TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22b Grote Bottel, Deurne
Bestemmingsplan - Gemeente Deurne
Ontwerp op 15-04-2025 - in voorbereiding
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Toepassingsbereik
- 1. De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie Grote Bottel waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het gml-bestand met identificatienummer NL.IMRO.0762.TAMOP202402-B001 zoals vastgelegd op www.ruimtelijkeplannen.nl.
- 2. De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van Omgevingswet zijn op de locatie, bedoeld in het eerste lid, niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a,b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet.
- 3. De regels in afdeling 22.2 en de regels in afdeling 22.3 zijn niet van toepassing op de locatie, bedoeld in het eerste lid, voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.
- 4. In afwijking op het bepaalde in het derde lid geldt dat in ieder geval artikel 22.27 sub a. en f. en artikel 22.36 sub a. en b. niet van toepassing zijn op dit hoofdstuk, tenzij dit in de regels expliciet anders is bepaald.
Artikel 2 Begripsbepalingen
Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op dit hoofdstuk, tenzij in dit artikel daarvan is afgeweken.
2.1 aanduiding
De geometrische bepaalde planobjecten, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels in dit hoofdstuk, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of bebouwen van de gronden en/of toedelen van milieugebruiksruimte aan milieubelastende activiteiten, zoals vastgelegd in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.0762.TAMOP202402-B001, zoals digitaal vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl.
2.2 aan-huis-verbonden-beroep
de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hieraan gelijk te stellen gebied, dat in een woning of in bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, met uitsluiting van detailhandel.
2.3 aan-huis-verbonden-bedrijf
een bedrijf of het bedrijfsmatig uitoefenen van ambachtelijke of kunstzinnige bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning of in bijbehorende bouwwerken kan worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
2.4 afhankelijke woonruimte
een tijdelijke zelfstandige woonruimte in een deel van een hoofdgebouw met woonfunctie, in een aanbouw of in bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw met woonfunctie, waarin een tweede huishouden kan worden gehuisvest uit oogpunt van mantelzorg, welke tijdelijke woonruimte qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met het hoofdgebouw met woonfunctie en gelegen is binnen een locatie die wonen mogelijk maakt.
2.5 ambachtelijk bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsmede het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van ter plaatse vervaardigde goederen verband houdend met het ambacht.
2.6 arbeidsmigranten
personen die hun vaste woon- en verblijfplaats niet in Nederland hebben maar die tijdelijk (maximaal één jaar), in Nederland verblijven, om hier betaalde werkzaamheden te verrichten.
2.7 archeologische waarden
waarden van een terrein in verband met de zich mogelijk daarin bevindende oudheidkundige zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en/of hun cultuurhistorische waarde.
2.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
2.9 bebouwingspercentage
een in dit hoofdstuk aangegeven percentage dat de grootte van het in de regels aangegeven terrein aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd.
2.10 bed & breakfast
recreatief nachtverblijf in de vorm van logies met ontbijt binnen bestaande gebouwen.
2.11 bedrijf
het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen en niet zijnde een seksinrichting.
2.12 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden of maximaal vier personen die geen huishouden vormen, wiens huisvesting daar gelet op de functie van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
2.13 bedrijventerrein
aaneengesloten terrein voor de bedrijfsmatige uitoefening van industriële, logistieke, ambachtelijke en dienstverlenende activiteiten en groothandel met de daarbij behorende voorzieningen, bedoeld voor de vestiging van meerdere bedrijven.
2.14 beneden-bovenwoning
een woning boven, danwel beneden een andere woning, gesitueerd in een gebouw dat gelijkgesteld is aan een grondgebonden woning, maar waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid, al dan niet direct vanaf het straatniveau is gewaarborgd. Een appartementengebouw is geen beneden-bovenwoning.
2.15 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf dan wel een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslagruimten, sanitaire ruimten en dergelijke.
2.16 bestaand
- a. bij bebouwing: bouwwerken zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van dit hoofdstuk, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een onherroepelijke omgevingsvergunning;
- b. bij gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van dit hoofdstuk, dan wel gebruik dat is toegestaan krachtens een onherroepelijke omgevingsvergunning.
2.17 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
2.18 bijgebouw
een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
2.19 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
2.20 bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel.
2.21 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ter verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt tevens begrepen een internetwinkel met fysieke bezoekmogelijkheid (al dan niet zijnde en afhaalpunt).
2.22 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.
2.23 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover dit hoofdstuk deze inrichting niet verbiedt.
2.24 escortbedrijf
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte of de woning wordt uitgeoefend.
2.25 geluidgevoelig gebouw
een gebouw zoals bedoeld in artikel 3.21 Besluit kwaliteit leefomgeving.
2.26 geluidgevoelige ruimte
een ruimte zoals bedoeld in artikel 3.22 Besluit kwaliteit leefomgeving.
2.27 gestapelde woning
woning in een hoofdgebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat. Hieronder vallen geen beneden-bovenwoningen.
2.28 grondgebonden woning
woning die rechtstreeks toegankelijk is op het straatniveau en waarvan een van de bouwlagen aansluit op het maaiveld. Een beneden-bovenwoning is gelijkgesteld aan een grondgebonden woning.
2.29 grootschalige huisvesting
huisvesting van meer dan 10 personen.
2.30 GSM-installatie / UMTS-installatie
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gericht op het ontvangen en/of verzenden van telecommunicatiedataverkeer, met inbegrip van de daarbij behorende zijsprieten, schoteltjes, panelen en technische installatie(s).
2.31 GSM-mast / UMTS-mast
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop/waarbij een (of meer) GSM of UMTS-installatie(s) kan (kunnen) worden geplaatst.
2.32 huishouden
een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren, waar bij een gemeenschappelijke huishouding sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan (kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen); indien sprake is van één persoon, spreekt men eveneens van een (zij het één-persoons)huishouden.
2.33 huisvesting arbeidsmigranten
- a. structurele huisvesting: het huisvesten van arbeidsmigranten over een aaneengesloten periode van zes maanden of meer per kalenderjaar.
- b. tijdelijke huisvesting: het huisvesten van arbeidsmigranten voor een periode van maximaal zes maanden per kalenderjaar ten behoeve van de eigen bedrijfsvoering.
2.34 kamerverhuur
het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij de kamerverhuurder ter plaatse het hoofdverblijf heeft.
2.35 kantoor
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi) overheidsinstellingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen.
2.36 internetwinkel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen via internethandel, met dien verstande dat producten per post aan de koper worden verzonden en ter plaatse geen sprake is van fysiek klantcontact.
2.37 logies
het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij de betreffende persoon het hoofdverblijf elders heeft.
2.38 normenset keurmerk SNF
de door Stichting Normering Flexwonen vastgestelde norm voor de huisvesting van arbeidsmigranten (versie 8.0, d.d. 1 september 2019) met dien verstande dat indien voornoemde normenset wordt gewijzigd, een aanvraag moet voldoen aan de nieuwe normen.
2.39 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.
2.40 ondergeschikte detailhandel
het qua aard en omvang beperkt bedrijfsmatig verstrekken van consumptieve goederen, uitsluitend in direct verband met en ter ondersteuning van andere ter plaatse toegestane hoofdfuncties.
2.41 opslag
het opslaan van materialen en materieel met de bedoeling en op een dergelijke wijze, dat men later hier weer over kan beschikken.
2.42 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
2.43 rug-aan-rug-woning
een grondgebonden woning die in basis eenzijdig georiënteerd is en waarbij de achtergevel tegen de achtergevel van een andere woning staat.
2.44 Staat van Bedrijfsactiviteiten
de lijst van de bedrijven, bevattende basisinformatie voor milieuzonering, zoals deze is opgenomen als bijlage 1 behorende bij deze regels.
2.45 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam-) prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, of parenclub, al dan niet gecombineerd met elkaar.
2.46 voorgevel
de gevel van een gebouw, die is gekeerd naar de weg of het openbaar gebied waarop het bouwperceel overwegend georiënteerd is (bij een hoekperceel is er slechts sprake van één voorgevel).
2.47 voorgevelrooilijn
de naar de weg toegekeerde grens van het bouwvlak, waarop het belangrijkste gebouw op een bouwperceel is georiënteerd (bij een hoekperceel is slechts sprake van één voorgevelrooilijn).
2.48 water
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.
2.49 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater.
2.50 wonen
huisvesting in een woning.
2.51 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden of maximaal vier personen die geen huishouden vormen.
2.52 zijdelingse / achterperceelsgrens
een niet naar een weg of openbaar gebied gekeerde grens van een bouwperceel.
Artikel 3 Meet- En Rekenbepalingen
Voor de toepassing van dit hoofdstuk gelden de volgende meet- en rekenbepalingen:
3.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen, worden daar gemeten waar de afstand het kleinst is.
3.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, lichtkoepels, liftschachten, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
3.3 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
3.4 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; bij toepassing van een dakkapel of dakopbouw met een breedte van meer dan 50% van het dakvlak wordt de bovenzijde daarvan als goothoogte aangemerkt.
3.5 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
3.6 lengte, breedte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken langs) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren).
3.7 ondergrondse (verticale) diepte van een bouwwerk
vanaf het peil tot de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.
3.8 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
3.9 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
Artikel 4 Aanvraagvereisten
- 1. De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van dit omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk 22b.
- 2. Indien in dit hoofdstuk 22b aanvraagvereisten worden gesteld zijn dit aanvullende aanvraagvereisten op de aanvraagvereisten zoals bedoeld in lid 1.
Artikel 5 Algemeen Gebruiksverbod
Het is verboden gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de in artikel 6 t/m 10 aan een locatie toegedeelde functie.
Hoofdstuk 2 Regels Over Functies En Activiteiten
Artikel 6 Groen
6.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als 'Groen'.
6.2 Functieomschrijving
Binnen de als 'Groen' aangewezen locaties zijn de volgende functie(s) en gebruiksactiviteit(en) toegestaan:
- a. groenvoorzieningen;
- b. bermen en beplanting;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' een ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' een parkeerterrein of parkeerplaatsen;
- e. speelvoorzieningen;
- f. openbare nutsvoorzieningen;
- g. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- h. straatmeubilair;
- i. voet- en fietspaden;
met daarbij behorende:
- j. verhardingen;
- k. kabels en leidingen;
- l. gebouwen;
- m. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.3 Verbod op het bouwen van erf- of terreinafscheidingen
Het is verboden om een erf- of terreinafscheiding te bouwen.
6.4 Beoordelingsregels voor het bouwen
6.5 Maatwerkvoorschriften en vergunningvoorschriften
Het college van burgemeester en wethouders kan een maatwerkvoorschrift stellen of een vergunningvoorschrift aan een omgevingsvergunning verbinden ten aanzien van de plaats en afmetingen van de bouwwerken, ten behoeve van:
- a. het samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de sociale veiligheid;
- d. de brandveiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken.
6.6 Specifieke functieregels
Artikel 7 Verkeer - Verblijfsgebied
7.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als 'Verkeer - Verblijfsgebied'.
7.2 Functieomschrijving
Binnen de als 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen locaties zijn de volgende functie(s) en gebruiksactiviteit(en) toegestaan:
- a. wegen en straten, waarbij gestreefd wordt naar een inrichting hoofdzakelijk gericht op de ontsluiting van de gronden;
- b. voet- en fietspaden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. speelvoorzieningen;
- f. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. openbare nutsvoorzieningen;
- h. straatmeubilair;
met daarbij behorende kabels en leidingen, gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde.
7.3 Verbod op het bouwen van erf- of terreinafscheidingen
Het is verboden om een erf- of terreinafscheiding te bouwen.
7.4 Beoordelingsregels voor het bouwen
7.5 Maatwerkvoorschriften en vergunningvoorschriften
Het college van burgemeester en wethouders kan een maatwerkvoorschrift stellen of een vergunningvoorschrift aan een omgevingsvergunning verbinden ten aanzien van de plaats en afmetingen van de bouwwerken, ten behoeve van:
- a. het samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de sociale veiligheid;
- d. de brandveiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken.
7.6 Specifieke functieregels
Artikel 8 Water
8.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als 'Water'.
8.2 Functieomschrijving
Binnen de als 'Water' aangewezen locaties zijn de volgende functie(s) en gebruiksactiviteit(en) toegestaan:
- a. waterlopen en waterpartijen, waterhuishoudkundige voorzieningen, taluds, oevers en onderhoudsstroken;
- b. bij de functie behorende voorzieningen, zoals stuwen, onderhoudspaden en groenvoorzieningen.
8.3 Verbod op het bouwen van gebouwen
Het is verboden om gebouwen te bouwen.
8.4 Beoordelingsregels voor het bouwen
8.5 Maatwerkvoorschriften en vergunningvoorschriften
Het college van burgemeester en wethouders kan een maatwerkvoorschrift stellen of een vergunningvoorschrift aan een omgevingsvergunning verbinden ten aanzien van de plaats van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van:
- a. het samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de sociale veiligheid;
- d. de brandveiligheid;
- e. het waterbelang;
- f. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken.
8.6 Specifieke functieregels
Artikel 9 Woongebied
9.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als 'Woongebied'.
9.2 Functieomschrijving
Binnen de als 'Woongebied' aangewezen locaties zijn de volgende functie(s) en gebruiksactiviteit(en) toegestaan:
- a. wonen in woningen;
- b. beroepen aan huis;
met daarbij behorende:
- c. tuinen, erven en verhardingen;
- d. wegen, paden en parkeervoorzieningen;
- e. voorzieningen zoals speelvoorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
9.3 Verbod op het bouwen van erf- of terreinafscheidingen voor de voorgevel
Het is verboden om een erf- of terreinafscheiding te bouwen voor de voorgevel van een hoofdgebouw of het verlengde daarvan, indien niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 2.29 sub j. van het Bbl.
