten van de Groene parels is het plangebied niet nader aangeduid.

Voorliggend plan heeft geen negatieve gevolgen voor de gemeentelijke groenstructuur. De solitaire boom wordt met onderhavig initiatief niet aangetast. Het initiatief levert een positieve bijdrage aan het herstel van de natuurlijke beekloop van de Astense Aa. Door de samenwerking tussen de initiatiefnemer en het waterschap wordt beekherstel over een lengte van 800 meter mogelijk gemaakt.

3.3.3 Gemeentelijk beleidskader kwaliteitsverbetering / Nota Kostenverhaal 2014

De gemeente vereist conform de gestelde voorwaarden uit de provinciale Verordening Ruimte, dat elke ruimtelijke ontwikkeling die een wezenlijk ruimtelijk effect heeft op de omgeving gepaard moet gaan met kwaliteitsverbetering van het landschap.

Functieverandering naar een niet agrarische bedrijfsfunctie wordt beschouwd als een categorie 3 ontwikkeling. Voor dergelijke ruimtelijke ontwikkelingen wordt bovenop de basisinspanning (zijnde algemene kwaliteitseisen in het kader van de algemene zorgplicht alsmede een goede landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan) een extra ruimtelijke kwaliteitstoevoeging vereist, de basisinpassing-plus.

Er kan op meerdere wijze geïnvesteerd worden in extra ruimtelijke kwaliteitstoevoeging. Dit kan onder meer door een extra robuuste landschappelijke inpassing van bebouwing en bestemmingsvlakken en/of de aanleg cq herstel van natuur- en landschapselementen (zoals akkerranden, poelen, hakhoutwallen, etc) alsmede sloop van overtollige bebouwing ter versterking van de landschapsstructuur.

De gemeente heeft als uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen dat maatregelen voor de kwaliteitsverbetering van het landschap in ieder geval ook op de planlocatie zelf of op direct aangrenzende gronden dient plaats te vinden.

Op basis van het Gemeentelijk beleidskader kwaliteitsverbetering landschap ligt de planlocatie in het beekdallandschap. De verkaveling in het beekdal kent van oorsprong een langgerekt patroon, haaks op de beekloop. De bebouwing ligt van oudsher op de overgang van het lage beekdal (grasland) en de hoger gelegen akkers. Kleine landschapselementen zoals houtwallen, houtsingels en sloten accentueren de perceelsgrenzen. In samenhang met kleine bospercelen ontstaat er zo een landschapsbeeld met een kleinschalig karakter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201701-C001_0010.png"

Uitsnede kaart landschapstypen gemeente beleidskader kwaliteitsverbetering.

Voor het bepalen van de hoogte van de vereiste extra kwaliteitstoevoeging voor categorie 3 ontwikkelingen heeft de gemeente Deurne in haar Nota Kostenverhaal 2014 gekozen voor het aanhouden van forfaitaire bedragen. Bij functieverandering dient 20% van de waardevermeerdering te worden geïnvesteerd in de kwaliteitsverbetering.

Onderhavig initiatief heeft betrekking op de vestiging van een dienstverlenend bedrijf in data analyse. Het bedrijf wordt landschappelijk ingepast met een houtwalstructuur aan de noordzijde en hagen aan de zuid- en westzijde.

Daarnaast wordt in het kader van de kwaliteitsverbetering 3,3 ha landbouwgrond omgezet naar natuur in de vorm van natte boschages en rechthoekige kavels grasland met houtwallen loodrecht op de beek. Het bestaande bouwvlak wordt verkleind van 9.370 m2naar 5.000 m2.. Tevens wordt de maximale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen begrensd op 510 m2. De huidige omvang van de bedrijfsgebouwen is 760 m2. Zie verder Bijlage 1Landschapsplan van de regels, waarin een nadere verantwoording van de ruimtelijke kwaliteitsverbetering is opgenomen.

3.3.4 Ruimte voor dynamiek

Hoofdstuk 4 Milieu- & Omgevingsaspecten

4.1 Milieu

4.1.1 Bedrijven en milieuzonering

Vanuit het aspect 'goede ruimtelijke ordening' dient er voldoende ruimtelijke scheiding te zijn tussen hinderveroorzakende (o.a. bedrijven) en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Voorgaande moet op twee manieren getoetst worden. Enerzijds wordt er gekeken of het perceel kwetsbaar is voor hinder en anderzijds wordt bekeken of het perceel zelf veroorzaker is van hinder.

Voor de toetsing kan onder meer gebruik worden gemaakt van de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' waarin voor de onderscheiden bedrijfsactiviteiten generieke afstandsnormen zijn opgenomen. Dit betreffen conform jurisprudentie richtafstanden, die indicatief zijn voor een goede ruimtelijke ordening. Bij de toetsing van concrete situaties dient echter maatwerk te worden geleverd. Afwijking van de generieke richtafstanden uit de VNG publicatie is hierbij mogelijk, mits dit goed kan worden gemotiveerd.

Het plan voorziet in het herontwikkeling van een voormalig agrarisch bedrijf naar een dienstverlenend bedrijf in data analyse met een milieucategorie 1. In de directe nabijheid van het plangebied, op 10 meter afstand aan de noordzijde op Leenselweg 6, bevindt zich een landbouwmechanisatie en handelsbedrijf. Als dit bedrijf vergeleken wordt met een 'dienstverlenend bedrijf ten behoeve van de landbouw' conform de richtafstandenlijst van de VNG dan kent het bedrijf een richtafstand voor geluid van 50 meter, een richtafstand voor geur van 30 meter en een richtafstand voor stof van 10 meter. Ten aanzien van de bestaande geur- en geluidgevoelige woning binnen het plangebied wijzigt er niets ten opzichte van de bestaande situatie. De bestemmingswijziging van de woning is derhalve niet van invloed op het bedrijf aan de Leenselweg 6.

