Vlierden-Zuid
Bestemmingsplan - gemeente Deurne
Vastgesteld op 02-11-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
Het bestemmingsplan Vlierden-Zuid met identificatienummer NL.IMRO.0762.BP202017-C001 van de gemeente Deurne;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw;
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 afhankelijke woonruimte
een tijdelijke zelfstandige woonruimte in een deel van een hoofdgebouw met woonfunctie, of in een bijgebouw bij een hoofdgebouw met woonfunctie, waarin een tweede huishouden kan worden gehuisvest uit oogpunt van mantelzorg, welke tijdelijke woonruimte qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met het hoofdgebouw met woonfunctie en gelegen is binnen een bestemming die wonen mogelijk maakt;
1.7 archeologische waarden
waarden van een terrein in verband met de zich mogelijk daarin bevindende oudheidkundige zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en/of hun cultuurhistorische waarde;
1.8 arbeidsmigranten
personen die hun vaste woon- en verblijfplaats niet in Nederland hebben maar die tijdelijk (maximaal één jaar), in Nederland verblijven, om hier betaalde werkzaamheden te verrichten.
1.9 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.10 bebouwingspercentage
een aangegeven gedeelte van het bouwperceel dat maximaal mag worden bebouwd;
1.11 bed & breakfast
recreatief nachtverblijf in de vorm van logies met ontbijt binnen bestaande gebouwen;
1.12 bedrijf aan huis / aan-huis-verbonden bedrijf
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid geheel of overwegend door middel van handwerk en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende gebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend;
1.13 bedrijventerrein
aaneengesloten terrein voor de bedrijfsmatige uitoefening van industriële, logistieke, ambachtelijke en dienstverlenende activiteiten en groothandel met de daarbij behorende voorzieningen, bedoeld voor de vestiging van meerdere bedrijven.
1.14 bedrijfs-/dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden of maximaal vier personen die geen huishouden vormen, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
1.15 beroep aan huis / aan-huis-verbonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.16 bestaand
- a. bij bouwwerken: bouwwerken zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, dan wel die mogen worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning;
- b. bij gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel gebruik dat is toegestaan krachtens een onherroepelijke omgevingsvergunning;
1.17 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.18 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.19 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
1.20 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.21 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.22 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.23 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.24 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.25 evenement
voor publiek toegankelijke verrichting op, in ieder geval, het gebied van kunst, ontwikkeling, ontspanning, sport of vermaak, alsmede grootschalige herdenkingsplechtigheden, tentoonstellingen, optochten, kermissen, circussen, filmopnamen en feesten of daarmee gelijk te stellen activiteiten;
1.26 grootschalige huisvesting
huisvesting van meer dan 10 personen;
1.27 hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijk gebouw valt aan te merken;
1.28 horeca
een bedrijf of instelling, gericht op één of meer van de navolgende bedrijfsmatige activiteiten:
- a. het verstrekken van nachtverblijf;
- b. het verstrekken en/of bereiden van drank en/of etenswaren voor consumptie (al dan niet ter plaatse);
- c. het exploiteren van zaalaccommodatie;
1.29 huishouden
een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren, waar bij een gemeenschappelijke huishouding sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan (kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen); indien sprake is van één persoon, spreekt men eveneens van een (zij het één-persoons)huishouden;
1.30 huisvesting arbeidsmigranten
Structurele huisvesting: het huisvesten van arbeidsmigranten over een aaneengesloten periode van zes maanden of meer per kalenderjaar.
Tijdelijke huisvesting: het huisvesten van arbeidsmigranten voor een periode van maximaal zes maanden per kalenderjaar ten behoeve van de eigen bedrijfsvoering;
1.31 mantelzorg
het op basis van vrijwilligheid en buiten organisatorisch verband bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak;
1.32 opslag
het opslaan van materialen en materieel met de bedoeling en op een dergelijke wijze, dat men later hier weer over kan beschikken;
1.33 peil
- a. voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.34 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, erotische massage salon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, een parenclub of sekstheater, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.35 wonen
huisvesting in een woning.
1.36 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden of maximaal vier personen die geen huishouden vormen;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten en berekend:
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.4 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken langs) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren).
2.6 de ondergrondse (verticale) bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het peil tot de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Woongebied
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, in bestaande woningen;
- b. ter plaatse van de maatvoeringsaanduiding 'maximum aantal wooneenheden': nieuwe woningen tot een maximum als aangeduid;
- c. aan-huis-verbonden beroepen;
- d. erven en tuinen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. speelvoorzieningen;
- g. wegen, paden en parkeren;
- h. waterpartijen en watergangen;
- i. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels.
3.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken:
- a. van het bepaalde in 3.2.2 onder e. met betrekking tot de afstand van het hoofdgebouw tot een perceelgrens langs de openbare weg, mits het in het plan beoogde stedenbouwkundige beeld niet wordt geschaad.
- b. van het bepaalde in 3.2.3 onder b. voor het bouwen van carports mits:
- 1. de denkbeeldige lijn door de voorgevel niet meer dan 2 meter wordt overschreden;
- 2. de afstand tot een perceelgrens langs de openbare weg niet minder dan 3 meter bedraagt;
- 3. de verkeersveiligheid niet in gevaar wordt gebracht.
- c. van het bepaalde in 3.2.3 onder b. voor het bouwen van een bijgebouw tegen de zijgevel van het hoofdgebouw en gelegen voor de denkbeeldige lijn door de voorgevel van het om de hoek gelegen hoofdgebouw, mits:
- 1. deze niet minder dan 3 meter en niet meer dan 12 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, is gelegen;
- 2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3,20 meter;
- 3. de nokhoogte niet meer bedraagt dan 6,50 meter;
- 4. de breedte niet meer bedraagt dan 4 meter;
- 5. de verkeersveiligheid niet in gevaar wordt gebracht.
