Liesselseweg 183, Deurne
Bestemmingsplan - Gemeente Deurne
Ontwerp op 25-04-2023 - in voorbereiding
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Liesselseweg 183, Deurne met identificatienummer NL.IMRO.0762.BP201910-B001 van de gemeente Deurne.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aan-huis-verbonden bedrijf
het bedrijfsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning/woonwagen en de daarbij behorende bijgebouwen, niet zijnde de aanwezige (agrarische) bedrijfsbebouwing, met behoud van de woonfunctie in overwegende zin kan worden uitgeoefend.
1.4 aan-huis-verbonden beroep
het uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, ICT, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of daarmee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning/woonwagen en de daarbij behorende bijgebouwen, niet zijnde de aanwezige (agrarische) bedrijfsbebouwing, met behoud van de woonfunctie in overwegende zin kan worden uitgeoefend.
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 arbeidsmigranten
personen die hun vaste woon- en verblijfplaats niet in Nederland hebben maar die tijdelijk (maximaal één jaar), in Nederland verblijven, om hier betaalde werkzaamheden te verrichten.
1.8 afhankelijke woonruimte
een tijdelijke zelfstandige woonruimte in een deel van een hoofdgebouw, een aanbouw dan wel een vrijstaand bijgebouw bij dat hoofdgebouw, waarin een tweede huishouden kan worden gehuisvest uit oogpunt van mantelzorg, welke tijdelijke woonruimte qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met het hoofdgebouw en gelegen is binnen een bestemming die wonen mogelijk maakt. Bedrijfsgebouwen of andere gebouwen die niet ten dienste staan van een woonfunctie vallen hier nadrukkelijk niet onder.
1.9 archeologische waarden
waarden van een terrein in verband met de zich mogelijk daarin bevindende oudheidkundige zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en/of hun cultuurhistorische waarde.
1.10 bebouwde kom
het gebied dat door aaneengesloten bebouwing overwegend een woon- en verblijffunctie heeft en waarin veel mensen per oppervlakte-eenheid ook daadwerkelijk wonen of verblijven.
1.11 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.12 bed & breakfast
recreatief nachtverblijf in de vorm van logies met ontbijt.
1.13 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
1.14 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden of maximaal vier personen die geen huishouden vormen, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
1.15 bestaand
- a. bij bebouwing: bouwwerken zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
- b. bij gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel gebruik dat is toegestaan krachtens een onherroepelijke omgevingsvergunning.
1.16 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.17 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.18 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
1.19 bijgebouw
een op zichzelf staand vrijstaand of aangebouwd gebouw dat door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.20 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.
1.21 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.22 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.23 bouwperceel
aaneengesloten (virtueel) vlak waarop functioneel bij elkaar behorende bebouwing en voorzieningen worden geconcentreerd, bestaande uit een bouwvlak, waarbinnen de gebouwen zijn toegelaten, met de direct daaraan grenzende gronden waar ook bouwwerken geen gebouwen zijnde en vergunningvrije bouwwerken zijn toegestaan alsmede verhardingen ten behoeve van de ontsluiting van het bouwvlak;
1.24 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.25 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.26 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.27 bouwwerk, geen gebouw zijnde
elke constructie, niet zijnde een gebouw, van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct, hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.
1.28 cultuurhistorische waarden
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.
1.29 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; webwinkels vallen niet onder het begrip detailhandel, tenzij er sprake is van uitstalling en levering van producten ter plaatse.
1.30 diepploegen
een kerende grondbewerking door middel van een ploeg, die dieper gaat dan de teeltlaag.
1.31 diepwoelen
een grondbewerking, gericht op het losbreken van storende lagen in de ondergrond, tot maximaal 90 cm.
1.32 eigen bedrijf
hoofdvestiging inclusief eventuele nevenvestigingen en kan dus verschillende locaties betreffen.
1.33 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden (definitie volgens artikel 1 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor)).
1.34 evenement
voor publiek toegankelijke verrichting op, in ieder geval, het gebied van kunst, ontwikkeling, ontspanning, sport of vermaak, alsmede grootschalige herdenkingsplechtigheden, tentoonstellingen, optochten, kermissen, circussen, filmopnamen en feesten of daarmee gelijk te stellen activiteiten.
1.35 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.36 grootschalige huisvesting
huisvesting van meer dan 10 personen.
1.37 hoofdgebouw
een (deel van een) gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken.
1.38 horeca
een bedrijf of instelling, gericht op één of meer van de navolgende bedrijfsmatige activiteiten:
- a. het verstrekken van nachtverblijf;
- b. het verstrekken en/of bereiden van drank en/of etenswaren voor consumptie (al dan niet ter plaatse);
- c. het exploiteren van zaalaccommodatie.
1.39 huishouden
een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren, waar bij een gemeenschappelijke huishouding sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan (kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen); indien sprake is van één persoon, spreekt men eveneens van een (zij het één-persoons)huishouden.
1.40 huisvesting arbeidsmigranten
- a. structurele huisvesting: het huisvesten van arbeidsmigranten over een aaneengesloten periode van zes maanden of meer per kalenderjaar.
- b. tijdelijke huisvesting: het huisvesten van arbeidsmigranten voor een periode van maximaal zes maanden per kalenderjaar ten behoeve van de eigen bedrijfsvoering.
1.41 kampeermiddel
tent, tentwagen, kampeerauto, caravan of enig ander onderkomen of verblijf, geen bouwwerk zijnde, dat geschikt is voor tijdelijk recreatief nachtverblijf.
1.42 mantelzorg
het op basis van vrijwilligheid en buiten organisatorisch verband bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak.
1.43 natuurwaarden
de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
1.44 nutsvoorziening
voorziening ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.
1.45 overtollige bebouwing
bebouwing die niet (meer) wordt gebruikt voor het doel, dan wel ten behoeve van de bestemming waar deze oorspronkelijk voor is gebouwd.
1.46 seksinrichting
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, escortbureau en (raam)prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.47 sloop
het geheel of gedeeltelijk verwijderen van bouwwerken inclusief vloeren en alles wat onder de vloeren aanwezig is, voerkuilen, silo's, overkappingen, verhardingen en andere bijgebouwen en bouwwerken die geen gebouwen zijn.
1.48 statische opslag
opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, en die tevens niet ter plaatse worden bewerkt, verwerkt , gerepareerd of verhandeld.
1.49 wonen
huisvesting in een woning.
1.50 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden of maximaal vier personen die geen huishouden vormen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
bij toepassing van een dakkapel of dakopbouw met een breedte van meer dan 50% van het dakvlak wordt de bovenzijde daarvan als goothoogte aangemerkt.
2.4 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 ondergrondse (verticale) bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het peil tot de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.
2.7 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, voor aanvang van de bouwwerkzaamheden, het oorspronkelijke maaiveld.
2.8 toepassing van maten
de in deze regels gegeven bepalingen omtrent plaatsing, afstanden en maten zijn niet van toepassing op goot- en kroonlijsten, schoorstenen, gasafvoer- en ontluchtingskanalen, antennes, balkons, galerijen, noodtrappen, luifels, liftkokers, ventilatiekanalen, afvoerpijpen van hemelwater, zonnepanelen, gevellijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, kozijnen, dorpels en dergelijke bouwonderdelen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Horeca
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. horecabedrijf ter plaatse van de aanduiding zoals opgenomen in de tabel in 3.3.2
- b. bedrijfswoning met bijbehorende gronden ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
- c. aan-huis-verbonden beroepen;
- d. parkeerterrein ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
- e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
met daarbij behorende:
- f. terassen, tuin, erf en verhardingen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Waarde - Archeologie 3
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden in de bodem.
4.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Ondergronds bouwen
Voor ondergronds bouwen gelden de volgende regels:
- a. Ondergronds bouwen is alleen toegestaan onder gebouwen of in gronden aansluitend aan deze gebouwen;
- b. De verticale diepte mag niet meer bedragen dan 4 meter.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met de bestemming wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruiken of doen gebruiken van delen van het hoofdgebouw van een woning, de aanbouw dan wel het vrijstaande bijgebouw bij dat hoofdgebouw als afhankelijke woonruimte;
- b. het gebruik van (bedrijfs)woningen voor bed & breakfast voorzieningen;
- c. de huisvesting van arbeidsmigranten is niet toegestaan;
- d. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
- e. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor statische opslag.
7.2 Parkeren
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Omgevingsvergunning algemene afwijking maatvoering en situering
Het bevoegd gezag kan, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling kan worden afgeweken en voorzover het niet betreft het vergroten van de inhoud van een (bedrijfs)woning, afwijken van de in het plan opgenomen maatvoering- en situeringseisen ten aanzien van bebouwing, met dien verstande dat maximaal 10% van de in de regels vastgelegde maatvoerings- en situeringseisen mag worden afgeweken, mits het landelijk karakter van het gebied, alsmede binnen de bestemming opgenomen waarden niet onevenredig wordt aangetast.
8.2 Omgevingsvergunning nutsvoorzieningen
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen voor het bouwen van nutsvoorzieningen danwel antennemasten, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- a. voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:
- 1. de inhoud bedraagt niet meer dan 50 m3;
- 2. de goothoogte bedraagt niet meer dan 3 m;
- b. voor het bouwen van antennemasten gelden de volgende bepalingen:
- 1. door de aanvrager wordt aangetoond dat de antenne-installatie op de gekozen locatie onmisbaar is voor de realisering van een adequaat netwerk;
- 2. de mogelijkheden van site-sharing van de te plaatsen antenne-installaties dienen voldoende te worden gewaarborgd;
- 3. de maximale hoogte van de mast bedraagt 40 m;
- 4. de afstand van een vrije veldinstallatie tot een gebouw moet ten minste 25 m zijn;
- 5. het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast;
- 6. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de landschappelijke- en natuurwaarden;
- 7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de cultuurhistorische waarden;
- 8. de oppervlakte van de bij de mast behorende apparatuur bedraagt maximaal 15 m2;
- 9. de maximale hoogte van de bij de mast behorende apparatuurkast bedraagt 3 m;
- 10. de minimale afstand van de mast met bebouwing tot aan de weg bedraagt 10 m.
8.3 Omgevingsvergunning bed & breakfastvoorzieningen
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.1 teneinde als verruimde gebruiksmogelijkheid van een (bedrijfs)woning bed & breakfastvoorzieningen toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- a. de woning blijft voldoen aan het bepaalde in de gemeentelijke bouwverordening en het Bouwbesluit;
- b. de bed & breakfastvoorzieningen zijn enkel in de (bedrijfs)woning en binnen de regels van dit bestemmingsplan maximaal toegestane op te richten bij de (bedrijfs)woning behorende bijgebouwen - niet zijnde bedrijfsgebouwen - toegestaan, tot een maximum bebouwingsoppervlak van 150 m2 ;
- c. de bed & breakfastvoorzieningen zijn ondergeschikt van aard;
- d. de gebruiksoppervlakte mag niet meer bedragen dan 250 m2;
- e. ten behoeve van bed & breakfastvoorziening zijn niet meer dan 9 bedden toegestaan of maximaal 15 gasten. Permanente bewoning of huisvesting van arbeidsmigranten is niet toegestaan;
- f. de verkeersaantrekkende werking van de bed & breakfastvoorzieningen dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
- g. eventueel extra benodigde parkeerplaatsen worden op eigen terrein gerealiseerd;
- h. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende bedrijven;
- i. de bed & breakfastvoorziening mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke en ecologische waarden;
- j. de cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
8.4 Omgevingsvergunning afhankelijke woonruimte
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.1 teneinde een afhankelijke woonruimte toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- a. een verzoek om toepassing van deze afwijkingsmogelijkheid wordt schriftelijk ingediend en uit de aanvraag blijkt de behoefte (in medisch danwel sociaal opzicht) aan mantelzorg van de persoon of personen voor wie de afhankelijke woonruimte is bedoeld;
- b. de afhankelijke woonruimte kan uitsluitend worden toegestaan in een deel van het hoofdgebouw, een aanbouw of een (vrijstaand) bijgebouw, behorende bij een in deze bestemming toegestane (bedrijfs)woning;
- c. voorts dient in een toelichting het oppervlak van de afhankelijke woonruimte te worden aangegeven, alsmede hoe de ruimte concreet wordt ingedeeld en gebruikt en de ruimte mag niet meer dan 120 m2 bedragen;
- d. de cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
- e. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing (met voor het landschap kenmerkende soorten), op basis van een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan. Hierbij wordt getoetst aan de gemeentelijke investeringsregeling ruimtelijke kwaliteit zoals weergegeven in Bijlage 2 Beleidskader kwaliteitsverbetering landschap, inclusief later vastgestelde aanvullingen dan wel het kader dat volgend op voornoemd kader wordt vastgesteld, waarbij voornoemd kader is komen te vervallen;
- f. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
Voorts dient degene aan wie de omgevingsvergunning is verleend, diens rechtsopvolger en in ieder geval de hoofdbewoner van het hoofdgebouw de gemeente onmiddellijk te informeren, indien de afhankelijke woonruimte niet meer wordt gebruikt door de persoon of personen ten behoeve waarvan de omgevingsvergunning is verleend.
Het bevoegd gezag trekt deze omgevingsvergunning in, indien de afhankelijke woonbehoefte, waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, eindigt.
8.5 Omgevingsvergunning aan-huis-verbonden-bedrijf
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden-bedrijf, mits:
- a. De vloeroppervlakte die in gebruik is voor het aan-huis-verbonden bedrijf mag niet meer bedragen dan 100 m2.
- b. Het bedrijf-aan-huis mag uitsluitend worden uitgeoefend door een bewoner van de (bedrijfs)woning.
- c. Het bedrijf-aan-huis behoort tot de categorieën 1 of 2 van de Lijst Activiteiten zoals opgenomen in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009 of daarmee naar aard, omvang en invloed vergelijkbaar zijn.
- d. Het bedrijf-aan-huis mag uitsluitend worden uitgeoefend in een (bedrijfs)woning en de bij die (bedrijfs)woning behorende bijgebouwen, niet zijnde (agrarische) bedrijfsgebouwen.
- e. Het bedrijf-aan-huis dient milieukundig aanvaardbaar te zijn en er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de belangen van derden, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven.
8.6 Omgevingsvergunning evenementen
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels om het tijdelijke gebruik van gronden voor evenementen toe te kunnen staan, mits :
- a. er op één locatie maximaal 4 evenementen per jaar plaatsvinden;
- b. het maximaal aantal bezoekers per dag 5.000 bedraagt;
- c. een evenement maximaal 7 dagen duurt, inclusief minimaal 4 dagen voor op- en afbouw;
- d. het evenement niet eerder begint dan 9.00 uur en sluit niet later dan 2.00 uur;
- e. de maximale gevelbelasting op 2 meter uit de gevel van een geluidsgevoelige object bedraagt:
Periode | Tijden | Maximale gevelbelasting* |
Dag | 07.00 - 19.00 uur | 75 dB(A) 89 dB(C) |
Avond (zondag t/m donderdag) | 19.00 - 23.30 uur | 75 dB(A) 89 dB(C) |
Avond (vrijdag, zaterdag en op dagen voorafgaand aan een feestdag) | 19.00 - 01.30 uur | 75 dB(A) 89 dB(C) |
Nacht (zondag t/m donderdag) | 23.30 - 07.00 uur | 45 dB(A) 59 dB(C) |
Nacht (vrijdag, zaterdag en op dagen voorafgaand aan een feestdag) | 01.30 - 07.00 uur | 45 dB(A) 59 dB(C) |
* Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (-LAr,LT) afkomstig van de muziek en/of omroepgeluid, gemeten volgens de Handleiding meten en rekenen industrielawaai, uitgave 2004, en beoordeeld volgens deze handleiding, mag ter plaatse van de gevels van de meest nabij gelegen woningen van derden en andere gevoelige bestemmingen niet meer bedragen dan is opgenomen in de tabel. In afwijking van voornoemde handleiding is de straffactor van 10 dB vanwege de herkenbaarheid van het muziekgeluid niet van toepassing.
