KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologie Gematigd
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging En Grens Van Het Plangebied
1.3 Vigerend Juridisch-planologisch Kader
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Toekomstige Ontwikkeling
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten
4.1 Economische Uitvoerbaarheid
4.2 Milieuaspecten
4.3 Archeologie En Cultuurhistorie
4.4 Leidingen En Infrastructuur
4.5 Natuur En Landschap
4.6 Flora En Fauna
4.7 Verkeer En Parkeren
4.8 Waterhuishouding
4.9 M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Algemeen
5.2 Toelichting Op De Verbeelding
5.3 Toelichting Op De Regels
Hoofdstuk 6 Procedure
6.1 Procedure
6.2 Vooroverleg En Inspraak
6.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Regeling Parkeernormen Deurne 2019
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Watertoets

Mariastraat 18a, Deurne

Bestemmingsplan - gemeente Deurne

Vastgesteld op 05-06-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

Het bestemmingsplan Mariastraat 18a, Deurne met identificatienummer NL.IMRO.0762.BP202123-C001 van de gemeente Deurne;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 afhankelijke woonruimte

een tijdelijke zelfstandige woonruimte in een deel van een hoofdgebouw met woonfunctie, of in een bijgebouw bij een hoofdgebouw met woonfunctie, waarin een tweede huishouden kan worden gehuisvest uit oogpunt van mantelzorg, welke tijdelijke woonruimte qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met het hoofdgebouw met woonfunctie en gelegen is binnen een bestemming die wonen mogelijk maakt;

1.6 arbeidsmigranten

personen die hun vaste woon- en verblijfplaats niet in Nederland hebben, maar die tijdelijk in Nederland verblijven, om hier betaalde werkzaamheden te verrichten;

1.7 archeologische waarden

waarden van een terrein in verband met de zich mogelijk daarin bevindende oudheidkundige zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en/of hun cultuurhistorische waarde;

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 bebouwingspercentage

een aangegeven gedeelte van het bouwperceel dat maximaal mag worden bebouwd;

1.10 bed & breakfast

recreatief nachtverblijf in de vorm van logies met ontbijt binnen bestaande gebouwen;

1.11 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, een aan huis verbonden beroep niet begrepen en niet zijnde een seksinrichting;

1.12 beroep aan huis

de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hieraan gelijk te stellen gebied, dat in een woning en daarbij behorende gebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, met uitsluiting van detailhandel;

1.13 bestaand

  1. a. bij bouwwerken: bouwwerken zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, dan wel die mogen worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning;
  2. b. bij gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel gebruik dat is toegestaan krachtens een onherroepelijke omgevingsvergunning;

1.14 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.15 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.17 bijgebouw

een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.18 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.19 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.20 bouwlaag

een doorlopende gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.21 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.22 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.23 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.24 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.25 carport

een overkapping waaronder je een auto deels beschermd tegen weersinvloeden kunt parkeren;

1.26 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.27 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.28 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.29 GSM-installatie / UMTS-installatie

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gericht op het ontvangen en/of verzenden van telecommunicatiedataverkeer, met inbegrip van de daarbij behorende zijsprieten, schoteltjes, panelen en technische installatie(s);

1.30 GSM-mast / UMTS-mast

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop/waarbij een (of meer) GSM of UMTS-installatie(s) kan (kunnen) worden geplaatst;

1.31 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijk gebouw valt aan te merken;

1.32 horeca

een bedrijf of instelling, gericht op één of meer van de navolgende bedrijfsmatige activiteiten:

  1. a. het verstrekken van nachtverblijf;
  2. b. het verstrekken en/of bereiden van drank en/of etenswaren voor consumptie (al dan niet ter plaatse);
  3. c. het exploiteren van zaalaccommodatie.huishouden

1.33 huishouden

een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren;

1.34 internetwinkel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen via internethandel, met dien verstande dat producten per post aan de koper worden verzonden en ter plaatse geen sprake is van fysiek klantcontact;

1.35 kamerverhuur

het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij de kamerverhuurder ter plaatse het hoofdverblijf heeft;

1.36 kap

een gesloten en (gedeeltelijk) hellende bovenbeëindiging van een bouwwerk;

1.37 levensloopgeschikt

levensloopbestendig, zorg- en rolstoelgeschikt. Levensloopgeschikte woningen worden uitgevoerd volgens de eisen uit het Handboek Woonkeur bestaande bouw 2015, certificaat D 'rolstoelgeschikt';

1.38 logies

het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij de betreffende persoon het hoofdverblijf elders heeft;

1.39 mantelzorg

het op basis van vrijwilligheid en buiten organisatorisch verband bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak;

1.40 nevenactiviteit

activiteiten die in ruimtelijke en bedrijfseconomische zin een ondergeschikt bestanddeel vormen van de totale bedrijfsactiviteiten op een bouwperceel;

1.41 nok

het hoogste gedeelte van een dak met hellende vlakken, te weten waar beide hellende vlakken elkander snijden;

1.42 normenset Keurmerk SNF

de door Stichting Normering Flexwonen vastgestelde norm voor de huisvesting van arbeidsmigranten (versie 8.0, d.d. 1 september 2019) met dien verstande dat indien voornoemde normenset wordt gewijzigd, een aanvraag moet voldoen aan de nieuwe normen;

1.43 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

1.44 ondergeschikte bouwdelen

onderdelen van een bouwwerk die qua aard en omvang van minder belang zijn, zoals erkers, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, kozijnen, plinten, pilasters, schoorstenen, ventilatiekanalen, zonnecollectoren en overstekende daken;

1.45 operator/provider

aanbieder van een mobiel netwerk;

1.46 opslag

het opslaan van materialen en materieel met de bedoeling en op een dergelijke wijze, dat men later hier weer over kan beschikken;

1.47 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak;

1.48 peil

  1. a. voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.49 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.50 roaming

het gebruik maken van (delen van het) het mobiele netwerk van een andere operator/provider;

1.51 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, erotische massage salon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, een parenclub of sekstheater, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.52 site sharing

het gezamenlijk door twee of meer operators/providers gebruik maken van een GSM- of UMTS-mast;

1.53 structurele huisvesting

als er 6 maanden of langer per kalenderjaar sprake is van huisvesting van tijdelijke arbeidsmigranten. Dit kan de huisvesting van wisselende arbeidsmigranten betreffen. Het gaat erom, dat de woonvoorzieningen gedurende minimaal 6 maanden per kalenderjaar in gebruik zijn voor de huisvesting van arbeidsmigranten;

1.54 tijdelijke arbeidsmigrant

arbeidsmigrant die maximaal één jaar in Nederland verblijft;

1.55 voorgevel

De gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.56 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater;

1.57 wonen

huisvesting in een woning;

1.58 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden of maximaal vier personen die geen huishouden vormen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten en berekend:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens

het dichtst bijgelegen punt van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. ondergeschikte onverharde paden en oppervlakten;
  3. c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. d. bij de bestemming behorende voorzieningen en bouwwerken geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen in woningen;
  2. b. beroepen aan huis;
  3. c. wegen, paden en parkeren;

met de daarbij behorende:

  1. d. tuinen, erven en verhardingen;
  2. e. voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
    1. 1. de situering en afmetingen van bebouwing;
    2. 2. de situering van in- en uitritten en nutsgebouwen;
  2. b. Deze nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit, het stedenbouwkundig beeld dan wel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige/architectonische inpassing.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in 4.2.2 onder b over de situering van de voorgevel van het hoofdgebouw tot de voorste bouwvlakgrens, mits:
    1. 1. de geluidbelasting vanwege het wegverkeer van geluidgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
    2. 2. dit vanuit stedenbouwkundig en verkeerskundig oogpunt aanvaardbaar is;
    3. 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat;
  2. b. het bepaalde in 4.2.2 over de situering van het hoofdgebouw tot een bouwgrens, mits:
    1. 1. dit vanuit stedenbouwkundig en verkeerskundig oogpunt aanvaardbaar is;
    2. 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat;
  3. c. het bepaalde in 4.2.2 over de minimale en maximale dakhelling, mits:
    1. 1. dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
    2. 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat;
  4. d. het bepaalde in 4.2.2 onder b voor het bouwen van een erker, entreeportaal of een ander vergelijkbaar bouwwerk op een afstand tot niet meer dan 2 meter voor de voorgevel, mits:
    1. 1. dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
    2. 2. de afstand tot een perceelgrens langs de openbare weg niet minder bedraagt dan 1 meter;
    3. 3. de verkeersveiligheid niet in gevaar wordt gebracht.

4.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 5 Waarde - Archeologie Gematigd

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie Gematigd' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, zonnecollectoren, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouw- of bestemmingsgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.