- d. van het bepaalde in 3.2.3 onder c. voor een afstand tot niet meer dan 2 meter, mits:
- 1. de afstand tot een perceelgrens langs de openbare weg niet minder dan 3 meter bedraagt;
- 2. de verkeersveiligheid niet in gevaar wordt gebracht.
- e. van het bepaalde in 3.2.3 onder d. voor de bouw van bijgebouwen aan beide zijgevels, mits de afstand van één bijgebouw tot de zijdelingse perceelgrens niet minder dan 2 meter bedraagt.
- f. van het bepaalde in 3.2.6 onder a. voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen op hoeksituaties van wegen tot niet meer dan 2 meter, mits:
- 1. gelegen naast het hoofdgebouw, op niet minder dan 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw en voor de denkbeeldige lijn door de voorgevel van het om de hoek gelegen hoofdgebouw, en mits:
- 2. dit met het oog op geluidsoverlast is gewenst en de belangen van rechthebbenden van aan het bouwperceel aanliggende gronden niet onevenredig worden geschaad.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Bouwregels
5.1 Uitzondering ondergeschikte bouwonderdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, zonnecollectoren, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouw- of bestemmingsgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.
5.2 Bestaande maten
Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:
- a. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- b. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
- c. ingeval van herbouw is het bepaalde onder a. en b. uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
6.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik strijdig met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen voor afhankelijke woonruimte;
- b. het gebruik van agrarische bedrijfsruimte en woningen voor bed & breakfast voorzieningen;
- c. het gebruik van bouwwerken voor een seksinrichting of escortbedrijf;
- d. het gebruik van het terrein voor evenementen.
6.2 Afwijken van de gebruiksregels
6.3 Huisvesting arbeidsmigranten
6.2.1 Algemeen
6.4 Parkeren
6.5 Evenementen
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
7.1 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
- a. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor de bescherming van het waterwingebied Vlierden.
- b. In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemming(en) is het verboden op de gronden gelegen binnen deze aanduiding bouwwerken op te richten of werkzaamheden uit te voeren die in strijd zijn met de provinciale Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant, meer bepaald de regels ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater, met het oog op de waterwinning.
7.2 Vrijwaringszone - molenbiotoop
- a. Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor het behoud en het herstel van een goede windvang van de Johanna-Elisabeth molen. De molen zelf staat buiten het plangebied, maar de invloedssfeer van de molen ligt over een deel van het plangebied van dit bestemmingsplan.
- b. Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' mag de bouwhoogte van nieuw op te richten bouwwerken:
- 1. binnen een afstand van 100 meter uit de molen niet meer bedragen dan de onderste punt van de verticaal staande wiek van die molen;
- 2. binnen een afstand van 100 tot 400 meter van de molen, niet meer bedragen dan 1/30 van de afstand tussen bouwwerken en de molen, gerekend vanaf de onderste punt van een verticaal staande wiek.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Indien niet op grond van een andere regel van deze regels afgeweken kan worden en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de desbetreffende regels van het plan voor:
- a. andere dan de voorgeschreven minimum- en maximummaten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, monumenten, kapellen, wegkruisen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, mits:
- 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 10 m²;
- 2. de goothoogte niet meer dan 3,20 meter bedraagt;
- 3. de (nok)hoogte van gebouwen niet meer dan 5,50 meter bedraagt;
- 4. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedraagt dan 3,20 meter;
- c. het in geringe mate afwijken van een bestemmingsgrens, alsmede de vorm van bouwpercelen, voor zover zulks noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
- d. voor het gebruik van gronden en opstallen voor GSM-installaties en GSM-masten gericht op het ontvangen en/of verzenden van telecommunicatiedataverkeer, met inbegrip van de daarbij behorende technische installatie(s), met dien verstande dat de navolgende criteria in acht dienen te worden genomen:
- 1. inpassing in het landschap; bij de plaatsing van de GSM-installatie en -masten moet zoveel mogelijk het beginsel van site-sharing en het beginsel van roaming worden gehanteerd tenzij dit, blijkens een voldoende onderbouwde motivering, technisch niet mogelijk is of in redelijkheid niet kan worden verlangd.
- 2. inpassing in stedenbouwkundig opzicht; GSM-installaties en -masten dienen zoveel mogelijk aan het karakter van de directe omgeving te worden aangepast om te voorkomen dat het aanzicht in stedenbouwkundig opzicht te veel wordt aangetast.
- 3. de hoogte van GSM-installaties mag niet meer dan 5 meter bedragen, de hoogte van GSM-masten mag niet meer dan 40 meter bedragen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Vlierden-Zuid'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente Deurne is voornemens om op de locatie Vlierden-Zuid (Vlierdenseweg / Pastoriestraat) 25 grondgebonden woningen te realiseren, voornamelijk vrijstaande- en twee-onder-een-kapwoningen. Daarnaast zijn er een aantal rijwoningen voorzien. Ter plaatse van deze locatie is in het geldende bestemmingsplan "Kom Vlierden, 1e herziening", vastgesteld op 7 december 2012 al de bestemming "woongebied" opgenomen waarbinnen woningen mogen worden gebouwd. De gemeente is echter voornemens om in de kern Vlierden meer woningen te bouwen dan waar eerder op werd geanticipeerd.
Met het nieuwe bestemmingsplan "Vlierden-Zuid" wordt de woningbouw in Vlierden in overeenstemming gebracht met de Woonvisie 2019-2040 en de afspraken over woningbouw binnen de regio De Peel in 2020. Het nieuwe bestemmingsplan voorziet in de veranderende woningbehoefte en tekorten in de bestaande woningvoorraad. Het initiatief voor 25 woningen past daarmee binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma.
Om deze reden dient het geldende bestemmingsplan ter plaatse deels herzien te worden met als doel om de voorgenomen bouw van 25 woningen juridisch mogelijk te maken en te borgen.
1.2 Planbegrenzing
Het plangebied is gelegen aan de zuidzijde van de kern Vlierden in de oksel van de Vlierdenseweg en de Pastoriestraat. Het plangebied wordt omringd door woningen, enkele bedrijven en agrarische gronden. Op onderstaande afbeeldingen zijn de ligging en de begrenzing van het plangebied weergegeven.
