Vlierden zuid fase 2
Bestemmingsplan - gemeente Deurne
Vastgesteld op 02-07-2024 - vastgesteld
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
Het bestemmingsplan Vlierden-Zuid, Fase 2 met identificatienummer NL.IMRO.0762.BP202203-C001 van de gemeente Deurne;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw;
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 afhankelijke woonruimte
een tijdelijke zelfstandige woonruimte in een deel van een hoofdgebouw met woonfunctie, of in een bijgebouw bij een hoofdgebouw met woonfunctie, waarin een tweede huishouden kan worden gehuisvest uit oogpunt van mantelzorg, welke tijdelijke woonruimte qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met het hoofdgebouw met woonfunctie en gelegen is binnen een bestemming die wonen mogelijk maakt;
1.7 archeologische waarden
waarden van een terrein in verband met de zich mogelijk daarin bevindende oudheidkundige zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en/of hun cultuurhistorische waarde;
1.8 arbeidsmigranten
personen die hun vaste woon- en verblijfplaats niet in Nederland hebben maar die tijdelijk (maximaal één jaar), in Nederland verblijven, om hier betaalde werkzaamheden te verrichten;
1.9 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.10 bebouwingspercentage
een aangegeven gedeelte van het bouwperceel dat maximaal mag worden bebouwd;
1.11 bed & breakfast
recreatief nachtverblijf in de vorm van logies met ontbijt binnen bestaande gebouwen;
1.12 bedrijf aan huis / aan-huis-verbonden bedrijf
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid geheel of overwegend door middel van handwerk en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende gebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend;
1.13 bedrijventerrein
aaneengesloten terrein voor de bedrijfsmatige uitoefening van industriële, logistieke, ambachtelijke en dienstverlenende activiteiten en groothandel met de daarbij behorende voorzieningen, bedoeld voor de vestiging van meerdere bedrijven;
1.14 bedrijfs-/dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden of maximaal vier personen die geen huishouden vormen, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.15 beroep aan huis / aan-huis-verbonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.16 bestaand
- a. bij bebouwing: bouwwerken zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel die mogen worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
- b. bij gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel gebruik dat is toegestaan krachtens een onherroepelijke omgevingsvergunning;
1.17 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.18 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.19 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
1.20 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.21 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.22 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.23 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.24 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.25 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.26 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden(definitie volgens artikel 1 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor));
1.27 evenement
voor publiek toegankelijke verrichting op, in ieder geval, het gebied van kunst, ontwikkeling, ontspanning, sport of vermaak, alsmede grootschalige herdenkingsplechtigheden, tentoonstellingen, optochten, kermissen, circussen, filmopnamen en feesten of daarmee gelijk te stellen activiteiten;
1.28 grootschalige huisvesting
huisvesting van meer dan 10 personen;
1.29 hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijk gebouw valt aan te merken;
1.30 horeca
een bedrijf of instelling, gericht op één of meer van de navolgende bedrijfsmatige activiteiten:
- a. het verstrekken van nachtverblijf;
- b. het verstrekken en/of bereiden van drank en/of etenswaren voor consumptie (al dan niet ter plaatse);
- c. het exploiteren van zaalaccommodatie;
1.31 huishouden
een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren, waar bij een gemeenschappelijke huishouding sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan (kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen); indien sprake is van één persoon, spreekt men eveneens van een (zij het één-persoons)huishouden;
1.32 huisvesting arbeidsmigranten
Structurele huisvesting: het huisvesten van arbeidsmigranten over een aaneengesloten periode van zes maanden of meer per kalenderjaar;
Tijdelijke huisvesting: het huisvesten van arbeidsmigranten voor een periode van maximaal zes maanden per kalenderjaar ten behoeve van de eigen bedrijfsvoering;
1.33 internetwinkel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen via internethandel, met dien verstande dat producten per post aan de koper worden verzonden en ter plaatse geen sprake is van fysiek klantcontact;
1.34 mantelzorg
het op basis van vrijwilligheid en buiten organisatorisch verband bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak;
1.35 normenset keurmerk SNF
de door Stichting Normering Flexwonen vastgestelde norm voor de huisvesting van arbeidsmigranten (versie 8.0, d.d. 1 september 2019) met dien verstande dat indien voornoemde normenset wordt gewijzigd, een aanvraag moet voldoen aan de nieuwe normen;
1.36 opslag
het opslaan van materialen en materieel met de bedoeling en op een dergelijke wijze, dat men later hier weer over kan beschikken;
1.37 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden;
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, erotische massage salon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, een parenclub of sekstheater, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.38 standplaats
het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel. Een standplaats wordt dagelijks verwijderd en is geen bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning bouwen nodig is;
1.39 wonen
huisvesting in een woning;
1.40 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden of maximaal vier personen die geen huishouden vormen;
1.41 woonunit
een zelfstandig verplaatsbaar gebouw, bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van woon-, dag-, of nachtverblijf van een of meer personen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten en berekend:
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.4 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken langs) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren).
2.6 de ondergrondse (verticale) bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het peil tot de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.8 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, voor aanvang van de bouwwerkzaamheden, het oorspronkelijke maaiveld.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Woongebied
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen in woningen;
- b. ter plaatse van de maatvoeringsaanduiding 'maximum aantal wooneenheden': nieuwe woningen tot een maximum als aangeduid;
- c. aan-huis-verbonden beroepen;
- d. erven en tuinen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. speelvoorzieningen;
- g. wegen, paden en parkeren;
- h. waterpartijen en watergangen;
- i. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels.
3.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken:
- a. Van het bepaalde in 3.2.2 onder g. met betrekking tot de afstand van het hoofdgebouw tot een perceelgrens langs de openbare weg, mits het in het plan beoogde stedenbouwkundige beeld niet wordt geschaad.
- b. Van het bepaalde in 3.2.3 onder b. voor het bouwen van carports mits:
- 1. de denkbeeldige lijn door de voorgevel niet meer dan 2 meter wordt overschreden;
- 2. de afstand tot een perceelgrens langs de openbare weg niet minder dan 3 meter bedraagt;
- 3. de verkeersveiligheid niet in gevaar wordt gebracht.
- c. Van het bepaalde in 3.2.3 onder b. voor het bouwen van een bijgebouw tegen de zijgevel van het hoofdgebouw en gelegen voor de denkbeeldige lijn door de voorgevel van het om de hoek gelegen hoofdgebouw, mits:
- 1. deze niet minder dan 3 meter en niet meer dan 12 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, is gelegen;
- 2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3,20 meter;
- 3. de nokhoogte niet meer bedraagt dan 6,50 meter;
- 4. de breedte niet meer bedraagt dan 4 meter;
- 5. de verkeersveiligheid niet in gevaar wordt gebracht.
- d. Van het bepaalde in 3.2.3 onder c. voor een afstand tot niet meer dan 2 meter, mits:
- 1. de afstand tot een perceelgrens langs de openbare weg niet minder dan 3 meter bedraagt;
- 2. de verkeersveiligheid niet in gevaar wordt gebracht.
- e. Van het bepaalde in 3.2.3 onder d. voor de bouw van bijgebouwen aan beide zijgevels, mits de afstand van één bijgebouw tot de zijdelingse perceelgrens niet minder dan 2 meter bedraagt.
- f. Van het bepaalde in 3.2.6 onder a. voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen op hoeksituaties van wegen tot niet meer dan 2 meter, mits:
- 1. gelegen naast het hoofdgebouw, op niet minder dan 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw en voor de denkbeeldige lijn door de voorgevel van het om de hoek gelegen hoofdgebouw, en mits:
- 2. dit met het oog op geluidsoverlast is gewenst en de belangen van rechthebbenden van aan het bouwperceel aanliggende gronden niet onevenredig worden geschaad.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Bouwregels
5.1 Uitzondering ondergeschikte bouwonderdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, zonnecollectoren, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouw- of bestemmingsgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.
5.2 Bestaande maten
Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:
- a. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- b. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
- c. ingeval van herbouw is het bepaalde onder a. en b. uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
6.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik strijdig met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen voor afhankelijke woonruimte;
- b. het gebruik van agrarische bedrijfsruimte en woningen voor bed & breakfast voorzieningen;
- c. het gebruik van bouwwerken voor een seksinrichting of escortbedrijf;
- d. het gebruik van het terrein voor evenementen;
- e. het gebruik van woningen anders dan voor permanente bewoning;
- f. het gebruik van gronden als standplaats.