- f. In afwijking van het bepaalde onder e is met in-/afstemming met omwonenden en direct belanghebbenden een verhoging naar 80 dB(A) en 94 dB(C) op 2 meter uit de gevel van geluidgevoelig object aanvaardbaar;
- g. voor op- en afbouwwerkzaamheden voldaan wordt aan de volgende regels:
- 1. op- en afbouwwerkzaamheden mogen plaatsvinden tussen 08.00 uur en 20.00 uur;
- 2. afbouw van elektronische apparatuur is toegestaan tot maximaal één uur na de eindtijd;
- 3. het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op de gevel van een geluidsgevoelig object mag niet meer bedragen dan 50 dB(A);
- 4. het maximale geluidsniveau op de gevel van een geluidsgevoelig object mag niet meer bedragen dan 70 dB(A).
- h. er een evenwichtige belangenafweging plaatsvindt, waarbij betrokken worden:
- 1. de mate waarin waarden, die de bestemmingsomschrijving van de ter plaatse geldende bestemming beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
- 2. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
- 3. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de milieutechnische, de waterhuishoudkundige, de archeologische, de ecologische en de verkeerstechnische toelaatbaarheid;
- i. de omgevingsvergunning voor maximaal 5 jaar wordt verleend.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
9.1 Wijziging ten behoeve vergroting inhoudsmaat woning
Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen dat de inhoudsmaat van een (bedrijfs)woning kan worden vergroot, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- a. de inhoud bedraagt niet meer dan 1.000 m3;
- b. de cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
- c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
- d. er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:
- 1. Landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering:
- Met het initiatief dient een gedegen landschappelijke inpassing plaats te vinden middels erfbeplanting (met voor het landschap kenmerkende soorten);
- de kwaliteitswinst blijkt uit een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan;
- hierbij wordt getoetst aan de gemeentelijke investeringsregeling ruimtelijke kwaliteit zoals weergegeven in Bijlage 2 Beleidskader kwaliteitsverbetering landschap, inclusief later vastgestelde aanvullingen dan wel het kader dat volgend op voornoemd kader wordt vastgesteld, waarbij voornoemd kader is komen te vervallen.
- 2. Verkaveling: Met het initiatief dient aansluiting te worden gezocht bij het bestaand verkavelingspatroon (occupatiegeschiedenis) zowel bij de erfinrichting als de situering van de gebouwen.
- 3. Zuinig ruimtegebruik: de inrichting van het bouwvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings- of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag.
- 4. Ontstening: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt.
- 5. Bebouwing: de bebouwing is passend bij de aard van de omgeving (hoogte, massa en architectonische kwaliteit).
- 1. Landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering:
- e. bij toename van bebouwing of verharding dient aangegeven te worden hoe met water wordt omgegaan via de trits: vasthouden, bergen en afvoeren; er zal in alle gevallen minimaal hydrologisch neutraal gebouwd dienen te worden;
- f. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
- g. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van in de in de directe omgeving voorkomende waarden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Liesselseweg 183, Deurne'
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
Aanleiding voor het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is het voornemen van initiatiefnemer om de bestaande horecavoorziening 'De Reizende Man' uit te breiden. De horecagelegenheid bestaat uit een restaurant, een café en aantal feest- en vergaderzalen. Momenteel is op de locatie van het bestaande horecabedrijf sprake van ruimtegebrek. Daarnaast is de locatie niet efficiënt ingericht. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt voorzien in deze uitbreiding en wordt de locatie efficiënt ingericht met een nieuwe parkeervoorziening, waarbij het bedrijf wordt ontsloten via de Breemortelweg en landschappelijk wordt ingepast.
Het voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passende bestemming voor de horecagelegenheid, waarbinnen voor het bedrijf wordt voorzien in een duurzame en toekomstbestendige exploitatie.
Sfeerimpressie horecagelegenheid 'De Reizende Man'
1.2 Plangebied
Het plangebied ligt ten zuiden van Deurne in het buitengebied. De percelen zijn kadastraal bekend als gemeente Deurne, sectie E, nummers 2962 en 3373.
Globale ligging plangebied
1.3 Aanpak
Het voorliggend plan vormt de bestemmingsplanherziening voor de planlocatie Liesselseweg 183 te Deurne. Voor het voornemen wordt een postzegelbestemmingsplan opgesteld. De voorliggende toelichting betreft de onderbouwing van het initiatief.
1.4 Geldend Bestemmingsplan
De planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in het geldend bestemmingsplan 'Herstelbestemmingsplan Buitengebied Deurne 2021'.
In dit bestemmingsplan is de bestaande horecavoorziening bestemd als 'Horeca'. Op de locatie ligt de functieaanduiding 'specifieke vorm van horeca - 2'. Binnen deze aanduiding is de exploitatie van een café mogelijk met een toegestaan bebouwd oppervlak van 416 m². De overige gronden binnen het plangebied zijn bestemd als 'Agrarisch'.
Het onbebouwde gedeelte van het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Over het gehele plangebied ligt de gebiedsaanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij'. Daarnaast is voor het noordelijkste gedeelte van het plangebied de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied kernrandzone 4'.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Herstelbestemmingsplan Buitengebied Deurne 2021' met ligging planlocatie
1.5 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in Hoofdstuk 2 het plangebied en het planvoornemen omschreven. In Hoofdstuk 3 wordt het voornemen getoetst aan het beleid van de verschillende overheidslagen. De relevante milieu- en omgevingsaspecten worden behandeld in Hoofdstuk 4 van deze toelichting. In Hoofdstuk 5 wordt de juridische regeling toegelicht en in Hoofdstuk 6 wordt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan omschreven.
Hoofdstuk 2 Plangebied En Planvoornemen
2.1 Ruimtelijke Structuur
De historisch-landschappelijke structuur laat zich kenmerken door kampontginningen en buurtschappen rond de kern Deurne en grote heidegebieden als een krans daar omheen en oostelijk daarvan de Peelvenen. Een groot deel van de heideterreinen is vanaf eind 19e eeuw ontgonnen voor de landbouw of bebost met naaldhout. Door het gebied slingerden nog tot halverwege de 20e eeuw een groot aantal zandpaden.
Het horecabedrijf ligt op een zichtlocatie in het bebouwingslint aan de Liesselseweg tussen Deurne en Liessel. Ten noorden van de planlocatie ligt op een afstand van circa 250 meter de kern Deurne met het bedrijventerrein Kranenmortel. De bebouwing langs de Liesselseweg kent een gemengd functiegebruik van met name niet-agrarische bedrijvigheid en wonen. Verspreid zijn enkele recreatieve functies aanwezig, zoals het horecabedrijf 'De Reizende Man', een bed&breakfast-gelegenheid en een sportlocatie. Dichter naar Liessel is overwegend sprake van woonfuncties afgewisseld met enkele (voormalige) agrarische bedrijven.
2.2 Huidige Situatie
De planlocatie ligt op de hoek van de Liesselseweg en de Breemortelweg ten zuiden van de kern Deurne. Op de locatie is het horecabedrijf 'De Reizende Man' gevestigd. Binnen het plangebied is één bedrijfsgebouw aanwezig met een grondoppervlak van 518 m². De horecavoorziening bestaat uit een restaurant, een aantal zalen, vergaderruimten en een keuken. Binnen het bedrijfspand bevindt zich op de bovenverdieping de inpandige bedrijfswoning.
Het noordelijke deel van het plangebied is verhard en pragmatisch ingericht als parkeerterrein. Het parkeerterrein is ontsloten via de Liesselseweg. Langs de Breemortelweg bevindt zich een dienstingang met enkele dienstparkeerplaatsen. Het oostelijk gedeelte van het plangebied heeft een agrarische bestemming en wordt momenteel niet functioneel gebruikt.
Aanzicht planlocatie vanaf de Liesselseweg
Luchtfoto van het plangebied in de huidige situatie
2.3 Planvoornemen
2.3.1 Uitbreiding 'De Reizende Man'
Initiatiefnemer is voornemens de bestaande horecagelegenheid 'De Reizende Man' uit te breiden. De bedrijfsactiviteiten bestaan uit het organiseren van feesten, partijen en groepsactiviteiten die plaatsvinden in het restaurant, de feest- en vergaderzalen en de omliggende omgeving. De voorgenomen uitbreiding vindt gedeeltelijk aan de achterzijde van het bestaande gebouw plaats. Daarnaast wordt een gedeelte van het horecabedrijf inpandig uitgebreid, door de bestaande bedrijfswoning bij het bedrijf te betrekken. Vanwege de inpandige uitbreiding wordt een vervangende bedrijfswoning opgericht langs de Breemortelweg. Verder worden nieuwe parkeervoorzieningen aangelegd en zal de locatie landschappelijk worden ingepast.
Concreet bestaat het plan uit:
- het toevoegen van de bestaande inpandige bedrijfswoning tot het bedrijfsgebouw; dankzij deze inpandige uitbreiding hoeft het bedrijfsgebouw slechts beperkt te worden uitgebreid met 220 m²;
- het vergroten van het bestaande bedrijfsgebouw met 220 m² tot een totaal grondvlak van 738 m²;
- het realiseren van een vervangende bedrijfswoning met bijgebouw, op het aangrenzende perceel naast de horecavoorziening, met ontsluiting aan de Breemortelweg;
- de uitbreiding van het parkeerterrein met in de nieuwe situatie een totale capaciteit van 85 voertuigen;
- het realiseren van een nieuwe ontsluiting voor het parkeerterrein aan de Breemortelweg. De bestaande ontsluiting naar de Liesselseweg komt daarmee te vervallen.
- de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen en de bijbehorende parkeervoorzieningen.
De nieuwe inrichting van het perceel is weergegeven in het landschappelijke inrichtingsplan. Het landschappelijk inrichtingsplan is toegevoegd als Bijlage 1 bij deze toelichting.
2.3.2 Ruimtelijke kwaliteit
Zowel op gemeentelijk als provinciaal niveau wordt ruimte geboden aan ruimtelijke ontwikkeling met oog voor zorgvuldig ruimtegebruik en kwaliteit. Op basis van provinciaal beleid (Structuurvisie, Interim omgevingsverordening en de Handreiking Kwaliteitsverbetering Landschap zoals besproken in het Regionaal Ruimtelijk Overleg) is maatwerk mogelijk door het leveren van ruimtelijke kwaliteit. Ook in onderhavige ontwikkeling wordt gestreefd naar landschappelijke en ruimtelijke kwaliteit.
In de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant zijn de principes van zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap verwoord. Daarbij wordt tevens voorzien in mogelijkheden om locaties op meerdere manieren te (her)gebruiken c.q. te ontwikkelen, dit om het landelijk gebied vitaal te houden. Ook op gemeentelijk niveau wordt ruimte geboden aan ontwikkeling met oog voor zorgvuldig ruimtegebruik en kwaliteit. De ontwikkeling van een locatie dient uiteindelijk te leiden tot een verbeterde ruimtelijke kwaliteit. Maatregelen ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit zijn divers en kunnen zowel gericht zijn op een afname van het gebruikers/ bebouwingsoppervlak, landschappelijke en natuurlijke maatregelen ter inpassing, vergroening, versterking van natuurlijke netwerken, en/of slopen van bebouwing ter plekke of elders.
Met het planvoornemen is op een zichtlocatie sprake van de opwaardering van de ruimtelijke kwaliteit. De verbetering van de landschappelijke inrichting en de aanpassing van de erfontsluiting leidt tot een positieve ontwikkeling langs de doorgaande Liesselseweg.
Hoogte kwaliteitsbijdrage: Voor het voornemen is een kwaliteitsberekening uitgevoerd op basis van de 'Nota kostenverhaal 2018' van de gemeente Deurne. In dit document zijn de normbedragen per vierkante meter bestemming in het buitengebied vastgelegd. De bedragen in deze nota dienen als basis voor de navolgende berekening. Binnen de bestemming 'Horeca' is een bedrijfsgebouw van maximaal 738 m² en één bedrijfswoning toegestaan. Voor deze twee gebouwen is gerekend met de norm voor 'horeca zelfstandig (bebouwd)'.
Berekening kwaliteitsbijdrage landschap
Uit deze berekening blijkt dat een aanvullende investering in het landschap van € 20.857,75,- nodig is. Deze investering wordt gedeeltelijk uitgevoerd op eigen terrein in de vorm van een landschapsinvestering (zie berekening in paragraaf 2.3.3). Deze investering is opgenomen in het landschapsplan dat is bijgevoegd als Bijlage 1 bij de toelichting.
Welstandsnota Deurne 2016: Het plan moet voldoen aan redelijke eisen van welstand. Het plangebied ligt binnen het 'overig buitengebied' en moet daarom voldoen aan de criteria van categorie 15. Bebouwing die valt in deze categorie heeft een overwegend agrarisch karakter. Bij de omgevingsvergunning zal het bouwplan voor de locatie worden getoetst door de welstandscommissie met inachtneming van de welstandscriteria.
2.3.3 Landschappelijke en stedenbouwkundige inrichting
Om het horecabedrijf 'De Reizende Man' te voorzien van een goede landschappelijke inpassing en om de ontwikkeling te laten aansluiten bij het karakter van het buitengebied, is een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld. Het landschappelijk inrichtingsplan is toegevoegd als Bijlage 1 bij de toelichting en weergegeven op navolgende afbeelding.
Het plangebied is opgezet als een nieuwe landschappelijke kamer, die door middel van struweelhagen wordt afgescheiden van het noordelijk en oostelijk gelegen perceel. Op deze manier wordt de bedrijfsbebouwing en het parkeerterrein zorgvuldig ingepast in het buitengebied van Deurne. De struweelhagen vormen aan de oostzijde de landschappelijke inpassing van het parkeerterrein. Hierdoor is het parkeerterrein vanuit het achterliggende landschap aan het zicht ontnomen. Daarnaast is het parkeerterrein landschappelijk ingericht. De bedrijfswoning is parallel aan de gevel van het bedrijfsgebouw en op enige afstand van de Breemortelweg gepositioneerd.
De voorwaardelijke verplichting voor het aanleggen van de beplanting is in de regels van het bestemmingsplan gekoppeld aan de omgevingsvergunning voor bouwen van de uitbreiding van het bedrijfsgebouw en/of de woning. Daarmee wordt de aanleg en instandhouding van het beplantingsplan een voorwaarde voor de realisatie van de beoogde plannen.