9.4 Beoordelingsregels voor het bouwen
9.5 Aanvullende beoordelingsregels voor het bouwen
9.6 Afwijkende beoordelingsregels voor het bouwen
9.7 Aanvullende aanvraagvereisten
Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende aanvullende aanvraagvereisten:
- a. indien de afwijkende beoordelingsregels in artikel 9.6 op de aanvraag van toepassing zijn worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- 1. de beoogde afwijking;
- 2. de beoogde situering;
- 3. de beoogde maatvoering;
- 4. een beoordeling van de gevolgen zoals omschreven in artikel 9.6;
- b. indien er sprake is van de bouw van een geluidgevoelig gebouw dient:
- 1. een akoestisch onderzoek te worden verstrekt waaruit blijkt dat aan het bepaalde in artikel 9.5.1 wordt voldaan;
- 2. dient het gezamenlijk geluid op de gevel(s) van een geluidgevoelig gebouw middels onderzoek te worden bepaald.
9.8 Maatwerkvoorschriften en vergunningvoorschriften
- 1. Het college van burgemeester en wethouders kan een maatwerkvoorschrift stellen of een vergunningvoorschrift verbinden aan een omgevingsvergunning ten aanzien van de plaats en afmetingen van de bouwwerken, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de sociale veiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- 2. Het college van burgemeester en wethouders kan een maatwerkvoorschrift stellen of een vergunningvoorschrift verbinden aan een omgevingsvergunning voor een geluidgevoelig gebouw, die ertoe strekken dat geluidbeperkende ontvangersmaatregelen zoals bedoeld in 9.5.1 worden getroffen.
- 3. Het college van burgemeester en wethouders legt in een maatwerkvoorschrift of in een vergunningvoorschrift het gezamenlijk geluid op de gevel(s) van geluidgevoelige gebouwen vast.
9.9 Specifieke functieregels
9.10 Voorwaardelijke verplichting kwaliteitsverbetering van het landschap
Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van een woning conform in artikel 9.2 onder a (functieomschrijving) is alleen toegestaan indien de groene Wig binnen het plangebied, conform hoofdstuk 3 van het stedenbouwkundig plan, zoals opgenomen in Bijlage 3, binnen 2 jaar na de start van het woonrijp maken van het plangebied is gerealiseerd en vervolgens duurzaam in stand wordt gehouden met het daarbij benodigde beheer en onderhoud.
9.11 Voorwaardelijke verplichting waterberging
9.12 Vergunningplicht voor een beroep aan huis
9.13 Vergunningplicht voor een bedrijf aan huis
9.14 Vergunningplicht voor een internetwinkel
9.15 Vergunningplicht voor een afhankelijke woonruimte
9.16 Vergunningplicht voor een bed & breakfastvoorziening
9.17 Vergunningplicht voor kamerverhuur en logies
Artikel 10 Waarde - Archeologie
10.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op locaties die zijn aangewezen als 'Waarde - Archeologie'.
10.2 Functieomschrijving
De als 'Waarde - Archeologie' aangewezen locaties hebben, naast de andere daar voorkomende functies, als functie het behoud en de bescherming van archeologische waarden.
10.3 Bouwregels
10.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van bouwwerken
10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 12 Algemene Bouwregels
12.1 Uitzondering ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen locaties worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, zonnecollectoren, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de locatie niet meer dan 1 meter bedraagt.
12.2 Bestaande maatvoering
- a. De bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in dit hoofdstuk 22b elders is voorgeschreven, en zijn gerealiseerd op basis van rechtsgeldige vergunningen, mogen als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
- b. De bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in dit hoofdstuk 22b elders is voorgeschreven, en zijn gerealiseerd op basis van rechtsgeldige vergunningen, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
- c. In geval van herbouw is het bepaalde onder a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
12.3 Ondergronds bouwen
In aanvulling op de beoordelingsregels die elders in dit hoofdstuk zijn bepaald voor het bouwen, gelden tevens de volgende beoordelingsregels voor ondergronds bouwen:
- a. Ondergronds bouwen is toegestaan onder hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken en in gronden aansluitend aan deze gebouwen.
- b. De verticale diepte mag niet meer bedragen dan 4 meter.
12.4 Parkeren
Artikel 13 Algemene Functieregels
13.1 Parkeren
Artikel 14 Omgevingsplanactiviteiten
14.1 Beoordelingsregels - afwijkend bouwen van bouwwerken
In afwijking van de in artikel 6 tot en met 9 opgenomen beoordelingsregels voor het bouwen van bouwwerken, wordt een omgevingsvergunning ook verleend als:
- a. het gaat om andere dan de voorgeschreven minimum- en maximummaten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. het gaat om het bouwen van nutsvoorzieningen en van bouwwerken voor religieuze doeleinden zoals kapellen, wegkruisen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, mits:
- 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 20 m2;
- 2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3,2 meter;
- 3. de bouwhoogte van gebouwen niet meer bedraagt dan 5,5 meter;
- 4. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedraagt dan 3,2 meter;
- c. het gaat om het in geringe mate afwijken van de grens van een locatie, van de vorm van een bouwperceel, voor zover zulks noodzakelijk is of wenselijk is om het plan aan de bij de uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
- d. in aanvulling op de beoordelingsregels als opgenomen in bovenstaande subleden a t/m c, geldt voor alle bovenstaande subleden tevens dat geen sprake mag zijn van onevenredige afbreuk aan:
- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de woonsituatie;
- 3. de milieusituatie;
- 4. de verkeersveiligheid;
- 5. de sociale veiligheid; en
- 6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
14.2 Beoordelingsregels GSM- en UMTS-installaties en -masten
Hoofdstuk 4 Overgangsrecht
Artikel 15 Overgangsrecht Bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit hoofdstuk aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bepaalde in dit hoofdstuk, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. In afwijking van het bepaalde onder a kan het bevoegd gezag eenmalig een omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit hoofdstuk, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met de regels die op grond van dit omgevingsplan golden direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit hoofdstuk, daaronder begrepen de op dat moment geldende overgangsbepalingen.
Artikel 16 Overgangsrecht Gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit hoofdstuk en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met dit hoofdstuk strijdige gebruik, als bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dit hoofdstuk strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, als bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van dit hoofdstuk voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met de regels die op grond van dit omgevingsplan golden direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit hoofdstuk, daaronder begrepen de op dat moment geldende overgangsbepalingen.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Ontwikkelaar AM BV (hierna: AM) is voornemens om nabij de Grote Bottel ten zuidwesten van Deurne 328 woningen te realiseren. Het gaat om woningbouwontwikkeling 'De Grote Bottel'.
De Grote Bottel ligt tussen de Binderendreef, Vlierdenseweg en Industrieweg. De gemeente Deurne, Bergopwaarts en AM hebben gezamenlijk de ambitie om dit landbouwterrein te ontwikkelen tot een fijne en duurzame leefomgeving voor jong en oud. Een belangrijk onderdeel van het plan zijn de parkachtige groenzones die door de wijk heen lopen. Dit creëert een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving door natuurlijke schoonheid en biedt ruimte voor recreatie en ontspanning. Tevens ligt er een grote nadruk op klimaatadaptatie in de nieuwe wijk. Er is ruimte voor het oplossen van de wateropgave en er zijn koelteplekken ingericht: verblijfsplekken welke omgeven zijn door bomen, waar het fijn verblijven is op warme dagen.
Er worden 328 woningen gerealiseerd, om een oplossing te bieden voor de toenemende vraag naar woningen in het gebied. De geplande bouw van 328 woningen draagt kwantitatief bij aan de woningbehoefte en sluit goed aan bij de vraag.
Kwalitatief is er met name vraag naar woningen in het betaalbare segment, inclusief het sociale segment. Vanuit provinciaal en gemeentelijk beleid wordt hier ook op gestuurd. De voorgenomen ontwikkeling bestaat voor 70% uit betaalbare woningbouw. Door de grote behoefte aan betaalbare woningen kan echter gesteld worden dat er een bijdrage wordt geleverd aan het beantwoorden van de kwalitatieve vraag.
1.2 Plangebied En Planlocatie
Deurne maakt deel uit van de Metropoolregio Eindhoven. De gemeente Deurne bestaat uit de plaatsen Deurne, Liessel, Neerkant, Vlierden en Helenaveen. Het plangebied is gelegen in het zuidwesten van de plaats Deurne, tussen de Binderendreef, Vlierdenseweg en Industrieweg. Op de figuur hieronder is de globale ligging van de locatie van het plangebied weergeven:
1.3 Geldend Ruimtelijk Kader
Het geldend ruimtelijk kader wordt gevormd door het tijdelijke omgevingsplan. Dit tijdelijk omgevingsplan is op 1 januari 2024 (met de inwerkingtreding van de Omgevingswet) van rechtswege in werking getreden. Het tijdelijke omgevingsplan bestaat uit bestaande ruimtelijke besluiten, waaronder plaatselijke verordeningen. Daarnaast bestaat het tijdelijk omgevingsplan uit de bruidsschatregels. Dit zijn de voormalige rijksregels die met de inwerkingtreding van de Omgevingswet over zijn gegaan naar decentrale overheden.
De bestaande bouw- en gebruiksactiviteiten die voor het plangebied gelden zijn opgenomen in de beheersverordeningen 'Sint Jozefparochie' (vastgesteld op 07-07-2015) en 'Paraplu- en herstelbeheersverordening Deurne 2021' (vastgesteld (05-07-2022). Figuur 1.2 toont een uitsnede van het ter plaatse geldend ruimtelijke kader. Vanuit de beheersverordening 'Sint Jozefparochie' is het plangebied bestemd met de volgende bestemmingen:
- Agrarisch
- Water
- Waarde - Archeologie Gematig
Met de beheersverordening 'Paraplu- en herstelbeheersverordening Deurne 2021' is een aantal geldende beheersverordeningen in de gemeente gedeeltelijk herzien en een aantal omissies hersteld, waaronder 'Sint Jozefparochie'. Met de gedeeltelijke herziening is het geactualiseerde beleid op het gebied van de ruimtelijke ordening verwerkt. Hierdoor kunnen gemeentelijke procedures, zoals het verlenen van omgevingsvergunningen, eenvoudiger verlopen.
1.4 Leeswijzer
Deze motivering bestaat uit zeven hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk vormt een inleiding op de omgevingsplanwijziging. In hoofdstuk 2 van deze motivering is de visie op het plangebied gegeven. In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de huidige situatie en aan planbeschrijving. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de beleidskaders van Rijk, provincie en de gemeente. In hoofdstuk 4 komen de omgevingsaspecten aan bod en wordt aan het eind geconcludeerd of er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op participatie en de verdere procedure van het plan. In hoofdstuk 6 komt de uitvoerbaarheid van de omgevingsplanwijziging aan bod. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 de juridische planopzet besproken.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
Het voornaamste gedeelte van het plangebied betreft agrarische gronden, die grenzen aan de Binderendreef, Grote Bottel, Industrieweg en Vlierdenseweg. Deze gronden zijn onbebouwd. De noord-, oost en zuidgrens van het plangebied wordt grotendeels begrensd door woningen welke langs de Vlierdenseweg en de Industrieweg liggen. Verder ligt langs de noordelijke grens het bedrijventerrein Zuid, waar onder andere een houtzagerij is gelegen. Het westen van het plangebied wordt begrensd door de Binderendreef, maar daaraan gelegen agrarische gronden. Dwars door het plangebied loopt van noord naar zuid de weg Grote Bottel en lopen er tevens enkele watergangen door het plangebied.
Verderop in het (noord)oosten van het plangebied ligt de dorpskern Deurne en de bijbehorende spoorlijn. Verder naar het zuiden bevindt zich tevens meer woongebied behorende bij Deurne. Verder naar het noorden bevinden zich meer bedrijventerreinen, onder andere bedrijventerrein Binderen-Zuid en Industrieweg-Noord. Verder ten westen bevindt zich het buitengebied van Deurne en bijbehorende agrarische landerijen.
Onderstaande figuren geven een impressie van de huidige situatie van het plangebied en de omliggende omgeving.
2.2 Toekomstige Situatie
De toekomstige woningbouwontwikkeling 'Grote Bottel' richt zich op een groene, duurzame en gezonde leefomgeving. Minder verharding betekent meer ruimte voor groen, wat zorgt voor een betere verdeling van ruimte voor vervoersmiddelen en een verhoogde biodiversiteit. Spelende kinderen, voetgangers en fietsers krijgen prioriteit in de openbare ruimte, wat bijdraagt aan een actieve en gezonde leefstijl. Het ontwerp van de wijk is uitgewerkt in het Stedenbouwkundig plan (Bijlage 1 bij deze motivering).
De dorpskarakteristiek wordt behouden door vrijwel in de gehele wijk bouwhoogtes van 1 tot 2 lagen met kap. Langs de groene wig bijvoorbeeld variëren de bouwhoogtes tussen de 1 en 2 lagen met kap, wat bijdraagt aan dat dorpse gevoel.
Duurzaamheid staat daarnaast centraal in het ontwerp, met onder andere aandacht voor hergebruik van materialen en klimaatbestendigheid. De wijk is ontworpen om effectief om te gaan met neerslag, hittestress en luchtkwaliteit. De bouwblokken zijn georiënteerd op de zuidwestenwind, die als natuurlijke airco dient, en de groene wig fungeert als basis voor het stedenbouwkundig ontwerp, wat helpt bij waterbeheer en het creëren van een koele omgeving.
Elke woning staat in het groen of kijkt uit op groen. Ook zijn er koele plekken omringd door bomen die op loopafstand beschikbaar zijn. Parkeerplaatsen worden in halfverharding aangelegd om de verharding te beperken. Op die manier wordt er rekening gehouden met de natuurlijke waterhuishouding van het terrein. Bestaande bomen, waaronder monumentale exemplaren, blijven behouden, wat bijdraagt aan de esthetiek en biodiversiteit van de wijk.