De bedrijfsgebouwen in de nieuwe situatie zijn geen geluidgevoelige objecten. De bedrijfsgebouwen hoeven ook niet als geurgevoelig beschouwd te worden omdat de werknemers van het bedrijf onregelmatig werkzaam zijn op het bedrijf. Het betreft internationale werknemers die onregelmatig een aantal dagen achter elkaar (maximaal 2 weken aaneengesloten) op het bedrijf werkzaam zijn. Werknemers overnachten dan ook op het bedrijf maar omdat dit slecht een beperkt aantal nachten per keer is betreffen de bedrijfsgebouwen geen geurgevoelig object in de zin van de Wet geurhinder en veehouderij.

Het planvoornemen is derhalve niet belemmerend voor het bedrijf aan de Leenselweg 6.

Op het adres Leensel 20 was tot voor kort een varkenshouderij gevestigd. In het vigerende bestemmingsplan kent dit adres de functieaanduiding 'intensieve veehouderij'. Sinds mei 2015 is de vergunning voor dit bedrijf ingetrokken en is er feitelijk geen sprake meer van een veehouderij. Het opnieuw ontwikkelen van deze locatie is gezien de woningen die rondom gelegen zijn gelegen onmogelijk. Het planvoornemen is derhalve niet belemmerend voor deze locatie.

Het plan voorziet in de vestiging van bedrijf in data analyse. De activiteit is als 'informatietechnologiebureau' opgenomen in de VNG handreiking Bedrijven en milieuzonering. Er geldt alleen een richtafstand voor geluid van 10 meter. Binnen een cirkel van 10 meter van het plangebied zijn er geen geluidgevoelige objecten gelegen. Derhalve veroorzaakt het planvoornemen geen hinder voor omliggende gevoelige objecten.

4.1.2 Bodem

Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Ten behoeve van voorliggend planvoornemen is derhalve door Aelmans Eco BV (E171055.001/HWO, 6 oktober 2017) een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is als Bijlage 2 Bodemonderzoek opgenomen in voorliggend bestemmingsplan.


Naar aanleiding van het uitgevoerde bodemonderzoek kan het volgende gesteld worden:

  • Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn er geen beperkingen en/of belemmeringen verbonden ten aanzien van de beoogde bestemmingsplanwijzigingen en het beoogd toekomstig gebruik ten behoeve van woon- en werkdoeleinden ter plaatse van onderhavig perceel.
  • Uitzondering op vorenstaande betreft de onverharde groenstrook onder de regendrup rondom de ligboxenstal.


Deze strook dient tijdig (voorafgaande aan verdergaande sloopwerken) verwijderd te worden en naar een daartoe erkende verwerker afgezet te worden. Alvorens men de grond alhier kan saneren dient een saneringsplan of BUS-melding te worden opgesteld en ter accordering aan het bevoegd gezag te worden voorgelegd. Het is aanbevelingswaardig om voorafgaande aan de sloop van de opstallen deze grond te verwijderen;


Conclusie

Het aspect bodem is niet belemmerend voor het planvoornemen.


Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Ten behoeve van voorliggend planvoornemen is derhalve een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.

4.1.3 Geluid

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient op basis van de Wet geluidhinder onderzocht te worden of sprake is van geluidsoverlast, in het bijzonder in verband met verkeer of bedrijven. Het plan voorziet niet in het toevoegen van een geluidgevoelig object.

Het plan voorziet ook niet in een geluidhinder veroorzakende functie.

Het aspect geluid legt geen restricties op aan onderhavig planvoornemen.

4.1.4 Goed woon- en leefklimaat, geur, fijnstof en endotoxinen

Geur

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling ook getoetst worden op het aspect geur. Enerzijds dient getoetst te worden of ter plaatse een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Anderzijds mogen bestaande agrarische bedrijven door het nieuwe initiatief niet onevenredig worden belemmerd in hun ontwikkelingsmogelijkheden. Het planvoornemen voorziet niet in een nieuw geurgevoelig object. De bedrijfswoning is reeds in de bestaande situatie aanwezig en het bedrijf in data analyse hoeft niet als geurgevoelig te worden aangemerkt vanwege de onregelmatige aanwezigheid van werknemers.

Daarnaast is het zo dat in een cirkel van 250 meter rond het nieuwe bouwvlak geen agrarische bedrijven gelegen zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201701-C001_0011.png"

Uitsnede kaart 'indicatieve achtergrondbelasting' geurvisie gemeente Deurne. met plangebied globaal aangeduid.

Ten behoeve van een goed woon- en leefklimaat is in het kader van de gemeentelijke geurverordening reeds in beeld gebracht wat de geurhindersituatie is binnen de gemeente. Ter plekke van het plangebied is blijkens de gemeentelijke geurgebiedsvisie sprake van een goed woon- leefklimaat, zie voorgaande afbeelding.

Een en ander leidt tot de conclusie dat het aspect geur geen belemmering vormt voor onderhavig plan.

Fijnstof

De fijnstofconcentratie ter plaatse van het plangebied is gelegen tussen 0 – 25 ì³g/m³ en voldoet daarmee aan de normen uit het Besluit Luchtkwaliteit.

Endotoxinen

In de directe omgeving van het plangebied, op een afstand van ± 400 meter, is aan de Leensel 3 te Asten een vleeskuikenhouderij gelegen. Het vleeskuikenbedrijf heeft een fijnstofemissie van 3.520 kg per jaar. De fijnstofemissie heeft direct verband met de hoogte van de endotoxineconcentratie in de omgeving van deze veehouderij. Bij deze fijnstofemissie leidt een afstand van 360 meter de endotoxineconcentratie niet tot onacceptabele gezondsheidsrisico's. Aangezien de afstand tussen het plangebied en de vleeskuikenhouderij groter is dan 360 meter kan binnen het bouwvlak een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.