Landschappelijke inrichting
Beplantingsplan Liesselseweg 183 (voorwaardelijke verplichting)
Met de landschappelijke inrichting van het terrein wordt een ruimtelijke kwaliteitsslag gerealiseerd. Zoals beschreven in de voorgaande paragraaf is een kwaliteitsverbetering van minimaal € 20.857,75 noodzakelijk. De kwaliteitsbijdrage vindt plaats door middel van de voorgestelde beplanting zoals opgenomen in het bijgevoegde landschapsplan. In navolgende tabel is een kostenraming weergegeven van de voorgestelde landschapsinvestering. Met de voorgestelde landschapsinvestering wordt een kwaliteitsverbetering van€ 26.479,88 gerealiseerd. Met de uitvoering van het opgenomen landschapsplan wordt ruim voldoende kwaliteitsverbetering gerealiseerd om te voldoen aan de gemeentelijke Nota kostenverhaal.
De feitelijke en juridische borging van bovenstaande maatregelen is vastgelegd in dit bestemmingsplan. Het plan voorziet in een landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitsverbetering en een duurzame oplossing voor hergebruik van de locatie. De landschappelijke inrichting is opgenomen als voorwaardelijke verplichting in artikel 3.3.5 en bijgevoegd als Bijlage 1 bij de regels.
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Nationaal Beleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het Rijk opgesteld in het kader van de nieuwe Omgevingswet, die per 1 januari 2024 in werking treedt. Aan de hand van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:
- 1. Ruimte voor klimaat adaptatie.
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
- 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:
- 1. Combinaties van functies gaat voor enkelvoudige functies.
- 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
- 3. Afwentelen wordt voorkomen.
Met de NOVI wordt gebouwd aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden, waarbij wordt gestreefd naar de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De wens is om daar naar toe te groeien en een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's te realiseren. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. Het kabinet heeft voor de korte termijn daarom een pakket aan maatregelen voorgesteld om de woningbouw een nieuwe, stevige impuls te geven. De locatie bevindt zich in het Stedelijk Netwerk Nederland. De ontwikkeling vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Grote open ruimten tussen de steden houden hun groene karakter. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd.
Met de doorontwikkeling van de horeca-uitspanning in het buitengebied van de gemeente Deurne, wordt verder gewerkt aan een toekomstgerichte en toekomstbestendige ontwikkeling in het buitengebied. Er zijn veel opgaven in het landelijk gebied zoals transitie van de landbouw, de energietransitie, klimaatadaptatie, natuurherstel en het omgaan met bodemdaling en verdergaande verstedelijking. Met het planvoornemen wordt bijgedragen aan de transitie van het landelijk gebied, waarbij met de doorontwikkeling van de horeca-functie sprake is van de versterking van een economische drager in het buitengebied. Hiermee ligt het planvoornemen in lijn met de NOVI.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen met het oog op een goede ruimtelijke ordening.
Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Dit betreft onder meer het Nationale Natuurnetwerk (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Onderhavige ontwikkeling is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het Rijk een ander nationaal belang heeft aangewezen. Derhalve heeft het Barro geen consequenties voor voorliggend plan.
3.1.3 Bro; motivering duurzame verstedelijking
Op basis van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten bestemmingsplannen een motivering bevatten, waaruit blijkt dat sprake is van een 'duurzame verstedelijking' (voormalige ladder). Er worden eisen gesteld aan bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken.
De motivering duurzame verstedelijking richt zich op substantiële veranderingen en bouwplannen, die qua aard en omvang zodanig zijn, dat voor mogelijke leegstand elders gevreesd zou kunnen worden. Het doel is om overbodige bouwplannen (onder andere kantoren, woningen, bedrijven) te voorkomen en hergebruik te stimuleren.
In het geval dat het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de toelichting een beschrijving te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte, tevens een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied een rol spelen. Het begrip stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."
Er kan voor andere stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1, aanhef en onder i van het Bro worden gesteld dat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling, wanneer de genoemde ontwikkeling een gebouw betreft met een bruto-vloeroppervlakte kleiner dan 500 m².
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de vergroting van het bestaande bedrijfsgebouw met 220 m². Inpandig wordt het vloeroppervlak vergroot met circa 150 m². Derhalve betreft de uitbreiding van het bedrijfsgebouw geen stedelijke ontwikkeling. Ter vervanging van de inpandige bedrijfswoning wordt naast het bedrijfsgebouw een nieuwe bedrijfswoning opgericht. Aangezien het hier gaat om een bestaande woning, is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Een nadere motivering duurzame verstedelijking kan daarom achterwege blijven.
Dit neemt niet weg dat de behoefte aan de mogelijk gemaakte ontwikkeling in het kader van de uitvoerbaarheid van het voorliggende plan dient te zijn onderbouwd en het plan dient te voldoen aan een goede ruimtelijke ordening. Het bestaande horecabedrijf 'De Reizende Man' constateert dat er voldoende behoefte is om het huidige restaurant uit te breiden. De uitbreiding van de horecavoorziening op de betreffende locatie wordt door de gemeente Deurne gezien als een redelijke uitbreiding en een gewenste ontwikkeling voor het buitengebied. Dit is tevens onderbouwd in de paragrafen 3.2 Provinciaal beleid en 3.3Gemeentelijk beleid.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie 'De Kwaliteit van Brabant'
Vooruitlopend en anticiperend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet in 2024 hebben Provinciale Staten op 14 december 2018 de Brabantse omgevingsvisie vastgesteld. Met deze omgevingsvisie geeft de provincie richting aan wat zij voor Noord-Brabant wil bereiken en biedt daarmee handvatten voor haar handelen in de praktijk.
De Omgevingsvisie bevat de belangrijkste provinciale ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Conform de Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De visie geeft daarbij richting aan deze opgaven vanwege de ingrijpende veranderingen waarmee zij gepaard gaan. Daarnaast geeft de Omgevingsvisie ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
De omgevingsvisie is verplicht, maar uitsluitend zelfbindend voor de provincie. De visie zal komende jaren nader worden uitgewerkt in diverse programma's en een provinciale omgevingsverordening.
In delen van Brabant is sprake van een toenemende leegstand (met name agrarisch vastgoed). In die delen van het landelijk gebied is speciale aandacht nodig voor de vitaliteit van het landelijk gebied.
De betreffende ontwikkeling is een initiatief dat leidt tot economische ontwikkeling in het buitengebied. De ontwikkeling bestaat uit de doorontwikkeling van een bestaande horecalocatie, aansluitend bij de gemengde ontwikkelingsrichting die de gemeente Deurne en de provincie Noord-Brabant beogen in het gebied. Het voorliggend plan leidt daarmee tot een verbeterde omgevingskwaliteit. De voorgenomen ontwikkeling is passend binnen de provinciale Omgevingsvisie.
3.2.2 Provinciale Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 - partiële herziening 2014
Op 7 februari 2014 hebben Gedeputeerde Staten de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 – partiële herziening 2014 vastgesteld, die op 19 maart 2014 in werking is getreden. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025.
In de structuurvisie is het landelijk gebied opgedeeld in vier ruimtelijke structuren. Dit zijn:
- de groenblauwe structuur;
- het landelijk gebied;
- de stedelijke structuur;
- de infrastructuur.
De zonering is bepalend voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de diverse functies in het buitengebied zoals landbouw, natuur en recreatie, voor zover deze het provinciaal belang aangaan.
Uitsnede Structurenkaart van de Structuurvisie met ligging van het plangebied
Onderhavige planlocatie is gelegen binnen het landelijk gebied, meer specifiek in het 'Accentgebied agrarische ontwikkeling'. De gronden zijn tevens aangeduid als zoekgebied verstedelijking, ten behoeve van stedelijke uitbreiding van de kern Deurne.
Het accentgebied agrarische ontwikkeling wordt gekenmerkt door mogelijkheden om de positie van de aanwezige sectoren te versterken. Ontwikkelingen zijn gericht op een verdere verduurzaming en meerwaardecreatie. Naast ruimte voor de land- en tuinbouw is binnen het landelijk gebied ook ruimte voor de ontwikkeling van niet-agrarische functies, zoals toerisme, recreatie, kleinschalige bedrijvigheid, zorgfuncties etc. Dit kan door verbreding van agrarische activiteiten maar ook als zelfstandige functie. Rondom steden, dorpen en natuur is er in de meeste gevallen feitelijk sprake van een gemengde plattelandseconomie. In de gebieden rondom dorpen is daarbij meer ruimte voor de ontwikkeling van functies die zich richten op de inwoners van die kernen. In het gebied is een toenemende menging van wonen, voorzieningen en kleinschalige bedrijvigheid mogelijk. Nieuwe ontwikkelingen dienen wel rekening te houden met hun omgeving en bij te dragen aan een versterking van de gebiedskwaliteiten.
De provincie Noord-Brabant wil voorkomen dat in het zoekgebied stedelijke ontwikkeling nieuwe functies worden toegestaan, die een toekomstige verstedelijking kunnen bemoeilijken. De onderhavige ontwikkeling zorgt niet voor een bemoeilijking van de stedelijke ontwikkeling van omliggende gronden. Het horecabedrijf 'De Reizende Man' ligt in de nabijheid van de kern Deurne en richt zich onder andere op de inwoners van deze kern. Het horecabedrijf past daarmee in een gemengde plattelandsecocnomie. Het voornemen past binnen de uitgangspunten van de Provinciale Structuurvisie Ruimtelijke Ordening.
3.2.3 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Op 25 oktober 2019 heeft Provinciale Staten de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. In deze planologische verordening zijn regels opgenomen voor verschillende ruimtelijke en planologische onderwerpen, waar de gemeenten rekening mee moeten houden bij het opstellen van bestemmingsplannen. De voor de ontwikkeling relevante onderwerpen, die worden geregeld zijn:
- Ontwikkelingsmogelijkheden van land- en tuinbouw;
- Bescherming van de landschappelijke en natuurwaarden;
- Bescherming van cultuurhistorische en aardkundige waarden;
- Waterbeleid;
- Nieuwe economische dragers in het buitengebied;
- Zorgplicht en ruimtelijke kwaliteitsverbetering.
De Interim Omgevingsverordening betreft een samenvoeging van verschillende regelingen op provinciaal niveau met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. De Interim omgevingsverordening is daarbij een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies.
Belangrijke uitgangspunten vanuit de Omgevingsvisie zijn verwerkt in de Interim Omgevingsverordening. De nieuwe manier van werken met diep, rond en breed kijken is opgenomen en er wordt vaker een koppeling gelegd met omgevingskwaliteit door bijvoorbeeld sanering van leegstaand vastgoed elders. De nadruk op omgevingskwaliteit komt ook tot uitdrukking bij de kwalitatieve benadering voor hergebruik van leegstaand vastgoed in het landelijk gebied en duurzame verstedelijking.
De Interim omgevingsverordening wil goede initiatieven ondersteunen. Daarvoor sluit de Interim omgevingsverordening aan bij de nieuwe manier van werken uit de Brabantse omgevingsvisie en worden meer mogelijkheden geboden voor maatwerk. Hiertoe zijn in de omgevingsverordening in plaats van middelvoorschriften doelvoorschriften opgenomen en wordt uitgegaan van een 'ja, mits - benadering'.
Uitsnede structurenkaart Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant met ligging planlocatie
Gemengd landelijk gebied: De locatie maakt onderdeel uit van het gemengd landelijk gebied. Dit betreft agrarische gronden, gelegen buiten de groenblauwe structuur (groenblauwe mantel of ecologische hoofdstructuur). Het gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en tuinbouw zijn daarbij de grootste ruimtegebruikers. Voor alle veehouderijbedrijven zijn stringente randvoorwaarden voor ontwikkelingsmogelijkheden opgenomen. In het gebied worden de agrarische functies in samenhang met de andere functies uitgeoefend.
De planlocatie maakt tevens deel uit van de zones:
- Verstedelijking afweegbaar: binnen de zone 'verstedelijking afweegbaar' zijn nieuwe duurzame stedelijke ontwikkelingen afweegbaar. Daarvoor zijn voorwaarden opgenomen in de Interim omgevingsverordening;
- Beperkingen veehouderij: binnen de zone 'beperkingen veehouderij' zijn ontwikkelingen van veehouderijen uitgesloten. Het gaat daarbij om uitbreiding van, vestiging van en omschakeling naar veehouderijen. Deze beperking is opgelegd vanwege de nabijheid van de kern Deurne en ligt ter plekke van het plangebied tussen Deurne en de Breemortelweg.
Bestaande niet-agrarische functie in Landelijk gebied: De ontwikkeling van het horecabedrijf De Reizende Man kan worden gezien als de uitbreiding van een bestaande niet-agrarische functie in het landelijk gebied. De Interim Omgevingsverordening voorziet in de uitbreiding van bestaande niet-agrarische functies in het landelijk gebied op basis van artikel 3.71.
3.71
Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied bevat regels voor een bestaande niet-agrarische functie die:
- a. de bestaande planologische gebruiksactiviteit vastleggen;
- b. een toename van de gebruiksoppervlakte voor mestbewerking uitsluiten;
- c. kunnen voorzien in een redelijke uitbreiding, als dat past binnen de gewenste ontwikkelingsrichting van het gebied waarbij de volgende aspecten zijn betrokken:
- 1. een gebiedsgerichte benadering welke activiteiten en functies passen in de omgeving;
- 2. welke effecten de mogelijke ontwikkeling heeft op andere aspecten, waaronder mobiliteit, agrarische ontwikkeling, leefbaarheid en leegstand elders;
- 3. hoe de uitbreiding bijdraagt aan het versterken van de omgevingskwaliteit, waaronder een bijdrage aan de sloop van overtollig en leegstaand vastgoed in het Landelijk gebied.
Het voorliggend bestemmingsplan legt de bestaande planologische gebruiksactiviteit vast (sub a), maakt een inpandige uitbreiding mogelijk en biedt mogelijkheden voor een redelijke uitbreiding van circa 220 m² (sub c). Het plan voorziet niet in mestbewerking (sub b). Het plan kan worden gezien als een redelijke uitbreiding, passend bij de gewenste ontwikkelingsrichting van het gebied.
Het huidig bebouwd oppervlak van de horecavoorziening bedraagt 518 m². De uitbreiding bedraagt een vergroting van het bedrijfsvloeroppervlak met circa 500 m². Daarvan wordt het grootste gedeelte inpandig gerealiseerd. Om de gewenste uitbreiding te realiseren is een uitbreiding van 220 m² noodzakelijk. Daarmee bedraagt het nieuwe bebouwd oppervlak ten behoeve van de horecafunctie 738 m². Deze uitpandige uitbreiding is in redelijke verhouding met de bestaande omvang van het gebouw. Om de uitbreiding van de bebouwing mogelijk te maken, is tevens een uitbreiding van de parkeervoorzieningen voorzien aan de achterzijde van het gebouw. Het bestemmingsvlak wordt hiervoor uitgebreid tot 6.138 m² inclusief landschappelijke inpassing. Met het voornemen tot uitbreiding van de bestaande horecafunctie zijn de voorwaarden in 3.71 onder c in acht genomen:
- 1. In het gemengd landelijk gebied is plaats voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. De gemeente Deurne geeft in haar Structuurvisie Deurne 2030 tevens aan dat een gemengd gebruik van het landelijk gebied hier gewenst is (zie paragraaf 3.3.1). De horecafunctie past als zodanig bij het multifunctioneel gebruik van het buitengebied van de gemeente Deurne.