Met 328 woningen vormt deze ontwikkeling een model voor duurzame en groene woonwijken, waar bewoners verbonden zijn met hun omgeving en de natuur. Alle ontwerpuitgangspunten voldoen aan de richtlijnen van de gemeente Deurne, wat zorgt voor een toekomstbestendige en aangename leefomgeving.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze samenleving' komt voort uit de Omgevingswet, die op 1 januari 2024 in werking is getreden. Op deze manier wordt invulling gegeven aan de verplichting tot het opstellen van zo’n visie zoals die is vastgelegd in art. 3.1 lid 3 Ow. Uitgangspunt is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo worden in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes gemaakt. Vier prioriteiten hierin zijn:
- 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
- 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Binnen deze prioriteiten worden drie afwegingsprincipes gehanteerd om te komen tot weloverwogen beleidskeuzes. Die moeten helpen bij het afwegen en prioriteren van verschillende belangen en opgaven:
- 1. Combinaties van functies hebben voorrang op enkelvoudige functies;
- 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
- 3. Afwentelen wordt voorkomen.
Op basis van de vier verschillende prioriteiten en de drie afwegingsprincipes zijn 21 nationale belangen geformuleerd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Relevante nationale belangen voor onderhavig project zijn als volgt:
- bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
- realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit;
- waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving;
- zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften.
De NOVI is zelfbindend voor het Rijk. De rijksoverheid zet er wel op in dat provincies en gemeenten bij het vaststellen van hun eigen omgevingsvisies rekening houden met wat er in de NOVI staat.
Conclusie
Voorliggend plan voorziet met een ontwikkeling van een locatie met een belangrijke impuls voor woningbouw in Deurne. De ontwikkeling draagt bij de prioriteit van sterke en gezonde steden en regio's. Daarnaast draagt het bij aan een duurzaam economisch groeipotentieel en het realiseren van ruimte voor klimaatadaptatie. De ontwikkeling ligt in de regio ‘Brainport Eindhoven’. Brainport Eindhoven is aangemerkt als een economische cluster in de NOVI. Dit is een belangrijk technologisch innovatieve regio. Met de ontwikkeling van nieuwe woningen wordt het gebied aantrekkelijker om te wonen en te werken. Dit draagt bij aan de economische groei van het gebied. Daarmee past het plan binnen de NOVI.
3.1.2 Besluit kwaliteit leefomgeving
In artikel 5.129g Besluit kwaliteit leefomgeving wordt bepaald dat een Ladder voor duurzame verstedelijking nodig is voor een stedelijke ontwikkeling die bestaat uit de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelvoorziening of een andere stedelijke voorziening die voldoende substantieel is. In het omgevingsplan dient rekening te worden gehouden met de behoefte aan die stedelijke ontwikkeling en de onmogelijkheden om het in het stedelijk gebied/ stedelijk groen aan de rand van het stedelijk gebied te bouwen als bouwen buiten het stedelijk gebied/ het stedelijk groen aan de rand van het stedelijk gebied plaatsvindt.
Conclusie
De ladder voor duurzame verstedelijking wordt verder uitgewerkt in paragraaf 3.2.3. Daaruit blijkt dat de ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant
De provincie Noord-Brabant geeft in haar Omgevingsvisie haar wensbeeld weer dat richting geeft in het formuleren van doelstellingen. Dit zogeheten Panorama is een toekomstbeeld waaraan de provincie met alle partijen wil werken. Het Panorama en de opgave om Brabant in de toekomst welvarend, verbonden en klimaatproef te laten zijn wordt in vier hoofdopgaven onderscheiden. Deze hoofdopgaven zijn met elkaar verbonden en werken op elkaar in. De vier hoofdopgaven betreffen:
- Werken aan de Brabantse energietransitie;
- Werken aan een klimaatproof Brabant;
- Werken aan de slimme netwerkstad; en
- Werken aan een concurrerende, duurzame economie.
Met de Omgevingsvisie wil de provincie aangeven wat zij belangrijk vindt voor de verbetering en duurzame ontwikkeling van de leefomgeving van de inwoners van Brabant. De Omgevingsvisie moet een richting geven aan de opgave zoals geformuleerd in de vier hoofdopgaven. Deze vier hoofdopgaven komen voort uit de basisopgave en zijn daarmee ook verankerd. Deze basisopgave betreft het werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit. De Omgevingsvisie betreft een ambitie die uitwerking behoeft in de nog vast te stellen programma’s.
De basis opgave betreft een veilige en gezonde leefomgeving met een goede omgevingskwaliteit. Hieronder vallen bijvoorbeeld een schone bodem, landschappelijke aantrekkelijkheid en biodiversiteit. Elke ontwikkeling in Brabant moet bijdragen aan een goede omgevingskwaliteit.
Werken aan de Brabantse energietransitie
Het doel binnen de provincie Brabant is het 100% verduurzamen van energie tot 2050. Tot 2030 is het doel om broeikasgassen ten opzichte van de uitstoot in 1990 ten minste met 50% te reduceren en ten minste 50% duurzame energie te gebruiken. Om het doel te behalen wordt een tweesporenbeleid door de provincie gehanteerd, namelijk:
- Verminderen energieverbruik; en
- Verduurzaming energie.
Werken aan een klimaatproof Brabant
Het doel binnen de provincie is om Brabant klimaatbestendig en waterrobuust in te richten tot 2050. Sinds 2020 handelt de provincie klimaatbestendig en waterrobuust. Het doel is om tot 2030 de eerste grote gebiedsopgaven ten behoeve hiervan te realiseren. Om dit doel te behalen wordt ingezet op:
- Klimaatslimme verstedelijking;
- Klimaatbestendig beeklandschap; en
- Robuust rivierenlandschap.
Werken aan de slimme netwerkstad
Het doel van de provincie tot 2050 is het stedelijk netwerk van Brabant te laten functioneren als één samenhangend duurzaam en concurrerend netwerk van steden en dorpen als onderdeel van de Noord-westEuropese metropool. Daarbij moet Brabant zich gaan kenmerken als een sterke sociale cohesie, een excellent en duurzaam woon-, leef- en vestigingsklimaat met een comfortabel, betrouwbaar en multimodaal verkeers- en vervoerssysteem en een uitstekende (digitale) infrastructuur. Het doel tot 2030 is voor Brabantse partijen om te werken aan de transformatie van het bestaand bebouwd gebied. Daarnaast moeten er belangrijke stappen zijn gezet in de richting van een excellent en duurzaam woon-, leef- en vestigingsklimaat met een comfortabel, betrouwbaar en multimodaal verkeers- en vervoersysteem, welke worden ondersteund door digitale ontwikkelingen. In de provincie is het belangrijk om de toenemende druk op de wegen te ondervangen. Brabant zet in op een robuust mobiliteitssysteem om te zorgen voor voldoende capaciteit tijdens pieken en calamiteiten. Om de doelen te bereiken wordt ingezet op duurzame verstedelijking zoals herbestemmen en slimme en duurzame mobiliteit.
Werken aan een concurrerende en duurzame economie
Het doel tot 2050 is voor de provincie op Brabant het top kennis- en innovatieregio in Europa te maken. Hierbij wil de provincie ook streven naar een economie die verregaand circulair is. Tot 2030 streeft de provincie er ook naar om Brabant de top-kennis en innovatieregio in Europa te maken. Daarbij wordt ook al ingezet op een circulaire economie en het verminderen van het gebruik van vernieuwbare grondstoffen met 50%. Hierbij zet de provincie in op een:
- Innovatieve en concurrerende economie;
- Circulaire economie; en
- Digitale economie.
Conclusie
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een klimaatadaptieve-wijk gerealiseerd binnen de metropoolregio Eindhoven. Dankzij de groene hoofdstructuur, de realisatie van verschillende wadi's, de inrichting van koelteplekken in de wijk en de bebouwingsrichting van de nieuwe woningen en appartementen is klimaatadaptatie een hoofdlijn in het ontwerp van de nieuwe wijk. Tevens worden de nieuwe woningen en appartementen gasloos opgeleverd en draagt de nieuwe wijk ook bij aan een duurzame woon- en leefomgeving. Hiermee draagt de ontwikkeling van de nieuwe wijk bij aan de hoofdopgaven van de Omgevingsvisie.
3.2.2 Omgevingsverordening Noord-Brabant
3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
De Ladder voor duurzame verstedelijking (vaak kortweg aangeduid als Ladder) is een instructieregel voor zorgvuldig ruimtegebruik en tegengaan van leegstand en is als dusdanig vastgelegd in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing als sprake is van een nieuw stedelijke ontwikkeling.
Artikel 5.129g van het Bkl bepaalt dat de Ladder betrekking heeft op een stedelijke ontwikkeling die voldoende substantieel is. De aard en omvang van het plan in relatie met de omgeving bepaalt of het plan voldoende substantieel is. Een stedelijke ontwikkeling is volgens dit artikel een ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaven, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelvoorziening of een andere stedelijke voorziening. Artikel 5.129g Bkl geeft geen ondergrens aan. In uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn hiervoor lijnen uitgezet.
Het heeft de voorkeur om ontwikkelingen zoveel mogelijk binnenstedelijk te realiseren. Als een plangebied zich (deels) buiten de contouren van bestaand stedelijk gebied bevindt, dient rekening te houden te worden met de mogelijkheden om de voorgenomen ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren. De beschikbaarheid en geschiktheid van locaties binnen stedelijk gebied spelen hierbij een rol. Redenen dat binnen stedelijk gebied geen mogelijkheden zijn, gaan bijvoorbeeld over:
- kwalitatieve aspecten van de behoefte bijvoorbeeld woonmilieus die niet binnen bestaand stedelijk gebied passen, zoals waterrijk wonen, grote landgoederen
- andere functies die ter plaatse al aanwezig zijn of volgens ruimtelijk beleid, zoals in de omgevingsvisie, worden beoogd, bijvoorbeeld park, maatschappelijke functie, andere woonplannen die later worden beoogd
- aanzienlijke investeringen die eerst nodig zijn voor de inbreidingsplaatsen, bijvoorbeeld voor milieuaspecten die zich voordoen op inbreidingslocaties
Bij de toetsing aan de Ladder onder de Omgevingswet, is het uitgangspunt dat de bestaande jurisprudentie over de Ladder (onder de Bro) gebruikt kan worden. De volledige ladder is te vinden in Bijlage 3 van deze motivering.
Toetsing
Indien er sprake is van een zogenaamde 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' dient de laddertoets te worden gedaan.Bij kleinschalige ontwikkelingen is niet altijd sprake van verstedelijking. Bij woningbouw is vanaf 12 woningen sprake van een stedelijke ontwikkeling die ladderplichtig is.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van de toevoeging van 328 woningen. Hiermee is sprake van een nieuw stedelijke ontwikkeling en is een toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking verplicht. De huidige functie van plangebied is grotendeels agrarisch. Een agrarische bestemming wordt niet gezien als een stedelijke functie. Ook niet als het gebied omsloten is door stedelijke functies van enige aard. Omdat er sprake is van een buitenstedelijk gebied dient ook onderbouwd te worden dat er binnenstedelijk geen realistische alternatieven zijn.
De gemeente Deurne heeft een grote opgave aangaande woningen. Hoewel er relatief veel plannen zijn om in de woningvraag te voorzien, is maar een beperkt deel van deze plannen hard. De voorgenomen ontwikkeling van 328 woningen draagt kwantitatief bij aan de woningbehoefte en past goed binnen de vraag.
Kwalitatief is er met name vraag naar woningen in het betaalbare segment, inclusief het sociale segment. Vanuit provinciaal en gemeentelijk beleid wordt hier ook op gestuurd. De voorgenomen ontwikkeling bestaat voor 70% uit betaalbare woningbouw. Door de grote behoefte aan betaalbare woningen kan echter gesteld worden dat er een bijdrage wordt geleverd aan het beantwoorden van de kwalitatieve vraag.
De locatie bevindt zich in buitenstedelijk gebied. Omdat het niet realistisch is om te verwachten dat de totale vraag binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd kan worden ligt deze keuze voor de hand. Daarbij is de locatie ook regionaal afgestemd en bestempeld als sleutelproject. Ten behoeve van deze Ladder is door een onafhankelijk bureau een beschouwing gemaakt van andere locaties in de kernrandzone. Geen van deze locaties heeft betere uitgangspunten dan de voorgenomen locatie. Met name de afstand tot het intercity station als mobiliteitshub conform de regionale ontwikkelingsstrategie is hierbij doorslaggevend.
Conclusie
Doordat de voorgenomen ontwikkeling aansluit bij de kwantitatieve en kwalitatieve vraag en de buitenstedelijke locatie positief beoordeeld is voldoet de voorgenomen ontwikkeling aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking. Het is daarmee niet aannemelijk dat de voorgenomen ontwikkeling zal leiden tot onacceptabele leegstand of anderszins onaanvaardbare sociaaleconomische effecten.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Deurne 2030
Op 13 maart 2018 heeft de gemeenteraad van de gemeente Deurne de Structuurvisie Deurne 2030 vastgesteld. De structuurvisie is de integrale langetermijnvisie van de gemeente over de noodzakelijke en gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en kwaliteiten van Deurne. De visie is opgesteld tegen de achtergrond van een aantal brede maatschappelijke en ruimtelijke vraagstukken en opgaven; de transitie van het landelijk gebied, de klimaataanpassing, de energietransitie, het vormgeven van een nieuwe (circulaire) economie en de ontwikkeling van de Metropoolregio Eindhoven als Mainport voor de nationale economie.
De structuurvisie geeft enerzijds inzicht in de bestaande ruimtelijke kwaliteiten van Deurne. Anderzijds zijn kaders en uitgangspunten opgenomen om gemeenschappelijke meerwaarde in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen te bereiken. De structuurvisie is een uitnodiging aan inwoners, organisaties en ondernemers om initiatieven te ontplooien die bijdragen aan de ontwikkeling van Deurne en aan het vergroten van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. De gemeente ondersteunt waar mogelijk deze ruimtelijke initiatieven en creëert mogelijkheden voor inwoners, organisaties en ondernemers. Daarnaast geeft de structuurvisie aan inwoners, ondernemers, organisaties en andere overheden duidelijkheid over de doelen en de inzet van de gemeente zelf voor de fysieke leefomgeving. De structuurvisie is voor de gemeente bindend.
