KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Woongebied
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Huidige En Toekomstige Situatie
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
4.3 Verkeer En Parkeren
4.4 Milieuhinder
4.5 Archeologie En Cultuurhistorie
4.6 Geluid
4.7 Externe Veiligheid
4.8 Luchtkwaliteit
4.9 Kabels En Leidingen
4.10 Bodem
4.11 Water
4.12 Ecologie
4.13 Houtopstanden
4.14 Duurzaamheid
4.15 Geitenhouderijen
4.16 Lichthinder
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Wettelijke Eisen
5.2 Opzet Van De Bestemmingsregeling
5.3 Toelichting Op De Gehanteerde Bestemmingen
5.4 Toelichting Op De Algemene Regels
5.5 Toelichting Op De Overgangs- En Slotregels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijven
Bijlage 2 Regeling Parkeernormen Deurne 2019
Bijlage 1 Vormvrije M.e.r.-beoordelingsnotitie
Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Tennisclub En Supermarkt
Bijlage 4 Standaardadvies Veiligheidsregio Brabant Zo
Bijlage 5 Bodemonderzoek
Bijlage 6 Infiltratieonderzoek En Waterhuishoudkundig Plan
Bijlage 7 Stikstofdepositie Aanlegfase
Bijlage 8 Stikstofdepositie Gebruiksfase
Bijlage 9 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 10 Lichthinderonderzoek
Bijlage 11 Lichthinderberekening
Bijlage 12 Nota Van Wijzigingen

Molenweg – Oude Molen fase II, Liessel

Bestemmingsplan - Gemeente Deurne

Vastgesteld op 02-07-2024 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.2 plan

Het bestemmingsplan Molenweg - Oude Molen, fase II, Liessel met identificatienummer NL.IMRO.0762.BP202326-C001 van de gemeente Deurne.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aaneengebouwd hoofdgebouw

een woning gebouwd in een blok van twee of meer woningen, waarvan de hoofdgebouwen aan minimaal één zijde aaneen zijn gebouwd.

1.6 aaneengebouwde woningen

een blok van meer dan twee aaneen gebouwde woningen inclusief de van dit blok deel uitmakende eind- of hoekwoningen.

1.7 achterste perceelsgrens

de van de weg af gekeerde grens van een perceel; indien meerdere zijden van het perceel van de weg zijn afgekeerd, wijzen burgemeester en wethouders een achterste perceelsgrens aan.

1.8 afhankelijke woonruimte

een tijdelijke zelfstandige woonruimte in een deel van een hoofdgebouw, een aanbouw dan wel een vrijstaand bijgebouw bij een hoofdgebouw, waarin een tweede huishouden kan worden gehuisvest uit oogpunt van mantelzorg, welke tijdelijke woonruimte qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met het hoofdgebouw en gelegen is binnen een bestemming die wonen mogelijk maakt. Bedrijfsgebouwen of andere gebouwen die niet ten dienste staan van een woonfunctie vallen hier uitdrukkelijk niet onder.

1.9 ambachtelijk bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsmede het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van ter plaatse vervaardigde goederen verband houdend met het ambacht.

1.10 arbeidsmigranten

personen die hun vaste woon- en verblijfplaats niet in Nederland hebben maar die tijdelijk (maximaal één jaar), in Nederland verblijven, om hier betaalde werkzaamheden te verrichten.

1.11 archeologische waarden

waarden van een terrein in verband met de zich mogelijk daarin bevindende oudheidkundige zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en/of hun cultuurhistorische waarde.

1.12 bebouwing

één of meer gebouwen en / of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.13 bebouwingspercentage

een aangegeven gedeelte van het bouwperceel dat maximaal mag worden bebouwd.

1.14 bed & breakfast

recreatief nachtverblijf in de vorm van logies met ontbijt binnen bestaande gebouwen.

1.15 bedrijf aan huis

Een bedrijf of het bedrijfsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen kan worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.16 beroep aan huis

de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hieraan gelijk te stellen gebied, dat in een woning en daarbij behorende gebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, met uitsluiting van detailhandel;

1.17 bestaand

  1. a. bij bebouwing: bouwwerken zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een onherroepelijke omgevingsvergunning;
  2. b. bij gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel gebruik dat is toegestaan krachtens een onherroepelijke omgevingsvergunning.

1.18 bestaande woning

een woning die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestond of in uitvoering was krachtens een onherroepelijke bouwvergunning, thans omgevingsvergunning geheten, of een woning die nog gebouwd kan worden krachtens een onherroepelijke bouwvergunning of waarvoor de verleende bouwvergunning nog onherroepelijk wordt.

1.19 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.20 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.21 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.22 bijgebouw

een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw, dat door zijn ligging, constructie of afmeting ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw.

1.23 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.24 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.25 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.26 bouwperceelsgrens

een grens van een bouwperceel.

1.27 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.28 bouwvlakgrens

De grens van het bouwvlak gelegen aan de zijde van de weg waar de voorgevel van een hoofdgebouw op moet zijn georiënteerd die niet door gebouwen mag worden overschreden behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.

1.29 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.30 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.31 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.32 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.33 eigen bedrijf

hoofdvestiging inclusief eventuele nevenvestigingen en kan dus verschillende locaties betreffen.

1.34 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.35 escortbedrijf

een natuurlijk persoon, groep van personen en/of rechtspersoon die prostitutie aanbiedt, die uitgeoefend wordt op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte of woning.

1.36 evenement

voor publiek toegankelijke verrichting op, in ieder geval, het gebied van kunst, ontwikkeling, ontspanning, sport of vermaak, alsmede grootschalige herdenkingsplechtigheden, tentoonstellingen, optochten, kermissen, circussen, filmopnamen en feesten of daarmee gelijk te stellen activiteiten.

1.37 geluidsafschermende voorziening

voorziening ten behoeve van de wering of reducering van geluid(overlast) in de vorm van een gesloten scherm of muur met een dichtheid van minimaal 10 kg/m² , een hoogte van 4,0 meter en een lengte conform de betreffende aanduiding 'geluidscherm' op de verbeelding.

1.38 geschakeld hoofdgebouw

een woning waarvan het hoofdgebouw aan minimaal één zijde door middel van een aanbouw of aangebouwde overkapping aan een op een aangrenzend bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd.

1.39 GSM-/UMTS-installatie

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gericht op het ontvangen en/of verzenden van telecommunicatiedataverkeer, met inbegrip van de daarbij behorende zijsprieten, schoteltjes, panelen en technische installatie(s).

1.40 GSM-/UMTS-mast

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop/waarbij een (of meer) GSM-/UMTS-installaties kan (kunnen) worden geplaatst.

1.41 grootschalige huisvesting

huisvesting van meer dan 10 personen.

1.42 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.43 huishouden

een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren, waar bij een gemeenschappelijke huishouding sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan (kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen); indien sprake is van één persoon, spreekt men eveneens van een (zij het éénpersoons) huishouden.

1.44 huisvesting arbeidsmigranten

  1. a. structurele huisvesting: het huisvesten van arbeidsmigranten over een aaneengesloten periode van zes maanden of meer per kalenderjaar;
  2. b. tijdelijke huisvesting: het huisvesten van arbeidsmigranten voor een periode van maximaal zes maanden per kalenderjaar ten behoeve van de eigen bedrijfsvoering.

1.45 internetwinkel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen via internethandel, met dien verstande dat producten per post aan de koper worden verzonden en ter plaatse geen sprake is van fysiek klantcontact.

1.46 kamerverhuur

het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij het kenmerk is dat de kamerhuurder ter plaatse het hoofdverblijf heeft.

1.47 logies

het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij de afnemer het hoofdverblijf elders heeft.

1.48 lijst van bedrijfsactiviteiten

De lijst van de bedrijven, bevattende basisinformatie voor milieuzonering, zoals deze is opgenomen als Bijlage 1, behorende bij deze regels.

1.49 mantelzorg

het op basis van vrijwilligheid en buiten organisatorisch verband bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak.

1.50 nevenactiviteit

activiteiten die in ruimtelijke en bedrijfseconomische zin een ondergeschikt bestanddeel vormen van de totale bedrijfsactiviteiten op een bouwperceel.

1.51 nieuwe woning

een woning / wooneenheid die wordt toegevoegd aan de bestaande woningvoorraad. Ter verduidelijking: de herbouw van een woning valt hier niet onder; wel een woning die ontstaat door woningsplitsing.

1.52 nok

het hoogste gedeelte van een dak met hellende vlakken, te weten waar beide hellende vlakken elkander snijden;

1.53 Normenset Keurmerk SNF

de door Stichting Normering Flexwonen vastgestelde norm voor de huisvesting van arbeidsmigranten (versie 8.0, d.d. 1 september 2019) met dien verstande dat indien voornoemde normenset wordt gewijzigd, een aanvraag moet voldoen aan de nieuwe normen.

1.54 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals bijvoorbeeld transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.55 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.

1.56 operator/provider

aanbieder van een mobiel netwerk.

1.57 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.58 roaming

het gebruik van (delen van) het mobiele netwerk van een andere operator/provider.

1.59 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotischpornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, een parenclub of sekstheater, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.60 site sharing

het gezamenlijk door twee of meer operators/providers gebruik maken van een GSM-/UMTS-mast.

1.61 standplaats

het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel. Een standplaats wordt dagelijks verwijderd en is geen bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning bouwen nodig is.

1.62 voorgevel

de gevel van een gebouw, die is gekeerd naar de weg of het openbaar gebied waarop het bouwperceel overwegend georiënteerd is (bij een hoekperceel is er slechts sprake van één voorgevel).

1.63 voorgevellijn

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.64 voorste perceelsgrens

de naar de weg gekeerde grens van een perceel; indien meerdere zijden van het perceel naar de weg zijn gekeerd, wijzen burgemeester en wethouders een voorste perceelsgrens aan.

1.65 waterhuishoudkundige voorziening

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater.

1.66 wet/wettelijke regelingen

indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.

1.67 wonen

huisvesting in een woning.

1.68 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden of maximaal vier personen die geen huishouden vormen.

1.69 woonunit

een zelfstandig verplaatsbaar gebouw, bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van woon-, dag-, of nachtverblijf van een of meer personen.

1.70 zijdelingse perceelsgrens

de grens tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel of een bestemmingsvlak

de oppervlakte van alle op het bouwperceel/bestemmingsvlak gelegen bouwwerken tezamen.

2.3 lengte, breedte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken langs) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren).

2.4 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 ondergrondse (verticale) bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het peil tot de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.

2.10 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, voor aanvang van de bouwwerkzaamheden, het oorspronkelijke maaiveld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Woongebied

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen in woningen;
  2. b. beroepen aan huis;

Met de daarbij behorende:

  1. c. wegen, paden en parkeren;
  2. d. erven, tuinen en verhardingen;
  3. e. groenvoorzieningen;
  4. f. watervoorzieningen;
  5. g. speelvoorzieningen;
  6. h. bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. In afwijking van artikel 3.2.2 onder b. is bij één gevel per hoofdgebouw, over een lengte van maximaal 40% van de totale lengte van die gevel een hogere goothoogte toegestaan, met dien verstande dat de goothoogte minimaal 1 meter lager dient te zijn dan de bouwhoogte.
  2. b. het bepaalde in 3.2.2 onder c. met betrekking tot de afstand van het hoofdgebouw tot een perceelgrens langs de openbare weg, mits het in het plan beoogde stedenbouwkundige beeld niet wordt geschaad;
  3. c. het bepaalde in 3.2.2 onder f. met betrekking tot de minimale en maximale dakhelling, mits:
    1. 1. het in het plan beoogde stedenbouwkundige beeld niet wordt geschaad;
    2. 2. geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het woonmilieu en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  4. d. het bepaalde in 3.2.3 onder b. voor het bouwen van een carport, mits:
    1. 1. de denkbeeldige lijn door de voorgevel niet meer dan 2 meter wordt overschreden;
    2. 2. de afstand tot een perceelgrens langs de openbare weg niet minder dan 3 meter bedraagt;
    3. 3. de verkeersveiligheid niet in gevaar wordt gebracht;
  5. e. het bepaalde in 3.2.3 onder b. voor het bouwen van een bijgebouw tegen de zijgevel van het hoofdgebouw en gelegen voor de denkbeeldige lijn door de voorgevel van het om de hoek gelegen hoofdgebouw, mits:
    1. 1. deze niet minder dan 3 meter en niet meer dan 12 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, is gelegen;
    2. 2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3,2 meter;
    3. 3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 6,5 meter;
    4. 4. de breedte niet meer bedraagt dan 4 meter;
    5. 5. de verkeersveiligheid niet in gevaar wordt gebracht;
  6. f. het bepaalde in 3.2.3 onder c. voor het bouwen van een erker, entreeportaal of ander bouwwerk op een afstand tot niet meer dan 2 meter voor de voorgevel, mits:
    1. 1. de afstand tot een perceelgrens langs de openbare weg niet minder bedraagt dan 3 meter;
    2. 2. de verkeersveiligheid niet in gevaar wordt gebracht;
  7. g. het bepaalde in 3.2.3onder d. voor de bouw van bijgebouwen aan beide zijgevels, mits de afstand van één bijgebouw tot de zijdelingse perceelgrens minimaal 3 meter bedraagt;
  8. h. het bepaalde in 3.2.4 onder a. voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen op hoeksituaties van wegen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. 1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen naast het hoofdgebouw, mits niet minder dan 2 meter achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw en voor de denkbeeldige lijn door de voorgevel van het om de hoek gelegen hoofdgebouw, mag maximaal 2 meter bedragen;
    2. 2. de belangen van rechthebbenden van aan het bouwperceel aanliggende gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
    3. 3. de verkeersveiligheid mag niet in gevaar worden gebracht.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Internetwinkels

Het uitoefenen van een internetwinkel is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, mits:

  1. a. de hoofdfunctie wonen blijft en de woning blijft voldoen aan het bepaalde in de gemeentelijke bouwverordening en het Bouwbesluit;
  2. b. er alleen internetverkoop plaatsvindt;
  3. c. er geen zelfstandige vorm van detailhandel ontstaat;
  4. d. er geen sprake is van uitstalling en het bezichtigen van goederen;
  5. e. er geen buitenopslag van goederen plaatsvindt;
  6. f. er geen opslag en verkoop van vuurwerk, motorbrandstoffen, chemische en brandgevaarlijke stoffen en goederen e.d. plaatsvindt;
  7. g. er geen inloop- of kijkdagen plaatsvinden;
  8. h. de omvang van de activiteiten mag niet meer dan 30 m2 bedragen;
  9. i. de activiteiten worden uitgeoefend door de bewoner(s) van het pand;
  10. j. eventueel extra benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd, waarbij wordt voldaan aan de parkeernormen zoals opgenomen in bijlage 2;
  11. k. geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het woonmilieu en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  12. l. de levering van goederen de verkeersveiligheid niet in gevaar brengt;
  13. m. er geen reclame uitingen en/of etalage wordt gerealiseerd.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

5.1 Uitzondering ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, zonnecollectoren, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouw- of bestemmingsgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.