- 2. De uitbreiding van de horecavoorziening draagt bij aan de vitaliteit en leefbaarheid van het landelijk gebied en vormt geen belemmering voor agrarische ontwikkelingen in de omgeving.
- 3. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de locatie zorgvuldig ingepast in het landschap. Daarnaast wordt een bijdrage geleverd aan het gemeentelijk kwaliteitsfonds voor het buitengebied in het kader van de kwaliteitsverbetering van het landschap (zie daarvoor ook paragraaf 2.3.2). Met deze kwaliteitsbijdrage kan de beoogde versterking van de omgevingskwaliteit elders in het landelijk gebied worden verwezenlijkt.
Ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap: Ten behoeve van de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit is in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant de 'zorgplicht' opgenomen. Dit betekent dat ieder plan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied dient bij te dragen aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.
Daarnaast is in de Interim Omgevingsverordening het beleidsvoornemen opgenomen met betrekking tot 'kwaliteitsverbetering van het landschap'. De vereiste kwaliteitsverbetering koppelt ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied aan een concrete tegenprestatie gericht op een verbetering van de kwaliteit van het landschap.
Het voornemen is voorzien van een zorgvuldige landschappelijke inrichting, inclusief kwaliteitsverbeterende maatregelen. Hiervoor is een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld, dat is toegevoegd als Bijlage 1 bij deze toelichting. Het plan is getoetst in het kader van ruimtelijke kwaliteit in paragraaf 2.3.2 en het gemeentelijk beleidskader kwaliteitsverbetering in paragraaf 3.3.4. Daarmee kan worden gesteld dat het plan in redelijke verhouding staat tot de in de Interim Omgevingsverordening vereiste zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit.
Conclusie: De locatie is niet gelegen in de ecologische hoofdstructuur, groenblauwe mantel, grondwaterbeschermingsgebied, boringsvrije zone danwel een in de Interim omgevingsverordening aangeduid aardkundig of cultuurhistorisch waardevol vlak. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de gestelde randvoorwaarden voor herbestemming van de locatie naar wonen en de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit. Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het voornemen past binnen de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Deurne 2030
De gemeente Deurne heeft op 13 maart 2018 de structuurvisie Deurne 2030 vastgesteld. De gemeente Deurne gaat in deze structuurvisie in op de grote maatschappelijke opgaven van nu en voor de komende jaren voor Deurne. In deze paragraaf is getoetst of het onderhavig plan ook kan voldoen aan het gemeentelijke beleid zoals opgenomen in de structuurvisie.
Visiekaart functieverdeling Structuurvisie Deurne 2030 met ligging planlocatie
Binnen de nieuwe structuurvisie ligt de planlocatie binnen het gemengd landelijk gebied. In dit gebied zal vrijkomende agrarische bebouwing het landschap sterk veranderen. De gemeente geeft aan in dit gebied ruimte te bieden voor ander functies, waaronder wonen en recreatie.
De gemeentelijke ambitie is gericht op versterking van de toeristisch-recreatieve sector als geheel, zowel door groot- als kleinschalige initiatieven. De gemeente wil ondernemers dan ook stimuleren en ondersteunen om de economische structuur te versterken. In principe is overal binnen het gebied met een gemengde plattelandseconomie ruimte voor toeristische en recreatieve activiteiten. De uitbreiding van de horecavoorziening 'De Reizende Man' levert hier een bijdrage aan.
De locatie is gelegen aan de rand van de afwegingsruimte voor bedrijventerreinen. Voor de toekomst is deze afwegingsruimte aangewezen voor bedrijfskavels aansluitend op het bedrijventerrein Kranenmortel. Deze ruimte biedt een strategische reserve voor het geval dat andere bedrijfsbestemmingen en -locaties om ruimtelijk relevante redenen komen te vervallen en verplaatsing daarvan ruimtelijk nodig is. Vooralsnog is er geen concreet voornemen de gronden in te richten als bedrijventerrein. Bovendien vormt de onderhavige ontwikkeling geen rechtstreekse belemmering voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein. Aangezien het plangebied aan de zuidelijke rand van deze afwegingsruimte ligt, vormt het de buitengrens van het eventueel te ontwikkelen bedrijventerrein. Gelet op de bestaande horeca-activiteiten op de locatie Liesselseweg 183 en de omliggende woonfuncties in het bebouwingslint, vormt de uitbreiding van de horecafunctie geen nieuwe belemmering als het gaat om het uitwerken van de gebruiksmogelijkheden en mogelijkheden voor milieubelastende activiteiten op het bedrijventerrein. Bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein zal zowel in de huidige als de nieuwe situatie rekening gehouden moeten worden met de bestaande lintbebouwing langs de Liesselseweg.
De doorontwikkeling van het bestaande horecabedrijf past binnen de ontwikkelingsrichting die de gemeente Deurne voor ogen heeft voor het gemengd landelijk gebied. Daarmee past de ontwikkeling binnen de Structuurvisie Deurne 2030.
3.3.2 Woonvisie Deurne 2019-2040
Op 3 juli 2019 heeft de gemeenteraad van de gemeente Deurne de Woonvisie Deurne 2019-2040 vastgelegd. De gemeente richt zich op het realiseren van een woningvoorraad die past bij de kwantitatieve (voldoende woningen) en kwalitatieve (juiste woningen) behoeften van de Deurnese bevolking. Woningen en woningbouw kunnen daarnaast een belangrijke rol spelen in het behoud en de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Eén van de punten waar de gemeente nadruk op legt is het behoud en de verbetering van (ruimtelijke) kwaliteit door herbestemming van leegkomende beeld- of structuurbepalende panden en locaties. De planlocatie ligt in het buitengebied van Deurne, waar het toevoegen van woningen in principe ongewenst is. Wel is er de mogelijkheid voor woningsplitsing, mantelzorg en andere woonvormen in bestaande panden.
Met het onderhavig voornemen wordt geen woning toegevoegd. De inpandige bedrijfswoning wordt betrokken bij het bedrijfsgebouw, waardoor deze woning komt te vervallen. Er wordt een vervangende bedrijfswoning opgericht aan de Breemortelweg direct ten oosten van het bedrijfsgebouw. Het aantal woningen op de planlocatie Liesselseweg 183 blijft gelijk (één woning), waarmee ook het aantal woningen in het buitengebied gelijk blijft. Hiermee kan worden gesteld dat het voornemen past binnen de Woonvisie Deurne 2019-2040.
3.3.3 Groenstructuurplan en groene parels
Groenstructuurplan: De gemeente Deurne heeft op 16 december 2009 het groenstructuurplan vastgesteld. Het groenstructuurplan geeft een integrale- en langetermijnvisie op hoofdlijnen aan voor de looptijd van 10 tot 20 jaar.
Uitsnede groenstructuurplan Deurne met ligging planlocatie
De bomenlaan aan weerszijden van de Liesselseweg wordt beschouwd als waardevol. Daarnaast is de bomenrij langs de Breemortelweg aangeduid op het groenstructuurplan. Alle bomenlanen blijven met het voornemen behouden.
Groene parels: Naast het groenstructuurplan is er specifiek beleid opgesteld voor groene waardevolle elementen, de groene parels. Op een kaart zijn de groene parels vastgelegd. Groene parels mogen, sinds vaststelling van de gewijzigde Algemene Plaatselijke Verordening (APV), niet gekapt worden. Kappen is pas mogelijk nadat er een omgevingsvergunning is verleend.
Uitsnede interactieve kaart groene parels Deurne met ligging planlocatie
Binnen de planlocatie zijn geen groene parels gesitueerd. De laanbeplanting van omliggende wegen (Breemortelweg en Liesselseweg) wordt wel als waardevol beschouwd. Voorliggend plan heeft geen gevolgen voor de gemeentelijke groenstructuur. De laanbeplanting langs de Liesselseweg en de Breemortelweg wordt met het voornemen niet aangetast.
3.3.4 Gemeentelijk beleidskader kwaliteitsverbetering landschap
De gemeente vereist conform de gestelde voorwaarden uit de provinciale Interim omgevingsverordening, dat elke ruimtelijke ontwikkeling die een wezenlijk ruimtelijk effect heeft op de omgeving gepaard moet gaan met kwaliteitsverbetering van het landschap.
Het vergroten van de maximaal toegestane bebouwde oppervlakte van niet-agrarische en recreatiebedrijven wordt gezien als een categorie 3 ontwikkeling. Dit betreft ontwikkelingen met een aanzienlijke ruimtelijke impact, die als maatwerk beoordeeld dienen te worden. Voor dergelijke ruimtelijke ontwikkelingen wordt bovenop de basisinspanning (zijnde algemene kwaliteitseisen in het kader van de algemene zorgplicht alsmede een goede landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan) een extra ruimtelijke kwaliteitstoevoeging vereist, de basisinpassing-plus. Er kan op meerdere wijze geïnvesteerd worden in extra ruimtelijke kwaliteitstoevoeging. Dit kan onder meer door een extra robuuste landschappelijke inpassing van bebouwing en bestemmingsvlakken en/of de aanleg c.q. herstel van natuur- en landschapselementen (zoals akkerranden, poelen, hakhoutwallen, etc.) alsmede sloop van overtollige bebouwing ter versterking van de landschapsstructuur.
De nieuwe ruimtelijke ontwikkeling dient in samenhang met de bestaande situatie en rekening houdend met de ruimtelijke, natuurlijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de omgeving, landschappelijk verantwoord ingepast te worden met erfbeplanting. De gemeente heeft als uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen dat maatregelen voor de kwaliteitsverbetering van het landschap in ieder geval ook op de planlocatie zelf of op direct aangrenzende gronden dient plaats te vinden. Landschappelijke inpassing vindt plaats op of direct aansluitend aan het bouwvlak/bestemmingsvlak. Aan het erfbeplantingsplan worden in het algemeen geen kwantitatieve normen gekoppeld waaraan voldaan moet worden.
Op basis van het Gemeentelijk beleidskader kwaliteitsverbetering landschap ligt de planlocatie in het essen- en kampenlandschap. De randen van de es worden van oorsprong veelal bepaald door een rondgaande, soms met bomen omzoomde weg, waarlangs zich kleinschalige tweezijdige lintbebouwing heeft gevestigd. De boerderijen langs deze weg vormen een transparant lint waarbinnen een twee-deling is te ontdekken tussen de erven direct aan de es (aan de es-kant van de weg) en de erven die daar (aan aantakkende wegen) omheen liggen.
Uitsnede kaart Gemeentelijk beleidskader kwaliteitsverbetering landschap met planlocatie aangeduid
Het voornemen betreft het uitbreiden van bestaande bedrijfsbebouwing en het oprichten van een nieuwe bedrijfswoning. De nieuwe bebouwing wordt landschappelijk ingepast. Bij de bouw van de nieuwe woning en de uitbreiding van het bedrijfsgebouw wordt aangesloten bij de principes uit het gemeentelijk kwaliteitskader (zie Bijlage 2 bij de regels).
Het bouwplan en de landschappelijke inrichting dienen aan te sluiten bij de karakteristiek van het essen- en kampenlandschap. De bebouwing is op logische wijze (rooilijn) en veelal verspreid langs de weg gesitueerd. De bouwblokken zijn vaak onregelmatig gevormd en voegen zich naar de situatie, waarbij wordt ingespeeld op bestaande landschapselementen in de directe omgeving. Een overheersende nokrichting is niet aan de orde. Erfgrenzen worden ingeplant met een houtsingel of bomenrij. In het voorliggende plan houdt dit in dat zijdelingse erfgrenzen worden ingeplant met een houtsingel, of bomenrij. Er wordt gebruik gemaakt van gebiedseigen soorten. De gebiedseigen soorten voor het essen- en kampenlandschap zijn: Berk, Eik, Haagbeuk, Beuk, Es, Linde, Paardenkastanje, Krentenboompje, Vlier. In de landschappelijke inrichting wordt met name gebruik gemaakt van eik en beuk.
Ten behoeve van het plan is een erfbeplantings- en kwaliteitsplan opgesteld, zie paragraaf 2.3.2 en 2.3.3. De totale investering in ruimtelijke kwaliteit voordoet daarmee aan de uitgangspunten van het beleid. Het landschapsplan is bijgevoegd als Bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan. De feitelijke en juridische borging van bovenstaande maatregelen zijn geborgd in de regels van het bestemmingsplan en in een overeenkomst tussen de gemeente en initiatiefnemer.
3.3.5 Herstelbestemmingsplan Buitengebied Deurne 2021
In het bestemmingsplan 'Herstelbestemmingsplan Buitengebied Deurne 2021', dat is vastgesteld op 5 juli 2022, zijn door de gemeente voorwaarden gesteld voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het betreft onder andere het bouwen van een vervangende bedrijfswoning en het bouwen en aanbrengen van verhardingen ter plaatse van gronden met de aanduiding 'wetgevingzone - omgevingsvergunning waardevol relief'.
Vervangende bedrijfswoning: In artikel 32.7 van het bestemmingsplan 'Herstelbestemmingsplan Buitengebied Deurne' is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor de herbouw van een bedrijfswoning. Aangezien het voorliggend bestemmingsplan de mogelijkheid biedt om de inpandige bedrijfswoning te verplaatsen en op een nieuwe positie op het perceel op te richten, en de voorwaarden voor afwijking door de gemeente Deurne worden gehanteerd als "beleidsregel" om ontwikkelingen mogelijk te maken, is het voornemen onderstaand getoetst aan de voorwaarden voor een vervangende bedrijfswoning.
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning de herbouw van de (bedrijfs)woning toe te staan, mits:
- a. de nieuwe situering van de (bedrijfs)woning stedenbouwkundig, landschappelijk en milieukundig aanvaardbaar is, waarbij dient te worden voldaan aan de Wet geluidhinder danwel hogere grenswaarde;
De nieuwe situering van de woning is stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar. Het bouwvlak dat toegekend wordt, wordt zodanig gepositioneerd, dat de richting van de voorgevel van de nieuwe woning een positie krijgt parallel aan de gevel van het bestaande bedrijfsgebouw. De woning wordt op enige afstand van de Breemortelweg opgericht (zie Bijlage 1). In de gekozen positie vormt de woning een stedenbouwkundige eenheid met het bedrijfsgebouw van het horecabedrijf. In Hoofdstuk 4 Milieu- enomgevingsaspecten is de ligging van de woning milieukundig getoetst. In paragraaf 4.4 Geluid is aangetoond dat kan worden voldaan aan de maximale ontheffingswaarde. De hogerewaardeprocedure loopt parallel aan de bestemmingsplanprocedure. Daarmee is de nieuwe situering van de woning ook milieukundig aanvaardbaar.
- b. sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing, (met voor het landschap kenmerkende soorten), op basis van een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan. Hierbij wordt getoetst aan de gemeentelijke investeringsregeling ruimtelijke kwaliteit zoals weergegeven in bijlage 4 'Beleidskader kwaliteitsverbetering landschap', inclusief later vastgestelde aanvullingen dan wel het kader dat volgend op voornoemd kader wordt vastgesteld, waarbij voornoemd kader is komen te vervallen;
Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. De inpassing is toegelicht in paragraaf 2.3.3. Het landschappelijk inrichtingsplan is goedgekeurd door de gemeente en toegevoegd als Bijlage 1 bij deze toelichting.
- c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van derden, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van belangen van derden. Zie hiervoor ook Hoofdstuk 4Milieu- en omgevingsaspecten.