De locatie van de voorgenomen ontwikkeling ligt in een gebied dat op de structuurvisiekaart is aangeduid als 'Gebied met een gemengde plattelandseconomie' (zie de figuur hieronder). Door het verdwijnen van vele tientallen veehouderijen zal de komende jaren de bebouwing in het landschap sterk veranderen. Het platteland is niet langer alleen van de boer. Door ruimte te bieden aan andere functies (zoals wonen) ontstaat een nieuwe dynamiek. De woonfuncties en recreatieve functies vragen om een gezond en aantrekkelijk verblijfslandschap, waarin water, groen en lokaal georiënteerde infrastructuur belangrijke dragers zijn.
Stallen die niet meer gebruikt worden voor de oorspronkelijke functie dragen niet bij aan de ruimtelijke kwaliteit en veiligheid in het buitengebied. Alleen als stallen een volwaardige nieuwe economische functie krijgen die past bij de omgeving en bij de bedrijfsactiviteit zelf, dan kan een deel van de agrarische bebouwing blijven staan, mits vrij van asbest. De overige stallen dienen te worden gesloopt.
De veehouderijen die blijven in het gebied met een gemengde plattelandseconomie kiezen voor een duurzame doorontwikkeling van het bestaande agrarische bedrijf of op termijn voor omschakeling naar andere passende (bedrijfs)activiteiten. Zij blijven hiermee passen(d) in hun fysieke en sociale omgeving. Alle functies dienen met elkaar rekening te houden. Verdere schaalvergroting van veehouderijen dient primair in het Primag (Primair agrarisch gebied) plaats te vinden.
Voor deze omschakelingen heeft de gemeente een specifiek omschakelbeleid vastgesteld (Ruimte voor Dynamiek). Als er een functiewijziging plaatsvindt (er wordt omgeschakeld van bijvoorbeeld een agrarische bestemming naar een woonbestemming), dan moet de overtollige bebouwing gesloopt worden. Met dit beleid worden zowel sloop van overtollige agrarische opstallen als de verdere ontwikkeling van de buitengebied gebonden bedrijvigheid gestimuleerd. Binnen deze systematiek is tevens een kader ontwikkeld waarbinnen dergelijk intensief ruimtegebruik ook buitenplans verantwoord tot ontwikkeling kan komen. Als een belangrijke wegingsfactor bij het toetsen van buitengebied gebonden initiatieven geldt of de voorgenomen ontwikkeling maatschappelijk (1), economisch (2) en landschappelijk (3) passend is in het buitengebied.
Binnen de functie 'Gebied met een gemengde plattelandseconomie' zijn onder voorwaarden buitengebied gebonden initiatieven mogelijk en staat in principe geen stedelijke ontwikkeling toe. De voorgenomen ontwikkeling aan de Grote Bottel behelst een stedelijke ontwikkeling (zie ook paragraaf 3.2.3) en is daarmee op basis van de functiekaart (Figuur 3.3) niet passend binnen de Structuurvisie. Voor het gebruik ‘wonen’ zijn op de functiekaart geen zoekgebieden voor uitbreiding van de woonkernen (meer) opgenomen. Daarentegen is in de Structuurvisie ook opgenomen dat een blik in de toekomst leert dat de afronding van de wijken en kernen van Deurne in zicht komt.
Echter, er is in de komende jaren nog wel behoefte is aan extra woningen. Gelet op de Regionale Woondeal Zuidoost-Brabant en de Ontwikkelstrategie Zuidoost-Brabant is Deurne aangewezen als knooppunt met een extra ‘groeitaak’. Gelet op de regionale markt is Deurne een passende plek voor deze taak. De noodzakelijke aanvulling van de woningvoorraad zich dient te richten op met name kleinere huishoudens (senioren, (her-)starters en jonge (eenouder-) gezinnen). Met de voorgenomen ontwikkeling wordt aan deze kwantitatieve behoefte voldaan. Zie voor de volledige onderbouwing ook: Bijlage 3 Ladder voor duurzame verstedelijking.
Daarbij is, om prettig in Deurne te kunnen (blijven) wonen, naast een passende woning ook een goede inrichting van de openbare ruimte en de nabijheid van goede voorziening en een veilig woonomgeving nodig. Met de inrichting van de voorgenomen ontwikkeling (zie ook Bijlage 1) wordt een goede inrichting van de openbare ruimte gewaarborgd en is rekening gehouden met de sociale veiligheid bij de voorgenomen ontwikkeling. Tevens ligt de voorgenomen ontwikkeling op ongeveer 1 kilometer afstand van het centrum van Deurne en ligt het station op minder dan 500 meter afstand van de geplande woonwijk.
In Figuur 3.1 van deze motivering staat de kaart Visie op omgevingskwaliteit uit de Structuurvisie. Hieruit valt op te maken dat ter plaatse van het plangebied de kwaliteiten 'Groene Wiggen' en 'Grootschalige ontginning' zijn toegekend vanuit de Structuurvisie.
- Groene Wiggen
De gemeente wil graag inzetten op het versterken van de verbinding van de kernen met het landelijk gebied, met name de woongebieden met de aangrenzende landelijk uitloopgebieden. Daarvoor zijn op de kaart Visie op omgevingskwaliteit ‘groene wiggen’ opgenomen: dit zijn gebieden waar het landelijk gebied de kernen ‘inprikt’, waardoor de visuele en ruimtelijke relatie tussen beiden kan worden versterkt. In het bijgevoegde Stedenbouwkundig plan is uitgebreid aandacht besteed aan hoe deze Groene Wiggen een plaats krijgen in de nieuwe wijk en hoe deze de relatie tussen kernen en het landelijk gebied versterken. - Grootschalige ontginning
Het huidige landschap van Deurne is het resultaat van een eeuwenlang samenspel tussen de ondergrond, de natuur en de mens. In het lager gelegen deel van de gemeente, bestaat de ondergrond uit afwisselend dekzandruggen en –vlakten. Het gebied is onderdeel van het beekdalsysteem van de Aa. Oorspronkelijk lagen de dorpen te midden van akkercomplexen. Daaromheen lagen gehuchten met oude ontginningen en woeste gronden. In de beekdalen lagen zogenaamde beemden. In de 20ste eeuw zijn de akkers en ontginningen samengevoegd tot een aaneengesloten agrarisch landschap of bebouwd geraakt. De woeste gronden werden ontgonnen of beplant met bomen. In de jongere ontginningen kiest de gemeente voor het behoud van de hoofdstructuren in het landschap. De laanbomenstructuur is daarbij een belangrijk element. Hier is nadrukkelijk ook ruimte voor nieuwe landschappen. De transitie van het landelijk gebied kan hiervoor aanleiding geven. Het plangebied is gesitueerd in de overgang van stedelijk naar landelijk gebied. Tevens is hierom aandacht gegeven aan de kwaliteitsverbetering van het landschap conform provinciaal beleid, zie ook paragraaf 3.2.2. Daarbij is in het Stedenbouwkundig plan uitgebreid aandacht besteed aan de inpassing van het initiatief in het landschap. Daarbij zijn meerdere onderzoeken uitgevoerd ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling, waaronder bodem, archeologie, water en natuur. Hiermee zijn belangrijke elementen in het landschap in kaart gebracht en geborgd.
De voorgenomen ontwikkeling aan de Grote Bottel past binnen het gemeentelijk beleid voldoet aan de doelen zoals geformuleerd in de gemeentelijke structuurvisie. Er is sprake van omzetting van een agrarische bestemming naar een woonwijk, welke door haar inrichting en stedenbouwkundige uitwerking zorgt voor een natuurlijke overgang naar het naastgelegen buitengebied.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de Structuurvisie Deurne 2030. Het gemeentelijke beleid vormt geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Mer-beoordeling
4.1.1 Kader
Het instrument milieueffectrapportage (mer) is ontwikkeld om het milieubelang een volwaardige plaats in bepaalde plan- en besluitvormingsprocessen te geven. In het milieueffectrapport (MER) worden de effecten van een ontwikkeling voor alle relevante milieuaspecten systematisch in beeld gebracht. Tevens wordt nagegaan of er alternatieven of maatregelen zijn waarmee eventuele negatieve effecten kunnen worden verminderd of voorkomen. Enerzijds maakt het opstellen van een milieueffectrapport (MER) de initiatiefnemer bewust van de milieugevolgen en anderzijds kan de overheid diverse milieugevolgen in samenhang met elkaar en op een voor de burger transparante wijze bij de besluitvorming betrekken.
Voor ontwikkelingen geldt het wettelijk kader voor milieueffectrapportages dat is omschreven in afdeling 16.4 van de Omgevingswet. De toepassingsregels zijn verder uitgewerkt in hoofdstuk 11 en bijlage V van het Omgevingsbesluit. Uit afdeling 16.4 van de Omgevingswet blijkt dat de gemeentelijke instrumenten vallen onder de in deze afdeling opgenomen regels. Zij zijn dus aangemerkt als plannen of programma’s waarvoor, afhankelijk van de activiteiten die er in voorzien zijn, mogelijk een mer moet worden uitgevoerd.
Artikel 16.36 lid 1 van de Omgevingswet bepaalt dat een plan of programma dat een kader vormt voor te nemen besluiten over projecten als bedoeld in artikel 16.43, eerste lid, van de Ow in beginsel plan-mer-plichtig is. De plannen of programma’s waarvoor eerst een plan-mer-beoordeling kan worden uitgevoerd, zijn vermeld in het derde en vierde lid, van artikel 16.36 van de Ow. Het gaat dan om:
- een plan of programma dat het gebruik bepaalt van kleine gebieden op lokaal niveau óf voor kleine wijzigingen van een dergelijk plan of programma;
- of een plan of programma dat een kader vormt voor andere projecten dan de projecten als bedoeld in artikel 16.43, eerste lid, van de Ow.
4.1.2 Toetsing
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een gebied op lokaal niveau. Lokaal niveau betekent ook wel gemeentelijk niveau. Om te bepalen of sprake is van een klein gebied moet gekeken worden naar de verhouding tot het totale grondgebied van het bevoegde lokale gezag. Het planvoornemen bevindt zich in een klein deel binnen de gemeentelijke grenzen van Deurne. Om deze reden volstaat de omgevingsplanwijziging met een plan-MER-beoordeling. Deze MER-beoordeling (d.d. 04-04-2025) is opgenomen als Bijlage 2 bij deze motivering.
Conclusie
Uit de MER-beoordeling blijkt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van het plan, die zouden kunnen leiden tot aanzienlijke milieueffecten ter plaatse. Het voornemen heeft weliswaar mogelijke effecten, maar deze zijn in aard en omvang niet aanzienlijk. De onderzochte aspecten leiden geen van alle tot aanzienlijke milieueffecten die noodzaak geven tot het opstellen van een milieueffectrapport.
4.2 Bedrijven- En Milieuzonering
Het begrip “milieubelastende activiteit” (hierna: mba) is als volgt gedefinieerd in de bijlage bij artikel 1 van de Omgevingswet: “activiteit die nadelige gevolgen voor het milieu kan veroorzaken, niet zijnde een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk of een wateronttrekkingsactiviteit”. Het gaat dus in feite om alle activiteiten die enig negatief effect op het milieu kunnen hebben (met uitzondering van ‘directe lozingen’ en wateronttrekkingsactiviteiten). Het is een breed begrip; er vallen namelijk ook niet-bedrijfsmatige activiteiten, ook niet-plaatsgebonden activiteiten en tijdelijke activiteiten onder het mba-begrip. Het Bal wijst in hoofdstuk 3 een aantal mba’s aan waarvoor het Rijk algemene regels stelt. Deze subgroep mba’s wordt verder aangeduid als ‘Bal-mba’s’. In deze paragraaf worden regels over mba’s bedoeld die op gemeentelijk niveau kunnen worden geregeld. Zie bijvoorbeeld afdeling 2.3 van de Bruidsschat, die met de inwerkingtreding van de Omgevingswet van rechtswege in het tijdelijke deel van elk gemeentelijk omgevingsplan wordt opgenomen. Deze afdeling 2.3 is getiteld “Milieubelastende activiteiten” en bevat gemeentelijke regels over mba’s. Het Bkl bevat in hoofdstuk 5 onder andere instructieregels voor hetomgevingsplan over milieu. De Bkl-regels spreken daarbij van “activiteiten”. Uit de NvT van het Bkl blijkt dat daarmee “milieubelastende activiteiten” worden bedoeld.
4.2.1 Kader
Onder de Omgevingswet is een nieuwe werkwijze geïntroduceerd, waarbij het werken met milieucategorieën voor bedrijven komt te vervallen en de regeling daarvoor wordt vervangen door direct milieuregels in het omgevingsplan op te nemen: ‘Milieuzonering nieuwe stijl’. Ook onder deze nieuwe regeling blijven de doelen van milieuzonering, zoals deze onder de Wro golden, gelden. Deze doelen betreffen de volgende: het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen en het bieden van voldoende ruimte en zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam kunnen (blijven) uitoefenen.
Het toepassen van de ‘milieuzonering nieuwe stijl’ is echter vrijwillig. Er kan op een andere wijze getoetst worden aan de milieunormen. Er dient in ieder geval te worden onderbouwd dat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Een evenwichtige toedeling van functies aan locaties kan worden bereikt wanneer er voldoende afstand wordt gehouden tussen de milieubelastende activiteiten en de woonactiviteiten. Wat voldoende is, hangt af van de aard en omvang van de milieubelastende activiteiten. De VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ biedt hierbij nog steeds een basis voor een indicatie voor de inpasbaarheid van de activiteit en kan nog steeds worden gebruikt.
