KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Woongebied
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
2.3 Gebiedsgericht Beeldkwaliteitskader
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
4.2 Verkeer En Parkeren
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
4.4 Geur En Volksgezondheid
4.5 Archeologie
4.6 Cultuurhistorie
4.7 Geluid
4.8 Externe Veiligheid
4.9 Luchtkwaliteit
4.10 Kabels En Leidingen
4.11 Bodem
4.12 Water
4.13 Ecologie
4.14 Duurzaamheid
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
5.1 Wettelijke Eisen
5.2 Opzet Van De Bestemmingsregeling
5.3 Toelichting Op De Gehanteerde Bestemmingen
5.4 Toelichting Op De Algemene Regels
5.5 Toelichting Op De Overgangs- En Slotregels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Staat Van Bedrijven
Bijlage 2 Regeling Parkeernormen Deurne 2019
Bijlage 1 Vormvrije M.e.r.-beoordelingsnotitie
Bijlage 2 Onderzoek Geur En Volksgezondheid
Bijlage 3 Archeologisch Bureau- En Inventariserend Veldonderzoek
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Weg- En Industrielawaai
Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 6 Infiltratieonderzoek
Bijlage 7 Hemelwaternotitie
Bijlage 8 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 9 Bomen Effect Analyse
Bijlage 10 Notitie Stikstofdepositieonderzoeken
Bijlage 11 Aerius Projectberekening Realisatiefase
Bijlage 12 Aerius Extra Beoordeling Realisatiefase
Bijlage 13 Aerius Projectberekening Gebruiksfase
Bijlage 14 Aerius Extra Beoordeling Gebruiksfase
Bijlage 15 Verslag Bijeenkomst 6 Februari 2023
Bijlage 16 Nota Van Zienswijzen En Wijzigingen

Molenweg-Mgr. Berkvensstraat, Liessel

Bestemmingsplan - Gemeente Deurne

Vastgesteld op 25-03-2025 - vastgesteld

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.2 plan

Het bestemmingsplan Molenweg-Mgr. Berkvensstraat, Liessel met identificatienummer NL.IMRO.0762.BP202311-C001 van de gemeente Deurne.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aaneengebouwd

een blok van meer dan drie of meer aaneen gebouwde woningen inclusief de van dit blok deel uitmakende eind- of hoekwoningen.

1.6 afhankelijke woonruimte

een tijdelijke zelfstandige woonruimte in een deel van een hoofdgebouw, een aanbouw dan wel een vrijstaand bijgebouw bij een hoofdgebouw, waarin een tweede huishouden kan worden gehuisvest uit oogpunt van mantelzorg, welke tijdelijke woonruimte qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met het hoofdgebouw en gelegen is binnen een bestemming die wonen mogelijk maakt. Bedrijfsgebouwen of andere gebouwen die niet ten dienste staan van een woonfunctie vallen hier uitdrukkelijk niet onder.

1.7 ambachtelijk bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsmede het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van ter plaatse vervaardigde goederen verband houdend met het ambacht.

1.8 arbeidsmigranten

personen die hun vaste woon- en verblijfplaats niet in Nederland hebben maar die tijdelijk (maximaal één jaar), in Nederland verblijven, om hier betaalde werkzaamheden te verrichten.

1.9 archeologische waarden

waarden van een terrein in verband met de zich mogelijk daarin bevindende oudheidkundige zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en/of hun cultuurhistorische waarde.

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en / of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.11 bebouwingspercentage

een aangegeven gedeelte van het bouwperceel dat maximaal mag worden bebouwd.

1.12 bed & breakfast

recreatief nachtverblijf in de vorm van logies met ontbijt binnen bestaande gebouwen.

1.13 bedrijf aan huis

Een bedrijf of het bedrijfsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen kan worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.14 bedrijfsgebouw

Een gebouw dat dient voor de uitoefening van een of meer bedrijfsactiviteiten.

1.15 beroep aan huis

de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hieraan gelijk te stellen gebied, dat in een woning en daarbij behorende gebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, met uitsluiting van detailhandel;

1.16 bestaand

  1. a. bij bebouwing: bouwwerken zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een onherroepelijke omgevingsvergunning;
  2. b. bij gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel gebruik dat is toegestaan krachtens een onherroepelijke omgevingsvergunning.

1.17 bestaande woning

een woning die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestond of in uitvoering was krachtens een onherroepelijke bouwvergunning, thans omgevingsvergunning geheten, of een woning die nog gebouwd kan worden krachtens een onherroepelijke bouwvergunning of waarvoor de verleende bouwvergunning nog onherroepelijk wordt.

1.18 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.19 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.20 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.21 bijgebouw

een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw, dat door zijn ligging, constructie of afmeting ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw.

1.22 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.23 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.24 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.25 bouwperceelsgrens

een grens van een bouwperceel.

1.26 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.27 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.28 cultuurhistorische waarden

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarden gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.

1.29 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.30 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.31 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.32 dove gevel

  1. a. een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A) binnengeluidniveau, alsmede
  2. b. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

1.33 eigen bedrijf

hoofdvestiging inclusief eventuele nevenvestigingen en kan dus verschillende locaties betreffen.

1.34 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.35 escortbedrijf

een natuurlijk persoon, groep van personen en/of rechtspersoon die prostitutie aanbiedt, die uitgeoefend wordt op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte of woning.

1.36 evenement

voor publiek toegankelijke verrichting op, in ieder geval, het gebied van kunst, ontwikkeling, ontspanning, sport of vermaak, alsmede grootschalige herdenkingsplechtigheden, tentoonstellingen, optochten, kermissen, circussen, filmopnamen en feesten of daarmee gelijk te stellen activiteiten.

1.37 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.38 geschakeld hoofdgebouw

blokken van maximaal twee aaneengebouwde woningen, waarvan de hoofdgebouwen door middel van bijgebouwen aan elkaar gekoppeld zijn.

1.39 geschakelde woning

een woning waarvan het hoofdgebouw aan minimaal één zijde door middel van een aanbouw of aangebouwde overkapping aan een op een aangrenzend bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd.

1.40 GSM-installatie / UMTS-installatie

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gericht op het ontvangen en/of verzenden van telecommunicatiedataverkeer, met inbegrip van de daarbij behorende zijsprieten, schoteltjes, panelen en technische installatie(s).

1.41 GSM-mast / UMTS-mast

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop/waarbij een (of meer) GSM-installaties / UMTS-installaties kan (kunnen) worden geplaatst.

1.42 grootschalige huisvesting

huisvesting van meer dan 10 personen.

1.43 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.44 huishouden

een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren, waar bij een gemeenschappelijke huishouding sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan (kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen); indien sprake is van één persoon, spreekt men eveneens van een (zij het éénpersoons) huishouden.

1.45 huisvesting arbeidsmigranten

  1. a. structurele huisvesting: het huisvesten van arbeidsmigranten over een aaneengesloten periode van zes maanden of meer per kalenderjaar;
  2. b. tijdelijke huisvesting: het huisvesten van arbeidsmigranten voor een periode van maximaal zes maanden per kalenderjaar ten behoeve van de eigen bedrijfsvoering.

1.46 internetwinkel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen via internethandel, met dien verstande dat producten per post aan de koper worden verzonden en ter plaatse geen sprake is van fysiek klantcontact.

1.47 kamerverhuur

het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij het kenmerk is dat de kamerhuurder ter plaatse het hoofdverblijf heeft.

1.48 logies

het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij de betreffende persoon/personen het hoofdverblijf elders heeft.

1.49 staat van bedrijfsactiviteiten

De lijst van de bedrijven, bevattende basisinformatie voor milieuzonering, zoals deze is opgenomen als Bijlage 1, behorende bij deze regels.

1.50 mantelzorg

het op basis van vrijwilligheid en buiten organisatorisch verband bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak.

1.51 nevenactiviteit

activiteiten die in ruimtelijke en bedrijfseconomische zin een ondergeschikt bestanddeel vormen van de totale bedrijfsactiviteiten op een bouwperceel.

1.52 nieuwe woning

een woning / wooneenheid die wordt toegevoegd aan de bestaande woningvoorraad. Ter verduidelijking: de herbouw van een woning valt hier niet onder; wel een woning die ontstaat door woningsplitsing.

1.53 nok

het hoogste gedeelte van een dak met hellende vlakken, te weten waar beide hellende vlakken elkander snijden;

1.54 Normenset Keurmerk SNF

de door Stichting Normering Flexwonen vastgestelde norm voor de huisvesting van arbeidsmigranten (versie 8.0, d.d. 1 september 2019) met dien verstande dat indien voornoemde normenset wordt gewijzigd, een aanvraag moet voldoen aan de nieuwe normen.

1.55 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals bijvoorbeeld transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.56 openbaar toegankelijk gebied

openbaar toegankelijk gebied: weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.57 opslag

het opslaan van materialen en materieel met de bedoeling en op een dergelijke wijze, dat men later hier weer over kan beschikken.

1.58 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.

1.59 operator/provider

aanbieder van een mobiel netwerk.

1.60 perceelsgrens

een grenslijn tussen bouwpercelen onderling.

1.61 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.62 roaming

het gebruik van (delen van) het mobiele netwerk van een andere operator/provider.

1.63 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotischpornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, een parenclub of sekstheater, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.64 site sharing

het gezamenlijk door twee of meer operators/providers gebruik maken van een GSM-mast.

1.65 standplaats

het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel. Een standplaats wordt dagelijks verwijderd en is geen bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning bouwen nodig is.

1.66 twee-aaneen

blokken van twee aaneengebouwde hoofdgebouwen.

1.67 voorgevel

de gevel van een gebouw, die is gekeerd naar de weg of het openbaar gebied waarop het bouwperceel overwegend georiënteerd is (bij een hoekperceel is er slechts sprake van één voorgevel).

1.68 voorgevellijn

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.69 voorste perceelsgrens

de naar de weg gekeerde grens van een perceel; indien meerdere zijden van het perceel naar de weg zijn gekeerd, wijzen burgemeester en wethouders een voorste perceelsgrens aan.

1.70 vrijstaand hoofdgebouw

een woning waarvan het hoofdgebouw losstaat van de zijdelingse bouwperceelgrenzen.

1.71 waterhuishoudkundige voorziening

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater.

1.72 wonen

huisvesting in een woning.

1.73 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden of maximaal vier personen die geen huishouden vormen.

1.74 zijdelingse perceelsgrens

de grens tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel of een bestemmingsvlak

de oppervlakte van alle op het bouwperceel/bestemmingsvlak gelegen bouwwerken tezamen.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 lengte, breedte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken langs) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren).

2.8 ondergrondse (verticale) bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het peil tot de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.

2.9 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, voor aanvang van de bouwwerkzaamheden, het oorspronkelijke maaiveld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Woongebied

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen in woningen;
  2. b. beroepen aan huis;
  3. c. wegen, paden en parkeren;
  4. d. erven en tuinen;
  5. e. groenvoorzieningen;
  6. f. watervoorzieningen;
  7. g. speelvoorzieningen;
  8. h. bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels.

3.3 Voorwaardelijke verplichting geluidwering gevels

  1. a. Ter plaatse van de woningen voorzien van de 'specifieke bouwaanduiding - dove gevels', wordt de omgevingsvergunning voor het bouwen enkel verleend bij toepassing van de in de aanvraag aantoonbare realisatie van de voorgevels en linkerzijgevels ter hoogte van de verdiepingen als dove gevel, met dien verstande dat de dove gevels duurzaam in stand gehouden dienen te worden;
  2. b. In afwijking van het bepaalde onder a is een andere geluidwerende maatregel op of aan de gevel is toegestaan, indien voor de woningen de geluidwering van de uit te voeren gevel is bepaald met een akoestisch onderzoek gevelwering en getoetst aan de gestelde geluidweringseisen uit het Bouwbesluit 2012 of het Besluit bouwwerken leefomgeving. Hierbij dient te worden uitgegaan van de gecumuleerde geluidsbelasting zonder aftrek.

3.4 Voorwaardelijke verplichting waterberging

Het gebruiken en (doen) laten gebruiken van een woning conform de in artikel 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan als binnen het plangebied voldoende water compenserende maatregelen zijn gerealiseerd en in stand worden gehouden, conform het Gemeentelijk Rioleringsplan 2019-2023 en wijzigingen of rechtsopvolgers daarvan.

3.5 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in 3.2.2 onder f. met betrekking tot de minimale en maximale dakhelling, mits:
    1. 1. het in het plan beoogde stedenbouwkundige beeld niet wordt geschaad;
    2. 2. geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het woonmilieu en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. het bepaalde in 3.2.3 onder b. voor het bouwen van een bijgebouw tegen de zijgevel van het hoofdgebouw en gelegen voor de denkbeeldige lijn door de voorgevel van het om de hoek gelegen hoofdgebouw, mits:
    1. 1. deze niet minder dan 3 meter en niet meer dan 12 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, is gelegen;
    2. 2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3,2 meter;
    3. 3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 6,5 meter;
    4. 4. de breedte niet meer bedraagt dan 4 meter;
    5. 5. de verkeersveiligheid niet in gevaar wordt gebracht;
  3. c. het bepaalde in 3.2.3 onder c. voor het bouwen van een erker, entreeportaal of ander bouwwerk op een afstand tot niet meer dan 2 meter voor de voorgevel, mits:
    1. 1. de afstand tot een perceelgrens langs de openbare weg niet minder bedraagt dan 3 meter;
    2. 2. de verkeersveiligheid niet in gevaar wordt gebracht;
  4. d. het bepaalde in 3.2.3onder d. voor de bouw van bijgebouwen aan beide zijgevels, mits de afstand van één bijgebouw tot de zijdelingse perceelgrens minimaal 3 meter bedraagt;
  5. e. het bepaalde in 3.2.4 onder a. voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen op hoeksituaties van wegen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. 1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen naast het hoofdgebouw, mits niet minder dan 2 meter achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw en voor de denkbeeldige lijn door de voorgevel van het om de hoek gelegen hoofdgebouw, mag maximaal 2 meter bedragen;
    2. 2. de belangen van rechthebbenden van aan het bouwperceel aanliggende gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
    3. 3. de verkeersveiligheid mag niet in gevaar worden gebracht.