5.2 Bestaande maten

  1. a. De bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, en zijn gerealiseerd op basis van rechtsgeldige vergunningen, mogen als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
  2. b. De bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, en zijn gerealiseerd op basis van rechtsgeldige vergunningen, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  3. c. In geval van herbouw is het bepaalde onder a. en b. uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

5.3 Ondergronds bouwen

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen voor afhankelijke woonruimte;
  2. b. het gebruik van woningen voor bed & breakfast voorzieningen;
  3. c. het gebruik voor een seksinrichting, prostitutie of escortbedrijf;
  4. d. het gebruik van woningen anders dan voor permanente bewoning;
  5. e. het gebruiken van bouwwerken voor de huisvesting van arbeidsmigranten met uitzondering van maximaal vier arbeidsmigranten in één woning;
  6. f. het gebruik van gronden voor evenementen;
  7. g. het gebruik van gronden als standplaats.

6.2 Afwijken van de gebruiksregels

6.3 Evenementen

6.4 Standplaatsen

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

Indien niet op grond van een andere regel van deze regels afgeweken kan worden en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de desbetreffende regels van het plan voor:

  1. a. andere dan de voorgeschreven minimum- en maximummaten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, monumenten, kapellen, wegkruisen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, mits:
    1. 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 20 m²;
    2. 2. de goothoogte niet meer dan 3,20 meter bedraagt;
    3. 3. de (nok)hoogte van gebouwen niet meer dan 5,50 meter bedraagt;
    4. 4. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedraagt dan 3,20 meter;
  3. c. het in geringe mate afwijken van een bestemmingsgrens, alsmede de vorm van bouwpercelen, voor zover zulks noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
  4. d. voor het gebruik van gronden en opstallen voor GSM-/UMTS-installaties en GSM-/UMTS-masten gericht op het ontvangen en/of verzenden van telecommunicatiedataverkeer, met inbegrip van de daarbij behorende technische installatie(s), met dien verstande dat de navolgende criteria in acht dienen te worden genomen:
    1. 1. inpassing in het landschap; bij de plaatsing van de GSM-/UMTS-installatie en -masten moet zoveel mogelijk het beginsel van site-sharing en het beginsel van roaming worden gehanteerd tenzij dit, blijkens een voldoende onderbouwde motivering, technisch niet mogelijk is of in redelijkheid niet kan worden verlangd.
    2. 2. inpassing in stedenbouwkundig opzicht; GSM-/UMTS-installaties en -masten dienen zoveel mogelijk aan het karakter van de directe omgeving te worden aangepast om te voorkomen dat het aanzicht in stedenbouwkundig opzicht te veel wordt aangetast.
    3. 3. de hoogte van GSM-/UMTS-installaties mag niet meer dan 5 meter bedragen, de hoogte van GSM-/UMTS-masten mag niet meer dan 40 meter bedragen.

Artikel 8 Overige Regels

8.1 Parkeren

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot.
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstrip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dat gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder naam 'Regels van het bestemmingsplan Molenweg - Oude Molen, fase II, Liessel'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Het initiatief betreft de realisatie van maximaal 11 grondgebonden woningen op een locatie gelegen in Liessel (gemeente Deurne). Het betreft een onbebouwd voormalig agrarisch perceel, dat direct ten oosten aansluit op het plangebied van het bestemmingsplan 'Molenweg - Oude Molen, Liessel'. Het betreft een aanvulling (tweede fase) op het woningbouwprogramma dat met voornoemd bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.

Aangezien het bestemmingsplan Molenweg - Oude Molen, Liessel procedureel vooruitloopt op dit bestemmingsplan, wordt onderhavige aanvullende ontwikkeling met een apart bestemmingsplan mogelijk gemaakt. De beide bestemmingsplannen hangen wel met elkaar samen en verschillende aspecten en onderzoeken zijn overkoepelend.


Het bestemmingsplan 'Kom Liessel, 2e herziening" staat de realisatie van woningen op deze locatie niet toe. De gronden zijn namelijk bestemd als 'Agrarisch'. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk maken is een nieuw planologisch-juridisch kader benodigd. Dit bestemmingsplan voorziet daarin.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen ten oosten van de Molenweg, ten westen van de Hoofdstraat en ten noorden van Oude Molen in Liessel. Het betreft het perceel kadastraal bekend als gemeente Deurne, sectie G, nummer 2691, met ten zuidwesten daarvan een klein gedeelte van het perceel met nummer 4433 en ten noorden een klein gedeelte van het perceel 5233. De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 3.000 m².

Het plangebied sluit direct aan op de oostelijke plangrens van het bestemmingsplan 'Molenweg - Oude Molen, Liessel'.

Ten oosten en ten zuiden grenst de planlocatie aan achtererfgebieden van woningen. Direct ten zuidoosten van het plangebied is een supermarkt gesitueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202326-C001_0001.png"

Topografische kaart (plangebied ter plaatse van groene ster)

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202326-C001_0002.png"

Luchtfoto met kadastrale ondergrond (plangebied blauw omlijnd)

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Voor de locatie geldt het bestemmingsplan "Kom Liessel, 2e herziening", vastgesteld op 18 juni 2014.

Meer specifiek is ter plaatse van een groot deel van het plangebied de bestemming 'Agrarisch' geprojecteerd. De agrarische bestemming ziet op agrarische bedrijfsvoering en agrarisch grondgebruik. Op een klein deel in het uiterste noorden is de woonbestemming geprojecteerd.


Voor het gehele plangebied geldt tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie Hoog'. Dit betekent dat de gronden ook bestemd zijn voor het behoud en bescherming van archeologische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202326-C001_0003.png"

Uitsnede bestemmingsplan 'Kom Liessel, 2e herziening' (plangebied rood omlijnd)


Aanvullend gelden twee gemeentedekkende bestemmingsplannen, namelijk 'Herstelbestemmingsplan bebouwd gebied Deurne 2021' en 'Paraplubestemmingsplan Deurne 2021'. Deze bestemmingsplannen zijn opgesteld om enkele omissies in de geldende bestemmingsplannen te herzien en om een actuele en/of passende regeling in te passen met betrekking tot een aantal beleidsonderwerpen, zoals parkeren, ondergronds bouwen en evenementen. Deze nieuwe regelingen zijn in de regels dit bestemmingsplan meegenomen.

De beoogde realisatie van maximaal 11 nieuwe grondgebonden woningen in het plangebied is op basis van het geldend bestemmingsplan niet toegestaan. In het noorden wordt het daar aanwezige deel van een watergang en de beschermingszone van 5 meter aan weerszijden daarvan voorzien van de bestemming 'Water'. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie in en rond het plangebied en geeft inzicht in de beoogde ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de beleidskaders van het Rijk, de provincie Noord-Brabant en de gemeente Deurne. Hoofdstuk 4 omvat de toets aan de sectorale milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 komt de juridische planbeschrijving aan de orde. In hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en de procedure.

Hoofdstuk 2 Huidige En Toekomstige Situatie

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied is in de huidige feitelijke situatie landschappelijk ingericht en begroeid met gras, bossages/hagen en bomen. In het noordoosten is een schuurvormig gebouwtje aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202326-C001_0004.png"

Foto huidige situatie plangebied (bron: doorlatendheidsonderzoek)

2.2 Toekomstige Situatie

2.2.1 Stedenbouwkundige aspecten

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van maximaal 11 grondgebonden woningen.

Het inrichtingsvoorstel sluit aan op de dorpse verkaveling van het plan 'Molenweg - Oude Molen, Liessel'. Dit maakt het gebied één groot geheel en zorgt voor een goede afbakening van het gebied. Ook ontstaat er in het plan een goede dichtheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202326-C001_0005.png"

Verkavelingsplan totaal met plangebied blauw omlijnd

NB: de getoonde inrichtingstekening is op hoofdlijnen uitgewerkt en zal zo nodig nader worden uitgewerkt in samenwerking met de gemeente aan de hand van de relevante (beleids)kaders.


De ontsluiting van het plangebied voor motorvoertuigen is voorzien aan de Molenweg. Voor langzaam verkeer (fietsers en voetgangers) zijn een tweetal aanvullende ontsluitingen voorzien, namelijk via de Oude Molen (tussen Oude Molen 10 en 8a) en via de zijweg die reeds aanwezig is aan de Hoofdstraat (tussen 116 en 118).

2.2.2 Woningtypologie

De voorziene levensloopbestendige seniorenwoningen en tweekappers (eveneens levensloopbestendig) vullen het gedifferentieerde woningaanbod van het aansluitende plan goed aan.

  • Seniorenwoning 7 wooneenheden (max 120 m2 gbo)
  • Tweekapper 4 wooneenheden (max 130 m2 gbo, incl. garage)

In samenhang bezien wordt het woningaanbod op een passende, dorpse wijze uitgebreid.

2.2.3 Beeldkwaliteitskader

Welstandsnota

In de welstandsnota is het plangebied gelegen binnen ‘categorie 16, Welstandsvrij’. Dit is passend bij het huidig gebruik, echter niet bij het toekomstig gebruik als woongebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202326-C001_0006.png"

Uitsnede Welstandskaart met plangebied blauw omlijnd

Voor wijken en buurten met een planmatige stedenbouwkundige opzet en een

eenheid in bebouwing en architectuur is het welstandsniveau ‘categorie 12,

Thematische woningbouw’ passend. Bij herziening van de welstandsnota zal dit voor

dit plangebied en het plangebied van het bestemmingsplan 'Molenweg - Oude Molen, Liessel' worden meegenomen.

In deze paragraaf wordt de beeldkwaliteit van de toekomstige woonbuurt in zijn totaliteit beschreven. Deze geeft criteria voor de invulling van de thematiek van het woongebied. De beschreven criteria zijn een aanvullend toetscriterium voor deze specifieke locatie

waarvoor ‘categorie 12, Thematische woningbouw’ geldt.

Nieuwe woonbuurt

De toekomstige woonbuurt is gelegen net achter de Hoofdstraat van Liessel,

ingeklemd tussen Oude molen en Molenweg. Momenteel zijn hier nog achtererven en

sportvelden aanwezig. De hoofdontsluiting vindt plaats op de Molenweg, met

langzaam verkeersontsluitingen op de Hoofdstraat, Oude Molen en Molenweg.

In het plangebied bevinden zich twee groene veldjes waarvan er één verbonden is

aan een groene as waaraan ook de ontsluiting op de Molenweg is gelegen. De groene

as bestaat uit een bestaande zaksloot en houtwal, waarvan waardevolle bomen

behouden blijven. Parkeren wordt opgelost binnen het plangebied op eigen terrein en

in parkeerkoffers.

Hoge en lage woningen

In het plan zijn woningen in verschillende hoogten mogelijk;

- 2 bouwlagen met kap (rijwoningen en (half-)vrijstaande woningen)

De hoge woningen (2 lagen met kap) liggen voornamelijk aan de noordzijde van

het plan. Georiënteerd op de as van de hoofdontsluiting.

- 1 bouwlaag met kap (starterswoningen en levensloopbestendige 2^1-kap-woningen)

Voornamelijk aan de zuidzijde, maar ook de woningen grenzend aan de

achterzijde van de percelen aan de Hoofdstraat, zijn woningen in 1 laag met kap

gesitueerd, dit in de luwte van het bouwblok.

Kappen

De kaprichting in het plan is wisselend. Bij de rijwoningen is er overwegend sprake

van een langskap, waarbij er op de hoeken van de bouwblokken veelal sprake is van

een verbijzondering. Daar waar de woningen zijn gelegen op de hoeken van straten/paden is extra aandacht voor de zijgevel gewenst. Blinde gevels naar het

openbaar gebied zijn niet gewenst.

– Langskap

De meeste woningen hebben een ‘langskap’, een kap parallel aan de weg.

– Dwarskap

Enkele woningen hebben een ‘dwarskap’, een kap haaks op de weg. Woningen

met een dwarskap kondigen meestal een zijweg of pad aan. Hier is extra

aandacht voor de zijgevel gewenst, blinde gevels naar het openbaar gebied zijn

niet gewenst.

Architectuur en materialisatie

De samenhang in de buurt wordt versterkt door een samenhangende architectuur.