Ligging plangebied Vlierden zuid in Vlierden
Begrenzing plangebied Vlierden zuid
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kom Vlierden, 1e herziening', vastgesteld op 7 december 2012. Ter plaatse van het plangebied geldt de enkelbestemming 'woongebied'. Daarbij gelden de bouwaanduiding 'Specifieke bouwaanduiding - 1' en de maatvoering 'Maximaal aantal wooneenheden: 25'. Tevens gelden de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' en 'vrijwaringszone - molenbiotoop'.
Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan weergegeven.
Uitsnede bestemmingsplan 'Kom Vlierden, 1e herziening'
1.4 Leeswijzer
De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 wordt het beleid uiteengezet wat nieuw of vernieuwd is sinds de vaststelling van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. In Hoofdstuk3 wordt de huidige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 4 de voorgenomen toekomstige situatie beschreven. In Hoofdstuk 5 worden de milieutechnische onderzoeksaspecten beschreven en wordt de milieutechnische uitvoerbaarheid aangetoond. Hoofdstuk 6 beschrijft de opbouw van de regels van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie bevat de visie van het rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028 met een doorkijk naar 2040. In de structuurvisie wordt ingestoken op een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk hanteert hierbij een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve betrokkenheid van het Rijk. De Rijksoverheid brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat, laat meer over aan gemeenten en provincies. Hiernaast komt de gebruiker centraal te staan. Hierom kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen (zie bijlage 2 van de SVIR). Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd welke in 2017 is vernieuwd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied echt nodig zijn motiveren waarom.
Conclusie
Voor het plangebied doet de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geen concrete uitspraken. Aan de ladder voor duurzame verstedelijking is getoetst in paragraaf 2.1.2. Het ruimtelijke beheer en de ruimtelijke invulling van het gebied worden aan gemeente en provincie overgelaten.
2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
Op 1 oktober 2012 is de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Op 1 juli 2017 is een wijziging van het Bro in werking getreden, waarbij de Ladder voor duurzame verstedelijking is aangepast. De (gewijzigde) Ladder is in artikel 3.1.6 Bro lid 2 vastgelegd en luidt als volgt:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Allereerst moet de vraag worden beantwoord of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Wat onder een stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) opgenomen. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit ‘een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’. Andere stedelijke voorzieningen betreffen volgens de Nota van Toelichting (2017) “accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure”
Dit bestemmingsplan biedt een juridisch-planologische regeling voor de bouw van 25 nieuwe woningen in Vlierden. Deze woningen zijn reeds voorzien in het geldende bestemmingsplan. Netto worden geen extra woningen mogelijk gemaakt. Om deze reden is de voorgenomen ontwikkeling niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Een verdere toetsing aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking is niet noodzakelijk. Wel dient de behoefte aan het initiatief te worden aangetoond.
Behoefte woningen
Wanneer er sprake is van een ontwikkeling dient de behoefte aan de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt te worden beschreven. De behoefte dient te worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling.
In paragraaf 2.3.2 wordt aan de hand van de woonvisie de behoefte aan de woningen aangetoond. Voorliggend initiatief voorziet in een invulling van de woningbehoefte van de gemeente Deurne.
Conclusie
Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De behoefte aan de ontwikkeling is aangetoond. De Ladder voor Duurzame Verstedelijking staat de ontwikkeling niet verder in de weg.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant
De Omgevingsvisie Noord-Brabant is op 14-12-2018 in werking getreden. Een van de doelen van deze omgevingsvisie is duurzame verstedelijking. Hierbij wordt herbestemming als een manier genoemd om woningbouw mogelijk te maken. Dit betekent dat woningbouw binnen het stedelijk gebied als kans wordt gezien voor het toekomstbestendig maken van het stedelijk gebied. Aangezien het voorliggend plan hierin voorziet, is het in lijn met de Omgevingsvisie. Een verdere toetsing aan het aspect duurzame verstedelijking heeft reeds plaatsgevonden in paragraaf 2.1.2.
2.2.2 Interim Omgevingsverordening Noord Brabant
Op 25 november 2019 is de Interim omgevingsvergunning in werking getreden. De Interim omgevingsverordening voegt bestaande regels uit 6 verordeningen samen. In de Interim omgevingsvergunning zijn de huidige regels gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau. Er zijn beperkt wijzigingen doorgevoerd, onder andere vanwege de vastgestelde omgevingsvisie.
Op het moment ligt de ontwerp Omgevingsverordening Noord Brabant ter inzage. Ter plaatse van het plangebied wijkt deze verordening niet af ten opzichte van de Interim Omgevingsverordening.
In de interim omgevingsverordening staan instructieregels voor gemeenten. Een bestemmingsplan dient invulling te geven aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Hiertoe dient rekening te worden gehouden met:
- Zorgvuldig ruimtegebruik
- Toepassing van de lagenbenadering
- Meerwaardecreatie
In de eerste plaats vindt de ontwikkeling plaats binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing. Op basis van de laddertoets voor duurzame verstedelijking, zie paragraaf 2.1.2, blijkt dat de te realiseren woningen zich verhouden tot de afspraken van het regionaal ruimtelijk overleg en de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw. Tevens toont de laddertoets aan dat er sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik.
De (stedenbouwkundige) randvoorwaarden zorgen ervoor dat de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, de omvang van de bebouwing en de beoogde functie in de omgeving passen. Door een binnenstedelijke locatie te transformeren naar woningbouw is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.
Het plangebied ligt binnen he 'Stedelijk gebied' en is aangeduid als 'landelijke kern'. De verordening geeft aan dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor woning binnen Stedelijk gebied een onderbouwing voor duurzame verstedelijking moet bevatten.
Volgens artikel 3.42 dient aangetoond te worden dat de ontwikkeling past binnen regionale afspraken omtrent woningbouw en dat sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling. Een duurzame stedelijke ontwikkeling:
- bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
- bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
- geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
- houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
- geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
- draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.