- d. overtollige bebouwing, waaronder de voormalige (bedrijfs)woning, wordt gesloopt.
Er is geen sprake van overtollige bebouwing. De voormalige bedrijfswoning wordt in gebruik genomen als onderdeel van het bedrijfsgebouw en krijgt daarmee een nieuwe functie.
Waardevol reliëf: In het vigerend bestemmingsplan is voor de agrarische gronden de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning waardevol reliëf' opgenomen. Deze aanduiding ligt niet op de gronden die in het vigerend bestemmingsplan reeds een horecabestemming hebben.
De aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning waardevol reliëf' heeft als doel het instandhouden van de landschappelijke en geologische waarde van het de akkercomplexen, ter plaatse van de als agrarisch bestemde cultuurgronden. Er mag geen aantasting plaatsvinden van het zichtbare reliëfverschil en de landschappelijke openheid.
Er is ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning waardevol reliëf' een omgevingsvergunningplicht opgenomen voor onder andere:
- het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en halfverhardingen;
- het afgraven, ophogen, of egaliseren van de bodem;
- het verwijderen van houtopstanden;
- het diepwoelen of - ploegen van de bodem;
- het aanbrengen van (infrastructurele) ondergrondse leidingen;
- de aanleg van beplanting;
Het criterium voor het verlenen van een omgevingsvergunning is dat geen aantasting mag plaatsvinden van het zichtbare reliefverschil en de landschappelijke openheid.
Beoordeling: Ten oosten van de planlocatie liggen aan beide zijden van de Breemortelweg bolle akkercomplexen. Deze akkercomplexen zijn goed zichtbaar op de Algemene Hoogtekaart Nederland (AHN; zie onderstaande afbeelding). De akkercomplexen worden met de voorgenomen ontwikkeling niet aangetast en blijven zichtbaar aanwezig in het open agrarische landschap. Vanaf de Breemortelweg blijft naar beide zijden het zicht op de bolle akkercomplexen behouden; ook wanneer het plangebied wordt verdicht met landschappelijke elementen om de parkeervoorziening in te passen. Vanwege de bestaande verdichting in het bebouwingslint langs de Liesselseweg leidt deze inpassing niet tot aantasting van het open landschap. Het planvoornemen zelf leidt niet tot aantasting van het reliëf.
Hoogtekaart met ligging plangebied (bron: Algemeen Hoogtebestand Nederland)
De omgevingsvergunningplicht heeft als doel het instandhouden van de landschappelijke en geologische waarde van het de akkercomplexen ter plaatse van de als agrarisch bestemde cultuurgronden. De regeling richt zich op het aanbrengen van verhardingen en het aanplanten van nieuwe beplanting. Gelet op de nieuwe situatie (verharding en beplanting) en nieuwe functie (horeca) van het plangebied en de beoordeling die plaatsvindt in het kader van het voorliggend bestemmingsplan, wordt de huidige omgevingsvergunningplicht met betrekking tot het waardevol reliëf in een agrarisch landschap niet overgenomen in het voorliggend bestemmingsplan. Het plan is in het kader van het voorliggend bestemmingsplan beoordeeld op de criteria van de omgevingsvergunningplicht. De aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning waardevol reliëf' is niet overgenomen in het voorliggend bestemmingsplan.
3.3.6 Toeristisch-recreatief beleid Deurne
De gemeente Deurne heeft als ambitie om de potenties op toeristisch-recreatief gebied te verzilveren, zowel voor de grootschalige als voor de kleinschalige initiatieven, en de toeristisch-recreatieve sector als geheel te versterken. De gemeente wil ondernemers stimuleren, ondersteunen en een aantrekkelijk vestigingsklimaat bieden. Ontwikkeling van nieuwe concepten, investeringen in kwaliteitsverbetering, verbreding en versterking van het bestaande lokale toeristisch-recreatieve aanbod staan hierbij centraal.
Bij kleinschalige toeristisch-recreatieve initiatieven hanteert de gemeente de volgende criteria:
- 1. de aard van het initiatief moet passen bij de functionele karakteristiek van de omgeving;
De locatie maakt deel uit van het gemengde plattelandseconomie, waarbinnen de gemeente Deurne in principe overal ruimte biedt voor toeristische en recreatieve activiteiten (zie ook paragraaf 3.3.1 StructuurvisieDeurne 2030).
- 2. de aard en inrichting van het initiatief moet aansluiten bij de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving;
Het initiatief sluit aan bij de ruimtelijke karakteristiek van het buitengebied en is tevens landschappelijk en stedenbouwkundig ingericht naar de aard van het gebied, zie daarvoor ook paragraaf 2.3.2, 2.3.3, 3.3.3 en 3.3.4. Daarnaast wordt het waardevol reliëf ter plaatse niet aangetast, zie daarvoor paragraaf 3.3.5.
- 3. het initiatief mag niet leiden tot verkeers- of parkeeroverlast in de omgeving;
Het initiatief zal niet leiden tot verkeers- en/of parkeeroverlast. Er wordt voorzien in nieuwe parkeervoorzieningen en het terrein krijgt een nieuwe ontsluiting aan de Breemortelweg. Zie hiervoor ook paragraaf 4.9 Verkeer en parkeren.
- 4. bij de inrichting van de locatie moet duurzaamheid herkenbaar centraal staan;
De nieuwe inrichting zal voldoen aan de meest recente duurzaamheidseisen op het gebied van bouwen. De toename aan verhard oppervlak zal, conform de vereisten van het waterschap, worden gecompenseerd, waarmee tevens een duurzaamheidsslag gehaald wordt.
- 5. de nieuwe activiteiten mogen niet belemmerend werken voor reeds bestaande activiteiten in de omgeving.
De uitbreiding van de bestaande horecagelegenheid leidt niet tot een belemmering voor omliggende bedrijven. Zie daarvoor ook paragraaf 4.1 Bedrijven en milieuzonering.
Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het voornemen aansluit bij de ambities van de gemeente Deurne.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Bedrijven En Milieuzonering
Vanuit het aspect 'goede ruimtelijke ordening' dient voldoende ruimtelijke scheiding te zijn tussen hinderveroorzakende (o.a. bedrijven) en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Hiervoor worden de afstanden uit de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als maatgevend beschouwd. Bovenstaande moet op twee manieren getoetst worden. Enerzijds wordt er gekeken of het perceel zelf veroorzaker is van hinder en anderzijds wordt bekeken of het perceel kwetsbaar is voor hinder.
Het plan voorziet in de uitbreiding van een bestaande horecafunctie en de oprichting van een vervangende bedrijfswoning. De bedrijfswoning is niet gevoelig voor hinder afkomstig van de eigen inrichting, maar moet voor de omliggende functies wel worden beschouwd als gevoelig object. Voor de uitbreiding van de horecafunctie dient te worden beoordeeld of geen gevoelige functies binnen de richtafstand zijn gelegen.
Richtafstanden horecagelegenheid: Een restaurant wordt in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' ingedeeld in milieucategorie 1, waarvoor een richtafstand geldt van 10 meter in het kader van geur en geluid. Voor het houden van feesten en partijen wordt de locatie beschouwd als een inrichting met milieucategorie 2, met een richtafstand van 30 meter in het kader van geluid.
De afstand tussen de horecagelegenheid en het bestemmingsvlak van de burgerwoning Liesselseweg 181 bedraagt minimaal 17 meter. In het kader van geluid dient te worden getoetst op de gevel van de woning. De woning bevindt zich op 35 meter afstand van het plangebied, waarmee wordt voldaan aan de richtafstand. Op de Liessselseweg 181 is tevens een Bed & Breakfast aanwezig. Deze Bed & Breakfast is in 2011 vergund en bevindt zich op 24 meter afstand van het plangebied. Een Bed & Breakfast is in het kader van de Wet geluidhinder geen geluidgevoelig object, maar wordt in de huidige situatie vergunningsvrij gebruikt als mantelzorgwoning. De horeca-activiteiten vinden plaats binnen het bouwvlak dat zich op 40 meter afstand van de mantelzorgwoning bevindt. De noordzijde van het plangebied wordt uitsluitend gebruikt voor parkeren. Daarmee wordt ook voor de mantelzorgwoning voldaan aan de richtafstand van 30 meter.
De afstand tussen het horecabedrijf en het taxibedrijf op Liesselseweg 186 bedraagt minimaal 24 meter en blijft ongewijzigd. De geluidgevoelige bebouwing van het taxibedrijf bevindt zich op meer dan 75 meter van het plangebied, waarmee wordt voldaan aan de richtafstand van 30 meter.
Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de omliggende functies geen belemmering vormen voor het planvoornemen.
Richtafstanden omliggende bedrijven: Anderzijds dient te worden beoordeeld of de voorziene uitbreiding geen belemmering vormt voor omliggende bedrijven. Hiertoe zijn de richtafstanden van omliggende bedrijven beschouwd.
Adres | Functie | Richtafstand | Afstand tot plangebied |
Liesselseweg 186 | Taxibedrijf | 30 m | 24 m |
Liesselseweg 190 | Grondgebonden agrarisch | 50 m | 110 m |
Liesselseweg 175 | Bedrijf t/m categorie 2 | 30 m | 120 m |
Tabel met afstand tot omliggende functies
Het plangebied ligt binnen de richtafstand van het taxibedrijf op Liesselseweg 186. Het betreft een richtafstand van 30 meter in het kader van geluid. Het horecabedrijf is echter geen geluidgevoelige functie. De nieuwe bedrijfswoning bij het horecabedrijf is geluidgevoelig en wordt opgericht op 75 meter afstand van het taxibedrijf. De nieuwe woning ligt daarmee buiten de richtafstand van het taxibedrijf. Voor de overige omliggende bedrijven geldt dat het plangebied niet binnen de richtafstand is gelegen. Het planvoornemen leidt niet tot beperkingen van omliggende bedrijven.
Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect bedrijven en milieuzonering, zowel hinderveroorzakend als hindergevoelig, geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
4.2 Externe Veiligheid
Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijke besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen” (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.
Bij het oprichten van een woning en bedrijfsgebouw waar groepen verblijven is spraken van het toevoegen van een kwetsbaar object. Derhalve is de risicokaart geraadpleegd (www.risicokaart.nl). In de navolgende afbeelding is een uitsnede van de risicokaart weergegeven.
Uitsnede risicokaart met ligging planlocatie (blauw)
Risicovolle inrichtingen: Uit de risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat het plangebied is gelegen in de omgeving van een Bevi-bedrijf. Het betreft het bedrijf Driessen Vlierden Transport BV dat is gevestigd aan de Voltastraat 5 te Deurne. Binnen deze inrichting is sprake van de opslag van gevaarlijke stoffen. Om de risico's in beeld te brengen en oordeel te kunnen vormen aangaande het groepsrisico, is door Windmill Milieu Management en Advies een uitgebreide verantwoording groeprisico uitgevoerd (rapportnr. POU005-NOT-EXT-VGR 2.0, d.d. 16 november 2018). Het rapport is bijgevoegd als Bijlage 2 bij deze toelichting.
In deze notitie zijn elementen aangedragen die de gemeente kan gebruiken bij de oordeelsvorming inzake de verantwoording van het groepsrisico. De Veiligheidsregio Brabant Zuidoost heeft voor ontwikkelingen op grootte afstand van risicobronnen een standaardadvies opgesteld. Dit advies is voor deze ontwikkeling van toepassing.
Samengevat luidt het advies als volgt:
- Pas risicocommunicatie toe
- Pas de beleidsregels bereikbaarheid en bluswatervoorziening toe
- Zorg bij mechanische ventilatie dat de aanzuigopening van de risicobron af is gelegen en dat deze centraal kan worden afgesloten.
De gemeente Deurne gaat als volgt op het advies in:
- De gemeente communiceert over risico's via de website.
- De ontwikkeling betreft een uitbreiding van de horeca. De situatie voor wat betreft bereikbaarheid en bestrijdbaarheid wijzigt niet.
- Als mechanische ventilatie wordt toegepast geldt artikel 3.31 van het Bouwbesluit.
Gelet op de risico's en de zeer beperkte toename van het groepsrisico wordt het groepsrisico acceptabel geacht.
Transport gevaarlijke stoffen en leidingen:Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied buiten het invloedsgebied van wegen, spoor en/of buisleidingen ligt.
Conclusie: Met het bovenstaande kan worden gesteld dat het aspect externe veiligheid voldoende in beeld is gebracht om een zorgvuldig besluit te nemen.
4.3 Bodem
Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Om de bodemkwaliteit op de planlocatie in beeld te brengen is door Aelmans ECO B.V. een verkennend bodem- en asbestonderzoek (rapportnr. E186403.005/HWO, d.d. 28 december 2018) uitgevoerd. Het rapport is toegevoegd als Bijlage 3 bij de toelichting van dit bestemmingsplan. Uit het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
4.3.1 Verkennend bodemonderzoek
Ter plaatse van onderhavig perceel zijn een 16-tal boringen in combinatie met asbestinspectiegaten systematisch verdeeld. Visueel zijn tijdens het plaatsen van deze boringen, behoudens zwakke bijmengingen met kooltjes ter plaatse van boring 1 en het aangetroffen pakket menggranulaat, geen noemenswaardige bodemvreemde bijmengingen aangetroffen. De boven- en ondergrond van voornoemde boringen is analytisch onderzocht in een zestal grondmengmonsters.
Bovengrond: De bovengrond (lees: eerste halve meter grond onder eventuele verhardings- of fundatielagen) is analytisch onderzocht in de grond(meng)monsters 1 t/m 4. Uit de analyseresultaten van voornoemde grond(meng)monsters blijkt, dat licht verhoogde concentraties cadmium, lood, PAK of PCB worden aangetroffen. Voornoemde parameters overschrijden de achtergrondwaarden doch niet de bodemindex of interventiewaarden. Daarnaast overschrijden voornoemde concentraties niet de maximale waarden voor de klasse wonen.
Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan de bovengrond deels als klasse wonen grond (grondmengmonster 1), doch grotendeels als klasse AW2000 grond (grondmengmonsters 2, 3 en 4) bestempeld worden.
Ondergrond: De ondergrond is analytisch onderzocht in de grondmengmonsters 5 en 6. Uit de analyseresultaten van beide grondmengmonsters blijkt, dat geen van de onderzochte parameters de achtergrondwaarden (AW2000) overschrijden.
Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan de ondergrond van de gehele onderzoekslocatie als klasse AW2000 grond bestempeld worden.
Grondwater: Uit de analyseresultaten van het onderzocht grondwater blijkt, dat behoudens een marginaal verhoogde concentratie barium geen verdere overschrijdingen worden aangetroffen.
De aangetroffen concentratie barium is van dien aard dat dergelijke concentraties veelvuldig worden aangetroffen in het ondiepe grondwater. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt vormt een dergelijke concentratie dan ook geen directe belemmeringen voor de geplande herinrichting van het onderzocht perceel.
Asbest: Tijdens het verrichten van het bodemonderzoek zijn zintuiglijk geen specifieke asbestverdachte materialen aangetoond. Op basis van de bevindingen van voornoemd zintuiglijk bodemonderzoek en het analytisch asbestonderzoek kan de hypothese "onverdacht" met betrekking tot asbest worden gehandhaafd.