7.2 Bestaande maten

  1. a. De bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, en zijn gerealiseerd op basis van rechtsgeldige vergunningen, mogen als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
  2. b. De bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, en zijn gerealiseerd op basis van rechtsgeldige vergunningen, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  3. c. In geval van herbouw is het bepaalde onder a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen:

  1. a. het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen voor afhankelijke woonruimte;
  2. b. het gebruik van woningen voor bed & breakfast voorzieningen;
  3. c. het gebruik van woningen anders dan voor permanente bewoning;
  4. d. het gebruik van woningen voor kamerverhuur en/of logies;
  5. e. het bieden van tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten en het direct daarmee verbandhoudend gebruik van voorzieningen zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte (kantine), sanitair (douches, toiletten), kook- en wasgelegenheid;
  6. f. het gebruik van bouwwerken voor een seksinrichting of escortbedrijf;
  7. g. enige vorm van handel, horeca en bedrijf behoudens voor zover dit op grond van de regels in hoofdstuk 2 is toegestaan.

8.2 Afwijken van de gebruiksregels

8.3 Parkeren

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Afwijken van de bouwregels

Indien niet op grond van een andere regel van deze regels afgeweken kan worden en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de desbetreffende regels van het bestemmingsplan voor:

  1. a. andere dan de voorgeschreven minimum- en maximummaten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. het bouwen van nutsvoorzieningen en voor religieuze doeleinden zoals kapellen, wegkruisen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, mits:
    1. 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 20 m²;
    2. 2. de goothoogte van gebouwen niet meer bedraagt dan 3,2 meter;
    3. 3. de bouwhoogte van gebouwen niet meer bedraagt dan 5,5 meter;
    4. 4. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedraagt dan 3,2 meter;
  3. c. het in geringe mate afwijken van de grens van een bestemmingsvlak of de vorm van een bouwperceel, voor zover zulks noodzakelijk of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
  4. d. het gebruik van gronden en opstallen voor GSM- en UMTS-installaties en -masten gericht op het ontvangen en/of verzenden van telecommunicatiedataverkeer, met inbegrip van de daarbij behorende technische installatie(s), met dien verstande dat de navolgende criteria in acht genomen dienen te worden:
    1. 1. inpassing in het landschap: bij de plaatsing van GSM- en UMTS-installaties en -masten dienen zoveel mogelijk de beginsels van site-sharing en roaming worden gehanteerd, tenzij dit blijkens een voldoende onderbouwde motivering technisch niet mogelijk is of in redelijkheid niet kan worden verlangd;
    2. 2. inpassing in stedenbouwkundig opzicht: GSM- en UMTS-installaties en -masten dienen zoveel mogelijk aan het karakter van de directe omgeving te worden aangepast om te voorkomen dat het aanzicht in stedenbouwkundig opzicht te veel wordt aangetast;
    3. 3. de hoogte van GSM- en UMTS-installaties mag niet meer bedragen dan 5 meter; de hoogte van GSM- en UMTS-masten mag niet meer bedragen dan 40 meter.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Mariastraat 18a, Deurne'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Op het perceel Mariastraat 18a in Deurne was een oude gymzaal aanwezig. Deze gymzaal is inmiddels gesloopt. Daardoor is de locatie vrijgekomen voor herontwikkeling. Het voornemen is om twee grondgebonden woningen mogelijk te maken. Op basis van de vigerende beheersverordening 'Zeilberg' is woningbouw op deze locatie niet mogelijk. Met dit bestemmingsplan wordt de bouw van woningen wel mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging En Grens Van Het Plangebied

Het plangebied ligt aan de Mariastraat 18a in de wijk Zeilberg, aan de zuidoost zijde van Deurne. In het plangebied was een sporthal aanwezig die niet meer in gebruik was. De sporthal is inmiddels gesloopt. Op onderstaande afbeeldingen zijn de ligging en de begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202123-C001_0001.png"

Ligging plangebied Mariastraat 18a

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202123-C001_0002.png"

Begrenzing plangebied Mariastraat 18a

1.3 Vigerend Juridisch-planologisch Kader

Ter plaatse van het plangebied geldt de beheersverordening ‘Zeilberg’, zoals vastgesteld op 7 juli 2015. In deze beheersverordening zijn de gronden bestemd tot 'Maatschappelijk' met de aanduiding 'sporthal'. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie gematigd'.

Op basis van de bestemming 'Maatschappelijk' zijn de gronden bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, waaronder ter plaatse van de aanduiding 'sporthal' een sporthal, tuinen, erven en terreinen, wegen, paden en parkeervoorzieningen en bijbehorende voorzieningen zoals groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Het bouwen van nieuwe woningen is niet toegestaan. Hierdoor is de voorgenomen nieuwbouw van woningen niet mogelijk.

Op basis van de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie Gematigd’ geldt een archeologische onderzoeksplicht bij bodemingrepen die dieper gaan dan 50 cm onder maaiveld en groter zijn dan 1.000 m2. In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. Het juridische gedeelte van het bestemmingsplan wordt gevormd door de regels en de verbeelding tezamen. De toelichting is een beschrijving van hetgeen middels het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt. Daarnaast onderbouwt het de haalbaarheid van de planologische mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt.

De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

In hoofdstuk 2 wordt allereerst een beschrijving van zowel de bestaande situatie als de toekomstige ontwikkeling gegeven. De hoofdlijnen van beleid zijn vervolgens beschreven in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de uitvoeringsaspecten, waarna in hoofdstuk 5 de juridische planopzet wordt beschreven. In hoofdstuk 6 vindt tot slot een beschrijving van de procedure plaats.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande Situatie

Het plangebied ligt aan de Mariastraat, in een woonwijk in het zuidoostelijke deel van de kern Deurne. Ter plaatse van het plangebied was een ongebruikte sporthal aanwezig. De sporthal is inmiddels gesloopt. Tegenover de sporthal is een kerk met een bijbehorende begraafplaats aanwezig. In de verdere omgeving zijn vooral woningen gelegen. Ten zuiden van het plangebied ligt de spoorlijn Venlo - Eindhoven.

Voor de sporthal staan een grote eikenboom en een WAS-mast (luchtalarm). Deze dienen beide behouden te blijven.

Op onderstaande afbeeldingen is de huidige situatie in het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202123-C001_0003.png"

Plangebied gezien vanaf noordzijde

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202123-C001_0004.png"

Plangebied gezien vanaf zuidzijde

2.2 Toekomstige Ontwikkeling

In het plangebied worden twee grondgebonden woningen gerealiseerd. De woningen zijn vrijstaand en de kavels zijn ruim opgezet. Bij de ontwikkeling wordt rekening gehouden met de grote aanwezige eikenboom voor het perceel. Hierdoor komen de woningen verder naar achteren op het perceel te liggen. Doordat de kavels ruim zijn opgezet, is er tussen de woningen ook voldoende ruimte voor groen. De voorzijde van de woningen komt aan de oostzijde, aan de Mariastraat tegenover de begraafplaats. De woningen worden via de bestaande wegen ontsloten.

De voorgenomen woningen worden goed ingepast in de omgeving. Qua volume en bouwhoogte passen de woningen in de omgeving. De woningen hoeven niet identiek te zijn aan de andere woningen in de omgeving, maar moeten wel verwantschap tonen met de omgeving.

De sporthal op de locatie is inmiddels gesloopt. De WAS-mast welke op het moment voor het plangebied staat wordt voorlopig gehandhaafd. Het plan is om deze in een later stadium te verplaatsen naar de overzijde van de weg zodat het woongenot ter plaatse verbeterd.

Op de onderstaande afbeelding is een mogelijke toekomstige inrichting van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202123-C001_0005.png"

Mogelijke inrichting Mariastraat

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI, 2020), geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en ontwikkelingen van de leefomgeving in Nederland. In de NOVI wordt ingegaan op urgente opgaven die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Deze opgaven omvatten onder andere klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Het uitgangspunt in de aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.

Nationale belangen en vier prioriteiten
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Er zijn 21 nationale belangen beschreven waarop de nationale overheid zich in de NOVI richt. Nationale belangen zijn de inhoudelijke belangen bij de fysieke leefomgeving waarbij het Rijk een rol voor zichzelf ziet en waarvoor het kabinet in politieke zin aanspreekbaar is. De behartiging van de nationale belangen en de realisatie van de daaruit voortvloeiende beleidsdoelen en opgaven gebeurt niet alleen door het Rijk.

Er zijn vier prioriteiten waar het Rijk op wil sturen en richting geven:

  • Prioriteit 1: Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • Prioriteit 2: Duurzaam economisch groeipotentieel
  • Prioriteit 3: Sterke en gezonde steden en regio's
  • Prioriteit 4: Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte.
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Uitvoering
De NOVI gaat vergezeld van een Uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda vindt u onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.