4.1.5 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wmb), zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen. Dit hoofdstuk staat ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Het doel van titel 5.2 Wmb is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  1. 1. er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  2. 2. een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt, wat wil zeggen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3% ten opzichte van de grenswaarde);
  3. 3. een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden, nadat de EU op 7 april 2009 derogatie heeft verleend.

In artikel 5.16, lid 2 van de Wet milieubeheer is opgenomen wanneer een ontwikkeling wordt aangemerkt als een project in de zin van de Wet milieubeheer. In dit artikel is opgenomen dat er bij het wijzigen van het bestemmingsplan altijd sprake is van een project. Derhalve is bekeken of de luchtkwaliteit onderzocht moet worden.

De wijziging van het plan voorziet in herontwikkeling van een voormalig agrarisch bedrijf naar een dienstverlenend bedrijf in data analyse. De gevolgen van de ontwikkeling voor de luchtkwaliteit zijn beperkt gezien de geringe toename van het aantal verkeersbewegingen. Met behulp van de NIBM-tool van Infomil is volledigheidshalve bepaald of onderhavig plan met betrekking tot het aantal verkeersbewegingen in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht. Hierbij is uitgegaan van een 'worst-case' benadering. Voor het aantal extra verkeerbewegingen als gevolg van het plan is 29 bewegingen (weekdag-gemiddelde) aangehouden, waarvan het aandeel vracht- en trekkerverkeer (vanwege het beheer van het plangebied) maximaal 15 % bedraagt. Uit het resultaat van de berekening blijkt dat onderhavig plan ten aanzien van de toename van het aantal verkeersbewegingen NIBM is, zie navolgende figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201701-C001_0012.png"

De achtergrondconcentratie voor fijn stof (PM10) ter hoogte van het plangebied is gelegen tussen 18-20 ìg/m3 (Bron: www.geodata.rivm.nl). Dit ligt onder de maximaal toegestane jaargemiddelde concentratie van 31,2 ìg/m3 fijn stof in de buitenlucht. De fijnstofconcentratie vormt daarmee geen belemmering voor de realisatie van het plan.

Daarnaast geldt in het kader van het aspect luchtkwaliteit het Besluit gevoelige bestemmingen. Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Dit besluit is om die reden niet op onderhavig bouwplan van toepassing.

Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

4.1.6 Externe veiligheid

De doelstelling van het externe veiligheidsbeleid is het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving door het beheersen van risico's van industriële activiteiten met opslag en transport van gevaarlijke stoffen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat er te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Burgers mogen voor de veiligheid van hun omgeving rekenen op een minimum beschermingsniveau (plaatsgebonden risico). Daarnaast moet de kans op een groot ongeluk met meerdere slachtoffers (groepsrisico) worden afgewogen en verantwoord bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van een risicobron.

De belangrijkste risicobronnen in het kader van de externe veiligheid zijn:

1. Bedrijven (inrichtingen) waar grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004).

2. Transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (via weg, water, spoor). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (april 2015).

3. Buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011).

Aan de hand van de professionele risicokaart zijn de risicobronnen in de directe omgeving van de planontwikkeling weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201701-C001_0013.png"

Uitsnede risicokaart met plangebied globaal aangeduid.

Bedrijven en inrichtingen

Er zijn géén inrichtingen met gevaarlijke stoffen in de directe omgeving gesitueerd.

Transportroutes

Het plangebied ligt op ± 320 meter van de A67. De plaatsgebonden risicocontour van de A67 ter hoogte van het plangebied bedraagt 32 meter. Het plan is buiten deze plaatsgebonden risicocontour van de Rijksweg gelegen. Ook speelt het plasbrandaandachtsgebied geen rol van betekenis vanwege de afstand tot de Rijksweg van meer dan 30 meter. Het plaatsgebonden risico vormt derhalve geen belemmering voor het plan.

Het plangebied is buiten een afstand van 200 meter van de Rijksweg gelegen. Hierdoor speelt het groepsrisico geen rol.

Buisleidingen

Er zijn geen buisleidingen met gevaarlijke stoffen in de directe omgeving van het plangebied gesitueerd.

In de omgeving van het plan zijn in het kader van externe veiligheid geen risicobronnen gelegen.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet daarnaast niet in activiteiten waarin sprake is van veiligheidsrisico's voor de omgeving.

Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig initiatief.

4.2 Archeologie En Cultuurhistorie

4.2.1 Archeologie

In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.

Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta uit 1992. De Wamz is in zijn geheel opgenomen in de Monumentenwet 1988 (Mw art. 38 t/m 60). In de Wamz is vastgelegd dat Rijk, provincies en gemeenten in ruimtelijke plannen rekening houden met het aspect 'archeologie'. De wet beoogt het archeologische erfgoed in hoofdzaak in situ te beschermen.

Er is een archeologisch bureauonderzoek voor het plangebied uitgevoerd door KSP Archeologie (rapportnummer 17095, versie 2.0, 5 oktober 2017 en opgenomen als Bijlage 1Archeologisch onderzoek). Het doel van het archeologische bureauonderzoek was het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Aan het plangebied is een hoge verwachting toegekend voor vuursteenvindplaatsen uit het Laat-Paleolithicum tot en met het Neolithicum vanwege de aanwezigheid van een dekzandrug en het beekdal van de Astensche Aa. Omdat de dekzandrug relatief laag is, is de kans aanwezig dat de omstandigheden voor bewoning en akkerbouw in de daaropvolgende periode minder gunstig was. Op basis hiervan is aan de dekzandrug in het noordoostelijke deel van het plangebied een middelhoge verwachting toegekend voor vindplaatsen uit het Neolithicum tot en met de Volle Middeleeuwen (tot in de 13e eeuw).