6.2 Afwijken van de gebruiksregels
6.3 Huisvesting arbeidsmigranten
6.4 Parkeren
6.5 Evenementen
6.6 Standplaatsen
Met een omgevingsvergunning kan, in afwijking van het bepaalde in 6.1 onder f, een standplaats worden toegestaan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- a. ter plaatse van woningen is sprake van een goed woon- en leefklimaat;
- b. er ontstaan geen belemmeringen voor (de ontwikkeling van) omliggende bedrijven;
- c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken;
- d. de ontwikkeling leidt niet tot een onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking in relatie tot de functie en aard van omliggende wegen;
- e. de verkeersveiligheid komt niet in het geding;
- f. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
7.1 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
- a. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor de bescherming van het waterwingebied Vlierden.
- b. In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemming(en) is het verboden op de gronden gelegen binnen deze aanduiding bouwwerken op te richten of werkzaamheden uit te voeren die in strijd zijn met de provinciale Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant, meer bepaald de regels ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater, met het oog op de waterwinning.
7.2 Vrijwaringszone - molenbiotoop
- a. Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor het behoud en het herstel van een goede windvang van de Johanna-Elisabeth molen. De molen zelf staat buiten het plangebied, maar de invloedssfeer van de molen ligt over een deel van het plangebied van dit bestemmingsplan.
- b. Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' mag de bouwhoogte van nieuw op te richten bouwwerken:
- 1. binnen een afstand van 100 meter uit de molen niet meer bedragen dan de onderste punt van de verticaal staande wiek van die molen;
- 2. binnen een afstand van 100 tot 400 meter van de molen, niet meer bedragen dan 1/30 van de afstand tussen bouwwerken en de molen, gerekend vanaf de onderste punt van een verticaal staande wiek.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Indien niet op grond van een andere regel van deze regels afgeweken kan worden en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de desbetreffende regels van het plan voor:
- a. andere dan de voorgeschreven minimum- en maximummaten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, monumenten, kapellen, wegkruisen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, mits:
- 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 10 m²;
- 2. de goothoogte niet meer dan 3,20 meter bedraagt;
- 3. de (nok)hoogte van gebouwen niet meer dan 5,50 meter bedraagt;
- 4. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedraagt dan 3,20 meter.
- c. het in geringe mate afwijken van een bestemmingsgrens, alsmede de vorm van bouwpercelen, voor zover zulks noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
- d. voor het gebruik van gronden en opstallen voor GSM-installaties en GSM-masten gericht op het ontvangen en/of verzenden van telecommunicatiedataverkeer, met inbegrip van de daarbij behorende technische installatie(s), met dien verstande dat de navolgende criteria in acht dienen te worden genomen:
- 1. inpassing in het landschap; bij de plaatsing van de GSM-installatie en -masten moet zoveel mogelijk het beginsel van site-sharing en het beginsel van roaming worden gehanteerd tenzij dit, blijkens een voldoende onderbouwde motivering, technisch niet mogelijk is of in redelijkheid niet kan worden verlangd;
- 2. inpassing in stedenbouwkundig opzicht; GSM-installaties en -masten dienen zoveel mogelijk aan het karakter van de directe omgeving te worden aangepast om te voorkomen dat het aanzicht in stedenbouwkundig opzicht te veel wordt aangetast;
- 3. de hoogte van GSM-installaties mag niet meer dan 5 meter bedragen, de hoogte van GSM-masten mag niet meer dan 40 meter bedragen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Vlierden-Zuid, Fase 2'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente Deurne is voornemens om in fase 2 van Vlierden-Zuid 8 grondgebonden woningen te realiseren. Het betreft vrijstaande woningen en tweekappers. De ontwikkeling sluit aan op fase 1 van Vlierden-Zuid, waar een mix van vrijstaande woningen, tweekappers en rijwoningen gerealiseerd wordt. Ter plaatse van deze locatie is in het geldende bestemmingsplan "Kom Vlierden, 1e herziening", vastgesteld op 7 december 2012 de bestemming "woongebied" opgenomen. De bouw van nieuwe woningen is echter niet rechtstreeks mogelijk. Bovendien wil de gemeente meer woningen realiseren in de kern Vlierden dan waar eerder op werd geanticipeerd.
Met het nieuwe bestemmingsplan "Vlierden-Zuid, Fase 2" wordt de woningbouw in Vlierden in overeenstemming gebracht met de Woonvisie 2019-2040 en de afspraken over woningbouw binnen de regio De Peel in 2020. Het nieuwe bestemmingsplan voorziet in de veranderende woningbehoefte en tekorten in de bestaande woningvoorraad. Het initiatief voor 8 woningen past daarmee binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma.
Om deze reden dient het geldende bestemmingsplan ter plaatse herzien te worden met als doel om de voorgenomen bouw van 8 woningen juridisch mogelijk te maken en te borgen.
1.2 Planbegrenzing
Het plangebied ligt aan de zuidzijde van de kern Vlierden in de oksel van de Vlierdenseweg en de Pastoriestraat. Het plangebied grenst aan de zuidzijde van het bestemmingsplan 'Vlierden-Zuid', wat ten behoeve van fase 1 van deze ontwikkeling is opgesteld. Voor de ontwikkeling van woningbouw in Vlierden-Zuid is een totaalplan opgesteld (39 woningen). Fase 2 van Vlierden-Zuid grenst aan de noordzijde direct aan fase 1, waarvoor reeds een bestemmingsplan is vastgesteld. Aan de oost-, zuid- en westzijde grenst het plangebied aan enkele bedrijven en agrarische gronden. Op onderstaande afbeeldingen zijn de ligging en de begrenzing van het plangebied weergegeven.
Ligging plangebied Vlierden-zuid fase 2 in Vlierden
Begrenzing plangebied Vlierden zuid fase 2
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kom Vlierden, 1e herziening', vastgesteld op 7 december 2012. Ter plaatse van het plangebied geldt de enkelbestemming 'woongebied'. Op grond van de geldende regels is het echter niet mogelijk woningen in dit gebied te bouwen. Tevens gelden de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' en 'vrijwaringszone - molenbiotoop'.
Het plangebied ligt, zoals hierboven aangegeven, direct ten zuiden van het bestemmingsplan voor fase 1 van deze ontwikkeling.
Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan weergegeven.
Uitsnede bestemmingsplan 'Kom Vlierden, 1e herziening'
1.4 Leeswijzer
De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 wordt het beleid uiteengezet wat nieuw of vernieuwd is sinds de vaststelling van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. In Hoofdstuk3 wordt de huidige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 4 de voorgenomen toekomstige situatie beschreven. In Hoofdstuk 5 worden de milieutechnische onderzoeksaspecten beschreven en wordt de milieutechnische uitvoerbaarheid aangetoond. Hoofdstuk 6 beschrijft de opbouw van de regels van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI, 2020), geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en ontwikkelingen van de leefomgeving in Nederland. In de NOVI wordt ingegaan op urgente opgaven die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Deze opgaven omvatten onder andere klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Het uitgangspunt in de aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.
Nationale belangen en vier prioriteiten
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Er zijn 21 nationale belangen beschreven waarop de nationale overheid zich in de NOVI richt. Nationale belangen zijn de inhoudelijke belangen bij de fysieke leefomgeving waarbij het Rijk een rol voor zichzelf ziet en waarvoor het kabinet in politieke zin aanspreekbaar is. De behartiging van de nationale belangen en de realisatie van de daaruit voortvloeiende beleidsdoelen en opgaven gebeurt niet alleen door het Rijk.
Er zijn vier prioriteiten waar het Rijk op wil sturen en richting geven:
- Prioriteit 1: Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
- Prioriteit 2: Duurzaam economisch groeipotentieel.
- Prioriteit 3: Sterke en gezonde steden en regio's.
- Prioriteit 4: Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte.
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
- Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Uitvoering
De NOVI gaat vergezeld van een Uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda vindt u onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.
Planspecifiek en conclusie
De NOVI doet geen uitspraken over dit initiatief of het plangebied. Het initiatief is daarmee in lijn met de NOVI.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
In het Barro zijn vijftien onderwerpen met bijzonder Rijksbelang beschreven:
- mainportontwikkeling Rotterdam;
- kustfundament;
- grote rivieren;
- Waddenzee en waddengebied;
- defensie;
- erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
- rijksvaarwegen, hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
- elektriciteitsvoorziening;
- ecologische hoofdstructuur;
- primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
- IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
- veiligheid rond rijksvaarwegen;
- verstedelijking in het IJsselmeer;
- toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
- buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen.