Planspecifiek en conclusie
De NOVI doet geen uitspraken over dit initiatief of het plangebied. Het initiatief is daarmee in lijn met de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Op 30 juni 2011 zijn alle ontwerpstukken van de AMvB als bijlage bij de SVIR gepubliceerd. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. De AMvB Ruimte is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.

De onderwerpen in het Barro betreffen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Natuurnetwerk Nederland, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.

Planspecifiek en conclusie
Geen van de bovengenoemde belangen is bij de ontwikkeling in het plangebied in het geding. De beoogde ontwikkeling is kortom niet in strijd met de beleidsregels zoals deze zijn opgenomen in het Barro.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen, is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 Bro) opgenomen. De ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is een motiveringsinstrument dat verplicht moet worden toegepast bij elk ruimtelijk besluit dat een ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’ mogelijk maakt. Wat er onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan, is in artikel 1.1.1 Bro bepaald: “De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.” Uit de jurisprudentie komt naar voren dat het wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling van enige omvang moet zijn.

Per 1 juli 2017 is een gewijzigde Ladder in werking getreden. Hierin is de tekst van de Ladder teruggebracht naar de essentie, namelijk de noodzaak om aan te geven dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte plus een motivering indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd: “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.” (artikel 3.1.6 lid 2 Bro).

Dit initiatief omvat de realisatie van twee levensloopgeschikte grondgebonden woningen.

Het toevoegen van maximaal 11 woningen is in lijn met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 juni 2017 een dermate kleinschalige ontwikkeling dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. In het voorliggende geval worden 2 woningen toegevoegd aan de bestaande woningvoorraad. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is gezien deze beperkte toename niet noodzakelijk.

Desalniettemin moet de behoefte aan deze woningen wel onderbouwd worden.

De gemeente Deurne beschikt over een gemeentelijk woningbouwprogramma dat aansluit bij de kaders van de gemeentelijke Woonvisie en past binnen de Regionale woonafspraken (zie ook Interim Omgevingsverordening provincie Noord-Brabant, paragraaf 3.2.3). Uitgangspunt voor de Regionale woonafspraken is de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose, deze is per gemeente richtinggevend, waarbij aanvullend ruimte wordt geboden aan 'goede' plannen binnen bestaand stedelijk gebied op transformatie- of herontwikkelingslocaties.

Uit de meest recente provinciale woningbehoefteprognose (2020) blijkt dat er voor de gemeente Deurne voor de periode 2022-2031 een behoefte bestaat aan 795 woningen. De woningbouwplannen in vastgestelde en vigerende bestemmingsplannen (harde plancapaciteit) en de voorgenomen woningbouwontwikkelingen (zachte plancapaciteit) worden jaarlijks via een door de gemeente in te vullen matrix gemonitord door de provincie Noord-Brabant. Uit het meest recente overzicht (stand per 1 januari 2021) blijkt dat er in Deurne een harde plancapaciteit bestaat van 521 woningen en een totale plancapaciteit (harde en zachte plannen) van 1.132 woningen. Dit plan is opgenomen binnen de zachte plancapaciteit van de gemeente Deurne.

Conclusie
De Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing. Wel is er behoefte aan meer woningen.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Provinciale Staten hebben op 14 december 2018 de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld. Met deze omgevingsvisie geeft de provincie richting aan wat zij voor Brabant wil bereiken en biedt daarmee handvatten voor haar handelen in de praktijk. De omgevingsvisie bevat de ambities voor de Brabantse leefomgeving tot 2050. Daarnaast zijn mobiliserende tussendoelen opgesteld voor de periode tot 2030.

De basisopgave van de omgevingsvisie is werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit.

Daarnaast zijn de volgende vier hoofdopgaven geformuleerd:

  • Werken aan de Brabantse energietransitie.
  • Werken aan een klimaatproof Brabant.
  • Werken aan de slimme netwerkstad.
  • Werken aan een concurrerende, duurzame economie.

De provincie blijft inzetten op duurzame verstedelijking door middel van herbestemming en transformatie in het bestaand bebouwd gebied. Hier liggen tevens kansen voor het toekomstbestendig maken van het stedelijk gebied en voor het creëren van ruimte voor nieuwe economische ontwikkelingen en woningbouw. De komende 10 jaar ligt er een forse woningbouwopgave van circa 120.000 woningen, daarna loopt de woningbouwopgave in omvang terug. De provincie ziet deze opgave als kans om invulling te geven aan de energieopgave in het stedelijk gebied, het stedelijk gebied klimaatbestendig te maken en de kwaliteit van het stedelijk gebied op orde te brengen. Het klimaatbestendig maken van het stedelijk gebied betekent dat er voldoende ruimte wordt gereserveerd om water op te vangen en vast te houden voor tijden van hitte en droogte. Daarnaast is meer ruimte nodig voor groen om de steden leefbaarder en gezonder te maken en hittestress tegen te gaan. Door middel van extra ruimte voor water in de stad (bijvoorbeeld in de beekdalen), koeltebossen, wadi’s in parken, groene gevels en daken met vetplanten kan invulling worden gegeven aan de klimaatbestendigheid van het stedelijk gebied.

De voorliggende ontwikkeling omvat de realisatie van 2-4 grondgebonden woningen binnen een bestaande woonwijk van de kern Deurne. De sporthal, die niet meer in gebruik is, wordt vervangen door woningen, waardoor sprake is van een herstructureringslocatie binnen bestaand bebouwd gebied, waarmee wordt aangesloten bij het principe van duurzame verstedelijking. Tevens wordt invulling gegeven aan de woningbouwopgave voor de komende tien jaar. De woningen dienen te voldoen aan de wettelijke duurzaamheidseisen en worden daarom o.a. gasloos uitgevoerd. De ontwikkeling is dan ook in lijn met het door de provincie Noord-Brabant voorgestane beleid.

3.2.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 25 oktober 2019 de ‘Interim omgevingsverordening. Noord-Brabant’ vastgesteld. In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de huidige regels zijn gehandhaafd met het

huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd.

Het plangebied is volgens de kaarten bij de Interim omgevingsverordening binnen het stedelijk gebied

gelegen. Volgens artikel 3.42 ‘duurzame stedelijke ontwikkeling’ dient een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen binnen het stedelijk gebied te zijn gelegen en een onderbouwing te bevatten dat:

  • de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
  • het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.

Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:

  • bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
  • bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
  • geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
  • houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
  • geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
  • draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.

De voorliggende ontwikkeling van twee grondgebonden woningen binnen het bestaand stedelijk gebied van Deurne is passend binnen de regionale afspraken. Daarnaast betreft het een duurzame stedelijke ontwikkeling, omdat deze een positieve invloed heeft op de omgevingskwaliteit. De bestaande, verouderde sporthal wordt vervangen door kwalitatief hoogwaardige woningen. Aangezien de ontwikkeling plaatsvindt op een herstructureringslocatie binnen bestaand stedelijk gebied is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. De woningen dienen te voldoen aan de wettelijke duurzaamheidseisen en worden daarom o.a. gasloos uitgevoerd. Samengevat betreft de voorliggende ontwikkeling hiermee een duurzame stedelijke ontwikkeling.

Planspecifiek en conclusie

Voor dit plangebied zijn daarnaast enkele regels met betrekking tot natuur (afdeling 2.6 van de verordening) relevant. In paragraaf 4.6 wordt nader ingegaan op het aspect natuur.

3.2.3 Brabantse Agenda Wonen

In september 2017 is de Brabantse Agenda Wonen vastgesteld. Met deze agenda geeft de provincie aan welke accenten er de komende jaren liggen bij het bouwen en wonen en hoe zij zich hiervoor gaat inzetten. De Brabantse Agenda Wonen is een agenda op hoofdlijnen en stippelt een koers uit voor (verdere) regionale samenwerking en vernieuwing van de woningbouwafspraken. De provincie heeft hiertoe de volgende vier actielijnen geschetst en zes leidende principes geformuleerd.

Actielijnen

  1. 1. Accent op duurzame verstedelijking;
  2. 2. Meer nadruk op de bestaande woningvoorraad;
  3. 3. Inzetten op een vraaggericht, flexibel planaanbod met ruimte voor nieuwe woonvormen;
  4. 4. Versterken van de regionale samenwerking en vernieuwen van regionale woningbouwafspraken.