3.6 Specifieke gebruiksregels

3.7 Internetwinkels

Het uitoefenen van een internetwinkel is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, mits:

  1. a. de hoofdfunctie wonen blijft en de woning blijft voldoen aan het bepaalde in de gemeentelijke bouwverordening en het Bouwbesluit;
  2. b. er alleen internetverkoop plaatsvindt;
  3. c. er geen zelfstandige vorm van detailhandel ontstaat;
  4. d. er geen sprake is van uitstalling en het bezichtigen van goederen;
  5. e. er geen buitenopslag van goederen plaatsvindt;
  6. f. er geen opslag en verkoop van vuurwerk, motorbrandstoffen, chemische en brandgevaarlijke stoffen en goederen e.d. plaatsvindt;
  7. g. er geen inloop- of kijkdagen plaatsvinden;
  8. h. de omvang van de activiteiten mag niet meer dan 30 m2 bedragen;
  9. i. de activiteiten worden uitgeoefend door de bewoner(s) van het pand;
  10. j. eventueel extra benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd, waarbij wordt voldaan aan de parkeernormen zoals opgenomen in bijlage 2;
  11. k. geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het woonmilieu en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  12. l. de levering van goederen de verkeersveiligheid niet in gevaar brengt;
  13. m. er geen reclame uitingen en/of etalage wordt gerealiseerd.

3.8 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in 3.6.1 a. tot maximaal 75 m², mits de omvang van de activiteit niet meer gaat bedragen dan 50% van het bebouwd oppervlak van een bouwperceel;
  2. b. het bepaalde in 3.6.3 b. voor het aan huis uitoefenen van een ambachtelijk bedrijf als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, mits:
    1. 1. De hoofdfunctie wonen blijft en de woning blijft voldoen aan het bepaalde in de gemeentelijke bouwverordening en het Bouwbesluit;
    2. 2. De omvang van de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 40 m²;
    3. 3. De bedrijven vallen onder de categorieën 1 of 2, zoals aangegeven in de tot de regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten of bedrijven die niet voorkomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen met de categorieën 1 of 2;
    4. 4. Er geen zelfstandige vorm van detailhandel ontstaat, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met het uitgeoefende beroep, bedrijf of dienstverlening;
    5. 5. Eventueel extra benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd;
    6. 6. Het bedrijf wordt uitgeoefend door de bewoner(s) van het pand.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

5.1 Uitzondering ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, zonnecollectoren, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouw- of bestemmingsgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.

5.2 Ondergronds bouwen

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Algemeen

Het is verboden de in artikel 3 en 4 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving.

6.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen voor afhankelijke woonruimte;
  2. b. het gebruik van woningen voor bed & breakfast voorzieningen;
  3. c. het gebruik voor een seksinrichting, prostitutie of escortbedrijf;
  4. d. het gebruik van woningen anders dan voor permanente bewoning;
  5. e. het gebruiken van bouwwerken voor de huisvesting van arbeidsmigranten met uitzondering van maximaal vier arbeidsmigranten in één woning;
  6. f. het gebruik van gronden voor evenementen;
  7. g. het gebruik van gronden als standplaats.

6.3 Afwijken van de gebruiksregels

6.4 Evenementen

6.5 Standplaatsen

Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels

7.1 vrijwaringszone - straalpad

  1. a. Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - straalpad' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor een straalverbinding.
  2. b. Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - straalpad' mag niet hoger worden gebouwd dan 47 meter + NAP.
  3. c. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het hiervoor onder b bepaalde, als na overleg met de beheerder van de straalverbinding van geen bezwaar is gebleken.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

Indien niet op grond van een andere regel van deze regels afgeweken kan worden en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de desbetreffende regels van het plan voor:

  1. a. andere dan de voorgeschreven minimum- en maximummaten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, monumenten, kapellen, wegkruisen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, mits:
    1. 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 20 m²;
    2. 2. de goothoogte niet meer dan 3,20 meter bedraagt;
    3. 3. de (nok)hoogte van gebouwen niet meer dan 5,50 meter bedraagt;
    4. 4. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedraagt dan 3,20 meter;
  3. c. het in geringe mate afwijken van een bestemmingsgrens, alsmede de vorm van bouwpercelen, voor zover zulks noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
  4. d. voor het gebruik van gronden en opstallen voor GSM-installaties / UMTS-installaties en GSM-masten / UTMS-masten gericht op het ontvangen en/of verzenden van telecommunicatiedataverkeer, met inbegrip van de daarbij behorende technische installatie(s), met dien verstande dat de navolgende criteria in acht dienen te worden genomen:
    1. 1. inpassing in het landschap; bij de plaatsing van de GSM-installatie en -masten moet zoveel mogelijk het beginsel van site-sharing en het beginsel van roaming worden gehanteerd tenzij dit, blijkens een voldoende onderbouwde motivering, technisch niet mogelijk is of in redelijkheid niet kan worden verlangd.
    2. 2. inpassing in stedenbouwkundig opzicht; GSM-installaties en -masten dienen zoveel mogelijk aan het karakter van de directe omgeving te worden aangepast om te voorkomen dat het aanzicht in stedenbouwkundig opzicht te veel wordt aangetast.
    3. 3. de hoogte van GSM-installaties mag niet meer dan 5 meter bedragen, de hoogte van GSM-masten mag niet meer dan 40 meter bedragen.

Artikel 9 Overige Regels

9.1 Parkeren

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot.
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, muts de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstrip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dat gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder naam 'Regels van het bestemmingsplan Molenweg-Mgr. Berkvensstraat, Liessel'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

PM+ Vast wil dertien grondgebonden woningen realiseren op een perceel tussen de Molenweg en de Mgr. Berkvensstraat in Liessel, nabij de St. Hubertuskapel.

Op 20 december 2022 heeft het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Deurne principemedewerking verleend voor dit plan. Dit houdt in dat het college positief staat tegenover het planvoornemen.

Voor dit intiatief is een herziening van het bestemmingsplan nodig, omdat het niet in het geldende bestemmingsplan 'Kom Liessel, 2e herziening' past (zie paragraaf 1.3). Dit bestemmingsplan Molenweg-Mgr. Berkvensstraat, Liessel is een herziening van dat plan en maakt het initiatief juridisch-planologisch mogelijk.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt aan de westkant van het dorp Liessel (zie figuur 1.1), tussen (een zijweg van) de Molenweg en de Mgr. Berkvensstraat. Het plangebied betreft het kadastraal perceel gemeente Deurne, sectie G, nummer 4871 (4.467 m²). De kadastralen percelen gemeente Deurne, sectie G, nummer 4870 (1.250 m²) en 4872 (133 m²) hebben betrekking op (de zijweg van) de Molenweg respectievelijk de St. Hubertuskapel en zijn geen onderdeel van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202311-C001_0001.jpg"

figuur 1.1: ligging plangebied aan de westkant van Liessel (bron: StreetSmart)

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202311-C001_0002.jpg"

figuur 1.2: begrenzing plangbied en kadastrale percelen (bron: StreetSmart)

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan voorziet in de gedeeltelijke vervanging van de volgende bestemmingsplannen:

  1. a. Kom Liessel, 2e herziening (vastgesteld d.d. 18 juni 2014);
  2. b. Herstelbestemmingsplan bebouwd gebied Deurne 2021 (vastgesteld d.d. 5 juli 2022);
  3. c. Paraplubestemmingsplan Deurne 2021 (vastgesteld d.d. 5 juli 2022).

In bestemmingsplan 'Kom Liessel, 2e herziening' heeft het plangebied nu de bestemming 'Agrarisch' en is het bestemd voor onder meer de uitoefening van een bestaand agrarisch bedrijf en voor agrarisch grondgebruik. In deze bestemming zijn geen woningen toegestaan. De St. Hubertuskapel aangrenzend aan het plangebied heeft ook de bestemming 'Agrarisch' maar is nader aangeduid voor 'religie' en daarmee voor de 'bestaande kapel'.

Op het plangebied is ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie Hoog' van toepassing, met het oog op het behoud en bescherming van archeologische waarden. In paragraaf 4.5.1 wordt toegelicht hoe in dit plan met deze waarden is omgegaan.

Tot slot ligt het plangebied in een 'vrijwaringszone - straalpad'. Met het oog op het functioneren van een straalverbinding mogen bouwwerken binnen deze zone niet hoger zijn dan 47 m + NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202311-C001_0003.png"

figuur 1.3: uitsnede bestemmingsplan 'Kom Liessel, 2e herziening'


Aanvullend gelden twee gemeentedekkende bestemmingsplannen: 'Herstelbestemmingsplan bebouwd gebied Deurne 2021' en 'Paraplubestemmingsplan Deurne 2021'. Deze bestemmingsplannen zijn opgesteld om enkele omissies in de geldende bestemmingsplannen van de gemeente Deurne te herstellen en voor een actuele en/of passende regeling met betrekking tot een aantal onderwerpen, zoals parkeren, ondergronds bouwen en evenementen. Deze regelingen zijn in de regels van dit bestemmingsplan meegenomen.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt het plan beschreven. Hoofdstuk 3 gaat in op relevant ruimtelijk beleid van rijk, provincie en gemeente. Hoofdstuk 4 gaat in op relevante omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 licht de juridische aspecten van dit plan toe. Hoofdstuk 6 beschrijft de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Het nieuwe woongebied is nu een agrarisch perceel, ingeklemd tussen (een zijweg van) de Molenweg en de Mgr. Berkvensstraat. Direct aangrenzend aan het perceel staat de St. Hubertuskapel. Paragraaf 4.6 licht toe hoe dit plan omgaat met de cultuurhistorische waarden die met deze kapel samenhangen. De Molenweg is een wijkontsluitingsweg. De Mgr. Berkvensstraat ontsluit het dorp aan de westkant, richting Vlierden en Asten en wordt gekenmerkt door gevarieerde lintbebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202311-C001_0004.jpg"

figuur 2.1: plangebied vanaf Mgr. Berkvensstraat, richting het oosten

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202311-C001_0005.jpg"

figuur 2.2: plangebied vanaf Mgr. Berkvensstraat, richting het westen

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202311-C001_0006.png"

figuur 2.3: plangebied vanaf de Molenweg, met vooraan de St. Hubertuskapel

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202311-C001_0007.jpg"

figuur 2.4: bovenaanzicht, richting het oosten

2.2 Toekomstige Situatie

In het nieuwe woongebied worden dertien woningen gerealiseerd: één vrijstaande woning, zes twee-aaneengeschakelde woningen en zes drie-aaneengeschakelde woningen (zie figuur 2.5). De vrijstaande woning bestaat uit 1,5 bouwlaag en een kap, de geschakelde woningen uit één bouwlaag en een kap.

De geschakelde woningen hebben een slaapkamer en een badkamer op de begane grond en zijn daarmee levensloopbestendig, in lijn met de doelstellingen van de Woonvisie 2019-2040 van de gemeente Deurne (zie paragraaf 3.3.2).

De vrijstaande woning en bijna alle tweekappers hebben ruimte voor twee parkeerplaatsen op eigen terrein. De rest van de benodigde parkeerruimte wordt ingevuld op het binnenhof (zie paragraaf 4.2).

Onderstaande illustratie betreft een mogelijke invulling, het betreft een verkavelingstekening van het beoogde planvoornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202311-C001_0008.png"

figuur 2.5: verkaveling beoogde planvoornemen.

2.3 Gebiedsgericht Beeldkwaliteitskader

Welstandsnota

In de welstandsnota is het plangebied gelegen binnen ‘categorie 14, Groen, parken, sport- en speelvelden’. Dit is passend bij het huidig gebruik, echter niet bij het toekomstig gebruik als woongebied.

Voor wijken en buurten met een planmatige stedenbouwkundige opzet en een eenheid in bebouwing en architectuur is het welstandsniveau ‘categorie 12, Thematische woningbouw’ passend. Bij herziening van de welstandsnota zal dit voor het gehele plangebied worden meegenomen.

Kenmerkend zijn de planmatige stedenbouwkundige opzet en de eenheid in de

bebouwing en architectuur.

Het achtererfgebied van een bouwwerk is welstandsvrij. Er wordt verder ambtelijk getoetst waarbij een aantal sneltoetscriteria geldt, waaronder voor de situering van gebouwen en gevels, voor dakkapellen, erkers en aanbouwen, het vervangen van gevelopeningen, kleur en materiaalgebruik van hoofdvlakken en erfafscheidingen.

Voor reclame-uitingen, naamsaanduidingen, antennes en zonnepanelen gelden aparte sneltoetscriteria.