Uitsnede Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Plangebied aangemerkt door rood kruisje.
In het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de uitgangspunten van duurzame verstedelijking. De eerste twee punten maakten tevens deel uit van de instructieregels en zijn reeds aan de orde gekomen. In Hoofdstuk 5 wordt aangetoond dat de locatie rekening houdt met de beginselen van gezondheid en veiligheid.
Het bestemmingsplan is in lijn en niet strijdig met de Interim omgevingsverordening.
2.3 Gemeentelijk Beleid
2.3.1 Structuurvisie Deurne 2030
Op 13 maart 2018 heeft de gemeenteraad van Deurne de 'Structuurvisie Deurne 2030' vastgesteld. Met deze structuurvisie wil de gemeente regie voeren op de ontwikkelingen en processen die voor de toekomst van Deurne van belang zijn. In deze structuurvisie ligt de nadruk op de visie van de gemeente op de functionele ontwikkelingen van de diverse, ruimtelijk relevante onderwerpen.
De structuurvisie richt zich op de volgende thema's: 'Gezond wonen en leven', 'Een gezonde lokale economie', 'Een sociale en zorgzame gemeente', Betaalbaar en divers wonen', Goede bereikbaarheid en 'Passende voorzieningen'. De gemeente streeft een prettige woon en leefomgeving en wil in 2050 energieneutraal zijn. De gemeente wil daarnaast de woningbouwopgave binnen het bestaande stedelijk gebied oplossen.
Op de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de structuurvisiekaart opgenomen.
Structuurvisiekaart Deurne. Plangebied rood omcirkeld
Het plangebied ligt binnen bestaand woonkernen. Binnen deze gebieden wil de gemeente de woningbouwopgave oplossen door woningen te realiseren in leegstaand vastgoed, op lege binnenterreinen of door herontwikkeling van oude bedrijfspanden of bedrijventerreinen.
Hierbij word aangegeven dat het belangrijk is om aan te sluiten op behoeften van kernen en wijken. Voorliggende inbreiding in Vlierden met een aantal verschillende woningtypologieën sluit goed aan op de behoeften zoals ook in paragraaf 2.3.2 wordt aangetoond. Voorliggende ontwikkeling past hiermee binnen de 'Structuurvisie Deurne 2030'.
2.3.2 Woonvisie 2019-2040
In 2019 heeft de gemeenteraad de 'Woonvisie gemeente Deurne 2019-2040' vastgesteld. De gemeente Deurne geeft aan dat haar gemeente bij uitstek een woon- en leefgemeente is. Tot 2030 blijft het aantal huishoudens in de gemeente Deurne stijgen. De stijging wordt nagenoeg geheel veroorzaakt door eenpersoonshuishoudens. Daarnaast blijft het aantal senioren stijgen als gevolg van de vergrijzing. Daarmee verandert de woonbehoefte en het is van belang dat het woningaanbod meebeweegt. De kaders in de Woonvisie 2019-2040 geven daarvoor richting, maar zijn ook voldoende flexibel om ruimte te bieden aan innovatie en nieuwe ontwikkelingen.
Gelet op de veranderende behoeften en de tekorten in de bestaande woningvoorraad zijn senioren, (her)starters en jonge gezinnen, jongeren en kwetsbare doelgroepen de prioritaire doelgroepen voor Deurne. De kaders zijn gericht op het stimuleren van woningbouwinitiatieven voor deze doelgroepen.
De woningbehoefteprognose van de provincie Noord-Brabant is op basis van de Verordening Ruimte richtinggevend voor het gemeentelijk woningbouwprogramma (prognose 2017). In de provinciale prognose 2017 is de 'marge' van de voor Deurne berekende woningbehoefte voor de periode 2019-2040 tussen de 640 en 935 woningen. Door de provincie is vastgelegd dat de harde woningbouwcapaciteit in bestemmingsplannen maximaal 100% van de woningbehoefteprognose voor 10 jaar mag zijn. Zo kan de provincie de woningbouw 'sturen' via bestemmingsplanprocedures.
De gemeente Deurne gebruikt het volgende afwegingskader voor woningbouwaantallen:
- Inbreidings-, herstructurerings- en transformatielocaties en leegstaand vastgoed binnen bestaand stedelijk gebied: ja, mits.
- Voor onbebouwde locaties aan de randen van de kernen en locaties in het buitengebied: nee, tenzij.
Binnen de regio De Peel zijn in 2020 de afspraken over woningbouw geactualiseerd. Het voornemen voor woningbouw op deze locatie passen binnen de gemaakte afspraken. De locatie ligt binnen bestaand stedelijk gebied en met de in dit bestemmingsplan opgenomen woningbouwaantallen wordt de vastgelegde maximaal 100% harde plancapaciteit niet overschreden.
Uit de meest recente provinciale woningbehoefteprognose blijkt dat er voor de gemeente Deurne voor de periode 2020-2029 een behoefte bestaat aan 885 woningen. De woningbouwplannen in vastgestelde en vigerende bestemmingsplannen (harde plancapaciteit) en de voorgenomen woningbouwontwikkelingen (zachte plancapaciteit) worden jaarlijks via een door de gemeente in te vullen matrix gemonitord door de provincie Noord-Brabant. Uit het meest recente overzicht (stand 1 januari 2020) blijkt dat er in Deurne een harde plancapaciteit bestaat van 453 woningen en een totale plancapaciteit (harde en zachte plannen) van 1019 woningen. Op basis van het huidige bestemmingsplan zijn voor dit plangebied al 25 woningen opgenomen in de harde plancapaciteit. Daarnaast is in de zachte plancapaciteit voor het plangebied een reservering van 4 woningen extra opgenomen, in het totaal 29 woningen. Deze reservering wordt per 1 januari 2021 aangepast op basis van de meest recente gegevens. De reservering van 25 extra woningen past binnen de afspraken.
De huidige provinciale prognose dateert uit 2020. In 2023 volgt een actualisatie door de provincie.