Alle woningen worden ‘modern dorps’. Hiervoor gelden de volgende criteria:

Gevels

- Gevels worden uitgevoerd in

o baksteen in warme kleuren en/of zwart, grijs, donkerbruin en wit

o naturel hout

o natuurlijke materialen

- Ondergeschikte geveldelen / accenten;

o wit keimen of in natuursteen of zink uitgevoerd.

- De voorgevel heeft minstens 2 kleuren (dit mag ook door middel van twee

verschillende kleuren voegen); een helemaal witte of zwarte gevel is niet

toegestaan

- Zijgevels gericht op het op openbaar gebied krijgen extra aandacht, blinde gevels

zijn ongewenst. Hier worden ramen of erkers gesitueerd.

- Ondergeschikte, door de goot heen stekende geveldelen zijn gewenst.

- Bijgebouwen of garages krijgen een verbijzondering in een gevel wanneer die

gericht is op het openbaar gebied. Bijvoorbeeld een raam, meerdere verbanden of

kleuren metselwerk.

Kappen

- Kappen worden uitgevoerd met een antraciet pannendak (geen rieten kap)

- Overstekken en overkappingen zijn gewenst.

Algemeen

- Er is een duidelijk kleurverschil tussen de gevel en de kap. Een helemaal dezelfde

kleur (gevel en kap) woning is niet toegestaan.

- Niet toegestaan voor gevels of kappen zijn gele en felle kleuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202326-C001_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202326-C001_0008.png"

Impressie architectuur en materialisatie

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Door de verschillende overheden is beleid geformuleerd ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. Paragraaf 3.2 behandelt het rijksbeleid. Het provinciaal beleid is opgenomen in paragraaf 3.3. Tot slot wordt in paragraaf 3.4 de beoogde ontwikkeling getoetst aan het gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale omgevingsvisie (2020)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050?

Als we alle wensen naast elkaar leggen, ontstaat het volgende beeld. We willen een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten.
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Voor dit project relevante nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.

Keuzes

De belangrijkste keuzes zijn:

  • Duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit
  • Ruimte voor overgang naar een circulaire economie
  • Woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden
  • Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen

Wonen is voor dit project het meest relevant. Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.

Toetsing

Het mogelijk maken van de beoogde ontwikkeling in het bestaand stedelijk gebied van Liessel past binnen het rijksbeleid.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is de juridische vertaling van het beleid dat geschetst is in de NOVI. Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekent dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de NOVI wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de mainportontwikkeling van Rotterdam, het kustfundament en defensie.

Toetsing

Op het plangebied zijn geen voorwaarden van toepassing op basis van het Barro.

3.2.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)

De Rarro geeft uitwerking aan enkele bepalingen in het Barro. Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken.

Toetsing

Op het plangebied zijn geen voorwaarden van toepassing op basis van de Rarro.

3.2.4 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 lid 2 Bro)

De ladder is als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, moet in de toelichting worden gemotiveerd waarom niet binnenstedelijk in de behoefte kan worden voorzien.

Toetsing

De eerste vraag is of het voorliggende plan een 'stedelijke ontwikkeling' is in de zin van artikel 3.1.6. van het besluit. In combinatie met fase 1 is er sprake van een ontwikkeling van 49 woningen (38 + 11). Uit jurisprudentie volgt dat sprake is van een stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen mogelijk worden gemaakt. Een toets aan de ladder is daarom wel vereist. Zie ook de uitspraak ABRvS 16 september 2015, ECLI: NL:RVS:2015:2921, r.o. 4.3.

Het toevoegen van maximaal 49 woningen ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheden wordt op deze plek dan ook gezien als stedelijke ontwikkeling. Omdat het plangebied midden in de bebouwde kom van Liessel gelegen is, is volgens de definitie van het Bro sprake van bestaand stedelijk gebied.

Het plangebied is gelegen binnen woningmarktgebied De Peel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202326-C001_0009.png"

Regionale woningmarktgebieden / samenwerkingsverbanden(Bron: Brabantse Agenda Wonen)

Bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant

De indicatie voor de gemeente Deurne is op basis van de provinciale prognose 885 woningen in de periode 2020-2030.

Versnelling van de woningbouw en (vervolgens) vasthouden van het bouwtempo is een belangrijke doelstelling van de Brabantse Agenda Wonen.

Regionale afstemming

Op basis van de Brabantse Agenda Wonen, de provinciale IOV en de Regionale Woondeal Zuidoost-Brabant zijn in de Peelregio afspraken over woningbouw gemaakt (ondertekening 28 mei 2020, bekrachtigd tijdens Regionaal Overleg 17 juni 2020 en vervolgens geactualiseerd op 9 februari 2022 en 17 mei 2023). In de Woonafspraken De Peel is vastgelegd dat de afspraken in de Regionale Woondeal richtinggevend zijn voor de Peelgemeenten, waaronder de gemeente Deurne.

De prioriteit ligt bij bouwen binnen bestaand stedelijk gebied en bij lokaal maatwerk.

De regionale afspraken worden gemonitord op basis van de 'harde plancapaciteit' (woningbouwcapaciteit in vastgestelde en vigerende bestemmingsplannen). Deze bedraagt maximaal 100% van de voor de betreffende gemeente in de Woondeal opgenomen woningbouwtaak, tenzij expliciet andere regionale afspraken zijn gemaakt. De benutte plancapaciteit in bestemmingsplannen en de voorgenomen woningbouwontwikkelingen worden jaarlijks via een door de gemeente in te vullen matrix gemonitord door de regio en de provincie Noord-Brabant. De extra woningbouwcapaciteit in dit bestemmingsplan past binnen deze afspraken.

Voor de periode 1-1-2022 tot 1-1-2031 is in de Woondeal een woningbouwtaak van minimaal 1.080 woningen in de gemeente Deurne opgenomen. De harde plancapaciteit in de gemeente Deurne bedraagt per 1 januari 2023, conform de matrix zoals deze 10 mei 2023 aan de provincie Noord-Brabant is toegezonden, 413 woningen, verhoogd met de realisatie 2022 (162) zijn dit 575 woningen (53%).

De voorgenomen realisatie van 49 (38+11) woningen binnen bestaand stedelijk gebied, zoals vastgelegd door de provincie Noord-Brabant, past binnen de regionale Woonafspraken De Peel.

3.2.5 Conclusie

Gelet op al het voorgaande vormt het landelijke beleidskader geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig planvoornemen.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

In de Omgevingsvisie Noord-Brabant is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2050. Naast een beeld van het Noord-Brabant van nu is een beeld geschetst van het welvarend, verbonden, klimaatproof en vernieuwend Noord-Brabant van 2050. Hieruit zin vier hoofdopgaven onderscheiden die nauw met elkaar samenhangen:

  • Werken aan de Brabantse energietransitie
  • Werken aan een klimaatproof Brabant
  • Werken aan de slimme netwerkstad
  • Werken aan een concurrerende, duurzame economie

Samen met andere partijen zoals gemeenten en bedrijven wil de provincie uitvoering geven aan projecten die passen binnen deze opgaven. Van belang is dat het in de toekomst ook goed wonen, werken en verblijven blijft. Werken aan een goede omgevingskwaliteit zowel in de bebouwde als in de onbebouwde omgeving is het uitgangspunt.

Toetsing

Stedelijke ontwikkelingen dienen in principe plaats te vinden binnen 'bestaand stedelijk gebied'. Herbestemmen wordt gezien als het nieuwe bouwen: als gevolg van economische, technologische en maatschappelijke ontwikkelingen staan de steden en dorpen van Brabant steeds vaker voor (omvangrijke) herbestemmings- en transformatieopgaven in hun bebouwde gebied. Hier liggen namelijk de kansen om de forse woningbouwopgave van circa 120.000 woningen in de komende tien jaar te realiseren. De beoogde ontwikkeling draagt hieraan bij door een onbebouwde locatie in de kern Liesel te verstedelijken.

3.3.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Vanwege de nog in te voeren Omgevingswet moet de provincie haar regelsysteem aanpassen. Straks heeft de provincie nog maar één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is een eerste stap op weg naar de definitieve Omgevingsverordening. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de Omgevingsvisie Nood-Brabant. In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd.


In hoofdstuk 3 van de omgevingsverordening zijn zogenaamde instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen in hun bestemmingsplannen. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Tevens zijn een aantal algemene basisprincipes opgenomen.

Toetsing

Het plangebied is gelegen in 'Landelijke kern' en 'stedelijk gebied', zoals op navolgende afbeelding is weergegeven met een uitsnede van kaart 3 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Binnen deze gebieden kan worden voorzien in de ruimte voor wonen, werken en andere voorzieningen om zo de verstedelijking zo veel mogelijk te bundelen. Binnen het stedelijk gebied liggen verschillende mogelijkheden voor inbreiding, herstructurering en intensief, meervoudig ruimtegebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202326-C001_0010.png"

Uitsnede Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (plangebied in Landelijke kern, stedelijk gebied)


Het volgende artikel is relevant voor dit planvoornemen.

Artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling

Lid 1

Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen 'stedelijk gebied' en bevat een onderbouwing dat:

  1. a. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
  2. b. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.

Lid 2

Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:

  1. a. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
  2. b. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
  3. c. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
  4. d. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
  5. e. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
  6. f. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.

Het planvoornemen behelst een duurzame stedelijke ontwikkeling. In dit geval is sprake van een stedelijke ontwikkeling, waarbij een onbebouwd terrein in de kern wordt benut voor wonen. Dit is een goed voorbeeld van zorgvuldig ruimtegebruik. Daarbij is veel aandacht voor groen, duurzaamheid, mobiliteit en water. Zie hiervoor ook hoofdstuk 4. Wat betreft mobiliteit wordt voldaan aan het gemeentelijke beleid (zie paragraaf 4.3), dat gericht is op duurzame mobiliteit. Het plan voldoet aan en past binnen de beleidsregels zoals deze zijn opgesteld in de Interim omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant.

3.3.3 Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het provinciaal beleid.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie Deurne 2030

Op 13 maart 2018 heeft de gemeenteraad de 'Structuurvisie Deurne 2030' vastgesteld. De visie is gestoeld op twee pijlers: de verdeling van functies en de omgevingskwaliteiten. Het is de combinatie van die twee aspecten die bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling bestaansrecht en toekomstwaarde heeft. Het is de locatie die mede het succes van een maatschappelijke functie bepaalt. Het is het effect van die functie op de omgevingskwaliteit die de volhoudbaarheid daarvan bepaalt. En andersom: het is de omgevingskwaliteit die kansen geeft voor de ontwikkeling van functies. Samen leggen ze de basis voor een optimale en evenwichtige verdeling en benutting van het grondgebied van de gemeente Deurne en bieden ze kansen voor nieuwe ontwikkelingen. Beide pijlers moeten daarom in samenhang worden bezien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202326-C001_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202326-C001_0012.png"

Uitsnede functiekaart 'Structuurvisie Deurne 2030' (plangebied aangeduid met blauwe ster)

Het plangebied is gelegen binnen de aanduiding 'Woonkernen'.

Voor wat betreft het thema wonen wordt gesteld dat een blik op de toekomst leert dat de afronding van de wijken en kernen van Deurne in zicht komt. Er is de komende jaren nog behoefte aan extra woningen, maar deze behoefte neemt af. Elke toevoeging moet dus raak zijn, zowel naar type (doelgroep en prijsklasse) als naar locatie. Deze afnemende behoefte aan toevoegingen hangt samen met:

  1. 1. De verwachte bevolkingsontwikkelingen (lokaal en regionaal).
  2. 2. De regionale woningbouwafspraken.

Woningen en woningbouw kunnen een belangrijke rol spelen in het behoud en de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Dit kan alleen als de toevoeging aan de woningvoorraad niet leidt tot leegstand en verpaupering in de bestaande woningvoorraad en panden. Daarnaast zijn uitgangspunten bij woningbouw: verduurzaming van woningen, energieneutraal bouwen, onafhankelijk van fossiele brandstoffen en levensloopbestendig bouwen.

Voor de structuurvisie betekent dit een nadrukkelijke keuze voor inbreiding in de bestaande kernen. Voor wonen zijn geen zoekgebieden voor uitbreiding van de kernen (meer) opgenomen. Daarnaast worden bestaande, maar nog niet gerealiseerde woningbouwtitels en woningbouwbestemmingen, bij de actualisatie van bestemmingsplannen kwantitatief en kwalitatief heroverwogen door de gemeente. Doel hiervan is behoud van flexibiliteit om ook op de langere termijn omzettingen van leegstaand vastgoed, goede initiatieven en kleinschalige oplossingen van actieve inwoners en ontwikkelaars mogelijk te maken. Uitgangspunt is en blijft balans tussen vraag en aanbod.

Hiermee wordt aangesloten bij de landelijke, provinciale en regionale aandacht voor de noodzaak van een duurzame verstedelijking.

Toetsing

Het realiseren van een gevarieerd aanbod van grondgebonden woningen op deze locatie past binnen de uitgangspunten van de gemeentelijke structuurvisie. Het planvoornemen sluit in aard en schaal aan bij de bestaande omliggende woningen en voldoet daarnaast aan het streven van de gemeente om verdichting plaats te laten vinden in het stedelijk woonmilieu nabij voorzieningen. Daarnaast draagt de ontwikkeling bij aan de gewenste differentiatie bij nieuwbouwinitiatieven. Deurne wil een breed pallet aan gevarieerde woonmilieus bieden, die tegemoet komt aan de diversiteit van de bewoners.

3.4.2 Woonvisie 2019-2040

De gemeente Deurne is bij uitstek een woon- en leefgemeente. Tot 2030 blijft het aantal huishoudens in de gemeente Deurne stijgen. De stijging wordt nagenoeg geheel veroorzaakt door eenpersoonshuishoudens. Daarnaast blijft het aantal senioren stijgen als gevolg van de vergrijzing. Daarmee verandert de woonbehoefte en het is van belang dat het woningaanbod meebeweegt. De kaders in de Woonvisie 2019-2040 geven daarvoor richting, maar zijn ook voldoende flexibel om ruimte te bieden aan innovatie en nieuwe ontwikkelingen.

