KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Woongebied
Artikel 4 Waarde - Archeologie Gematigd
Artikel 5 Waarde - Archeologie Hoog
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Bijlagen Bij Regels
Bijlage 1 Regeling Parkeernormen Deurne 2019
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Plangebied
1.3 Huidige Beheersverordening
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Inleiding
2.2 Bestaande Situatie
2.3 Beoogde Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Milieu
4.2 Ecologie
4.3 Archeologie En Cultuurhistorie
4.4 Water
4.5 Verkeerskundige Aspecten
4.6 Milieueffectrapportage En Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Economische Uitvoerbaarheid
5.1 Inleiding
5.2 Kostenverhaal
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Inleiding
6.2 Opbouw Van De Regels
6.3 Regels
Hoofdstuk 7 Inspraak, Overleg En Procedure
7.1 Inspraak
7.2 Vooroverleg
7.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Aerius-calculatie
Bijlage 3 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 4 Archeologisch Verkennend Booronderzoek
Bijlage 5 Watertoets
Bijlage 6 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 7 Verslag Omgevingsdialoog
Bijlage 8 Bezonningstudie
Bijlage 9 Nota Van Zienswijzen

Sint Jozefstraat 77 Deurne

Bestemmingsplan - Gemeente Deurne

Vastgesteld op 31-10-2023 - vastgesteld

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan "Sint Jozefstraat 77 Deurne" met identificatienummer NL.IMRO.0762.BP202210-C001 van de gemeente Deurne;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aaneengebouwd

blokken van 3 of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen;

1.6 afhankelijke woonruimte

een tijdelijke zelfstandige woonruimte in een deel van een hoofdgebouw met woonfunctie, of in een bijgebouw bij een hoofdgebouw met woonfunctie, waarin een tweede huishouden kan worden gehuisvest uit oogpunt van mantelzorg, welke tijdelijke woonruimte qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met het hoofdgebouw met woonfunctie en gelegen is binnen een bestemming die wonen mogelijk maakt;

1.7 arbeidsmigranten

personen die hun vaste woon- en verblijfplaats niet in Nederland hebben, maar die tijdelijk in Nederland verblijven om hier betaalde werkzaamheden te verrichten;

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 bebouwingspercentage

een aangegeven gedeelte van het bouwperceel dat maximaal mag worden bebouwd;

1.10 bed & breakfast

recreatief nachtverblijf in de vorm van logies met ontbijt binnen bestaande gebouwen;

1.11 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, een aan huis verbonden beroep niet begrepen en niet zijnde een seksinrichting;

1.12 beroep aan huis

de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hieraan gelijk te stellen gebied, dat in een woning en daarbij behorende gebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, met uitsluiting van detailhandel;

1.13 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf dan wel een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslagruimten, sanitaire ruimten en dergelijke;

1.14 bestaand

  1. a. bij bouwwerken: bouwwerken zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, dan wel die mogen worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning;
  2. b. bij gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel gebruik dat is toegestaan krachtens een onherroepelijke omgevingsvergunning;

1.15 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.16 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.17 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.18 bijgebouw

een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.19 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.20 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.21 bouwlaag

een doorlopende gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.22 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.23 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.24 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.25 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.26 carport

een overkapping waaronder je een auto deels beschermd tegen weersinvloeden kunt parkeren;

1.27 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.28 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.29 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.30 gestapeld

woningen in een woongebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat;

1.31 GSM-installatie / UMTS-installatie

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gericht op het ontvangen en/of verzenden van telecommunicatiedataverkeer, met inbegrip van de daarbij behorende zijsprieten, schoteltjes, panelen en technische installatie(s);

1.32 GSM-mast / UMTS-mast

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop/waarbij een (of meer) GSM of UMTS-installatie(s) kan (kunnen) worden geplaatst;

1.33 hoofdgebouw

een gebouw, dat gelet op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijk gebouw valt aan te merken;

1.34 horeca

een bedrijf of instelling, gericht op één of meer van de navolgende bedrijfsmatige activiteiten:

  1. a. het verstrekken van nachtverblijf;
  2. b. het verstrekken en/of bereiden van drank en/of etenswaren voor consumptie (al dan niet ter plaatse);
  3. c. het exploiteren van zaalaccommodatie.

1.35 huishouden

een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren, waar bij een gemeenschappelijke huishouding sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan (kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen); indien sprake is van één persoon, spreekt men eveneens van een (zij het één-persoons)huishouden;

1.36 internetwinkel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen via internethandel, met dien verstande dat producten per post aan de koper worden verzonden en ter plaatse geen sprake is van fysiek klantcontact;

1.37 kamergewijze verhuur

het opdelen van een woning in twee of meer onzelfstandige wooneenheden óf het opdelen van een woning in één zelfstandige en één of meer onzelfstandige wooneenheden;

1.38 kap

een gesloten en (gedeeltelijk) hellende bovenbeëindiging van een bouwwerk;

1.39 levensloopgeschikt

levensloopbestendig, zorg- en rolstoelgeschikt;

1.40 logies

het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij de betreffende persoon het hoofdverblijf elders heeft;

1.41 mantelzorg

het op basis van vrijwilligheid en buiten organisatorisch verband bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak;

1.42 nevenactiviteit

een activiteit die in ruimtelijke en/of bedrijfseconomische zin ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit, daaronder begrepen wonen;

1.43 nok

het hoogste gedeelte van een dak met hellende vlakken, te weten waar beide hellende vlakken elkander snijden;

1.44 normenset Keurmerk SNF

de door Stichting Normering Flexwonen vastgestelde norm voor de huisvesting van arbeidsmigranten (versie 8.0, d.d. 1 september 2019) met dien verstande dat indien voornoemde normenset wordt gewijzigd, een aanvraag moet voldoen aan de nieuwe normen;

1.45 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

1.46 ondergeschikte bouwdelen

onderdelen van een bouwwerk die qua aard en omvang van minder belang zijn, zoals erkers, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, kozijnen, plinten, pilasters, schoorstenen, ventilatiekanalen, zonnecollectoren en overstekende daken;

1.47 operator/provider

aanbieder van een mobiel netwerk;

1.48 opslag

het opslaan van materialen en materieel met de bedoeling en op een dergelijke wijze, dat men later hier weer over kan beschikken;

1.49 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak;

1.50 patiowoning

een specifiek type eengezinswoning waarvan de buitenmuren niet hoger zijn dan één verdieping boven het maaiveld en waarbij de (bepalende) buitenruimte overwegend is ingesloten door de bouwmassa van de woning, de aangrenzende woning(en) en/of muren;

1.51 peil

  1. a. voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.52 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.53 roaming

het gebruik maken van (delen van het) het mobiele netwerk van een andere operator/provider;

1.54 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, erotische massage salon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, een parenclub of sekstheater, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.55 site sharing

het gezamenlijk door twee of meer operators/providers gebruik maken van een GSM- of UMTS-mast;

1.56 structurele huisvesting

als er 6 maanden of langer per kalenderjaar sprake is van huisvesting van tijdelijke arbeidsmigranten. Dit kan de huisvesting van wisselende arbeidsmigranten betreffen. Het gaat erom, dat de woonvoorzieningen gedurende minimaal 6 maanden per kalenderjaar in gebruik zijn voor de huisvesting van arbeidsmigranten;

1.57 tijdelijke arbeidsmigrant

arbeidsmigrant die maximaal één jaar in Nederland verblijft;

1.58 twee-aaneengebouwd

blokken van 2 aaneengebouwde hoofdgebouwen;

1.59 voorgevel

De gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.60 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater;

1.61 wonen

huisvesting in een woning;

1.62 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden of maximaal vier personen die geen huishouden vormen;

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord of daarbij gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens

het dichtst bijgelegen punt van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens.

2.7 lengte, breedte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken langs) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren).

2.8 ondergrondse (verticale) bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het peil tot de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.

2.9 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Woongebied

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen in woningen;
  2. b. beroepen aan huis;
  3. c. wegen, paden en parkeren;

met de daarbij behorende:

  1. d. tuinen, erven en verhardingen;
  2. e. voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

  1. a. burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
    1. 1. de situering en afmetingen van bebouwing;
    2. 2. de situering van in- en uitritten en nutsgebouwen;
  2. b. deze nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit, het stedenbouwkundig beeld dan wel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige/architectonische inpassing.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in 3.2.2 onder c over de situering van de voorgevel van het hoofdgebouw tot de voorste bouwvlakgrens, mits:
    1. 1. dit vanuit stedenbouwkundig en verkeerskundig oogpunt aanvaardbaar is;
    2. 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat;
  2. b. het bepaalde in 3.2.2 onder b over de minimale en maximale dakhelling, mits:
    1. 1. dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
    2. 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat;
  3. c. het bepaalde in 3.2.2 onder c voor het bouwen van een erker, entreeportaal of een ander vergelijkbaar bouwwerk op een afstand tot niet meer dan 2 meter voor de voorgevel, mits:
    1. 1. dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
    2. 2. de afstand tot een perceelgrens langs de openbare weg niet minder bedraagt dan 1 meter;
    3. 3. de verkeersveiligheid niet in gevaar wordt gebracht.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Waarde - Archeologie Gematigd

4.1 Omschrijving besluitvlak

De voor 'Waarde - Archeologie Gematigd' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende besluitvlakken, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Waarde - Archeologie Hoog

5.1 Omschrijving besluitvlak

De voor 'Waarde - Archeologie Hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende besluitvlakken, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, zonnecollectoren, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouw- of bestemmingsgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.

7.2 Bestaande maten

  1. a. De bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, en zijn gerealiseerd op basis van rechtsgeldige vergunningen, mogen als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
  2. b. De bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, en zijn gerealiseerd op basis van rechtsgeldige vergunningen, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  3. c. In geval van herbouw is het bepaalde onder a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen:

  1. a. het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen voor afhankelijke woonruimte;
  2. b. het gebruik van woningen voor bed & breakfast voorzieningen;
  3. c. het gebruik van woningen anders dan voor permanente bewoning;
  4. d. het gebruik van bouwwerken voor een seksinrichting of escortbedrijf;
  5. e. enige vorm van handel, horeca en bedrijf behoudens voor zover dit op grond van de regels in Hoofdstuk 2 is toegestaan.

8.2 Beroep aan huis

Beroepen aan huis zijn toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, mits:

  1. a. de omvang van de activiteit niet meer bedraagt dan 40% van het bebouwd oppervlak van een bouwperceel tot een maximum van 60 m²;
  2. b. de woning hierdoor niet het karakter van een woning verliest;
  3. c. deze geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefklimaat;
  4. d. de extra benodigde parkeerplaatsen voldoen aan de parkeernormen zoals opgenomen in de Regeling parkeernormen Deurne 2019;
  5. e. geen zelfstandige vorm van detailhandel ontstaat;
  6. f. de bewoner(s) van het pand het beroep uitoefenen.

8.3 Afwijken van de gebruiksregels

8.4 Huisvesting tijdelijke arbeidsmigranten

Met een omgevingsvergunning kan structurele huisvesting van tijdelijke arbeidsmigranten worden toegestaan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. a. binnen een woning is kamergewijze verhuur toegestaan tot maximaal 10 personen;
  2. b. het maximale aantal te huisvesten personen is afgestemd op de omvang van de locatie, de ligging in zijn omgeving, de grootte van een bestaand pand, de bereikbaarheid van de locatie en parkeervoorzieningen;
  3. c. ter plaatse van de huisvesting is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (de bedrijfslocatie zelf maakt geen onderdeel uit van deze beoordeling);
  4. d. er ontstaan geen belemmeringen voor (ontwikkelingen van) omliggende (agrarische) bedrijven;
  5. e. de huisvesting voldoet aan het normenset Keurmerk SNF;
  6. f. er is voldoende parkeergelegenheid beschikbaar of realiseerbaar. Uitgangspunt is Bijlage 1Regeling parkeernormen Deurne 2019, met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels worden gewijzigd, aan de hand van die nieuwe beleidsregels wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid zoals die op het moment van de aanvraag geldt. Maar het is ook mogelijk dit aantoonbaar anders te regelen. Dit dient dan nader aangetoond en onderbouwd te worden.
  7. g. de huisvesting leidt niet tot een onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking in relatie tot de functie en aard van de omliggende weg(en);
  8. h. de omgevingsvergunning wordt voor maximaal 10 jaar verleend.

8.5 Parkeerregels

8.6 Voorwaardelijke verplichting bodemsanering

Het gebruiken en/of het laten gebruiken van de voor "Woongebied" aangewezen gronden, is slechts toegestaan nadat bodemsanering overeenkomstig een, door het bevoegd gezag goegekeurd, saneringsplan volledig is uitgevoerd.