Leidende principes

  1. 1. Inzet in het woningbouwprogramma op (toekomstige) binnenstedelijke locaties – inbreiden, herstructureren, transformeren – en op het herbestemmen van leegstaand en leeg komend kantoor-, winkel- en ander vastgoed, met als uitgangspunt dat zorgvuldig ruimtegebruik voor zuinig ruimtegebruik gaat.
  2. 2. Mogelijk maken van ‘goede woningbouwplannen’ binnen het bestaand stedelijk gebied van steden en dorpen: woningbouw op geschikte inbreidings-, herstructurerings- en transformatielocaties en in leegstaand vastgoed, die aansluit op een actuele vraag en snel in aanbouw kan worden genomen.
  3. 3. Meer nadruk op de bestaande woningvoorraad, met specifieke aandacht voor herstructurerings- en transformatieopgaven, verduurzaming van de voorraad en het geschikt maken van woningen en de woonomgeving voor mensen met een zorgvraag.
  4. 4. Ontwikkeling van vraaggerichte woningbouwplannen, die aansluiten op de vraag van huishoudens en met oog voor nieuwe, flexibele en tijdelijke woonvormen en strategische toevoegingen aan de bestaande woningvoorraad.
  5. 5. Realisme en flexibiliteit in de regionale en gemeentelijke woningbouwplanning en -programmering om tijdig en adequaat in te kunnen spelen op de dynamiek op de woningmarkt, veranderende woonwensen en onvoorziene ruimtelijke ontwikkelingen.
  6. 6. Versterken van de samenwerking op de regionale woningmarkt, met de gemeenten als eerste aan zet. Hierbij dienen de regionale woningbouwafspraken te worden vernieuwd, met een groter accent op de kwalitatieve samenstelling van het planaanbod en de inzet van het woningbouwprogramma voor bredere, vaak ruimtelijk-kwalitatieve doelen en met specifiek aandacht voor de regionale afweging van de meer grootschalige gebiedsontwikkelingen en uitbreidingslocaties.

Afweging
Het voorliggende plan is passend binnen de regionale afspraken ten aanzien van woningbouw.

Conclusie provinciaal beleid
De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met het provinciale beleid, aangezien woningen worden toegevoegd op een herstructureringslocatie die is aangewezen als bestaand stedelijk gebied.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Deurne

Op 13 maart 2018 heeft de gemeenteraad van Deurne de ‘Structuurvisie Deurne 2030’ en de ‘Nota Kostenverhaal 2018’ vastgesteld. In de structuurvisie wordt de visie per functie beschreven. Op de kaart ‘Visie op verdeling van functies’ van de structuurvisie, is het plangebied gelegen in een zone die is aangeduid als ‘woonkernen’. Hieronder is de visie van de gemeente Deurne op de ‘woonkernen’ beschreven.

De Deurnese woningvoorraad moet aansluiten bij de huidige en toekomstige behoeften van de Deurnese bevolking. Woningen en woningbouw kunnen daarnaast een belangrijke rol spelen in het behoud en de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Dit kan alleen als de toevoeging aan de woningvoorraad niet leidt tot leegstand en verpaupering in de bestaande woningvoorraad en panden. Daarnaast zijn uitgangspunten bij woningbouw: verduurzaming van woningen, energieneutraal bouwen, onafhankelijk van fossiele brandstoffen en levensloopbestendig bouwen.

Uitgangspunt is dus het toevoegen van passende kwaliteit en een beperkte kwantitatieve uitbreiding van de woningvoorraad.

De noodzakelijke aanvulling van de woningvoorraad richt zich vooral op de kleiner wordende huishoudens door vergrijzing en individualisering. Aan de behoefte van deze kleinere huishoudens (senioren, (her)starters en jonge (eenouder)gezinnen) wordt in de bestaande woningvoorraad nog niet voldoende tegemoetgekomen.

Om prettig in Deurne te kunnen (blijven) wonen is meer nodig dan alleen een passende woning. Daarvoor zijn ook een goede inrichting van de openbare ruimte, voldoende voorzieningen en een veilige woonomgeving nodig. Het is dan ook belangrijk dat de sterke punten van de gemeente zoals het detailhandelsniveau in het centrum, het scholenvierkant, het station en de binding van bewoners met kernen en wijken behouden en waar mogelijk worden versterkt.

Hieruit volgen deze beleidsuitgangspunten en -keuzen:

  1. 1. Bouwen binnen bestaand stedelijk gebied.
  2. 2. Woningbouw bij voorkeur nabij voorzieningen.
  3. 3. Verbinden van voorzieningen.
  4. 4. Aansluiten op behoeften van kernen en wijken.
  5. 5. Omzetting van leegstaand vastgoed (leegkomende locaties) naar bijvoorbeeld een woonfunctie. Hierbij kan gedacht worden aan winkels buiten het kernwinkelgebied. Insteek is behoud / versterking van een goede woonomgeving en het behoud van een compact, levendig en veelzijdig centrum in de kern van Deurne.

Voor de structuurvisie betekent dit een nadrukkelijke keuze voor inbreiding in de bestaande kernen.

Planspecifiek
Het plangebied is een voorbeeld van kleinschalige inbreiding. De toevoeging van woningen op deze locatie is bovendien passend, omdat ter plaatse sprake is van een woongebied volgens de structuurvisie. De voorgenomen ontwikkeling past kortom binnen de beleidskaders zoals deze in de structuurvisie ten aanzien van het thema ‘woonkernen’ geschetst zijn.

3.3.2 Woonvisie gemeente Deurne 2019-2040

Op 3 juli 2019 is de ‘Woonvisie gemeente Deurne 2019-2040’ vastgesteld door de gemeenteraad van

Deurne. In de woonvisie zet de gemeente in op het stimuleren van woningbouwinitiatieven in bestaand stedelijk gebied, die aansluiten bij de veranderende woonbehoeften. Tot 2030 blijft het aantal huishoudens in de gemeente Deurne stijgen, vooral als gevolg van de toename van het aantal eenpersoonshuishoudens. Daarnaast blijft het aantal senioren stijgen als gevolg van de vergrijzing. Gelet op deze veranderende behoeften en de tekorten in de bestaande woningvoorraad zijn senioren, (her)starters en jonge gezinnen, jongeren en kwetsbare doelgroepen de prioritaire doelgroepen voor Deurne. Door maximaal in te zetten op ‘goede plannen’ binnen bestaand stedelijk gebied wil de gemeente Deurne alle kansen benutten om de ruimtelijke kwaliteit te verhogen en in de woningbehoeften te voorzien.

De gemeente hanteert het volgende afwegingskader voor woningbouwlocaties binnen bestaand stedelijk gebied:

Inbreidings-, herstructurerings- en transformatielocaties en leegstaand vastgoed (inclusief monumenten en beeldbepalende panden) binnen bestaand stedelijk gebied: ja, mits:

  • Stedenbouwkundig en planologisch passend en milieutechnisch mogelijk (inclusief omgekeerde werking), en
  • Passend binnen afwegingskader woningbouwkwaliteiten.

Op basis van het afwegingskader woningbouwkwaliteiten wordt de prioriteit gelegd bij:

  • Levensloopgeschikte woningen (huur en koop);
  • Koopwoningen tot € 200.000;
  • Koopwoningen tussen € 200.000 en € 250.000;
  • (Midden)huurwoningen;
  • (Kleine) sociale huurwoningen;
  • Onzelfstandige woonvormen (kamergewijze verhuur);
  • Woonvormen met een koppeling met zorg.

Dit initiatief voorziet in de realisatie van twee levensloopgeschikte koopwoningen. Het initiatief sluit daarmee aan bij de prioritering van het afwegingskader. Daarnaast past dit initiatief op deze manier stedenbouwkundig en planologisch het beste in deze omgeving.

3.3.3 Welstandsnota gemeente Deurne 2016

Het doel van de welstandzorg is de kwaliteit van de individuele architectuur en van het totale straatbeeld op peil te houden en waar nodig en mogelijk te verbeteren. Uitgangspunt daarbij is de karakteristiek van het gebied waarin een bouwwerk staat of wordt opgericht. Een goede balans tussen individueel en algemeen belang staat hierbij centraal. Daartoe heeft de gemeente Deurne welstandsbeleid

opgesteld.