Toetsing hypothese: De hypothese "onverdacht" wordt op basis van de onderzoeksresultaten niet geheel bevestigd.
Nader bodemonderzoek: Voor wat betreft de onderzoekslocatie zijn er geen aanleidingen om over te gaan tot het uitvoeren van een nader onderzoek.
Resumé: Resumerend kan gesteld worden dat ondanks de verhoogde concentraties in zowel de bovengrond als het grondwater, deze vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen vormen voor de beoogde (bestemmings-) wijzigingen en herinrichting van het te onderzoeken perceel.
4.3.2 Conclusie
Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek en zoals ook aangegeven in deze paragraaf, is de locatie ten aanzien van de milieuhygiënische bodemkwaliteit geschikt voor de huidige en beoogde functie en zijn er geen belemmeringen voor de beoogde bestemmingsplanwijziging.
4.4 Geluid
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient op basis van de Wet geluidhinder te worden onderzocht of sprake is van geluidsoverlast, in het bijzonder in verband met verkeer, spoor of bedrijven. In de Wet geluidhinder is bepaald dat ten aanzien van zogenaamde 'geluidgevoelige objecten' wettelijke eisen gelden ten aanzien van de maximale belasting.
Enerzijds moet worden beoordeeld in welke mate sprake is van geluidbelasting van de voorgenomen ontwikkeling op de omgeving. Anderszijds dient te worden beoordeeld in welke mate de nieuwe functies in het plangebied geluidgevoelig zijn en of het geluidniveau van omliggende wegen of functies op het plangebied aanvaardbaar zijn.
De horecagelegenheid wordt in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' ingedeeld in milieucategorie 2 (zie ook paragraaf 4.1 Bedrijven en milieuzonering). Voor de horecagelegenheid geldt een richtafstand van 30 meter in het kader van geluid. Binnen 30 meter van de bestemmingsgrens bevinden zich geen geluidgevoelige bestemmingen.
Een restaurant is geen geluidgevoelig object. De uitbreiding van het bedrijfsgebouw hoeft daarom niet te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. Wel wordt met het voornemen een nieuwe bedrijfswoning opgericht. De nieuwe bedrijfswoning is geluidgevoelig en moet worden getoetst. Om een goed woon- en leefklimaat in de nieuwe woning te kunnen garanderen is door Aelmans Ruimte, Omgeving en Milieu B.V. een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (rapportnr. M171526.002.001.R2/JGO, d.d. 1 juli 2020) uitgevoerd. Het rapport is bijgevoegd als Bijlage 4 bij deze toelichting. In het rapport wordt het volgende geconcludeerd:
Wet geluidhinder: Uit de toets in het kader van de Wet geluidhinder kunnen de volgende conclusies worden getrokken.
Tabel; conclusies Wet geluidhinder
Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) of het toepassen van stiller wegdek (bronmaatregel) om de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke, civieltechnische, verkeerskundige en financiële aard. Derhalve wordt onderbouwd verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.
Cumulatie
Wet geluidhinder: Ter bepaling van de gecumuleerde waarde dient de totale geluidbelasting (exclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder) te worden berekend van alle zoneplichtige (spoor)wegen, industrie en luchtvaart met een geluidbelasting boven de voorkeursgrenswaarde. De gecumuleerde resultaten zijn weergegeven in tabel 7 van het onderzoeksrapport.
Goede ruimtelijke ordening: In tabel 7 is te zien dat de gecumuleerde waarde maximaal 56 dB bedraagt. De minimaal gestelde gevelwering in het Bouwbesluit 2012 is 20 dB. Daar maatregelen aan de bron en overdrachtsmaatregelen op overwegende bezwaren stuiten, dient de oplossing gezocht te worden in geluidwerende maatregelen in de gevel en/of dak.
Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen bouwmaterialen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd. Daarmee is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Karakteristieke geluidwering van de gevel: Aangezien de cumulatieve geluidbelasting hoger is dan 53 dB dient er een nader onderzoek te worden uitgevoerd ter bepaling van de geluidwering van de gevel. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform dat nader onderzoek) is een binnenniveau van 33 dB en daarmee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd.
Tabel; conclusies karakteristieke geluidwering van de gevel
Conclusie: Uit het uitgevoerde akoestisch onderzoek kan worden geconcludeerd dat een hogere waarde kan worden verleend. De hogere waardeprocedure loopt parallel aan de bestemmingsplanprocedure.
Het nader onderzoek in het kader van de karakteristieke gevelwering van de nieuwe woning en het vereiste binennviveau van 33 dB wordt gekoppeld aan de omgevingsvergunning voor bouwen en kan worden uitgevoerd wanneer het bouwplan bekend is.
Met inachtneming van bovenstaande vormt het aspect geluid geen belemmering voor het planvoornemen.
4.5 Geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is op 1 januari 2007 in werking getreden. Met de Wet geurhinder en veehouderij geldt één toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderijen in de hele gemeente. Voor niet vergunningplichtige veehouderijen en overige agrarische niet vergunningplichtige bedrijven is het Activiteitenbesluit het toetsingskader.
De Wet geurhinder en veehouderij bevat normen en afstanden die bedrijven moeten aanhouden ten opzichte van geurgevoelige objecten. Daarnaast geeft de Wet geurhinder en veehouderij gemeenten de beleidsvrijheid om maatwerk te leveren dat is afgestemd op de ruimtelijke en milieuhygiënische feiten en omstandigheden in een concreet gebied en de gewenste (toekomstige) ruimtelijke inrichting. Ter plaatse van geurgevoelige objecten dient sprake te zijn van een goed woon- en leefklimaat.
Met de oprichting van een nieuwe bedrijfswoning wordt een nieuw geurgevoelig object opgericht. Derhalve dient te worden beoordeeld of ter plekke sprake is van een goed woon- en leefklimaat. In paragraaf 4.1Bedrijven en milieuzonering is aangetoond dat de planlocatie niet ligt binnen de richtafstanden voor geur van omliggende bedrijven. De geurkaart behorende bij de geurgebiedsvisie Deurne 2015 laat zien dat voor de planlocatie kan worden gesteld dat sprake is van een 'goed' tot 'redelijk goed' leefklimaat.
De gemeente Deurne heeft in de 'Beleidsregel ruimtelijke ontwikkelingen en geurhinder gemeente Deurne 2015' (17 november 2015) beschreven wat beschouwd wordt als een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen de kernen, de kernrandzones en het buitengebied. De planlocatie valt binnen de zone 'buitengebied', waarin een streefwaarde geldt van 10 ouE/m³ (beoordeling leefklimaat t.a.v. de achtergrondbelasting goed) en een toetswaarde van 10-20 ouE/m³ (beoordeling leefklimaat t.a.v. de achtergrondbelasting voldoende). Op de planlocatie ligt de achtergrondbelasting tussen 3 en 7 ouE/m³. Hiermee wordt ruim voldaan aan de maximaal acceptabele achtergrondbelasting van 20 ouE/m³.
Indicatieve voor- en achtergrondbelasting (Bron: Geurgebiedsvisie Deurne 2015)
Op basis van de indicatieve voor- en achtergrondbelasting kan worden gesteld dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect geur vormt derhalve geen belemmering voor het planvoornemen.
4.6 Luchtkwaliteit
In hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm), zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen. Dit hoofdstuk staat ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Indien een project aangeduid kan worden als Niet In Betekende Mate (NIBM) vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex artikel 5.16 Wm.
In het besluit NIBM wordt gesteld dat een project NIBM is wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
Om aan te tonen dat sprake is van een NIBM-ontwikkeling is gebruik gemaakt van de NIBM-tool van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. In paragraaf 4.9.1 Verkeer is het aantal verkeersbewegingen bij de voorgenomen ontwikkeling onderbouwd. Deze voertuigbewegingen zijn ingevoerd in de onderstaande tabel.
Uit de NIMB-tool blijkt dat het aantal voertuigbewegingen kan worden gezien als Niet In Betekenende Mate. Er is gerekend met het totaal aantal verkeersbewegingen in de nieuwe situatie zoals opgenomen in paragraaf 4.9.1 Verkeer. De daadwerkelijke toename van het aantal voertuigbewegingen is lager, aangezien in de huidige situatie reeds sprake is van voertuigbewegingen. Bovendien kan worden gesteld het plan ruimschoots onder de bovengrens voor NIBM blijft. Bij een toename per gemiddelde weekdag van 1.990 verkeersbewegingen is nog steeds sprake van een NIBM-ontwikkeling.
Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
4.7 Veehouderijen En Gezondheid
In de afgelopen jaren is er in Nederland groot onderzoek uitgevoerd onder de naam Veehouderij en gezondheid omwonenden (VGO). Onderzocht is of het wonen in de buurt van veehouderijen effect kan hebben op de gezondheid van de omwonenden. Hieruit komen een aantal positieve en een aantal negatieve gezondheidseffecten naar voren.
- Dicht bij veehouderijen wonen minder mensen met COPD. Daar staat tegenover dat de mensen in deze omgeving die wel COPD hebben, daar vaker en/of ernstigere complicaties van hebben.
- Het VGO-onderzoek laat een verband zien tussen longfunctieveranderingen en het wonen in de buurt van veehouderijen. Het meest waarschijnlijk is dat deze longfunctieveranderingen samenhangen met de blootstelling aan stof en micro-organismen (endotoxine) direct rond de veehouderijbedrijven.
- Aangetoond is dat mensen die rondom veehouderijen wonen minder astma en allergieën hebben.
- Rondom pluimveehouderijen hebben mensen een grotere kans op een longontsteking. Er zijn sterke aanwijzingen dat fijnstof en componenten ervan mensen gevoeliger maken voor luchtweginfecties.
Het Kabinet heeft in haar reactie op de VGO onderzoeken (2016 en 2017) aangegeven met maatregelen te komen zodat de uitstoot van fijnstof van pluimveebedrijven in de komende 10 jaar gehalveerd wordt. Daarnaast zet het Kabinet in op een maatschappelijk innovatieprogramma voor duurzame veehouderij. Omdat er ook nog steeds kennishiaten zijn, vraagt het Kabinet nader onderzoek naar de vraag hoe de uitstoot en verspreiding van endotoxinen gemeten of berekend kan worden met het oog op toekomstige beoordelingsinstrumentarium en normstelling. Aan de Gezondheidsraad zal een adviesvraag voorgelegd worden over de aanpak van ammoniak in relatie tot de vorming van secundair fijnstof.
Geur en gezondheid:De belangrijkste en meest voorkomende gezondheidseffecten van geur zijn hinder en verstoring van activiteiten en gedrag. Stress gerelateerde gezondheidseffecten kunnen ook optreden. Er worden geen nieuwe geur veroorzakende objecten of geurgevoelige objecten toegevoegd.
Voorlopig toetsingskader endotoxinen:Om bij lopende procedures, zoals bij vergunningaanvragen van veehouderijen of ruimtelijke procedures zoals bestemmingsplan rekening te kunnen houden met de blootstelling van omwonenden aan endotoxinen door veehouderijen, is in november 2016 door het Ondersteuningsteam Veehouderij en Volksgezondheid (namens de provincie Noord-Brabant, omgevingsdiensten in Noord-Brabant, de GGD en enkele Brabantse gemeenten) de Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid: Endotoxine toetsingskader 1.0 gepubliceerd. In deze notitie is, op basis van de advieswaarde van 30 EU/m3 voor de maximale blootstelling, een eerste indicatieve versie van een toetsingskader uitgewerkt. Deze eerste uitwerking heeft geen juridische grondslag maar kan gebruikt worden in een bestuurlijke / beleidsmatige afweging. Op basis van het toetsingskader is voor de omliggende bedrijven de endotoxinecontour bepaald. Zie onderstaande figuur.
Risicocontouren volksgezondheid o.b.v. fijnstofemissie (advieswaarde 30 EU/m³) met ligging planlocatie
De planlocatie is gelegen buiten de endotoxinecontouren van omliggende agrarische bedrijven. Doordat in de directe omgeving geen veehouderijen zijn gelegen zijn de gezondheidsrisico's acceptabel en vormen deze geen belemmering voor het planvoornemen.
4.8 Natuur
Voor de planologische procedure dient te worden vastgelegd dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de geldende natuurwetgeving. In natuurbescherming wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden en beschermde soorten.
4.8.1 Beschermde gebieden
Er dient aannemelijk te worden gemaakt dat het plan geen negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van Europees beschermde Natura2000-gebieden en het provinciaal natuurnetwerk (Natuurnetwerk Brabant).
Als een (bouw)project significant negatieve effecten veroorzaakt op stikstofgevoelige habitattypen en soorten in een Natura2000-gebied als gevolg van stikstofemissie of andere effecten is een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming vereist (zie artikel 2.7 en 2.8 van de Wet natuurbescherming). Om de gevolgen van het voornemen op omliggende Natura2000-gebieden inzichtelijk te maken, is een notitie opgesteld en een AERIUS-berekening voor de realisatiefase en gebruiksfase uitgevoerd. In de berekening is voor de gebruiksfase uitgegaan van de gehele beoogde eindsituatie. Deze notitie met AERIUS-berekening is als Bijlage5 toegevoegd aan deze ruimtelijke onderbouwing.
Uit de stikstofberekening blijkt dat negatieve effecten ten gevolge van stikstof op de instandhoudingsdoelen van Natura2000-gebieden op basis van het voorgaande met zekerheid worden uitgesloten, waardoor een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming niet vereist is.
Ten aanzien van het NNB hebben de voorgenomen plannen geen significant negatief effect tot gevolg op de kernkwaliteiten van het gebied.
4.8.2 Beschermde soorten
Om in beeld te brengen of de ontwikkeling in strijd is met natuurwetgeving en hoe eventuele strijdigheid met de wet voorkomen kan worden, is door Staro B.V. een quickscan flora en fauna uitgevoerd (rapportnr. 18-0376, november 2018). Hieronder zijn de conclusies van dit rapport weergegeven. Het rapport is tevens bijgevoegd als Bijlage 6 bij dit bestemmingsplan.
In het plangebied komen mogelijk verschillende soorten voor die beschermd zijn onder paragrafen 3.1, 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming.
Soorten van paragraaf 3.1 van de Wet natuurbescherming:Het plangebied is geschikt als broed- en foerageergebied voor vogels. De voorgenomen plannen hebben geen negatieve effecten ten aanzien van foerageer- en/of broedgebied. In het plangebied worden nieuwe hagen aangeplant en in de omgeving van het plangebied blijft voldoende leefgebied voor vogels beschikbaar.
Doordat het gebouw behouden blijft en er geen werkzaamheden zijn gepland aan de buitenzijde van het bestaande gebouw, zijn negatieve effecten op eventueel aanwezige jaarrond beschermde nesten van huismus of gierzwaluw niet aan de orde.
De voorgenomen plannen hebben geen negatief effect op foerageergebied van uilen.
Door de werkzaamheden aan de beplanting (rooien en snoeien) buiten het broedseizoen uit te voeren, wordt voorkomen dat de Wet natuurbescherming wordt overtreden. In het kader van de Wet natuurbescherming wordt voor het broedseizoen echter geen standaardperiode gehanteerd. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode.