8.7 Voorwaardelijke verplichting waterberging

Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de gronden conform de enkelbestemming "Woongebied" is alleen toegestaan mits waterhuishoudkundige voorzieningen met een bergingscapaciteit van 280,5 m3 zijn gerealiseerd binnen de aanduiding 'Voorwaardelijke verplichting – waterberging' en vervolgens aldus in stand worden gehouden.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Afwijken van de bouwregels

Indien niet op grond van een andere regel van deze regels afgeweken kan worden en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de desbetreffende regels van het bestemmingsplan voor:

  1. a. andere dan de voorgeschreven minimum- en maximummaten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. het bouwen van nutsvoorzieningen en voor religieuze doeleinden zoals kapellen, wegkruisen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, mits:
    1. 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 20 m²;
    2. 2. de goothoogte van gebouwen niet meer bedraagt dan 3,2 meter;
    3. 3. de bouwhoogte van gebouwen niet meer bedraagt dan 5,5 meter;
    4. 4. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedraagt dan 3,2 meter;
  3. c. het in geringe mate afwijken van de grens van een bestemmingsvlak of de vorm van een bouwperceel, voor zover zulks noodzakelijk of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
  4. d. het gebruik van gronden en opstallen voor GSM- en UMTS-installaties en -masten gericht op het ontvangen en/of verzenden van telecommunicatiedataverkeer, met inbegrip van de daarbij behorende technische installatie(s), met dien verstande dat de navolgende criteria in acht genomen dienen te worden:
    1. 1. inpassing in het landschap: bij de plaatsing van GSM- en UMTS-installaties en -masten dienen zoveel mogelijk de beginsels van site-sharing en roaming worden gehanteerd, tenzij dit blijkens een voldoende onderbouwde motivering technisch niet mogelijk is of in redelijkheid niet kan worden verlangd;
    2. 2. inpassing in stedenbouwkundig opzicht: GSM- en UMTS-installaties en -masten dienen zoveel mogelijk aan het karakter van de directe omgeving te worden aangepast om te voorkomen dat het aanzicht in stedenbouwkundig opzicht te veel wordt aangetast;
    3. 3. de hoogte van GSM- en UMTS-installaties mag niet meer bedragen dan 5 meter; de hoogte van GSM- en UMTS-masten mag niet meer bedragen dan 40 meter.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: regels van het bestemmingsplan 'Sint Jozefstraat 77 Deurne'.

Bijlagen Bij Regels

Bijlage 1 Regeling Parkeernormen Deurne 2019

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Sint Jozefstraat 77 te Deurne is sprake van een bestaand bouwperceel met daarop bebouwing die thans nog in gebruik is als zalencentrum. Tevens zijn een bedrijfswoning en een parkeerterrein aanwezig. Het voornemen bestaat om de bestaande functie op te heffen, de bebouwing en het parkeerterrein te amoveren en ter plaatse te voorzien in de ontwikkeling van 23 woningen, waarvan 9 appartementen. De gemeente Deurne heeft per brief d.d. 6 april 2021 kenbaar gemaakt in principe bereid te zijn medewerking te verlenen aan het initiatief. Als voorwaarde daarbij is onder meer gesteld dat nadere overeenstemming dient te worden bereikt over de stedenbouwkundige invulling van het plangebied en dit wordt vastgelegd in de planologisch-juridische regeling en een nog te ondertekenen anterieure overeenkomst. Het onderhavige bestemmingsplan "Sint Jozefstraat 77 Deurne" voorziet in de benodigde juridisch-planologische basis voor de voorgenomen ontwikkeling.

1.2 Plangebied

Het onderhavige plangebied is gelegen aan de zuidzijde van de kern Deurne in de wijk genaamd 'Sint-Jozefparochie'. Deze wijk bestaat overwegend uit grondgebonden woningen. Aan de Sint Jozefstraat zijn daarnaast diverse andere functies aanwezig, waaronder winkels en maatschappelijke voorzieningen. Binnen het plangebied is in de huidige situatie sprake van een een horecavoorziening (zalencentrum met parkeerterrein) met bedrijfswoning. Dit is gelegen op de hoek van de Sint Jozefstraat en de Jan Vermeerstraat.

Aan de overzijde van de Jan Vermeerstraat is een zonnepanelenpark aanwezig en verder zuidelijk een aantal maatschappelijke voorzieningen waaronder een school en een sportcomplex. Richting het oosten liggen de bedrijventerreinen Leemskuilen en Kranenmortel. Ten noorden van de wijk Sint-Jozefparochie ligt, voorbij de spoorlijn Eindhoven-Venlo, het centrumgebied van Deurne.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202210-C001_0001.png"

Uitsnede topografische kaart plangebied en omgeving. Het plangebied is globaal aangeduid met een rode contour. Bron: www.topotijdreis.nl, 2021

Het plangebied omvat de percelen die kadastraal bekend staan als gemeente Deurne, sectie N, nummers 1698, 1990, 2218, 2219 en 2455 en is circa 5.419 m² groot. De bebouwing is geheel gelegen op de percelen met de nummers 2218 en 2219. De overige drie percelen zijn onbebouwd en ingericht als parkeerterrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202210-C001_0002.png"

Satellietfoto met kadastrale nummers. Het plangebied is rood omkaderd. Bron: © Cyclomedia Technology B.V., 2021.

1.3 Huidige Beheersverordening

Toetsingskader

Ter plaatse van het plangebied vigeert de beheersverordening "Sint Jozefparochie", zoals vastgesteld op 7 juli 2015. De gronden zijn binnen deze beheersverordening aangeduid als 'Gemengd' met een besluitsubvlak 'horeca'. Op basis van de beheersverordening zijn de gronden daarmee bestemd voor onder andere horeca, met uitzondering van discotheken. Tevens zijn bestaande woningen en bijbehorende voorzieningen toegestaan.

Op delen van het plangebied zijn tevens besluitvlakken opgenomen ter bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202210-C001_0003.png"

Uitsnede vigerende beheersverordening “Sint Jozefparochie”. De rode contour toont globaal de ligging van het plangebied voor onderhavig bestemmingsplan. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2021.

Beoordeling

De ontwikkeling van het plangebied ten behoeve van woningbouw is niet mogelijk op basis van de huidige beheerverordening. Bovendien staat een beheersverordening expliciet geen ruimtelijke ontwikkelingen toe. Om de voorgenomen ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld. Dit betreft het onderhavige bestemmingsplan "Sint Jozefstraat 77 Deurne".

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het voorliggende planvoornemen niet direct mogelijk is op basis van het vigerende planologische kader. Door middel van onderhavig bestemmingsplan wordt de realisatie van 23 woningen met bijbehorende voorzieningen mogelijk gemaakt.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een planbeschrijving gegeven. In hoofdstuk 3 wordt getoetst aan de vigerende beleidskaders. Hoofdstuk 4 gaat in op de omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt de economische uitvoerbaarheid van het plan inzichtelijk gemaakt. In hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet toegelicht en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte ingegaan op de resultaten van de planologische procedure.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

Voor het formuleren van het beleid en het opstellen van het bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangspunten van de huidige en gewenste situatie van het plangebied goed in beeld worden gebracht. In dit hoofdstuk worden daartoe de huidige en beoogde situatie binnen het plangebied beschreven.

2.2 Bestaande Situatie

Het plangebied bevindt zich op de hoek van de Sint Jozefstraat en de Jan Vermeerstraat. In de huidige situatie is in het plangebied een zalencentrum met bedrijfswoning en parkeerterrein aanwezig. De bebouwing stamt uit 1979 en is opgetrokken uit baksteen. De bedrijfswoning bestaat uit drie bouwlagen (met de derde bouwlaag in de schijnkap) en de bedrijfsbebouwing uit één bouwlaag, deels met (schijn)kap, deels met plat dak.

Het parkeren voor de feestzalen gebeurt rondom het pand op eigen terrein. De parkeervoorzieningen zijn deels bestraat met klinkers en deels voorzien van halfverharding. Aan de achterzijde is een grote parkeerplaats die tussen de omliggende bestaande woningen ligt en grenst aan de tuinen van deze woningen. Veel van deze bewoners kunnen de parkeerplaats ook betreden vanuit hun tuin door middel van een poort. Op de erfgrens rondom de parkeerplaats zijn bij de woningen vooral groene hagen aangebracht. Beplanting in het plangebied is schaars en bestaat overwegend uit lage sierbeplanting ter hoogte van de entree.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202210-C001_0004.png"

Bestaande situatie plangebied. Bron: © Cyclomedia Technology B.V., 2021

2.3 Beoogde Situatie

Het planvoornemen gaat uit van de realisatie van 23 woningen in het plangebied. Dit zal geschieden in de vorm van 9 appartementen, 4 patiowoningen, 6 rijwoningen en 4 twee- onder- een kapwoningen. Op de hoek van de Sint Jozefstraat en Jan Vermeerstraat worden de appartementen gerealiseerd. De 9 appartementen komen met de voor- en zijgevel in de rooilijn te staan van de bestaande woningen van de Sint Jozefstraat en Jan Vermeerstraat. De hoofdentree van de appartementen wordt gerealiseerd aan de Jan Vermeerstraat. Vanuit de hoofdentree zijn het hoofdtrappenhuis en lift bereikbaar. Op deze wijze zijn de verdiepingen te bereiken van het appartementengebouw. De appartementen worden afgedekt met een groen dak. Alle appartementen krijgen een eigen buitenruimte/ balkon vanuit waar op de Sint Jozefstraat of Jan Vermeerstraat wordt gekeken. Eén appartement krijgt tevens een eigen buitenruimte aan de achterzijde. De bergingen van de appartementen worden op de begane grond gerealiseerd, aan de oostzijde van het perceel. Parkeervoorzieningen voor de appartementen komen aan de openbare weg op eigen perceel te liggen. In totaal worden er 9 haaksparkeervakken aangebracht.

In de Jan Vermeerstraat worden 4 twee-onder-een-kapwoningen gebouwd. Deze sluiten aan bij de typologie zoals deze voorkomt in de Jan Vermeerstraat (2 bouwlagen met kapconstructie). De woningen krijgen een eigen oprit met garage zodat op eigen terrein geparkeerd kan worden. Aan de voor- en achterzijde van de woningen zullen de twee-onder-een-kapwoningen ruime tuinen krijgen.

Tussen de twee-onder-een-kapwoningen in de Jan Vermeerstraat zal een nieuwe straat aangelegd worden om het achterliggende terrein te ontsluiten. In het achterliggende gebied zullen in totaal 4 nieuwe patiowoningen en 6 rijwoningen worden gerealiseerd. De rijwoningen worden voorzien van zadeldaken, de patiowoningen van groene daken. Tevens sluit de typologie aan bij de omliggende woningen. De achtertuinen van de patiowoningen en de rijwoningen komen tegen de bestaande tuinen van de omliggende woningen te liggen. Aan de voorzijde van de patiowoningen en rijwoningen zullen kleine voortuinen komen grenzend aan het openbare gebied. De patiowoningen worden levensloopbestendig. Wonen en slapen zal gelijkvloers zijn waardoor de woningen zeer geschikt zijn voor senioren.

De patiowoningen krijgen aan de straatzijde een eigen oprit, waardoor het mogelijk is om auto op eigen terrein te plaatsen. In de nieuwe straat worden openbare parkeerplaatsen aangebracht (langsparkeren en parkeerkoffer op het eind). Tussen de parkeerplaatsen worden bomen en groenvoorzieningen aangebracht. Op deze manier dient het binnengebied bij de patiowoningen en de rijwoningen een groen karakter te krijgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202210-C001_0005.png"
Schetsontwerp beoogde ontwikkeling. Bron: Marquart architecten, 2023.

In overleg met de gemeente Deurne zijn reeds de technische ontwerpen van het bouwplan gemaakt. Hierboven is het schetsontwerp van de beoogde ontwikkeling afgebeeld. Onderstaand uitsnedes van de vooraanzichten van de nieuwe woningen en het appartementengebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202210-C001_0006.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202210-C001_0007.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202210-C001_0008.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202210-C001_0009.png"
Vooraanzichten beoogde bouwmassa's. Van boven naar beneden: het appartementengebouw, rijwoningen, twee-onder-één-kap woningen en patiowoningen.
Bron: Marquart architecten, 2022.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

De beleidscontext voor het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale, en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI), 2020

Toetsingskader

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

De NOVI biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee wordt ingespeeld op de grote uitdagingen in de komende jaren. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes, want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken: niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  3. 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Beoordeling

De NOVI dient op regionaal niveau uitgewerkt te worden, zodat een gebiedsgerichte aanpak en maatwerk mogelijk is. Deze uitwerking heeft nog niet plaatsgevonden en is bovendien op een schaalniveau die het onderhavig plangebied overstijgt.

Conclusie

Het planvoornemen is passend binnen de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk.

3.2.2 Beleid en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro), 2012

Toetsingskader

Het Rijk heeft voor een beperkt aantal onderwerpen vastgesteld dat de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Deze kaderstellende uitspraken zijn zodanig geformuleerd dat deze beperkingen stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op provinciaal en gemeentelijk niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmings- en wijzigingsplannen.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de voorheen geldende SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

Beoordeling

Het onderhavige plangebied is gelegen binnen het radarverstoringsgebied van radarstation Herwijnen. In het radarverstoringsgebied is een maximale bouwhoogte toegestaan van 90 meter ten opzichte van het NAP. Aangezien met het planvoornemen geen bebouwing met een dergelijke hoogte mogelijk wordt gemaakt vormt de ligging van het plangebied in het radarverstoringsgebied geen belemmering.