Onderstaande tabel toont de milieucategorieën met bijbehorende indicatieve afstand.
4.2.2 Toetsing
Begin 2025 heeft DGMR een analyse bedrijven en milieuzonering opgesteld ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling. Het doel van het onderzoek is bepalen of er bij gevoelige bestemmingen sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locatie en of bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd worden door de nieuwe woningen. De volledige rapportage van dit onderzoek (kenmerk: M.2024.0514.00.N001 (versie 003) d.d. 29-01-2025) is te vinden in Bijlage 4 van deze motivering. Hieronder worden de conclusies van het onderzoek benoemd.
De locatie ligt in de zone van het spoor en verschillende wegen in Deurne. Rondom het plangebied is met name wonen toegestaan. Verder is er nog enige bedrijvigheid aanwezig, waaronder een houtverwerkingsbedrijf aan de noordzijde van het plangebied. Het wordt beoogd om een echt woongebied te realiseren. De locatie valt daarom onder het gebiedstype rustige woonwijk.
In onderstaande figuur zijn de richtafstanden van de omliggende bedrijven volgens de planologisch toegestane situatie weergegeven. De milieucategorieën zijn weergegeven binnen de kavels.
Alle kavels voldoen aan de richtafstand, behalve het onderste bedrijf dat is aangegeven met milieucategorie 3.2. Hier zijn momenteel Houtverwerkingsindustrie Fransen BV (hierna: Fransen), aan de Grote Bottel 7A en Welten Reinigingsapparaten, Grote Bottel 9 gelegen.
Fransen
Fransen valt onder de omschrijving houtzagerij. Dit is bedrijvigheid van categorie 3.2 met een bijbehorende richtafstand van 100 meter. Dit is dezelfde afstand die volgt uit de planologisch toegestane situatie. In onderstaande figuur zijn de resultaten samengevat. Hier is het zichtbaar dat er met een richtafstand van 100 meter een grote overlapping is met het plangebied. In deze figuur zijn de buitenste contourlijnen geaccentueerd.
Welten Reinigingsapparaten
Ten oosten van het bedrijf Welten Reinigingsapparaten worden nieuwbouwwoningen gerealiseerd, aan dezelfde zijde als waar de bestaande woning Grote Bottel 5 zich bevindt. Deze bestaande woning is beperkend voor de planmogelijkheden van dit bedrijf. Het bedrijf beschikt niet over maatwerkvoorschriften en moet daarom voldoen aan de normen uit het tijdelijk deel van het Omgevingsplan (zelfde normen als voorheen in het Activiteitenbesluit).
De maatgevende activiteiten vinden plaats aan de voorzijde van het bedrijf, waar ook woningen tegenover liggen. De gebruiksmogelijkheden zijn daarmee al beperkt door de bestaande woningen en de nieuwe woningen geven geen aanvullende beperkingen. Daarnaast geldt dat vanwege de locatie van de maatgevende activiteiten ook niet te verwachten is dat relevante geluiduitstraling richting het plangebied optreedt.
Voorlopige conclusie
Het bestaande houtverwerkingsbedrijf Fransen vormt een beperking voor de activiteiten die in het plangebied mogelijk zijn. Nader onderzoek is nodig om te bepalen wat de invloed is van dit bedrijf op het plangebied. De relevante aspecten zijn geur en geluid. Hiervoor is een nadere analyse uitgevoerd. Voor geur is de analyse uiteengezet onder het aspect Gezondheid van deze motivering. Het benodigde nader akoestisch onderzoek bij Houthandel Fransen BV is hieronder uiteengezet.
Voor het bedrijf Welten Reinigingsapparaten geldt dat er sprake van een aanvaardbaar geluid bij de nieuwe woningen. Nader onderzoek naar dit bedrijf is niet nodig.
Nader akoestisch onderzoek Fransen
Begin 2025 is door DGMR een akoestisch onderzoek woningbouw nabij Houtverwerkingsindustrie Fransen B.V. opgesteld. Uit voorgaand onderzoek bedrijven en milieuzonering is gebleken dat nader akoestisch onderzoek nodig is voor Houthandel Fransen B.V. In het onderzoek is het geluid als gevolg van het bedrijf Houthandel Fransen B.V. op de gevels van de geplande woningen onderzocht. De volledige rapportage van dit onderzoek (kenmerk: M.2024.0514.00.R002 (versie 003) d.d. 30-01-2025) is te vinden in Bijlage 5 van deze motivering. Hieronder worden de conclusies van het onderzoek benoemd.
Als beoordelingskader is eveneens uitgegaan van een rustige woonwijk.
Langtijdgemiddeld geluidniveau
Het langtijdgemiddelde geluidniveau is maximaal 50 dB(A). Hiermee wordt overal voldaan aan de grenswaarde uit zowel het Omgevingsplan als het Bkl. Woningbouw is inpasbaar en heeft geen verdere onderbouwing nodig.
Cumulatie
Voor de cumulatie met de aanwezige geluidbronnen (weg- en railverkeerslawaai) wordt verwezen naar paragraaf 4.3Geluidhinder en het bijbehorende onderzoek. De conclusie is dat het cumulatieve geluid als aanvaardbaar kan worden beschouwd.
Maximale geluidniveau
Het hoogst berekende maximale geluidniveau betreft 69 dB(A) en wordt veroorzaakt door aandrijfgeluid van transportmiddelen. Hiermee wordt voldaan aan de grenswaarde van 70 dB(A). In de avond- en nachtperiode is het bedrijf niet actief. Woningbouw is inpasbaar en heeft geen verdere onderbouwing nodig. Dit voldoet aan de regels uit het Omgevingsplan.
Op basis van dit onderzoek kan dan ook geconcludeerd worden dat het plaatsen van een scherm om de geluidbelastingen als gevolg van Houthandel Fransen BV te verlagen niet noodzakelijk is. Uit de resultaten blijkt dat woningbouw inpasbaar is.
Conclusie
Het aspect bedrijven- en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.3 Geluidhinder
4.3.1 Kader
Voor geluidgevoelige bestemmingen zijn geluidsgrenswaarden opgenomen waaraan een ontwikkeling getoetst moet worden. De geluidsnormen zijn onder de Omgevingswet neergelegd in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Als een nieuw geluidgevoelig gebouw wordt toegelaten binnen een geluidaandachtsgebied van een gemeenteweg dan moet het geluid op dit gebouw op grond van artikel 5.78 lid 1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) tenminste voldoen aan de geluidnormen uit dit besluit. Een geluidgevoelig gebouw is conform artikel 3.21 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) een gebouw of eengedeelte van een gebouw met een:
- Woonfunctie en nevengebruiksfunctie daarvan;
- Onderwijsfunctie en nevengebruiksfunctie daarvan;
- Gezondheidszorgfunctie met bedgebied en nevengebruiksfuncties daarvan; of
- Bijeenkomstfunctie voor kinderopvang met bedgebied en nevengebruiksfuncties daarvan.
Dit geldt niet voor het gedeelte van het gebouw waar het omgevingsplan geen geluidgevoelige ruimte toelaat, tenzij het gebouw een woonschip of woonwagen is. Onder een geluidgevoelig object wordt ook een geluidgevoelig gebouw verstaan, wat nog niet aanwezig is, maar op grond van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit mag worden gebouwd.
Geluid van (spoor)wegen
Het geluid (Lden-waarde) op een geluidgevoelig gebouw wordt bepaald door het gewogen gemiddelde van de volgende geluidniveaus:
- Het equivalente geluidniveau (Leq) over de dagperiode (7.00 – 19.00 uur).
- Het equivalente geluidniveau (Leq) over de avondperiode (19.00 – 23.00 uur), verhoogd met 5 dB.
- Het equivalente geluidniveau (Leq) over de nachtperiode (23.00 – 7.00 uur), verhoogd met 10 dB.
In paragraaf 3.1.1 van de Omgevingsregeling is beschreven waar de geluidbelasting wordt bepaald. Bij geluidgevoelige gebouwen is dat op de gevel op 2/3e verdiepingshoogte.
Standaard- en grenswaarde
In het Bkl zijn standaard- en grenswaarden opgenomen voor het geluid afkomstig van verschillende geluidbronsoorten. Elk type geluidbron en bijbehorende emissie worden apart bepaald. Binnen elke categorie worden de bronnen gezamenlijk beschouwd. Voor geluid van wegverkeer afkomstig van de gemeente- en waterschapswegen is de standaardwaarde 53 dB en de grenswaarde 70 dB. Voor geluid van spoorwegen is de standaardwaarde 55 dB en de grenswaarde 65 dB.
4.3.2 Toetsing
Eind 2024 heeft DGMR een akoestisch onderzoek verkeers- en railgeluid uitgevoerd ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling. Doel van dit onderzoek is om aan te tonen of wordt voldaan aan de standaard- en grenswaarden uit het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) en het geluidbeleid van Deurne. De volledige rapportage (kenmerk: M.2024.0514.01.R001 (versie 006) d.d. 01-04-2025) is als Bijlage 6 bij deze motivering opgenomen. De conclusies en aanbevelingen uit het onderzoek zijn hieronder beschreven.
De relevant geluidbronnen voor de ontwikkeling zijn bedrijvigheid in de omgeving, de omliggende gemeentelijke wegen en het spoortraject Eindhoven-Venlo ten noorden van het plan. Zie ook onderstaande figuur waarin de ligging van het plan (geel) en de relevante geluidbronnen zijn weergeven (bedrijven: blauw, gemeentewegen: rood, spoorweg: zwart-wit).
Het geluid op de gevels van de woning als gevolg van wegverkeer bedraagt ten hoogste 59 dB. Als gevolg van railverkeer 52 dB en vanuit het bedrijf Fransen B.V. 50 dB(A). Hiermee wordt de standaardwaarde uit het Bkl voor wegverkeer overschreden. Bron- en overdrachtsmaatregelen zijn hier niet passend volgens het onderzoek.
Alle woningen hebben volgens het geluidbeleid een geluidluwe gevel en geluidluwe buitenruimte.
Ook het cumulatieve geluid is beoordeeld. Het cumulatieve geluid blijkt aanvaardbaar te zijn volgens het onderzoek.
Der toevoeging van het plangebied resulteert op één woning in een toename van 1,5 dB. Maatregelen zijn hier niet financieel doelmatig, het geluid op de woning blijft onder de grenswaarde en het gecumuleerde geluid blijft binnen dezelfde categorie. Hiermee kan het indirect effect als aanvaardbaar worden beschouwd.
Conclusie
Het aspect geluidhinder vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.4 Gezondheid
4.4.1 Kader
Gezondheid is een thema waar de Omgevingswet geen inhoudelijke eisen over stelt, ondanks dat het bieden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving tot de maatschappelijke doelen van de wet behoort. Omdat de Omgevingswet het begrip niet inkadert, kan het veel verschillende onderwerpen raken, bijvoorbeeld regels voor het beweegvriendelijk maken van de omgeving. Milieunormen zijn in het verleden ook gesteld om gezondheid te beschermen.
De fysieke leefomgeving kan gevolgen hebben voor de gezondheid van mensen, in positieve of negatieve zin. Zo kan een groene en beweegvriendelijke omgeving goed zijn voor de gezondheid. Aan de andere kant kunnen bijvoorbeeld een matige luchtkwaliteit of een lawaaiige omgeving ongezond zijn. Een van de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet is een gezonde fysieke leefomgeving. Binnen de Omgevingswet kunnen overheden eigen gezondheidsambities vastleggen en uitwerken.
In de volgende artikelen van de Omgevingswet staan de regels over de gezonde fysieke leefomgeving:
- In artikel 1.3 van de Omgevingswet staan de maatschappelijke doelen van de wet. Een van die doelen is een gezonde fysieke leefomgeving. Een gezonde leefomgeving ervaren bewoners als prettig, nodigt uit tot gezond gedrag en biedt bescherming tegen negatieve omgevingsinvloeden.
- In artikel 3.3 van de Omgevingswet van de Omgevingswet staat dat het bevoegd gezag in de omgevingsvisie rekening moet houden met het voorzorgbeginsel en andere milieubeginselen.
- In artikel 2.1 lid 4 van de Omgevingswet staat dat het bevoegd gezag bij de evenwichtige toedeling van functies (in het omgevingsplan) in ieder geval rekening houdt met het belang van het beschermen van de gezondheid.
- In artikel 5.32 van de Omgevingswet staat dat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning kan weigeren wanneer deze zou leiden tot (mogelijk) ernstige nadelige gevolgen voor de gezondheid en in artikel 5.42 lid 4 van de Omgevingswet en artikelen 8.101 en 8.102 van het Bkl staat dat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning kan wijzigen of intrekken in het kader van het treffen van passende preventieve maatregelen ter bescherming van de gezondheid.
De GGD geeft een praktische invulling aan dit kader door middel van verschillende kernwaarden met bijbehorende gezondheidsadviezen. De GGD heeft de volgende kernwaarden opgesteld:
- 1. rookvrije omgeving;
- 2. aantrekkelijke plekken;
- 3. gezond gewicht;
- 4. wonen en druk verkeer;
- 5. voorzieningen dichtbij;
- 6. actief vervoer;
- 7. fiets- en ov-verbindingen;
- 8. gezond binnenklimaat;
- 9. prettig wonen
- 10. geschikte woningen.
Verder stelt de GGD dat het voldoen aan de wettelijke normen niet automatisch betekent dat er geen gezondheidseffecten kunnen optreden. In het GGD omgevingsadvies zijn daarom gezondheidskundige advieswaarden opgenomen. De GGD heeft gezondheidskundige advieswaarden voor de thema’s luchtkwaliteit, geur, geluid, bodem, elektromagnetische velden (straling), veehouderijen en akkerbouw.