Gelet op de veranderende behoeften en de tekorten in de bestaande woningvoorraad zijn senioren, (her)starters en jonge gezinnen, jongeren en kwetsbare doelgroepen de prioritaire doelgroepen voor Deurne. De kaders zijn gericht op het stimuleren van woningbouwinitiatieven voor deze doelgroepen. Door een maximale inzet op ‘goede plannen’ binnen bestaand stedelijk gebied wil de gemeente Deurne daarnaast optimaal gebruik maken van de door de provincie in de Brabantse Agenda Wonen geboden ruimte om (alle) kansen om de ruimtelijke kwaliteit te verhogen en in de woningbehoeften te voorzien te benutten.

De gemeente Deurne stuurt de woningbouw conform kwantitatieve en kwalitatieve kaders en op locaties. Hoofdlijn is dat ingezet wordt op woningbouw binnen bestaand stedelijk gebied, bij voorkeur nabij voorzieningen, door omzetting van bestaand vastgoed in wonen of door sloop-nieuwbouw. Prioriteit ligt bij de realisatie van 'kleinere' koop- en huurwoningen, betaalbaar en levensloopgeschikt.

Om passende, betaalbare woonoplossingen te blijven bieden voor alle inwoners is een woningaanbod dat meebeweegt met de bevolkingssamenstelling en de woonbehoeften (vergrijzing, kleinere huishoudens, veranderende zorgvraag) noodzakelijk. De nieuwbouw en aanpassing van de bestaande voorraad moet daarbij aansluiten. De prioriteit ligt bij:

  • Levensloopgeschikte woningen (huur en koop)
  • Koopwoningen tot € 200.000
  • Koopwoningen tussen € 200.000 en € 250.000
  • (Midden)huurwoningen
  • (Kleine) sociale huurwoningen
  • Onzelfstandige woonvormen (kamergewijze verhuur)
  • Woonvormen met een koppeling met zorg

Het onderstaande afwegingskader voor woningbouwontwikkelingen is gebaseerd op deze prioriteiten, waarbij gelet op de grote toename van eenpersoonshuishoudens en de betaalbaarheid de nadruk is gelegd op kleinere woningen. In het kader zijn in de laatste kolom ook marges aangegeven voor de verschillende type woningen (koop, huur, prijs). De monitoring van het woningbouwprogramma en bijsturing van ontwikkelingen vindt op basis hiervan plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202326-C001_0013.png"

Woningbouwlocaties binnen bestaand stedelijk gebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202326-C001_0014.png"

Het initiatief ligt in het bestaand stedelijk gebied (midden in de woonkern Liessel), waardoor in het afwegingskader 'ja mits' van toepassing is. Er wordt aangesloten op de lokale behoefte met vooral woningen voor starters en seniorenwoningen.

De Woonvisie is een bouwsteen voor de Omgevingsvisie. Een algehele actualisatie van de Woonvisie vindt plaats in 2023 en/of gekoppeld aan het opstellen van de Omgevingsvisie.

Uitvoering, monitoring en evaluatie

De woningvoorraad moet aansluiten bij de huidige en toekomstige behoeften. In de Woonvisie geeft de raad de kaders aan. Het college voert uit door de Woonvisie te gebruiken als toetsingskader voor nieuwe initiatieven, afspraken en plannen. Hiervoor wordt besluitvorming voor de raad voorbereid, zoals bestemmingsplannen. Daarnaast wordt verantwoording aan de raad afgelegd via jaarlijkse raadsinformatiebrieven over:

  • De voortgang van de woningbouw, gekoppeld aan een monitoring van de opgaven uit de Woonvisie;
  • De monitoring en jaarlijkse actualisatie van het convenant en de prestatieafspraken met woningbouwvereniging Bergopwaarts en de Huurdersbelangenorganisatie De Peel.

Toetsing

Het planvoornemen sluit aan bij de behoefte waarvoor de Woonvisie 2019-2040 kaders heeft meegegeven.

De locatie is zeker passend voor levensloopbestendige, seniorgeschikte woningen. De locatie ligt namelijk binnen bestaand stedelijk gebied en nabij voorzieningen.

Gelet op de ligging en om te voorkomen dat een te grote dichtheid ontstaat in het gebied, wordt medewerking verleend zonder het 'sociale' prijssegment, met dien verstande dat de seniorenwoningen dan wel in het 'betaalbare' segment worden gerealiseerd.

3.4.3 Conclusie

Met het planvoornemen kan worden voldaan aan het gemeentelijk beleid op het gebied van wonen en ruimte.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit plan relevant zijn. De resultaten en conclusies van eventuele onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

4.2 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

4.2.1 Normstelling en beleid

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen milieueffectrapportage nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.

4.2.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2).

Omdat deze planontwikkeling onlosmakelijk is verbonden met de eerste fase van het project als vervat in bestemmingsplan 'Oude Molen – Molenweg, Liessel', worden deze plannen tezamen beoordeeld. De beoogde ontwikkeling bestaat dus in totaal uit de realisatie van maximaal 38 + 11 = 49 grondgebonden woningen met bijbehorende voorzieningen zoals een erftoegangsweg, parkeerplaatsen en openbaar groen.

De beoogde ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde en betekent dat kan worden volstaan met een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' die als Bijlage 1 aan de toelichting is gehecht. De m.e.r. aanmeldnotitie is overkoepelend opgesteld, waarin ingegaan wordt op de milieubelasting voor de omgeving van beide fases tezamen (cumulatief).

De conclusie van de vormvrije m.e.r.-beoordeling luidt dat uit de betreffende uiteenzetting en vergelijking van het plan met de drempelwaarden uit onder-deel D van het Besluit milieueffectrapportage kan worden geconcludeerd dat bij de voorgenomen ontwikkeling sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau dan de m.e.r.-plichtige plannen, en het een ontwikkeling betreft die vele malen kleinschaliger is.

Bij elk plan is sprake van invloed op het milieu, maar deze is niet zodanig dat wettelijke normen worden overschreden. De potentiële effecten van het plan, in relatie tot de kenmerken en de plaats van het plan, zijn dusdanig beperkt van aard en omvang dat dit geen significant nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Deurne zal op basis van deze notitie worden verzocht te besluiten dat geen milieueffectrapport nodig is.

4.3 Verkeer En Parkeren

De ontwikkeling zal leiden tot veranderingen op het gebied van verkeer en parkeren. In deze verkeersparagraaf wordt ingegaan op de verkeerskundige gevolgen van deze ontwikkeling.

4.3.1 Normstelling en beleid

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

Voor de beoogde ontwikkeling wordt de parkeerbehoefte berekend op basis van de gemeentelijke parkeernormen (Regeling parkeernormen Deurne 2019). Conform de gebiedsindeling uit dat parkeernormenbeleid valt het plangebied in Zone 2. De verkeersgeneratie wordt berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381 (2018). Conform het parkeernormenbeleid wordt aangesloten bij de kencijfers voor 'niet stedelijk gebied', 'rest bebouwde kom'.

4.3.2 Bereikbaarheid

De woningen worden ontsloten op de bestaande weg Molenweg. Dit betreft een erftoegangsweg die in het noorden via de Vossenweg aansluit op de Hoofdstraat. In het zuiden sluit de Molenweg aan op de Msg. Berkvensstraat. Laatstgenoemde en de Hoofdstraat zijn wijkonsluitingswegen. Een erftoegangsweg is een weg waar enkel bestemmingsverkeer gebruik van maakt. Op de kruising van de twee wijkontsluitingswegen is een bushalte aanwezig voor openbaar vervoer. Gezien de situatie is het plangebied goed bereikbaar voor alle verkeersmodaliteiten.

4.3.3 Parkeren

De parkeerbehoefte van de beoogde woningbouw dient te voldoen aan de gemeentelijke parkeernormen zoals opgenomen in de 'Regeling parkeernormen Deurne 2019'. Voor het plangebied zijn de parkeernormen voor zone 2 van toepassing. Het aandeel bezoekersparkeren in de parkeernorm bedraagt 0,3 per woning. Er is aangesloten bij de woningcategorisering zoals opgenomen in de Regeling parkeernormen Deurne 2019.

Voor het bepalen van de parkeerbehoefte en toetsen van de hoeveelheid beschikbare parkeerplaatsen, wordt het gehele project beschouwd, dus zowel fase 1 (dit bestemmingsplan) als naastgelegen fase 2. Zo ontstaat er een overzichtelijk en eenduidig beeld over wat er uiteindelijk aan parkeervoorzieningen binnen de nieuwe wijk wordt gerealiseerd.

Omdat een bestemmingsplan evenwel op zichzelf moet voldoen aan de geldende normen, is in de regels van het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen om voldoende parkeerplaatsen conform gemeentelijke normstelling te realiseren. Zo wordt een eventueel tekort voorkomen, indien fase 2 onverhoopt geen doorgang zou vinden.

De woningen in het project zijn als volgt te classificeren:

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202326-C001_0015.png"

In onderstaand tabel wordt de bijbehorende norm en parkeerbehoefte gegeven.

Woningtype aantal norm Totaal benodigd
Vrijstaand koop 2 2,1 4,2
Huur sociale sector 11 1,4 15,4
Tweekapper koop 13 2 26
Tussen/hoek/patio koop 23 1,8 41,4
TOTAAL 49 woningen 87 parkeerplaatsen benodigd

Tabel parkeerbehoefte

De berekende parkeerbehoefte van de 49 woningen bedraagt 87 parkeerplaatsen. Daarvan zijn 71 parkeerplaatsen benodigd voor bewoners en 16 parkeerplaatsen benodigd voor bezoekers van de woningen.

De berekende parkeerbehoefte dient binnen het plangebied te worden opgevangen. Op eigen erven worden bij de tweekappers en vrijstaande woningen opritten voorzien. In totaliteit wordt de parkeervraag, zijnde 87 parkeerplaatsen, voor een gedeelte op eigen erf voorzien. In de openbare ruimte worden langsparkeerplaatsen en dwarsparkeerplaatsen gerealiseerd. Daarmee worden in totaliteit 87,4 (87) parkeerplaatsen voorzien, waardoor aan de parkeernorm kan worden voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202326-C001_0016.png" Tabel parkeerinvulling

Gelet op het voorgaande voorziet de berekende en te realiseren parkeeropgave in de behoefte, en daarmee wordt voldaan aan de Regeling parkeernormen Deurne 2019.

4.3.4 Verkeersgeneratie & verkeersafwikkeling

Voor dit planvoornemen is ook bezien wat de toekomstige verkeersgeneratie zal zijn. Dit is gedaan aan de hand van de CROW kencijfers, conform publicatie 381. Daarbij wordt het gemiddelde genomen van de bandbreedte van de gegeven kencijfers.

Woningtype Aantal Kencijfer Verkeersgeneratie
seniorenwoning 7 7,4 51,8
twee-onder-een-kap 4 7,8 31,2
Totaal 11 woningen 83 mvt/etmaal

Tabel Verkeersgeneratie

Voor het woonprogramma betekent dit een verkeersgeneratie van gemiddeld circa 83mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag.

Omrekening naar een gemiddelde werkdag vindt plaats met de standaard factor 1,11 voor woonfuncties. Op een gemiddelde werkdag genereert de ontwikkeling circa 92 mvt/etmaal.

Om de verkeersafwikkeling te beoordelen is de afwikkeling in een spitsuur maatgevend, waarin doorgaans maximaal 10% van de etmaalintensiteit wordt afgewikkeld. In een gemiddeld spitsuur betekent dit een verkeersgeneratie van circa 9 voertuigbewegingen.

Tezamen met de verkeersintensiteit die het plan 'Molenweg - Oude Molen, Liessel' genereert, resulteert dit in een toename van 386 voertuigebewegingen op een gemiddelde werkdag, respectievelijk 38 voertuigbewegingen in een gemiddeld spitsuur.

Het verkeer zal zich verspreiden over het omliggend wegennet, waar de toename nauwelijks merkbaar zal zijn. De ontsluitende wegen en kruispunten bieden voldoende capaciteit om de relatief beperkte toenemende verkeersgeneratie over af te wikkelen, de berekende verkeerstoename zal opgaan in het heersend verkeersbeeld. Daarmee is tevens de verkeersveiligheid niet in het geding. Het aspect verkeer staat de ontwikkeling daarmee niet in de weg.

4.3.5 Conclusie

Het plangebied is goed bereikbaar voor de verschillende vervoerswijzen. Er wordt met het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein voldaan aan de geldende gemeentelijke parkeernormen. De ontwikkeling leidt tot een beperkte verkeerstoename, maar deze zal nauwelijks merkbaar zijn op het omliggend wegennet en kan zonder knelpunten worden afgewikkeld. De aspecten verkeer en parkeren staat de ontwikkeling daarom niet in de weg.

4.4 Milieuhinder

4.4.1 Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient tussen kwetsbare of gevoelige objecten, zoals een woning, en bepaalde functies en bedrijven voldoende afstand te worden gehouden. Deze afstand is enerzijds nodig om het woon- en leefklimaat ter plaatse van het gevoelige object niet aan te tasten, anderzijds is deze afstand nodig om het bedrijf of de functie niet te beperken in de betreffende (bedrijfs)activiteiten. Als uitgangspunt worden de richtafstanden uit publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) genomen. In de VNG-publicatie is voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar een richtafstand gegeven, waarbij de grootste richtafstand leidend is.