Voor het overige zijn er ten aanzien van het onderhavige plan geen regels uit het Barro en de Rarro van toepassing, aangezien er bij onderhavige ontwikkeling geen nationale belangen of nationaal aangewezen gebieden zijn gemoeid.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat onderhavige ontwikkeling passend is binnen de regels zoals gesteld in het Barro en de Rarro.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 lid 2 Bro), 2017

Toetsingskader

Op 1 oktober 2012 is art. 3.1.6, lid 2 toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren (ECLI:NL:RVS:2017:353, r.o. 18.5). Op 1 juli 2017 is een wijziging van art. 3.1.6, lid 2 Bro in werking getreden. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. De definiëring van enkele van de genoemde begrippen in art. 1.1.1 Bro laat onverlet dat de 'ladder voor duurzame verstedelijking' als een 'open norm' is te kwalificeren. Dit houdt in dat de norm inhoudelijk open is en onder verschillende omstandigheden nader ingevuld moet worden. Sinds de inwerkingtreding van het artikel heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) in haar jurisprudentie de norm veelvuldig ingevuld en daardoor verder begrensd. Op 28 juni 2017 heeft de ABRvS een zogenoemde 'overzichtsuitspraak' gedaan (ECLI:NL:RVS:2017:1724, r.o. 2 t/m 12.8), waarin de dan geldende en op basis van de voornoemde wijziging te behouden jurisprudentielijnen nader uiteen worden gezet. Op basis van deze jurisprudentielijnen kan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' concreet worden toegepast.

Beoordeling

Toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' houdt een antwoord op de volgende rechtsvragen in. Indien een rechtsvraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een rechtsvraag negatief wordt beantwoord, dan is de 'ladder' niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.

  1. a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
  2. b. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
  3. c. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
  4. d. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied?
  5. e. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?
  1. a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?

Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit voorziet in méér dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie zijn aan te merken, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt.

Het planvoornemen maakt de realisatie van 23 woningen mogelijk. Eén bestaande woning (bedrijfswoning bij het zalencentrum) wordt geamoveerd. Het onderhavige ruimtelijk besluit maakt daarmee ter plaatse van het plangebied de planologische toevoeging van 22 woningen mogelijk. De ontwikkeling is daarom gelet op de omvang als 'stedelijke ontwikkeling' te classificeren. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' moet verder worden doorlopen.

  1. b. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?

Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat van een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling kan worden gesproken als uit een onderling samenhangende beoordeling van het ruimtelijke besluit, in vergelijking met het voorgaande planologische regime, blijkt dat sprake is van een functiewijziging en dat sprake is van een groter planologisch beslag op de ruimte.

Het plangebied heeft thans de bestemming 'Gemengd'. Gronden binnen deze bestemming zijn met name bedoeld voor kantoren, dienstverlening en wonen. Ter plaatse is uitsluitend herbouw van bestaande hoofdgebouwen toegestaan. Het bouwen van woningen is niet toegestaan. Er is in de huidige situatie één woning toegestaan. Het onderhavige ruimtelijk besluit maakt ter plaatse van het plangebied de bouw van 23 nieuwe woningen mogelijk, waarvan grotendeels op thans onbebouwde gronden. Gelet hierop is sprake van een functiewijziging en vindt tevens een vergroting van het planologisch beslag op de ruimte plaats. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' moet verder worden doorlopen.

  1. c. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?

Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat, indien sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling in het ruimtelijk besluit dient te worden beschreven. Het kan hierbij zowel gaan om een kwantitatieve als een kwalitatieve behoefte. De beschrijving van de behoefte dient te worden gebaseerd op voldoende actuele, concrete en zo mogelijk cijfermatige gegevens. Het is niet in strijd met art. 3.1.6, lid 2 Bro als voor de onderbouwing van de behoefte in het ruimtelijk besluit wordt verwezen naar een of meer onderzoeksrapporten of beleidsdocumenten.

De woningbehoefteprognose van de provincie Noord-Brabant is richtinggevend voor het gemeentelijk woningbouwprogramma. In de provinciale prognose 2017 is de 'marge' van de voor Deurne berekende woningbehoefte voor de periode 2019-2040 tussen de 640 en 935 woningen. De prognose van de woningbehoefte is gebaseerd op de verwachte demografische ontwikkelingen. Door de provincie is vastgelegd dat de harde woningbouwcapaciteit in bestemmingsplannen maximaal 100% van de woningbehoefteprognose voor 10 jaar mag zijn. Zo kan de provincie de woningbouw sturen via bestemmingsplanprocedures. In de Brabantse Agenda Wonen van september 2017 geeft de provincie echter ruim baan voor 'goede plannen' binnen bestaand stedelijk gebied. Onder 'goede plannen' verstaat de provincie 'woningbouw op geschikte inbreidings-, herstructurerings- en transformatielocaties en in leegstaand vastgoed, die aansluit op een actuele vraag en snel in aanbouw kan worden genomen'. Door een maximale inzet op deze 'goede plannen' wil de gemeente Deurne optimaal gebruik maken van de door de provincie geboden ruimte. Daarmee kunnen (alle) kansen om de ruimtelijke kwaliteit te verhogen en in de woningbehoeften te voorzien worden benut. Dit betekent concreet dat binnen bestaand stedelijk gebied 'goede woningbouwplannen' niet worden afgewezen omdat er geen ruimte meer beschikbaar is in het gemeentelijk woningbouwprogramma. Voorwaarde is wel dat een aantrekkelijk en aantrekkend woonklimaat wordt gerealiseerd op deze locaties, aansluitend bij de door de gemeente gestelde kwalitatieve kaders.

Onderhavig planvoornemen past binnen de kwantitatieve behoefte aan woningen en de afspraken die daarover zijn gemaakt met de provincie Noord-Brabant. Daarmee is het plan passend binnen de regionale afspraken. Ook is onderhavig plangebied gelegen op een inbreidingslocatie binnen het bestaand stedelijk gebied. Het planvoornemen voorziet in een gedifferentieerd woonmilieu waarmee invulling wordt gegeven aan een kwalitatieve behoefte aan woningen, waardoor in die zin sprake is van een 'goed plan' waaraan op basis van de woonvisie medewerking kan worden verleend.

  1. d. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied?

Uit de wetstekst en de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat indien de 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' buiten 'bestaand stedelijk gebied' is gelegen, de verantwoording in het ruimtelijke besluit een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het vigerende bestemmingsplan maakt binnen het plangebied reeds een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing mogelijk. Gelet daarop is het onderhavige plangebied gelegen binnen het 'bestaand stedelijk gebied' van Deurne. De Ladder behoeft niet verder te worden doorlopen.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de onderhavige ruimtelijke ontwikkeling is aan te merken als een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. De 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' voorziet in een behoefte aan woningen en wordt gerealiseerd binnen het 'bestaand stedelijk gebied'.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening - partiële herziening, 2014

Toetsingskader

De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) is vastgesteld door Provinciale Staten op 1 oktober 2010 en geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). Belangrijke beleidslijnen in de SVRO zijn het principe van concentratie van verstedelijking, zorgvuldig ruimtegebruik, verantwoord omgaan met de natuurlijke basis en het streven naar robuuste en aaneengeschakelde natuurgebieden. Sinds de vaststelling in 2010 hebben Provinciale Staten diverse besluiten genomen die een verandering brengen in de provinciale rol en sturing, of van provinciaal beleid. Deze besluiten zijn vertaald in de partiële herziening van de structuurvisie in 2014, vastgesteld op 7 februari 2014 en in werking op 19 maart 2014.

De, met de partiële herziening ongewijzigde, provinciale sturingsfilosofie is gebaseerd op vijf rollen: ontwikkelen, ordenen, beschermen, regionaal samenwerken en stimuleren. Twee rollen zijn relevant voor onderhavig plan: de ordenende en de beschermende rol. De ordenende rol gaat uit van het behartigen van ruimtelijke belangen en keuzes. Deze zijn geordend in vier ruimtelijke structuren. De structuren geven een hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies. Maar ook waar functies worden uitgesloten of welke randvoorwaarden de provincie aan functies stelt. Binnen de structuren is ruimte voor regionaal maatwerk. De vier onderscheidende structuren zijn: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Het uitgangspunt van de beschermende rol is zorgvuldig ruimtegebruik. Bij ruimtelijke afwegingen betekent dit dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. De provincie wil nieuw stedelijk ruimtebeslag zoveel mogelijk voorkomen.

Beoordeling

Op de structurenkaart van de SVRO 2014 is het plangebied gelegen binnen de structuur 'Stedelijke structuur' met als perspectief 'Kernen in het landelijk gebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202210-C001_0010.png"

Uitsnede Structurenkaart uit Structuurvisie Ruimtelijke Ordening met het plangebied aangeduid met een rode indicator. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2021.

De provincie onderscheidt binnen de stedelijke structuur de kernen in het landelijk gebied. De kernen in het landelijk gebied voorzien in beginsel in de opvang van de lokale verstedelijkingsbehoefte. De kernen in Noord-Brabant hebben elk hun eigen karakter en relatie met het Brabantse landschap. Grote kernen hebben hun dorpse karakter grotendeels verloren en hebben een suburbaan karakter ontwikkeld. De kleinere kernen maken meer deel uit van het omliggende landschap en hebben nog een natuurlijke overgang richting het landschap. Dit verschil in ontwikkeling heeft geleid tot de meer suburbane kernen, de dorpen en de plattelandskernen. De provincie vindt het belangrijk dat stedelijke ontwikkelingen qua maat en schaal passen bij de kern. De ontwerpopgave hangt daarnaast samen met de historisch gegroeide identiteit van de kern en omliggend landschap en met de fase van verstedelijking van de kern (suburbaan, dorps of plattelandskern).

Met voorliggend planvoornemen worden 23 nieuwe woningen mogelijk gemaakt binnen de stedelijke structuur van Derune. De woningen worden opgericht binnen een bestaand bouwperceel. Het plan draagt, gezien de ligging van het plangebied, bij aan de concentratie van verstedelijking binnen de bestaande stedelijke structuur. Hiermee wordt voldaan aan het beleid van de provincie dat gericht is op inbreiden en herstructureren.

Conclusie

Het plan is passend binnen het beleid van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening van de provincie Noord-Brabant.

3.3.2 Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant, Visie op de leefomgeving'

Toetsingskader

De Omgevingsvisie Noord-Brabant 'De Kwaliteit van Brabant, Visie op de Brabantse leefomgeving', is vastgesteld door Provinciale Staten op 14 december 2018. Aan de hand van de Omgevingsvisie geven Provinciale Staten aan wat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren zijn. De Omgevingsvisie geldt als opvolger van de strategische elementen van eerdere provinciale plannen, zoals de structuurvisie, het verkeers- en vervoersplan, het milieu-en waterplan en de natuurvisie. Voor wat betreft sectorale beleidsdoelen blijven de huidige plannen, waaronder de SVRO, vooralsnog gelden.

In de aankomende Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor elk van deze opgaven geeft de Omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn, te weten wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn. Ook is een concreet tussendoel geformuleerd voor het jaar 2030, om zo te kijken wat in dat jaar minimaal bereikt moet zijn om het lange termijndoel te kunnen halen. De Omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

Beoordeling

Met de Omgevingsvisie Noord-Brabant kiest de provincie ervoor om haar rol te veranderen. Waar zij eerst concreet richting en sturing gaf aan de hand van min of meer concrete regels en uitgangspunten gaat het nu meer om het beoordelen van initiatieven in ruimer verband en gericht op het behalen van doelen voor de leefomgeving waarbij een belangrijke rol voor de gemeente is weggelegd. Hiermee kiest de provincie een blikveld dat enigszins boven het huidige initiatief uit stijgt.

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van een gedifferentieerd woningaanbod binnen bestaand stedelijk gebied. Lokaal is er een grote behoefte aan nieuwe woningen in verschillende woonvormen. Brabant moet aantrekkelijk en onderscheidend zijn voor mensen om in te wonen. Door de toevoeging van verschillende type woningen wordt aangesloten bij verschillende behoeften van inwoners. In die zin past het planvoornemen dan ook binnen de algemene beleidsuitgangspunten die zijn opgenomen in de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

Conclusie

Het voornemen past binnen de kernwaarden zoals door de provincie Noord-Brabant zijn geformuleerd in haar Omgevingsvisie.

3.3.3 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

Toetsingskader

In de Omgevingsvisie zijn de strategische doelen van het provinciale beleid voor de langere termijn aangegeven. Het beleid en de daartoe te treffen maatregelen zijn uitgewerkt in programma’s en waarden worden beschermd via een de omgevingsverordening. Per 25 oktober 2019 is de nieuwe Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Iov N-B) vastgesteld. Provincies zijn verplicht om een omgevingsverordening te hebben voordat de Omgevingswet ingaat. Met een Interim omgevingsverordening zet de provincie Noord-Brabant een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening.

De Interim omgevingsverordening bevat geen nieuwe regels, maar voegt bestaande regels uit zes bestaande verordeningen samen, waaronder de Verordening Noord-Brabant. Met de Interim omgevingsverordening zet de provincie ook een eerste stap om de regels beter te laten aansluiten bij de werkwijze van de Brabantse Omgevingsvisie en de Omgevingswet. De Interim omgevingsverordening zorgt ervoor dat de provincie en partijen waar ze mee samenwerkt ervaring kunnen opdoen met die nieuwe werkwijze waarbij er meer ruimte is om goede initiatieven van inwoners, ondernemers en andere overheden te ondersteunen en maatwerk toe te passen.

Beoordeling

Het plangebied ligt geheel binnen het 'Stedelijk gebied'. Voor het overige ligt binnen het plangebied geen ander werkingsgebied. Wel gelden de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies zoals geformuleerd in art. 3.5 t/m 3.8 Iov.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202210-C001_0011.png"

Uitsnede kaartbeeld stedelijke ontwikkeling en erfgoed van de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2021.

Artikel 3.42: Duurzame stedelijke ontwikkeling

Toetsingskader

Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:

  1. a. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
  2. b. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.

Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:

  1. a. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
  2. b. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
  3. c. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
  4. d. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
  5. e. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
  6. f. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.

Beoordeling

Onderhavige ontwikkeling betreft het planologisch toevoegen van een woongebied met 9 appartementen en 14 grondgebonden woningen in het bestaand stedelijk gebied van Deurne. De nieuwbouw van woningen is toegestaan binnen het Stedelijk gebied als bepaald in artikel 3.42 Iov, mits passend binnen de woningbouwafspraken zoals deze op regionaal niveau zijn bepaald en mits de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw. Paragraaf 3.2.3 van deze toelichting bevat een verantwoording over de wijze waarop de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg worden nagekomen en hoe de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot deze afspraken en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw.

Onderhavige ontwikkeling betreft voorts een 'duurzame stedelijke ontwikkeling': de ontwikkeling bevordert zorgvuldig ruimtegebruik door gebruikmaking van een inbreidingslocatie. Tevens bevordert het plan een gezonde leefomgeving door woningen te realiseren binnen de kern van Deurne, alwaar voorzieningen per fiets te bereiken zijn. Daarbij is in deze toelichting aangetoond dat aan alle milieuhygiënische uitvoeringsaspecten is voldaan, waaronder afkoppeling van verhard oppervlak, het tegengaan van hittestress en het bieden van voldoende ruimte voor de opvang van water. Tot slot ontstaan kansen tot productie en gebruik van duurzame energie, bijvoorbeeld door zonnepanelen op de daken van de nieuwe woningen.

Conclusie

Onderhavig initiatief voldoet aan de voorwaarden die gesteld worden in artikel 3.42 Iov.

Artikel 3.5, 3.6, 3.7 en 3.8: Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

Toetsingskader

In de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies is in artikel 3.5 opgenomen dat een bestemmingsplan bij de evenwichtige toedeling van functies invulling geeft aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:

  1. a. zorgvuldig ruimtegebruik;
  2. b. de waarden in een gebied door toepassing van de lagenbenadering;
  3. c. meerwaardecreatie.

Ad a) - Zorgvuldig ruimtegebruik:

  1. 1. Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:
    1. a. de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:
      • nieuwvestiging mogelijk is op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk;
      • er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is en uitbreiding, al dan niet gelijktijdig met de vestiging van een functie, op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk is toegestaan;
    2. b. bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
    3. c. gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel.
  2. 2. Onder bestaand ruimtebeslag voor bebouwing wordt verstaan bestaand stedelijk gebied of een bestaand bouwperceel.

Ad b) - Toepassing van de lagenbenadering:

  1. 1. De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd.
  2. 2. De lagenbenadering omvat de effecten op:
    1. a. de ondergrond, zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden;
    2. b. de netwerklaag, zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer.
    3. c. de bovenste laag zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu.
  3. 3. Door de factor tijd actief te benutten wordt rekening gehouden met de herkomstwaarde, vanuit het verleden, de (on)omkeerbaarheid van optredende effecten en de toekomstwaarde gelet op duurzaamheid en toekomstbestendigheid.

Ad c) - meerwaarderecreatie:

  1. 1. Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder:
    1. a. de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat;
    2. b. de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn.
  2. 2. De fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit, bedoeld in artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap kan deel uitmaken van de meerwaardecreatie.

Beoordeling

Voorwaarden ad a:

  1. a. De toedeling van functies dient in beginsel plaats te vinden binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing. Dit betreft het bestaand stedelijk gebied of een bestaand bouwperceel. Van beide is sprake;
  2. b. Bij een stedelijke ontwikkeling dient toepassing te worden gegeven aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Hieraan is in paragraaf 3.2.3 getoetst;
  3. c. Gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen dienen te worden geconcentreerd binnen een bouwperceel. De begrenzing van de beoogde bouwvlakken voor de woningen is zodanig afgestemd dat hieraan toepassing wordt gegeven.

Voorwaarden ad b:

  1. a. Toepassing van de lagenbenadering omvat de effecten op de ondergrond. In Hoofdstuk 4 van onderhavige toelichting wordt ingegaan op deze effecten. Daaruit blijkt dat geen effecten op de ondergrond te verwachten zijn;
  2. b. Toepassing van de lagenbenadering omvat de effecten op de netwerklaag. Voor onderhavig initiatief behoeft geen nieuwe infrastructuur te worden aangelegd, anders dan een in- en uitrit en een interne ontsluitingsweg. De afwikkeling van het verkeer is beschreven in paragraaf 4.5.1. Daaruit blijkt dat het plan geen negatieve effecten heeft op het verkeer en het parkeren. Voor het overige heeft het planvoornemen geen negatief effect op een natuurnetwerk, het energienetwerk en waterwegen;
  3. c. Toepassing van de lagenbenadering omvat de effecten op de bovenste laag. De effecten op het milieu zijn beschreven in Hoofdstuk 4. Er wordt geen effect verwacht op de bovenste laag.

Voorwaarden ad c:

Er dient rekening te worden gehouden met meerwaardecreatie. Hiervoor geldt dat met onderhavig initiatief invulling wordt gegeven aan kwaliteitsverbetering door invulling te geven aan een locatie met daarop incourante bebouwing. Een niet passende functie (zalencomplex) verdwijnt uit de woonwijk. Volgens het principe van functiescheiding wordt een woonfunctie toegevoegd aan een bestaande woonwijk.

Conclusie

Er wordt invulling gegeven aan een goede omgevingskwaliteit.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie Deurne 2030

Toetsingskader

Op 13 maart 2018 heeft de gemeenteraad van Deurne de 'Structuurvisie Deurne 2030' en de 'Nota Kostenverhaal 2018' vastgesteld. In de structuurvisie wordt de visie per functie beschreven. Op de kaart 'Visie op verdeling van functies' van de structuurvisie is het plangebied gelegen in een zone die is aangeduid als 'woonkernen'. Binnen deze gebieden wil de gemeente de woningbouwopgave oplossen door woningen te realiseren in leegstaand vastgoed, op lege binnenterreinen of door herontwikkeling van oude bedrijfspanden of bedrijventerreinen. Hierbij word aangegeven dat het belangrijk is om aan te sluiten op behoeften van kernen en wijken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202210-C001_0012.png"

Uitsnede structuurvisiekaart Structuurvisie Deurne 2030. Het plangebied is globaal geduid met de gele ster.

De noodzakelijke aanvulling van de woningvoorraad richt zich vooral op de kleiner wordende huishoudens door vergrijzing en individualisering. Aan de behoefte van deze kleinere huishoudens (senioren, (her-)starters en jonge (eenouder-)gezinnen) wordt in de bestaande woningvoorraad nog niet voldoende tegemoet gekomen. Een goede inrichting van de openbare ruimte, voldoende voorzieningen en een veilige woonomgeving zijn nodig om prettig te kunnen wonen.

Hieruit volgen de volgende beleidsuitgangspunten en -keuzen:

  1. 1. Bouwen binnen bestaand stedelijk gebied;
  2. 2. Woningbouw bij voorkeur nabij voorzieningen;
  3. 3. Verbinden van voorzieningen;
  4. 4. Aansluiten op behoeften van kernen en wijken;
  5. 5. Omzetting van leegstaand vastgoed naar bijvoorbeeld een woonfunctie.

Voor de Structuurvisie betekent dit een nadrukkelijke keuze voor inbreiding in de bestaande kernen.

Beoordeling

Het planvoornemen voorziet in diverse woningtypen. Doelgroepen voor deze woningen zijn onder andere ouderen, één- en tweepersoons huishoudens en gezinnen. Hiermee is sprake van invulling van de woningbehoefte die aansluit bij de behoefte van kernen en wijken. De woningen liggen binnen bestaand stedelijk gebied en in de nabijheid van voorzieningen. Daarbij kan worden gesteld dat het planvoornemen raakvlakken heeft met de transformatie van leegstaande vastgoedlocaties naar woonfuncties. In die zin sluit het planvoornemen aan bij de in de Structuurvisie opgenomen doelstellingen.

Conclusie

Voorliggend planvoornemen is passend binnen de Structuurvisie Deurne 2030.

3.4.2 Woonvisie gemeente Deurne 2019-2040

Toetsingskader

De Woonvisie gemeente Deurne 2019-2040 is op 3 juli 2019 vastgesteld door de gemeenteraad. De gemeente zet ook de komende jaren in op het stimuleren van woningbouwinitiatieven in bestaand stedelijk gebied, aansluitend bij de veranderende woonbehoeften. Tot 2030 blijft het aantal huishoudens in de gemeente Deurne stijgen, vooral als gevolg van de toename van het aantal eenpersoonshuishoudens. Tevens blijft het aantal senioren stijgen als gevolg van de vergrijzing. Gelet op deze veranderende behoeften en de tekorten in de bestaande woningvoorraad zijn senioren, (her)starters en jonge gezinnen, jongeren en kwetsbare doelgroepen de prioritaire doelgroepen voor Deurne. Door maximaal in te zetten op ‘goede plannen’ binnen bestaand stedelijk gebied wil de gemeente Deurne alle kansen benutten om de ruimtelijke kwaliteit te verhogen en in de woningbehoeften te voorzien.

In de woonvisie is ten aanzien van woningbouw op inbreidings-, herstructerings- en transformatielocaties en leegstaand vastgoed een ‘ja, mits’ houding opgenomen. De ‘ja mits’ betreft in dit geval dat de ontwikkeling Stedenbouwkundig en planologisch passend en milieutechnisch mogelijk (inclusief omgekeerde werking), en passen moet zijn binnen het afwegingskader woningbouwkwaliteiten:

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202210-C001_0013.png"

Beoordeling

Voor Inbreidings-, herstructurerings- en transformatielocaties en leegstaand vastgoed (inclusief monumenten en beeldbepalende panden) binnen bestaand stedelijk gebied geldt het volgende afwegingskader:

  • Stedenbouwkundig en planologisch passend en milieutechnisch mogelijk (inclusief omgekeerde werking), en
  • Passend binnen afwegingskader woningbouwkwaliteiten

Aan het eerste punt is elders in deze toelichting getoetst. Ten aanzien van het afwegingskader woningbouwkwaliteiten voldoen de kwaliteiten van de woningen aan de volgende voorwaarden. Alle appartementen en woningen hebben een oppervlakte van minimaal 60 m² GBO en maximaal 120 m² GBO. De woningen worden gasloos uitgevoerd en hebben een GPR van 7. Ook worden alle appartementen en patio’s levensloopgeschikt gerealiseerd conform de voorwaarden uit bijlage III (Levensloopgeschikte woningen) bij de Woonvisie.

Conclusie

Het initiatief is passend binnen de voorwaarden uit de woonvisie.

3.4.3 Welstandsnota gemeente Deurne 2016

Toetsingskader

Op 15 november 2016 is door de gemeenteraad de Welstandsnota gemeente Deurne 2016 vastgesteld. Het welstandsbeleid is gericht op het handhaven (en realiseren) van een goede basiskwaliteit voor de gebouwde omgeving. Centraal staat daarbij de karakteristiek van het gebied waarin een bouwwerk staat of wordt opgericht. In bepaalde gebieden is sprake van een hoge omgevingskwaliteit (bijvoorbeeld het centrum van Deurne en het beschermd dorpsgezicht Helenaveen). Daar zal een nieuw bouwwerk zorgvuldig ingepast moeten worden. Dat vraagt om duidelijke welstandsregels.

In andere gebieden staat de bebouwing veel meer op zichzelf, of hoeven minder hoge eisen gesteld te worden aan het straatbeeld. In deze gebieden is meer ruimte voor individuele keuzes en past een terughoudend welstandsbeleid.

Ten behoeve van een locatiespecifiek welstandsbeleid is de gemeente onderverdeeld in verschillende categorieën van welstand. Bij sommige categorieën is het belangrijk dat veranderingen aan gebouwen of nieuwbouw aansluiten bij de bestaande bebouwing, in andere kan een grotere vrijheid om te bouwen gepast zijn. Voor elke categorie afzonderlijk is daarom beschreven waaraan een bouwplan moet voldoen. Iedere categorie heeft haar eigen beschrijving.

Beoordeling

Het onderhavige plangebied behoort tot een gebied dat in de Welstandsnota is aangeduid als 'Categorie 16 Welstandsvrij'. In een groot aantal woongebieden in Deurne staan woningen met een grote onderlinge verscheidenheid aan vormen, stijlen, kleur- en materiaalgebruik. Vaak gaat het hier om individuele woningbouw, bestaande uit vrijstaande woningen. De gemeente ziet de architectuur van deze woningen als een eigen verantwoordelijkheid van de eigenaren. Voor deze gebieden zijn geen redelijke eisen van welstand vastgesteld en een welstandstoets is dan ook niet aan de orde.

Conclusie

Aan de nieuwbouw worden geen bijzondere welstandeisen gesteld. Voor de stedenbouwkundige onderbouwing van het plan wordt verwezen naar paragraaf 2.3.

3.4.4 Handboek groen

Toetsingskader

Op 13 september 2011 is het handboek groen vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Deurne. Het Handboek groen is een uitwerking van de kadernota boombeleid welke op 27 januari 2009 is vastgesteld door de raad en het groenstructuurplan vastgesteld op 15 december 2009, door het college. Het handboek is een praktisch toetsingskader om een duurzame en vitale groenstructuur in Deurne te realiseren en in stand te houden. Daarnaast is het voor ontwikkelaars ten aanzien van bouwprojecten een kader en een hulpmiddel bij het maken van het ontwerp en tijdens de uitvoering. Uiteraard is er altijd ruimte voor nieuwe ontwikkelingen/innovaties.