Conclusie
Voorliggend initiatief betreft de realisatie van 25 grondgebonden woningen. Deze woningen dragen bij aan de woningbehoefte van 935 woningen. Deze woningen zijn reeds voorzien in het geldende bestemmingsplan. Het initiatief is daarmee passend binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma.
2.3.3 Welstandsnota gemeente Deurne 2016
Het doel van de welstandzorg is de kwaliteit van de individuele architectuur en van het totale straatbeeld op peil te houden en waar nodig en mogelijk te verbeteren. Uitgangspunt daarbij is de karakteristiek van het gebied waarin een bouwwerk staat of wordt opgericht. Een goede balans tussen individueel en algemeen belang staat hierbij centraal. Daartoe heeft de gemeente Deurne welstandsbeleid opgesteld.
Zowel het bestemmingsplan als de welstandsnota heeft betrekking op de kwaliteit van de gebouwde omgeving. In beide documenten zijn regels opgenomen voor het oprichten van bouwwerken. Het bestemmingsplan bevat regels voor de bouw van gebouwen en overige bouwwerken, die bindend zijn. De uitwerking van de uiterlijke verschijning van gebouwen is vastgelegd in de welstandsnota.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan sluit aan op de Welstandsnota. De uiteindelijke toetsing aan de Welstandsnota vindt plaats in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen.
2.3.4 Regeling parkeernormen Deurne 2019
De 'Regeling parkeernormen Deurne 2019' is op 12 november 2019 vastgesteld door de gemeenteraad van Deurne en bevat het beleid met betrekking tot parkeren. Voor de kernen buiten de hoofdkern Deurne zijn specifieke parkeernormen opgenomen, deze zijn van toepassing op het plangebied. De parkeernormen zijn in de regels van het bestemmingsplan verankerd.
Hoofdstuk 3 Huidige Situatie
Het plangebied is gelegen aan de zuidzijde van de kern Vlierden. Het plangebied ligt in de oksel van de Pastoriestraat en de Vlierdenseweg. Aan deze wegen zijn in de huidige situatie woningen en bedrijven aanwezig. Het plangebied bevindt zich achter de bestaande woningen en bedrijven. De nabij gelegen bedrijven betreffen onder andere een hondenkennel, een tankstation en een aantal kapsalons. Tevens is er een houtzagerij aan de oostzijde van het plangebied aanwezig. Deze houtzagerij zal verdwijnen bij de komst van het initiatief. Het plangebied is op het moment toegankelijk vanaf een toegang tegenover Pastorieweg 12.
Het terrein is momenteel onbebouwd. Het terrein wordt afgeschermd door de schuttingen van de percelen van omliggende woningen en door een aantal bomenrijen. De bomenrijen bevinden zich vooral aan de zuidzijde van het plangebied. Op onderstaande afbeeldingen zijn enkele impressies van het plangebied weergegeven.
Zuidzijde van het plangebied
Noordoostzijde van het plangebied
Pastoriestraat, nabij de toegang van het plangebied
Hoofdstuk 4 Toekomstige Situatie
Ter plaatse van het plangebied is de gemeente Deurne voornemens om totaal 25 woningen te realiseren. De bestaande bebouwingsmogelijkheden worden benut en tevens iets uitgebreid. Ten aanzien van de ontwikkeling worden geen gronden benut welke niet in de huidige situatie bestemd zijn voor woondoeleinden.
De te realiseren woningen betreffen voornamelijk vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen. Daarnaast wordt er een aantal rijwoningen gebouwd.
Op de onderstaande afbeelding is de inrichting van het perceel weergegeven. De licht gekleurde kavels betreffen een volgende fase en worden niet meegenomen in dit bestemmingsplan.
Inrichting Vlierden-Zuid
Beeldkwaliteit
De toekomstige woonbuurt ligt achter de linten Pastoriestraat en Vlierdenseweg, hierdoor heeft het plan een intieme ligging. In het plangebied zijn veel bomen aanwezig, vooral aan de randen. Uitgangspunt is deze zoveel mogelijk te behouden en in te passen. Dit versterkt de intimiteit en het groene karakter.
Centraal komt een groen veldje. Vrijwel alle woningen richten zich met de voorkant op het groen. Door dit gezamenlijke groene middengebied ontstaat een samenhangende buurt.
De samenhang in de buurt wordt versterkt door een samenhangende architectuur. Alle woningen worden 'modern landelijk'. Dit houdt onder andere in dat de woningen worden uitgevoerd in bakstenen met een zwarte, grijze, donkerbruine of witte kleur, al dan niet in combinatie met hout. Bovendien worden alle woningen voorzien van een kap. De kleur van de woning en de kap dient de contrasteren met elkaar.
Alle specifieke eisen aan het gebied en aan de te bouwen woningen zijn opgenomen in een beeldkwaliteitsplan. Dit beeldkwaliteitsplan is opgenomen in Bijlage 1.
Hoofdstuk 5 Onderzoeksaspecten
5.1 Bodem
Toetsingskader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.
Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):
Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.
Situatie plangebied en onderzoek
Het initiatief voorziet in de realisatie van 25 woningen. Een woning is een gevoelig object in het kader van de Wet bodembeheer. De voorgenomen woningen zijn reeds voorgenomen in het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Onderzoek hiervoor is reeds uitgevoerd in het bestemmingsplan 'Kom Vlierden 1e herziening. Uit dit onderzoek blijkt dat voor een deel van het plangebied het noodzakelijk is vervolgonderzoek uit te voeren. Dit onderzoek wordt voorafgaand aan de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen uitgevoerd.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor dit project.
5.2 Geluid
Toetsingskader
In het kader van de Wet geluidhinder is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.
Situatie plangebied
Het initiatief voorziet in de aanleg van 25 woningen. Een woning is aangemerkt als een gevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder. De woningen zijn in het huidige bestemmingsplan reeds voorzien. Hiertoe is ook een akoestisch onderzoek uitgevoerd aangezien een deel van het plangebied in de geluidszone van de N608 ligt.