Conclusie
Het realiseren van woningen in de kern Vlierden valt niet onder één van de projecten uit het Barro. Door het initiatief wordt geen nationaal belang geschaad. De ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt dienen getoetst te worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. In paragraaf 2.1.3 wordt hier nader op ingegaan.
2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Op 1 oktober 2012 is de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Op 1 juli 2017 is een wijziging van het Bro in werking getreden, waarbij de Ladder voor duurzame verstedelijking is aangepast. De (gewijzigde) Ladder is in artikel 3.1.6 Bro lid 2 vastgelegd en luidt als volgt:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Allereerst moet de vraag worden beantwoord of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Wat onder een stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) opgenomen. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit ‘een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’. Andere stedelijke voorzieningen betreffen volgens de Nota van Toelichting (2017) “accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure”
Dit bestemmingsplan biedt een juridisch-planologische regeling voor de bouw van 8 nieuwe woningen in Vlierden. Een verdere toetsing aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking is niet noodzakelijk. Wel dient de behoefte aan het initiatief te worden aangetoond.
Regionale afstemming
Het plangebied is gelegen binnen woningmarktgebied De Peel. In maart 2023 is afgesproken dat de afspraken in de Regionale Woondeal Zuidoost-Brabant leidend zijn voor de Peelgemeenten en de gemeente Deurne. In de Regionale Woondeal Zuidoost-Brabant is voor de gemeente Deurne een woningbouwproductie van minimaal 1080 woningen in de periode 2022-2030 opgenomen.
Op basis van de matrix van de Provincie Noord-Brabant bedraagt de harde plancapaciteit 412 woningen voor de periode 2020-2030. Hieruit volgt dus dat er nog voldoende behoefte aan woningbouw bestaat. De voorgenomen realisatie van 8 woningen binnen bestaand stedelijk gebied, zoals vastgelegd door de provincie Noord-Brabant, past binnen de afspraken.
Conclusie
Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De behoefte aan de ontwikkeling is aangetoond. De Ladder voor Duurzame Verstedelijking staat de ontwikkeling niet verder in de weg.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant
De Omgevingsvisie Noord-Brabant is op 14-12-2018 in werking getreden. Een van de doelen van deze omgevingsvisie is duurzame verstedelijking. Hierbij wordt herbestemming als een manier genoemd om woningbouw mogelijk te maken. Dit betekent dat woningbouw binnen het stedelijk gebied als kans wordt gezien voor het toekomstbestendig maken van het stedelijk gebied. Aangezien het voorliggend plan hierin voorziet, is het in lijn met de Omgevingsvisie. Een verdere toetsing aan het aspect duurzame verstedelijking heeft reeds plaatsgevonden in paragraaf 2.1.3.
2.2.2 Interim Omgevingsverordening Noord Brabant
Op 25 november 2019 is de Interim omgevingsverordening in werking getreden. De Interim omgevingsverordening voegt bestaande regels uit 6 verordeningen samen. In de Interim omgevingsverordening zijn de huidige regels gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau. Er zijn beperkt wijzigingen doorgevoerd, onder andere vanwege de vastgestelde omgevingsvisie.
De Omgevingsverordening Noord Brabant is vastgesteld op 1 januari 2023. Ter plaatse van het plangebied wijkt deze verordening niet af ten opzichte van de Interim Omgevingsverordening.
In de interim omgevingsverordening staan instructieregels voor gemeenten. Een bestemmingsplan dient invulling te geven aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Hiertoe dient rekening te worden gehouden met:
- Zorgvuldig ruimtegebruik.
- Toepassing van de lagenbenadering.
- Meerwaardecreatie.
In de eerste plaats vindt de ontwikkeling plaats binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing. Op basis van de laddertoets voor duurzame verstedelijking, zie paragraaf 2.1.3, blijkt dat de te realiseren woningen zich verhouden tot de afspraken van het regionaal ruimtelijk overleg en de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw. Tevens toont de laddertoets aan dat er sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik.
De (stedenbouwkundige) randvoorwaarden zorgen ervoor dat de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, de omvang van de bebouwing en de beoogde functie in de omgeving passen. Door een binnenstedelijke locatie te transformeren naar woningbouw is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.
Het plangebied ligt binnen 'Stedelijk gebied' en is aangeduid als 'landelijke kern'. In de verordening wordt aangegeven dat woningbouw-ontwikkelingen binnen stedelijk gebied een onderbouwing moeten bevatten voor duurzame verstedelijking. Deze onderbouwing is beschreven in paragraaf 2.1.3.
Volgens artikel 3.42 dient aangetoond te worden dat de ontwikkeling past binnen regionale afspraken omtrent woningbouw en dat sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling. Een duurzame stedelijke ontwikkeling:
- bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
- bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
- geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
- houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
- geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
- draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.
Uitsnede Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Plangebied aangemerkt door rood kruisje.
In het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de uitgangspunten van duurzame verstedelijking. De eerste twee punten maakten tevens deel uit van de instructieregels en zijn reeds aan de orde gekomen. In Hoofdstuk 5 wordt aangetoond dat de ontwikkeling rekening houdt met de beginselen van gezondheid en veiligheid.
Conclusie
Het bestemmingsplan is in lijn en niet strijdig met de Interim omgevingsverordening.
2.3 Gemeentelijk Beleid
2.3.1 Structuurvisie Deurne 2030
Op 13 maart 2018 heeft de gemeenteraad van Deurne de 'Structuurvisie Deurne 2030' vastgesteld. Met deze structuurvisie wil de gemeente regie voeren op de ontwikkelingen en processen die voor de toekomst van Deurne van belang zijn. In deze structuurvisie ligt de nadruk op de visie van de gemeente op de functionele ontwikkelingen van de diverse, ruimtelijk relevante onderwerpen.
De structuurvisie richt zich op de volgende thema's: 'Gezond wonen en leven', 'Een gezonde lokale economie', 'Een sociale en zorgzame gemeente', Betaalbaar en divers wonen', Goede bereikbaarheid en 'Passende voorzieningen'. De gemeente streeft naar een prettige woon en leefomgeving en wil in 2050 energieneutraal zijn. De gemeente wil daarnaast de woningbouwopgave binnen het bestaande stedelijk gebied oplossen.
Op de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de structuurvisiekaart opgenomen.
Structuurvisiekaart Deurne. Plangebied rood omcirkeld.
Het plangebied ligt binnen het functiegebied woonkernen. Binnen deze gebieden wil de gemeente de woningbouwopgave oplossen door woningen te realiseren in leegstaand vastgoed, op lege binnenterreinen of door herontwikkeling van oude bedrijfspanden of bedrijventerreinen.
Hierbij word aangegeven dat het belangrijk is om aan te sluiten op behoeften van kernen en wijken. Voorliggende inbreiding in Vlierden met een aantal verschillende woningtypologieën sluit goed aan op de behoeften zoals ook in paragraaf 2.3.2 wordt aangetoond. Voorliggende ontwikkeling past hiermee binnen de 'Structuurvisie Deurne 2030'.
2.3.2 Woonvisie 2019-2040
In 2019 heeft de gemeenteraad de 'Woonvisie gemeente Deurne 2019-2040' vastgesteld. De gemeente Deurne geeft aan dat haar gemeente bij uitstek een woon- en leefgemeente is. Tot 2030 blijft het aantal huishoudens in de gemeente Deurne stijgen. De stijging wordt nagenoeg geheel veroorzaakt door eenpersoonshuishoudens. Daarnaast blijft het aantal senioren stijgen als gevolg van de vergrijzing. Daarmee verandert de woonbehoefte en het is van belang dat het woningaanbod meebeweegt. De kaders in de Woonvisie 2019-2040 geven daarvoor richting, maar zijn ook voldoende flexibel om ruimte te bieden aan innovatie en nieuwe ontwikkelingen.
Gelet op de veranderende behoeften en de tekorten in de bestaande woningvoorraad zijn senioren, (her)starters en jonge gezinnen, jongeren en kwetsbare doelgroepen de prioritaire doelgroepen voor Deurne. De kaders zijn gericht op het stimuleren van woningbouwinitiatieven voor deze doelgroepen.