Beoordeling

Om het groene karakter van Deurne ook voor de toekomst te waarborgen legt de gemeente een groennorm vast, waarbij voor inbreidingslocaties de volgende normen gelden:

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202210-C001_0014.png"

Op basis van deze normen zijn voor de woningen in de onderhavige situatie de volgende hoeveelheden groen benodigd:

Appartementen (9 stuks)

  • 3 appartementen begane grond (goedkoop segment; kaveloppervlakte <160 m²: opppervlakte openbaar groen/ woning 100 m²): totaal aantal openbaar groen 3 x 100 m² = 300 m²
  • 3 appartementen 1e verdieping (goedkoop segment; kaveloppervlakte <160 m²: oppervlakte openbaar groen/ woning 50% van 100 m²): totaal aantal openbaar groen 3 x 50 m² = 150 m²
  • 3 appartementen 2e verdieping (goedkoop segment; kaveloppervlakte <160 m²: oppervlakte openbaar groen/ woning 25% van 100 m²): totaal aantal openbaar groen 3 x 25 m² = 75 m²
  • Totaal openbaar groen: 525 m²

Twee-onder-een-kapwoning (4 stuks)

  • Middel segment; kaveloppervlakte 160 m² tot 500 m²: oppervlakte openbaar groen/ woning 75 m²
  • Totaal openbaar groen 4 x 75 m² = 300 m²

Patiowoningen (4 stuks)

  • Middel segment; kaveloppervlakte 160 m² tot 500 m²: oppervlakte openbaar groen/ woning 75 m²
  • Totaal openbaar groen 4 x 75 m² = 300 m²

Rijwoningen (6 stuks)

  • Goedkoop segment; kaveloppervlakte <160 m²: oppervlakte openbaar groen/ woning 100 m²
  • Totaal openbaar groen 6 x 100 m² = 600 m²

Het totaal aan benodigd openbaar groen voor het complete bouwplan bedraagt daarmee 525 + 300 + 300 + 600 = 1.725 m². Binnen het plan wordt voorzien in een totaal oppervlak aan 1.755,8 m² openbaar groen, waarmee wordt voldaan aan de gestelde groennorm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202210-C001_0015.png"

Openbaar groen binnen de ontwikkeling. Bron: Marquart architecten, 2020.

Conclusie

Het planvoornemen voldoet aan de groennorm uit het gemeentelijke Handboek groen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem- en grondwaterkwaliteit

Toetsingskader

Op basis van art. 3.1.6, lid 1 onder f Bro geldt dat in een toelichting op een ruimtelijk besluit de inzichten over de uitvoerbaarheid van dat besluit worden neergelegd. Ten aanzien van het aspect bodemkwaliteit staat, op basis van vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS), voorop dat de vaststelling van de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures. Dat doet er niet aan af dat het bevoegd gezag het ruimtelijk besluit pas kan nemen indien, voor zover redelijkerwijs valt in te zien, een eventuele bodemverontreiniging niet aan de uitvoerbaarheid in de weg staat (22 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO8297, r.o. 2.18.4; 27 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9569, r.o. 2.10.3). Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bodem in principe geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico vormen voor de gebruikers van de bodem.

Beoordeling

Teneinde inzicht te verkrijgen in de bodemkwaliteit ter plaatse is door Aveco de Bondt een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige rapport daarvan is als Bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen.

Samengevat is door middel van het uitgevoerde onderzoek vastgesteld dat het aanwezige asfaltgranulaat teerhoudend is en niet kan worden hergebruikt. Indien het granulaat vrijkomt, moet het worden afgevoerd naar een erkende verwerker.

Verder is voldoende vastgesteld dat er meer dan 25 m3 grond sterk verontreinigd is met de zware metalen koper, zink en lood. De verontreiniging hangt vermoedelijk samen met de aanwezigheid van zinkassen. Geadviseerd wordt om voorafgaand aan de herontwikkeling een melding te doen in het kader van het Besluit Uniforme Saneringen, voor de categorie “De Kempen”. Voorts wordt geadviseerd om voorafgaand aan de herontwikkeling nog enkele aanvullende boringen te plaatsen om de omvang van de verontreiniging nader vast te stellen. Geadviseerd wordt om dit onderzoek na sloop van de bebouwing uit te voeren, zodat ook de bodem op deze plaats kan worden onderzocht.

Conclusie

In het kader van de Wet bodembescherming zijn aanvullende procedures noodzakelijk. Op basis van de bevindingen uit het bodemonderzoek zijn er, vanuit milieuhygiënisch oogpunt, derhalve belemmeringen c.q. beperkingen voor de voorgenomen ontwikkeling ter plaatse van onderhavige locatie. In de planregels wordt een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de bodemsanering.

Vanwege de huidige bodemkwaliteit is de functie wonen momenteel niet overal mogelijk. Een bodemsanering is daarom noodzakelijk. Na sanering wordt de bodem geschikt bevonden voor het beoogde gebruik. Eventuele saneringskosten zijn voor de projectontwikkelaar, deze zijn ingecalculeerd in de projectkosten. De saneringskosten voor de zeer plaatselijke verontreiniging worden gedekt. De uitvoerbaarheid van het plan is daarmee aangetoond.

4.1.2 Geluid

Toetsingskader

Wegverkeerslawaai

Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:

  • de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen (functies zoals genoemd in art. 1 Wgh en art. 1.2 Bgh - het Besluit geluidhinder zoals gewijzigd op 4 april 2012);
  • de aanleg van een nieuwe weg en/of een reconstructie van een bestaande weg;
  • functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via afwijkings- en wijzigingsbevoegdheid).

De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Onderstaande tabel geeft hier een overzicht van:

Stedelijk Buitenstedelijk
Aantal rijstroken Aantal meter aan weerszijden van de weg
5 of meer 350 m 600 m
3 of 4 350 m 400 m
1 of 2 200 m 250 m

Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/u geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen. Uit een akoestisch onderzoek moet blijken of, indien sprake is van een van de bovengenoemde ontwikkelingen binnen een zone als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh, deze binnen de waarden valt zoals deze voor diverse typen ontwikkelingen is vastgelegd in de Wgh. De grenswaarde voor de toelaatbare etmaalwaarde van de equivalente geluidbelasting van wegen binnen zones langs wegen is voor woningen 48 dB. In bijzondere gevallen is een hogere waarde mogelijk. Burgemeester en Wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente en onder voorwaarden bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting.

Railverkeerslawaai

In de artikelen 76 en 106 Wgh is bepaald in welke gevallen onderzoek naar railverkeerslawaai is vereist. De hoogst toelaatbare geluidsbelasting voor spoorweglawaai ten opzichte van woningen bedraagt 55 dB en voor andere geluidsgevoelige objecten 53 dB. De maximale ontheffingsgrens bedraagt 68 dB. Een verhoging boven de 68 dB is in geen geval mogelijk. Indien een geluidzone geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen en nieuwe andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen die geluidszone conform artikel 77 Wgh.

Beoordeling

Het onderhavige planvoornemen voorziet in de realisatie van 23 woningen. De woningen liggen niet binnen de onderzoekszone van een gezoneerde weg of spoorweg. Nader akoestisch onderzoek dan wel het verlenen van hogere waarden is vanuit de Wgh niet vereist. Daarnaast rechtvaardigt de ligging van het plangebied in een rustige woonwijk de stelling dat sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.1.3 Luchtkwaliteit

Wet luchtkwaliteit en Besluit NIBM

Toetsingskader

In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.

De 'Wet luchtkwaliteit' van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO). Voor PM10 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3 . Het 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3 mag maximaal 35 dagen per kalenderjaar worden overschreden. Voor NO2 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3 . Het 24-uursgemiddelde van 200 µg/m3 mag maximaal 18 dagen per kalenderjaar worden overschreden.

De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.

Kort samengevat dienen projecten te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het NSL op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt:

  • 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
  • 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Beoordeling

Onderhavige ontwikkeling betreft de realisatie van 9 gestapelde en 14 grondgebonden woningen. Gesteld kan worden dat dit plan in verhouding tot de wettelijke ondergrens voor onderzoek, gelegen op de bouw van 1500 woningen, niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2019 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende wegen betreffen de Vlierdenseweg en de Liesselseweg. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2021 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze wegen ruimschoots onder de europese grenswaarden. Daarmee kan worden gesteld dat met betrekking tot luchtkwaliteit een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied is gegarandeerd.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling. Binnen het plangebied is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Geurhinder en veehouderijen

Toetsingskader

Voor veehouderijen is het beleid ten aanzien van het aspect geur vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) die op 1 januari 2007 in werking is getreden. Bij nieuwe planologische projecten in het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient te worden gekeken naar de aanvaardbaarheid van deze plannen in verband met omliggende geurbronnen, de zogenaamde omgekeerde werking. In de wet zijn normen bepaald die de maximale geurbelasting op een gevoelig object bepalen. Als de geuremissie van een dier niet bekend is (geen geuremissiefactoren vastgesteld), stelt de wet minimumafstanden tussen veehouderij en geurgevoelig object. Als die geuremissie wel bekend is, dan moet de geurbelasting worden berekend met contouren. De emissie van geurstoffen uit een veehouderijbedrijf wordt uitgedrukt in geureenheden (OUÅ of OUÅ/S). Hiervoor zijn emissiefactoren vastgelegd in de Regeling geurhinder en veehouderij. De berekende geurbelasting wordt getoetst aan de norm (de maximale belasting die het bedrijf mag veroorzaken). Gemeenten mogen, binnen bepaalde bandbreedten, van deze wettelijke normen afwijken als er een gebiedsvisie is opgesteld en een geurverordening is vastgesteld. De gemeente Deurne beschikt in dit verband over een eigen Geurverordening, waarin de normen ten aanzien van geurhinder en veehouderijen zijn vervat, genaamd de 'Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Deurne houdende regels omtrent geurhinder en veehouderij (Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Deurne 2015)'.

Beoordeling

Op grond van de gemeentelijke geurverordening bedraagt de maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object in het plangebied 1,0 Ou. Deze waarde wordt niet overschreden, zo getuigt ook de kaart 'Achtergrond geurbelasting' van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant. Daarmee is ter plaatse van het plangebied sprake van een goed woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202210-C001_0016.png"

Uitsnede kaart 'Achtergrond geurbelasting' van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant, met het plangebied aangeduid door middel van een rode ster.

Conclusie

Het aspect geurhinder vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.1.4 Milieuzonering

Toetsingskader

Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-brochure) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).

Beoordeling

De VNG-publicatie onderscheidt twee omgevingstypen: rustige woonwijk/rustig buitengebied en gemengd gebied. Het plangebied ligt in een gebied dat kan worden gekenmerkt als 'rustige woonwijk'. Onderhavig bestemmingsplan maakt de bouw van woningen mogelijk, waardoor ter plaatse gevoelige functies worden toegevoegd. Bij de beoordeling van een project voor de realisatie van een gevoelige functie moet enerzijds beoordeeld worden of de ontwikkeling geen gevolgen heeft voor de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijvigheid. Anderzijds moet getoetst worden of ten aanzien van de milieubelasting van deze bedrijvigheid een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

De woningen binnen het plangebied bevinden zich nabij de richtafstand van enkele omliggende bedrijven. Onderstaande tabel geeft hier een overzicht van. Hierbij is gemeten vanaf de grens van de inrichtingen tot de uiterste bouwgrens waarbinnen milieugevoelige objecten kunnen worden gerealiseerd.

Sint Jozefstraat 77 Deurne
Inrichting Locatie Max. milieucategorie Richtwaarde VNG Afstand tot plangebied
Zonnepark met tranformator Zonnepark met transformator 2 30 meter 40 meter
Detailhandel Ferdinand Bolstraat 2 1 10 meter 40 meter
Tegelhandel Ferdinand Bolstraat 24a 1 10 meter 65 meter
Onderwijsinstelling Vloeieindsedreef 1 2 30 meter 95 meter
Bedrijventerrein Liesselseweg e.o. 3.2 100 meter 300 meter

Zoals blijkt uit de tabel kan aan alle richtafstanden worden voldaan. Daarmee is een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied gewaarborgd en belemmert onderhavig planvoornemen omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering. Bovendien zal met het planvoornemen sprake zijn van de beëindiging van een zalencentrum, hetgeen van positieve invloed is op het woon- en leefklimaat ter hoogte van omliggende bestaande woningen.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering.

4.1.5 Externe veiligheid

Inrichtingen en externe veiligheid

Toetsingskader

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn o.a. standaardafstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico (PR). Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. In artikel 1 van het Bevi wordt toegelicht wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.

Specifiek voor LPG-tankstations is tevens de 'circulaire effectafstanden LPG-tankstations' relevant. Met deze circulaire wordt een handreiking gegeven ten behoeve van de beoordeling van externe veiligheid van LPG-tankstations. Daarbij staat het rekening houden met effectafstanden centraal en wordt aangesloten bij hetgeen geregeld is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). In de circulaire wordt het bevoegd gezag verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 60 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten. Dit wil zeggen dat deze afstand in beginsel aangehouden moet worden, maar dat gemotiveerd afwijken is toegestaan door het treffen van veiligheidsmaatregelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202210-C001_0017.png"

Uitsnede van de risicokaart. Met de gele ster is globaal het plangebied geduid. Bron: risicokaart.nl, 2021.