De rest van het plangebied ligt in het beekdal van de Astensche Aa. Het beekdal is aangemerkt als aandachtsgebied voor archeologische vondsten die kunnen samenhangen met bewoning op de hoger gelegen gronden ten noorden van het beekdal. Tot op heden zijn er echter geen vindplaatsen bekend op het dekzandrugcomplex in/ten noorden van het plangebied.


De historische beekloop (18e - 20e eeuw) ligt ten zuiden van het plangebied. Het AHN-kaartbeeld levert echter aanwijzingen op voor een oudere beekloop die noordelijker heeft gelegen binnen het plangebied. Als inderdaad een oude beekloop/restgeul aanwezig is, verhoogt dit de kans op archeologische resten. Specifiek geldt hier de verwachting op een voorde/beekovergang vanwege de (middeleeuwse) Leenselweg. In dat verband kunnen ten zuiden van de oude beekloop sporen aanwezig zijn van het buurtschap/blokhuis Leensel.


Wel hebben in de jaren '70 van de 20e eeuw grootschalige (graaf)werkzaamheden in het gebied plaatsgevonden ten behoeve van de ruilverkaveling en normalisatie van de Astensche Aa. Dit kan tot verstoring van het archeologische bodemarchief hebben geleid.


Voor de realisatie van de poel en de gewenste locatie voor het helofytenfilter is op basis van de resultaten van het bureauonderzoek nader archeologisch onderzoek nodig in de vorm van een inventariserend veldonderzoek om vast te stellen of hier archeologische resten aanwezig zijn. De gemeente Deurne, de opdrachtgever en het waterschap Aa en Maas hebben afgesproken dat het nader archeologisch onderzoek in een later stadium kan plaatsvinden als het waterschap voor de hermeandering van de Astensche Aa aan de slag gaat met het archeologisch onderzoek. Op dat moment zullen de opdrachtgever en het waterschap in overleg met de gemeente de strategie en werkwijze voor het archeologisch vervolgonderzoek afstemmen. Op basis van de resultaten van dit bureauonderzoek zal in het bestemmingsplan de dubbelbestemming archeologie worden opgenomen met de verplichting dat nader archeologisch onderzoek (inventariserend veldonderzoek) moet worden uitgevoerd bij bodem-ingrepen die dieper reiken dan 0,5 m om vast stellen of archeologische resten in de bodem aanwezig zijn.


Conclusie

Vanuit het aspect archeologie bestaan geen belemmeringen voor het planvoornemen.

4.2.2 Cultuurhistorie

Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg in werking getreden. Als gevolg van de MoKo is het Bro (artikel 3.6.1, lid 2) gewijzigd. In een bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, rekening is gehouden.

Bij de opstelling en uitvoering van ruimtelijke plannen moet met de cultuurhistorische (landschaps)waarden van bovenlokaal belang rekening worden gehouden. De provincie heeft hiertoe in haar Verordening zogeheten cultuurhistorische vlakken aangeduid. Deze vlakken verdienen specifieke aandacht vanwege de onvervangbaarheid van de aanwezige waarden. Gemeenten dienen de cultuurhistorische waarden en kenmerken van deze gebieden te behouden, herstellen en/of duurzaam te ontwikkelen. Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen hier enkel worden toegestaan, indien zij de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied niet aantasten.

Het plangebied is niet gelegen in een cultuurhistorisch vlak.

In het plangebied zijn daarnaast geen monumentale panden aanwezig. Ook in de omgeving bevinden zich geen (rijks)monumenten die 'aangetast' worden met het voorgenomen initiatief. Daarnaast wordt in de bestaande bebouwingsstructuur en erfindeling geen wezenlijke wijziging aangebracht.

4.3 Leidingen

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient er te worden onderzocht of er leidingen onder het perceel doorlopen, om te voorkomen dat de leiding bij werkzaamheden wordt beschadigd. Daarnaast kan er een omgevingsvergunning benodigd zijn om bepaalde werkzaamheden uit te voeren.

In of in de directe nabijheid van de planlocatie lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.

Het aspect leidingen vormt geen belemmering voor het plan.

4.4 Verkeer En Parkeren

Het plan voorziet in de vestiging van een dienstverlenend bedrijf in data analyse. De toekomstige ontsluiting van de bedrijfslocatie en bedrijfswoning is aan de Leenselweg iets verder naar het zuiden dan de bestaande ontsluiting. Daarnaast wordt het bedrijf ontsloten via de Astensedreef. De perceelsontsluitingen voldoen aan de algemene richtlijnen van de gemeente Deurne.

Ten aanzien van de verkeersstructuur kan worden gesteld dat het planvoornemen niet leidt tot een significante wijziging ten opzichte van de bestaande situatie. Om de verkeersafwikkeling te beoordelen dient nagegaan te worden of de voorgenomen functiewijziging een potentiële verkeersaantrekkende werking heeft ten opzichte van de bestaande planologische situatie.

Voor het aantal verkeersbewegingen in de bestaande situatie wordt uitgegaan van minimaal 8 motorvoertuigbewegingen per dag op basis kencijfers voor een vrijstaande koopwoning in niet stedelijk gebied uit de CROW uitgaven 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'.

Voor de toekomstige verkeersbewegingen wordt eveneens uitgegaan van kencijfers uit de genoemde CROW uitgave; namelijk maximaal 5,7 motorvoertuigbewegingen per dag per 100 m2 bvo voor een bedrijf dat zowel arbeidsextensief als bezoekersextensief is. Op basis van 510 m2 bvo moet rekening gehouden worden met een toename van minimaal 29 motorvoertuigbewegingen verwacht.

De onderhavige planontwikkeling leidt daarmee slechts tot een beperkte toename van het aantal voertuigbewegingen. De Leenselweg heeft, gelet op de huidige praktijk, voldoende capaciteit om de beperkte toename (29 extra verkeersbewegingen per dag) in verkeersbewegingen als gevolg van de functieverandering zodanig te verwerken, dat er geen knelpunten zullen ontstaan wat betreft de doorstroming van het verkeer en de verkeersveiligheid.