Uit de rekenresultaten is gebleken dat de geluidbelasting op de uitwendige scheidingsconstructies ten
gevolge van de N608 lager is dan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder. Vanuit de Wet geluidhinder worden geen restricties gesteld aan de realisatie van dit plan.
Uit het onderzoek, waarbij ook de 30 km-wegen zijn meegenomen, blijkt dat de gecumuleerde geluidbelasting voor twee woningen in het plangebied hoger zal zijn dan 53 dB. Om deze reden is het noodzakelijk om geluidwerende maatregelen bij de woningen toe te passen.
Conclusie
Het aspect geluidhinder vormt geen belemmering voor het initiatief. Voor twee woningen dienen maatregelen getroffen te worden.
5.3 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m² bij één ontsluitingsweg en 200.000 m² bij twee ontsluitingswegen.
Situatie plangebied
Dit initiatief voorziet in de realisatie van 25 woningen. De omvang van deze ontwikkeling is dusdanig klein dat gesteld kan worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.
Tevens is in dit kader een berekening met de Nibm-tool uitgevoerd. Deze is hieronder weergegeven.
Berekening Nibm-tool
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen verdere belemmering voor het initiatief.
5.4 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Onderzoek
Risicovolle inrichtingen
Het plangebied en de omgeving is geïnventariseerd op de aanwezigheid van de mogelijke risicobronnen. In de nabijheid van het plangebied is een tankstation gelegen. De risicocontouren van dit tankstation liggen niet over het plangebied heen.
Vervoer gevaarlijke stoffen
In de nabijheid van het plangebied zijn geen wegen welke zijn aangemerkt als transportroutes voor gevaarlijke stoffen.
Buisleidingen
In de omgeving van het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig.
Risicokaart
Op de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart ter plaatse van het plangebied weergegeven.
Uitsnede risicokaart (plangebied rood omlijnd)
Conclusie
In de directe omgeving van het plangebied is een aantal inrichtingen, transportroutes en buisleidingen aanwezig. De risicocontouren hiervan reiken echter niet tot in het plangebied. Tevens is het voorgenomen initiatief niet een kwetsbare locatie waar voortdurend en langdurig mensen verblijven. Het aspect externe veiligheid vormt geen verdere belemmering
5.5 Bedrijven En Milieuzonering
Toetsingskader
In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.
Plangebied
Het initiatief voorziet in de realisatie van gevoelige functies in het kader van bedrijven en milieuzonering namelijk woningen. In de nabijheid van het plangebied zijn enkele bedrijven gevestigd welke voorzien zijn van een milieuzonering op basis van de handreiking Bedrijven en milieuzonering van de VNG. Het gaat om de volgende bedrijven:
- Een tankstation;
- Een hondenkennel
Daarnaast is op het moment een houtzagerij aanwezig in de nabijheid van het plangebied. Deze zal echter verdwijnen bij de komst van het initiatief. Ter plaatse wordt een toegangsweg gerealiseerd en het bedrijf zal geheel gestopt worden. Onderzoek naar dit bedrijf kan achterwege blijven.
Voor de kennel geldt een richtafstand van 100 meter, voor het tankstation geldt een richtafstand van 200 meter
De richtafstanden van het tankstation en de hondenkennel reiken niet tot in het plangebied.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan. Het initiatief veroorzaakt geen milieuhinder voor omliggende gevoelige functies, en omliggende gezoneerde functies hebben hun zonering niet binnen het plangebied.
5.6 Verkeer En Parkeren
In deze paragraaf wordt getoetst of het plan de verkeer- en parkeersituatie niet nadelig beïnvloed.
Verkeer
Dit initiatief voorziet in de realisatie van een woonwijk van 25 woningen in de kern Vlierden. Op basis van Publicatie 381 van het CROW zal één woning naar verwachting voorzien in gemiddeld 7,8 verkeersbewegingen per etmaal. Totaal voorziet dit initiatief daarmee in 195 verkeersbewegingen per etmaal. De omliggende wegen kunnen deze extra druk goed verwerken. Aanvullend onderzoek of maatregelen in het kader van verkeersafwikkeling zijn niet noodzakelijk.
Parkeren
Bij de realisatie wordt parkeren geheel op eigen terrein opgelost conform de parkeernormen welke gelden in de gemeente Deurne. De ontwikkeling maakt geen gebruik van bestaande parkeerplaatsen in de openbare ruimte.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het initiatief.
5.7 Archeologie En Cultuurhistorie
5.7.1 Archeologie
Toetsingskader
Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Bij het archeologiebeleid is ook een beleidskaart opgesteld die de zonering van de verschillende archeologische verwachtingswaarden aangeeft. Aan de verschillende verwachtingswaarden zijn voorwaarden gekoppeld wanneer bij bouw- en grondwerkzaamheden archeologisch onderzoek vereist wordt.
Situatie plangebied
Het initiatief voorziet in de realisatie van 25 woningen. Ter plaatse van het plangebied is in het geldende bestemmingsplan geen archeologische dubbelbestemming opgenomen. Er is geen noodzaak om archeologisch onderzoek uit te voeren.
5.7.2 Cultuurhistorie
Toetsingskader
De regering heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Burgers krijgen hiermee het recht om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of er cultureel erfgoed wordt geraakt.
Situatie plangebied
In het plangebied bevinden zich geen Rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten. In de nabijheid van het plangebied bevindt zich een molen welke de beschermende aanduiding 'molenbiotoop' heeft gekregen. Deze aanduiding regelt beperkingen voor de bouwhoogte voor bouwwerken rondom de molen. De woningen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt overschrijden deze bouwhoogte niet.
5.7.3 Conclusie
Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen verdere belemmering voor het initiatief.
5.8 Water
Kader
Beschrijving van waterrelevant beleid
Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021, het Waterbeheersplan van waterschap Aa en Maas, het Nationaal Waterplan, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Het belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend:
- vasthouden – bergen – afvoeren (waterkwantiteit);
- voorkomen – scheiden – zuiveren (waterkwaliteit).