Beoordeling

Om te bepalen of er in de directe omgeving bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, is de risicokaart geraadpleegd. De dichtstbijzijnde inrichting met een potentieel veiligheidsrisico betreft een inrichting met een LPG-installatie gelegen aan de Leembaan 55. De afstand van het plangebied tot de terreingrens van deze inrichting bedraagt circa 610 meter. Gelet op deze afstand wordt voldaan aan de effectafstand van 60 meter tussen een LPG-tankstation en een (beperkt) kwetsbaar object. Voor het plaatsgebonden risico gelden op grond van artikel 5, lid 3 Bevi jo. artikel 2 Revi vaste afstanden tot (beperkt) kwetsbare objecten. Dit betreft in onderhavig geval een contour van 25 meter tot het LPG-vulpunt en LPG-reservoir en 15 meter tot de LPG-afleverinstallatie. Het plangebied ligt niet binnen deze contouren, derhalve is het plaatsgebonden risico niet van invloed op onderhavig initiatief. Het groepsrisico wordt niet bepaald aan de hand van vaste contouren. De noodzaak tot verantwoording van het groepsrisico wordt bepaald aan de hand van de vraag of de toevoeging van (beperkt) kwetsbare objecten is gelegen binnen het invloedsgebied van de inrichting. Voor LPG-tankstations geldt een invloedsgebied van 150 meter, gerekend vanaf het LPG-vulpunt en LPG-reservoir. Onderhavig plangebied is gelegen op 660 meter afstand tot dit invloedsgebied. Deze inrichting heeft derhalve geen invloed op onderhavig planvoornemen.

Uit de risicokaart blijkt voorts dat het plangebied binnen het invloedsgebied ligt van Driessen United Blenders aan de Volstraat 5a. Op basis van de risicokaart is bepaald dat het plangebied op een afstand van circa 700 meter van de inrichtingsgrens van Driessen United Blenders ligt. Het invloedsgebied van de inrichting bedraagt 1.536 meter en ligt hierdoor over het plangebied. Uit de rapportbeschrijving bij de risicokaart blijkt dat het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar niet buiten de inrichtingsgrens ligt. Er is geen sprake van een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico.

Gezien het aantal woningen is de veiligheidsregio Brabant Zuidoost om een maatwerkadvies gevraagd. In afwijking van het beleid is het standaardadvies op deze locatie van toepassing verklaard. Gezien de grote afstand tot de risicobron (+/- 700 meter) en de geringe overschrijding van de 50 personencriterium is maatwerk niet noodzakelijk. Ten aanzien van zelfredzaamheid, bereikbaarheid, bluswatervoorzieningen, ventilatie en risicocommunicatie adviseert de veiligheidsregio het volgende.

Op deze locatie worden geen personen toegelaten die van zichzelf beperkt zelfredzaam zijn (zoals ouderen in een verzorgingstehuis of een kinderdagverblijf). Zelfredzaamheid speelt daarom geen noemenswaardige rol.

De toegangsweg dient te voldoen aan de eisen zoals opgenomen de handreiking bluswater en bereikbaarheid van de VRBZO. Dit houdt in dat de weg minimaal 3,25 meter breed moet zijn met minimaal 3,5 meter vrije ruimte. De doorgangshoogte minimaal 4,2 meter moet bedragen. Eventueel dienen bomen bijgesnoeid te worden als niet aan dit hoogtecriterium kan worden voldaan. De weg dient een minimale asbelasting van 11,5 ton aan te kunnen en een totaalgewicht van 30 ton.

Aangezien de locatie in bestaand stedelijk gebied is gelegen zijn de bluswatervoorzieningen op orde. Er hoeft geen voorziening in het kader van bluswater te worden aangelegd.

Indien mechanische ventilatie wordt aangebracht dient deze te kunnen worden uitgezet conform het bouwbesluit. Tevens dient de aanzuiging van de ventilatie van de risicobron af te worden gepositioneerd (dus richting het westen).

Aansluiting kan worden gezocht bij de landelijke risicocommunicatie. Gemeente Deurne sluit aan bij NL-alert.

Conclusie

Het aspect inrichtingen en externe veiligheid vormt daarom geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

Transport en externe veiligheid

Toetsingskader

Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), als in werking per 1 april 2015. Bij het besluit horen grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor het Basisnet Weg geldt dat daar waar in de tabel van bijlage 2 van het Bevt de afstand '0' is vermeld het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.

Beoordeling

Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante transportassen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van een (spoor)weg waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De meest nabije transportroute waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt betreft de spoorlijn Eindhoven-Venlo. Het invloedsgebied van deze spoorlijn reikt niet tot het plangebied.

Er hoeven geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik binnen het plangebied door transport van gevaarlijke stoffen.

Conclusie

Het aspect transport en externe veiligheid is geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

Buisleidingen en externe veiligheid

Toetsingskader

Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geschiedt aan de hand van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), als in werking getreden per 1 januari 2011. Ten aanzien van het Bevb bestaat de noodzaak om een ruimtelijke reservering op te nemen voor het plaatsgebonden risico en een verantwoording van het groepsrisico van relevante buisleidingen. Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. Dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6 contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.

Beoordeling

Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante buisleidingen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Uit de risicokaart blijkt dat de dichtstbijzijnde hogedruk buisleiding is gelegen op een afstand van circa 1,2 kilometer. Gelet op de ruime afstand van de buisleiding tot het plangebied vormt de ligging van de leiding geen belemmering voor onderhavig voornemen.

Conclusie

Het aspect buisleidingen en externe veiligheid is geen belemmering voor onderhavig plan.

4.1.6 Kabels en leidingen

Toetsingskader

De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant in verband met onderhoud, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer.1

  1. a. hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
  2. b. buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  3. c. buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  4. d. buisleidingen met een diameter van 400 mm of meer buiten de bebouwde kom;
  5. e. buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico's met zich meebrengen voor mens en/of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken.2

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202210-C001_0018.png"

Beoordeling

Ter plaatse van het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Indien nodig zal in een later stadium van onderhavig project een KLIC-melding worden uitgevoerd.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.

4.1.7 Bezonning

Toetsingskader

Bij bezonning bij ruimtelijke plannen gaat het om voldoende zon op de gevel en om schaduwwerking. Nieuwbouw kan schaduw veroorzaken op de openbare ruimte of tuinen van omwonenden. Voorkomen moet worden dat de schaduw te veel toeneemt. Sommige functies hebben juist een goede bezonning nodig, zoals tuinen, terassen of speelplekken.

Er is geen wet- en regelgeving voor bezonning. De meeste gemeenten, waaronder de gemeente Deurne, hanteren de TNO-norm. Bezonningsdiagrammen geven inzicht in de bezonning van de gevels en (extra) schaduw op de omgeving.

TNO kent een 'lichte' en een 'strenge' norm:

  • De 'lichte' TNO-norm: ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari – 21 oktober (gedurende 8 maanden ) in midden vensterbank binnenkant raam.
  • De 'strenge' TNO-norm: ten minste 3 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode 21 januari – 22 november (gedurende 10 maanden) in midden vensterbank binnenkant raam.

Deze normen worden alleen toegepast op gevels die zon kunnen ontvangen. Noordgevels ontvangen immers - hoogbouw of niet - nooit direct zonlicht.

Beoordeling

Marquart Architecten hebben een bezonningstudie vervaardigd. Deze studie is opgenomen als bijlage 8 van de toelichting. Uit de bezonningstudie blijkt dat wordt voldaan aan de 'lichte' TNO-norm. Dat wil zeggen dat ter plaatse van de percelen Sint-Jozefstraat 75 en 75a ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari - 21 oktober (gedurende 8 maanden) in het midden van vensterbank het raam binnenschijnen. Dit is zelfs het geval op 21 december tussen 12 en 14 (westelijke gevels - voorzijden woningen Sint-Jozefstraat 75 en 75a).

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect bezonning geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.

4.2 Ecologie

4.2.1 Gebiedsbescherming

Toetsingskader

De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen. De gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in hoofdstuk 2 van de Wnb.

Beoordeling

Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied betreft ‘Deurnsche Peel & Mariapeel', dat is gelegen op een afstand van circa 5,4 km van het plangebied. Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten kunnen schade ondervinden wegens diverse aspecten, zoals verdroging, oppervlakteverlies, verontreiniging, versnippering, optische verstoring, verzuring en vermesting. Daar het plangebied niet grenst aan een Natura 2000-gebied of een beschermd natuurmonument, is van directe schade geen sprake. Wel bestaat de kans op indirecte schade ten gevolge van depositie van stikstof afkomstig van het plangebied.

Om inzichtelijk te maken of er negatieve effecten optreden als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling is een voortoets stikstof uitgevoerd. De rapportage van deze berekening, opgesteld door De Roever Omgevingsadvies met behulp van AERIUS, is opgenomen in Bijlage 2 bij de toelichting. Daarbij is de stikstofdepositie uit de bouwfase en gebruiksfase inzichtelijk gemaakt.

Uit de berekeningen van de bouwfase en berekening van de gebruiksfase kan worden geconcludeerd dat er als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling geen rekenresultaten op Natura2000-gebieden naar voren komen die hoger zijn dan 0,00 mol/ha/jaar. Onderhavige ontwikkeling heeft derhalve met zekerheid geen mogelijk effect tot gevolg op de Natura 2000-gebieden.

Conclusie

Met de Aerius-berekening is aangetoond dat het planvoornemen in de sloop-, bouw- en gebruiksfase geen significant negatieve effecten heeft op omliggende Natura2000-gebieden. Het aspect gebiedsbescherming vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.2.2 Soortenbescherming

Toetsingskader

Het beschermingsregime betreffende soorten (flora en fauna) is opgenomen in hoofdstuk 3 van de Wnb. De verbodsbepalingen zijn hierbij afhankelijk gesteld van de soort (en daarmee de opname van die soort op de diverse lijsten) en de voorgenomen handelingen. Bovendien is een algemeen geldende zorgplicht opgenomen om handelingen achterwege te laten of maatregelen te treffen, om te voorkomen dat nadelige gevolgen ontstaan voor in het wild levende dieren en planten.

Conform de Wet natuurbescherming is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied. Vanuit die kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Wnb. Conform vaste jurisprudentie kan een plan worden vastgesteld indien aannemelijk wordt gemaakt dat het aspect flora en fauna niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Beoordeling

Door Veldbiologische Werken is een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. De rapportage daarvan is als Bijlage 3 gevoegd bij deze toelichting. Het onderzoek heeft tot doel om in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig zijn die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve gevolgen kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep.

Uit de bevindingen van het veldonderzoek, het literatuur- en bronnenonderzoek en toetsing van de resultaten van dit onderzoek aan de Wet natuurbescherming en de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant, blijkt dat de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden niet wetsovertredend zijn.

Voor alle soortgroepen valt het redelijkerwijs uit te sluiten dat de geplande ingreep een overtreding vormt t.a.v. de Wet natuurbescherming dan wel Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant, mits wordt voldaan aan de in de rapportage beschreven en onderstaande voorwaarden.

In algemene zin moet ook de Zorgplicht in acht worden genomen. Deze Zorgplicht geldt met name ten aanzien van broedgevallen van alle vogelsoorten. Aangezien alle vogels tijdens het broeden zijn beschermd, kunnen werkzaamheden tijdens het broedseizoen leiden tot een overtreding van de Wet natuurbescherming. Waarbij wordt opgemerkt dat er geen vaste periode in het jaar voor het broedseizoen kan worden aangegeven. Ook tijdens de werkzaamheden dient regelmatige controle op aanwezigheid van broedende vogels plaats te vinden. Voorkom verstoring van nesten bij aan- en afvoer van materieel.

Voor aanvang van de werkzaamheden dient het plangebied gecontroleerd te worden op aanwezigheid van broedende vogels en egel. Voorkom plasvorming of anderszins stagnerend water op het perceel. Voorkom opslag van materialen waaronder dieren kunnen gaan verblijven. Als egels worden waargenomen dienen zij zichzelf in veiligheid te kunnen brengen.

Indien een soort die niet in deze rapportage wordt genoemd in het terrein wordt geconstateerd bij aanvang van de werkzaamheden, dient hier passend op te worden gereageerd. Het is hierbij nodig om contact op te nemen met een ter zake deskundige en een maatregel toe te passen zodat de wet niet wordt overtreden.

Conclusie

Het aspect soortenbeschrming vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.3 Archeologie En Cultuurhistorie

4.3.1 Archeologie

Toetsingskader

In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. De uitgangspunten van dit verdrag dienen te worden vertaald in nationale wetgeving. In Nederland heeft deze vertaling plaatsgevonden in de Erfgoedwet, welke in werking is getreden op 1 juli 2016. Ten aanzien van het aspect 'archeologie' is in art. 9.1, lid 1 van de Erfgoedwet, welk artikel een deel van het overgangsrecht regelt, bepaalt dat tot het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt onder meer Hoofdstuk V, paragraaf 1 van de inmiddels vervallen Monumentenwet 1988 van toepassing blijft. In Hoofdstuk V, paragraaf 1 is vastgelegd dat een gemeente in de ruimtelijke besluitvorming (w.o. bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor planologisch afwijken) rekening dient te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (artt. 38a t/m 41 Monw 1988). Daartoe kan de gemeente in dat besluit regels stellen, bijvoorbeeld tot het doen van archeologisch onderzoek. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie (ECLI:NL:RVS:2011:BU7102, r.o. 2.9.7). Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop archeologische verwachtingswaarden zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.