4.4.2 Toetsing
Tijdens de bouwfase kan het beoogde ontwerp van de onderliggende motivering tijdelijke verstoringen veroorzaken in luchtkwaliteit, geluid, trillingen en bodem. Deze gezondheidseffecten zijn minimaal gelet op de tijdelijkheid.
De voorgenomen ontwikkeling bevordert de leefomgeving van zowel huidige als toekomstige bewoners van Deurne. Bij de opzet van de nieuwe woonwijk is rekening gehouden met de bewoners van de bestaande woonwijken in Deurne. De agrarische gronden binnen het plangebied zijn op dit moment beperkt toegankelijk. In de nieuwe woonwijk worden juist verbindingen gelegd tussen het bestaand stedelijk gebied en het buitengebied ten (zuid)westen van het dorp, onder meer in de vorm van de Groene Wig en groene hoofdstructuur, welke de basis vormen voor de nieuwe woonwijk. Hierdoor biedt de nieuwe woonwijk ook meerwaarde voor de huidige bewoners van Deurne. Daarbij is de woonwijk gericht op de vier principes van de Groene Generatie:
- Natuur bij huis heeft exponentiële waarde
- Sturen op groen beeld, verhard enkel waar nodig
- Stimuleer mensen naar buiten te gaan
- Maak zichtbaar en bewust
Deze insteek heeft een exponentiële meerwaarde voor zowel nieuwe als huidige bewoners van Deurne. Een groene omgeving heeft positieve invloed op de leefbaarheid van bewoners. Daarbij is de wijk klimaatbestendig doordat beplanting een positief effect heeft op temperatuur, fijnstof- en wateropname. En natuur bij huis levert een hogere biodiversiteit. Om deze redenen draagt de voorgenomen ontwikkeling bij aan het welzijn van zowel huidige als toekomstige bewoners van Deurne.
Daarnaast wordt extreme hitte door klimaatverandering een steeds groter probleem. De extreme hitte heeft ook effect op hoe men zicht voelt (de productiviteit neemt bijvoorbeeld af), maar is ook gevaarlijk. Het RIVM geeft aan dat hitte een gezondheidsrisico kan vormen voor ouderen, chronisch zieken en mensen met overgewicht en kinderen, maar ook andere mensen die niet goed voor zichzelf kunnen zorgen.
Uit het onderzoek “de hittebestendige stad” van de HvA blijkt dat schaduw de beste manier is om de gevoelstemperatuur omlaag te brengen en dat toename van verdamping door het aanleggen van zoveel mogelijk groene en blauwe oppervlakken op stadsschaal de effectiefste manier is om de luchttemperatuur naar beneden te krijgen. In paragraaf 4.5 Klimaatadaptatie wordt verder gemotiveerd hoe de voorgenomen ontwikkeling klimaatbestendig is ontwikkeld. Hiermee draagt het plan bij aan een gezonde leefomgeving voor de gemeente Deurne en haar (toekomstige) inwoners.
Geur
De gemeente kan geurregels opnemen voor veehouderijen in het omgevingsplan. In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staat met instructieregels voor gemeenten beschreven hoe ze de geurregels in het omgevingsplan moeten opnemen (paragraaf 5.1.4.6.3 Bkl).
In artikel 5.109 Bkl staan de standaardwaarden en grenswaarden voor landbouwhuisdieren met een geuremissiefactor. Een omgevingsplan dat het houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor toelaat, bevat als waarde voor de toelaatbare geur door die activiteit op een geurgevoelig gebouw de standaardwaarde zoals aangegeven in het desbetreffende artikel.
Voor de inwerkingtreding van de omgevingswet gold dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen getoetst dienden te worden aan de normen uit de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Bij inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft elke gemeente een omgevingsplan met regels die eerste in de rijksregels stonden: de bruidsschat. Hierin staan ook de geurregels voor veehouderijen vanuit de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) en het Activiteitenbesluit. Als een gemeente een geurverordening had opgesteld onder de Wgv is deze automatisch opgenomen in het omgevingsplan. De gemeente kan de waarden in het omgevingsplan aanpassen. De gemeenteraad van Deurne heeft op 17 november 2015 de 'Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Deurne 2015' vastgesteld. Deze verordening betreft een actualisatie van de geurverordening uit 2011. Hierin staat de maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object in het grondgebied van de gemeente Deurne.
Voor de voorgenomen ontwikkeling zijn de volgende veehouderijen (adressen) relevant:
- Esdonk 5, 5753PH, Deurne (Vleesvarkens)
- Esdonk 6, 5753PH, Deurne (Vleesvee)
- Esdonk 3, 5421PX, Deurne (Melkrundvee)
- Esdonk 8, 5421PZ, Deurne (Melkrundvee)
- Karnweg 2, 5753PJ, Deurne (Vleesvee)
- Vlierdenseweg 122, 5753AG, Deurne (Schapen)
- Vloeieindseweg 10, 5753 PL, Deurne (Vleesvarkens)
Met de voorgenomen ontwikkeling worden geurgevoelige objecten (woningen) gerealiseerd. Dit betekent dat er getoetst moet worden of er sprake is van een gezonde leefomgeving gegeven de voorgenomen ontwikkeling ter plaatse van het plangebied op basis van het aspect geur.
Bij de 'Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Deurne 2015' is een 'Geurgebiedsvisie gemeente Deurne' (9 april 2015) bijgevoegd. In paragraaf 6.2.2 van de Geurgebiedsvisie staat de kaart 'Voorstel voorgrondnormen Verordening 2015'. Deze kaart komt overeen met Artikel 3 van de 'Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Deurne 2015'. Onderstaande figuur is een uitsnede van deze kaart met blauw omlijnd indicatief het plangebied van de voorgenomen ontwikkeling. Hieruit blijkt dat er een voorgrondnorm van 5ou geldt ter plaatse van het plangebied.
In bijlage 4 van deze Geurgebiedsvisie is een kaart opgenomen met de indicatieve geurcontouren rondom de bouwblokken van veehouderijen in Deurne. In onderstaande figuur staat een uitsnede van deze kaart met rood omlijnd indicatief het plangebied van de voorgenomen ontwikkeling.
De ligging van de eerder genoemde relevante veehouderijen is in bovenstaande figuur indicatief met groen omlijnd. De 'indicatieve geurhindercontour 3ou rondom agrarisch bouwblok of vaste afstand van 100m' ligt buiten het plangebied. Hieruit zou opgemaakt kunnen worden dat de geurhinder vanuit de relevante veehouderijen in het plangebied lager ligt dan 3ou.
Gegeven dat ter plaatse van het plangebied een voorgrondnorm van 5ou geldt, kan op basis van bovenstaande gegevens gesteld worden dat wordt voldaan aan de 'Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Deurne 2015'. Een aantal van de relevante veehouderijen zoals eerder vermeldt, hebben een geuremissiefactor (conform artikel 5.109 Bkl). Een omgevingsplan dat het houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor toelaat, bevat als waarde voor de toelaatbare geur door die activiteit op een geurgevoelig gebouw de standaardwaarde zoals aangegeven in het desbetreffende artikel. Tevens ligt de voorgenomen ontwikkeling binnen een concentratiegebied (conform bijlage 1 van de Meststoffenwet). Dit betekend dat er een standaardwaarde van 3,0 ouE/m3 is toegestaan ter plaatse het plangebied. In combinatie met de informatie uit de Geurgebiedsvisie kan gesteld worden dat ter plaatse van het plangebied bij de voorgenomen ontwikkeling ook wordt voldaan aan de eisen uit het Bkl.
Hiermee voldoet de voorgenomen ontwikkeling aan zowel de 'Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Deurne 2015' en het Besluit kwaliteit leefomgeving. Hiermee is sprake van een gezonde leefomgeving gegeven de voorgenomen ontwikkeling ter plaatse van het plangebied.
Achtergrondbelasting
Het woon- en leegklimaat in een gebied wordt behalve door de geurbelasting per veehouderij (voorgrondbelasting) ook bepaald door de achtergrondbelasting: de geurbelasting ten gevolge van alle veehouderijen samen. De (hoogste) geurbelasting van een individuele veehouderij op een geurgevoelig object wordt ook wel ‘voorgrondbelasting’ genoemd. De geurbelasting van alle veehouderijen samen op enige locatie wordt ‘achtergrondbelasting’ genoemd. Dit is vergelijkbaar met het begrip cumulatieve stankhinder uit de ‘stankrichtlijnen’. De achtergrondbelasting die optreedt of op kan treden is dan ook een gevolg van de aanwezige veehouderijen en de individuele geurbelasting. De gemeenteraad beoordeelt of de milieukwaliteit (de mate van geurhinder) die behoort bij een bepaalde achtergrondbelasting acceptabel is en of deze past binnen de doelstellingen voor een gebied.
Met behulp van de kaart Achtergrond geurbelasting van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant (ODZOB) is gekeken wat de achtergrondbelasting van het plangebied is. Het plangebied bevindt zich in een concentratiegebied (conform Artikel 1 van de Wet geurhinder en beehouderij (Wgv); bijlage I Meststoffenwet). Dit betekend dat de beoordeling van het plangebied aan andere maatstaven moet voldoen dan gebieden in een niet-concentratiegebied. Onderstaande afbeelding weergeeft een uitsnede van de kaart Achtergrond geurbelasting van de ODZOB en plangebied in rood omlijd.
Zoals is te zien op bovenstaande afbeelding kan het plangebied met 'goed' tot 'zeer goed' worden beoordeeld. Er hoeft geen nadere beoordeling voor de achtergrondbelasting plaats te vinden.
Endotoxinen en geitenhouderijen
Bij het beoordelen van de effecten van veehouderijen op de volksgezondheid wordt onderscheid gemaakt in endotoxinen en geitenhouderijen. De Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 - die bedoeld is bij de nieuwvestiging of verandering van veehouderijen - biedt een stappenplan dat ook deels geschikt is voor de beoordeling van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van veehouderijen.
Endotoxinen
Endotoxinen zijn bouwstenen van bepaalde bacteriën die een giftig effect op de mens kunnen hebben en tot gezondheidsklachten kunnen leiden. Endotoxinen komen vaak voor in fijnstof van intensieve veehouderijen. Conform stap 5 van het stappenplan moet de ligging van de voorgenomen ontwikkeling ten opzichte van veehouderijen worden beoordeeld. Bij een afstand van meer dan 1 kilometer tot pluimveehouderijen en van meer dan 250 meter tot overige veehouderijen (behoudens geitenhouderijen) is er geen gevaar voor de volksgezondheid als gevolg van endotoxinen. Het Bestand Veehouderijbedrijven biedt de benodigde gegevens van de veehouderijen.
De voorgenomen ontwikkeling omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. In een straal van 1000 meter rondom het plangebied zijn geen pluimveeveehouderijen actief. Bovendien liggen er geen overige veehouderijen binnen 250 meter van het plangebied. Er hoeft geen nadere beoordeling van het aspect endotoxinen plaats te vinden.
Geitenhouderijen
Uit onderzoek is gebleken dat omwonenden in een straal van 2 km rondom geitenhouderijen een verhoogde kans hebben op longontsteking. Bij nieuwe ruimtelijk ontwikkelingen in de omgeving van geitenhouderijen moet beoordeeld worden of er een effect is op de volksgezondheid.
De voorgenomen ontwikkeling omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. In een straal van 2 km rondom het plangebied zijn geen geitenhouderijen met meer dan 100 geiten actief. Er hoeft geen nadere beoordeling van het aspect geitenhouderijen plaats te vinden.
Geur- en luchtemissies Houthandel Fransen
Houthandel Fransen is planologisch bestemd met een milieucategorie 3.2. en kent voor dit type activiteiten geen richtafstand voor geur. Wel biedt de vigerende planologische situatie de mogelijkheid om middels een wijzigingsbevoegdheid ook houtconservering met milieucategorie 4.1 mogelijk te maken, met een VNG-richtafstand voor geur van 200 m. Deze categorie-indeling en richtafstand gelden echter alleen voor houtconservering met creosootolie. Vanwege de gezondheidsbezwaren en de vergaande marktbeperkingen van houtproducten op basis van creosootolie, is het niet aannemelijk dat Houthandel Fransen dit product wil ontwikkelen en zijn er ook geen intenties hiervoor door Houthandel Fransen uitgesproken. Verder geldt dat vanwege de huidige nabijgelegen woningen deze eventuele ontwikkeling reeds vergaande beperkingen kent, zijnde de toelaatbare geurcontouren en de emissie en blootstelling van gevaarlijke stoffen (Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS)). Het plangebied van de voorgenomen ontwikkeling vormt daarmee geen (extra) belemmering voor de mogelijkheden van Houthandel Fransen op het gebied van geur en luchtemissies.
Conclusie
Het aspect gezondheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.5 Klimaatadaptatie
4.5.1 Kader
Om heel Nederland klimaatbestendig en waterrobuust in te richten, is het nodig dat klimaatadaptatie op alle overheidsniveaus onderdeel is van beleid en uitvoering. Daarvoor is in de eerste plaats een landelijke aanpak nodig. Die landelijke aanpak gebeurt vanuit twee programma's: het nationaal Deltaprogramma en de Nationale klimaatadaptatiestrategie (NAS).