Soorten van paragraaf 3.2 van de Wet natuurbescherming:Het plangebied is geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. Negatieve effecten op het foerageergebied zijn uit te sluiten. In het plangebied zijn geen bomen met een holte aanwezig die kunnen dienen als verblijfplaats voor vleermuizen. Doordat het gebouw behouden blijft en er geen werkzaamheden zijn gepland aan de buitenzijde van het bestaande gebouw hebben de voorgenomen plannen geen negatief effect op eventueel in het restaurant aanwezige verblijfplaatsen van vleermuizen. In het plangebied is geen vliegroute voor vleermuizen aanwezig.
Soorten van paragraaf 3.3. van de Wet natuurbescherming:Mogelijk behoort het plangebied tot een deel van het leefgebied van een aantal grondgebonden zoogdieren van §3.3 Wnb; konijn, egel, vos, steenmarter en diverse algemene (spits)muizensoorten. De voorgenomen plannen hebben geen negatief effect op deze soorten.
De hoop snoeiafval in het plangebied is geschikt winterhabitat voor egel en diverse (spits)muizensoorten. Bij het opruimen van deze hoop dient daar in het kader van de zorgplicht rekening mee gehouden te worden. De takken en bladeren dienen voorzichtig verwijderd te worden om te voorkomen dat eventueel aanwezige dieren worden verwond of gedood.
Het plangebied is geschikt als voortplantings- en landhabitat voor algemeen voorkomende amfibieën (§3.3 Wnb). De voorgenomen plannen en werkzaamheden die plaatsvinden in het plangebied hebben geen negatief effect op deze soorten.
Overzicht mogelijk aanwezige en aangetroffen beschermde soorten
4.8.3 Advies en aanbevelingen
Om te voorkomen dat de Wet natuurbescherming wordt overtreden, dienen te volgende maatregelen te worden genomen:
- Door de werkzaamheden aan de beplanting (rooien en snoeien) buiten het broedseizoen uit te voeren wordt voorkomen dat de Wet natuurbescherming wordt overtreden. In het kader van de Wet natuurbescherming wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode.
- De hoop snoeiafval dient voorzichtig verwijderd te worden om te voorkomen dat eventueel aanwezige dieren worden verwond of gedood.
4.8.4 Conclusie
Het plan zal niet leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming, mits rekening wordt gehouden met bovenstaande aanbevelingen. Met inachtneming van de door de ecoloog opgestelde conclusies en aanbevelingen, kan worden gesteld dat sprake is van een uitvoerbaar planvoornemen. Uit het bovenstaande kan worden opgemaakt dat het aspect natuur geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid het planvoornemen.
4.9 Verkeer En Parkeren
4.9.1 Verkeer
In de huidige situatie is het parkeerterrein van de horecavoorziening bereikbaar via de drukke ontsluitingsweg Liesselseweg. Het verkeer van Liessel naar Deurne en het verkeer van de A73 naar Deurne rijdt over deze weg. Na uitbreiding van de horecavoorziening, is een oprit die aansluit op deze weg niet meer wenselijk. Bovendien ligt de huidige inrit dicht bij het kruispunt Liesselseweg-Breemortelweg, waardoor onoverzichtelijke verkeerssituaties kunnen ontstaan.
Om de verkeersveiligheid te verbeteren wordt de inrit verplaatst naar de Breemortelweg. Het verkeer van en naar de horecauitspanning kan het terrein verlaten via de Breemortelweg en via de kruising Liesselseweg-Breemortelweg invoegen op de Liesselseweg. Na realisatie van het planvoornemen wordt geen gebruik meer gemaakt van de huidige oprit. Daarmee leidt de toekomstige situatie tot een verbetering van de lokale verkeerssituatie.
Met de uitbreiding van de horecagelegenheid zal sprake zijn van een toename in bezoekersaantallen, gepaard gaande met een toename van het aantal verkeersbewegingen. Voor het aantal verkeersbewegingen per 100 m² bvo zijn geen kengetallen opgenomen in de CROW-publicatie. Ook de Nota parkeernormen 2013 kent geen kencijfers voor verkeersgeneratie bij horecabedrijven. Om een stikstofberekening uit te kunnen voeren (zie paragraaf 4.6 Luchtkwaliteit) en te kunnen bepalen of de lokale verkeerssituatie toereikend is voor het aantal verkeersbewegingen, is wel een verkeersprognose gedaan.
Voor het restaurant geldt een parkeernorm van 11,0 parkeerplaatsen per 100 m² bvo (zie paragraaf 4.9.2Parkeren). Het CROW hanteert een bezoekersaandeel van 80%; de overige parkeerplaatsen zijn bedoeld voor het personeel. Uitgaande van het feit dat een parkeerplaats drie keer per dag wordt gebruikt door bezoekers (één keer lunch en één keer diner) en één keer per dag door het personeel, leidt dit tot een prognose van (11,0 * 80% * 2) + (11,0 * 20% * 1) = 19,8 auto's per dag per 100 m² bvo. Deze auto's zorgen voor 39,6 verkeersbewegingen per 100 m² bvo. Het voorliggend plan heeft een bedrijfsvloeroppervlak van 770 m² en leidt daarmee tot 7,7 * 19,8 = 153 auto's per dag, die samen leiden tot 306 verkeersbewegingen per dag. Daarnaast wordt het terrein meerdere malen aangedaan door leveranciers. Er wordt uitgegaan van een weekdaggemiddelde van vijf leveringen. De prognose van het totaal aantal verkeersbewegingen per dag komt daarmee op 316 verkeersbewegingen. Deze verkeerstoename is opgenomen in de stikstofberekening, zie daarvoor paragraaf 4.6 Luchtkwaliteit en Bijlage 5 Notitie beoordeling stikstof.
Gelet op het feit dat de Liesselseweg de ontsluitingsroute is tussen Deurne, Liessel en de A73, zal nagenoeg 100% van het verkeer van en naar de planlocatie gebruik maken van de Liesselseweg. De verkeerscapaciteit van de Breemortelweg en de Liesselseweg zijn voldoende toereikend om de verwachte verkeerstoename te kunnen verwerken. Bovendien wordt gebruik gemaakt van de verbeterde verkeerssituatie zoals hierboven beschreven. Op onderstaande afbeelding is de rijroute van en naar de nieuwe inrit weergegeven.
Rijroute van en naar de planlocatie
Gelet op het bovenstaande kan worden gesteld dat het aspect verkeer geen belemmering vormt voor het voornemen.
4.9.2 Parkeren
De gemeente Deurne heeft de gemeentelijke parkeernormen vastgelegd in de 'Regeling parkeernormen 2019'. In deze regeling is een gebiedsindeling opgenomen in drie zones:
- 1. centrum Deurne en aanliggende woongebieden;
- 2. de rest van de kern Deurne en Liessel, Vlierden, Helenaveen en Neerkant;
- 3. het buitengebied.
Voor restaurants in het buitengebied gelden geen parkeernormen. Voor het bepalen van de parkeerbehoefte wordt daarom aansluiting gezocht bij de parkeernormen voor zone 2, waarbij voor een restaurant de norm geldt van 11,0 parkeerplaats per 100 m² bedrijfsvloeroppervlak (bvo). Met het voornemen neemt het bedrijfsvloeroppervlak van het restaurant toe tot 770 m². Op eigen terrein moeten daarom 7,7 * 11,0 = 85 parkeerplaatsen worden opgericht. Op de inrichtingstekening zijn 85 parkeerplaatsen opgenomen. De inrichtingstekening is toegevoegd als Bijlage 1 bij dit bestemmingsplan.
Daarmee kan worden gesteld dat het plan voldoet aan de gemeentelijke parkeernormen en het aspect parkeren geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
4.10 Leidingen
Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.
Het aspect leidingen vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.
4.11 Archeologie
In Europees verband is als wettelijk toetsingskader het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.
In de Erfgoedwet is vastgelegd dat Rijk, provincies en gemeenten in ruimtelijke plannen rekening houden met het aspect 'archeologie'. De wet beoogt het archeologische erfgoed in hoofdzaak in situ te beschermen.
Om de bescherming op gemeentelijk niveau te borgen heeft de gemeente Deurne hanteert de gemeente sinds 2008 een archeologisch beleid, met bijbehorende archeologische beleidskaart. Deze beleidskaart is tevens doorvertaald in het vigerend bestemmingsplan door middel van archeologische dubbelbestemmingen.
Archeologische beleidskaart Deurne 2008 met ligging planlocatie
Voor de planlocatie is een hoge archeologische verwachting opgenomen, met uitzondering van het bestaande gebouw. Ter plekke van deze archeologische verwachting is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen. Voor bodemingrepen dieper dan 50 cm die een oppervlakte hebben van meer dan 1.000 m² geldt een onderzoeksplicht. Het voornemen bestaat uit een uitbreiding van 220 m², het oprichten van een bedrijfswoning met bijgebouw en het realiseren van een waterberging onder de parkeervoorziening. De waterberging kan zodanig worden gerealiseerd dat geen bodemingrepen worden verricht dieper dan 50 cm (zie ook paragraaf 4.13 Waterhuishouding). Er is geen sprake van bodemingrepen boven de onderzoeksdrempel van 1.000 m² zolang de waterberging niet dieper reikt dan 50 cm beneden maaiveld.
Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
4.12 Cultuurhistorie
Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. In een bestemmingsplan dient op grond van het Bro artikel 3.1.6 een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, rekening is gehouden. Ook de facetten historische bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Bij de opstelling en uitvoering van ruimtelijke plannen moet met de cultuurhistorische (landschaps)waarden van bovenlokaal belang rekening worden gehouden. De provincie heeft in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant cultuurhistorisch waardevolle gebieden aangeduid. Deze gebieden zijn aangewezen op de kaart 'Instructieregels gemeenten: stedelijke ontwikkeling en erfgoed'. Het plangebied is niet aangeduid als een cultuurhistorisch waardevol gebied in de Interim omgevingsverordening.
Wel is het gebied als cultuurhistorisch waardevol vlak op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie. Deze vlakken verdienen specifieke aandacht vanwege de onvervangbaarheid van de aanwezige waarden. Gemeenten dienen de cultuurhistorische waarden en kenmerken van deze gebieden te behouden, herstellen en/of duurzaam te ontwikkelen. Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen hier enkel worden toegestaan, indien zij de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied niet aantasten.
Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant met ligging planlocatie
De belangrijkste cultuurhistorische elementen en objecten, die zijn terug te vinden op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant zijn:
- Regio Peelrand
- Dekzandeiland Asten-Deurne
Regio Peelrand: De Peelrand bestaat uit een ring van middeleeuwse dorpen op enige afstand van het voormalige veengebied van De Peel. Deze oude dorpen worden gekenmerkt door akkercomplexen, schaarse groenlanden en voormalige heidevelden. De heidevelden zijn in de negentiende en twintigste eeuw ontgonnen en grotendeels omgezet in landbouwgrond, waardoor er een waardevol mozaïek is ontstaan van oude en jonge ontginningen. Enkele kastelen, diverse kloosters en de Peel-Raamstelling verlenen het gebied extra cultuurhistorische betekenis.
Voor de regio Peelrand bestaat de ambitie om cultuurhistorische waarden in hun samenhang verder te ontwikkelen, te beschermen en toeristisch-recreatief te ontsluiten. Dit geldt voor de planlocatie in het bijzonder voor het duurzaam en in samenhang behouden van het bodemarchief van het archeologisch landschap 'Dekzandeiland Asten-Deurne'.
Dekzandeiland Asten-Deurne: Dit landschap bestaat uit de met oude bouwlanden en stuifduinen bedekte dekzandeilanden van Asten, Deurne, Vlierden en Milheeze. De eilanden worden van elkaar gescheiden door de beken Astensche Aa, Oude Aa en Kaweische loop. In het noorden wordt de grens gevormd door het beekdal van de Esperloop, in het zuiden door het beekdal van de Aa. De genoemde beekdalen ontspringen op de oostelijker gelegen Peelhorst. strategie. Er wordt rekening gehouden met de archeologische waarden van het dekzandeiland, zie ook paragraaf 4.11 Archeologie. De parkeerplaats wordt aangelegd door rekening te houden met eventuele archeologische waarden.
Overige cultuurhistorische belangen: Het buitengebied van Deurne heeft een overwegend agrarisch karakter. De agrarische uitstraling wordt bepaald door karakteristieke langgevelboerderijen, akkercomplexen, bomenlanen en andere landschapselementen. Uit de historische kaarten blijkt dat deze geografisch strategische locatie een lange (ontwikkelings-) geschiedenis kent (ruim voor 1800). Achter het perceel liep een zandweg met een watergang, die nog gedeeltelijk waarneembaar is.
Historische topografische kaart omstreeks 1925 met ligging planlocatie (bron: topotijdreis.nl)
De bebouwing is in 1930 én in 1965 afgebroken voor de huidige bebouwing. De feestzaal is enkele jaren later opgericht. Het zandpad is als doorgaande route in de 20e eeuw opgeheven. De Breemortelweg is rechtdoor aangesloten op de Liesselseweg.
De aanwezige bebouwing heeft geen cultuurhistorische waarde. De cultuurhistorische waarden van het perceel zijn gelegen in de strategische ligging aan de doorgaande weg van Vreekwijk en de landschappelijke overgang naar het achterliggende agrarische gebied. De locatie wordt landschappelijk ingepast in het agrarisch landschap. Het planvoornemen leidt niet tot aantasting van de agrarische uitstraling van het Deurnese buitengebied.
Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor onderhavig plan.
4.13 Waterhuishouding
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin wordt beschreven hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. De waterparagraaf geeft een beschrijving van de beleidsuitgangspunten, waterhuishoudkundige situatie en wateropgaven in het plangebied, (motivering van) meest geschikte oplossingen en ruimtelijke consequenties daarvan.
4.13.1 Beleid
Nationaal Waterplan: In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde nota Waterhuishouding uit 1998. Het beleid is niet relevant voor de voorgenomen ontwikkeling.
Waterbeheerplan 2022-2027 Waterschap Aa en Maas: Op 19 november 2021 heeft het waterschap Aa en Maas het Waterbeheerplan 2022-2027 vastgesteld. In dit waterbeheerplan staan de doelstellingen die het waterschap nastreeft en wat het waterschap in de periode 2022-2027 gaat doen om deze doelen te halen. In het plan worden de volgende doelstellingen voor water uitgewerkt:
- Waterveiligheid
- Klimaatbestendig en gezond watersysteem
- Schoon water
Rond het plangebied zijn vanuit het waterbeheerplan geen specifieke maatregelen gepland.
Keur Waterschap Aa en Maas: Op 26 februari 2015 heeft het waterschap de nieuwe Keur vastgesteld, die op 1 maart 2015 inwerking is getreden. Deze keur is in samenwerking tussen de waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel tot stand gekomen, waardoor nu sprake is van een uniforme Keur.
Het waterschap is verantwoordelijk voor het waterbeheer (waterkwaliteit en -kwantiteit) binnen het plangebied. Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de Keur van toepassing. In de Keur staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
4.13.2 Beschrijving van het watersysteem
Er is sprake van grondwatertrap VII en bodemtype zEZ21 (hoge zwarte enkeerdgronden). Er is sprake van een goede waterdoorlatendheid. Er liggen geen watergangen in de directe omgeving van het plangebied.
Uitsnede vastgestelde legger oppervlaktewater Waterschap Aa en Maas met ligging planlocatie
4.13.3 Plan in relatie tot het watersysteem
Met onderhavige ontwikkeling wordt het bestaande bestemmingsvlak waarop bebouwing en verhardingen mogelijk zijn vergroot. Het plan leidt daarom tot een toename van de mogelijkheid tot het aanbrengen van oppervlakteverharding.