De gemeente Deurne gebruikt het volgende afwegingskader voor woningbouwaantallen:
- Inbreidings-, herstructurerings- en transformatielocaties en leegstaand vastgoed binnen bestaand stedelijk gebied: ja, mits.
- Voor onbebouwde locaties aan de randen van de kernen en locaties in het buitengebied: nee, tenzij.
Het initiatief ligt in het bestaand stedelijk gebied, waardoor in het afwegingskader 'ja mits' van toepassing is. In Vlierden-Zuid wordt een passende, aantrekkelijke en betaalbare woonoplossing geboden voor diverse doelgroepen.
Conclusie
Met het planvoornemen kan worden voldaan aan het gemeentelijk beleid op het gebied van wonen en ruimte.
2.3.3 Welstandsnota gemeente Deurne 2016
Het doel van de welstandzorg is de kwaliteit van de individuele architectuur en van het totale straatbeeld op peil te houden en waar nodig en mogelijk te verbeteren. Uitgangspunt daarbij is de karakteristiek van het gebied waarin een bouwwerk staat of wordt opgericht. Een goede balans tussen individueel en algemeen belang staat hierbij centraal. Daartoe heeft de gemeente Deurne welstandsbeleid opgesteld.
Volgens de welstandsnota valt het plangebied binnen 'thematische woningbouw'. Het Beeldkwaliteitsplan wordt vastgesteld als gebiedsgericht beeldkwaliteitskader.
Zowel het bestemmingsplan als de welstandsnota heeft betrekking op de kwaliteit van de gebouwde omgeving. In beide documenten zijn regels opgenomen voor het oprichten van bouwwerken. Het bestemmingsplan bevat regels voor de bouw van gebouwen en overige bouwwerken, die bindend zijn. De uitwerking van de uiterlijke verschijning van gebouwen is vastgelegd in de welstandsnota.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan sluit aan op de Welstandsnota. De uiteindelijke toetsing aan de Welstandsnota vindt plaats in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen.
2.3.4 Regeling parkeernormen Deurne 2019
De 'Regeling parkeernormen Deurne 2019' is op 12 november 2019 vastgesteld door de gemeenteraad van Deurne en bevat het beleid met betrekking tot parkeren. Binnen de gemeente Deurne wordt onderscheid gemaakt in een drietal zones, waarvoor specifieke parkeernormen zijn opgenomen. Voor Vlierden geldt 'zone 2. Deze zone is van toepassing op de kernen, met uitzondering van centrum Deurne. De parkeernormen zijn in de regels van het bestemmingsplan verankerd.
Hoofdstuk 3 Huidige Situatie
Het plangebied ligt aan de zuidzijde van de kern Vlierden. Het plangebied bevindt zich direct ten zuiden van fase 1 van Vlierden-Zuid. In de directe omgeving zijn in de huidige situatie woningen en bedrijven aanwezig. Het plangebied bevindt zich achter de bestaande woningen en bedrijven. De nabij gelegen bedrijven betreffen onder andere een hondenkennel, een tankstation en een aantal kapsalons. Voor fase 1 is inmiddels een bestemmingsplan vastgesteld ten noorden van dit bestemmingsplan. Vlierden-Zuid is op het moment toegankelijk vanaf de Vlierdenseweg.
Op het terrein is momenteel de infrastructuur voor het gebied aangelegd. Het terrein wordt afgeschermd door de schuttingen van de percelen van omliggende woningen en door een aantal bomenrijen. De bomenrijen bevinden zich vooral aan de zuidzijde van het plangebied. Op onderstaande afbeeldingen zijn enkele impressies van het plangebied weergegeven.
Zuidzijde van het plangebied (voor de aanleg van Vlierden-Zuid fase 1)
Noordoostzijde van het plangebied (voor de aanleg van Vlierden-Zuid fase 1)
Vlierdenseweg, nabij de toegang van het plangebied
Hoofdstuk 4 Toekomstige Situatie
Ter plaatse van het plangebied is de gemeente Deurne voornemens om totaal 8 woningen te realiseren. De ontwikkeling sluit aan op de woningen die met het bestemmingsplan Vlieden-Zuid mogelijk zijn gemaakt. Voor de ontsluiting wordt aangesloten op de ontsluitingsweg die ten behoeve van Fase 1 wordt gerealiseerd vanaf de Vlierdenseweg. De te realiseren woningen in fase 2 betreffen vrijstaande woningen en tweekappers.
Op de onderstaande afbeelding is de inrichting van het perceel weergegeven.
Inrichting Vlierden-Zuid Fase 2
Beeldkwaliteit
De toekomstige woonbuurt ligt achter de linten Pastoriestraat en Vlierdenseweg, hierdoor heeft het plan een intieme ligging. In het plangebied zijn veel bomen aanwezig, vooral aan de randen. Uitgangspunt is deze zoveel mogelijk te behouden en in te passen. Dit versterkt de intimiteit en het groene karakter.
Centraal komt een groen veldje. Vrijwel alle woningen richten zich met de voorkant op het groen. Door dit gezamenlijke groene middengebied ontstaat een samenhangende buurt.
De samenhang in de buurt wordt versterkt door een samenhangende architectuur. Alle woningen worden 'modern landelijk'. Dit houdt onder andere in dat de woningen worden uitgevoerd in bakstenen met een zwarte, grijze, donkerbruine of witte kleur, al dan niet in combinatie met hout. De kleur van de woning en de kap dient de contrasteren met elkaar.
Alle specifieke eisen aan het gebied en aan de te bouwen woningen zijn opgenomen in een beeldkwaliteitsplan. Dit beeldkwaliteitsplan is opgenomen in Bijlage 1.
Hoofdstuk 5 Onderzoeksaspecten
5.1 Bodem
Toetsingskader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.
Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):
Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.
Situatie plangebied en onderzoek
Het initiatief voorziet in de realisatie van 8 woningen. Een woning is een gevoelig object in het kader van de Wet bodembeheer. In het kader van de ontwikkeling van Vlierden-Zuid is een bodemonderzoek uitgevoerd. Uit de resultaten van dit onderzoek en overige historische informatie blijkt dat op de locatie plaatselijk een verontreiniging aanwezig is met koper in de bovengrond. De verontreiniging is globaal ingekaderd tot het niveau van de achtergrondwaarde en heeft een omvang van circa 12,5 m3. Voor de benodigde bodemsanering is reeds een saneringsplan opgesteld en wordt voorafgaand aan de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen uitgevoerd.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
5.2 Geluid
Toetsingskader
In het kader van de Wet geluidhinder is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.
Daarnaast is toetsing aan het Activiteitenbesluit relevant in verband met bedrijven in de omgeving. Zoals beschreven in paragraaf 5.5, is voor geluid de hondenkennel relevant.
Situatie plangebied - Verkeer
Het initiatief voorziet in de aanleg van 8 woningen. Een woning is aangemerkt als een gevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder. In dit kader is een onderzoek naar de geluidsbelasting op de woningen ten gevolge van verkeer uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2. Uit het onderzoek blijkt dat bij de nieuw te bouwen woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevel niet wordt overschreden. De akoestische kwaliteit ter plaatse is goed.
Situatie plangebied - hondenkennel
Door de Roever zijn de geluidniveaus door het hondenhotel aan de Vlierdenseweg 228 berekend. Het volledige rapport hiervan is te lezen in Bijlage 3.
Uit de rekenresultaten blijkt dat ter plaatse van het plangebied niet overal aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit kan worden voldaan. Uit de maatregelenbeschouwing blijkt dat door middel van maatregelen in de overdracht (tuinmuur van 2 meter hoog) een situatie kan worden gecreëerd zodat in de dagperiode (op de begane grond) voldaan wordt aan de grenswaarden. Voor de verdiepingen zullen aanvullende voorzieningen nodig zijn in de vorm van dove gevels of het realiseren van niet geluidgevoelige ruimten (welke planologisch worden vastgelegd). Het realiseren van deze voorzieningen is nodig voor de beoordelingspunten (op de verdiepingen) waar sprake is van een geluidbelasting die hoger is dan 50 dB(A) etmaalwaarde en/of hoger dan 65 dB(A) vanwege maximale geluidniveaus in de avondperiode. In het bestemmingsplan zal via een voorwaardelijke verplichting worden geregeld dat maatregelen worden genomen zodat het hondenhotel aan de Vlierdenseweg 228 niet in de bedrijfsvoering wordt beperkt.