Het gemeentelijk welstandbeleid is geactualiseerd in de door de gemeenteraad op 15 november 2016 vastgestelde Welstandsnota 2016. De reden om een nieuwe Welstandsnota op te stellen is een verdere deregulering en vereenvoudiging van het welstandsbeleid en een versnelling van de vergunningsprocedure door invoering van een ambtelijke welstandstoets. Tegelijkertijd blijft de zorg voor de

kwaliteit van onze gebouwde omgeving belangrijk – daar waar dat nodig en wenselijk is. De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de eerdere welstandsnota zijn:

  • Woongebieden met vrijstaande woningen en bedrijventerreinen zijn aangewezen als welstandsvrije gebieden;
  • Bij bedrijventerreinen en perifere detailhandel zijn zichtlocaties aangewezen waarvoor sneltoetscriteria gelden. De sneltoetscriteria voor bedrijventerreinen en perifere detailhandel hebben betrekking op kleurgebruik en erfafscheidingen en gelden alleen voor de aangewezen zichtlocaties. Sneltoetscriteria gaan ook gelden voor het buitengebied en woonwijken met thematische woningbouw (rijtjeshuizen en dergelijke). Doel is het behoud van de basiskwaliteit van het straat- en landschapsbeeld.
  • Voor gebieden met een hoogwaardige stedenbouw en architectuur, of waar sprake is van cultuurhistorische waarden, wordt het ‘oude’ welstandsbeleid voortgezet.

3.3.4 Welstand en Beeldkwaliteit

Het plangebied is gelegen in een gebied dat nu welstandsvrij is. Bij vaststelling van het bestemmingsplan kan categorie 12 Thematische Woningbouw worden toegekend aan het plangebied. Deze welstandscategorie richt zich op projectmatig gerealiseerde woningbouw. Kenmerkend is de planmatige stedenbouwkundige opzet en de eenheid in bebouwing en architectuur. Het straatbeeld in de omliggende straten bestaat voornamelijk uit twee-onder-een-kapwoningen met twee bouwlagen en een langskap. De openbare ruimte is ingericht met parkeervakken en openbaar groen langs de wegen.

De aanwezigheid van de zomereik laat een bijzonder gevormde ruimte over voor woningbouw. De van bebouwing gevrijwaarde zone geeft ruimte aan twee woningen die mogen verspringen ten opzichte van elkaar en van de rooilijn van naastgelegen bebouwing . Zij vormen een bijzondere stedenbouwkundige oplossing, waardoor de losse woningen sterk afhankelijk zijn van elkaar en van hun omgeving.

In het ontwerp zijn zij stedenbouwkundig en ruimtelijk duidelijk verwant aan elkaar en worden zij als één eenheid vormgegeven. De woningen zijn uitgevoerd in een eigentijdse architectuur, passend in de omgeving. Accenten zijn wenselijk. De vrijheid in kleur- en materiaalkeuze is beperkt om de samenhang met de omgeving te vergroten.

Voor beide woningen gelden dezelfde criteria, maar zij hoeven geen kopie van elkaar te worden. De materialisering van de eerste woning is bepalend voor de tweede, indien zij niet tegelijk ontworpen worden. De volgende criteria gelden hiervoor, deze worden eveneens als gebiedsgericht beeldkwaliteitskader vastgesteld bij het bestemmingsplan:

  • Zadeldak of lessenaarsdak
    Voor beide woningen zijn de kappen van hetzelfde type. Een lessenaarsdak heeft de laagste goothoogte aan de buitenzijden van de hoofdgebouwen, waarbij de hoge kanten naar elkaar toe neigen. Bijgebouwen zijn plat afgedekt.
  • Oriëntatie
    De woningen zijn met hun voorgevel en entree naar het oosten gericht. De hoekwoning is tweezijdig georiënteerd en heeft geen blinde gevel naar het noorden toe.
  • Architectuur
    1. 1. Gevels van hoofd- en bijgebouw worden uitgevoerd
      1. a. in baksteen (roodbruin, eventueel genuanceerd)
      2. b. met ondergeschikte delen in hout (naturel, antraciet, zwart)
    2. 2. Witte kozijnen
    3. 3. Geen panelen en felle kleuren toegestaan
    4. 4. Ondergeschikte, door de gootlijn heen stekende geveldelen zijn toegestaan
    5. 5. Bijgebouwen hebben dezelfde materialisering als het hoofdgebouw
    6. 6. Gevels in algemeen krijgen een verbijzondering wanneer zij gericht zijn op het openbaar gebied. Bijvoorbeeld een raam of metselwerk in een afwijkend verband. In de noodgevel van het noordelijke gebouw komen gevelopeningen.
    7. 7. Het dak is afgedekt met dakpannen in de kleur:
      1. a. blauw gesmoord óf;
      2. b. antraciet óf;
      3. c. zwart.
    8. 8. Een groot dakoverstek is niet gewenst
    9. 9. Bijgebouwen worden plat afdekt
    10. 10. Zonnepanelen zijn bij voorkeur in het dak verwerkt

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

4.1 Economische Uitvoerbaarheid

Op 1 juli 2008 zijn samen met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepalingen omtrent de grondexploitatie (Afdeling 6.4 Wro) in werking getreden. In de Grondexploitatiewet is bepaald dat de gemeente bij het vaststellen van een planologische maatregel waarin mogelijkheden voor een bouwplan gecreëerd worden, verplicht is maatregelen te nemen die verzekeren dat de kosten die gepaard gaan met de ontwikkeling van de locatie worden verhaald op de initiatiefnemer van het plan. Deze verplichting vervalt indien de gronden volledig in eigendom zijn van de gemeente.

Indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd, dan kan de gemeente afzien van het opstellen van een exploitatieplan. Eveneens is de gemeente niet verplicht een exploitatieplan vast te stellen in bij het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangegeven gevallen waar het kostenverhaal minimaal is, of niet opweegt tegen de bestuurlijke lasten (artikel 6.12, lid 2, aanhef, juncto artikel 6.2.1a Bro).

De grond is in eigendom van de gemeente. Kosten zullen wordt verrekend met de uitgifteprijs van de grond.

4.2 Milieuaspecten

4.2.1 Bodem

In het kader van een bestemmingswijziging dient aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Het plangebied is op basis van de geldende beheersverordening bestemd tot ‘Maatschappelijk’. Aangezien de ontwikkeling voorziet in het realiseren van woningen, is er sprake van een bestemmingswijziging naar een voor de bodem gevoeliger gebruik. Het uitvoeren van een bodemonderzoek wordt daarom noodzakelijk geacht.

Voor dit initiatief is een bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 1. Ter plaatse van het plangebied zijn enkele lichte verontreinigingen aangetroffen. Deze verontreinigingen zijn van natuurlijke aard. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor vervolgonderzoek naar de aard en omvang van de verontreinigingen.

Het aspect bodem vormt geen verdere belemmering voor het initiatief.

4.2.2 Geluidhinder

Een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de realisatie van geluidgevoelige objecten, dient te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In deze wet wordt aangegeven hoe voor een gebied waar een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt dient te worden omgegaan met geluidhinder als gevolg van wegverkeer, industrie en spoorwegen. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van geluidgevoelige objecten binnen een geluidzone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidbelasting op deze gebouwen of terreinen. In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg een geluidzone heeft, met uitzondering van woonerven en wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur voor geldt.

Woningen zijn geluidgevoelige objecten. Aangezien het plangebied binnen de onderzoekszone van omliggende wegen en spoorwegen ligt, is een akoestisch onderzoek naar weg- en spoorwegverkeerslawaai noodzakelijk. Voor het naastgelegen bestemmingsplan 'Irenestraat, Deurne' is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De geluidscontouren uit dit onderzoek geven aan dat de geluidsbelasting onder de voorkeursgrenswaarde blijft. Dit geldt zowel voor de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai (Zeilbergsestraat, Hagelkruisweg en Blasiusstraat) als voor railverkeerslawaai (spoor Venlo - Eindhoven).

4.2.3 Luchtkwaliteit

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor luchtvervuilende stoffen. Voor ruimtelijke projecten zijn fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) de belangrijkste stoffen.

Een project is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • Het project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • Het project draagt alleen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging;
  • Het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen.

Om te bepalen of een project ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt aan de luchtkwaliteit is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels zijn vastgelegd. Een project kan in twee situaties NIBM bijdragen aan de luchtkwaliteit:

  • Het project behoort tot de lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) die is opgenomen in de Regeling NIBM;
  • Het project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (1,2µg/m3).

Voor woningbouwlocaties geldt een NIBM-grens (3% criterium) van = 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en = 3.000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Het voorliggende project betreft de realisatie van 2-4 woningen. Dit betekent dat binnen het 3% criterium van de NIBM-grens gebleven wordt. Het project draagt dan ook ‘niet in betekenende mate’ (nibm) bij aan de heersende luchtkwaliteit.

4.2.4 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen.

Beleid
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico’s in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico’s dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Verder is op 1 april 2015 het Basisnet in werking getreden.

Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn et cetera), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, het overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

In het Bevi en het Bevt is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Er is sprake van een groepsrisico zodra het plan in het invloedsgebied ligt van een risicovolle activiteit. Het betrokken bestuursorgaan moet, al dan niet in verband met de totstandkoming van een besluit, expliciet aangeven hoe de diverse factoren die bijdragen aan de hoogte van het groepsrisico (waaronder zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid) zijn beoordeeld en eventuele in aanmerking komende maatregelen, zijn afgewogen. Een belangrijk onderdeel van de verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.

Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen
Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen, hoofdwaterwegen en hoofdspoorwegen.

(Beperkt) kwetsbare objecten
Er moet worden getoetst aan het Bevi, het Bevt en het Bevb wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. Woningen zijn kwetsbare objecten. Verdere toetsing aan de externe veiligheid is dan ook vereist.

Toetsing
Onderstaande afbeelding bevat een uitsnede van de risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202123-C001_0006.jpg"

Uitsnede risicokaart, plangebied rood omlijnd (www.risicokaart.nl)

Risicovol transport over wegen, spoorwegen, water en door buisleidingen
Er vindt in de wijde omgeving van het plangebied geen transport van gevaarlijke stoffen plaats over wegen of waterwegen, dat een belemmering kan vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Ten zuiden van het plangebied vindt wel risicovol transport plaats over de spoorweg Venlo-Eindhoven en door een hogedruk aardgastransportleiding van Gasunie. Het plangebied ligt buiten de inventarisatieafstand van de aardgastransportleiding, waardoor nader onderzoek niet noodzakelijk is.

Spoorlijn Venlo - Eindhoven
Het plangebied ligt op circa 180 m afstand van de spoorlijn Venlo-Eindhoven. Ten behoeve van het naastgelegen bestemmingsplan 'Irenestraat, Deurne' is een kwantitatieve risicoanalyse opgesteld voor de spoorlijn Venlo-Eindhoven. Hier betrof het de realisatie van 18 woningen, wat niet leidde tot een verhoging van het groepsrisico of het aantal te verwachten slachtoffers. In dit geval betreft het de realisatie van 2-4 woningen waar nu een gymzaal staat. Dit zal niet leiden tot een groter aantal personen in het plangebied en het groepsrisico zal dus niet verhoogd worden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Risicovolle bedrijvigheid
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen. Op het bedrijventerrein dat op circa 600 meter ten zuidwesten van het plangebied is gelegen, is wel een aantal risicovolle inrichtingen aanwezig.

De meest dicht gelegen inrichting betreft een gasdrukregel- en meetstation aan de Indumastraat 14, op circa 730 m ten zuidwesten van het plangebied. Deze inrichting heeft geen plaatsgebonden risico-contour 10-6 en er is geen sprake van een groepsrisico. Het plangebied ligt hierdoor niet binnen het invloedsgebied van deze inrichting.

Op circa 1 km ten oosten van het plangebied ligt een bovengrondse propaantank bij het bedrijf W.J. Berkers Landbouwwerktuigen B.V. aan de Griendtsveenseweg 24. Deze inrichting heeft geen plaatsgebonden risicocontour 10-6 en er is geen sprake van een groepsrisico. Het plangebied ligt hier-door niet binnen het invloedsgebied van deze inrichting.

Op 1 km ten zuidwesten van het plangebied ligt de risicovolle inrichting Driessen United Blenders aan de Voltstraat 5. Deze inrichting heeft een invloedsgebied van ruim 1,5 km, waar het plangebied binnen ligt. Conform artikel 13 van het Bevi dient het groepsrisico te worden verantwoord en advies te worden gevraagd aan de Veiligheidsregio over de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Het groepsrisico zal marginaal toenemen omdat het plangebied enkel 2-4 woningen betreft, op circa 1 km is gelegen van de inrichting en het enkel een toxisch scenario betreft. Hiermee kan een verdere verantwoording van het groepsrisico uitblijven.

Op 11 mei 2017 heeft de Veiligheidsregio voor ontwikkelingen op grote afstand van risicobronnen en voor kleine ontwikkelingen een standaard advies opgesteld. Samengevat luidt dit advies:

  • Breng afsluitbare mechanische ventilatie aan in de woningen;
  • Pas de beleidsregels Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening toe;
  • Pas risicocommunicatie toe.

Hierna wordt ingegaan op het advies.

Mechanische ventilatie
De woningen moeten voldoen aan het Bouwbesluit 2012. Als de woningen worden voorzien van een mechanische ventilatie dient deze conform artikel 3.31 van het Bouwbesluit uitgezet te kunnen worden.

Beleidsregels
Het betreft een bestaand perceel, waar alleen een functie wijzigt. Aan de bereikbaarheid of bluswatervoorziening vinden geen aanpassingen plaats.

Risicocommunicatie
Deurne sluit zich aan bij de landelijke risicocommunicatie.

In het kader van het vooroverleg wordt de Veiligheidsregio om advies gevraagd.

4.2.5 Milieuzonering

Algemene uitgangspunten
Goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkómen van hinder en gevaar. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) kan dit gerealiseerd worden. Het is aan de ene kant zaak om te voorkomen dat er hinder en gevaar voor gevoelige bestemmingen ontstaat en aan de andere kant dient aan bedrijven voldoende zekerheid te worden geboden dat zij niet in hun activiteiten worden beperkt door nieuwe gevoelige functies. Om te bepalen of tussen de milieubelastende activiteiten en de gevoelige functies voldoende afstand in acht wordt genomen, is gebruik gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. In deze publicatie zijn richtafstanden opgenomen, op basis van de aspecten stof, geur, geluid en gevaar.

Toetsing
De beoogde woningen zelf vormen geen functie die volgens de (indicatieve) brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' gezoneerd dient te worden ten opzichte van milieugevoelige functies in de omgeving. Medewerking aan dit project is echter pas mogelijk indien blijkt dat een goed woon- en leefklimaat in de woningen gegarandeerd is, alsmede dat bedrijven in de omgeving door de nieuwe woonfunctie niet in hun activiteiten worden gefrustreerd.

Op circa 15 m ten oosten van het plangebied ligt een begraafplaats. Dit betreft een activiteit van milieucategorie 1, waarvoor een richtafstand van 10 m wordt geadviseerd voor het aspect geluid. Aan deze afstand wordt voldaan.

Op circa 130 m ten oosten van het plangebied ligt een basisschool. Dit betreft een activiteit van milieucategorie 2, waarvoor een richtafstand van 30 m wordt geadviseerd voor het aspect geluid. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan.

Voor het overige vinden in de omgeving van het plangebied geen activiteiten plaats waarvan de hindercontouren tot het plangebied reiken.

Conclusie
Kort samengevat zal in de toekomstige situatie voor de beoogde woningen dus sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat en worden bestaande inrichtingen in de omgeving niet in hun bedrijfsuitvoering belemmerd. Vanuit het aspect milieuzonering bestaan er kortom geen belemmeringen voor de te realiseren woningen.

4.2.6 Geurhinder

Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de normen uit de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Als gevolg van deze wet worden normen gesteld voor de bouw van nieuwe geurgevoelige objecten. Er dient voor deze objecten sprake te zijn van een goed woon- en leefklimaat. Daarnaast mag geen inbreuk ontstaan op de milieuruimte van omliggende veehouderijen.

Volgens de definitie van de Wgv is een geurgevoelig object een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen en menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt. Woningen zijn geurgevoelige objecten, waardoor toetsing aan het aspect geurhinder van veehouderijen vereist is.

De gemeenteraad van Deurne heeft op 17 november 2015 de 'Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Deurne 2015' vastgesteld. Deze verordening betreft een actualisatie van de geurverordening uit 2011. In de geurverordening zijn geurnormen voor de voorgrond- en achtergrondbelasting per deelgebied vastgelegd, zoals hieronder is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202123-C001_0007.png"

Geurnormen voorgrondbelasting Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Deurne 2015

Wat betreft de voorgrondbelasting (geurbelasting veroorzaakt door individuele veehouderijen) is het plangebied volgens de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Deurne 2015 gelegen binnen het gebied 'Kern Deurne (gebied A)'. Ter plaatse geldt voor de voorgrondbelasting een norm van 1 OuE/m3. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen intensieve veehouderijen gelegen. De meest dichtbij gelegen intensieve veehouderij ligt op een afstand van circa 580 m ten oosten van het plangebied. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de vaste afstand van 100 m tussen een veehouderij en een geurgevoelig object op basis van de Wgv. Gezien de grote tussenliggende afstand en de aard en omvang van deze veehouderij kan redelijkerwijs worden aangenomen dat wordt voldaan aan de norm voor de voorgrondbelasting van 1 OuE/m3.

Conclusie
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat wordt voldaan aan de normen volgens de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Deurne 2015. Vanuit geurhinder van veehouderijen bestaan er hiermee geen belemmeringen voor de beoogde woningbouw. Bovendien worden de veehouderijen in de omgeving niet beperkt als gevolg van deze ontwikkeling, omdat andere woningen in de omgeving dichter bij de veehouderijen zijn gelegen.