De nationale klimaatadaptatiestrategie (NAS) is de overkoepelende Nederlandse strategie op het gebied van klimaatadaptatie. Deze strategie uit 2016 beschrijft de belangrijkste klimaatrisico's voor Nederland en zet de koers uit om deze risico's aan te pakken. De urgente risico's waarop de NAS zich richt, zijn:
- meer hittestress bij mensen door extreem weer: meer zieken, ziekenhuisopnamen en sterfgevallen, en minder productiviteit en meer zieken op het werk
- vaker uitval van delen van vitale en kwetsbare functies door extreem weer: risico's voor de energie-, telecom- en IT-voorzieningen en voor de hoofdinfrastructuur
- vaker oogstschade en andere schade in de land- en tuinbouw door extreem weer: minder gewasopbrengsten, meer beschadiging van productiemiddelen
- verschuiving van klimaatzones in combinatie met gebrek aan internationale ruimtelijke samenhang in de natuur: een deel van de planten en dieren kan onvoldoende meebewegen met het verschuivende klimaat
- mogelijk meer infecties en allergieën, zoals hooikoorts of andere luchtwegklachten: gezondheidsverlies, arbeidsverlies en kosten
- cumulatieve effecten: uitval in 1 sector of op 1 locatie heeft gevolgen voor andere sectoren of locaties
Om inwoners in Nederland zoveel mogelijk te beschermen tegen de gevolgen van klimaatverandering, is het nodig dat de leefomgeving wordt aangepast. De Maatlat klimaatadaptieve groene gebouwde omgeving maakt duidelijk hoe klimaatadaptief bouwen en inrichten eruitziet. Het instrument beschrijft doelen en prestatie-eisen, en geeft richtlijnen voor de thema's wateroverlast, droogte, hitte, biodiversiteit, bodemdaling en gevolgbeperking overstromingen. De maatlat schrijft geen specifieke maatregelen voor. Daardoor blijft er lokaal ruimte voor maatwerk en krijgen innovatieve en slimme oplossingen alle ruimte.
4.5.2 Toetsing
Met de voorgenomen ontwikkeling worden maximaal 328 woningen gerealiseerd in het zuidwesten van de plaats Deurne. Voor deze ontwikkeling is een stedenbouwkundigplan (SBP) gemaakt (Bijlage 1) waarin meerdere klimaatadaptieve maatregelen zijn genomen.
Het stedenbouwkundigplan is opgesteld op basis van de vier principes van de Groene Generatie:
- 1. Natuur bij huis heeft exponentiële waarde
- 2. Sturen op groen beeld, verhard enkel waar nodig
- 3. Stimuleer mensen naar buiten te gaan
- 4. Maak zichtbaar en bewust
Hierdoor wordt mede rekening gehouden met een hoge biodiversiteit in het plangebied. Een groene omgeving heeft een positieve invloed op de leefbaarheid voor de bewoners. Daarbij is het ook klimaatbestendig doordat beplanting een positief effect heeft op temperatuur, fijnstof- en wateropname. Tevens wordt in het SBP de nadruk gelegd op een groen beeld en wordt verharding enkel gebruikt waar dat nodig is: parkeerplaatsen worden bijvoorbeeld aangelegd met halfverharding om de hoeveelheid verharding te beperken.
De conceptstappen in het stedenbouwkundigontwerp voor het klimaatadaptieve ontwerp zijn als volgt:
- 1. Groene Wig
- 2. Ontworpen op de windrichting
- 3. Vorming van bouwvlakken
- 4. Klimaatadaptatie en verkoeling
Groene Wig
De basis voor het stedenbouwkundigontwerp is de 'Groene Wig': dit is de doorlopende groene hoofdstructuur door de nieuwe wijk met de identiteit van de Peel. Deze start aan de west zijde, waar de grens met het landelijk gebied ligt en baant zijn weg dwars door de nieuwe wijk. Met de Groene Wig als basis wordt veel ruimte geboden voor klimaatdadaptieve maatregelen zoals het oplossen van de wateropgave.
Ontworpen op de windrichting
De meest voorkomende windrichting in Nederland is afkomstig uit het zuidwesten. De bouwblokken in de nieuwe wijk zijn georiënteerd op deze windrichting, waardoor de wind als 'natuurlijke airco' kan functioneren voor de wijk. Hiermee wordt rekening gehouden met eventueel aanwezige hittestress in de wijk en zorgt dit verkoeling.
Vorming van bouwvlakken
Daarbij staat ieder bouwblok van de wijk in het groen. Hierbij speelt het volgende basisprincipe een rol: iedere woning staat in het groen of kijkt uit op groen. Voor klimaatadaptatie speelt dit idee precies in op de basis van het stedenbouwkundigontwerp: De Groene Wig. In het westelijke deel van het plangebied zorgen de noord-zuid-georiënteerde groenstructuren (de 'groene vingers') voor afwatering naar de centrale groene wig (zie ook onderstaande figuur).
Klimaatadaptatie en verkoeling
Op verschillende locaties in de wijk zijn 'koele plekken' ingericht. Dit zijn verblijfsplekken welke omgeven zijn door bomen en groen, waardoor er voldoende schaduw is en het dus fijn verblijven is op warme dagen. In onderstaande figuur zijn de koele plekken aangegeven met blauwe cirkels.
Tevens worden er wadi's aangelegd in de nieuwe wijk. Wegen en trottoir wateren voornamelijk kolkloos af op de grote wadi's. Kolkloze afwatering houdt in dat water zoveel mogelijk over de wegen naar groenzones stroomt. Straten zonder wadi worden voorzien van kolken die in verbinding staan met wadi's in het gebied. Het gemeentelijke rioolstelsel voor hemelwater wordt hiermee zo min mogelijk belast.
Alle vier de conceptstappen zijn samengevat in onderstaande figuur:
Onderstaande figuur geeft de locatie weer van de wadi's (lichtgroen) in het plangebied. Het tevens een nuttige representatie van de groene wig (west-oost) en de bijbehorende groene vingers (noord-zuid).
Met bovengenoemde maatregelen is de voorgenomen ontwikkeling toekomstbestendig ontwikkeld. De leefomgeving binnen het plangebied van huidige en toekomstige bewoners van Deurne is zo ontworpen dat er rekening is gehouden de gevolgen van het veranderde klimaat. Hiermee draagt het plan tevens bij aan regionale en nationale beleidsdoelen, in de vorm van een lokale oplossing.
Conclusie
Het aspect klimaatadaptatie staat aan de basis van het stedenbouwkundigplan van de voorgenomen ontwikkeling en is daarom integraal meegenomen in het ontwerp. Hiermee vormt het aspect klimaatadaptatie geen belemmering voor het plan.
4.6 Duurzaamheid
4.6.1 Kader
Duurzaamheid is een breed begrip. In een duurzamere wereld wordt gekeken of mens (people), milieu (planet) en economie (profit) met elkaar in evenwicht kunnen zijn, zodat we de aarde niet uitputten. Om te zorgen voor deze balans heeft Nederland zich geconformeerd aan het klimaatakkoord, wat heeft geresulteerd in de Klimaatwet (2019). Dit zorgt voor nieuwe uitdagingen op het gebied van ontwikkeling voor een duurzame en gezondere leefomgeving, ook in Deurne.
Onder huidig recht stellen de Omgevingswet en het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) geen eisen aan duurzaamheid die bij een ruimtelijke procedure in acht genomen moeten worden. Als er sprake is van dergelijke eisen vloeien die meestal voort uit gemeentelijk beleid. Wel stelt artikel 1.3 van de Omgevingswet dat de doelen van de wet gesteld zijn met het oog op duurzame ontwikkeling. Deze bepaling kan duurzaamheid een prominente positie in planvorming geven. Vooralsnog is dat niet het geval omdat omgevingsplannen in de eerste fase na inwerkingtreding van de wet vooral beleidsneutrale omzettingen van bestaande regels zijn. Om die reden wordt gesteld dat in die fase de onderzoekslasten voor duurzaamheid niet veranderen.
4.6.2 Toetsing
Met de voorgenomen ontwikkeling kan de gemeente inzetten op een duurzamere leefomgeving door de ontwikkeling te laten aansluiten op (nationale/regionale) ambities ten aanzien van duurzaamheid.
Voor alle nieuwbouw waaronder ook voorliggende ontwikkeling, geldt dat de vergunningaanvragen al vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Naast de geldende vereisten voor energieneutraal bouwen, kan de gemeente met de komst van nieuwe woningen hier nog meer richting aan geven. Nieuwbouwprojecten kunnen energie efficiënt worden ontworpen door gebruik te maken van hoogwaardige isolatie, energiezuinige apparaten en systemen en hernieuwbare energiebronnen zoals zonnepanelen of warmtepompen. Het doel is om de energiebehoefte te minimaliseren en zoveel mogelijk energie lokaal en duurzaam op te wekken. De woningen van de voorgenomen ontwikkeling worden energieneutraal, gasloos en onderhoudsarm geproduceerd.
De groene hoofdstructuur van de nieuwe wijk draagt bij aan de biodiversiteit door de groene ruimtes te integreren in het ontwerp van het project. Zo kunnen binnen de wijk leefgebieden worden gecreëerd voor lokale flora en fauna en kunnen inheemse plantensoorten in de landschapsarchitectuur worden gebruikt.
Er worden tevens klimaatbestendige maatregelen genomen in de wijk. Er wordt zichtbaar omgegaan met veel neerslag, hittestress en schone lucht. Dit klimaatadaptieve ontwerp zorgt voor stukje bewustwording bij de huidige en toekomstige bewoners in het (her-)gebruik van materialen.
Conclusie
Het aspect duurzaamheid speelt een belangrijke rol in de voorgenomen ontwikkeling. Er zijn dan ook meerdere vormen waarin het aspect duurzaamheid terugkomt in de nieuwe woonwijk. Het aspect duurzaamheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.7 Bodemkwaliteit
4.7.1 Kader
Ter bescherming van de gezondheid en het milieu zijn voor het aspect bodem instructieregels in het Bkl opgenomen. De inhoud van deze regels is via het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet opgenomen in paragraaf 5.1.4.5 Bkl. Het aanvullingsbesluit bepaalt voor welke activiteiten kan worden volstaan met een melding. Er worden drie basisvormen van bodemgebruik onderscheiden: landbouw/natuur, wonen en industrie. De kaders zijn gebaseerd op de risicogrenswaarden die voor de betreffende situaties zijn afgeleid. De algemene doelstelling van het bodembeleid is het waarborgen van de gebruikswaarde van de bodem en het faciliteren van het duurzaam gebruik van de functionele eigenschappen van de bodem, door in onderlinge samenhang;
- beschermen van de bodem tegen nieuwe verontreinigen en aantastingen;
- evenwichtige toedeling van functies aan locaties, rekening houdend met de kwaliteiten van de bodem;
- duurzaam en doelmatig beheren van de resterende historische verontreinigingen en -aantastingen
Waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie worden opgenomen in het definitieve omgevingsplan (artikel 5.89i Bkl). Deze waarden kunnen per gebied of per gebruiksfunctie verschillen. Bij een overschrijding van een vastgestelde waarde is het bouwen van een bodemgevoelig gebouw alleen toegelaten als de in het omgevingsplan voorgeschreven sanerende of andere beschermende maatregelen worden getroffen (artikel 5.89K Bkl, artikel IIIa onder 2 Aanvullingsbesluit Bodem).
4.7.2 Toetsing
Bij het opstellen van een omgevingsplan moet worden onderzocht of de voorgenomen ontwikkeling niet wordt belemmerd door bodemverontreiniging. In het belang van de bescherming van het milieu zijn, om de bodem te beschermen, regels gesteld. De bodem dient hierbij geschikt te zijn voor de beoogde functie. Binnen de ontwikkellocatie De Grote Bottel betreft dit de functie wonen. Door Antea Group is een memo (incl. bijlagen) opgesteld waarin alle uitgevoerde bodemonderzoeken zijn meegenomen en toegelicht. Deze memo (kenmerk: 20241106-491103-bodem-grote bottel d.d. 08-11-2024) is te vinden in Bijlage 7 van deze motivering.
Op basis van de voorgenomen ontwikkeling en de verwerving van gronden zijn binnen het plangebied een 4tal verkennende bodemonderzoeken (NEN5740), een asbestdruppelzone onderzoek en een verkennend waterbodemonderzoek (NEN5720) uitgevoerd. Onderdeel van deze rapporten zijn de historisch onderzoeken (NEN5725 + NEN5717). De onderzoeken zijn hieronder benoemd inclusief de conclusie in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling en daarmee samenhangende bodemkwaliteit.
- 1. Verkennend bodemonderzoek, Binderen te Deurne, 6 december 2023, rapportnummer AMA230354.007/WGE, Aelmans (diverse percelen).
- a. Op basis van het onderzoek voldoet het onderzoeksgebied aan de functie wonen
- 2. Verkennend bodemonderzoek, Vlierdenseweg Deurne, versie 1, 21 december 2022, projectnummer 2203510, Lankelma (betreft perceel N1429).
- a. Op basis van het onderzoek voldoet dit perceel aan de functie wonen
- Briefrapport asbest druppelzone Vlierdenseweg Deurne, versie 1, 1 februari 2023, projectnummer 2203510, Lankelma (betreft dak schuurtje op perceel N1429).
- a. Op basis van het onderzoek voldoet dit perceel aan de functie wonen.
- 3. Verkennend bodemonderzoek, braakliggend perceel t.h.v. Industrieweg 32 Deurne, 8 maart 2018, projectnummer 2018.249, Agrist Milieu -advies (betreft perceel N3101).
- a. Op basis van het onderzoek voldoet dit perceel aan de functie wonen.
- 4. Verkennend bodemonderzoek, Binderen te Deurne, 22 juli 2024, rapportnummer AMA230354.003.004 Aelmans (percelen N 319 en N 1796).
- a. Op basis van het onderzoek voldoen de percelen aan de functie wonen.
- 5. Verkennend waterbodemonderzoek, Binderen te Deurne, 6 december 2023, rapportnummer AMA230354.001.002/PHE, Aelmans (betreft waterbodems binnen het plangebied).
- a. Het onderzoek geeft inzicht in de kwaliteit van het aanwezige slib. Voorafgaand aan het dempen van de sloten zal het slib worden verwijderd en verspreid danwel afgevoerd. Bij het dempen van de sloten dient, mede ten aanzien van het toepassen van grond, rekening te worden gehouden met de geldende wetgeving.