De VNG maakt onderscheid tussen de omgevingstypen ‘Rustige woonwijk / rustig buitengebied’ en ‘Gemengd gebied’. Bij het eerste type is er duidelijk sprake van functiescheiding. Bij het tweede is sprake van functiemenging en komen direct naast woningen ook andere functies voor zoals winkels, horeca en (kleine) bedrijven. In de VNG-publicatie is aangegeven dat wanneer er sprake is van een ‘gemengd gebied’, de richtafstand met één afstandsstap mag worden verminderd. Dat wil zeggen dat een oorspronkelijke richtafstand van 30 meter wordt verminderd naar 10 meter en een oorspronkelijke richtafstand van 10 meter wordt verminderd naar 0 meter.

4.4.2 Toetsing

Middels voorliggend bestemmingsplan worden in de beoogde situatie 11 woningen mogelijk gemaakt. Hiermee wordt een milieugevoelige functie opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. In de huidige situatie is het plangebied onbebouwd en voorzien van de bestemming 'Agrarisch'. Gezien het bestemmingsplan Molenweg - Oude Molen is de directe omgeving van het plangebied te typeren als 'rustige woonwijk'.

Molenweg 40 - Tennisvereniging

Ten noorden van het plangebied bevindt zich een sportterrein, namelijk een tennisvereniging. Voor deze actieve en als zodanig bestemde functie geldt de milieucategorie 3.1, met een richtafstand van 50 meter voor hinderaspect geluid. Aan deze richtafstand wordt voldaan, zodat nader onderzoek niet benodigd is.

Het in het kader van bestemmingsplan 'Molenweg - Oude Molen, Liessel' uitgevoerde onderzoek is desalniettemin uitgebreid met deze ontwikkeling. In paragraaf 4.6 wordt nader ingegaan op het hinderaspect geluid. Daarnaast is in paragraaf 4.16 specifiek ingegaan op lichthinder in relatie tot de lichtmasten rondom de tennisvelden.

Hoofdstraat 100 - Schilderszaak

Direct ten oosten van het plangebied is in de huidige situatie een schilderszaak aanwezig. Voor detailhandel als een schilderszaak geldt de milieucategorie 1 met een richtafstand van 10 meter. Gelet op de diepte van de tuinen, de afstand tot de feitelijke geluidsproducerende activiteiten van de schilderszaak (namelijk de parkeerplaatsen aan de voorzijde van dit erf), zal de aanwezigheid van deze zaak geen invloed hebben op het woon- en leefklimaat van de nieuwe woningen. Bovendien zijn aan weerszijden van het perceel reeds woningen op kortere afstand aanwezig die maatgevend zijn.

De locatie is conform het geldend bestemmingsplan bestemd als 'Gemengd' met aanduidingen 'bedrijf' en 'detailhandel'. Planologisch zijn detailhandelszaken en bestaande bedrijven toegestaan. Gezien deze planologische situatie - en gezien het voorgaande m.b.t. de richtafstand voor detailhandel, kan ook planologisch worden voldaan aan de richtafstand.

Oude Molen 2 - Supermarkt

Direct aansluitend ten zuidoosten van het plangebied is een supermarkt aanwezig. Hiervoor geldt de milieucategorie 1 met een richtafstand van 10 meter voor het aspect geluid. Aan deze richtafstand kan niet worden voldaan, zodat nader akoestisch onderzoek noodzakelijk is. In paragraaf 4.6 wordt nader ingegaan op het hinderaspect geluid.

Overige niet-woonfuncties

De horecazaak aan Hoofdstraat 99, het aan huis-gebonden bedrijf aan de Koome 2 t/m 14 en het Eetcafé “The Pepper” aan Hoofdstraat 88 t/m 90 liggen op respectievelijk circa 67, 75 en 45 meter afstand van het plangebied, zodat wordt voldaan aan de daarvoor aan te houden richtafstand van 10 meter die voor die functies geldt.

Voor het overige zijn er geen ruimtelijke relevante niet-woonfuncties aanwezig in de directe omgeving van het plangebied.

4.4.3 Conclusie

Er wordt aan richtafstanden voldaan, m.u.v. het hinderaspect geluid t.b.v. de supermarkt. Dit is nader onderzocht. In paragraaf 4.6 wordt hier nader op ingegaan.

Het hinderaspect licht is ook separaat onderzocht. In paragraaf 4.16 wordt hier nader op ingegaan.

Als gevolg van de beoogde ontwikkeling worden de niet-woonfuncties in de omgeving niet in hun bedrijfsvoering belemmerd. Anderzijds is ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.5 Archeologie En Cultuurhistorie

4.5.1 Archeologie

Normstelling en beleid

Met de Erfgoedwet beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed: roerend (cultuurgoederen en verzamelingen) en onroerend (monumenten en archeologie). De Erfgoedwet kent nieuwe bepalingen voor gemeenten. Zo kunnen gemeenten een gemeentelijke erfgoedverordening vaststellen en dienen gemeenten een erfgoedregister bij te houden. Ook dient het College van burgemeester en wethouders het voornemen om cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekendmaken. De gemeente Deurne heeft een eigen gemeentelijk archeologiebeleid geformuleerd in de ‘Nota archeologische monumentenzorg gemeente Deurne’. Dit beleid is vervolgens juridisch-planoloigisch vertaald naar de bestemmingsplannen in de gemeente Deurne.

Toetsing

Volgens het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Kom Liessel, tweede herziening’ (vastgesteld 30-05-2017) geldt voor het plangebied de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie Hoog’. Dit betekent dat bij bodemingrepen dieper dan 0,5 m over een oppervlak van meer dan 250 m² archeologisch onderzoek nodig is. In 2020 is het archeologiebeleid van de gemeente vernieuwd. Daaruit blijkt dat nu bij bodemingrepen dieper dan 0,3 m over een oppervlak van 500 m² archeologisch onderzoek nodig is.

Om deze reden is in het plangebied t.b.v. voorliggend planvoornemen een archeologisch onderzoek uitgevoerd, met dien verstande dat het in oktober 2022 uitgevoerde archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek voor het bestemmingsplan 'Molenweg - Oude Molen te Liessel' is aangevuld met een archeologische quickscan teneinde te bepalen in hoeverre de resultaten uit voornoemd onderzoek ook van toepassing zijn op onderhavig plan. De rapportage van deze quickscan is als Bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd. Hierna volgen de belangrijkste resultaten en conclusies.

Voor de archeologische verwachting zijn landschap, historische geografie en bekende archeologische gegevens van belang.

Landschap

De tweede fase van de woonwijk is net als grote delen van de eerste fase niet gekarteerd op de landelijke geomorfologische kaart en de bodemkaart. De tweede fase heeft op het Actueel Hoogtebestand van Nederland (AHN) maaiveldhoogtes van 26,9 tot 27,3 m+NAP, veelal 26,9 tot 27,0 m+NAP. De maaiveldhoogtes in fase 1 liggen veelal tussen 27,0 en 27,4 m+NAP. (Figuur 4). De tweede fase van de nieuwbouwwijk ligt veelal lager dan de eerste fase. Daardoor zal de bodemopbouw ook vergelijkbaar zijn of is er sprake van een nog nattere bodemkundige ligging, óf er is zelfs sprake van een afgraving.

Historische geografie

De historische situatie van de tweede fase van de woonwijk is begin 19e eeuw vergelijkbaar met de eerste fase. Vanaf het einde van de 19e eeuw zijn er verschillen. De tweede fase is dan weiland, terwijl de rest van het gebied akkerland is. Rond de jaren ‘60 van de 20e eeuw wijzigt de oriëntatie van de percelering en zijn er vooral overeenkomsten. Vanaf de jaren ’80 van de 20e eeuw is de tweede fase duidelijk anders dan de eerste fase. De kans op bodemverstoringen waardoor archeologische resten verloren zijn gegaan is voor de tweede fase groter dan de eerste fase. Er is bebouwing in het noorden aanwezig geweest en het centrale en zuidelijk deel is bebost. Sinds 2016 is er geen bebouwing meer aanwezig en is het bos gekapt en omgezet in grasland/tuin met enkele bomen. Vergeleken met de eerste fase van het plan is in de tweede fase van het plan het plan de kans groter dat de bodemopbouw verstoord is door sloop en bouw van een gebouw en aanplant en het rooien van bos.

Bekende archeologische gegevens

Sinds het onderzoek in het kader van het plan voor fase 1 zijn geen nieuwe gegevens beschikbaar. Uit het reeds uitgevoerde booronderzoek voor de eerste fase van het plangebied blijkt dat er over het algemeen sprake is van een 30-45 cm dikke humeuze bovengrond waargenomen, die daaronder over een diepte van 15-35 cm is verploegd was met het geelgrijze niet-humeuze dekzand (C-horizont). Uit de boorstaten blijkt dat in de verploegde laag en in het dekzand roestvlekken voorkwamen, dit is een indicatie voor natte omstandigheden. De top van de C-horizont / de onderzijde van de geploegde laag is veelal waargenomen tussen 50 en 75 cm-mv. In twee van de zeven boringen uit de eerste fase kwam dit niveau pas voor tussen 115 à 140 cm-mv, waaronder in één van de twee boringen direct ten westen van de tweede fase.

Gelet op het voorgaande wordt geadviseerd om ook voor de tweede fase geen archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren en geen archeologische dubbelbestemming op te nemen.

Voorgaande laat onverlet dat toevalsvondsten of waarnemingen tijdens het grondverzet moeten worden gemeld bij het bevoegd gezag. Dit is verplicht ingevolge de Erfgoedwet.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.5.2 Cultuurhistorie

Normstelling en beleid

Cultuurhistorische waarden kunnen betrekking hebben op bebouwde cultuurhistorie (monumenten), cultuurhistorische landschappen en archeologische waarden van een gebied. Conform artikel 3.1.6 lid 5 onder a van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting van een ruimtelijke plan aandacht te worden besteed aan de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202326-C001_0017.png"

Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart provincie Noord-Brabant (plangebied rood omcirkeld)

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202326-C001_0018.png"

Uitsnede topografische kaart 1900 (www.topotijdreis.nl via het Kadaster), plangebied rood omcirkeld

Toetsing en conclusie

Ingevolge de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart kent het plangebied, dan wel raakt het planvoornemen geen cultuurhistorische waardevolle objecten, of structuren.

Conform beschikbare historische topografische kaarten is het plangebied tot op heden onbebouwd gebleven. Uit vorenstaande uitsnede van de topografische kaart van 1900 is op te maken dat er een molen was gesitueerd ten zuidoosten van het plangebied. De straat aan deze molen is vernoemd naar deze molen (Oude Molen). Ook de weg ten westen van het plangebied verwijst naar de aanwezigheid van deze voormalige molen (Molenweg). De molen is gesloopt in 1968.

Op vorenstaande uitsnede is een weg gekarteerd in het uiterste noorden van het plangebied, lopend van de Molenweg naar de Hoofdstraat. Deze weg is nog aanwezig, al loopt de weg nu dood tot aan de achtererfgebieden van woonhuizen aan de Hoofdstraat.

In het plangebied bevinden zich geen rijks- of gemeentelijke monumenten. De Molenweg, Oude Molen en Hoofdstraat zijn oude wegen met een cultuurhistorisch belang. Het plan doet geen afbreuk aan deze wegen, gezien het feit dat het plangebied in het gebied tussen deze wegen is gesitueerd.

Als gevolg van het planvoornemen gaan dan ook geen cultuurhistorische waarden verloren.

4.6 Geluid

4.6.1 Normstelling en beleid

Het plan voorziet in de realisatie van 11 nieuwe woningen ten noorden van de Oude Molen in Liessel. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder (Wgh) aangewezen als geluidgevoelige objecten. Hiervoor dient akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden indien deze liggen binnen de geluidzone van wettelijk gezoneerde (spoor)wegen en industrieterreinen.

Wegverkeerslawaai

Gelet op de ligging van het initatief is een geluidsonderzoek wegverkeerslawaai niet vereist. De locatie is wel gelegen binnen de geluidcontour van de Hoofdstraat maar de geluidbelasting overschrijdt niet de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Ten overvloede wordt nog verwezen naar het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai dat is uitgevoerd voor het bestemmingsplan Molenweg - Oude Molen en waaruit is gebleken dat de geluidbelasting Lden van het wegverkeerslawaai op de meeste kritische gevel van de woningen in dat bouwplan ten hoogste 43 dB bedraagt.

Omgevingslawaai

In dit geval is een tweetal akoestische onderzoeken industrielawaai uitgevoerd, om te onderzoeken of een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd (ook gezien paragraaf 4.4). Het onderzoek is als bij deze toelichting gevoegd. Hierna volgen de de belangrijkste resultaten en conclusies.

4.6.2 Toetsing

Het plangebied is gesitueerd binnen de akoestische invloedsfeer van de supermarkt aan de Oude Molen 2 en ondervindt mogelijk ook een relevante geluidbelasting van de tennisvereniging.

Gelet hierop is een (aanvullend) akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluiduitstraling van deze functies. De rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 3 aan de toelichting gehecht.

Tennisbaan

De geluidbelasting van de tennisbanen zoals berekend voor fase I in Onderzoeksrapport Akoestisch onderzoek Bestemmingsplan Molenweg, Oude Molen te Liessel kenmerk N222795.002c, d.d. 2 juni 2023) bedraagt 27 dB (A) in het voor de tennisbanen maatgevende rekenpunt 15. De gecumuleerde waarde van supermarkt én tennisbaan in rekenpunt 15 is (33+27=) 34 dB(A). Dit voldoet ruimschoots aan de richtwaarde van 45 dB(A) en is zodoende niet relevant.