Algemeen

Het plan voor een woonbuurtje op deze locatie heeft als uitgangspunt het creëren van een dorps-landelijk beeld dat harmonieert met de bestaande groene omzoming met waardevolle bomen. Een buurtje met een sfeer die past bij de dorpsrand van Liessel en die gebaseerd is op de schaal en maat van agrarische bebouwing, waardoor een goede aansluiting op de bestaande dorpse bebouwing en groenstructuren wordt bereikt.

Stedenbouwkundige aspecten

De massa-opzet van de woningen bestaat uit één bouwlaag met een kap. De vorm en maat van de bouwmassa's refereren aan de proporties van Brabantse langgevelboerderijen. Op de hoeken laten de woningen een karakteristieke kopgevel zien. De bestaande bomen rond de locatie worden alle behouden. Aan de Mgr. Berkvensstraat en de Molenweg worden de woningen voorzien van een ruime voortuin met groene erfafscheiding. Tussen de woningen lopen de tuinen door. De parkeerbehoefte wordt grotendeels voorzien op het middenterrein, zodat het beeld aan de Mgr. Berkvensstraat en de Molenweg niet wordt bepaald door geparkeerde auto's. De Hubertuskapel aan de noordoostzijde behoudt een ruime groene omzoming. Het fiets-/voetpad aan de noordzijde blijft gehandhaafd in de huidige vorm.

Onderstaande illustraties betreffen een mogelijke invulling, het betreffen sfeerimpressies van het beoogde planvoornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202311-C001_0009.png"

figuur 2.6 Vogelvluchtbeeld: kleinschalige bouwmassa's, groene omzoming, parkeren in het middengebied.

Architectonische aspecten

Het plan bestaat uit in totaal dertien woningen. De woningen vinden, naast de stedenbouwkundig eenduidige volumes van één laag met een kap, architectonische samenhang door het gebruik van mooie natuurlijke materialen zoals weergegeven in het hieronder getoonde palet.

Door het toepassen van aardse baksteen tinten in combinatie met houten gevelinvulling sluiten de woningen aan op de bestaande dorpsrand van Liessel en daarmee ook het landelijk gebied daarachter.

De vrijstaande woning in de noordwesthoek voegt zich in massa en vorm naar de overige volumes. Echter kan in nuancering gekozen worden voor een passendere uitwerking. Niet in contrast, maar in balans met de rest van het plan. Zo blijft de samenhang gewaarborgd.

Impressies en referentiebeelden van de beoogde ontwikkeling zijn weergegeven in de figuren 2.7 t/m 2.10.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202311-C001_0010.png"

figuur 2.7: straatbeeld westzijde (rechts de Mgr. Berkvensstraat): waardevolle bomen, karakteristieke kopgevel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202311-C001_0011.png"

figuur 2.8: straatbeeld zuidoostzijde (hoek Mgr. Berkvensstraat-Molenweg): kleinschalige bouwmassa's, groene omzoming.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202311-C001_0012.png"

figuur 2.9: straatbeeld noordoostzijde (links de Molenweg): ruimte rond Hubertuskapel, bestaand voetpad aan noordzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202311-C001_0013.png"

figuur 2.10: palet kleuren en materialen toekomstige bebouwing.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (2020)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050?

Als we alle wensen naast elkaar leggen, ontstaat het volgende beeld. We willen een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten.
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Voor dit project relevante nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.

Keuzes

De belangrijkste keuzes zijn:

  • Duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit
  • Ruimte voor overgang naar een circulaire economie
  • Woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden
  • Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen

Wonen is voor dit project het meest relevant. Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.

Toetsing

Het mogelijk maken van de beoogde ontwikkeling in het bestaand stedelijk gebied van Liessel past binnen het rijksbeleid.

3.1.2 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)

De Rarro geeft uitwerking aan enkele bepalingen in het Barro. Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken.

Toetsing

Op het plangebied zijn geen voorwaarden van toepassing op basis van de Rarro.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is de juridische vertaling van het beleid in de NOVI en het bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekent dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de NOVI kent het Barro een hoog schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de mainportontwikkeling van Rotterdam, het kustfundament en defensie.

Toetsing

Op het plangebied zijn geen voorwaarden van toepassing op basis van het Barro.

3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 lid 2 Bro)

De Ladder voor duurzame verstedelijking is als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, moet in de toelichting worden gemotiveerd waarom niet binnenstedelijk in de behoefte kan worden voorzien.

Toetsing

Het toevoegen van meer dan 11 woningen wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. Het geldende bestemmingsplan is vertrekpunt bij de beoordeling of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Het toevoegen van dertien woningen ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheden wordt op deze plek gezien als stedelijke ontwikkeling.

Omdat de locatie midden in de bebouwde kom van Liessel gesitueerd is, ligt deze volgens de definitie van het Bro binnen bestaand stedelijk gebied. De relevante regio voor wonen is De Peel binnen de regio Zuidoost-Brabant. De regio is weergegeven in figuur 3.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202311-C001_0014.png"

figuur 3.1: woonregio's (bron: Brabantse Agenda Wonen)

Bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant, Actualisering 2020

Omdat het aantal huishoudens de komende jaren nog sterk toeneemt, zijn er ook meer woningen nodig. Naar verwachting is in 2050 zo'n 43% van alle huishoudens een éénpersoonshuishouden. Vooral het aantal oudere alleenstaanden van 75 jaar en ouder neemt sterk toe. Vergeleken met de vorige prognose uit 2017 ligt de groei van de Brabantse bevolking duidelijk hoger.

De indicatie voor de gemeente Deurne is 885 woningen in de periode 2020-2030. In 2023 wordt de prognose geactualiseerd en de verwachting is dat de woningbehoefte omhoog zal worden bijgesteld. In de Regionale Woondeal Zuidoost-Brabant is voor de gemeente Deurne vooruitlopend daarop al een minimale woningbouwproductie van 1.080 woningen in de periode 2022-2030 vastgelegd.

Versnelling van de woningbouw en (vervolgens) vasthouden van het bouwtempo is een belangrijke doelstelling van de Brabantse Agenda Wonen en de Regionale Woondeal Zuidoost-Brabant zoals deze 9 maart 2023 is ondertekend.

Regionale afstemming

Op basis van de Brabantse Agenda Wonen, de provinciale IOV en de Regionale Woondeal Zuidoost-Brabant zijn in de Peelregio afspraken over woningbouw gemaakt (ondertekening 28 mei 2020, bekrachtigd tijdens Regionaal Overleg 17 juni 2020 en vervolgens geactualiseerd op 9 februari 2022 en 17 mei 2023). In de Woonafspraken De Peel is vastgelegd dat de afspraken in de Regionale Woondeal richtinggevend zijn voor de Peelgemeenten, waaronder de gemeente Deurne.

De prioriteit ligt bij bouwen binnen bestaand stedelijk gebied en bij lokaal maatwerk. De regionale afspraken worden gemonitord op basis van de 'harde plancapaciteit' (woningbouwcapaciteit in vastgestelde en vigerende bestemmingsplannen). Deze bedraagt maximaal 100% van de voor de betreffende gemeente in de Woondeal opgenomen woningbouwtaak, tenzij expliciet andere regionale afspraken zijn gemaakt. De benutte plancapaciteit in bestemmingsplannen en de voorgenomen woningbouwontwikkelingen worden jaarlijks via een door de gemeente in te vullen matrix gemonitord door de regio en de provincie Noord-Brabant. De extra woningbouwcapaciteit in dit bestemmingsplan past binnen deze afspraken.

Voor de periode 1-1-2022 tot 1-1-2031 is in de Woondeal een woningbouwtaak van minimaal 1.080 woningen in de gemeente Deurne opgenomen. De harde plancapaciteit in de gemeente Deurne bedraagt per 1 januari 2023, conform de matrix zoals deze 10 mei 2023 aan de provincie Noord-Brabant is toegezonden, 413 woningen, verhoogd met de realisatie 2022 (162) zijn dit 575 woningen (53%).

De voorgenomen realisatie van 13 woningen binnen bestaand stedelijk gebied, zoals vastgelegd door de provincie Noord-Brabant, past binnen de regionale Woonafspraken De Peel.

Woonvisie 2019-2040 (juli 2019)

In paragraaf 3.3.2 wordt het planvoornemen uitgebreid getoetst aan de gemeentelijke Woonvisie. De conclusie is dat met de beoogde ontwikkeling wordt ingespeeld op diverse ambities uit de Woonvisie aangezien een passende, aantrekkelijke en betaalbare woonoplossing wordt geboden voor een brede doelgroep, met een ook voor senioren geschikt aanbod. Er wordt aan de rand van Liessel gebouwd, niettemin vlakbij de centrumvoorzieningen van deze kern.

3.1.5 Conclusie

De beoogde ontwikkeling vindt plaats in bestaand stedelijk gebied en voorziet in een lokale en regionale behoefte, waardoor sprake is van een duurzame verstedelijking, in lijn met artikel 3.1.6 lid 2 Bro.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

In de Omgevingsvisie Noord-Brabant is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2050. Naast een beeld van het Noord-Brabant van nu is een beeld geschetst van het welvarend, verbonden, klimaatproof en vernieuwend Noord-Brabant van 2050. Hieruit zijn vier hoofdopgaven onderscheiden die nauw met elkaar samenhangen:

  • Werken aan de Brabantse energietransitie
  • Werken aan een klimaatproof Brabant
  • Werken aan de slimme netwerkstad
  • Werken aan een concurrerende, duurzame economie

Samen met andere partijen zoals gemeenten en bedrijven wil de provincie uitvoering geven aan projecten die passen binnen deze opgaven. Van belang is dat het in de toekomst ook goed wonen, werken en verblijven blijft. Werken aan een goede omgevingskwaliteit zowel in de bebouwde als in de onbebouwde omgeving is het uitgangspunt.

Toetsing

Stedelijke ontwikkelingen dienen in principe plaats te vinden binnen 'bestaand stedelijk gebied'. Herbestemmen wordt gezien als het nieuwe bouwen: als gevolg van economische, technologische en maatschappelijke ontwikkelingen staan de steden en dorpen van Brabant steeds vaker voor (omvangrijke) herbestemmings- en transformatieopgaven in hun bebouwde gebied. Hier liggen namelijk de kansen om de forse woningbouwopgave van circa 120.000 woningen in de komende tien jaar te realiseren. De beoogde ontwikkeling draagt hieraan bij door een onbebouwde locatie aan de rand van Liessel te verstedelijken.

3.2.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Vanwege de nog in te voeren Omgevingswet moet de provincie haar regelsysteem aanpassen. Straks heeft de provincie nog maar één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de Omgevingsvisie Nood-Brabant. In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd.


In hoofdstuk 3 van de omgevingsverordening zijn zogenaamde instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen in hun bestemmingsplannen. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Tevens zijn een aantal algemene basisprincipes opgenomen.

Toetsing

Het plangebied ligt conform de Iov in het gebied 'Landelijke kern' en 'Stedelijk gebied' (zie figuur 3.3). Binnen deze gebieden kan worden voorzien in de ruimte voor wonen, werken en andere voorzieningen om zo de verstedelijking zo veel mogelijk te bundelen. Binnen het stedelijk gebied liggen verschillende mogelijkheden voor inbreiding, herstructurering en intensief, meervoudig ruimtegebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202311-C001_0015.jpg"

figuur 3.2: uitsnede Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (plangebied in Landelijke kern, stedelijk gebied)


Het volgende artikel is relevant voor dit plan:

Artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling

Lid 1

Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen 'stedelijk gebied' en bevat een onderbouwing dat:

  1. a. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
  2. b. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.

Lid 2

Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:

  1. a. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
  2. b. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
  3. c. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
  4. d. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
  5. e. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
  6. f. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.

Het plan betreft een duurzame stedelijke ontwikkeling. In dit geval is sprake van een stedelijke ontwikkeling, waarbij een onbebouwd terrein aan de rand van en als onderdeel van de kern Liessel wordt benut voor wonen. Dit is een goed voorbeeld van zorgvuldig ruimtegebruik. Daarbij is veel aandacht voor groen, duurzaamheid, mobiliteit en water. Wat betreft mobiliteit wordt voldaan aan het gemeentelijke beleid (zie paragraaf 4.2). Het plan voldoet aan en past binnen de beleidsregels die zijn opgesteld in de Interim omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant.

Bij het maken van de ontwikkelingsrichting voor het landelijk gebied gaat het niet alleen over welke functies en activiteiten vanuit een gebiedsgerichte benadering, rekening houdend met omliggende waarden en functies, in een gebied passen. De waarden die daarbij vanuit de provincie van belang zijn, zijn opgenomen in afdeling 3.2 'Basis op orde'. Het is ook van belang om de effecten van een ontwikkeling elders, dus buiten de directe omgeving, te betrekken.

Onderhavig plangebied is tevens gelegen binnen de aanduidingen 'Verbod uitbreiding veehouderij', 'Stalderingsgebied', 'Norm wateroverlast Stedelijk gebied' en 'Beperking grootschalige logistiek'. Deze aspecten zijn hier niet van toepassing, dan wel leiden niet tot een nadere motivering.

De dichtstbijzijnde gronden voorzien van de aanduiding Natuur Netwerk Brabant liggen op circa 220 meter van het plangebied vandaan. In paragraaf 4.13 wordt hier nader op ingegaan.