Beoordeling

Op grond van de gemeentelijke archeologische beleidskaart valt het plangebied in verschillende verwachtingszones. Het westelijk deel valt in een gebied met een hoge archeologische verwachting (categorie 3). Het overige deel valt in een gebied met een middelhoge archeologische verwachting (categorie 4). Voor gebieden met een hoge archeologische verwachting geldt een vrijstelling voor archeologisch onderzoek bij graafwerkzaamheden tot 30 cm onder maaiveld en plangebieden met een omvang van minder dan 500 m². Voor gebieden met een middelhoge archeologische verwachting geldt een vrijstelling voor archeologisch onderzoek bij graafwerkzaamheden tot 30 cm onder maaiveld en plangebieden met een omvang van minder dan 2.500 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202210-C001_0019.png"

Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Deurne

Aangezien de archeologische vrijstellingsgrenzen (naar verwachting) worden overschreden is door ADC ArchoeProjecten een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Het rapport daarvan is als Bijlage 4 bij deze toelichting opgenomen.

Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten adviseert ADC ArcheoProjecten om voorafgaand aan de sloop van de funderingen van de bestaande bebouwing een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek (IVO-P). Het doel hiervan is het opsporen van archeologische vindplaatsen met naast vondststrooiing ook grondsporen en, indien aanwezig, het onderzoeken van de gaafheid, omvang, datering en conservering ervan. Daarnaast dient in het noordelijk deel van het plangebied (zone rondom de boringen 1 en 2), na het verwijderen van de aanwezige verharding en voorafgaand aan het proefsleuvenonderzoek, een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een karterend booronderzoek. Het karterend booronderzoek heeft als doel het opsporen van vindplaatsen met alleen vondststrooiing.

De exacte invulling van de werkzaamheden dient voorafgaand aan het veldonderzoek te worden vastgelegd in een door de bevoegde overheid goed te keuren Programma van Eisen (PvE). Indien de bodemingrepen ten behoeve van de nieuwbouw niet dieper reiken dan 30 cm –mv (ondiepste voorkomen van intacte dekzandafzettingen inclusief een veiligheidsmarge van 20 cm) kan worden afgezien van het proefsleuvenonderzoek.

Conclusie

De gronden krijgen een dubbelbestemming archeologie "Waarde - Archeologie Gematigd" en "Waarde - Archeologie Hoog". Bij een aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen wordt beoordeeld of archeologisch onderzoek benodigd is. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.3.2 Cultuurhistorie

Toetsingskader

In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden (artikel 3.1.6, lid 5 Bro). De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Beleid provincie

In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen, ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de provinciale cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) uit 2010. Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202210-C001_0020.png"

Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant, met het plangebied aangeduid met een gele ster.

Beoordeling

Het plangebied is gelegen in de regio ‘Peelrand’, zoals aangegeven op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant. De regio Peelrand is een zwak golvend dekzandlandschap dat als een hoefijzer rond het voormalige veengebied van de Peel ligt. Het westelijke gedeelte van de Peelrand is na de Tweede Wereldoorlog sterk verstedelijkt. Hier liggen grote plaatsen waaronder Deurne. Gezien de schaal en ligging van het plangebied gaat van het planvoornemen geen (nadelig) effect uit op de onderkende waarden van de Peelrand.

Op een lager schaalniveau is aan de hand van de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart te zien dat zowel de Sint Jozefstraat als de Jan Vermeerstraat zijn aangeduid als lijn van redelijk hoge waarde. De laanbeplanting aan de Sint Jozefstraat, voor zover gelegen ten zuiden van de Jan Vermeerstraat, is aangeduid als historisch groen. Het planvoornemen leidt niet tot wijzigingen aan deze historische structuren.

Conclusie

Het planvoornemen doet geen afbreuk aan cultuurhistorische waarden binnen of in de nabije omgeving van het plangebied.

4.4 Water

Toetsingskader

In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.

Beleid provincie Noord-Brabant

Vigerend is het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) van 18 december 2015. Het PMWP is de structuurvisie voor onder andere het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat de verplichte onderdelen vanuit de Europese kaderrichtlijn Water. Behalve dat het PMWP de uitgangspunten aangeeft voor het waterbeleid van waterschappen en gemeenten, toetst de provincie aan de hand van dit plan ook of de plannen van de waterschappen passen in het provinciale beleid. Als algemene uitgangspunten zijn onder andere te noemen de scheiding van relatief schone en vuile waterstromen en het benutten van mogelijkheden voor infiltratie en/of conservering van hemelwater.

Beleid Waterschap Aa en Maas

Het plangebied is gelegen binnen het stroomgebied van waterschap Aa en Maas. De visie van waterschap Aa en Maas is vervat in het Waterbeheerplan 2016 - 2021 en kent een geldigheid vanaf 22 december 2015 tot en met 21 december 2021. Het waterschap laat zich bij het waterbeheer leiden door zijn missie: 'Het ontwikkelen, beheren en in stand houden van gezonde, robuuste en veerkrachtige watersystemen, die ruimte bieden aan een duurzaam gebruik voor mens, dier en plant in het gebied, waarbij de veiligheid is gewaarborgd en met oog voor economische aspecten'. De doelen op hoofdlijnen voor de periode 2016 - 2021 betreffen:

  • Via optimaal beheer en onderhoud de huidige dienstverlening in stand houden;
  • Zorgen voor een veilig en bewoonbaar beheergebied;
  • Zorgen voor voldoende water en een robuust watersysteem;
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit (schoon water);
  • Zorgen voor gezond en natuurlijk water.

De genoemde doelen zijn doorvertaald in diverse beleidsdocumenten, waaronder de keur. De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord-Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015. In de nieuwe keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:

  1. a. het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m2 is, of;
  2. b. de toename van verhard oppervlak maximaal 2.000 m2 is, of;
  3. c. de toename van verhard oppervlak bestaat uit een groen dak.
  4. d. de toename aan verhard oppervlak tussen 2.000 m2 en 10.000 m2 is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel:

Benodigde retentiecapaciteit (in m3) = toename verhard oppervlak (in m2) x gevoeligheidsfactor x 0,06

Beleid gemeente Deurne

Het waterbeleid van de gemeente Deurne is vervat in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) Deurne 2019-2023 d.d. 17 oktober 2018. Het opstellen van een GRP is, tot de komst van de Omgevingswet, een wettelijke verplichting. Vooruitkijken is essentieel in waterbeheer. Het GRP beweegt mee met de trends en ontwikkelingen binnen dit vakgebied. Zo is er sprake van meer extreme neerslag door klimaatverandering, een veranderende verhouding tussen overheid en burgers en verandering in wetgeving. Naast het inspelen op nieuwe ontwikkelingen is er de opgave om de rioolbeheertaken te blijven vervullen. De aanleg van riolering en afvalwaterzuivering heeft enorm bijgedragen aan de volksgezondheid. Een belangrijke taak blijft dan ook het in stand houden van ons systeem van inzamelen en transporteren van afvalwater en regenwater. In het GRP wordt de opgave voor de komende planperiode in beeld gebracht en aangegeven op welke wijze hier strategisch invulling aan wordt geven. Het GRP vormt tevens de basis voor de ontwikkeling van onze rioolheffing.

Sinds 2008 ligt de eerste verantwoordelijkheid voor het verwerken van grond- en regenwater bij de perceeleigenaar. Daarvoor lag deze verantwoordelijkheid vooral bij gemeenten en vond verwerking van grond/regenwater plaats in de openbare ruimte. Gemeenten hebben beleidsvrijheid om hier een eigen invulling aan te geven.

Nieuwbouw kan tot een toename leiden van afvoerend oppervlak en daardoor versnelde afvoer van regenwater. Het risico op wateroverlast neemt hierdoor toe. Bij nieuwbouw is er vaak nog voldoende ruimte en flexibiliteit om water te bergen en de openbare ruimte waterproof in te richten. Gestreefd wordt naar robuuste watersystemen, waarbij het regenwater bij voorkeur zoveel als mogelijk zichtbaar en bovengronds wordt verwerkt. Waar mogelijk wordt de bodem benut voor het infiltreren van regenwater.

Als beleidsregel bij nieuwbouw wordt 60 mm berging van regenwater gehanteerd in de boven- en/of ondergrond en, binnen het plangebied, over het totaal aanwezige verhard oppervlak. Het is aan de ontwikkelende partij om aantoonbaar te maken als deze eis niet haalbaar is. Dan is maatwerk nodig. Het waterschap hanteert deze bergingseis ook, maar pas vanaf een verhard oppervlak van 500 m2. Deze bergingseis wordt vastgelegd in nieuwe bestemmingsplannen. Voor ontwikkelingen binnen bestaand gebied wordt de bergingseis vastgelegd in een afkoppelverordening. Binnen deze verordening worden gebieden aangewezen waar de bergingseis wordt opgelegd.

Beoordeling

Het beleid van de gemeente Deurne gaat uit van de strengste norm en is daarmee bepalend voor de wateropgave. Dit houdt in dat 60 mm waterberging over het toekomstige verhard oppervlak binnen het plangebied moet worden gerealiseerd. Teneinde te onderzoeken welke mogelijkheden het plangebied daartoe biedt en wat de gevolgen van het initiatief zijn voor de waterhuishoudkundige situatie ter plaatste en in de omgeving, is door Aveco de Bondt de watertoets doorlopen. Het rapport daarvan is als Bijlage 5 bij de toelichting gevoegd.

Uitgaande van een verhard oppervlak van 4.675 m² bedraagt de waterbergingsopgave 280,5 m³ (60 mm per m²). Eventuele negatieve gevolgen voor het watersysteem als gevolg van deze ontwikkeling kunnen daarmee worden gemitigeerd:

  • In het plangebied wordt verhard oppervlak aangelegd in het kader van een herontwikkeling. De gemeente eist hierover een watercompensatie van 60 mm over het verhard oppervlak. In het ontwerp lijkt voldoende mogelijkheid en ruimte te zijn om de vereiste waterberging te creëren. De maatregelen moeten voorkomen dat er wateroverlast optreedt in en buiten het plangebied. Aandachtspunten zijn de lager gelegen noordelijke grens met de naastgelegen tuinen en de Jan Vermeerstraat.
  • Het plangebied leent zich relatief goed voor infiltratie van hemelwater vanwege een zandige bodem en relatief diep gelegen slechtdoorlatende leemlagen (> 2 m -mv).
  • Gebaseerd op de beschikbare gegevens is de verwachting dat de gebouwen voldoende hoog niveau gebouwd kunnen worden om de gewenste ontwateringsdiepte te behalen en (grond)wateroverlast te voorkomen. Om de lokale grondwaterstanden in het plangebied beter inzichtelijk te maken is het aan te raden om aanvullende grondwaterstandmetingen (met name in de winterperiode) en bodemdoorlatendheidsmetingen in het plangebied uit te voeren. Deze zijn benodigd voor de verdere onderbouwing en uitwerking van de ruimtelijke aanpassingen.
  • De nieuwe woningen zullen worden aangesloten op het bestaande vuilwaterriool middels een nieuw aan te leggen gescheiden hoofdriool onder de nieuwe toegangsweg.
  • Mogelijk kan het hemelwaterriool uitgevoerd worden als IT-riool, waardoor infiltratie en in tweede instantie waterafvoer gecombineerd kunnen worden.
  • Er spelen geen waterbelangen in het plangebied die vergunningsplichtig zijn. Het lozen van vuilwater vanuit de nieuwe woningen geschiedt in overeenstemming met het gemeentelijke beleid.

Conclusie

Een voorwaardelijke verplichting is opgenomen in de regels en de verbeelding om de realisatie van voldoende hemelwater binnen het plangebied juridisch te borgen. Het aspect water is op voldoende wijze verankerd in het bestemmingsplan.

4.5 Verkeerskundige Aspecten

4.5.1 Verkeer

Teneinde de verkeersgeneratie te bepalen die gepaard gaat met de nieuwbouw, dienen de kengetallen uit de ASVV 2012 van het CROW te worden geraadpleegd. Het plangebied is, op basis van de 'Regeling parkeernormen Deurne 2019' van de gemeente Deurne, gelegen in de rest bebouwde kom van Deurne en te typeren als niet stedelijk.

In de beoogde situatie is sprake van de volgende woningtypen en de daaraan verbonden maximale voertuigbewegingen per etmaal (vpe):

Woningtype koop of huur vpe / woning vpe totaal
4 twee-onder-een-kap-woningen koop, 2/1 kap 8,2 34,4
6 rijwoningen koop, tussen/hoek 7,8 46,8
4 patiowoningen koop, tussen/hoek 7,8 31,2
9 appartementen koop, etage 7,8 70,2
Totaal 184,2 vpe

In totaal genereert het plan 184,2 vpe. In de huidige situatie is sprake van een zalencentrum met bedrijfswoning. Voor een zalencentrum zijn geen verkeersgeneratiecijfers beschikbaar, maar kan worden aangesloten bij de functie 'buurt- en dorpscentrum'. Een dergelijke functie genereert maximaal 79,4 vpe per 100 m² bvo. Het zalencentrum heeft een oppervlakte van 1.153 m², waarvan circa 65 m² behoort tot de woning. De resterende circa 1.088 m² aan bvo resulteert in een verkeersgeneratie van circa 864 vpe. Dit aantal kan als een worstcase scenario worden beschouwd. In werkelijkheid wordt het zalencentrum niet dagelijks door zoveel mensen per auto bezocht. Desalniettemin kan worden gesteld dat in vergelijking met de huidige situatie ten gevolge van het plan sprake zal zijn van een (aanzienlijke) afname aan verkeersbewegingen. Verkeersoverlast wordt derhalve niet verwacht.