Supermarkt

Ditbestemmingsplan heeft betrekking op nieuwe woonfuncties die in het plangebied zijn voorzien op het aangrenzende perceel 2691. Het perceel 2691 is gesitueerd binnen de akoestische invloedsfeer van de supermarkt aan de Oude Molen 2 (perceelnummer 4751).

In het uitgevoerde onderzoek zijn het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximale geluidsniveau (LAmax) bij de nieuwe woonbestemming, veroorzaakt door alle geluidbronnen van de supermarkt vastgesteld en getoetst aan de uitgangspunten van een goede ruimtelijke ordening en getoetst aan de geluidvoorschriften van het Activiteitenbesluit.

Uit de berekeningen blijkt dat voor zowel het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau als het maximale geluidniveau in de representatieve bedrijfssituatie als gevolg van de activiteiten van de supermarkt kan voldoen aan de uitgangspunten van de publicatie Bedrijven en milieuzonering. Dit is echter alleen het geval als er een scherm met een hoogte van 7,75 m wordt geplaatst. Een dergelijk scherm is vanuit stedenbouwkundig opzicht niet wenselijk.

Het woon- en leefklimaat van de nieuw woonfuncties is onder de in het onderzoek vermelde

voorwaarden gewaarborgd. Hieruit volgt dat ook zonder het scherm er sprake is van een goede

ruimtelijke ordening. Dit is akoestisch verantwoord omdat, ondanks de hogere geluidbelasting zonder het scherm, het woon- en leefklimaat van de betreffende woningen toch is gewaarborgd; met een geluidbelasting (LarLT) van ten hoogste 50 dB (zie tabel 3 in het onderzoek) en een minimale geluidwering van (conform Bouwbesluit) van 20 dB is het binnenniveau niet hoger dan 30 dB.

Dit geldt ook voor het maximale geluidniveau van ten hoogste 60 dB(A) in de nachtperiode; met een

binnenniveau van (60-20=) 40 dB(A) is het woon- en leefklimaat in de woning gewaarborgd.

Er wordt dan ruim voldaan aan de richtwaarden voor een goed woon- en leefklimaat. In de tuinen is het geluidniveau zowel langtijdgemiddeld (45 dB(A)) als maximaal (61 dB(A)) aanvaardbaar.

4.6.3 Conclusie

Wat betreft wegverkeerslawaai wordt de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh niet overschreden. Een hogere waarden besluit is niet noodzakelijk.

Uit de berekeningen blijkt dat ten aanzien van industrielawaai een goed woon- en leefklimaat van de nieuwe woonfuncties gewaarborgd. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.7 Externe Veiligheid

4.7.1 Normstelling en beleid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • Bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

4.7.2 Toetsing

Conform de uitsnede van de risicokaart blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicorelevante inrichtingen aanwezig zijn. Tevens geldt dat er geen sprake is van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg het water of door buisleidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202326-C001_0019.png"

Uitsnede Risicokaart

Op 1,3 kilometer ten zuiden van het plangebied bevindt zich de A67 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Daarmee bevindt het plangebied zich niet binnen de 200-meter zone (paars gearceerd), waardoor een berekening van het groepsrisico niet noodzakelijk is. Een nadere rekenkundige toetsing aan het aspect externe veiligheid is niet aan de orde.

Ingevolge artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes dient advies te worden gevraagd aan de Veiligheidsregio omtrent de bereikbaarheid, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid van de toekomstige bewoners. Op 11 mei 2017 heeft de Veiligheidsregio voor ontwikkelingen op grote afstand van risicobronnen en voor kleine ontwikkelingen een standaardadvies opgesteld. Samengevat luidt dit advies:

  • Breng afsluitbare mechanische ventilatie aan in de woningen. Dit is conform artikel 3.31 van het Bouwbesluit 2012 al verplicht bij nieuwe woningen en hoeft dus niet in het bestemmingsplan geborgd te worden;
  • Pas de Beleidsregels Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening toe. Het is een bestaand perceel waarvan enkel de functie wijzigt. Bluswatervoorzieningen en de bereikbaarheid zijn daarmee op orde;
  • pas risico-communicatie toe. De gemeente Deurne sluit aan bij de voorzieningen landelijke risico-communicatie zoals NL-alert.

4.7.3 Conclusie

De planlocatie is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een buisleiding, spoorweg of inrichting. De planlocatie is wel gelegen binnen het invloedsgebied van de rijksweg A67. Deze kent een 4 kilometer breed invloedsgebied. Gelet op de afstand tot de Rijksweg (1,1 km) kan volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Ook kan aangesloten worden bij het standaardadvies van de VRBZO dat als Bijlage 4 aan deze toelichting is gehecht.

4.8 Luchtkwaliteit

4.8.1 Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij een ruimtelijke ontwikkeling uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof Toetsing van Grenswaarde
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³
fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg /m³

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Besluit gevoelige bestemmingen

Met het Besluit gevoelige bestemmingen wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg), mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.

4.8.2 Toetsing en conclusie

Het planvoornemen betreft de realisatie van maximaal 11 grondgebonden woningen. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2020 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Uit de Monitoringstool volgt dat ter plaatse van de Hoofdstraat zowel in de huidige situatie als voor 2030 de jaargemiddelde concentraties van NO2 en PM10 ruimschoots onder de grenswaarden van 40 microgram per kubieke meter lucht liggen.

Het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 microgram per kubieke meter lucht ligt eveneens onder de grenswaarde van 35 dagen per jaar. Ten slotte wordt ook de grenswaarde van 25 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 niet overschreden.

De voorziene nieuwe woningen zijn voorts geen gevoelige bestemming in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen.

Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan ten aanzien van luchtkwaliteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

4.9 Kabels En Leidingen

4.9.1 Normstelling en beleid

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

4.9.2 Toetsing en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.10 Bodem

4.10.1 Normstelling en beleid

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

4.10.2 Toetsing

Er is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage is bijgevoegd als Bijlage5 bij deze toelichting. Hierna volgen de belangrijkste resultaten en conclusies.

Op een enkele boring na zijn zintuiglijk tijdens de veldwerkzaamheden in de bodem geen verontreinigingen, bijmengingen of andere bijzonderheden waargenomen. De aangetroffen resten baksteen in de bovengrond zijn beoordeeld als niet-asbestverdacht.

Met laboratoriumonderzoek is aangetoond dat de bovengrond licht verontreinigd is met cadmium, lood, PAK, DDT, DDE en drins (>Aw). Het grondwater is matig verontreinigd met zink (>Tw) en licht verontreinigd met barium en cadmium (>Sw).

De overschrijding van de tussenwaarde voor zink in het grondwater geeft in principe aanleiding tot een aanvullend grondwateronderzoek. Zoals toegelicht wordt dat niet tot weinig zinvol geacht. Voor het overige behoeft de bodemkwaliteit geen belemmering te vormen voor een woonbestemming.

Vanwege de aangetroffen lichte verontreinigingen in de bovengrond ter plaatse van het noordelijk terreindeel, dient bij grondverzet rekening te worden gehouden met mogelijke gebruiksbeperkingen bij hergebruik van de vrijkomende bovengrond op een andere locatie.

4.10.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.11 Water

4.11.1 Normstelling en beleid

Waterbeheer en watertoets

Voor alle ruimtelijke plannen dient een watertoets te worden uitgevoerd. In deze watertoets wordt aangegeven hoe in het betreffende plan met water wordt omgegaan. Daarbij wordt allereerst sterk ingezet op preventie van verontreiniging en nuttig hergebruik van water op lokaal niveau. Daarnaast is voor de retentiebehoefte de voorkeurvolgorde; infiltreren, retentie binnen het projectgebied, retentie buiten het projectgebied of berging in bestaand watersysteem. Aspecten als oppervlaktewater, grondwater, hemelwater, afvalwater, waterkwaliteit en -kwantiteit, omgevingsfactoren en waterberging komen hierin aan de orde.

Met de watertoets wordt de waterbeheerder, in dit geval het waterschap Aa en Maas, tijdig betrokken in het ontwerpproces. Opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Waterschapsbeleid

In het gebied van het project is waterschap Aa en Maas de waterbeheerder. In het Waterbeheerplan beschrijft het waterschap haar strategische keuzes, de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. Het waterbeheer is gericht op het duurzaam beheren van het watersysteem, waarbij uitgegaan wordt van een watersysteembenadering. In het Waterbeheerplan 2022-2027 beschrijft het waterschap de hoofdlijnen van haar beleid uitgewerkt in verschillende thema's. Het huidige waterbeheerplan beschrijft de plannen voor de periode 2022-2027. De langetermijnstrategie uit het voorgaande beheerplan wordt voortgezet voor de verschillende thema's, zoals waterkwaliteitsverbetering, vermindering van de kans op wateroverlast en verdrogingsbestrijding.

Middels de Keur van Waterschap Aa en Maas is bepaald bij welke ontwikkelingen mitigerende maatregen getroffen moeten worden. In de Keur is aangegeven dat neerslag, afkomstig van toename verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, die direct tot afvoer naar een (keur)waterlichaam komt, verplicht gecompenseerd dient te worden middels de aanleg van waterbergende voorzieningen. Het waterschap verleent in enkele gevallen vrijstelling van deze verplichting. Dit wordt gedaan indien:

  • de toename van verhard oppervlak maximaal 500 m² bedraagt, of;
  • de toename van verhard oppervlak tussen 500 m² en 10.000 m² bedraagt en middels de rekenregels afdoende compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, of;
  • het af te koppelen verhard oppervlak maximaal 10.000 m² bedraagt, of;


Bij een grotere toename dan 10.000 m2 verhard oppervlak en/of het afkoppelen van 10.000 m2 bestaand verhard oppervlak is een watervergunning altijd noodzakelijk.

4.11.2 Toetsing

Huidige situatie

De watertoets wordt in samenhang met fase 1 (bestemmingsplan Molenweg - Oude Molen, Liessel) uitgevoerd. Het plangebied is gelegen binnen de kom van Liessel ten westen van de Hoofdstraat. Het plangebied is voor het overgrote deel onverhard, op enkele opstallen t.b.v. tuinieren na.

Bodem en grondwater

Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Volgens het uitgevoerde bodemonderzoek (Bijlage 5) is de bodem ter plaatse opgebouwd uit zand en leem. De humushoudende bovenlaag is aangetroffen tot een diepte van 0,3 à 0,5 m-mv. In de ondergrond is variërend op diepte sterk lemig zand en leem aangetroffen. Het grondwater bevond zich op een diepte van gemiddeld 3,1 m-mv. (P.M. resultaten aanvullend bodemonderzoek)

Aanvullend is een infiltratieonderzoek uitgevoerd (Bijlage 6). Hieruit is gebleken dat dat de zandige bodemlaag geschikt is voor infiltratie van hemelwater (goede doorlatendheid). Ter plaatse van de onderzoekslocatie is de zandige bodemlaag tot een diepte van circa 2,20 m-mv redelijk tot (zeer) goed waterdoorlatend (k-waarden 1,0 tot 8,6 m/d) en daarmee geschikt voor de infiltratie van hemelwater afkomstig van nieuw verhard oppervlak. Op basis van een nabijgelegen peilbuis is een gemiddeld hoogste grondwaterstand van 1,75 m-mv berekend.

Waterkwantiteit

Direct ten noordwesten van het plangebied voor fase 2 loopt een A-watergang. In de Keur en de bijbehorende Legger van het Waterschap Aa en Maas is een beschermingszone van 5 meter opgenomen rondom deze A-watergang. Binnen deze 5 meter mogen geen obstakels worden opgeworpen, zonder dat hiervoor afstemming met het Waterschap heeft plaatsgevonden. Dit is geborgd in het bestemmingsplan voor fase 1 door de projectering van de bestemming Water ter plaatse van deze watergang met beschermingszone.

Op navolgende afbeelding is een uitsnede te zien van het plangebied in relatie tot de informatie beschikbaar via de Legger Oppervlaktewateren van het waterschap Aa en Maas.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202326-C001_0020.png"

Uitsnede Legger oppervlaktewateren Waterschap Aa en Maas (plangebied rood omlijnd)

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.

Veiligheid en waterkeringen

In (de nabije omgeving van) het plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig. De ontwikkeling heeft daarmee geen invloed op de waterveiligheid.

Afvalwaterketen en riolering

Er is geen riolering aanwezig binnen het plangebied. Dichtstbijzijnde riolering is het gescheiden rioolstelsel onder de Molenweg.

Toekomstige situatie

De beoogde ontwikkeling fase 2 bestaat uit het realiseren van maximaal 11 grondgebonden woningen. De waterbergingsopgave wordt in samenhang met fase 1 (bestemmingsplan Molenweg - Oude Molen, Liessel) vormgegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202326-C001_0021.png"

Lay-out hemelwaterberging stedenbouwkundig totaalplan (bron: ontwikkelaar)

Uit het meest recente stedenbouwkundig plan voor de ontwikkellocatie blijkt sprake van een toename van het verhard oppervlak met ruim 8.500 m2 waaruit een nominale bergings- en infiltratieopgave voor hemelwater volgt van 514 m3. Voor de specificatie van voornoemde toename van het verhard oppervlak wordt verwezen naar Bijlage 6, waarin een tabel is opgenomen met de oppervlaktes verharding, halfverharding en onverharde terreindelen in de nieuwe situatie.

Om te kunnen anticiperen op eventuele wijzigingen en/of onvoorziene omstandigheden is een robuust ontwerp gemaakt met een capaciteit van circa 550 m3.