3.2.3 Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Deurne 2030

Op 13 maart 2018 heeft de gemeenteraad de 'Structuurvisie Deurne 2030' vastgesteld. De visie is gestoeld op twee pijlers: de verdeling van functies en de omgevingskwaliteiten. Het is de combinatie van die twee aspecten die bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling bestaansrecht en toekomstwaarde heeft. Het is de locatie die mede het succes van een maatschappelijke functie bepaalt. Het is het effect van die functie op de omgevingskwaliteit die de volhoudbaarheid daarvan bepaalt. En andersom: het is de omgevingskwaliteit die kansen geeft voor de ontwikkeling van functies. Samen leggen ze de basis voor een optimale en evenwichtige verdeling en benutting van het grondgebied van de gemeente Deurne en bieden ze kansen voor nieuwe ontwikkelingen. Beide pijlers moeten daarom in samenhang worden bezien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202311-C001_0016.png"

Figuur 3.3: structuurvisiekaart - thema wonen

Voor wat betreft het thema wonen wordt gesteld dat een blik op de toekomst leert dat de afronding van de wijken en kernen van Deurne in zicht komt. Er is de komende jaren nog behoefte aan extra woningen, maar deze behoefte neemt af. Elke toevoeging moet dus raak zijn, zowel naar type (doelgroep en prijsklasse) als naar locatie. Deze afnemende behoefte aan toevoegingen hangt samen met:

  1. 1. De verwachte bevolkingsontwikkelingen (lokaal en regionaal).
  2. 2. De regionale woningbouwafspraken.

Woningen en woningbouw kunnen een belangrijke rol spelen in het behoud en de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Dit kan alleen als de toevoeging aan de woningvoorraad niet leidt tot leegstand en verpaupering in de bestaande woningvoorraad en panden. Daarnaast zijn uitgangspunten bij woningbouw: verduurzaming van woningen, energieneutraal bouwen, onafhankelijk van fossiele brandstoffen en levensloopbestendig bouwen.

Voor de structuurvisie betekent dit een nadrukkelijke keuze voor inbreiding in de bestaande kernen. Voor wonen zijn geen zoekgebieden voor uitbreiding van de kernen (meer) opgenomen. Daarnaast worden bestaande, maar nog niet gerealiseerde woningbouwtitels en woningbouwbestemmingen, bij de actualisatie van bestemmingsplannen kwantitatief en kwalitatief heroverwogen door de gemeente. Doel hiervan is behoud van flexibiliteit om ook op de langere termijn omzettingen van leegstaand vastgoed, goede initiatieven en kleinschalige oplossingen van actieve inwoners en ontwikkelaars mogelijk te maken. Uitgangspunt is en blijft balans tussen vraag en aanbod.

Hiermee wordt aangesloten bij de landelijke, provinciale en regionale aandacht voor de noodzaak van een duurzame verstedelijking.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202311-C001_0017.png"

Figuur 3.4 structuurvisiekaart - thema stedelijk groen / sportterrein

De gronden in het plangebied zijn in de Structuurvisie Deurne 2030 aangeduid als 'Stedelijk groen / Sportterrein'. Daarmee werd enerzijds de bestaande situatie (agrarische grond in de kern) vastgelegd en anderzijds is er ruimte geboden aan een eventuele uitbreiding van de naastgelegen sportvelden, in de richting van de kom.

De structuurvisie bevat de lange termijn visie, met hoofdlijnen voor ruimtelijk beleid. De werkelijkheid kan soms anders lopen dan in een visie is voorzien. Zo is het plangebied in de afgelopen jaren binnen de contouren van het stedelijk gebied komen te liggen, en is er een grote behoefte aan betaalbare woningen ontstaan. Ook is de uitbreiding van het sportcomplex, met eventueel de tennisvereniging, nog onvoldoende concreet om er op deze locatie concrete plannen voor te maken.

Hoewel niet passend binnen de aanduiding op de kaart, is een invulling met woningbouw momenteel wenselijk. De locatie aansluitend aan de bestaande bebouwing leent zich bij uitstek voor het voor realiseren van een dorpse uitbreiding. Het gemeentebestuur heeft hier met het principebesluit reeds aangegeven dat een invulling met woningbouw in afwijking van de structuurvisie denkbaar en wenselijk te vinden.

Om tegemoet te komen aan de aanduiding stedelijk groen wordt bij de planvorming nadere aandacht geschonken aan solide groene elementen binnen en rondom het plangebied en een groen aanzicht vanaf de bestaande omliggende paden en wegen. Het sportcomplex behoudt aan noord- en westzijde evenwel ruimte voor eventuele uitbreiding op termijn.

Op deze manier wordt er afgeweken van de structuurvisie op aanduidingsniveau, maar sluit de ontwikkeling aan bij de visie en doelstellingen ten aanzien van wonen. Het plan is daarmee in lijn met de doelstellingen van de structuurvisie.

Toetsing

Het realiseren van een gevarieerd aanbod van grondgebonden woningen op deze locatie past binnen de uitgangspunten van de gemeentelijke structuurvisie. Het planvoornemen sluit in aard en schaal aan bij de bestaande omliggende woningen en voldoet daarnaast aan het streven van de gemeente om verdichting plaats te laten vinden in het stedelijk woonmilieu nabij voorzieningen. Daarnaast draagt de ontwikkeling bij aan de gewenste differentiatie bij nieuwbouwinitiatieven. Deurne wil een breed pallet aan gevarieerde woonmilieus bieden, die tegemoet komt aan de diversiteit van de bewoners.

3.3.2 Woonvisie 2019-2040

De gemeente Deurne is bij uitstek een woon- en leefgemeente. Tot 2030 blijft het aantal huishoudens in de gemeente Deurne stijgen. De stijging wordt nagenoeg geheel veroorzaakt door eenpersoonshuishoudens. Daarnaast blijft het aantal senioren stijgen als gevolg van de vergrijzing. Daarmee verandert de woonbehoefte en het is van belang dat het woningaanbod meebeweegt. De kaders in de Woonvisie 2019-2040 geven daarvoor richting, maar zijn ook voldoende flexibel om ruimte te bieden aan innovatie en nieuwe ontwikkelingen.

Gelet op de veranderende behoeften en de tekorten in de bestaande woningvoorraad zijn senioren, (her)starters en jonge gezinnen, jongeren en kwetsbare doelgroepen de prioritaire doelgroepen voor Deurne. De kaders zijn gericht op het stimuleren van woningbouwinitiatieven voor deze doelgroepen. Door een maximale inzet op ‘goede plannen’ binnen bestaand stedelijk gebied wil de gemeente Deurne daarnaast optimaal gebruik maken van de door de provincie in de Brabantse Agenda Wonen geboden ruimte om (alle) kansen om de ruimtelijke kwaliteit te verhogen en in de woningbehoeften te voorzien te benutten.

Nieuwbouw

De gemeente Deurne stuurt de woningbouw conform het kwantitatieve en kwalitatieve kaders. Hoofdlijn is dat ingezet wordt op woningbouw binnen bestaand stedelijk gebied, bij voorkeur nabij voorzieningen, door omzetting van bestaand vastgoed in wonen of door sloop-nieuwbouw. Prioriteit ligt bij de realisatie van ‘kleinere’ koop- en huurwoningen, betaalbaar en levensloopgeschikt.

Wonen en zorg

Faciliterend en oplossingsgericht wordt ruimte geboden voor de realisatie van initiatieven voor woonvormen die aansluiten op (lokale) woon-zorgbehoeften. Het kan gaan om zelfstandige, onzelfstandige, beschermde of andere woonvormen.

Duurzaam wonen

De inzet is de komende jaren gericht op de realisatie van duurzaam, maar ook blijvend betaalbaar, wonen. Daarbij wordt opgetrokken met partners zoals woningbouwvereniging Bergopwaarts voor de realisatie van een energieneutrale en aardgasloze woningvoorraad in Deurne in 2050.

Uitvoering, monitoring en evaluatie

De woningvoorraad moet aansluiten bij de huidige en toekomstige behoeften. In de Woonvisie geeft de raad de kaders aan. Het college voert uit door de Woonvisie te gebruiken als toetsingskader voor nieuwe initiatieven, afspraken en plannen. Hiervoor wordt besluitvorming voor de raad voorbereid, zoals bestemmingsplannen. Daarnaast wordt verantwoording aan de raad afgelegd via jaarlijkse raadsinformatiebrieven over:

  • De voortgang van de woningbouw, gekoppeld aan een monitoring van de opgaven uit de Woonvisie;
  • De monitoring en jaarlijkse actualisatie van het convenant en de prestatieafspraken met woningbouwvereniging Bergopwaarts en de Huurdersbelangenorganisatie De Peel;

De Woonvisie is een bouwsteen voor de Omgevingsvisie. Een algehele actualisatie van de Woonvisie vindt plaats in 2023 en/of gekoppeld aan het opstellen van de Omgevingsvisie.

Woningbouwaantallen

Door de provincie is vastgelegd dat de harde woningbouwcapaciteit in bestemmingsplannen maximaal 100% van de woningbehoefteprognose voor 10 jaar mag zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202311-C001_0018.png"

Woningbouwkwaliteiten

Om passende, betaalbare woonoplossingen te blijven bieden voor alle inwoners is een woningaanbod dat meebeweegt met de bevolkingssamenstelling en de woonbehoeften (vergrijzing, kleinere huishoudens, veranderende zorgvraag) noodzakelijk. De nieuwbouw en aanpassing van de bestaande voorraad moet daarbij aansluiten. De prioriteit ligt bij:

  • Levensloopgeschikte woningen (huur en koop)
  • Koopwoningen tot € 200.000
  • Koopwoningen tussen € 200.000 en € 250.000
  • (Midden)huurwoningen
  • (Kleine) sociale huurwoningen
  • Onzelfstandige woonvormen (kamergewijze verhuur)
  • Woonvormen met een koppeling met zorg

Het onderstaande afwegingskader voor woningbouwontwikkelingen is gebaseerd op deze prioriteiten, waarbij gelet op de grote toename van eenpersoonshuishoudens en de betaalbaarheid de nadruk is gelegd op kleinere woningen. In het kader zijn in de laatste kolom ook marges aangegeven voor de verschillende type woningen (koop, huur, prijs). De monitoring van het woningbouwprogramma en bijsturing van ontwikkelingen vindt op basis hiervan plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202311-C001_0019.png"

Woningbouwlocaties binnen bestaand stedelijk gebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202311-C001_0020.png"

Het initiatief ligt in het bestaand stedelijk gebied, aan de rand van Liessel, waardoor in het afwegingskader 'ja mits' van toepassing is.

Toetsing

Met de beoogde ontwikkeling wordt ingespeeld op diverse ambities uit de Woonvisie. Zo wordt een passende, aantrekkelijke en betaalbare woonoplossing geboden voor een brede doelgroep, met een ook voor senioren geschikt aanbod. Er wordt aan de rand van Liessel gebouwd, niettemin vlakbij de centrumvoorzieningen van deze kern.

Meer concreet gaat het om 12 betaalbare woningen en één dure woning in het koopsegment conform de Regionale Begrippenlijst Wonen, waarvan 6 2^1 kapwoningen, 6 3^1 kapwoningen (totaal 12 levensloopgeschikt, maximaal 120 m2 GBO per woning) en 1 vrijstaande woning. Het realiseren van een niet-levensloopgeschikte en/of energieneutrale woning wordt als optie aangeboden.

Met de beoogde ontwikkeling wordt verder ingespeeld op diverse ambities uit de Woonvisie. Zo wordt een passende, aantrekkelijke en betaalbare woonoplossing geboden voor een brede doelgroep. Er wordt aangesloten op de lokale behoefte met vooral levensloopbestendige woningen. Gelet op het voorgaande voldoet onderhavig planvoornemen aan het gemeentelijk woningbouwbeleid.

3.3.3 Conclusie

Gelet op het voorgaande voldoet het plan aan het gemeentelijk beleid op het gebied van wonen en ruimte.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

4.1.1 Normstelling en beleid

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen milieueffectrapportage nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.

4.1.2 Toetsing en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van maximaal 13 grondgebonden woningen met bijbehorende voorzieningen zoals een erftoegangsweg, parkeerplaatsen en openbaar groen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde en betekent dat kan worden volstaan met een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan midden in bestaand stedelijk gebied en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit volgt ook uit de volgende toets aan relevante omgevingsaspecten.

De vormvrije m.e.r.-beoordelingsnotitie is als Bijlage 1 aan deze toelichting is gehecht. Uit de uiteenzetting en vergelijking van het plan met de drempelwaarden uit onderdeel D van het Besluit milieueffectrapportage kan worden geconcludeerd dat er bij de voorgenomen ontwikkeling sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau dan de m.e.r.-plichtige plannen, en het een ontwikkeling betreft die vele malen kleinschaliger is.

Bij elk plan is sprake van invloed op het milieu, maar deze is niet zodanig dat wettelijke normen worden overschreden. De potentiële effecten van het plan, in relatie tot de kenmerken en de plaats van het plan, zijn dusdanig beperkt van aard en omvang dat dit geen significant nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken. Het voorstel is om het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Deurne op basis van deze notitie te laten besluiten dat geen milieueffectrapport nodig is.