Parkeren zal op eigen terrein plaatsvinden. Uitgaand van de kencijfers uit de Nota Parkeernormen 2013 van de gemeente Deurne zijn voor een arbeidsextensief en bezoekersextensief bedrijf maximaal 1,1 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo nodig. Op basis van 510 m2 bvo moeten maximaal 6 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. In het landschapsplan is rekening gehouden met 10 parkeerplaatsen binnen het bouwvlak.

Kortom, het aspect verkeer en parkeren vormt daarmee geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.5 Natuur

4.5.1 Wet Natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. Inhoudelijk is er ook het nodige gewijzigd. Zo voorziet de Wet Natuurbescherming onder andere in een gewijzigd beschermingsregime van soorten en regelt ze dat provincies het bevoegde gezag worden voor de ontheffingverlening voor projecten en het vaststellen van vrijstellingsregelingen.

4.6 Waterhuishouding

4.6.1 Algemeen

Op grond van het Besluit Ruimtelijke Ordening moet in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin wordt beschreven hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. De waterparagraaf geeft een beschrijving van de beleidsuitgangspunten, waterhuishoudkundige situatie en wateropgaven in het plangebied, (motivatie van) meest geschikte oplossingen en ruimtelijke consequenties daarvan. Indien aan de orde is tevens het advies van het waterschap in de waterparagraaf verwerkt.

4.6.2 Beleid

Rijk

In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde nota Waterhuishouding uit 1998. Het beleid is niet relevant voor de voorgenomen ontwikkeling.

Waterschap Aa en Maas

Op 22 december 2015 heeft het waterschap Aa en Maas het waterbeheerplan 2016-2021 vastgesteld. In dit waterbeheerplan staan de doelstellingen die het waterschap nastreeft en wat het waterschap in de periode 2016-2021 gaat doen om deze doelen te halen. In het plan worden de volgende doelstellingen voor water uitgewerkt:

  • veilig en bewoonbaar beheergebied;
  • voldoende water en robuust watersysteem;
  • schoon water;
  • gezond en natuurlijk water.

Rond het plangebied zijn vanuit het waterbeheerplan geen specifieke maatregelen gepland.

Op 26 februari 2015 heeft het waterschap de nieuwe Keur vastgesteld, die op 1 maart 2015 inwerking is getreden. Deze keur is in samenwerking tussen de waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel tot stand gekomen, waardoor nu sprake is van een uniforme Keur.

Het waterschap is verantwoordelijk voor het waterbeheer (waterkwaliteit en -kwantiteit) binnen het plangebied. Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de Keur van toepassing. In de Keur staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Gemeente

Met de invoering van de Waterwet is de samenhang tussen het waterbeleid en ruimtelijke ordening verbeterd. De ruimtelijke aspecten van rijks- en regionale waterplannen worden aangemerkt als structuurvisie in de zin van de Wro. Met AMvB's of provinciale verordeningen wordt geborgd dat deze structuurvisies doorwerken in de ruimtelijke ordeningen. In bestemmingsplannen wordt rekening gehouden met deze structuurvisies door de ruimtelijke inpassing van de maatregelen die de waterbeheerder treft.

Per 1 januari 2008 is de Wet Gemeentelijke Watertaken van kracht geworden. Met de inwerkingtreding heeft de gemeente de zorg voor afvalwater, hemelwater en grondwater. De zorgplicht voor hemelwater en grondwater beperkt zich tot het stedelijk gebied. Op particulier terrein is de eigenaar verantwoordelijk voor het hemelwater van en het grondwater binnen het eigen perceel. Daar waar van de eigenaar redelijkerwijs niet kan worden gevraagd zelf voor het eigen hemel- en grondwater zorg te dragen, draagt de gemeente zorg voor de inzameling en afvoer. Voor de voorzieningen binnen het eigendom blijft de eigenaar van het perceel verantwoordelijk.

De planlocatie ligt buiten het stedelijk gebied. De gemeentelijke taak beperkt zich hier tot de zorg voor het inzamelen van huishoudelijk afvalwater. De gemeente heeft besloten al het huishoudelijk afvalwater in het buitengebied in te zamelen en heeft daarvoor in het buitengebied drukriolering aangelegd.

Voor zover de lozing van bedrijfsafvalwater op de vuilwaterriolering algemeen wordt toegestaan en de lozing geen risico vormt voor het functioneren van de riolering, wordt een beperkte lozing van bedrijfsafvalwater op de riolering toegestaan. Alternatieven voor riolering voor de afvoer van het huishoudelijk afvalwater, worden niet gelijkwaardig geacht.

4.6.3 Beschrijving van het watersysteem

De bodem op de locatie bestaat uit zandgronden in het beekdal van de Astense Aa. Het maaiveld bevindt zich op ca 26,7 meter boven NAP. De geschatte Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) ter plaatse van de planlocatie ligt tussen 90 en 140 cm onder maaiveld. In de nabijheid van de planlocatie ligt de Astense Aa. Dit is een A-watergang.

4.6.4 Beschrijving toekomstige situatie

Met onderhavige ontwikkeling wordt het bestaande bouwvlak, inclusief gebruiks- en bouwmogelijkheden verkleind tot de bestaande bebouwing en verharding. In totaal zal de (mogelijkheid tot) erfverharding en bebouwing ten opzichte van de bestaande situatie afnemen met circa 3.850 m2.

4.6.5 Gevolgen van de plannen voor de waterhuishouding

Afkoppeling en waterberging

Op basis van het principe van hydrologisch neutraal ontwikkelen dient te worden voorkomen dat door bebouwing en verharding een versnelde waterafvoer plaatsvindt. De gemeente streeft naar het vasthouden van gebiedseigen water door benutting van de natuurlijke bergingscapaciteit van bodem en oppervlaktewater. Transport van schoon hemelwater via de riolering moet worden vermeden.