4.3 Archeologie En Cultuurhistorie

Archeologie

Algemeen
Sinds de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) per 1 september 2007 is de gemeente verantwoordelijk voor het archeologiebeleid en heeft de provincie zich hiervan teruggetrokken.

In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is een raamwerk gegeven dat regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten om moeten gaan met het aspect archeologie in ruimtelijke plannen. De uitgangspunten van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg zijn als volgt: de archeologische waarden dienen zoveel mogelijk in de bodem te worden bewaard; er dient vroeg in het proces van de ruimtelijke ordening al rekening te worden gehouden met het aspect archeologie.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Een aantal onderdelen van de Monumentenwet 1988 gaat over naar de Omgevingswet. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet blijven deze onderdelen van kracht binnen het overgangsrecht van de Erfgoedwet. Voor archeologie gaat het onder meer om:

  • het meewegen van het archeologische belang bij het opstellen van bestemmingsplannen;
  • de mogelijkheid om voorschriften te verbinden aan de omgevingsvergunning ter bescherming van archeologie;
  • de mogelijkheid van de Minister van OCW om bij (dreigende) schade aan archeologische monumenten na een toevalsvondst voorschriften te stellen aan de uitvoering de werkzaamheden of die stil te leggen;
  • de mogelijkheid van het bevoegd gezag of de Minister van OCW om toegang tot een terrein af te dwingen om archeologisch onderzoek te kunnen doen.

Beleid
In de vigerende beheersverordening is voor het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie Gematigd' opgenomen. Op basis van deze dubbelbestemming geldt een archeologische onderzoeksplicht bij bodemingrepen die dieper gaan dan 50 cm onder maaiveld en groter zijn dan 1.000 m2. Dit komt overeen met de archeologische verwachtingswaarde volgens de gemeentelijke archeologische beleidskaart 2010, op basis waarvan het plangebied een lage/gematigde archeologische verwachtingswaarde heeft (categorie 4). Binnen deze zone wordt op basis van geologische en bodemkundige opbouw een lage dichtheid aan archeologische sporen/vindplaatsen verwacht. Volgens de archeologische beleidskaart gelden eveneens de bovengenoemde ondergrenzen voor archeologisch onderzoek.

Deze ondergrenzen zullen bij de voorliggende ontwikkeling niet worden overschreden. Archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Cultuurhistorie
De cultuurhistorische waarden van een locatie vallen uiteen in meerdere deelaspecten die betrekking hebben op de ontwikkelingsgeschiedenis van:

  • bouwkunst;
  • historisch landschap;
  • geomorfologie.

Op basis van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart bevinden zich binnen het plangebied geen monumenten of cultuurhistorisch waardevolle objecten die door deze bouwontwikkeling onevenredig worden aangetast.

4.4 Leidingen En Infrastructuur

Er zijn blijkens het geldende bestemmingsplan en de risicokaart op of rond het plangebied geen kabels of leidingen gelegen met een bestemmingsplanplichtige beschermingszone die van invloed zou kunnen zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Natuur En Landschap

Op basis van de kaarten behorende bij de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat het plangebied niet gelegen is binnen of in de directe nabijheid van een gebied waarin uitgesproken natuurlijke of landschappelijke waarden voorkomen. Daarnaast heeft een bomeninventarisatie plaatsgevonden. Hierbij is in kaart gebracht welke bomen waar gesitueerd zijn en welke waarde zij hebben. Uit deze bomeninventarisatie is gekomen dat er één waardevolle boom aanwezig is die behouden moet worden. Hiermee zal rekening worden gehouden bij de sloop en de bouw.

Om de boom duurzaam te kunnen behouden, is het van belang dat tijdens de sloopwerkzaamheden rekening wordt gehouden met de aanwezigheid van de kroon(bovengronds) en de wortels (ondergronds). In de ontwerpplannen voor de herontwikkeling dient rekening gehouden te worden met groeiplaatsverbetering en -uitbreiding. Gezien de eigenschappen van dit type boom wordt een kroonverbreding verwacht van tenminste 1 m rondom. Op basis van de te verwachte kroonprojectie wordt geadviseerd een minimale afstand van 2 m tot de grens van de nieuwbouw aan te houden. Dit komt neer op een totale afstand van 3 m tot de huidige kroonprojectie. Deze afstand zorgt ervoor dat er tijdens de bouw werkruimte is voor bijvoorbeeld steigermateriaal en dat schade aan de nieuwbouw als gevolg van schurende of zwiepende takken minimaal zal zijn. Wanneer het ontwerp bekend is, wordt geadviseerd om een bomeneffectanalyse (BEA) uit te laten voeren om te onderzoeken of de plannen al dan niet schadelijk zijn voor de boom. Hierbij wordt specifiek gekeken naar de uit te voeren werkzaamheden in relatie tot de boom. Uit de BEA blijkt in detail of de boom bij de gemaakte ontwerpkeuzes gehandhaafd kan blijven en of daarbij aanpassingen in het ontwerp nodig zijn.

4.6 Flora En Fauna

Natuurwetgeving
De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Deze wet vormt een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS), dat op provinciaal niveau in structuurvisies en verordeningen is vastgelegd.

In het plangebied is een flora- en fauna-inspectie uitgevoerd (Faunaconsult, Flora- en fauna-inspectie voor de sloop van sporthal Zeilberg aan de Mariastraat 18A te Deurne, 2017). Daarop volgend is een vleermuisonderzoek uitgevoerd (Faunaconsult, Vleermuisonderzoek sporthal Zeilberg, 4 juli 2018).

Hieruit is gebleken dat in het gebouw geen vleermuisverblijven aanwezig zijn in de sporthal en aanbouw. Uit de flora- en fauna-inspectie kwam naar voren dat er mogelijk kauwen in de schoorsteen van de sporthal broedden. Om deze reden is de schoorsteen buiten het broedseizoen van de kauw (oktober 2017) afgedicht, zodat er geen kauwen meer in kunnen. Dit betekent dat de sporthal en aanbouw nu zonder verdere beperkingen gesloopt kunnen worden.

De locatie is gelegen op circa 3,5 km van het Natura 2000-gebied Deurnsche Peel & Mariapeel. Door de gemeente zijn het afgelopen jaar diverse Aerius-berekeningen uitgevoerd voor grotere woningbouwplannen. Hieruit komt naar voren dat de depositie op omliggende Natura 2000-gebieden niet boven de 0,00 mol/ha/jaar. Gezien de zeer beperkte omvang van voorliggend plan, zal ook dit plan niet leiden tot een toename in de depositie.

4.7 Verkeer En Parkeren

Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten via de Mariastraat. Ten noorden sluit de Mariastraat uit op het Kerkplein, die weer aansluit op de Blasiusstraat. Ten zuiden sluit de Mariastraat aan op de Parallelweg. Op de Mariastraat en Kerkplein geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur, op de Blasiusstraat geldt een maximumsnelheid van 50 km/uur.

Als gevolg van de woningbouw zal er sprake zijn van een toename van het aantal verkeersbewegingen. Volgens de CROW publicatie 317 zullen de vier tussenwoningen een maximale verkeersgeneratie van 31,2 motorvoertuigbewegingen per etmaal tot gevolg hebben op een gemiddelde weekdag. Wat betreft de ligging en stedelijkheidsgraad is uitgegaan van de rest van de bebouwde kom van Deurne.

Parkeren
De gemeentelijke 'Regeling parkeernormen Deurne 2019' is van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling. Het plangebied is gelegen in het deelgebied 'zone 2'. Voor een koopwoning tussen/hoek/patio geldt in deze zone een parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsen per woning, waarbij altijd minimaal 0,3 parkeerplaatsen per woning op openbaar terrein (bezoekersdeel) dienen te worden gerealiseerd. Er dienen dus voor vier woningen minimaal (1,8 * 4 = 7,2) = 7 parkeerplaatsen gerealiseerd te worden voor de toekomstige woningen. Deze zullen op eigen terrein gerealiseerd worden.

4.8 Waterhuishouding

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.

Beschrijving van waterrelevant beleid
Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016- 2021, het Waterbeheersplan van Waterschap Aa en Maas, het Nationaal Waterplan, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Het belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend:

  • vasthouden – bergen – afvoeren (waterkwantiteit);
  • voorkomen – scheiden – zuiveren (waterkwaliteit).

In de Keur van drie Brabantse Waterschappen Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta is aangegeven dat bij een toename van het verhard oppervlak en het afkoppelen van hemelwater, het uitgangspunt geldt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Het doel van dit uitgangspunt is om te voorkomen dat hemelwater als gevolg van uitbreiding van het verhard oppervlak versneld op het watersysteem wordt geloosd.