4.2 Verkeer En Parkeren

4.2.1 Normstelling en beleid

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor dit plan. Wel moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden onderbouwd dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig zijn en dat de verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

4.2.2 Parkeren

Het aantal parkeerplaatsen bij de dertien nieuwe woningen moet voldoen aan de gemeentelijke parkeernormen in de 'Regeling parkeernormen Deurne 2019'. Voor het plangebied zijn de parkeernormen voor zone 2 van toepassing. De parkeerbehoefte van de dertien nieuwe woningen bedraagt in totaal 26 parkeerplaatsen (tabel 4.1) Van dit aantal moeten (13 x 0,3 =) 4 parkeerplaatsen openbaar toegankelijk zijn voor bezoekers. Deze parkeerplaatsen zijn beschikbaar op het binnenhof.


Woningtype
Aantal
Parkeernorm

Parkeerbehoefte
tusssenwoning middel 6 1,8 11
twee-onder-een-kapwoning 6 2,0 12
vrijstaande woning 1 2,1 2,1
Totaal 13 woningen 25 parkeerplaatsen

tabel 4.1: parkeerbehoefte

De parkeerbehoefte moet binnen het plangebied worden ingevuld. Een aantal woningen heeft parkeerruimte op eigen terrein. Conform de Regeling parkeernormen Deurne 2019 telt de parkeerruimte op eigen terrein voor 5,3 parkeerplaatsen mee in de parkeerbalans (tabel 4.2). Daarnaast zijn er twintig losse parkeerplekken in de parkeerkoffer (20). Totaal zijn er dus 25,3 parkeerplaatsen in het ruimtelijk plan aanwezig en wordt daarmee aan de parkeernormen van de gemeente Deurne voldaan. In figuur 4.1 zijn de parkeerplaatsen weergegeven. Figuur 4.2 toont een tekening van de rijcurves ten aanzien van het in- en uitrijden van de parkeerplaatsen, gebaseerd op CROW-richtlijnen.

Parkeerplaatsen eigen terrein Theoretisch aantal
Rekenwaarde
Aantal conform rekenwaarde
één geschakelde woning met een inrit 1 1,0 1,0
twee geschakelde woningen met een lange oprit 2 1,3 2,6
een vrijstaande woning met brede oprit 1 1,7 1,7
Totaal 5,3 parkeerplaatsen

tabel 4.2: aantal parkeerplaatsen op eigen terrein

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202311-C001_0021.png"

figuur 4.1: situering parkeerplaatsen, centraal gelegen binnen het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202311-C001_0022.png"

figuur 4.2: tekening rijcurves

4.2.3 Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

De parkeerplaatsen van de woningen op het binnenhof worden ontsloten op de Mgr. Berkvensstraat, via de bestaande zijweg van de Molenweg. Deze zijweg leidt niet naar de Molenweg zelf; ze blijft conform de bestaande situatie doorgeknipt voor gemotoriseerd verkeer. De woningen aan de Mgr. Berkvensstraat hebben een eigen oprit aan deze straat. De Mgr. Berkvensstraat leidt in westelijke richting naar Vlierden en Asten en in oostelijke richting naar de kern van Liessel.

Aan de hand van kencijfers in de CROW-publicatie 381 is de verkeersgeneratie van de dertien nieuwe woningen bepaald. Daarbij wordt het gemiddelde genomen van de bandbreedte van deze kencijfers. Op basis hiervan leiden de nieuwe woningen tot een verkeersgeneratie van gemiddeld circa 99,4 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Omrekening naar een gemiddelde werkdag vindt plaats met de standaardfactor 1,11 voor woonfuncties. Op een gemiddelde werkdag genereert de ontwikkeling dan circa 110 mvt/etmaal.

Woningtype Aantal Kencijfer Verkeersgeneratie
tussenwoning middel 6 7,4 44,4
twee-onder-een-kap 6 7,8 46,8
vrijstaande woning 1 8,2 8,2
Totaal 13 woningen 99,4mvt/etmaal

tabel 4.3: verkeersgeneratie

Om de verkeersafwikkeling te beoordelen is een spitsuur maatgevend. Daarin wordt doorgaans maximaal 10% van de etmaalintensiteit afgewikkeld. In een gemiddeld spitsuur betekent dit een verkeersgeneratie van circa 11 mvt. Dit verkeer zal zich verdelen over het omliggend wegennet, in het bijzonder de Molenweg en de Mgr. Berkvensstraat, waar deze toename nauwelijks merkbaar zal zijn en waar het, gelet op de relatief beperkte omvang, snel opgaat in het heersende verkeersbeeld. De Molenweg en de Mgr. Berkvensstraat kunnen de toename van het (auto)verkeer als gevolg van dertien nieuwe woningen goed verwerken: de extra verkeersgeneratie leidt niet tot een mindere verkeersafwikkeling of een verkeersonveilige situatie.

4.2.4 Conclusie

De ontwikkeling leidt tot een beperkte verkeerstoename, maar deze zal nauwelijks merkbaar zijn op het omliggend wegennet en kan zonder knelpunten worden afgewikkeld. De omgevingsaspecten verkeer en parkeren staan de ontwikkeling daarom niet in de weg.

4.3 Bedrijven En Milieuzonering

4.3.1 Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient tussen kwetsbare of gevoelige objecten, zoals een woning, en bepaalde functies en bedrijven voldoende afstand te worden gehouden. Deze afstand is enerzijds nodig om het woon- en leefklimaat ter plaatse van het gevoelige object niet aan te tasten, anderzijds is deze afstand nodig om het bedrijf of de functie niet te beperken in de betreffende (bedrijfs)activiteiten. Als uitgangspunt worden de richtafstanden uit publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) genomen. In de VNG-publicatie is voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar een richtafstand gegeven, waarbij de grootste richtafstand leidend is.


De VNG maakt onderscheid tussen de omgevingstypen ‘Rustige woonwijk / rustig buitengebied’ en ‘Gemengd gebied’. Bij het eerste type is er duidelijk sprake van functiescheiding. Bij het tweede is sprake van functiemenging en komen direct naast woningen ook andere functies voor, zoals winkels, horeca en (kleine) bedrijven. In de VNG-publicatie is aangegeven dat als sprake is van een ‘gemengd gebied’, de richtafstand met één afstandsstap mag worden verminderd. Dat wil zeggen dat een oorspronkelijke richtafstand van 30 meter wordt verminderd naar 10 meter en een oorspronkelijke richtafstand van 10 meter wordt verminderd naar 0 meter.

4.3.2 Toetsing

De dertien nieuwe woningen zijn een milieugevoelige functie en moeten worden getoetst aan de richtafstanden in de VNG-brochure. Het plangebied ligt, vanwege de ligging aan de Mgr. Berkvensstraat en nabij (agrarisch) bedrijven en een sportpark in het omgevingstype 'Gemengd gebied': de richtafstanden die gelden voor een 'rustige woonwijk / rustig buitengebied' kunnen met een afstandstrap worden verminderd.

De volgende bedrijven zijn in het kader van milieuzonering relevant:

  • Mgr. Berkvensstraat 61 (garagebedrijf / tankstation). De voorzijde van dit perceel is in bestemmingsplan 'Kom Liessel, 2e herziening' aangeduid voor een verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG ('specifieke vorm van bedrijf - 5') en de achterzijde van het perceel voor een garagebedrijf ('specifieke vorm van bedrijf - 3'). De richtafstand van beide bedrijfsactiviteiten bedraagt, rekening houdend met het gebiedsype 'Gemengd gebied', 10 meter. Daarbij zijn voor het tankstation geur en geluid maatgevend zijn en voor het garagebedrijf alleen geluid. (Het perceel van) de dichtsbijzijnde nieuwe woning ligt op circa 20 meter van de dichtstbijzijnde bedrijfsactiveit (het uitgiftepunt van het tankstation).
  • Mgr. Berkvensstraat 75 (werf weg- en waterbouw). Dit perceel is in bestemmingsplan 'Kom Liessel, 2e herziening' aangeduid voor een bouw- en transportbedrijf weg- en waterbouw ('specifieke vorm van bedrijf - 6) en heeft een richtafstand van, rekening houdend met het gebiedsype 'Gemengd gebied', 30 meter. De dichtstbijzijnde nieuwe woning ligt op circa 80 meter en op nog grotere afstand van de feitelijke bedrijfsactiviteiten.
  • Mgr Berkvenstraat 57a (veehouderij). Vanwege de ligging nabij deze veehouderij is in het kader van het (maatgevende) omgevingsaspect geur een nader onderzoek verricht naar de geurbelasting van dit bedrijf en het effect op de volksgezondheid (zie paragraaf 4.4).
  • Sportpark Mgr. Berkvensstraat. De kortste afstand tussen dit sportpark en het nieuw te projecteren bouwvlak bedraagt 70 meter. De richtafstand voor een veldsportcomplex met verlichting bedraagt 50 meter voor het aspect geluid (rekening houdend met het gebiedstype 'Gemengd gebied' is dat 30 meter). Bovendien zijn er al woningen op kortere afstand gelegen.

4.3.3 Conclusie

Het omgevingsaspect bedrijven en milieuzonering is, met inachtneming van de conclusie in paragraaf 4.4, geen belemmering voor (de uitvoerbaarheid van) het plan.

4.4 Geur En Volksgezondheid

4.4.1 Normstelling en beleid

Geur

Voor de ontwikkeling die in het plangebied mogelijk wordt gemaakt moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden aangetoond dat het woon- en leefklimaat geschikt is voor de geplande functies, waarbij de geursituatie een onderdeel is van het woon- en leefklimaat. Andersom moet worden onderzocht of de ontwikkeling leidt tot belemmeringen voor de bedrijfsvoering en de ontwikkeling van bestaande geur-emitterende bedrijven in de omgeving.

Vanaf 1 januari 2007 vormt de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv) het toetsingskader als het gaat om geurhinder afkomstig van dierenverblijven van veehouderijen. Daarnaast is voor ruimtelijke plannen in de gemeente Deurne de 'Beleidsregel ruimtelijke ontwikkelingen geurhinder gemeente Deurne 2015' van toepassing.

Gezondheid

Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van ruimtelijke initiatieven. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.

Op basis van het endotoxine-toetsingskader uit de 'Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid' is de ontwikkeling getoetst aan een afstandsgrafiek, waarin de relatie is gelegd tussen de fijnstofemissie en de afstand tussen de veehouderijen en het meest nabijgelegen gevoelig object. Op basis van de emissie is de aan te houden afstand te bepalen om een te hoge blootstelling aan endotoxine te voorkomen (overschrijding van de advieswaarde van de Gezondheidsraad van 30 EU/m3 ).

Uit onderzoek is gebleken dat omwonenden in een straal van 2 kilometer rond geitenhouderijen een verhoogde kans hebben op een longontsteking. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen deze afstand van een geitenhouderij moet daarom beoordeeld worden of sprake is van een effect op de volksgezondheid.

4.4.2 Toetsing

Geur

Voor de geursituatie bij de nieuwe woningen is een onderzoek verricht naar de geurbelasting vanwege de nabijgelegen veehouderij Mgr. Berksvensstraat 57a. Het rapport van dit onderzoek naar geur en volksgezondheid is als Bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen.

Het plangebied is gelegen in de kom van Liessel, gemeente Deurne. Voor ruimtelijke plannen is de “Beleidsregel ruimtelijke ontwikkelingen geurhinder gemeente Deurne 2015” van toepassing welke is vastgesteld op 17 november 2015. Hierin zijn per gebied streef- en toetswaarden opgenomen voor het aspect cumulatieve geurhinder uit stallen van veehouderijen. Onderhavig plangebied is gelegen in het gebied “Kernrandzones plangebieden” waarvoor een streefwaarde geldt van 8,0 OUe/m³ en een toetswaarde van maximaal 13,0 OUe/m³, overeenkomend met 15% of meer geurgehinderden.

De grens van 15% geurgehinderden kan eveneens worden gebruikt voor het bepalen van een aanvaardbare voorgrondnorm. Bijlage 6 bij de Handreiking Wet geurhinder en veehouderij bevat een tabel waarmee de percentages naar een norm in Oue/m³ kunnen worden omgerekend. 15% geurgehinderden komt overeen met een voorgrondnorm van 6,8 OUe/m³.

Voorgrondbelasting

De voorgrondbelasting op basis van de vergunde situatie bedraagt ten hoogste 6,6 OUe/m³. De grens van maximaal 15% geurgehinderden, overeenkomend met een norm van 6,8 OUe/m³ wordt nergens overschreden. Op basis van de voorgrondbelasting, welke ten hoogste 6,6 OUe/m³ bedraagt, kan worden geconcludeerd dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Achtergrondbelasting

Voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat is de achtergrondbelasting van belang. De achtergrondbelasting van geur wordt veroorzaakt door de optelsom van meerdere veehouderijen. Hiervoor zijn alleen veehouderijen relevant met een vergunning voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn vastgesteld.

De achtergrondbelasting is berekend middels V-Stacks gebied 2020. Er is gerekend met één fictief emissiepunt op het midden van de veehouderijen. Uitgezonderd hierop is de veehouderij Mgr. Berkvensstraat 57a te Liessel welke op stalniveau is ingevoerd. De geuremissies zijn berekend op basis van gegevens uit KRD Noord Brabant.

Uit de resultaten van de geurberekening blijkt dat de achtergrondbelasting, van alle omliggende veehouderijen, binnen het plangebied maximaal 7,0 OUe/m³ bedraagt. Hiermee blijft de geurbelasting onder de streefwaarde van 8,0 OUe/m³ waardoor sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Geur en vaste afstanden

De projectlocatie is gelegen in de bebouwde kom van Liessel, gemeente Deurne. Conform artikel 5 van de Wgv dient de afstand vanaf de buitenzijde van een dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object ten minste 50 meter te bedragen binnen de bebouwde kom. In onderhavig geval bedraagt de afstand tussen de buitenzijde van een dierverblijf tot de gevel van een nieuw te realiseren geurgevoelig object circa 98 meter. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de minimum afstand van 50 meter binnen de bebouwde kom.