Voor het IT-riool wordt doorgaans een sleuf van circa 1,10 of 1,20 meter diep gemaakt, waarbij het riool zelf op circa 0,7 meter diep wordt aangelegd, volledig omringd door drainagezand. De diameter van het riool is doorgaand 200 mm. Een dergelijk riool dient volledig boven de GHG te worden aangebracht. Gezien de GHG standen in het plangebied, is daar alle ruimte voor. Een dergelijke voorziening kent een capaciteit van circa 0,3 tot 0,35 kuub per strekkende meter, ofwel 300 tot 350 liter per strekkende meter. Omgedraaid: circa 3 meter sleuf is benodigd om 1 kuub hemelwater te bergen. Hoewel er fysiek wellicht ruimte is voor de volledige uitvoering van de bergingsopgave met IT-riool, levert dit een ondergrondse puzzel op. Beter kan in combinatie worden aangesloten op krattenvelden. Daar is binnen het plangebied ruimte voor.

Dit ontwerp bestaat uit de aanleg van 320 m infiltratie- en transportriool (capaciteit 130 m3), dat kan overlopen naar een noordelijk (capaciteit 200 m3) en zuidelijk (capaciteit 220 m3) gelegen krattenveld, dat ter plaatse van twee groenvoorzieningen boven de GHG wordt aangelegd. Wanneer het IT-riool en beide krattenvelden volledig gevuld zijn, kan het vertraagd overlopen naar een bestaande watergang (noordelijk krattenveld) en naar het gemeentelijk rioolstelsel (zuidelijk krattenveld).

Gegeven de vastgestelde geohydrologische omstandigheden ter plaatse van de ontwikkellocatie en de op hoofdlijnen uitgewerkte wijze van bergen en infiltreren blijkt het mogelijk om de nieuwbouw hydrologisch neutraal te realiseren, waarbij geen overlast op locatie of de omgeving daarvan optreedt.

Gezien de k-waarden, bodemopbouw en GHG kan worden gesteld dat het realiseren van de benodigde compensatie uitvoerbaar is.

In overleg met gemeente en Waterschap wordt een definitieve waterberging ontworpen die voldoet aan de wettelijke en beleidsmatige kaders. Hiertoe is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van het bestemmingsplan.

De bestaande watergang blijft gehandhaafd, al zijn er ter plaatse van een tweetal nieuwe erftoegangswegen nieuwe duikers benodigd ter overbrugging van de watergang. Binnen de beschermingszone van de watergang worden geen parkeerplaatsen toegepast.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling is niet van invloed op de waterveiligheid in het projectgebied.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt.

Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering in de Molenweg.

Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  1. 1. hemelwater vasthouden voor benutting,
  2. 2. (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  3. 3. afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  4. 4. afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

In dit geval wordt hemelwater zo veel mogelijk vastgehouden en geïnfiltreerd.

Waterbeheer

Aan weerszijden van de A-watergang gelden beschermingszones met een breedte van 5 meter, voor het beheer en onderhoud van de watergang. Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem wordt bij het waterschap een vergunning aangevraagd op grond van artikel 3.1 van de 'Keur' van het Waterschap Aa en Maas. Dit omdat er nieuwe duikers onder de A-watergang benodigd zijn en omdat werkzaamheden binnen de beschermingszone van de A-watergang zullen plaatsvinden.

4.11.3 Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.12 Ecologie

4.12.1 Normstelling en beleid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

4.12.2 Toetsing

Gebiedsbescherming

Het voornemen bestaat om het plangebied te bebouwen met maximaal 11 grondgebonden woningen. De woningen worden gasloos gerealiseerd.

Het plangebied bevindt zich niet binnen beschermde gebieden. Dichtstbijzijnd NNB-gebied bevindt zich op een afstand van circa 700 meter ten westen van het plangebied. Gezien de afstand worden geen negatieve effecten verwacht op het NNB-gebied door toedoen van dit planvoornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202326-C001_0022.png"

Uitsnede kaart 4: Instructieregels gemeenten: natuur en stiltegebieden

(plangebied ter plaatse van rode 'druppel')

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied bevindt zich op circa 1,6 km ten oosten van het plangebied. Ten aanzien van effecten worden geen negatieve effecten verwacht op Natura 2000, al zou de realisatie en de toename van verkeer kunnen leiden tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden in de omgeving.

Met de in Bijlage 7 en 8 opgenomen berekeningen is gekeken naar de stikstofdepositie als gevolg van de aanleg- en gebruiksfase.

Met het programma AERIUS Calculator is een berekening uitgevoerd om de gevolgen voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000 in beeld te brengen en te toetsen of de eventuele toename past binnen de eisen die gelden op grond van de Wet natuurbescherming. Uit de berekening is gebleken dat er geen toename is van stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr. De ontwikkeling is derhalve uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming.

Soortenbescherming

Om te toetsen of het planvoornemen mogelijk negatieve effecten heeft op beschermde soorten is een quickscan flora & fauna uitgevoerd. De rapportage hiervan is als Bijlage 9 opgenomen bij deze toelichting. Hierna volgen de belangrijkste resultaten en conclusies.

In het plangebied zijn de volgende potentiële en actuele natuurwaarden aangetroffen waar rekening mee gehouden dient te worden:

  • Broedvogels algemeen.


Broedvogels kunnen nestelen in de bomen en heesters welke aanwezig zijn binnen en nabij het plangebied.

Schadelijke effecten op algemene broedvogels door uitvoering van de werkzaamheden op

bezette nesten zijn te voorkomen (in gebruik zijnde vogelnesten mogen in principe nooit

worden verstoord) door buiten het broedseizoen te werken (buiten grofweg de periode 15

maart – 15 augustus). Indien er binnen het broedseizoen gewerkt wordt dient men

voorafgaand aan de werkzaamheden een extra controle op de aanwezigheid van nesten uit

te voeren. Wanneer nesten aanwezig zijn, dienen de werkzaamheden uitgesteld te worden tot de jonge vogels uitgevlogen zijn. Bij twijfel dient te allen tijde een ecoloog inschakelen.

Het plangebied is verder potentieel geschikt voor Nationaal beschermde soorten waarvoor in de provincie Noord-Brabant een vrijstelling geldt als egel, konijn en (spits)muizen. Aanvullend onderzoek naar deze soorten is niet noodzakelijk. Wel geldt te allen tijde de zorgplicht. Dit houdt in dat indien mogelijk schadelijk effect op egel en (spits)muizen zoveel mogelijk dient te worden voorkomen. Te denken valt aan het verplaatsen van dieren naar veilige locaties buiten het werkgebied indien zij aangetroffen worden tijdens de werkzaamheden.

4.12.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.13 Houtopstanden

Voor de realisatie van het planvoornemen worden enkele bomen gekapt. Dit zijn bomen, of houtopstanden, zonder beschermde status. De quickscan flora en fauna die als Bijlage 9 aan deze toelichting is gehecht, heeft uitgewezen dat er geen bezwaren zijn tegen het verwijderen van deze houtopstanden.

4.14 Duurzaamheid

Duurzaamheid krijgt een plek in het plan doordat de woningen worden gerealiseerd als bijna energieneutrale woning, zonder gasaansluiting en met zonnepanelen. Hemelwater wordt binnen het projectgebied opgevangen en in de bodem geïnfiltreerd. Ook wordt een deel van het omliggende groen behouden en versterkt, en blijft het verhard oppervlak beperkt tot wat strikt noodzakelijk is voor het creëren van een aangename woonomgeving. Daarmee wordt ingespeeld op de groeiende noodzaak hittestress tegen te gaan en klimaat adaptief te ontwikkelen.

4.15 Geitenhouderijen

4.15.1 Ligging en invloedsfactoren

Op kortere afstand van deze veehouderijen zijn reeds woningen toegestaan. Plaatsing van woningen op deze locatie vormt voor deze geitenhouderijen dus geen belemmering. Wel dient gemotiveerd te worden dat het toestaan van woningen op deze locatie aanvaardbaar is vanuit gezondheid.

Binnen een straal van 2 km vanuit het plangebied zijn twee geitenhouderijen aanwezig. Deze zijn gevestigd aan Loon 43 en de Buntseweg 5, op circa 1,1 en 0,74 kilometer ten noorden, respectievelijk ten oosten van het plangebied. Het is niet mogelijk één veilige afstand aan te geven. De Gezondheidsraad geeft aan dat hiervoor geen wetenschappelijke onderbouwing is. De lokale omstandigheden verschillen daarvoor te sterk.

De volgende omstandigheden zijn van invloed op het optreden van eventuele gezondheidseffecten:

  • Dichtheid aan veehouderijen: veedichte gebieden worden in het VGO onderzoek geassocieerd met een afname van de longfunctie en aandoeningen van de luchtwegen. De omgeving van het plangebied kenmerkt zich als een woonomgeving met weinig veehouderijen en ligt binnen de bestaande woonkern Liessel.
  • Landgebruik en windrichting: de aanwezigheid van vegetatie, gebouwen en andere structuren hebben invloed op de verspreiding van stoffen in de atmosfeer. Tussen het plangebied en de betreffende geitenhouderijen liggen al bestaande woonbestemmingen in de woonkern Liessel. De woningen wordt ingepast in een bestaande woonomgeving. De meest voorkomende windrichting is zuidwest. Het plangebied ligt ten zuiden van het bedrijf Loon 43 en ten westen van bedrijf Buntseweg 5 en daarmee niet in de meest voorkomende windrichting.
  • Emissies: relevante emissies uit de geitenhouderij zijn geur, fijn stof, endotoxinen en Q-koorts. De emissies en omvang worden in navolgende paragrafen nader toegelicht.

4.15.2 Geur

Gezien de ligging van de geitenhouderijen ten opzichte van het plangebied, de heersende achtergrondbelasting van geur op het plangebied en rekening houdend met de hiervoor beschreven invloedsfactoren kan geconcludeerd worden dat een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd is.

Naar aanleiding van het VGO2-rapport staat de provincie Noord-Brabant geen

nieuwvestiging of uitbreiding van geitenhouderijen toe. Dit verbod op het uitbreiden van

een geitenhouderij (zogenaamde ‘geitenstop’) heeft geen rechtstreekse invloed op het

mogelijk maken van gevoelige bestemmingen in de omgeving. Indirect is dat wellicht wel

mogelijk, via de doorwerking van zo’n verbod in een ruimtelijk plan, de zogenaamde

omgekeerde werking.

Aangezien tussen de geitenhouderijen en het plangebied al bestaande geurgevoelige

objecten met dezelfde geurnorm liggen, zal de extra blootstelling aan emissie uit de

geitenhouderij heel beperkt zijn. Andersom is geen sprake van een beperkende werking

voor de geitenhouderij.

4.15.3 Fijnstof

Geitenhouderijen zijn, in vergelijking met pluimvee-, varkens- en rundveebedrijven, geen

grote bronnen van emissies van fijn stof (PM10). Uit imissieberekeningen die de GGD

heeft uitgevoerd blijkt dat de concentratie fijn stof binnen de eerste 200-300 meter van

een intensieve veehouderij al daalt tot het achtergrondniveau. Dit geldt onder

verschillende voorwaarden, zoals ruwheid, beginconcentratie en windrichting.

De bronbijdrage van de geitenhouderijen aan de fijnstof achtergrondconcentratie ter plaatse van het plangebied is, gezien de afstand van 1,1, respectievelijk 0,74 kilometer en gezien de aanwezigheid van bestaand woongebied tussen de geitenhouderijen en het plangebied, te beschouwen als verwaarloosbaar. Het aspect fijnstof vormt geen belemmering voor de beoogde planontwikkeling. Een goed woon- en leefklimaat is gegarandeerd.

4.15.4 Endotoxinen

De Gezondheidsraad hanteert een maximale belasting van 30 EU/m³. Er is geen

onderzoek of adviesafstand voor geitenhouderijen beschikbaar dat aangeeft of en op

welke afstanden de norm van 30 EU/m³ wordt overschreden. De WUR heeft uitstoot van

fijnstof en endotoxinen uit geitenstallen gemeten. Hieruit blijkt dat vergeleken met

gemiddelde pluimvee- en varkensstallen geitenstallen beduidend minder fijnstof en

endotoxinen uitstoten.

Ten aanzien van geitenhouderijen schept het geurbeleid ook voldoende afstand voor een

aanvaardbaar woon- een leefklimaat ten aanzien van endotoxinen. Wel is het zo dat bij

situaties met veel nabijgelegen veehouderijbedrijven door een opeenstapeling van

endotoxine-uitstoot ook bij geitenstallen de 30 EU/m³ kan worden overschreden. Hiervan

is geen sprake in de omgeving van het plangebied.

De endotoxine uitstoot vanuit de geitenhouderijen zal gezien de beperkte fijn stof emissie

en relatief grote afstand tot het plangebied niet leiden tot een verhoogd gezondheidsrisico ten gevolge van (extra) endotoxinenblootstelling. Geconcludeerd

wordt dat de geitenhouderij ten aanzien van het aspect endotoxinen geen belemmering

vormt voor onderhavig plan.

4.15.5 Q-koorts

De Q-koorts uitbraak in de periode 2007-2010 heeft in Noord-Brabant ernstige gevolgen gehad. Dit heeft bijgedragen aan de zorgen van omwonenden van veehouderijen over hun gezondheid. Q-koorts is een infectieziekte die kan worden overgedragen van dieren op mensen. Q-koorts wordt veroorzaakt door de Coxiella burnetii, verder aangeduid als Q-koorts bacterie. Besmetting ontstaat meestal door inademen van lucht waar de bacterie in zit. Q-koorts is in principe niet overdraagbaar van mens op mens.