Met deze maatregelen is het mogelijk om een situatie te creëren met een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen binnen het plangebied.
Op basis van de berekende waarde(n) zonder maatregelen zal een gevelwering van 59 – 35= 24 dB vanwege het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau voldoende zijn om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat binnen in de woningen te kunnen garanderen. Voor maximale geluidniveaus is een gevelwering van 70 – 50 = 20 dB voldoende. Vanuit het Bouwbesluit wordt een gevelwering van 20 dB al standaard geëist. Bij nieuwbouw wordt in de praktijk een gevelwering van 23 – 27 dB eigenlijk al wel in vrijwel alle gevallen behaald. Daarbij geldt dat de meest geluidbelaste gevels zeer waarschijnlijk moeten worden
uitgevoerd als zijnde dove gevels. Deze gevels beschikken doorgaans over een (veel) grotere geluidisolatie.
Geconcludeerd kan worden dat binnen in de woningen binnen het plangebied, zonder het treffen van aanvullende maatregelen, alsnog sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wanneer rekening gehouden wordt met een aanvullende gevelwering tot 24 dB op die locaties waar dat nodig is.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor dit initiatief mits een voorwaardelijke verplichting wordt opgenomen in het bestemmingsplan zoals hiervoor beschreven.
5.3 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- Een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³).
- Een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m² bij één ontsluitingsweg en 200.000 m² bij twee ontsluitingswegen.
Situatie plangebied
Dit initiatief voorziet in de realisatie van 8 woningen. De omvang van deze ontwikkeling is dusdanig klein dat gesteld kan worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.
Uit de Atlas voor de leefomgeving blijkt dat:
- De stikstofdioxideconcentratie tussen de WHO advieswaarde (10 ug/m³) en WHO Interim target 3 (20 ug/m³) ligt.
- De fijnstofconcentratie tussen de WHO advieswaarde (5 ug/m³) en WHO Interim target 4 (10 ug/m³) ligt.
Deze waarden liggen ruim onder de wettelijke grenswaarden en hiermee is dus sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen verdere belemmering voor het initiatief.
5.4 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt het groepsrisico verantwoord.
Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Visie externe veiligheid
De gemeente Deurne heeft een visie Externe Veiligheid uit 2013 . Met deze visie wordt richting en uitwerking gegeven aan een verantwoorde veilige, integrale invulling van duurzame ruimtelijke ontwikkeling passend binnen de gemeente Deurne. In de visie wordt aangegeven waar ruimte bestaat voor nieuwe risicovolle bedrijvigheid en onder welke veiligheid verhogende condities dat mogelijk is. Tevens wordt aangegeven waar in de dorp geïnvesteerd dient te worden in een beter niveau van beheersbaarheid. Tot slot wordt beschreven waar de veiligheid in de bestaande en nieuwe woonomgeving door het aanpakken van bestaande knelpunten kan worden verbeterd.
Bij de ruimtelijke ordening moet verantwoord worden omgegaan met bestemming en inrichting van de omgeving van risicobronnen (zowel risicovolle bedrijven als risicovolle infrastructuur). De visie is opgebouwd aan van een aantal uitgangspunten waardoor de ruimte nabij bestande risicobronnen veilig ingericht kan worden:
- Het toepassen van ruimtelijk maatwerk langs risicovolle activiteiten en infrastructuur.
- In nieuwe ruimtelijke besluiten een heldere scheiding aan brengen tussen gebieden voor kwetsbare objecten en gebieden met risicobronnen.
- Evenementen zijn in principe niet gewenst in de directe omgeving van risicobronnen. Aanvragen voor evenementen in de omgeving van een risicobron worden getoetst op de externe veiligheid.
Toepassing plangebied
Het plangebied is gelegen in het invloedsgebied van een risicovolle inrichting, zoals weergegeven in onderstaand figuur.
Het plangebied is gelegen in het invloedsgebied van een LPG-tankstation aan de Vlierdenseweg 232 te Deurne. Er liggen 6 nieuwe woningen in het invloedsgebied van de LPG-tank en/of het LPG-vulpunt. Daarom dient het groepsrisico conform artikel 13 van de Bevi verantwoord moeten worden.
LPG-tankstation
Op ongeveer 120 meter van het plangebied aan de Vlierdensewg 232 te Deurne is een Texaco Express LPG-tankstation gevestigd. Het tankstation heeft een vergunning voor het afleveren van LPG aan derden. Hierbij is een ondergrondse tank van 20 m3 en een jaarlijkse doorzet van 1.000 m3 LPG per jaar vergund. Dit tankstation valt onder de werkingssfeer van de Bevi en het Activiteitenbesluit.
Vanuit de artikel 2 lid 1 sub a Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) kent het vulpunt, de ondergrondse tank en de afleverzuil een veiligheidscontour (PR-1006 contour). Binnen deze veiligheidscontouren mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten gerealiseerd worden. Dit tankstation kent de volgende veiligheidscontouren.
Afstand (m) vanaf het vulpunt | Afstand (m) vanaf ondergrond reservoir | Afstand (m) vanaf afleverzuil |
35 | 25 | 15 |
Groepsrisicoberekening
Dit tankstation kent een invloedsgebied van 150 meter. Door deze nieuwe ontwikkeling worden er 6 nieuwe woningen toegevoegd binnen het invloedsgebied van de LPG-tank en/of het LPG-vulpunt. Daarom dient het groepsrisico berekend en verantwoord worden conform artikel 13 Bevi. Middels de LPG-rekentool is het groepsrisico op 19 april 2022 berekend.
In de huidige situatie is de hoogte van het groepsrisico berekend op 0,010*de oriënterende waarde. Met de toevoeging van 7,2 personen in de dagperiode en 14,4 personen in de avond- en nachtperiode (uitgegaan van 6 woningen binnen het invloedsgebied) is de hoogte van het groepsrisico in de toekomstige situatie 0,014* de oriënterende waarde.
Daarnaast dient er ook rekening gehouden te worden met de “Circulaire effectafstanden LPG-tankstations”. Deze circulaire vraagt actie van gemeenten bij het vaststellen van een bestemmingsplan rondom LPG-tankstations. In dit plan worden er geen zeer kwetsbare objecten gerealiseerd en liggen de woningen op meer dan 60 meter van de bron liggen, waardoor de effectbenadering uit de circulaire niet van toepassing is.
Verantwoordig groepsrisico
Gezien de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting wordt er een verantwoording van het groepsrisico gegeven. Ook is er wettelijk advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Brabant Zuid-Oost (VRBZO). Aangezien de afstand tot aan de bron (120 meter) en de toevoeging van maximaal 14,4 personen in het invloedsgebied kan het standaardadvies van de Veiligheidsregio Zuidoost-Brabant volstaan. Dit advies is op 28 april 2022 ontvangen. Het advies is verwerkt in de verantwoording van het groepsrisico.
De hoogte van het groepsrisico en de dichtheid van personen
De hoogte van het groepsrisico in de huidige en toekomstige situatie en de dichtheden van personen zijn terug te vinden in Bijlage 4 'Rapportage Externe veiligheid Vlierden-Zuid'.
De bronmaatregelen
Binnen de vergunning en bedrijfsvoering van het LPG tankstation aan de Vlierdenseweg 232 is Best Beschikbare Technieken (BBT) toegepast.
Mogelijkheden voor een lager groepsrisico
De gemeente Deurne heeft een grote woningopgave en daarnaast is de beschikbare bouwgrond schaars. Hierdoor is de gemeente Deurne genoodzaakt te bouwen in invloedsgebieden van invloedsgebieden. Er zijn geen mogelijkheden voor een lager groepsrisico.
De mogelijkheden voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid
Het plangebied ligt in het zuidelijke deel van de gemeente en is goed bereikbaar voor hulpdiensten. Verkeerskundig gezien is er sprake van een goede ontsluiting voor hulpdiensten. Het plangebied is aan de noordzijde via de Pastoriestraat bereikbaar. Aan de oost- en zuidzijde zijn meerdere ontsluitingen naar de Vlierdenseweg.
Conform het standaardadvies van de VRBZO dienen de beleidsregels bereikbaarheid en bluswatervoorziening toegepast te worden. Wanneer een beoogde oplossing aan de beleidsregels voldoet, kan ervan uitgegaan worden dat een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening gerealiseerd wordt.