4.5.2 Parkeren

Toetsingskader

Met de inwerkingtreding van de “Reparatiewet BZK” op 29 november 2014 is het verplicht om het parkeren te reguleren middels de bestemmingsregeling. In de bestemmingsregeling kan worden opgenomen dat bij aanvraag om omgevingsvergunning (voor het bouwen en / of afwijken) dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de van toepassing zijnde parkeernormen. In het kader van 'een goede ruimtelijke ordening' dient echter al bij vaststelling van een bestemmingsplan inzichtelijk te worden gemaakt dat redelijkerwijs in de aldus benodigde parkeerplaatsen feitelijk duurzaam kan worden voorzien (ECLI:NL:RVS:2017:1036, r.o. 5.3). Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door het geldende parkeerbeleid.

Beoordeling

Door de gemeente Deurne zijn in de 'Regeling parkeernormen Deurne 2019' d.d. 26 november 2019 parkeernormen gesteld waarbij zoveel mogelijk aansluiting is gezocht bij de parkeernormen zoals die zijn gesteld in de destijds geldende publicatie van het CROW. De regeling maakt onderscheid in 3 zones: centrum Deurne en aanliggende woongebieden (matig stedelijk, centrum), de rest van de kern Deurne en Liessel, Vlierden, Helenaveen en Neerkant (matig stedelijk, schil) en het buitengebied (niet stedelijk). Voor elk gebied gelden de gemiddelde kencijfers. Voor koopwoningen gelden de navolgende parkeernormen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202210-C001_0021.png"

Het plangebied valt in zone 2 (rest kern Deurne).

Woningtype parkeernorm aantal woningen aantal benodigde parkeerplaatsen
twee-onder-een-kap-
woningen
2,0 4 8,0
6 rijwoningen 1,8 6 10,8
4 patiowoningen 1,8 4 7,2
9 appartementen 1,7 9 15,3
Totaal 41,3 (= 42)

Het aantal beschikbare parkeerplaatsen binnen het plangebied bedraagt:

  • parkeerplaatsen op eigen terrein (twee-onder-een-kapwoningen en patiowoningen): 9,2
  • parkeerplaatsen in de openbare ruimte: 33

In totale aantal parkeerplaaten binnen het plangebied bedraagt daarmee 42,2, hetgeen voldoende is om te voorzien in de parkeerbehoefte van 42 parkeerplaatsen.

Conclusie

Binnen het plangebied en in de openbare ruimte is voldoende parkeergelegenheid aanwezig om te kunnen voldoen aan de gemeentelijke parkeernorm. Realisatie van de benodigde parkeerplaatsen is gewaarborgd in de regels.

4.6 Milieueffectrapportage En Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:

  1. 1. Plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige besluiten (boven de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.);
  2. 2. Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000 gebieden;
  3. 3. Plannen en activiteiten die o.g.v. een provinciale milieuverordening zijn aangewezen als MER-plichtig.

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.

Op 7 juli 2017 is opnieuw een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat het bevoegd gezag dient te beoordelen of het noodzakelijk is om een milieueffectrapportage op te stellen.

Beoordeling

Met het onderhavige planvoornemen is er sprake van de nieuwbouw van woningen. Dit betreft geen activiteit die voorkomt op de C-lijst. Wat betreft het eerste criterium geldt er derhalve geen plicht tot het opstellen van een MER. De activiteit komt wel voor op de D-lijst, namelijk onder categorie D 11.2, de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. De grenswaarde betreft hier gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op o.a. een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat. Het initiatief heeft betrekking op de realisatie van 23 woningen (netto toevoeging van 22 woningen). Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling ver beneden de drempelwaarde uit de D-lijst ligt zoals opgenomen in het Besluit m.e.r. Er geldt derhalve geen verplichting tot het uitvoeren van een formele m.e.r.-beoordeling, waardoor enkel een vormvrije m.e.r.-beoordeling resteert. Door middel van de toetsing aan de overige milieuaspecten in dit hoofdstuk heeft een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden. Hieruit zijn geen belangrijke nadelige milieugevolgen gebleken, waaruit bovendien geconcludeerd kan worden dat er geen noodzaak is tot het opstellen van een MER.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen in de door het bevoegd gezag beoordeelde aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling. Besloten is dat de noodzaak tot het opstellen van een milieueffectrapportage ontbreekt.

Ten aanzien van het tweede criterium inzake een mogelijke MER-plicht, geldt dat er bij onderhavige situatie geen sprake is van een plan waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Onderhavige ontwikkeling heeft met zekerheid geen mogelijk significant effect op de Natura 2000-gebieden.

Ten aanzien van het derde criterium geldt dat onderhavige activiteit niet is gelegen in een gebied waar op basis van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant een MER-plicht geldt.

Conclusie

Zoals beschreven is er bij onderhavig project geen sprake van een verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. of de Provinciale milieuverordening. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling volgt dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is dus voldaan aan de wettelijke verplichtingen hieromtrent.

Hoofdstuk 5 Economische Uitvoerbaarheid

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.

5.2 Kostenverhaal

Toetsingskader

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van een of meer woningen en de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.

Beoordeling en conclusie

Het voorliggende initiatief betreft de realisatie van 9 appartementen en 14 grondgebonden woningen, derhalve is het plan exploitatieplanplichting. In het onderhavige geval wordt het kostenverhaal anderszins verzekerd. De initiatiefnemer sluit met de gemeente Deurne een anterieure overeenkomst af, waarin de verantwoordelijkheid voor gemaakte kosten wordt vastgelegd, zoals plankosten en kosten voor bovenwijkse voorzieningen. De exploitatie is op deze manier anderszins verzekerd.

De uitvoering van een bodemsanering is noodzakelijk. De saneringskosten zijn ingecalculeerd in de projectkosten. De uitvoerbaarheid van het plan is daarmee aangetoond.

Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet

6.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bespreekt de wijze waarop het ruimtelijk en functioneel beleid voor het plangebied in het bestemmingsplan is vertaald. Bij het opstellen van de juridische regeling heeft het uitgangspunt centraal gestaan dat er een regeling geboden wordt die de ontwikkeling van het plangebied mogelijk maakt.

6.2 Opbouw Van De Regels

Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De regels zijn zodanig opgesteld dat wordt aangesloten bij de binnen de gemeente Deurne gehanteerde bestemmingsplansystematiek voor woningbouwontwikkelingen.

De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken is gebaseerd op de huidige ruimtelijke situatie en de gewenste functies. Voorts sluit de opzet van de verbeelding aan op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).

De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het plangebied en de omliggende gebieden. De regels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.

In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.

6.3 Regels

6.3.1 Hoofdstuk 1 'Inleidende regels'

Artikel 1: Begrippen

In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor sommige begrippen worden in de SVBP2012 standaard omschrijvingen gegeven. Deze zijn overgenomen.

Artikel 2: Wijze van meten

In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

6.3.2 Hoofdstuk 2 'Bestemmingsregels'

Het stramien voor de bestemmingsplanregels is vastgelegd in de SVBP 2012. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • wijzigingsbevoegdheid.

Artikel 3: Woongebied

Deze bestemming is toegekend aan alle gronden binnen het plangebied en regelt zowel de woningen als de infrastructuur en groenvoorzieningen. Voor de plaats waar de woningen mogen worden gerealiseerd zijn bouwvlakken opgenomen. Specifiek aan het bouwvlak voor de appartementen is de bouwaanduiding ‘gestapeld’ toegekend. Voor de grondgebonden woningen zijn de bouwaanduidingen 'twee-aaneen', ‘aaneengebouwd’ of 'specifieke bouwaanduiding - patio' opgenomen. De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van de woningen zijn door middel van de maatvoeringsaanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’ geregeld. De voorgevellijn van de woningen is aangeduid met de figuur ‘gevellijn’. De woningen dienen in of evenwijdig aan deze lijn gebouwd te worden.

Artikel 4: Waarde - Archeologie Gematigd

De voor 'Waarde - Archeologie Gematigd' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende besluitvlakken, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

Artikel 5: Waarde - Archeologie Hoog

De voor 'Waarde - Archeologie Hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende besluitvlakken, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

6.3.3 Hoofdstuk 3 'Algemene regels'

Artikel 6: Anti-dubbeltelregel

In dit artikel wordt geregeld dat voor gronden die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.

Artikel 7: Algemene bouwregels

In dit artikel zijn onder andere regels opgenomen ten aanzien van ondergeschikte bouwonderdelen.

Artikel 8: Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels is een regeling omtrent strijdig gebruik opgenomen en zijn enkele bevoegdheden om af te wijken van de gebruiksregels opgenomen.

Artikel 9: Algemene afwijkingsregels

Op basis van dit artikel kan het bevoegd gezag onder voorwaarden afwijken van de bouwregels.

6.3.4 Hoofdstuk 4 'Overgangs- en slotregels'

Dit hoofdstuk omvat twee artikelen:

Artikel 10: Overgangsrecht

Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig bij een omgevingsvergunning worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.

Artikel 11: Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Inspraak, Overleg En Procedure

In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor dit voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.

7.1 Inspraak

De gemeente heeft de mogelijkheid om een voorontwerp van het bestemmingsplan ter inzage te leggen voor een inspraakperiode van zes weken. Dit inspraakmoment maakt geen onderdeel uit van de ‘formele’ procedure uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Ten behoeve van de onderhavige ontwikkeling heeft in het kader van de omgevingsdialoog op 8 september twee informatiemomenten plaatsgevonden. De verslaglegging daarvan is toegevoegd als bijlage.

7.2 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Het vooroverleg wordt gedurende de ontwerpprocedure gevoerd.

7.3 Zienswijzen

Het bestemmingsplan heeft voor de duur van 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn zienswijzen binnengekomen. De gemeente Deurne heeft de zienswijzen beantwoord in de daarvoor opgestelde Nota van Zienswijzen (zie bijlage 9). De ingekomen zienswijzen hebben geleid tot een gewijzigde vaststelling van het plan.

  • De bouwvlakken op de verbeelding zijn beperkt tot de ruimte die nodig is voor realisatie van de hoofdgebouwen. De bijgebouwen kunnen zowel binnen als buiten het bouwvlak kunnen worden gebouwd (3.2.3). In de planregels is geregeld dat hoofdgebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak zijn toegestaan (3.2.1). Het appartementengebouw is iets verder vanaf de belendende percelen gesitueerd.
  • In het kader van privacy wordt ter plaatse van het appartementengebouw, vanaf de tweede bouwlaag en hoger aan de noordzijde, een afscherming verplicht ter waarborging van voldoende privacy van het belendende perceel (3.2.2, lid d).
  • Een bezonningsstudie is aan het bestemmingsplan toegevoegd als bijlage. Op deze wijze is inzichtelijk gemaakt welke invloed het planvoornemen heeft op de bezonning van de percelen Sint-Jozefstraat 75 en 75a

Ambtshalve zijn (aanvullend) de volgende aanpassingen doorgevoerd:

  • Door het opnemen van een extra regel in de bouwregels wordt het bouwen van de patiowoningen in één bouwlaag gegarandeerd;
  • Door het opnemen van een nieuwe begripsbepaling voor 'huishouden' wordt aangesloten bij de standaardbegripsbepalingen voor bestemmingsplannen en ontstaat eenduidigheid in de planologisch-juridische regeling;
  • In de bouwregels is opgenomen dat de voorgevels van hoofdgebouwen in de aanduiding 'gevellijn' dienen te worden gebouwd. In het ontwerp was het bouwen in of evenwijdig aan de 'gevellijn' opgenomen.Op deze wijze wordt, in combinatie met het opnemen van een bouwvlak voor de woningen, voldoende afstand tot omliggende woningen en uitvoering van de gepresenteerde plannen gegarandeerd;
  • Artikel 3.2.1 lid f is aangescherpt door deze als volgt te formuleren:'er plaatse van de maatvoering 'maximum aantal woningen - m' mogen maximaal het op de verbeelding aangeduide aantal woningen worden gebouwd'. In het ontwerp bestemmingsplan was de zinsnede 'op de verbeelding' niet opgenomen;
  • De Aerius-berekening is geactualiseerd. Met deze Aerius-berekening is aangetoond dat het planvoornemen in de sloop-, bouw- en gebruiksfase geen significant negatieve effecten heeft op omliggende Natura2000-gebieden;
  • Met het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in artikel 8.7 voor waterberging wordt juridisch geborgd dat binnen het plangebied voldoende hemelwater kan worden geborgen conform hetgeen beschreven is in de toelichting.

Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 2 Aerius-calculatie

Bijlage 2 AERIUS-calculatie

Bijlage 3 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 3 Quickscan flora en fauna

Bijlage 4 Archeologisch Verkennend Booronderzoek

Bijlage 4 Archeologisch verkennend booronderzoek

Bijlage 5 Watertoets

Bijlage 5 Watertoets

Bijlage 6 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Bijlage 6 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling

Bijlage 7 Verslag Omgevingsdialoog

Bijlage 7 Verslag omgevingsdialoog

Bijlage 8 Bezonningstudie

Bijlage 8 bezonningstudie

Bijlage 9 Nota Van Zienswijzen

Bijlage 9 Nota van zienswijzen