Volksgezondheid

Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van ruimtelijke initiatieven. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.

Endotoxinen

Op basis van het endotoxine toetsingskader uit de 'Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid' is de ontwikkeling getoetst aan een afstandsgrafiek, waarin de relatie is gelegd tussen de fijn stof emissie en de afstand tussen de veehouderijen en het meest nabijgelegen gevoelig object. Op basis van de emissie is de aan te houden afstand te bepalen om een te hoge blootstelling aan endotoxine te voorkomen (overschrijding van de advieswaarde van de Gezondheidsraad van 30 EU/m3 ).

Voor het bepalen van de aan te houden afstand zijn de gegevens conform de aangeleverde melding Activiteitenbesluit, d.d. 13 december 2013. Conform de melding bedraagt de fijnstof (PM10) uitstaat 90,7 kilogram per jaar. In de notitie zijn onderstaande vergelijkingen opgenomen voor de berekening van de aan te houden afstand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202311-C001_0023.png"

Op basis van de fijnstofemissie is middels de vergelijking voor vleesvarkens de aan te houden afstand bepaald. De afstand bedraagt in onderhavige situatie 39 meter welke gemeten dient te worden vanaf het dichtstbijzijnde emissiepunt en is in beeld gebracht in bijlage 3 bij het onderzoeksrapport zoals bijgevoegd als bijlage 2. De afstand tussen het dichtstbijzijnde emissiepunt van de Mgr. Berkvensstraat 57 en een nieuw te ontwikkelen woning bedraagt circa 100 meter. Er wordt derhalve ruimschoots voldaan aan de minimale afstand. Het aspect endotoxine vormt derhalve geen bedreiging.

Geitenhouderijen

Aan de oostzijde van Liessel, aan de Buntseweg 5 te Liessel, is een geitenhouderij gelegen. Tevens is aan de noordzijde van Liessel, aan Loon 39 een geitenhouderij gelegen. Uit onderzoek is gebleken dat omwonenden in een straal van 2 kilometer rond geitenhouderijen een verhoogde kans hebben op een longontsteking. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen deze afstand van een geitenhouderij moet daarom beoordeeld worden of sprake is van een effect op de volksgezondheid.

Door het toevoegen van woningen binnen de afstand van 2 kilometer neemt de kans op een longontsteking niet toe. Wel worden in de beoogde situatie meer mensen blootgesteld aan de stoffen van de geitenhouderijen die mogelijk een longontsteking veroorzaken. Momenteel zijn er geen normen of aanvaardbaarheid van blootstelling waardoor ook geen verband kan worden gelegd met een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Binnen de afstand van 2 km mogen geen risicovolle functies worden toegevoegd. In onderhavig plan heeft de ontwikkeling betrekking op woningen, welke niet gezien worden als risicovolle functie. Er worden dan ook geen belemmeringen verwacht bij onderhavig plan. Hierbij dient tevens opgemerkt te worden dat een groot gedeelte van de bebouwde kom van Liessel op kortere afstand is gelegen van de geitenhouderijen.

4.4.3 Conclusie

Het omgevingsaspect geur en volksgezondheid is geen belemmering voor (de uitvoerbaarheid van) het plan.

4.5 Archeologie

4.5.1 Normstelling en beleid

Met de Erfgoedwet beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed: roerend (cultuurgoederen en verzamelingen) en onroerend (monumenten en archeologie). De Erfgoedwet kent nieuwe bepalingen voor gemeenten. Zo kunnen gemeenten een gemeentelijke erfgoedverordening vaststellen en dienen gemeenten een erfgoedregister bij te houden. Ook dient het College van burgemeester en wethouders het voornemen om cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekendmaken. De gemeente Deurne heeft een eigen gemeentelijk archeologiebeleid geformuleerd in de ‘Nota archeologische monumentenzorg gemeente Deurne’. Dit beleid is vervolgens juridisch-planoloigisch vertaald naar de bestemmingsplannen in de gemeente Deurne.

4.5.2 Toetsing

Volgens het geldende bestemmingsplan is sprake van een hoge archeoloigsche waarde (zie paragraaf 1.3). Bij bodemingrepen groter dan 250 m² of dieper dan 50 cm onder maaiveld is een archeologisch onderzoek noodzakelijk. Daarom is voor dit plan een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Het rapport van dit onderzoek is als Bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd.

Op grond van de aangetroffen verstoorde bodemopbouw in het plangebied en daarmee een lage archeologische verwachting adviseert het archeologisch onderzoeksbureau om de archeologische dubbelbestemming te laten vervallen en om geen archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren.

4.5.3 Conclusie

Conform het advies van het archeologisch onderzoeksbureau is in dit plan geen archeologische dubbelbestemming opgenomen. Op basis van het archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek is geen nader archeologisch onderzoek nodig. Het omgevingsaspect archeologie is geen belemmering voor (de uitvoerbaarheid) van het plan.

4.6 Cultuurhistorie

4.6.1 Normstelling en beleid

Cultuurhistorische waarden kunnen betrekking hebben op bebouwde cultuurhistorie (monumenten), cultuurhistorische landschappen en archeologische waarden van een gebied. Conform artikel 3.1.6 lid 5 onder a Bro moet in de toelichting van een ruimtelijke plan aandacht worden besteed aan de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden.

4.6.2 Toetsing

In en om het plangebied zijn op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) en het Monumenten Inventarisatie Project (MIP) van de provincie Brabant geen cultuurhistorische waarden. Er zijn in en om het plangebied dan ook geen rijks- of gemeentelijke monumenten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202311-C001_0024.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202311-C001_0025.jpg"

figuur 4.3: uitsnedes CHW en MIP (bron: provincie Noord-Brabant)

De Sint-Hubertuskapel is In 1984 door het plaatselijke gilde gebouwd. Het heeft weliswaar weinig bouwhistorische waarde maar is in maatschappelijk opzicht toch cultuurhistorisch waardevol. In het inrichtingsplan blijft het perceel rondom de kapel vrij van bebouwing en blijft de kapel goed beleefbaar. Het plan heeft dan ook geen invloed op de cultuurhistorische waarde van het kapel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202311-C001_0026.jpg"

figuur 4.4: Sint-Hubertuskapel

4.6.3 Conclusie

Het omgevingsaspect cultuurhistorie is geen belemmering voor (de uitvoerbaarheid) van het plan.

4.7 Geluid

4.7.1 Normstelling en beleid

De nieuwe woningen zijn geprojecteerd binnen de akoestische invloedssfeer van het tankstation gelegen aan de Mgr. Berkvensstraat 61 en van het wegverkeer op de Mgr. Berkvensstraat en de Molenweg, zijnde 30 kilometer per uur wegen waarvan de geluidbelasting in het kader van 'een goede ruimtelijke ordening' dient te worden gemotiveerd.

Tevens moet met het akoestisch onderzoek in het kader van het 'milieuspoor' worden aangetoond dat de geluidniveaus berekend in de representatieve bedrijfssituatie voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximale geluidniveau (Lmax) van de bedrijfsfunctie ter plaatse van de meest kritisch gelegen woningen van derden ten opzichte van het bedrijf voldoen aan de geluidvoorschriften van het Activiteitenbesluit.

Met betrekking tot het 'ruimtelijk spoor' dient verder te worden getoetst aan de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. Hierbij is het belangrijk vanuit het gezichtspunt van de nieuwe woningen aan te tonen dat er sprake is van een goede ruimtelijke kwaliteit.

4.7.2 Toetsing

Het terzake deskundig bureau NIPA milieutechniek B.V. heeft een akoestisch onderzoek industrie- en wegverkeerslawaai uitgevoerd, dat als Bijlage 4 aan deze toelichting is gehecht. Hierna volgt een samenvatting van de resultaten van dit onderzoek, alsmede een uiteenzetting van de benodigde maatregelen.

De nieuwe woonfuncties zijn geprojecteerd binnen de akoestische invloedssfeer van bedrijfsfuncties aan de Mgr. Berkvensstraat 61 en 57a, Molenweg 1a, en van het wegverkeer op de Mgr. Berkvenstraat en Molenweg. Dit zijn 30 kilometer per uur wegen waarvan de geluidbelasting in het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt onderzocht.

In het kader van het milieuspoor moet met het akoestisch onderzoek moet worden aangetoond dat de geluidniveaus berekend in de representatieve bedrijfssituatie voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximale geluidniveau (Lmax) ter plaatse van de meest kritisch gelegen bestaande en nieuwe woonfuncties van derden ten opzichte van het bedrijf voldoen aan de geluidvoorschriften van het Activiteitenbesluit.

In het kader van het ruimtelijk spoor moet worden aangetoond dat de geluidbelasting bij nieuwe woonfuncties voldoet aan de uitgangspunten van de publicatie Bedrijven en milieuzonering.

Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus

Uit de berekening volgt dat er in de representatieve bedrijfssituatie (RBS) niet in alle rekenpunten wordt voldaan aan de grens- en toetsingswaarde in stap 2 van voor de optredende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus van 50 dB(A) voor industrielawaai overeenkomstig hoofdstuk 2.

Aan de toetsingswaarde van 55 dB(A) van stap 3 kan wél worden voldaan. Het bevoegd gezag moet dan motiveren waarom het deze geluidsbelasting in de concrete situatie acceptabel acht. Hierbij spelen maatregelen, cumulatie met de eventueel reeds aanwezige geluidsbelasting en gemeentelijk geluidsbeleid een rol.

Maximale geluidniveaus

Bij de nieuwe woonfuncties wordt in de RBS niet voldaan aan de toetsingswaarden van Bedrijven en Milieuzonering én het Activiteitenbesluit.

Alle maximale geluidsniveaus bij bestaande woningen worden veroorzaakt door activiteiten in relatie tot laden en lossen en worden in dagperiode conform het Activiteitenbesluit buiten beschouwing gelaten. In avond- en nachtperiode zijn er overschrijdingen. Een onderzoek naar maatregelen is uitgevoerd.

Maatregelen in de geluidoverdracht zoals geluidschermen zijn hier praktisch niet mogelijk (de schermen moeten de tweede eventueel derde verdieping van de nieuwe woonfuncties afschermen) en stuiten bovendien stedenbouwkundig bezwaren. Om de woonfunctie te realiseren is het tenminste van belang het woon- en leefklimaat met gevelmaatregelen te borgen zodat aan het toelaatbare maximale geluidniveau in de woningen van 45(A) in de maatgevende nachtperiode kan worden voldaan. De achtergevel van de woonfuncties is geluidluw. Cumulatie met wegverkeerslawaai is aan de orde.

De benodigde geluidwering bedraagt (72-45=) 27 dB; Met (eventuele) extra voorzieningen aan de betreffende gevels van de nieuwe woonfuncties moet dit gerealiseerd worden.


Woon- en leefklimaat

Er van uitgaand dat er wordt voldaan aan de minimale eis op grond van het Bouwbesluit voor de geluidwering van de woning van 20 dB mag de (gecumuleerde) geluidbelasting niet hoger zijn dan 53 dB om aan de richtwaarde van het binnengeluidniveau van 33 dB te voldoen. Met de berekende gecumuleerde maatgevende geluidbelasting Lcum van ten hoogste 58 dB is het woon- en leefklimaat in de nieuwe woonfuncties zonder onderzoek naar gevelmaategelen niet gewaarborgd.


Gebleken is echter ook dat het maximale geluidniveau als gevolg van industrielawaai maatgevend is in deze situatie en dat de geluidwering bij de meest kritisch gelegen woonfuncties ten hoogste 27 dB moet bedragen om het woon- en leefklimaat te waarborgen. Dit betreft dan uitsluitend de 1e en eventuele 2e verdieping omdat in de dagperiode de toetsing van maximale geluidniveaus vervalt. Alternatief kunnen bijvoorbeeld ter plaatse van de geluidgevoelige ruimten op de verdieping zogenaamde gevelschermen of een dove gevel (gevel zonder te openen delen) worden toegepast.

Met een onderzoek naar de geluidwering van de gevel moet worden aangetoond dat het woon- en leefklimaat in de nieuwe woonfuncties is gewaarborgd en dat er wordt voldaan aan het Bouwbesluit.

Deze maatregel is nader geborgd in de planregels (artikel 3.3).

4.7.3 Conclusie

Gelet op het voorgaande zal een goed woon- en leefklimaat worden gewaarborgd en vormen de aspecten industrielawaai en wegverkeerslawaai geen belemmering voor dit planvoornemen.

4.8 Externe Veiligheid

4.8.1 Normstelling en beleid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • Bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

4.8.2 Toetsing

Conform de uitsnede van de risicokaart blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicorelevante inrichtingen aanwezig zijn. Tevens geldt dat er geen sprake is van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg het water of door buisleidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202311-C001_0027.jpg"

figuur 4.5: uitsnede Risicokaart

Het plangebied ligt tussen de 200 meter en 4 km van de snelweg A67. Het plangebied ligt op circa 900 km van de snelweg A67 en daarmee buiten de 200 meter, maar binnen het invloedsgebied. Conform artikel 7 van het Bevt dient advies te worden gevraagd aan de Veiligheidsregio over de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Op 11 mei 2017 heeft de Veiligheidsregio voor ontwikkelingen op grote afstand van risicobronnen en voor kleine ontwikkelingen, zoals omzetting naar een woning een standaard advies opgesteld. Samengevat luidt dit advies:

  • Breng afsluitbare mechanische ventilatie aan in de woningen;
  • Pas de beleidsregels Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening toe;
  • Pas risicocommunicatie toe.