De zelfredzaamheid
Binnen het plan zijn er geen mogelijkheden gecreëerd voor het vestigen van groepen verminderd zelfredzame personen. Er worden nieuwe kwetsbare objecten gerealiseerd, in dit geval woningen. In dit geval liggen er 6 nieuwe woningen. Reguliere woningen zijn doorgaans niet bestemd voor verminderd zelfredzame personen. Om de zelfredzaamheid bij de huidige en de nieuwe populatie ook nog te vergroten, kunnen verschillende maatregelen genomen worden:
Binnen het plan zijn er geen mogelijkheden gecreëerd voor het vestigen van groepen verminderd zelfredzame personen. Ook worden er geen nieuwe kwetsbare objecten voor verminderd zelfredzame personen gerealiseerd. Om de zelfredzaamheid bij de huidige populatie ook nog te vergroten, kunnen verschillende maatregelen genomen worden:
- Het actief informeren van de werknemers over de aanwezige risico's en handelingsperspectieven. Hiermee wordt invulling gegeven aan het risicobewustzijn van de aanwezige personen. Geef daarbij aan wat omwonenden moeten doen bij een incident, namelijk vluchten van de risicobron af. Dit bevordert de zelfredzaamheid van omwonenden. Dit advies geldt ook voor bedrijfshulpverleningsorganisaties. De informatie zorgt er daarnaast voor dat de gebruikers op het moment dat een incident plaats vindt direct weten hoe ze moeten handelen.
Dit heeft een positieve invloed op de mate van zelfredzaamheid. De VRBZO heeft hiervoor het document “handvatten risicocommunicatie” opgesteld. Deze kan als leidraad gebruikt worden. Daarnaast worden risico's en calamiteiten binnen Deurne gecommuniceerd via www.deurne.nl. - Voor hulpverleningsdiensten is het van belang dat aanwezigen tijdig gewaarschuwd worden. Dit kan met behulp van het zogenaamde waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Het WASnetwerk is dekkend voor het plangebied. Het gebruik van WAS, aangevuld met het gebruik van NLAlert, kan er aan bijdragen dat het aantal slachtoffers wordt beperkt.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen voor het dit bestemmingsplan, mits het advies van de VRBZO wordt opgevolgd.
5.5 Bedrijven En Milieuzonering
Toetsingskader
In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.
Plangebied
Het initiatief voorziet in de realisatie van gevoelige functies in het kader van bedrijven en milieuzonering namelijk woningen. In de nabijheid van het plangebied zijn enkele bedrijven gevestigd welke voorzien zijn van een milieuzonering op basis van de handreiking Bedrijven en milieuzonering van de VNG. Het gaat om de volgende bedrijven:
- Een tankstation.
- Een hondenhotel.
Daarnaast is op het moment een houtzagerij aanwezig in de nabijheid van het plangebied. Deze zal echter verdwijnen bij de komst van het initiatief. Ter plaatse wordt een toegangsweg gerealiseerd en het bedrijf zal geheel gestopt worden. Onderzoek naar dit bedrijf kan achterwege blijven.
Voor het hondenhotel geldt een richtafstand van 100 meter, voor het tankstation geldt een richtafstand van 200 meter
Beide richtafstanden reiken tot in het plangebied. De richtafstand voor het lpg station geldt in het kader van gevaar. De motivatie met betrekking tot gevaar is nader uitgewerkt in bovenstaande paragraaf 5.4 Externeveiligheid. De richtafstand voor het hondenhotel geldt voor geluid. Dit is nader uitgewerkt in paragraaf 5.2Geluid.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan. Het initiatief veroorzaakt geen milieuhinder voor omliggende gevoelige functies, en omliggende gezoneerde functies vormen geen belemmeringen binnen het plangebied.
5.6 Geur
In de “Verordening geurhinder en gemeente Deurne 2015” staat beschreven dat er wordt gesproken van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat als de voorgrondgeurbelasting op deze planlocatie niet meer dan 5,0 OuE/m³ bedraagt (gebied C).
Achtergrondbelasting
Uit de onderstaande geurbelastingkaart van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant blijkt dat de achtergrondgeurbelasting op deze planlocatie (dus van alle veehouderijen samen) tussen de 3,0 OuE/m³ en 7,0 OuE/m³ gelegen is. Volgens tabel A en B behorende bij bijlage 6 van de “handreiking Wet geurhinder en veehouderij” blijkt dat 5,0 OuE/m³ (12% geurgehinderd) qua percentage geurgehinderden gelijk te stellen valt aan een achtergrondgeurbelasting van 10,0 OuE/m3 (12% geurgehinderd). Nu uit de ODZOB kaart blijkt dat de achtergrondgeurbelasting 3-7 OuE/m³ is, wat lager is dan 10,0 OuE/m³, getuigt de achtergrondbelasting van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op deze locatie.
Achtergronddepositiekaart ODZOB
Voorgrondbelasting
Haarakkersweg 2:
Uit de verleende omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) van de Haamakkersweg 2 (kenmerk HZ-2016-0746/OMG) blijkt dat er op de locatie Vlierdenseweg 234 voldaan kan worden aan de voorgrondgeurbelasting van 5,0 OuE/m³. In het kader van de OBM is de vergunde situatie doorgerekend en hieruit blijkt een geurbelasting van 4,5 OuE/m³ op de Vlierdenseweg 234 door de Haarakkersweg 2. Omdat de beoogde woningen op een grotere afstand van de veehouderij liggen dan de Vlierdenseweg 232 kan worden gesteld dat ook hier de voorgrondgeurbelasting gaat voldoen aan de norm van 5,0 OuE/m³. Een berekening lijkt me hiervoor niet noodzakelijk verwijzend naar de berekening die in het kader van de vergunning is gemaakt.
Belgerenseweg 25:
Uit de verleende omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) van de Belgerenseweg 25 (kenmerk HZ-2013-0187) blijkt dat er op de locatie Vlierdenseweg 234 wordt voldaan aan de geurbelasting van 5,0 OuE/m³. In het kader van de OBM is de vergunde situatie doorgerekend en hieruit blijkt een geurbelasting van 2,1 OuE/m³. Gezien de geografische nabijheid van de beoogde woningen bij de Vlierdenseweg 234 is niet de verwachting dat hier de 5,0 OuE/m³ wordt overschreden. Een nadere berekening met V-stacks vergunningen is niet nodig.
Voorgrondbelastingen Haamakkersweg 2 (o.b.v. OBM)
Conclusie
Het aspect Geur vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
5.7 Verkeer En Parkeren
In deze paragraaf wordt getoetst of het plan de verkeer- en parkeersituatie niet nadelig beïnvloed.
Verkeer
Dit initiatief voorziet in de realisatie van 8 woningen in de kern Vlierden. Op basis van Publicatie 381 van het CROW zal één woning naar verwachting voorzien in gemiddeld 7,8 verkeersbewegingen per etmaal. Totaal voorziet dit initiatief daarmee in afgerond 63 verkeersbewegingen per etmaal. De omliggende wegen kunnen deze extra druk goed verwerken. De woningen worden ontsloten via de weg die voor fase 1 wordt aangelegd. Aanvullend onderzoek of maatregelen in het kader van verkeersafwikkeling zijn niet noodzakelijk.
Parkeren
Bij de realisatie wordt parkeren geheel binnen het plangebied opgelost conform de parkeernormen welke gelden in de gemeente Deurne. De ontwikkeling maakt geen gebruik van bestaande parkeerplaatsen in de openbare ruimte. Voor het zuidelijke deel van de beoogde ontwikkeling wordt uitgegaan van een totaal aantal van 17 parkeerplaatsen, zie Bijlage 9. Hiervan worden 8 parkeerplaatsen gerealiseerd op het eigen terrein van de kavels, en de overige 9 in openbaar gebied.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het initiatief.
5.8 Archeologie En Cultuurhistorie
5.8.1 Archeologie
Toetsingskader
Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Bij het archeologiebeleid is ook een beleidskaart opgesteld die de zonering van de verschillende archeologische verwachtingswaarden aangeeft. Aan de verschillende verwachtingswaarden zijn voorwaarden gekoppeld wanneer bij bouw- en grondwerkzaamheden archeologisch onderzoek vereist wordt. Conform de Erfgoedwet 2015, artikel 5.10 en 5.11 is het verplicht om melding te doen van archeologische vondsten die worden aangetroffen bij het bouwrijp maken van de grond.