In de Keur van drie Brabantse waterschappen Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta is aangegeven dat bij een toename van het verhard oppervlak en het afkoppelen van hemelwater, het uitgangspunt geldt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Het doel van
dit uitgangspunt is om te voorkomen dat hemelwater als gevolg van uitbreiding van het verhard oppervlak versneld op het watersysteem wordt geloosd.
Onderzoek
Watertoets
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
Watertoetsproces
Op grond van artikel 12 uit het besluit op de ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen zijn voorzien van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Waterschap Aa en Maas kijkt wat de invloed van het plan op de waterhuishouding is en geeft een wateradvies. Daarbij toetst het waterschap het plan aan het voorkeursbeleid dat is geformuleerd.
In het kader van dit bestemmingsplan is een watertoets uitgevoerd. Deze watertoets is opgenomen in Bijlage 2.
Voorliggend initiatief betreft de realisatie van 25 woningen op een locatie in Vlierden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet enkel in een juridische wijziging, er worden geen wijzigingen in de plannen voorzien. Uit de watertoets blijkt echter dat er voor dit initiatief niet volstaan kan worden met een korte procedure. Een normale procedure is noodzakelijk. In dit kader wordt het bestemmingsplan aan het waterschap voorgelegd ter beoordeling. Eventuele opmerkingen worden meegenomen in het bestemmingsplan.
Met betrekking tot hydrologisch neutraal ontwikkelen heeft het waterschap Aa en Maas de keur genaamd “Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabants waterschappen”. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Voorliggend initiatief betreft een groot plan tussen de 500 en 10.000 m2 oppervlak.
Het plan voorziet in circa 6.000 m2 nieuw verhard oppervlak ter plaatse. Op basis van de compensatieformule van het waterschap dient per hectare verharding 600 m3 watercompensatie gerealiseerd te worden. In dit geval moet 6.000 x 0,06 = 360 m3 compensatie behaald worden. in het inrichtingsplan zoals in Hoofdstuk 4 weergegeven is rekening gehouden met circa 1.000 m2 wateroppervlak. Hierbinnen kan deze 360 m3 afdoende gerealiseerd worden.
Advies behandeling regenwater
Dit initiatief voorziet in de realisatie van 25 woningen op een onbebouwd stuk grond. In zijn algemeenheid is voor de waterhuishouding bij nieuwbouwprojecten de realisatie van een duurzaam gescheiden systeem uitgangspunt. Dit betekent dat schoon hemelwater, wat valt op daken en (niet vervuilde) terreinverhardingen, zoveel als mogelijk apart dient te worden ingezameld en dat alleen het vervuilde afvalwater via het riool wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie.
Toelichting ontwerpbestemmingsplan
Met het beoogde nieuwbouwplan vindt een wijziging plaats in de oppervlakteverharding. Hierdoor zal, zonder het nemen van aanvullende maatregelen, de lokale waterhuishouding worden beïnvloed. Met dit plan is sprake van een toename van verhard oppervlak dat groter is dan het oppervlak waarvoor vanuit het waterschap geen compensatie-eis geldt.
Omdat het plangebied een grootte heeft tussen de 500 en 10.000 m2, hanteert het waterschap een compensatieregel van 600 m3 waterberging per hectare verharding. De watercompensatie wordt op het centraal gelegen stuk groen tussen de woningen in gerealiseerd. De watercompensatie is betrokken bij het opstellen van het inrichtingsplan. Er wordt 360 m3 compensatie gerealiseerd ter plaatse van dit plan.
Om verontreiniging van afstromend hemelwater, oppervlaktewater en grondwater te voorkomen wordt geadviseerd duurzaam te bouwen. Dit houdt in dat het gebruik van uitlogende materialen zoals lood, zink, koper, bitumineuze materialen en geïmpregneerd hout voorkomen dienen te worden. Toe te passen duurzame materialen:
- Hellende daken: dakpannen van beton of keramisch materiaal.
- Platte daken: beton of bekleed met EPDM rubber; APP en/of SBS gemodificeerd bitumen.
- Dakgoten en afvoerpijpen: PVC/PP/PE/ staal, aluminium of zink, alle gecoat.
- Ontsluitingspaden, wegen, terrassen: voorzien van niet uitloogbare materialen zoals beton of keramische producten.
Advies behandeling afvalwater
De toekomstige bebouwing binnen het plangebied zal worden aangesloten op het aanwezige gemeentelijk riool. Voor de nieuw te bouwen woning dient een nieuwe rioolaansluiting gemaakt te worden. Deze moet op de perceelsgrens gescheiden worden aangeleverd. De verdere uitwerking hiervan dient in samenspraak met de gemeente Deurne te worden uitgevoerd.
Conclusie
Indien aan de uitgangspunten ten aanzien van water wordt voldaan is het plan voor dit aspect uitvoerbaar.
5.9 Ecologie
Toetsingskader
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
- Natura 2000-gebieden;
- Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura-2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
- het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
- de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
- soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
- soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
- overige soorten.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Ecologie
Quickscan
Ter plaatse van het initiatief is een ecologische quickscan uitgevoerd. Het volledige onderzoek is te vinden in Bijlage 3. Uit de quickscan blijkt dat er zich mogelijk een aantal verblijfplaatsen van beschermde diersoorten in het plangebied bevinden. In ieder geval voor de vleermuis en voor de steenuil dient nader onderzoek uitgevoerd te worden. Voor de overige aanwezige fauna dient er volgens een gedragscode of protocol gewerkt te worden, of is een vrijstelling beschikbaar. Deze vormen geen verdere belemmering voor het uitvoeren van het project.
Vervolgonderzoek
In het kader van de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen en steenuilen is een vervolgonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is te vinden in Bijlage 4. Uit dit onderzoek blijkt dat er geen steenuilen of vleermuizen in het plangebied aanwezig zijn. Steenuilen zijn wel in de omgeving waargenomen, maar hebben niet hun verblijfplaats in het plangebied.