Hieronder wordt ingegaan op het advies.

Mechanische ventilatie

De woningen moeten voldoen aan het Bouwbesluit 2012. Als de woningen worden voorzien van een mechanische ventilatie dient deze conform artikel 3.31 van het Bouwbesluit uitgezet te kunnen worden. Daarnaast betreft het geen nieuw te bouwen woning, waardoor dit niet is af te dwingen.

Beleidsregels

Het betreft een bestaand perceel, waar alleen een functie bij komt. Aan de bereikbaarheid of bluswatervoorziening vinden geen aanpassingen plaats.

Risicocommunicatie

Gemeente Deurne sluit zich aan bij de landelijke risicocommunicatie.

4.8.3 Conclusie

Gelet op het voorgaande vormt het omgevingsaspect externe veiligheid geen belemmering voor (de uitvoerbaarheid van) het plan.

4.9 Luchtkwaliteit

4.9.1 Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij een ruimtelijke ontwikkeling uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.4 weergegeven.

Stof Toetsing van Grenswaarde
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³
fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg /m³

tabel 4.4: grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

4.9.2 Toetsing

De ontwikkeling van dertien nieuwe woningen valt in het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie 'woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg'. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse en dat nader onderzoek niet noodzakelijk is.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2020 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Uit de Monitoringstool volgt dat ter plaatse van het dichtstbijzijnde meetpunt, zowel in de huidige situatie als in 2030, de jaargemiddelde concentraties van NO2 en PM10 ruimschoots onder de grenswaarden van 40 µg/m³ liggen. Het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 µg/m³ ligt eveneens onder de grenswaarde van 35 dagen per jaar. Ten slotte wordt ook de grenswaarde van 25 µg/m³ als jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 niet overschreden.

4.9.3 Conclusie

Het omgevingsaspect luchtkwaliteit is geen belemmering voor (de uitvoerbaarheid van) het plan.

4.10 Kabels En Leidingen

4.10.1 Normstelling en beleid

Werking en onderhoud van planologisch relevante leidingen, hoogspannings- en straalverbindingen moeten worden gewaarborgd in een bestemmingsplan. Daarbij moet rekening worden gehouden met zones aan weerszijden van de leiding of hoogspanningsverbinding, waarbinnen mogelijk beperkingen gelden.

4.10.2 Toetsing en conclusie

Het plangebied ligt in een straalpad. Met het oog op het functioneren van een straalverbinding mogen binnen dit straalpad geen bouwwerken niet hoger dan 47 m + NAP worden gebouwd. Dit is in dit bestemmingsplan, overeenkomstig het geldende bestemmingplan 'Kom Liessel, 2e herziening', in de regels en de verbeelding geborgd door middel van de aanduiding 'vrijwaringszone - straalpad'. In dit plan worden geen bouwwerken hoger dan 47 m +NAP mogelijk gemaakt, zodat het functioneren van de straalverbinding niet wordt belemmerd.

4.10.3 Conclusie

Het omgevingsaspect kabels en leidingen is geen belemmering voor (de uitvoerbaarheid van) het plan.

4.11 Bodem

4.11.1 Normstelling en beleid

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

4.11.2 Toetsing

Voor dit plan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het rapport is bijgevoegd als Bijlage 5 bij deze toelichting. Zintuiglijk zijn tijdens de veldwerkzaamheden in de bodem geen verontreinigingen, bijmengingen of andere bijzonderheden waargenomen. Met laboratoriumonderzoek is aangetoond dat de boven- en ondergrond niet verontreinigd zijn (<Aw). Het grondwater is licht verontreinigd met cadmium, chroom, nikkel en zink (>Sw). De resultaten van het onderzoek geven geen aanleiding tot een vervolgonderzoek. De bodemkwaliteit is op basis van het bodemonderzoek geen belemmering voor een woonbestemming en nieuwbouw.

4.11.3 Conclusie

Het omgevingsaspect bodemkwaliteit is geen belemmering voor (de uitvoerbaarheid van) het plan.

4.12 Water

4.12.1 Normstelling en beleid

Waterbeheer en watertoets

Voor alle ruimtelijke plannen dient een watertoets te worden uitgevoerd. In deze watertoets wordt aangegeven hoe in het betreffende plan met water wordt omgegaan. Daarbij wordt allereerst sterk ingezet op preventie van verontreiniging en nuttig hergebruik van water op lokaal niveau. Daarnaast is voor de retentiebehoefte de voorkeurvolgorde; infiltreren, retentie binnen het projectgebied, retentie buiten het projectgebied of berging in bestaand watersysteem. Bij de berekening van de retentie worden de eisen zoals gevisualiseerd in figuur 4.4 uit deze paragraaf gehanteerd. Aspecten als oppervlaktewater, grondwater, hemelwater, afvalwater, waterkwaliteit en -kwantiteit, omgevingsfactoren en waterberging komen hierin aan de orde.

Met de watertoets wordt de waterbeheerder, in dit geval het waterschap Aa en Maas, tijdig betrokken in het ontwerpproces. Opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Waterschapsbeleid

In het gebied van het project is waterschap Aa en Maas de waterbeheerder. In het Waterbeheerplan beschrijft het waterschap haar strategische keuzes, de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. Het waterbeheer is gericht op het duurzaam beheren van het watersysteem, waarbij uitgegaan wordt van een watersysteembenadering. In het Waterbeheerplan 2022-2027 beschrijft het waterschap de hoofdlijnen van haar beleid uitgewerkt in verschillende thema's. Het huidige waterbeheerplan beschrijft de plannen voor de periode 2022-2027. De langetermijnstrategie uit het voorgaande beheerplan wordt voortgezet voor de verschillende thema's, zoals waterkwaliteitsverbetering, vermindering van de kans op wateroverlast en verdrogingsbestrijding.

Middels de Waterschapsverordening van Waterschap Aa en Maas is bepaald bij welke ontwikkelingen mitigerende maatregen getroffen moeten worden. In de Waterschapsverordening is aangegeven dat neerslag, afkomstig van toename verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, die direct tot afvoer naar een waterlichaam komt, verplicht gecompenseerd dient te worden middels de aanleg van waterbergende voorzieningen. Het waterschap verleent in enkele gevallen vrijstelling van deze verplichting. Dit wordt gedaan indien:

  • de toename van verhard oppervlak maximaal 500 m² bedraagt, of;
  • de toename van verhard oppervlak tussen 500 m² en 10.000 m² bedraagt en middels de rekenregels afdoende compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, of;
  • het af te koppelen verhard oppervlak maximaal 10.000 m² bedraagt, of;
  • er binnen het projectgebied andere hydraulische afspraken gelden (bv. met de gemeente)


Indien een voorziening nodig is, dan bedraagt de maximale toegestane afvoer uit een voorziening 2 l/s/ha bij een neerslagsituatie van 60 mm. Groene (vegetatie)daken gelden hierbij niet als verhard oppervlak. Bij meer dan 10.000 m² toename nieuw verhard oppervlak of het afkoppelen van 10.000 m² bestaand verhard oppervlak is altijd een voorziening noodzakelijk volgens de geldende beleidsregels van het waterschap.

Legger

De legger is een kaart waarop staat welke sloten, beken en dijken in het werkgebied van het Waterschap vallen. Figuur 4.6 toont de leggerkaart van de omgeving van het plangebied. Hierop is te zien dat in en rondom het plangebied geen relevante oppervlaktewateren zijn gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202311-C001_0028.png"

figuur 4.6: leggerkaart

4.12.2 Toetsing

Door het terzake deskundig milieu-adviesbureau Landslide is een Infiltratieonderzoek (d.d. 5 mei 2023) uitgevoerd, dat als Bijlage 6 aan onderhavige toelichting is gehecht. Hierna volgt een samenvatting van de betreffende onderzoeksresultaten.

Ter plaatse van de onderzoekslocatie is de overwegend zandige bodemlaag tot een diepte van circa 1,40 m-mv redelijk waterdoorlatend en daarmee in principe geschikt voor de infiltratie van hemelwater afkomstig van nieuw verhard oppervlak.

Om de waterdoorlatendheid ook op langere termijn te waarborgen, wordt aanbevolen om te overwegen om bij het realiseren van de voorziening eventueel bodemverbetering toe te passen door gebruik te maken van drainagezand, grind of vergelijkbare materialen met een blijvend goede waterdoorlatendheid.

Aan de hand van een nadere analyse van de meerjarige meetreeks (17-11-2023) van een grondwaterpeilbuis die is gelegen op een afstand van 400 m van de planlocatie is de GHG ingeschat op een hoogte van 25,55 m +NAP. Uitgaande van een huidige maaiveldniveau van 26,90-27,03 m +NAP wordt de GHG vanwege het verloop in maaiveld verwacht op een diepte van 1,35 - 1,48 m-mv. Tijdens het veldwerk op 4 mei 2023 (voorjaar) is een grondwaterpeil gemeten op circa 1,4 m-mv. Dit betreft echter een momentopname. Na ophoging van het huidige maaiveld tot 27,25 à 27,30 m +NAP zou de GHG op ca. 1,7 m - 1,75 m -mv liggen. De waterbergingsvoorziening in het plangebied zal zo dicht mogelijk onder maaiveld worden aangelegd.

Op basis van de k-waarden en de waterbergingsopgave is in een waternotitie een eerste aanzet gemaakt voor de hemelwaterverwerking binnen het plangebied. Deze notitie is als Bijlage 7 aan deze toelichting gehecht. In de waternotitie is tevens een voorlopig ontwerp (technische tekening) van het toekomstige HWA- en DWA-systeem opgenomen. De definitieve opzet en uitwerking wordt in samenspraak met de gemeente Deurne vormgegeven. Dit is nader geborgd in de planregels (artikel 3.4). Hierna volgt op hoofdlijnen een omschrijving van het bergings- en infiltratiesysteem.

Het hemelwater afkomstig van het openbaar terrein wordt via straatkolken in één centrale voorziening opgevangen. Deze voorziening wordt uitgevoerd als krattenveld ter plaatse van het parkeerterrein en heeft een bergingscapaciteit van ca. 43 m3. Dit voldoet aan de bergingsopgave. De onderzijde van het krattenveld ligt met een hoogte van 25,62 m +NAP boven de GHG (25,55 m +NAP). Als de centrale bergings- en infiltratievoorziening (over)vol is, kan het via een overloopleiding overstorten naar het gemeentelijke rioolstelsel. De voorziening wordt zodanig uitgevoerd dat die geïnspecteerd en onderhouden kan worden om zo de werking ook op langere termijn te waarborgen.

Het hemelwater afkomstig van particulier terrein wordt per nieuwbouwlocatie (woning 1 t/m 13) opgevangen in een ondergronds krattenveld waarvan de bodem zich op 26,00 m +NAP bevindt. Dat is ruimschoots boven de GHG die is vastgesteld op 25,55 m +NAP. Elk van deze voorzieningen beschikt over één gezamenlijk inspectie- en onderhoudsschacht en wordt uitgevoerd met een overloopvoorziening aan maaiveld. De grootte van de afzonderlijke krattenvelden is afgestemd op het geschatte toekomstige verhard oppervlak en varieert van 9 m3 (woning 4) tot 20 m3 (woning 13). Het gezamenlijke bergingsvolume van de 13 particuliere voorzieningen bedraagt afgerond 150 m3 en komt overeen met de bergingsopgave.

4.12.3 Conclusie

Het omgevingsaspect water vormt geen belemmering voor (de uitvoerbaarheid van) het plan.

4.13 Ecologie

4.13.1 Normstelling en beleid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

4.13.2 Toetsing

Soortenbescherming

Voor het plan is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het rapport hiervan is als Bijlage 8 opgenomen bij deze toelichting.

Uit de quickscan volgt dat in het plangebied potentiële en actuele natuurwaarden zijn aangetroffen voor broedende vogels in het algemeen, waar rekening mee gehouden dient te worden. Doordat de kans bestaat dat broedende vogels aanwezig zijn nabij randen (bomen en struiken) van het plangebied, moeten randen met beplantingen worden vermeden met zwaar materieel , met name in het broedseizoen (tussen circa half maart en half juli). Door tijdig voor aanvang van de broedperiode te starten, zullen vogels de randen automatisch mijden en kan zonder meer ook binnen deze periode doorgewerkt worden.

Het verstoren van broedende vogels (dat leidt tot het permanent verlaten van een nest) is conform de Wet natuurbescherming niet toegestaan. Daarnaast blijft de algemene zorgplicht onverminderd van toepassing.

Houtopstanden

Voor de realisatie van het planvoornemen worden geen bomen gekapt. In het kader van de ontwikkeling is een Bomen Effect Analyse (hierna: BEA) uitgevoerd om de kwaliteiten van de bomen in kaart te brengen en het effect van het bouwproject op deze houtopstanden te kunnen analyseren. Bijbehorende rapportage is opgenomen als bijlage 9.