Situatie plangebied
Het initiatief voorziet in de realisatie van 8 woningen. Ter plaatse van het plangebied is in het geldende bestemmingsplan geen archeologische dubbelbestemming opgenomen. Op de geldende archeologische beleidskaart heeft het plangebied een lage verwachting. Er is geen noodzaak om archeologisch onderzoek uit te voeren.
5.8.2 Cultuurhistorie
Toetsingskader
De regering heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Burgers krijgen hiermee het recht om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of er cultureel erfgoed wordt geraakt.
Situatie plangebied
In het plangebied bevinden zich geen Rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten. In de nabijheid van het plangebied bevindt zich een molen welke de beschermende aanduiding 'molenbiotoop' heeft gekregen. Deze aanduiding regelt beperkingen voor de bouwhoogte voor bouwwerken rondom de molen. De woningen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt overschrijden deze bouwhoogte niet.
5.8.3 Conclusie
Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen verdere belemmering voor het initiatief.
5.9 Water
Kader
Beschrijving van relevant waterbeleid
Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021, het Gemeentelijk Rioleringsplan 2019-2023, het Waterbeheersplan van waterschap Aa en Maas, het Nationaal Waterplan, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Het belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend:
- vasthouden – bergen – afvoeren (waterkwantiteit);
- voorkomen – scheiden – zuiveren (waterkwaliteit).
In de Keur van drie Brabantse waterschappen Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta is aangegeven dat bij een toename van het verhard oppervlak en het afkoppelen van hemelwater, het uitgangspunt geldt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Het doel van dit uitgangspunt is om te voorkomen dat hemelwater als gevolg van uitbreiding van het verhard oppervlak versneld op het watersysteem wordt geloosd.
De waterbergingseis van de gemeente is gelijk aan die van het Waterschap, de omvang van de waterberging is daarom conform gemeentelijk beleid. In het gemeentelijk beleid staan aanvullende eisen waar de waterberging aan moet voldoen.
Onderzoek
Watertoets
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
Watertoetsproces
Op grond van artikel 12 uit het besluit op de ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen zijn voorzien van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Waterschap Aa en Maas kijkt wat de invloed van het plan op de waterhuishouding is en geeft een wateradvies. Daarbij toetst het waterschap het plan aan het voorkeursbeleid dat is geformuleerd.
Dit initiatief betreft de realisatie van 8 woningen op een locatie in Vlierden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet enkel in een juridische wijziging, er worden geen wijzigingen in de bestaande bouwplannen voorzien. Uit de watertoets blijkt echter dat er voor dit initiatief niet volstaan kan worden met een korte procedure. Een normale procedure is noodzakelijk. In dit kader wordt het bestemmingsplan aan het waterschap voorgelegd ter beoordeling. Eventuele opmerkingen worden meegenomen in het bestemmingsplan.
Met betrekking tot hydrologisch neutraal ontwikkelen heeft het waterschap Aa en Maas de keur genaamd “Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabants waterschappen”. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Voorliggend initiatief betreft een groot plan tussen de 500 en 10.000 m2 oppervlak.
Het plan voorziet in circa 6.000 m2 nieuw verhard oppervlak ter plaatse. Op basis van de compensatieformule van het waterschap dient per hectare verharding 600 m3 watercompensatie gerealiseerd te worden. In dit geval moet 6.000 x 0,06 = 360 m3 compensatie behaald worden. in het inrichtingsplan zoals in Hoofdstuk 4 weergegeven is bij fase 1 van Vlierden-zuid rekening gehouden met circa 1.000 m2 wateroppervlak. Hierbinnen kan deze 360 m3 afdoende gerealiseerd worden.
Advies behandeling regenwater
Dit initiatief voorziet in de realisatie van 8 woningen op een onbebouwd stuk grond. In zijn algemeenheid is voor de waterhuishouding bij nieuwbouwprojecten de realisatie van een duurzaam gescheiden systeem uitgangspunt. Dit betekent dat schoon hemelwater, wat valt op daken en (niet vervuilde) terreinverhardingen, zoveel als mogelijk apart dient te worden ingezameld en dat alleen het vervuilde afvalwater via het riool wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie.
Toelichting ontwerpbestemmingsplan
Met het beoogde nieuwbouwplan vindt een wijziging plaats in de oppervlakteverharding. Hierdoor zal, zonder het nemen van aanvullende maatregelen, de lokale waterhuishouding worden beïnvloed. Met dit plan is sprake van een toename van verhard oppervlak dat groter is dan het oppervlak waarvoor vanuit het waterschap geen compensatie-eis geldt.
Omdat het plangebied een grootte heeft tussen de 500 en 10.000 m2, hanteert het waterschap een compensatieregel van 600 m3 waterberging per hectare verharding. Uitgangspunt hierbij is dat de particulieren op eigen terrein een waterberging dienen te creëren. De watercompensatie wordt op het centraal gelegen stuk groen tussen de woningen in gerealiseerd. De watercompensatie is betrokken bij het opstellen van het inrichtingsplan. De benodigde waterberging voor Vlierden-Zuid bedraagt 360 m3. Specifiek voor fase 2 van Vlierden-Zuid moet worden uitgegaan van een verhard oppervlak van 1.311 m2, wat neerkomt op een benodigde waterberging van 79 m3. Binnen fase 2 van Vlierden-Zuid wordt een waterberging gerealiseerd van 82 m³.
Om verontreiniging van afstromend hemelwater, oppervlaktewater en grondwater te voorkomen wordt geadviseerd duurzaam te bouwen. Dit houdt in dat het gebruik van uitlogende materialen zoals lood, zink, koper, bitumineuze materialen en geïmpregneerd hout voorkomen dienen te worden. Toe te passen duurzame materialen:
- Hellende daken: dakpannen van beton of keramisch materiaal.
- Platte daken: beton of bekleed met EPDM rubber; APP en/of SBS gemodificeerd bitumen.
- Dakgoten en afvoerpijpen: PVC/PP/PE/ staal, aluminium of zink, alle gecoat.
- Ontsluitingspaden, wegen, terrassen: voorzien van niet uitloogbare materialen zoals beton of keramische producten.
Advies behandeling afvalwater
De toekomstige bebouwing binnen het plangebied zal worden aangesloten op het aanwezige gemeentelijk riool. Voor de nieuw te bouwen woning dient een nieuwe rioolaansluiting gemaakt te worden. Deze moet op de perceelsgrens gescheiden worden aangeleverd. De verdere uitwerking hiervan dient in samenspraak met de gemeente Deurne te worden uitgevoerd.
Conclusie
Indien aan de uitgangspunten ten aanzien van water wordt voldaan is het plan voor dit aspect uitvoerbaar.
5.10 Ecologie
Toetsingskader
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
- Natura 2000-gebieden;
- Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura 2000-gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
- het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
- de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
- soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
- soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
- overige soorten.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Ecologie
Quickscan
Ter plaatse van het initiatief is een ecologische quickscan uitgevoerd. Het volledige onderzoek is te vinden in Bijlage 6. Uit de quickscan blijkt dat er zich mogelijk een aantal verblijfplaatsen van beschermde diersoorten in het plangebied bevinden. In ieder geval voor de vleermuis en voor de steenuil dient nader onderzoek uitgevoerd te worden. Voor de overige aanwezige fauna dient er volgens een gedragscode of protocol gewerkt te worden, of is een vrijstelling beschikbaar. Deze vormen geen verdere belemmering voor het uitvoeren van het project.
Vervolgonderzoek
In het kader van de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen en steenuilen is een vervolgonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is te vinden in Bijlage 7. Uit dit onderzoek blijkt dat er geen steenuilen of vleermuizen in het plangebied aanwezig zijn. Steenuilen zijn wel in de omgeving waargenomen, maar hebben niet hun verblijfplaats in het plangebied.
Stikstof
In het kader van stikstof en gebiedsbescherming is een Aerius-berekening uitgevoerd voor de gehele ontwikkeling Vlierden-zuid. De berekening is te vinden in Bijlage 8.
Hieruit komt naar voren dat er geen toename is van de stikstofdepositie in zowel de aanlegfase als de gebruiksfase.