Het hemelwater dient zoveel mogelijk te worden afgekoppeld van het rioleringsstelsel en op eigen terrein worden verwerkt. Indien dit niet mogelijk is kan in overleg met het waterschap worden bekeken in hoeverre vertraagde afvoer naar het oppervlakte water mogelijk is.

Aangezien er met het voornemen geen toename aan bebouwing cq. verharding plaats vindt wordt er derhalve door het waterschap (op basis van de Keur 2015) geen extra compensatie verreist.

De GHG is voldoende laag om hemelwater te kunnen infiltreren. Het hemelwater infiltreert vanaf het dak van de bestaande en nieuwe gebouwen rechtstreeks in de bodem.

Afvoer schoon- en vuilwater

In het kader van het bevorderen van het duurzaam omgaan met water

is het beleid van de gemeente en het waterschap erop gericht om schoon hemelwater af te koppelen van het gemengde rioolstelsel (of niet aan te koppelen). Hemelwater dat van de daken af stroomt is aan te merken als schoon. Zuivering van dit water is dan ook niet noodzakelijk.

Het (schone) hemelwater van de bestaande bedrijfsgebouwen en verhardingen wordt reeds afgekoppeld en is niet op de riolering worden aangesloten, maar infiltreert via goten in de bodem. Het vuilwater wordt gescheiden afgevoerd. De droogweerafvoer is vanuit de bestaande (bedrijfs)bebouwing aangesloten op het bestaande rioolsysteem.

Waterlopen

In de nabijheid van de planlocatie bevindt zich de Astense Aa, dit is een leggerwatergang. In samenhang met voorliggend planvoornemen worden de plannen van het waterschap voor beekherstel en de ontwikkeling van de ecologische verbindingszone langs de Astense Aa vormgegeven. De ontwikkeling van het landschap en de natuur binnen het planvoornemen sluit aan bij de plannen van het waterschap.

Waterkwaliteit – Duurzaam waterbeheer

De gemeente streeft naar een goede waterkwaliteit, die voldoet aan de gestelde eisen. Van belang is dat zo min mogelijk vervuilende stoffen worden toegevoegd aan het grond- en oppervlaktewatersysteem. Alleen schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de bodem en/of het oppervlaktewater.

Verontreiniging van hemelwater afkomstig van daken dient primair te worden voorkomen door toepassing van niet-uitlogende materialen (zoals bv lood, koper en zink).

Afvalwater wordt op doelmatige wijze afgevoerd via de riolering. Het water wordt opgevangen en via de rioolpersleiding afgevoerd. De afvoer van het bedrijfsafvalwater via de riolering moet voldoen aan de daarvoor geldende gemeentelijke richtlijnen en mag voor het gehele perceel (inclusief bestaand) niet meer bedragen dan 0,5 m3/uur. Indien per uur meer afvalwater vrijkomt binnen de inrichting dient een vloeistofdichte buffervoorziening aanwezig te zijn om het overtollige afvalwater tijdelijk op te slaan. Spoel- en schrobwater van stallen en mestopslagen mogen niet in een openbaar riool worden gebracht.

Vervuiling van grondwater is niet aan de orde.

In de toekomst wil de initiatiefnemer van het planvoornemen het afwalwater dat ontstaat binnen het plangebied middels een helofytenfilter zuiveren.

Het helofytenfilter wordt gerealiseerd om het afvalwater van de bedrijfsgebouwen en de bedrijfswoning te zuiveren. Het bestaat uit een rietveld dat het afwalwater zuivert.


Navolgends is in een plaatje weergegeven hoe een helofytenfilter werkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201701-C001_0017.jpg"

Op de afbeelding is te zien hoe de vaste stof in het afvalwater in de septic tank (anaerobe voorzuivering) in oplossing gaat. Vervolgens komt het in een pomp put van waaruit het door een dompelpomp over het helofytenfilter gepompt wordt. Tijdens het omlaag zakken wordt het water tussen de wortels van de planten gezuiverd door de bacteriën. Daarna kan het afvalwater hergebruikt, op het oppervlaktewater geloosd of in de bodem geïnfiltreerd worden.


Voor een helofytenfilter wordt gekozen omdat de initiatiefnemer in de toekomst zelfvoorzienend wil zijn.

In voorliggend bestemmingsplan wordt de bouw van een helofytenfilter daarom mogelijk gemaakt. Voor een dergelijk helofytenfilter is voor de realisatie een watervergunning nodig. De initiatiefnemer is hier van op de hoogte.

Watertoets

Voor onderhavig plan is de watertoets uitgevoerd. De watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen meer waterbestendig te maken, waarbij wateraspecten vroegtijdig en expliciet worden meegenomen in ruimtelijke plannen en bij locatiekeuzen.

4.6.6 Conclusie

Realisatie van onderhavig plan leidt niet tot negatieve effecten op de aspecten met betrekking tot de waterhuishouding. Het aspect water vormt derhalve geen belemmering voor het voorgenomen initiatief.

4.7 Milieueffectrapportage

Gemeenten zijn sinds 7 juli 2017 verplicht om óók bij 'kleine' projecten een expliciet besluit te nemen over het al dan niet opstellen van een milieueffectrapport (mer). Het besluit behoeft niet te worden gepubliceerd, maar moet wel worden opgenomen in het besluitvormingsproces van het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning.


De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wet milieubeheer zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing. Het maakt daarvoor niet uit of het een activiteit onder of boven de D-drempel betreft. De herontwikkeling van de locatie Leenselweg 10 kan beschouwd worden als een landinrichtingsproject zoals in de D-lijst genoemd. Derhalve wordt hieronder een korte beschrijving conform artikel 7.16 en 7.17 Wm gegeven.