Geconcludeerd kan worden dat de bomen in een redelijke (12 stuks) tot goede (19 stuks) conditie verkeren, een redelijke (18 stuks) tot goede (13 stuks) mechanische kwaliteit hebben en hierdoor een redelijke (2 stuks) tot goede (29 stuks) toekomstverwachting hebben.

De aanwezige bodem is van voldoende kwaliteit en kwantiteit voor een duurzame groei van de bomen. De bomen staan in langgerekte groenstroken, naast een akker. De bodem bestaat uit een circa 60 tot 90 cm dikke laag humushoudend (licht lemig) zand wat overgaat in humusarm zand. De aangetroffen beworteling is overwegend intensief en reikt tot circa 85 cm diepte.

Bij de bomen aan de zuidzijde (langs de mgr. Berkvensstraat) bestaat de bodem uit een circa 30 cm dikke laag humushoudend zand wat overgaat in humusarm zand. Hierdoor hebben deze bomen een oppervlakkige kluit gevormd tot circa 45 cm diepte. Vermoedelijk hebben de bomen nog enkele verticaal groeiende wortels gevormd richting diepere grondlagen (zogenaamde waterhalers).

Op basis van het bodem- en bewortelingsonderzoek zijn enkele (potentiële) knelpunten naar voren gekomen. In tabel 4.5 zijn de knelpunten opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202311-C001_0029.png"

tabel 4.5: Knelpunten analyse

De in het rapport voorgestelde boom-beschermdende maatregelen zullen in acht worden genomen.

Gebiedsbescherming

Het dichtstbijgelegen gebied dat onderdeel uitmaakt van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) betreffen zones droog productiebos op een afstand van circa 300 meter ten westen van het plangebied. Ingrepen in of direct nabij het Natuurnetwerk zijn niet voorzien. Van directe fysieke effecten is dan ook geen sprake. Effecten op dit deel van Natuurnetwerk kunnen door de relatief grote afstand redelijkerwijs worden uitgesloten.

Het plangebied ligt tegen de bebouwde kom van Liessel aan en op vrij ruime afstand van Natura 2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde gebied betreft de Deurnsche Peel en Mariapeel op een afstand van cica 2.5 km ten oosten van het plangebied. Fysieke effecten zijn op deze afstand op voorhand uit te sluiten.

Omdat significante negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie niet op voorhand kunnen worden uitgesloten, zijn stikstofdepositieonderzoeken uitgevoerd, zowel voor de aanlegfase als de gebruiksfase. In Bijlage 10 is een notitie naar aanleiding van de stikstofdepositieonderzoeken opgenomen. De bijbehorende stikstofdepositieberekeningen zijn opgenomen in bijlagen 11 t/m 14.

In de stikstofdepositieonderzoeken is aan de hand van AERIUS-calculator (versie 2024) berekend in hoeverre het initiatief in de realisatie- en gebruiksfase invloed heeft op het stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Deurnsche Peel en Mariapeel en andere verder weg gelegen gebieden inclusief het binnen 25 kilometer van het plangebied gelegen Natura 2000-gebied Hagven met Dommelvallei, Beverbeekse Heide, Warmbeek en Wateringen.

Uit de berekeningen volgt dat het initiatief niet leidt tot stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Op basis hiervan is geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming en ook geen verder onderzoek naar de stikstofdepositie.

4.13.3 Conclusie

Het omgevingsaspect ecologie vormt, zowel voor soortenbescherming als voor gebiedsbescherming, geen belemmering voor (de uitvoerbaarheid van) het plan.

4.14 Duurzaamheid

Duurzaamheid krijgt een plek in het plan doordat de woningen worden gerealiseerd als bijna energieneutrale woning, zonder gasaansluiting en met zonnepanelen. Hemelwater wordt binnen het projectgebied opgevangen en in de bodem geïnfiltreerd. Ook wordt een deel van het omliggende groen behouden en versterkt, en blijft het verhard oppervlak beperkt tot wat strikt noodzakelijk is voor het creëren van een aangename woonomgeving. Daarmee wordt ingespeeld op de groeiende noodzaak hittestress tegen te gaan en klimaat adaptief te ontwikkelen.

Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten

5.1 Wettelijke Eisen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en gaat vergezeld van deze toelichting met bijlagen.

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde standaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar.

Daarnaast is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, wijze van meten, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling. Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn.

Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.

5.2 Opzet Van De Bestemmingsregeling

Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling is het volgende van belang.

Opzet verbeelding

Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.

Voorts zijn de volgende eisen van toepassing:

  • de ondergrond waarop de verbeelding is gebaseerd, geeft informatie over de actuele (kadastrale) situatie;
  • op de verbeelding wordt met de bestemming en de aanduidingen aangegeven of, en zo ja welke bebouwing is toegestaan;
  • op het renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de aanduidingen;
  • de volgorde van de bestemmingen in het renvooi komt overeen met de volgorde zoals van de regels (alfabetisch).

Tevens wordt in een onderhoek op de verbeelding de naam van het bestemmingsplan aangegeven, de datum van terinzagelegging, vaststelling en (eventueel) van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ook is het identificatienummer van het bestemmingsplan en het kaartblad aangegeven. De kaart bestaat uit 1 kaartblad op een schaal van 1:1.000.

De bestemming wordt door middel van hoofdletters aangeduid, zoals 'W' voor 'Wonen'. Verder geldt het volgende:

  • Maatvoeringsaanduidingen zoals de maximum goot- of boeibordhoogte worden aangegeven door middel van een matrix bij het bouwvlak.
  • Op de verbeelding kunnen aanduidingen, zoals een plangrens of een gebied met wijzigingsbevoegdheid worden aangegeven.

Opzet regels

De indeling in hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, kent de volgende vaste volgorde.

  • In Hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald.
  • In Hoofdstuk 2 worden in alfabetische volgorde van de naam van de bestemmingen de regels gegeven waarmee die bestemmingen zoals die op de verbeelding voorkomen, nader worden omschreven.
  • Hoofdstuk 3 bevat een aantal regels (voorheen bepalingen genoemd) die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelbepaling of de bepaling welke wettelijke regeling van toepassing).
  • Hoofdstuk 4 geeft regels voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.

Op grond van de wettelijke standaarden moet bij de opstelling van een bestemmingsbepaling (de regels) de volgende vaste volgorde gebruikt worden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid.
  • Een bestemmingsregel behoeft niet al deze elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.

5.3 Toelichting Op De Gehanteerde Bestemmingen

Artikel 3 Woongebied

Deze bestemming is toegekend aan alle gronden binnen het plangebied en regelt zowel de woningen als de infrastructuur en groenvoorzieningen. In het bouwvlak is het maximum aantal woonheden (13) aangegeven. De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van de woningen zijn door middel van de maatvoeringsaanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’ geregeld. Verder is wat betreft de regels aangesloten bij de standaarden die de gemeente Deurne hanteert.

5.4 Toelichting Op De Algemene Regels

Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, regels.

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Een antidubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de antidubbeltelbepaling wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).

Artikel 5 Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels is opgenomen dat bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden ten behoeve van ondergeschikte bouwdelen. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld stoepen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

In dit artikel wordt genoemd welk gebruik van de gronden in ieder geval valt onder strijdig gebruik. Het gaat hierbij om onder andere het gebruik van de gronden ten behoeve van stort- of opslagplaats van goederen en aan het gebruik onttrokken machines of het gebruik ten behoeve van seksinrichtingen.

Artikel 7 Algemene aanduidingsregels

In dit artikel wordt het functioneren van een straalverbinding geborgd. Binnen de 'vrijwaringszone - straalpad; gelden beperkingen ten aanzien van de bouwhoogten: ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - straalpad' mag niet hoger worden gebouwd dan 47 meter + NAP.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan afgeweken kan worden. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Dit betreft bijvoorbeeld de vrijstelling ten behoeve van afwijking van de voorgeschreven maten en percentages. Afwijking is overigens alleen mogelijk wanneer hiermee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan aspecten als de woon- en milieusituatie van aangrenzende percelen.

Artikel 9 Overige regels

In dit artikel is de parkeerregeling opgenomen.

5.5 Toelichting Op De Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

In dit artikel wordt omschreven hoe wordt omgegaan met het bestaand gebruik en met de bestaande bebouwing ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

Artikel 11 Slotregel

In dit artikel wordt de naam van de regels vastgesteld.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Naast de planologische haalbaarheid van de ontwikkeling zoals getoetst in voorgaande paragrafen, moet ook de financiële uitvoerbaarheid van de ontwikkeling aangetoond worden. In de Wet ruimtelijke ordening is de grondexploitatiewet opgenomen. Hierin is geregeld dat gemeenten de mogelijkheid krijgen om kosten van de planontwikkeling te verhalen op grondeigenaren. Het kostenverhaal dient verplicht door de gemeente opgesteld te worden. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. Van een exploitatieplan kan worden afgeweken door in het kostenverhaal anderszins te voorzien (overeenkomst met alle grondeigenaren in het plangebied of volledig grondeigendom). In een bestemmingsplan is sprake van kostenverhaal (6.2.3 tot en met 6.2.5 Bro) als een bouwplan (6.2.1 Bro) wordt mogelijk gemaakt.

De gemeente is van mening dat er geen belemmeringen zijn aangaande de financiële uitvoerbaarheid. Deze ontwikkeling wordt geheel bekostigd door de initiatiefnemer in samenwerking met de gemeente. De door de initiatiefnemer aan de gemeente overlegde gegevens tonen afdoende aan dat deze de benodigde investeringen financieel kan dragen. Een exploitatieplan is niet noodzakelijk aangezien met een anterieure overeenkomst tussen initiatiefnemer en gemeente in het kostenverhaal is voorzien.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.2.1 Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het concept-ontwerpbestemmingsplan toegestuurd naar de vaste overlegpartners. Zowel met het Waterschap Aa en Maas, de provincie Noord-Brabant als de Veiligheidsregio vindt vooroverleg plaats; PM.

6.2.2 Omgevingsdialoog

Op grond van artikel 3.1.6 Bro moet worden gegeven in de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de planvoorbereiding zijn betrokken. Op 6 februari 2023 heeft een bewonersbijeenkomst plaatsgevonden waarop omwonende een toelichting hebben gekregen op het plan en waarop zij aan de initiatiefnemer vragen konden stellen. Het verslag van deze bijeenkomst is als Bijlage 15 bij deze toelichting opgenomen. Ook de schutterij is benaderd. Zij zijn eigenaar van het naastgelegen kapelletje. Zij zijn geïnformeerd over de plannen en er zijn geen nadere belemmeringen uit het overleg naar voren gekomen.

6.2.3 Ontwerp

Op grond van artikel 3.8 en 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening lagen het ontwerpbesluit en het ontwerpbestemmingsplan met de hierbij behorende stukken vanaf 11-12-2023 zes weken ter inzage gelegen. In die periode kon een ieder zijn of haar zienswijze naar keuze schriftelijk of mondeling indienen. Er zijn vier zienswijzen ontvangen. De zienswijzen zijn tijdig ontvangen.

In de als bijlage 16 bijgevoegde Nota van zienswijzen en wijzigingen wordt een reactie gegeven op de zienswijzen en is aangegeven of en zo ja in hoeverre de zienswijzen hebben geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. De zienswijzen zijn uit praktische overwegingen en vanwege de leesbaarheid samengevat weergegeven maar in de reactie komen alle relevante elementen aan de orde. De zienswijzen zijn dus in zijn geheel beoordeeld.

6.2.4 Vaststelling

Na vaststelling door de gemeenteraad wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijven

Bijlage 1 Staat van bedrijven

Bijlage 2 Regeling Parkeernormen Deurne 2019

Bijlage 2 Regeling parkeernormen Deurne 2019

Bijlage 1 Vormvrije M.e.r.-beoordelingsnotitie

Bijlage 1 Vormvrije m.e.r.-beoordelingsnotitie

Bijlage 2 Onderzoek Geur En Volksgezondheid

Bijlage 2 Onderzoek geur en volksgezondheid

Bijlage 3 Archeologisch Bureau- En Inventariserend Veldonderzoek

Bijlage 3 Archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek

Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Weg- En Industrielawaai

Bijlage 4 Akoestisch onderzoek weg- en industrielawaai

Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 5 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 6 Infiltratieonderzoek

Bijlage 6 Infiltratieonderzoek

Bijlage 7 Hemelwaternotitie

Bijlage 7 Hemelwaternotitie

Bijlage 8 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 8 Quickscan flora en fauna

Bijlage 9 Bomen Effect Analyse

Bijlage 9 Bomen Effect Analyse

Bijlage 10 Notitie Stikstofdepositieonderzoeken

Bijlage 10 Notitie stikstofdepositieonderzoeken

Bijlage 11 Aerius Projectberekening Realisatiefase

Bijlage 11 AERIUS projectberekening realisatiefase

Bijlage 12 Aerius Extra Beoordeling Realisatiefase

Bijlage 12 AERIUS extra beoordeling realisatiefase

Bijlage 13 Aerius Projectberekening Gebruiksfase

Bijlage 13 AERIUS projectberekening gebruiksfase

Bijlage 14 Aerius Extra Beoordeling Gebruiksfase

Bijlage 14 AERIUS extra beoordeling gebruiksfase

Bijlage 15 Verslag Bijeenkomst 6 Februari 2023

Bijlage 15 Verslag bijeenkomst 6 februari 2023

Bijlage 16 Nota Van Zienswijzen En Wijzigingen

Bijlage 16 Nota van zienswijzen en wijzigingen