Conclusie
Het initiatief heeft geen negatieve invloed op beschermde flora- en faunasoorten. Tevens treedt er geen extra stikstofdepositie op in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Het aspect ecologie vormt geen verdere belemmering voor het initiatief.
5.11 Aanmeldnotitie M.e.r.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van woningbouw mogelijk. Dit kan leiden tot een m.e.r.-plicht. Een activiteit kan belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, waardoor het opstellen van een milieueffectrapport (MER) of het verrichten van een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. In het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) staat wanneer een m.e.r. of een m.e.r.-beoordeling aan de orde is. In de C- en D-lijst in de bijlage bij het Besluit m.e.r. staat of sprake is van een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht. In de C- en D-lijst is per categorie van activiteiten een drempelwaarde voor de omvang van de activiteit gegeven.
Voor activiteiten boven de drempelwaarde in de C-lijst geldt een m.e.r.-plicht. Voor activiteiten onder de drempelwaarde in de C-lijst en boven de drempelwaarde in de D-lijst geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Onder de drempelwaarde in de D-lijst geldt een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Bij een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling moet worden beoordeeld of er sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden geldt een m.e.r-plicht. Door het college van B&W van de gemeente Deurne dient een besluit te worden genomen of een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Voorliggende aanmeldnotitie vormt de basis voor het verzoek om dit besluit te nemen.
Ontwikkeling van woningen
De beoogde ontwikkeling en de hiervan deel uitmakende onderdelen komen in lijst C van de bijlage van het Besluit m.e.r. niet als activiteit voor. Met betrekking tot de ontwikkeling is in onderdeel D (11.2) van de bijlage van het Besluit m.e.r. het volgende opgenomen: "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen." De voorgenomen ontwikkeling ligt ver onder de drempelwaarde die is opgenomen in kolom 2, namelijk een oppervlakte van 100 ha of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 woningen of meer of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
Het voorliggende initiatief betreft de ontwikkeling van 5 woningen. Blijkens jurisprudentie dient niet iedere mogelijk gemaakte wijziging of uitbreiding van een stedelijke ontwikkeling te worden aangemerkt als een wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom I, van categorie 11.2, van onderdeel D, van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en artikel 2, onderdeel A, van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Dat hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij spelen onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging of uitbreiding van de stedelijke ontwikkeling een rol.
In het kader van dit project is een vormvrije m.e.r. beoordeling opgesteld. Deze is opgenomen in Bijlage 10 bij dit bestemmingsplan. Uit de notitie blijkt het volgende: De activiteiten die mogelijk worden gemaakt met de voorliggende ontwikkeling zijn, gelet op de kenmerken en de plaats van de activiteiten en de kenmerken van de potentiële effecten, niet zodanig van invloed op het milieu dat er sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen.
Conclusie
De m.e.r.-beoordeling vormt geen belemmering voor dit project
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Algemeen
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en planregels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. De regels en verbeelding zijn opgesteld op basis van de landelijk geldende standaarden (SVBP 2012) en het bestemmingsplan 'Kom Vlierden, 1e herziening', zoals vastgesteld op 7 december 2012.
6.2 Toelichting Op De Verbeelding
De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen aanduidingen zijn aangegeven, waaraan in de regels voorwaarden zijn verbonden. De opgenomen verklaring is niet juridisch bindend en is op de verbeelding opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding.
6.3 Toelichting Op De Regels
De regels leggen de gebruiksmogelijkheden van de gronden en de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing vast. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en regels. De regels zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:
- Hoofdstuk 1: Inleidende regels.
- Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels.
- Hoofdstuk 3: Algemene regels.
- Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels.
6.3.1 Inleidende regels
De inleidende regels behelzen de begrippen en de wijze van meten.
Begrippen
In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn.
Wijze van meten
Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/percelen gemeten moeten worden.
6.3.2 Bestemmingsregels
De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
- bestemmingsomschrijving;
- bouwregels;
- nadere eisen;
- afwijken van de bouwregels;
- specifieke gebruiksregels;
- afwijken van de gebruiksregels;
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden;
- omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
- wijzigingsbevoegdheid.
Duidelijk zal zijn dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.
De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin limitatief de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan. De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van gronden en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. In de bouwregels staan uitsluitend bepalingen die betrekking hebben op het bouwen. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen voor een omgevingsvergunning. De afwijking van de bouwregels geven het bevoegd gezag de bevoegdheid om onder voorwaarden afwijking te verlenen van een specifieke regel.
De specifieke gebruiksregels vormen een nadere concretisering van het toegestane gebruik. De afwijking van de gebruiksregels heeft tot doel bepaald gebruik wat eerder is uitgesloten onder voorwaarden wel toe te laten.
Onderstaand worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht.
Woongebied
De bestemming 'Woongebied' is opgenomen voor het gehele plangebied. Binnen deze bestemming zijn zowel de beoogde woningen incl. tuinen en beroepen aan huis als de benodigde openbare ruimte, wegen, parkeerplaatsen, groen en waterbergingsvoorzieningen toegestaan. Voor het maximaal aantal toegestane woningen is de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' opgenomen. Daarnaast is een bebouwingspercentage van 50% opgenomen, waarbij voor bouwpercelen met een oppervlakte kleiner dan 250 m2 een bebouwingspercentage van 60% geldt.
6.3.3 Algemene regels
In de algemene regels is een aantal standaardbepalingen opgenomen te weten, de antidubbeltelregel, algemene bouw-, gebruiks- en afwijkingsregels en overige regels.
Anti-dubbeltelregel
In de anti-dubbeltelregel wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning waarin uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk.
Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels zijn regels opgenomen ten aanzien van bestaande maten en ondergeschikte bouwonderdelen.
Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is een bepaling omtrent strijdig gebruik opgenomen en zijn enkele bevoegdheden om af te wijken van de gebruiksregels opgenomen. Ook zijn de parkeerregels opgenomen.
Algemene afwijkingsregels
In deze bepaling zijn enkele algemene afwijkingsbevoegdheden opgenomen om te kunnen afwijken van de bouwregels.
Algemene aanduidingsregels
In de algemene aanduidingsregels zijn enkele bepalingen opgenomen met betrekking tot de bescherming van cultuurhistorisch erfgoed (molenbiotoop), en de bescherming van grondwater.
6.3.4 Overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk is het sluitstuk van de regels en bevat alle bepalingen die nog niet elders ondergebracht zijn. De regels zijn algemeen van aard en gelden in principe voor alle bestemmingen.
Overgangsrecht
In deze regel wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht.
Slotregel
Als laatste is de slotregel opgenomen. Deze regel bevat de titel van het plan.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
In het kader van het vooroverleg (artikel 3.1.1 Bro) is het plan toegestuurd aan provincie en waterschap. Op basis van opmerkingen is de toelichting op enkele punten aangevuld.
Het ontwerp bestemmingsplan heeft een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft iedereen de mogelijkheid gehad een zienswijze in te dienen. Twee zienswijzen zijn in deze periode ingediend. De samenvatting van de zienswijzen alsook de aanpassingen die uit deze zienswijzen zijn voortgekomen zijn opgenomen in Bijlage 11.
7.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In onderhavig bestemmingsplan is de gemeente de initiatiefnemer. Er is geen sprake van verhaal van kosten.
De Grondexploitatiewet, vaak afgekort als Grex-wet, is een onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening. De Grondexploitatiewet biedt gemeenten onder meer instrumenten om kosten van de planontwikkeling bij grondeigenaren te verhalen. Niet alle kosten kunnen via een exploitatieplan worden verhaald. In de zogenaamde kostensoortenlijst zijn typen kosten vermeld die verhaald kunnen worden.
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Regeling Parkeernormen Deurne 2019
Bijlage 2 Regeling parkeernormen Deurne 2019
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Hondenhotel
Bijlage 3 Akoestisch onderzoek hondenhotel
Bijlage 4 Rapportage Externe Veiligheid
Bijlage 4 Rapportage externe veiligheid
Bijlage 5 Watertoets
Bijlage 6 Ecologische Quickscan
Bijlage 6 Ecologische quickscan
Bijlage 7 Ecologisch Vervolgonderzoek
Bijlage 7 Ecologisch vervolgonderzoek
Bijlage 8 Aerius-berekening
Bijlage 9 Parkeernormering
Bijlage 10 Aanmeldnotitie M.e.r.
Bijlage 10 Aanmeldnotitie m.e.r.