Wetenschappelijk gezien is een risico nooit volledig uit te sluiten. Als volgens de experts de kans dat een bepaald effect optreedt erg laag is, wordt dat aangegeven met 'onwaarschijnlijk'. Op dit moment is het onwaarschijnlijk dat een omwonende Q-koorts vanuit een geitenbedrijf oploopt. Alle geiten op bedrijven met meer dan 50 dieren worden verplicht gevaccineerd tegen Q-koorts en er mogen geen ongevaccineerde dieren worden aangevoerd. Om de aanwezigheid van de Q-koorts bacterie op een bedrijf te monitoren wordt de tankmelk door de Gezondheidsdienst voor Dieren gecontroleerd.

Sinds juli 2016 is de Q-koorts bacterie op geen enkel bedrijf in de melk aangetroffen. De Q-koorts bacterie is nog wel in het milieu aanwezig. Q-koorts bacteriën kunnen onder allerlei omstandigheden overleven en er zijn maar weinig bacteriën nodig om een infectie op te lopen. Herkauwers zijn de belangrijkste gastheren van de Q-koorts bacterie, maar ook andere diersoorten kunnen besmet raken en de bacterie verspreiden. Daardoor zullen incidentele besmettingen en ziektegevallen ook de komende jaren voorkomen, net als in de periode voor de Q-koorts uitbraak. Dit gegeven staat echter los van geitenhouderijen. Een infectie kan op geitenhouderijen alleen nog uit de omgeving komen en zal in dat geval slechts een of enkele gevaccineerde geiten betreffen. Daarom is het onwaarschijnlijk dat een omwonende vandaag de dag Q-koorts krijgt vanuit een geitenbedrijf.

Het is ook onwaarschijnlijk dat omwonenden door opslag of afvoer van geitenmest worden besmet. Mest uit geitenstallen moet of direct in een afgedekte vrachtwagen naar een erkend composteerbedrijf worden afgevoerd of minstens 30 dagen afgedekt worden opgeslagen. Afdekken zorgt voor een composteringsproces waardoor de temperatuur van de mest zo ver stijgt dat Q-koorts bacteriën die eventueel in de mest zouden zitten het niet overleven.

Besmetting met Q-koorts vanuit een geitenbedrijf is door verplicht vaccineren en andere wettelijke verplichtingen binnen de geitenhouderij onwaarschijnlijk geworden. Geconcludeerd wordt dat het aspect Q-koorts geen belemmering vormt voor de beoogde planontwikkeling en geen sprake is van een (verhoogd) gezondheidsrisico.

4.15.6 Conclusie

Het aspect gezondheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.16 Lichthinder

4.16.1 Normstelling en beleid

Op het gebied van lichthinder zijn er geen specifieke wetten opgenomen. In de Richtlijn lichthinder van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV) van maart 2020 (3e herziene druk) zijn grenswaarden geformuleerd voor de lichtemissie van (onder andere) sportverlichting ter voorkoming van lichthinder voor omwonenden. Sinds 2020 past de NSVV de lichthinder eisen uit de CIE 150:2017 toe.

Er is geen wettelijk kader in het ruimtelijk spoor dat lichtgevoelige functies definieert. De bescherming gaat via de invulling van een "goede ruimtelijke ordening" (Wro/Wabo). Bij hinder door licht zal het feit dat mogelijk mensen langdurig aanwezig zijn, bepalend zijn of een bestemming als gevoelig kan worden beschouwd.

Met dit bestemmingsplan worden woningen gerealiseerd ten zuiden van een tennisvereniging, waarbij de sportvelden met verlichtingsarmaturen op masten worden verlicht.

4.16.2 Lichthinderonderzoek

In het kader van bestemmingsplan 'Molenweg - Oude Molen, Liessel' (fase I) is een lichthinderonderzoek uitgevoerd (Bijlage 10 en Bijlage 11), waarbij is aangetoond dat wordt voldaan aan de beschikbare richtlijnen voor lichthinder, wanneer de armaturen van het tennispark worden aangepast. Daarvoor is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van fase I. Gezien de afstand tot het tennispark en ligging van de woningen in fase II, is het evident dat ook daar wordt voldaan aan de richtlijnen. Aangezien fase II niet zonder fase I gerealiseerd kan worden, bestaat in voldoende mate zekerheid dat lichthinder geen belemmering oplevert voor het plan.

4.16.3 Conclusie

In het kader van lichthinder is dit bestemmingsplan uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

Dit bestemmingsplan Molenweg - Oude Molen, fase II, Liessel is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het plangebied.

5.1 Wettelijke Eisen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en gaat vergezeld van deze toelichting met bijlagen.

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde standaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar.

Daarnaast is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, wijze van meten, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling. Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn.

Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.

5.2 Opzet Van De Bestemmingsregeling

Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling is het volgende van belang.

Opzet verbeelding

Het bestemmingsplan dient te voldoen aan het beginsel van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.

Voorts zijn de volgende eisen van toepassing:

  • de ondergrond waarop de verbeelding is gebaseerd, geeft informatie over de actuele (kadastrale) situatie;
  • op de verbeelding wordt met de bestemming en de aanduidingen aangegeven of, en zo ja welke bebouwing is toegestaan;
  • op het renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de aanduidingen;
  • de volgorde van de bestemmingen in het renvooi komt overeen met de volgorde zoals van de regels (alfabetisch).

Tevens wordt in een onderhoek op de verbeelding de naam van het bestemmingsplan aangegeven, de datum van terinzagelegging, vaststelling en (eventueel) van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ook is het identificatienummer van het bestemmingsplan en het kaartblad aangegeven. De kaart bestaat uit 1 kaartblad op een schaal van 1:1.000.

De bestemming wordt door middel van hoofdletters aangeduid, zoals 'W' voor 'Wonen'. Verder geldt het volgende:

  • Maatvoeringsaanduidingen zoals de maximum goot- of boeibordhoogte worden aangegeven door middel van een matrix bij het bouwvlak.
  • Op de verbeelding kunnen aanduidingen, zoals een plangrens of een gebied met wijzigingsbevoegdheid worden aangegeven.

Opzet regels

De indeling in hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, kent de volgende vaste volgorde.

  • In Hoofdstuk 1 Inleidende regels worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald.
  • In Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels worden in alfabetische volgorde van de naam van de bestemmingen de regels gegeven waarmee die bestemmingen zoals die op de verbeelding voorkomen, nader worden omschreven.
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels bevat een aantal regels (voorheen bepalingen genoemd) die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelbepaling of de bepaling welke wettelijke regeling van toepassing).
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels geeft regels voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.

Op grond van de wettelijke standaarden moet bij de opstelling van een bestemmingsbepaling (de regels) de volgende vaste volgorde gebruikt worden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid.
  • Een bestemmingsregel behoeft niet al deze elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.

5.3 Toelichting Op De Gehanteerde Bestemmingen

Artikel 3 Woongebied

Deze bestemming is toegekend aan alle gronden binnen het plangebied en regelt zowel de woningen als de infrastructuur en groenvoorzieningen. Voor de plaats waar de woningen mogen worden gerealiseerd zijn bouwvlakken opgenomen.

De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van de woningen zijn door middel van de maatvoeringsaanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’ geregeld.

Voorwaardelijke verplichting lichtklimaat

Het gebruik van de gronden voor wonen is alleen toegestaan indien de lichtarmaturen ter plaatse van de direct ten noorden van het plangebied gelegen sportvelden zijn vervangen door LED-armaturen, inclusief een betere lichtverdeling (zodat de lichtbelasting meer wordt begrensd tot de sportvelden), en duurzaam in stand worden gehouden.

Voorwaardelijke verplichting geluid

Het gebruik van de gronden voor wonen is alleen toegestaan indien een geluidscherm wordt opgericht, zoals nader aangeduid in het zuidoosten van het plangebied. Zo wordt een goed woon- en leefklimaat geborgd.

Verder is wat betreft regels aangesloten bij de standaarden die de gemeente Deurne hanteert.

5.4 Toelichting Op De Algemene Regels

Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, regels.

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Een antidubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

De formulering van de antidubbeltelbepaling wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).

Artikel 5 Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels is opgenomen dat bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden ten behoeve van ondergeschikte bouwdelen. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld stoepen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

In dit artikel wordt genoemd welk gebruik van de gronden in ieder geval valt onder strijdig gebruik. Het gaat hierbij om onder andere het gebruik van de gronden ten behoeve van stort- of opslagplaats van goederen en aan het gebruik onttrokken machines of het gebruik ten behoeve van seksinrichtingen.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan afgeweken kan worden. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Dit betreft bijvoorbeeld de vrijstelling ten behoeve van afwijking van de voorgeschreven maten en percentages. Afwijking is overigens alleen mogelijk wanneer hiermee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan aspecten als de woon- en milieusituatie van aangrenzende percelen.

Artikel 8 Overige regels

In dit artikel is een parkeerregeling opgenomen.

5.5 Toelichting Op De Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

In artikel 10 wordt omschreven hoe wordt omgegaan met het bestaand gebruik en met de bestaande bebouwing ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

Artikel 10 Slotregel

In dit artikel wordt de naam van de regels vastgesteld.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Naast de planologische haalbaarheid van de ontwikkeling zoals getoetst in voorgaande paragrafen, moet ook de financiële uitvoerbaarheid van de ontwikkeling aangetoond worden. In de Wet ruimtelijke ordening is de grondexploitatiewet opgenomen. Hierin is geregeld dat gemeenten de mogelijkheid krijgen om kosten van de planontwikkeling te verhalen op grondeigenaren. Het kostenverhaal dient verplicht door de gemeente opgesteld te worden. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. Van een exploitatieplan kan worden afgeweken door in het kostenverhaal anderszins te voorzien (overeenkomst met alle grondeigenaren in het plangebied of volledig grondeigendom). In een bestemmingsplan is sprake van kostenverhaal (6.2.3 tot en met 6.2.5 Bro) als een bouwplan (6.2.1 Bro) wordt mogelijk gemaakt.

De gemeente is van mening dat er geen belemmeringen zijn aangaande de financiële uitvoerbaarheid. Deze ontwikkeling wordt geheel bekostigd door de initiatiefnemer in samenwerking met de gemeente. De door de initiatiefnemer aan de gemeente overlegde gegevens tonen afdoende aan dat deze de benodigde investeringen financieel kan dragen. Een exploitatieplan is niet noodzakelijk aangezien met een anterieure overeenkomst tussen initiatiefnemer en gemeente in het kostenverhaal is voorzien.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient inzicht te worden gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij zowel om de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de planvoorbereiding zijn betrokken alsook om de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro.

6.2.1 Participatietraject

Initiatiefnemer zal zogenoemde 'keukentafelgesprekken' voeren met de direct aanwonenden. Overige omwonenden en ondernemers worden schriftelijk geïnformeerd.

Daarbij heeft te gelden dat de meeste omwonenden van het plangebied al bij de inloopavonden voor fase 1 op de hoogte gebracht van mogelijke toekomstige ontwikkelingen op dit perceel.

Van alle gesprekken worden verslagen gemaakt en waar mogelijk worden opmerkingen verwerkt in de verdere uitwerking van het plan. De uitkomsten en gevolgen van de keukentafelgesprekken worden individueel afgestemd met de betreffende bewoners. Ook gedurende het ontwikkelproces worden met enige regelmaat terugkoppeling gegeven over de vorderingen in het proces.


Tijdens de realisatiefase zal de communicatie en afstemming via de aannemer lopen. Deze zal hiervoor tijdens de prijsvormingsfase een plan van aanpak aanleveren waarbij de participatieleidraad van de gemeente Deurne als onderlegger zal worden gebruikt.

6.2.2 Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan toegestuurd naar de vaste overlegpartners. Provincie Noord-Brabant heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben. De opmerkingen vanuit het Waterschap over onder andere hemelwaterinfiltratie en de onderhoudsroute voor de watergang zijn waar nodig in de toelichting en bijlagen verwerkt.

6.2.3 Ontwerp

Het ontwerpbesluit en het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken hebben conform het bepaalde in artikel 3.8. en 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening vanaf 22 december 2023 tot 2 februari 2024 zes weken ter inzage gelegen. In die periode kon een ieder zijn of haar zienswijze naar keuze schriftelijk of mondeling indienen. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.

In de als bijlage 12 bijgevoegde 'Nota van wijzigingen' zijn de wijzigingen opgenomen die de gemeente Deurne (ambtshave) heeft doorgevoerd.

6.2.4 Vaststelling

Na vaststelling door de gemeenteraad wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.

Bijlage 1 Lijst Van Bedrijven

Bijlage 1 Lijst van bedrijven

Bijlage 2 Regeling Parkeernormen Deurne 2019

Bijlage 2 Regeling parkeernormen Deurne 2019

Bijlage 1 Vormvrije M.e.r.-beoordelingsnotitie

Bijlage 1 Vormvrije m.e.r.-beoordelingsnotitie

Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 2 Archeologisch onderzoek

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Tennisclub En Supermarkt

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek tennisclub en supermarkt

Bijlage 4 Standaardadvies Veiligheidsregio Brabant Zo

Bijlage 4 Standaardadvies Veiligheidsregio Brabant ZO

Bijlage 5 Bodemonderzoek

Bijlage 5 Bodemonderzoek

Bijlage 6 Infiltratieonderzoek En Waterhuishoudkundig Plan

Bijlage 6 Infiltratieonderzoek en waterhuishoudkundig plan

Bijlage 7 Stikstofdepositie Aanlegfase

Bijlage 7 Stikstofdepositie aanlegfase

Bijlage 8 Stikstofdepositie Gebruiksfase

Bijlage 8 Stikstofdepositie gebruiksfase

Bijlage 9 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 9 Quickscan flora en fauna

Bijlage 10 Lichthinderonderzoek

Bijlage 10 Lichthinderonderzoek

Bijlage 11 Lichthinderberekening

Bijlage 11 Lichthinderberekening

Bijlage 12 Nota Van Wijzigingen

Bijlage 12 Nota van wijzigingen