Vanuit het gemeentelijke beleid wordt bij nieuw- en herbouw gevraagd om het hemelwater op eigen terrein te bergen. Dit initiatief voorziet hierin. Het hemelwater wordt geïnfiltreerd op eigen terrein.

Onderzoek
Uit de watertoets is gebleken dat het plangebied buiten de ruimtelijk begrensde waterbelangen valt. Naar verwachting zijn er geen belemmeringen. Wel wordt geadviseerd bij de bouw af te zien van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Hiermee worden bijvoorbeeld zink en koper in daken, gevels, goten en leidingen bedoeld.

4.9 M.e.r.-beoordeling

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van woningbouw mogelijk. Dit kan leiden tot een m.e.r.-plicht.

Ontwikkeling van woningen
De beoogde ontwikkeling en de hiervan deel uitmakende onderdelen komen in lijst C van de bijlage van het Besluit m.e.r. niet als activiteit voor. Met betrekking tot de ontwikkeling is in onderdeel D (11.2) van de bijlage van het Besluit m.e.r. het volgende opgenomen: "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen." De voorgenomen ontwikkeling ligt ver onder de drempelwaarde die is opgenomen in kolom 2, namelijk een oppervlakte van 100 ha of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 woningen of meer of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

Het voorliggende initiatief betreft de ontwikkeling van 2-4 woningen. Blijkens jurisprudentie dient niet iedere mogelijk gemaakte wijziging of uitbreiding van een stedelijke ontwikkeling te worden aangemerkt als een wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom I, van categorie 11.2, van onderdeel D, van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en artikel 2, onderdeel A, van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Dat hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij spelen onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging of uitbreiding van de stedelijke ontwikkeling een rol.

In het voorliggende geval is sprake van een netto toename met 2-4 wooneenheden binnen een bestaande woonwijk. Gezien de omvang van het project, mede afgezet tegen de oppervlakten en aantallen die worden genoemd in categorie 11.2, onderdeel D, van de bijlage bij het Besluit m.e.r., is sprake van een kleinschalig project. Daarnaast is er geen sprake is van significante milieueffecten als gevolg van de ontwikkeling en is ook geen sprake van een ligging binnen of in de nabijheid van een kwetsbaar gebied (zie hoofdstuk 4). Op basis van het bovenstaande dient de voorliggende ontwikkeling niet aangemerkt te worden als (de uitbreiding van) een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom I van categorie 11.2, onderdeel D, van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Er hoeft dan ook geen milieueffectrapport te worden opgesteld en er hoeft ook geen m.e.r.-beoordeling te worden doorlopen.

Conclusie
De voorgenomen woningbouwontwikkeling betreft geen stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage, vanwege de aard en schaal van het project, het feit dat geen sprake is van significante milieueffecten als gevolg van de ontwikkeling en ook geen sprake is van lig-ging binnen of in de nabijheid van een kwetsbaar gebied. Er hoeft dan ook geen milieueffectrapport te worden opgesteld en er hoeft ook geen m.e.r.-beoordeling te worden doorlopen.

Het bestemmingplan heeft geen significante gevolgen op een Natura 2000-gebied. Er hoeft derhalve geen passende beoordeling te worden uitgevoerd en vanuit de Wet natuurbescherming geldt geen m.e.r.-plicht.

Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en planregels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. De regels en verbeelding zijn opgesteld op basis van de landelijk geldende standaarden (SVBP 2012) en de beheersverordening 'Zeilberg', zoals vastgesteld op 7 juli 2015.

5.2 Toelichting Op De Verbeelding

De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen aanduidingen zijn aangegeven, waaraan in de regels voorwaarden zijn verbonden. De opgenomen verklaring is niet juridisch bindend en is op de verbeelding opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding.

5.3 Toelichting Op De Regels

De regels leggen de gebruiksmogelijkheden van de gronden en de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing vast. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en regels. De regels zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:

  • Hoofdstuk 1: Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3: Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels.

5.3.1 Inleidende regels

De inleidende regels behelzen de begrippen en de wijze van meten.

Begrippen
In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn.

Wijze van meten
Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/percelen gemeten moeten worden.

5.3.2 Bestemmingsregels

De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden;
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • wijzigingsbevoegdheid.

Duidelijk zal zijn dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.

De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin limitatief de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan. De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van gronden en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. In de bouwregels staan uitsluitend bepalingen die betrekking hebben op het bouwen. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen voor een omgevingsvergunning. De afwijking van de bouwregels geven het bevoegd gezag de bevoegdheid om onder voorwaarden afwijking te verlenen van een specifieke regel.

De specifieke gebruiksregels vormen een nadere concretisering van het toegestane gebruik. De afwijking van de gebruiksregels heeft tot doel bepaald gebruik wat eerder is uitgesloten onder voorwaarden wel toe te laten.

Onderstaand worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht.

Wonen
De bestemming 'Wonen' is opgenomen voor het gehele plangebied. Binnen deze bestemming zijn zowel de beoogde woningen inclusief tuinen en beroepen aan huis als de benodigde parkeerplaatsen, groen en waterbergingsvoorzieningen toegestaan. Voor de beoogde locaties van de woningen is de aanduiding 'aaneen gebouwd' opgenomen.

5.3.3 Algemene regels

In de algemene regels is een aantal standaardbepalingen opgenomen te weten, de antidubbeltelregel, algemene bouw-, gebruiks- en afwijkingsregels en overige regels.

Anti-dubbeltelregel
In de anti-dubbeltelregel wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning waarin uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk.

Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels zijn regels opgenomen ten aanzien van bestaande maten en ondergeschikte bouwonderdelen.

Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is een bepaling omtrent strijdig gebruik opgenomen en zijn enkele bevoegdheden om af te wijken van de gebruiksregels opgenomen. Ook zijn de parkeerregels opgenomen.

Algemene afwijkingsregels
In deze bepaling zijn enkele algemene afwijkingsbevoegdheden opgenomen om te kunnen afwijken van de bouwregels.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Dit hoofdstuk is het sluitstuk van de regels en bevat alle bepalingen die nog niet elders ondergebracht zijn. De regels zijn algemeen van aard en gelden in principe voor alle bestemmingen.

Overgangsrecht
In deze regel wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht.

Slotregel
Als laatste is de slotregel opgenomen. Deze regel bevat de titel van het plan.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Procedure

Een bestemmingsplan doorloopt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is vastgelegd in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. De wettelijke procedure start met de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan.

De procedure ziet er als volgt uit:

  • Vooroverleg met betrokken instanties;
  • Openbare kennisgeving van het ontwerpbestemmingsplan;
  • Terinzagelegging van het ontwerp en bijbehorende stukken gedurende 6 weken en toezending aan gedeputeerde staten en de betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten;
  • Gedurende de termijn van terinzagelegging kunnen door een ieder schriftelijk of mondeling zienswijzen worden ingebracht;
  • Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken;
  • Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door terinzagelegging met voorafgaande kennisgeving en toezending aan gedeputeerde staten en betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien gedeputeerde staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, vanaf 6 weken na vaststelling;
  • Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden
  • Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Vooroverleg En Inspraak

Het bestemmingsplan is in concept voorgelegd aan de provincie Noord-Brabant en waterschap Aa en Maas. De provincie had geen opmerkingen en de opmerking van het waterschap over hemelwaterafvoer is opgenomen in de waterparagraaf van deze toelichting.

Buiten deze formele inspraak, heeft er ook communicatie richting omwonenden plaatsgevonden. Middels een brief zijn omwonenden op 19 januari 2020 geïnformeerd over de sloop van de sporthal en de plannen op hoofdlijnen. Vervolgens zijn dezelfde omwonenden op 25 november 2021 per brief geïnformeerd over de woningbouwplannen met bijbehorende procedures, en de plannen voor de openbare ruimte, zoals het behoud van de monumentale eik en het verplaatsen van de sirenemast. De onderstaande adressen zijn betrokken bij de bewonersbrieven. Met de eigenaren van de direct aangrenzende twee woningen is rechtstreeks overleg gevoerd over de aansluiting van het plangebied op de bestaande brandgang naast Mariastraat 10 richting enkele achtertuinen, en de verkoop van een grondstrook te gebruiken als oprit bij de woning aan de Mariastraat 20. De overleggen zijn goed verlopen en naar aanleiding van de brieven en overleggen zijn er geen op- of aanmerkingen uit de buurt ontvangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202123-C001_0008.png"

6.3 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 17 maart gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft eenieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze in te dienen. Op het plan zijn geen zienswijzen ontvangen.

Bijlage 1 Regeling Parkeernormen Deurne 2019

Bijlage 1 Regeling parkeernormen Deurne 2019

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Watertoets

Bijlage 2 Watertoets