Stikstof
In het kader van stikstof en gebiedsbescherming is een Aeriusberekening uitgevoerd. De berekening is te vinden in Bijlage 5. Voor een aantal woningbouwprojecten in Deurne is een worst-case berekening gemaakt voor zowel de aanleg- als gebruiksfase. Indien een woningbouwproject op ongeveer dezelfde of grotere afstand is gelegen van een Natura 2000 gebied en minder of gelijk aantal woningen betreft, is een specifieke berekening niet noodzakelijk.
Voorliggend initiatief betreft de realisatie van maximaal 25 woningen op een locatie in Vlierden-Zuid. In de berekening is uitgegaan van een locatie aan de oostzijde van Vlierden met 56 woningen. Aangezien dit niet voor depositie zorgt, is een berekening in dit kader niet noodzakelijk.
Conclusie
Het initiatief heeft geen negatieve invloed op beschermde flora- en faunasoorten. Tevens treedt er geen extra stikstofdepositie op in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Het aspect ecologie vormt geen verdere belemmering voor het initiatief.
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Algemeen
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en planregels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. De regels en verbeelding zijn opgesteld op basis van de landelijk geldende standaarden (SVBP 2012) en de beheersverordening 'Zeilberg', zoals vastgesteld op 7 juli 2015.
6.2 Toelichting Op De Verbeelding
De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen aanduidingen zijn aangegeven, waaraan in de regels voorwaarden zijn verbonden. De opgenomen verklaring is niet juridisch bindend en is op de verbeelding opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding.
6.3 Toelichting Op De Regels
De regels leggen de gebruiksmogelijkheden van de gronden en de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing vast. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en regels. De regels zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:
- Hoofdstuk 1: Inleidende regels;
- Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels;
- Hoofdstuk 3: Algemene regels;
- Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels.
6.3.1 Inleidende regels
De inleidende regels behelzen de begrippen en de wijze van meten.
Begrippen
In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn.
Wijze van meten
Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/percelen gemeten moeten worden.
6.3.2 Bestemmingsregels
De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
- bestemmingsomschrijving;
- bouwregels;
- nadere eisen;
- afwijken van de bouwregels;
- specifieke gebruiksregels;
- afwijken van de gebruiksregels;
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden;
- omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
- wijzigingsbevoegdheid.
Duidelijk zal zijn dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.
De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin limitatief de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan. De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van gronden en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. In de bouwregels staan uitsluitend bepalingen die betrekking hebben op het bouwen. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen voor een omgevingsvergunning. De afwijking van de bouwregels geven het bevoegd gezag de bevoegdheid om onder voorwaarden afwijking te verlenen van een specifieke regel.
De specifieke gebruiksregels vormen een nadere concretisering van het toegestane gebruik. De afwijking van de gebruiksregels heeft tot doel bepaald gebruik wat eerder is uitgesloten onder voorwaarden wel toe te laten.
Onderstaand worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht.
Woongebied
De bestemming 'Woongebied' is opgenomen voor het gehele plangebied. Binnen deze bestemming zijn zowel de beoogde woningen incl. tuinen en beroepen aan huis als de benodigde openbare ruimte, wegen, parkeerplaatsen, groen en waterbergingsvoorzieningen toegestaan. Voor het maximaal aantal toegestane woningen is de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' opgenomen. Daarnaast is een bebouwingspercentage van 50% opgenomen, waarbij voor bouwpercelen met een oppervlakte kleiner dan 250 m2 een bebouwingspercentage van 60% geldt.
6.3.3 Algemene regels
In de algemene regels is een aantal standaardbepalingen opgenomen te weten, de antidubbeltelregel, algemene bouw-, gebruiks- en afwijkingsregels en overige regels.
Anti-dubbeltelregel
In de anti-dubbeltelregel wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning waarin uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk.
Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels zijn regels opgenomen ten aanzien van bestaande maten en ondergeschikte bouwonderdelen.
Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is een bepaling omtrent strijdig gebruik opgenomen en zijn enkele bevoegdheden om af te wijken van de gebruiksregels opgenomen. Ook zijn de parkeerregels opgenomen.
Algemene afwijkingsregels
In deze bepaling zijn enkele algemene afwijkingsbevoegdheden opgenomen om te kunnen afwijken van de bouwregels.
Algemene aanduidingsregels
In de algemene aanduidingsregels zijn enkele bepalingen opgenomen met betrekking tot de bescherming van cultuurhistorisch erfgoed (molenbiotoop), en de bescherming van grondwater.
6.3.4 Overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk is het sluitstuk van de regels en bevat alle bepalingen die nog niet elders ondergebracht zijn. De regels zijn algemeen van aard en gelden in principe voor alle bestemmingen.
Overgangsrecht
In deze regel wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht.
Slotregel
Als laatste is de slotregel opgenomen. Deze regel bevat de titel van het plan.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan heeft de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) doorlopen. Door het voeren van de genoemde procedure, is eenieder in de gelegenheid gesteld voor het indienen van zienswijzen.
Het bestemmingsplan is voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ontvangen.
Wel is het bestemmingsplan op enkele plekken ambtshalve gewijzigd. Een overzicht hiervan is opgenomen in Bijlage 6.
7.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar.
De Grondexploitatiewet, vaak afgekort als Grex-wet, is een onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening. De Grondexploitatiewet biedt gemeenten onder meer instrumenten om kosten van de planontwikkeling bij grondeigenaren te verhalen. Niet alle kosten kunnen via een exploitatieplan worden verhaald. In de zogenaamde kostensoortenlijst zijn typen kosten vermeld die verhaald kunnen worden.
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Regeling Parkeernormen Deurne 2019
Bijlage 2 Regeling parkeernormen Deurne 2019
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 2 Watertoets
Bijlage 3 Ecologische Quickscan
Bijlage 3 Ecologische quickscan
Bijlage 4 Ecologisch Vervolgonderzoek
Bijlage 4 Ecologisch vervolgonderzoek