De herontwikkeling van een vrijkomende agrarische locatie en de ontwikkeling van natuur bestaat concreet uit de sloop van een koeienstal van 600 m2, de bouw van een Vlaamse schuur van 350 m2 en de herbouw/verbouw van de kippenschuur van 160 m2 tot kantoorruimte. In samenhang met de herontwikkeling van de agrarische bedrijfsgebouwen wordt 3,3 hectare natuur ontwikkeld. Bij genoemde ontwikkelingen is naar verwachting geen emissie van afvalstoffen aan de orde. Ook is er geen negatieve impact op natuurlijke hulpbronnen zoals bodem, land, water en biodiversiteit.


Uit de in voorgaande hoofdstukken uitgevoerde analyse van milieuaspecten blijkt dat het plan - zowel op zichzelf als in combinatie met andere projecten (cumulatie) - geen belangrijke milieugevolgen veroorzaakt die een mer-beoordeling rechtvaardigen.

Conclusie

Het opstellen van een milieueffectrapportage is voor de voorgenomen herontwikkeling van het plangebied niet relevant.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Algemeen

Een bestemmingsplan is een planologische regeling die zowel de burger als de overheid rechtstreeks bindt. De regels en verbeelding dienen als één geheel te worden beschouwd en kunnen niet los van elkaar worden gezien.

De toelichting op de regels en verbeelding is niet juridisch bindend, maar biedt wel inzicht in de belangenafweging die tot de aanwijzing van bestemmingen heeft geleid en kan bovendien dienst doen bij planinterpretatie.

Om inzicht te geven in de juridische opzet zijn hierna de systematiek en de opbouw van het bestemmingsplan toegelicht.

Vergelijkbare bestemmingsplannen

SVBP 2012 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. Dit om de gewenste vergelijkbaarheid zeker te stellen. De standaarden hebben geen betrekking op de toelichting van het bestemmingsplan. De toelichting maakt immers - strikt juridisch gezien - geen deel uit van het bestemmingsplan.

De verbeelding van het bestemmingsplan bestaat uit een verzameling geografische bepaalde objecten, die zijn opgeslagen in een digitaal ruimtelijk informatiesysteem. De objecten zijn voorzien van bestemmingen met bijbehorende doeleinden en regels. Er wordt uitdrukkelijk op gewezen dat de standaarden geen betrekking hebben op de inhoud van een bestemmingsplan.

Bestemmingen

Het centrale onderdeel van een bestemmingsplan is de bestemming. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan de in het plan begrepen grond bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden. Aan de bestemmingen zijn regels gekoppeld over het gebruik van de in het plan begrepen grond en van de zich daar bevindende bouwwerken.

Dit bestemmingsplan bevat ook dubbelbestemmingen. Deze overlappen bestemmingen en geven eigen regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen.

Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming of dubbelbestemming nader of specifieker te regelen. Het gaat hierbij om specificaties met betrekking tot het gebruik of de bouwmogelijkheden. De aanduidingen hebben daardoor juridische betekenis en komen ook altijd in de regels van het bestemmingsplan voor.

Verbeelding

De verbeelding heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden in het buitengebied. Daartoe zijn op de verbeelding bestemmingsvlakken en aanduidingen opgenomen. Aan de ondergrondgegevens op de verbeelding, zoals ingetekende gebouwen, kunnen geen rechten worden ontleend. Daar staat tegenover dat het ontbreken van dergelijke ondergrondgegevens ook niet leidt tot een beperking van rechten. De ondergrondgegevens hebben dus uitsluitend een illustratief karakter. Deze gegevens zijn een hulpmiddel voor het bepalen van bestemmingsvlakken en bouwvlakken.

Bestemmingsregeling

De opbouw van de regels is gelijk aan Standaard Vergelijkbare

Bestemmingsplannen 2012. De opbouw is als volgt:

  • betekenisafspraken (Hoofdstuk 1 Inleidende regels);
  • de gebruiks- en bouwregels per bestemming (Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels);
  • algemene regels (Hoofdstuk 3 Algemene regels);
  • overige regels (Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels).

Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels) wordt uit de volgende leden in deze volgorde opgebouwd:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels (niet van toepassing in dit plan);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid (niet van toepassing in dit plan).

Ontwikkelingen die niet in de regels mogelijk zijn gemaakt, zijn uitsluitend mogelijk via een buitenplanse procedure.

De planregels zijn gebaseerd op het voorontwerp van bestemmingsplan 'Derde herziening bestemmingsplan Buitengebied'.

5.2 Bestemmingen

Onderstaand wordt een toelichting gegeven op de gebruikte bestemmingen:

5.2.1 Agrarisch

Het gehele voormalige agrarische bouwvlak is opgenomen in voorliggend plangebied. Dit is nodig om op het deel buiten de bedrijfsbestemming de aanduiding 'bouwvlak' te verwijderen. Daarnaast maken ook gronden van buiten dit voormalige agrarische bouwvlak onderdeel uit van deze bestemming.

Binnen deze bestemming is uitsluitend agrarisch grondgebruik toegestaan, zoals bijvoorbeeld het weiden van paarden. Gebouwen zijn hier niet toegestaan.

5.2.2 Bedrijf

Met deze bestemming wordt het voormalige agrarische bouwvlak herbestemd ten behoeve van een data-analyse bedrijf. Dit is door middel van een aanduiding vertaald naar de planregels. Dit betreft een internationaal bedrijf waarbij ook op onregelmatige basis werknemers/ klanten ter plaatse overnachten (arbeidslogies). Hiertoe is aansluiting gezocht bij de regeling voor bed&breakfast.