Noodzakelijke compensatie
- De huidige oppervlakte van de horecabestemming bedraagt 1.970 m²;
- De nieuwe oppervlakte van de horecabestemming bedraagt 6.138 m²;
Het verschil tussen de huidige en toekomstige oppervlakte van de horecabestemming bedraagt 4.168 m². Daarvan wordt 1.276 m² ingericht voor landschappelijke inpassing. Daarmee bedraagt de toename van de mogelijkheid tot het aanbrengen van oppervlakteverharding 4.168 m² - 1.276 m² = 2.892 m².
Deze toename moet gecompenseerd worden in de vorm van waterberging. Aan de noordzijde van de Breemortelweg moet gerekend worden met een hoge gevoeligheidsfactor (gevoeligheidsfactor = 1).
De formule voor het berekenen van de noodzakelijke compensatie is als volgt:
- waterberging = toename verhard oppervlak (in m2) * Gevoeligheidsfactor * 0,06 (in m)
Daaruit blijkt dat de noodzakelijke compensatie 174 m³ bedraagt:
- waterberging = 2.892 m² * 1 * 0,06 m = 174 m³
Waterberging: Er kunnen verschillende typen compensatievoorzieningen worden toegepast. Deze voorziening kan bijvoorbeeld bestaan uit een wadi, poel, geïsoleerde greppel, ondergrondse bergingskratjes, doorlatende verharding, infiltratieriool of gewoon een verlaagd maaiveld. Gezien de beperkte ruimte die op het perceel beschikbaar is, kan geen gebruik worden gemaakt van een wadi of greppel. Er wordt gekozen voor doorlatende verharding op het parkeerterrein in combinatie met bergingskratjes onder de parkeervoorziening.
Gelet op de ruime oppervlakte van de parkeervoorziening (ruim 2.300 m²) in verhouding tot de noodzakelijke waterberging (174 m³), kan worden gesteld dat de realisatie van een waterberging onder het parkeerterrein ruim kan voldoen aan de eisen uit de Keur. Daarmee is aangetoond dat het planvoornemen dat met het voorliggend bestemmingsplan 'Liesselseweg 183, Deurne' mogelijk wordt gemaakt uitvoerbaar is. Bij een waterberging van bijvoorbeeld 0,30 cm diep is een bergingsoppervlakte van circa 580 m² noodzakelijk. Daarbij kan in de waterberging over een oppervlakte van 580 m² water infiltreren in de bodem.
Afvoer uit een voorziening kan via de bodem plaatsvinden (infiltratie) indien de bodem voldoende doorlatend is. Andere mogelijkheden zijn een grindkoffer, een dam of stuw van doorlatend materiaal of een afvoerconstructie. Een afvoerconstructie kan bestaan uit een schot met een gat, een dam met een pijp of een pomp. De afvoer naar het oppervlaktewater mag maximaal 2 l/s/ha zijn.
Waterkwaliteit – Duurzaam waterbeheer: De gemeente streeft naar een goede waterkwaliteit, die voldoet aan de gestelde eisen. Van belang is dat zo min mogelijk vervuilende stoffen worden toegevoegd aan het grond- en oppervlaktewatersysteem. Alleen schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de bodem en/of het oppervlaktewater.
Verontreiniging van hemelwater afkomstig van daken dient primair te worden voorkomen door toepassing van niet-uitlogende materialen (zoals bv lood, koper en zink).
Afvalwater wordt op doelmatige wijze afgevoerd via de riolering. Het water wordt opgevangen en via de rioolpersleiding afgevoerd. De afvoer van het bedrijfsafvalwater via de riolering moet voldoen aan de daarvoor geldende gemeentelijke richtlijnen en mag voor het gehele perceel (inclusief bestaand) niet meer bedragen dan 0,5 m3/uur. Indien per uur meer afvalwater vrijkomt binnen de inrichting dient een vloeistofdichte buffervoorziening aanwezig te zijn om het overtollige afvalwater tijdelijk op te slaan. Spoel- en schrobwater van stallen en mestopslagen mogen niet in een openbaar riool worden gebracht. Vervuiling van grondwater is niet aan de orde.
4.13.4 Watertoets
Voor onderhavig plan is de watertoets uitgevoerd. De watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen meer waterbestendig te maken, waarbij wateraspecten vroegtijdig en expliciet worden meegenomen in ruimtelijke plannen en bij locatiekeuzen.
De watertoets voor dit plan heeft plaatsgevonden via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl). De rapportage digitale watertoets is als Bijlage 7 opgenomen bij de toelichting. Uit de ingevoerde gegevens blijkt dat het planvoornemen diverse waterbelangen raakt. Het waterschap is bij de voorbereiding betrokken door het plan in het kader van het wettelijke vooroverleg toe te zenden.
4.13.5 Conclusie
Realisatie van onderhavig plan leidt niet tot negatieve effecten op de aspecten met betrekking tot de waterhuishouding. Het aspect water vormt derhalve geen belemmering voor het voorgenomen initiatief.
4.14 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
De milieueffectrapportage is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Milieueffectrapportage (m.e.r.) is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 Wet milieubeheer (Wm). Naast de Wet milieubeheer is het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Op 21 februari 2011 heeft de wetgever het Besluit milieueffectrapportage en het Besluit omgevingsrecht gewijzigd.
Een m.e.r.-procedure is noodzakelijk als een besluit wordt genomen over een activiteit waarbij belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. De vraag of door voorgenomen activiteiten belangrijke nadelige milieugevolgen veroorzaakt kunnen worden staat dan ook centraal bij het beoordelen of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. De Europese Unie heeft in de richtlijn m.e.r. reeds aangegeven bij welke activiteiten er zeer waarschijnlijk sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze activiteiten zijn door de Nederlandse regering overgenomen en verwerkt in onderdeel C van het Besluit m.e.r. Voor deze activiteiten geldt direct een m.e.r.-plicht.
Ook zijn in het Besluit m.e.r. activiteiten aangewezen waarvoor het niet zeker is of er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Deze zijn beschreven in onderdeel D van het Besluit m.e.r. Om te bepalen of er bij deze activiteiten uit onderdeel D sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen dient hiervoor per geval een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden.
De belangrijkste wijziging is onder andere: het meer in overeenstemming brengen van het Besluit m.e.r. met de Europese richtlijn m.e.r. Hierbij hebben onder andere de zogenaamde drempelwaarde voor activiteiten een indicatief karakter gekregen. Met deze wijziging is bepaald dat voor activiteiten die op de bij het besluit m.e.r. behorende C- en D lijst zijn opgenomen, áltijd aandacht aan m.e.r. geschonken dient te worden. Hierbij dient te worden bepaald of een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.
Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D- lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.- regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.
De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de Europese-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:
- de kenmerken van het project;
- de plaats van het project;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
In de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage is een dergelijke ontwikkeling aangemerkt als nr. D11 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject'. De drempelwaarde voor een m.e.r.-beoordeling zoals opgenomen in lijst D van het Besluit m.e.r. op betreft gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
- een oppervlakte van 100 hectare of meer;
- een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat;
- een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
In het kader van de voorbereiding is geconstateerd dat het plan niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied ligt. In Hoofdstuk 2 zijn de kenmerken van het project beschreven. Daaruit is gebleken dat de drempelwaarde uit lijst D van het Besluit milieueffectrapportage niet wordt overschreden. Verder zijn in de voorgaande paragrafen van Hoofdstuk 4 van deze onderbouwing de verschillende milieuaspecten behandeld. Een m.e.r.–beoordeling voor dit project is daarom niet noodzakelijk.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de voorgenomen ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten. Er is geen nadere beoordeling noodzakelijk. Het aspect m.e.r.-beoordeling vormt geen belemmering voor het voornemen.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Algemeen
Een bestemmingsplan is een planologische regeling die zowel de burger als de overheid rechtstreeks bindt. De regels en verbeelding dienen als één geheel te worden beschouwd en kunnen niet los van elkaar worden gezien.
De toelichting op de regels en verbeelding is niet juridisch bindend, maar biedt wel inzicht in de belangenafweging die tot de aanwijzing van bestemmingen heeft geleid en kan bovendien dienst doen bij planinterpretatie.
Om inzicht te geven in de juridische opzet zijn hierna de systematiek en de opbouw van het bestemmingsplan toegelicht.
5.1.1 Vergelijkbare bestemmingsplannen
SVBP 2012 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. Dit om de gewenste vergelijkbaarheid zeker te stellen. De standaarden hebben geen betrekking op de toelichting van het bestemmingsplan. De toelichting maakt immers - strikt juridisch gezien - geen deel uit van het bestemmingsplan.
De verbeelding van het bestemmingsplan bestaat uit een verzameling geografische bepaalde objecten, die zijn opgeslagen in een digitaal ruimtelijk informatiesysteem. De objecten zijn voorzien van bestemmingen met bijbehorende doeleinden en regels. Er wordt uitdrukkelijk op gewezen dat de standaarden geen betrekking hebben op de inhoud van een bestemmingsplan.
5.1.2 Bestemmingen
Het centrale onderdeel van een bestemmingsplan is de bestemming. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan de in het plan begrepen grond bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden. Aan de bestemmingen zijn regels gekoppeld over het gebruik van de in het plan begrepen grond en van de zich daar bevindende bouwwerken.
Dit bestemmingsplan bevat ook dubbelbestemmingen. Deze overlappen bestemmingen en geven eigen regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen.
Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming of dubbelbestemming nader of specifieker te regelen. Het gaat hierbij om specificaties met betrekking tot het gebruik of de bouwmogelijkheden. De aanduidingen hebben daardoor juridische betekenis en komen ook altijd in de regels van het bestemmingsplan voor.
5.1.3 Verbeelding
De verbeelding heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden in het buitengebied. Daartoe zijn op de verbeelding bestemmingsvlakken en aanduidingen opgenomen. Aan de ondergrondgegevens op de verbeelding, zoals ingetekende gebouwen, kunnen geen rechten worden ontleend. Daar staat tegenover dat het ontbreken van dergelijke ondergrondgegevens ook niet leidt tot een beperking van rechten. De ondergrondgegevens hebben dus uitsluitend een illustratief karakter. Deze gegevens zijn een hulpmiddel voor het bepalen van bestemmingsvlakken en bouwvlakken.
5.2 Opbouw Regels
De opbouw van de regels is gelijk aan Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. De opbouw is als volgt:
- betekenisafspraken (Hoofdstuk 1 Inleidende regels);
- de gebruiks- en bouwregels per bestemming (Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels);
- algemene regels (Hoofdstuk 3 Algemene regels);
- overige regels (Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels).
Een bestemmingsartikel (zie Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels) wordt uit de volgende leden in deze volgorde opgebouwd:
- bestemmingsomschrijving;
- bouwregels;
- nadere eisen;
- afwijken van de bouwregels;
- specifieke gebruiksregels;
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Ontwikkelingen die niet in de regels mogelijk zijn gemaakt, zijn uitsluitend mogelijk via een buitenplanse procedure.
De planregels zijn gebaseerd op het bestemmingsplan 'Derde herziening bestemmingsplan Buitengebied'.
5.3 Bestemmingen
Horeca: Door het toekennen van de bestemming 'Horeca' wordt geregeld dat alle gronden binnen het plangebied primair zijn bestemd ten behoeve van het horecabedrijf. Binnen het bestemmingsvlak zijn twee bouwvlakken opgenomen. Eén van de bouwvlakken betreft het bouwvlak voor de bedrijfsbebouwing, waarvoor een maximum bebouwd oppervlak van 738 m² is opgenomen. Het andere bouwvlak betreft het bouwvlak voor de bedrijfswoning, waarvoor de functieaanduiding 'bedrijfswoning' is opgenomen. Om het parkeerterrein juridisch te borgen is de aanduiding 'parkeerterrein' opgenomen. De gehele locatie is voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - 2' om specifiek aan te geven dat het gaat om een café, restaurant en feest- en vergaderzalen. Het bestaande hoofdgebouw is hoger dan 6 m en is daarom op de verbeelding voorzien van maatvoering (maximale goothoogte 6 m en maximale bouwhoogte 10 m).
Waarde - Archeologie 3: De regeling ter bescherming van archeologische verwachtingswaarden is overgenomen uit de regeling van het bestemmingsplan 'Derde herziening bestemmingsplan Buitengebied'. De bescherming is in de vorm van een dubbelbestemming opgenomen. Een dubbelbestemming werkt primair ten opzichte van de onderliggende enkelbestemming.
5.4 Algemene Regels
De algemene regels (Hoofdstuk 3) zijn voor zover relevant overgenomen uit het geldende bestemmingsplan 'Derde herziening bestemmingsplan Buitengebied'.
Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Haalbaarheid
Deze herziening van het bestemmingsplan is een uitvloeisel van een privaatrechtelijke overeenkomst tussen de eigenaren van het perceel Liesselsweg 183 en de gemeente van april 2011. Daarin is vastgelegd dat de gemeente een inspanningsverplichting op zicht neemt voor deze herziening van het bestemmingsplan. In deze privaatrechtelijk overeenkomst zijn de financiële afspraken geborgd, waardoor het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk is.
6.2 Maatschappelijke Aanvaardbaarheid
6.2.1 Vooroverleg
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moeten plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Het voorontwerpbestemmingsplan is toegezonden aan de provincie Noord-Brabant en het Waterschap Aa en Maas. De provincie en het waterschap hebben aangegeven met het plan in te kunnen stemmen. Het plan is in overeenstemming met de provinciale belangen en waterschapsbelangen.
6.2.2 Omgevingsdialoog
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de omwonenden geïnformeerd en is een omgevingsdialoog gehouden. Omwonenden zijn uitgenodigd voor de omgevingsdialoog op 29 september 2021. Voorafgaand is initiatefnemer langsgeweest bij omwonenden om hen te informeren over de plannen.
Een verslag van de omgevingsdialoog is toegevoegd als Bijlage 8 bij de toelichting.
6.2.3 Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerp bestemmingsplan zal op grond van het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht gedurende zes weken ter inzage liggen, waarin eenieder een zienswijze naar voren kan brengen.
De ingediende zienswijzen worden samengevat, beoordeeld en voorzien van een gemeentelijke reactie in de 'nota van zienswijzen'.
Bijlage 1 Voorwaardelijke Verplichting Landschap
Bijlage 1 Voorwaardelijke verplichting landschap
Bijlage 2 Beleidskader Kwaliteitsverbetering Landschap
Bijlage 2 Beleidskader kwaliteitsverbetering landschap
Bijlage 3 Regeling Parkeernormen Deurne 2019
Bijlage 3 Regeling parkeernormen Deurne 2019
Bijlage 1 Landschappelijke Inrichting
Bijlage 1 Landschappelijke inrichting
Bijlage 2 Uitgebreide Verantwoording Groepsrisico
Bijlage 2 Uitgebreide verantwoording groepsrisico
Bijlage 3 Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek
Bijlage 3 Verkennend bodem- en asbestonderzoek
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 4 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 5 Notitie Beoordeling Stikstof
Bijlage 5 Notitie beoordeling stikstof
Bijlage 6 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 6 Quickscan flora en fauna