Op het perceel dienen voormalige agrarische opstallen te worden gesloopt, alvorens er nieuwe bebouwing opgericht mag worden. Dit is door middel van een voorwaardelijke verplichting vastgelegd. Ook de aanleg van een landgoed, gevisualiseerd in een landschapsplan, geldt als voorwaardelijke verplichting voor het gebruik van de bedrijfsgebouwen. Hiervoor geldt echter een termijn van 2 jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor de bouw van de nieuwe gebouwen. Zonder de nieuwbouw is de kwaliteitsverbetering niet vereist. Het eerste jaar kan dan gebruikt worden voor het oprichten van de gebouwen, het tweede jaar voor het inrichten van het landgoed.

Het aanleggen van de benodigde parkeerplaatsen is gekoppeld aan het bedrijfsmatig in gebruik nemen van de bedrijfsgebouwen.

5.2.3 Natuur

De bestemming 'Natuur' is opgenomen voor de gronden waarop het landgoed wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden, conform het opgestelde landschapsplan.

Binnen deze bestemming is het eveneens mogelijk, om ter plaatse van een specifieke aanduiding, een helofytenfilter aan te leggen, ter zuivering van afvalwater van de naastgelegen bedrijfsbestemming.

In deze bestemming is omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden. De aanleg en het onderhoud van het landgoed, conform het landschapsplan, alsmede de aanleg van een helofytenfilter zijn uitgezonderd van deze omgevingsvergunningplicht. Deze werkzaamheden zijn zodanig specifiek en reeds in de toelichting getoetst aan de omgevingswaarden. Een omgevingsvergunning zou hierin een dubbele toets zijn.

5.2.4 Archeologie

De regeling ter bescherming van archeologische verwachtingswaarden is overgenomen uit de regeling van het voorontwerp. De bescherming is in de vorm van een dubbelbestemming opgenomen. Een dubbelbestemming werkt primair ten opzichte van de onderliggende enkelbestemming.

Om in beeld te brengen of er archeologische waarden ter plaatse aanwezig zijn, geldt een onderzoeksplicht voor het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden. Per dubbelbestemming geldt hiervoor een vrijgestelde oppervlakte en diepte. Daarnaast is er door middel van een aanduiding een gebied aangewezen waarbinnen geen onderzoeksplicht geldt.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet onderzocht worden of het plan economisch uitvoerbaar is. In een aantal gevallen moet een exploitatieplan worden vastgesteld.

De kosten voor deze ruimtelijke procedure komen voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeente Deurne sluit met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst af waarin wordt vastgelegd dat de verantwoordelijkheid voor gemaakte kosten betreffende exploitatiekosten en eventuele planschade bij de initiatiefnemer ligt. De exploitatie is op deze manier anderszins verzekerd.

Het opstellen van een exploitatieplan is daarom niet nodig. Het plan is economisch uitvoerbaar en heeft verder geen consequenties voor de gemeentelijke kas.

6.2 Maatschappelijke Aanvaardbaarheid

6.2.1 Vooroverleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moeten plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Hiertoe is het concept ontwerp bestemmingsplan toegezonden aan de betreffende instanties.

Waterschap Aa en Maas

Er zijn een aantal aspecten, die mening meer aandacht nodig hebben en onderbouwd kunnen worden:

  • Meanderen Astense Aa: het verleggen van de huidige watergang is vergunningplichtig, maar omdat het plangebied is gelegen in een masterplan. De voorkeur gaat uit naar een nadere samenwerking richting uitvoering met het waterschap. Door middel van het berekenen van de stromingssnelheid i.r.t. het bovenstroomgebied kan de verlegging van de Astense Aa worden ingepast. Dit is met name ook van belang doordat de watergang is gelegen in een beekherstel/EVZ zone.

Deze reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

  • Helofytenfilter: een uitgebreide onderbouwing voor het gebruik van de helofytenfilter is noodzakelijk aangezien blijkt uit de praktijk dat deze niet altijd optimaal werken. Waarom is gekozen voor een helofytenfilter? En in de toelichting wordt gesproken over afvalwater, waar komt dat afvalwater vandaan en wat is de kwantiteit daarvan?

Het helofytenfilter wordt gerealiseerd om het afvalwater van de bedrijfsgebouwen en de bedrijfswoning te zuiveren. Het bestaat uit een rietveld dat het afwalwater zuivert.


Hieronder is in een plaatje weergegeven hoe een helofytenfilter werkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201701-C001_0018.jpg"


Op de afbeelding is te zien hoe de vaste stof in het afvalwater in de septic tank (anaerobe voorzuivering) in oplossing gaat. Vervolgens komt het in een pomp put van waaruit het door een dompelpomp over het helofytenfilter gepompt wordt. Tijdens het omlaag zakken wordt het water tussen de wortels van de planten gezuiverd door de bacteriën. Daarna kan het afvalwater hergebruikt, op het oppervlaktewater geloosd of in de bodem geïnfiltreerd worden.


Voor een helofytenfilter wordt gekozen omdat de initiatiefnemer in de toekomst zelfvoorzienend wil zijn.

  • Verder zijn er geen op- en of aanmerkingen m.b.t. het conceptontwerpbestemmingsplan.

Provincie Noord-Brabant

De provincie heeft op 26 september 2017 aangegeven, dat het bestemmingsplan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.

6.2.2 Ontwerp

Na het in procedure brengen van het ontwerpbestemmingsplan heeft een ieder de mogelijkheid gehad om binnen 6 weken te reageren op dit plan. Hierop is één zienswijze ingediend. Deze is samengevat en beantwoord in de Nota van zienswijzen, zoals opgenomen in Vaststellingsbesluit en nota van zienswijzen. Nadat de gemeenteraad van Deurne het bestemmingsplan heeft vastgesteld, staat het bestemmingsplan open voor het instellen van beroep bij de Raad van State.

Bijlage 1 Landschapsplan

Bijlage 1 Landschapsplan

Bijlage 1 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 1 Archeologisch onderzoek

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Bodemonderzoek