In het kader van de planologisch procedure zijn in september/oktober 2024 een aantal bodemonderzoeken (1 en 5) beoordeeld door het bevoegde gezag. Hier gaat de memo uit Bijlage 7 op in. Op basis van de beschikbare bodemgegevens voor de ontwikkellocatie De Grote Bottel kan worden geconcludeerd dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem voldoet aan de toekomstige functie Wonen. Ten aanzien van bodemverontreinigingen zijn geen saneringsmaatregelen noodzakelijk.
Mogelijk is nog wel aanvullend dan wel actualiserend verkennend bodemonderzoek noodzakelijk (bv. op basis beoordeling bevoegd gezag). Wanneer hierbij alsnog bodemverontreinigingen worden vastgesteld waarvoor vervolg vervolgstappen nodig zijn (bv. nader onderzoek, opstellen MKB-plan, uitvoeren sanering etc.) dan wordt dit opgepakt in de vergunningsfase/uitvoeringsfase.
Conclusie
Het aspect bodemkwaliteit vormt hiermee geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.8 Trillinghinder
4.8.1 Kader
Trillingen kunnen nadelige gevolgen hebben voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Ze kunnen effect hebben op het welzijn van mensen of schade aan gebouwen veroorzaken. De Omgevingswet beschermt (delen van) gebouwen. Gemeenten mogen zelf regels stellen over trillingen door milieubelastende activiteiten.
De regels voor trillingen zijn op verschillende plaatsen terug te vinden. In paragraaf 5.1.4.4 van het Bkl staan de instructieregels voor trillingen. Deze instructieregels zijn gericht op de bescherming van trillinggevoelige ruimten in trillinggevoelige gebouwen. In paragraaf 22.3.5 van de Bruidsschat zijn eveneens regels voor trillingen opgenomen. Deze regels gelden voor trillingen in een frequentie van 1 tot 80 Hz door een activiteit in een trillinggevoelige ruimte van een trillinggevoelig gebouw, die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Er gelden maximale waarden voor continue trillingen en voor herhaald voorkomende trillingen. De maximale waarden zijn opgenomen in de tabellen in artikel 22.88 en 5.87a van de Bruidsschat.
Onder de Omgevingswet zijn de regels van trillingen door bedrijven (activiteiten) gedecentraliseerd. Dat betekent dat gemeenten zelf regels mogen stellen over trillingen van activiteiten.
4.8.2 Toetsing
De meest relevante trillingsbronnen zijn wegverkeer, railverkeer en industriële activiteiten. Voor wegverkeer en railverkeer geldt dat dit afhankelijk is van het aandeel zwaar vrachtverkeer. Voor alle trillingsbronnen geldt dat trillingen afnemen als de afstand tot de bron groter wordt.
Voor trillingen door wegverkeer moet dan ook worden gekeken naar het aandeel zwaar vrachtverkeer en de ligging ten opzichte van het plangebied. De wegen rondom het plangebied, waarover het zware vrachtverkeer zich moet bewegen, bestaan uit glad asfalt. Hierdoor zijn trillingen als gevolg van zwaar vrachtverkeer geminimaliseerd. Gecombineerd met het aandeel zwaar vrachtverkeer dat zich over deze wegen beweegt en de afstand tot het plangebied worden er geen effecten van trillingshinder verwacht.
Voor trillingen door railverkeer moet dan ook worden gekeken naar het aandeel goederenvervoer en de ligging ten opzichte van het projectgebied. Tevens staan afwegingen voor het risico op trillinghinder van het spoor op nieuwbouw beschreven in de 'Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen'. Een aantal woningen van de voorgenomen ontwikkeling worden gerealiseerd op minder dan 250 meter van het spoor. Maar, klachten, bodemopbouw en/of treinbeeld ter plaatse geven geen aanleiding voor een onderzoek naar trillinghinder. Op basis van deze afwegingen uit de 'Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen' worden er geen effecten van trillingshinder van het spoor verwacht.
Voor trillingen door industriële activiteiten moet worden gekeken naar de ligging ten opzichte van het plangebied. Op 50 meter te noorden van het plangebied ligt een houthandel. Op het terrein van het bedrijf rijden heftrucks rond en rijdt af en toe zwaar vracht verkeer om te laden en te lossen. Er worden geen zware materialen op vloeren of bodems gestort. Het terrein van de houthandel is vlak en glad, waardoor mogelijke trillingen van bovenstaande tot een minimum zijn beperkt. Om deze redenen worden er geen effecten van trillingshinder verwacht.
Conclusie
Het aspect trillinghinder vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.9 Luchtkwaliteit
4.9.1 Kader
De overheid toetst en monitort de luchtkwaliteit vooral in de zogenoemde aandachtsgebieden. Aandachtsgebieden zijn locaties met hogere concentraties stikstofdioxide (NO2) of fijnstof (PM10). Soms wordt hier een rijksomgevingswaarde overschreden. Of de achtergrondconcentratie is zo hoog, dat bij toevoeging van een nieuw project alsnog een rijksomgevingswaarde overschreden kan worden. De vergunningverlener beoordeelt een aanvraag op het effect op de luchtkwaliteit in de leefomgeving.
In een aandachtsgebied moet de overheid de omgevingswaarden in acht nemen. Dit geldt voor de besluiten, als deze zorgen voor een verhoging van de concentraties binnen een aandachtsgebied. Als de gemeente activiteiten toelaat, die leiden tot gebruik van wegen, vaarwegen of spoorwegen (verkeersaantrekkende werking) of waarvoor luchtregels staan in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) moet worden voldaan aan de omgevingswaarden. Dit volgt uit artikel 5.51 van het Bkl.
Hierbij gaat het om activiteiten binnen het aandachtsgebied. Maar het kan ook gaan om activiteiten in de buurt van een aandachtsgebied, als deze activiteiten zorgen voor een verhoging van de concentraties binnen het nabijgelegen aandachtsgebied.
Dit betekent dat een gemeente een initiatief soms moet toetsen aan de omgevingswaarden in een nabijgelegen aandachtsgebied. Het gaat dan om een locatie van een initiatief dat zelf buiten het aandachtsgebied ligt. Dit kan nodig zijn bij activiteiten die relatief veel luchtvervuiling veroorzaken en over een grotere afstand effect hebben. Denk aan extra verkeer of bedrijfsemissies. De vergunningverlener toetst aan de omgevingswaarden, tenzij de activiteit niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de emissie van stikstofdioxide- (NO2) of fijnstof- (PM10) concentraties. Dit is opgenomen in artikel 5.53 en 5.54 van het Bkl. Uit de artikelen 5.53 en 5.54 Bkl volgt dat een project niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de toename van de concentratie NO2 en PM10 niet hoger is dan 1,2 ug/m3.
4.9.2 Toetsing
In juli 2024 is door Antea Group een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling. De voorgenomen ontwikkeling leidt tot een (mogelijke) toename van het verkeer op de wegen in de directe omgeving van het plangebied. Dat leidt tot emissies van luchtverontreinigende stoffen en daarmee tot een toename in de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht. In het onderzoek is de bijdrage van het plan aan de luchtverontreiniging getoetst. De volledige rapportage van dit onderzoek (d.d. 09-07-2024) is te vinden in Bijlage 8 van deze motivering. Hieronder worden de conclusies uit dit onderzoek benoemd.
Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek kan gesteld worden dat de beoogde ontwikkeling Niet In Betekenende Mate bijdraagt aan de verontreinigende stoffen in de lucht. Tevens blijkt op de locatie ruim aan de omgevingswaarden te worden voldaan.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.10 Omgevingsveiligheid
4.10.1 Kader
Omgevingsveiligheid beschrijft de risico’s die ontstaan als gevolg van opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen en windturbines. Voor omgevingsveiligheid zijn regels opgenomen in paragraaf 5.1.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl van het Bkl). De paragrafen 5.1.2.2 tot en met 5.1.2.6 van het Bkl gaan over het toelaten van beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties in verband met het externe veiligheidsrisico van een activiteit die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.
Plaatsgebonden risico
Grenswaarden en standaardwaarden voor het Plaatsgebonden Risico (PR) ten aanzien van (zeer) (beperkt) kwetsbare gebouwen en (beperkt) kwetsbare locaties zijn opgenomen in artikel 5.6 tot en met artikel 5.11a van het Bkl. Grenswaarden voor kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties (art. 5.7 lid 1 Bkl) worden in een omgevingsplan in acht genomen. Met standaardwaarden voor beperkt kwetsbare gebouwen en locaties wordt in een omgevingsplan rekening gehouden (art. 5.11 Bkl). Voor het plaatsgebonden risico gelden, afhankelijk van de activiteit, vastgestelde afstanden of te berekenen afstanden (bijlage VII Bkl).
Groepsrisico
Bij groepsrisico is sprake van ‘aandachtsgebieden’. Risicovolle activiteiten hebben van rechtswege aandachtsgebieden (art. 5.12 Bkl). Het opnemen van aandachtsgebieden in een omgevingsplan is niet verplicht. Aandachtsgebieden zijn gebieden rond activiteiten met gevaarlijke stoffen die zichtbaar maken waar mensen binnenshuis, zonder aanvullende maatregelen onvoldoende beschermd zijn tegen de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen (RIVM a, z.d.). Aandachtsgebieden zijn er voor brand, explosie en gifwolk. Afhankelijk van het type activiteit met gevaarlijke stoffen, zijn er voor het aandachtsgebied in de regelgeving vaste afstanden vastgesteld of zijn deze afstanden rekenkundig te bepalen (bijlage VII Bkl). Aandachtsgebieden worden zichtbaar gemaakt in het Register externe veiligheidsrisico’s (REV).Binnen een aandachtsgebied kan sprake zijn van een voorschriftengebied. Een gemeente kan in het omgevingsplan afzien van aanwijzing van een brand- of explosievoorschriftengebied of een kleiner brand- of explosievoorschriftengebied aanwijzen (art. 5.14 Bkl). Als het initiatief ligt in een voorschriftengebied, dan gelden voor nieuwbouw aanvullende bouweisen uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (art. 4.90 tot en met 4.96 Bbl. Voor zeer kwetsbare gebouwen, zoals scholen, kinderdagopvang, en verzorgingstehuizen, geldt altijd een voorschriftengebied, en gelden dus aanvullende bouweisen bij nieuwbouw (art. 5.14 Bkl).Los van een eventueel voorschriftengebied kan een gemeente aanvullende eisen stellen, bijvoorbeeld aan vluchtroutes en de bereikbaarheid van het gebied door hulpdiensten. Dergelijke eisen worden dan opgenomen in de omgevingsvergunning.Een berekening van het groepsrisico is onder de Omgevingswet optioneel; het is niet meer verplicht om het groepsrisico te bepalen, maar een gemeente mag hier nog wel om vragen (via een voorschrift) om de toelaatbaarheid van de situatie te beoordelen.Naast bovengenoemde regels over veelvoorkomende situaties zijn voor een aantal specifieke situaties nog de volgende delen van het Bkl van belang:
- Beperkingen in het belemmeringengebied (voormalige belemmeringenstrook in de huidige regelgeving) van buisleidingen: par. 5.1.2.3 Bkl.
- Veiligheid rond opslaan, herverpakken en bewerken van vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik: par 5.1.2.4 Bkl.
- Veiligheid rond het bewerken en opslaan van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik en op militaire objecten (par. 5.1.2.5 Bkl).
- Veiligheid rond luchthavens (par. 5.1.2.6 Bkl).
4.10.2 Toetsing
Haalbaarheidsonderzoek 2021
In december 2021 heeft DGMR een haalbaarheidsonderzoek Externe Veiligheid (omgevingsveiligheid) uitgevoerd. Hierin heeft DGMR gekeken naar:
- 1. Welke risicobronnen liggen in de omgeving van de planlocatie?
- 2. Welke risico's moeten bij de wijziging van het bestemmingsplan (nu Omgevingsplan) nader worden onderzocht?
- 3. Leiden externe risicobronnen tot beperkingen voor het woningbouwplan?
De volledige rapportage van het haalbaarheidsonderzoek staat in Bijlage 9 van deze motivering. Hieronder worden de conclusies uit dit onder benoemd.
Onderstaande figuren tonen risicobronnen in de omgeving van de voorgenomen ontwikkeling. Het gaat daarbij om het vervoer van geklasseerde stoffen over het spoor (Eindhoven-Venlo) op 180 meter ten noorden van de locatie en enkele bedrijven op een bedrijventerrein op 1100 meter ten oosten van de planlocatie.
Voor het transport over het spoor moet de verandering van het groepsrisico worden bepaald en verantwoord. Andere risicobronnen liggen op zodanige afstand dat zij geen belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Onderzoek Omgevingsveiligheid
Begin 20225 heeft DGMR een onderzoek omgevingsveiligheid uitgevoerd ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling. Het plangebied ligt ten zuiden van het spoortraject Eindhoven-Venlo, waarover geklasseerde stoffen worden vervoerd. Met het ingaan van de Omgevingswet per 1 januari 2024 zijn langs dit spoortraject brand- en explosieaandachtsgebieden aangewezen. In het onderzoek wordt een aanzet gedaan over hoe om te gaan met omgevingsrisico's. De volledige rapportage van dit onderzoek (kenmerk: M.2024.0514.03.N001 (versie 005) d.d. 10-03-2025) is te vinden in Bijlage 10 van deze motivering. Hieronder worden de conclusies van het onderzoek benoemd.
De voorgenomen ontwikkeling is gepland op ongeveer 200 meter afstand van het spoortraject Eindhoven-Venlo. Het plan bestaat uit grondgebonden woningen en één appartementencomplex. In onderstaande figuur is zichtbaar dat het plan, op één woning na, buiten het explosieaandachtsgebied valt. Wel valt het hele plan buiten het brandaandachtsgebied. Verder is er een gifwolkaandachtsgbied.
Uit het onderzoek blijkt dat voor het spoor ter plaatse van het plangebied wordt voldaan aan de grenswaarde van het plaatsgebonden risico. Daarbij ligt het groepsrisico van het spoor naar verwachting tussen de 0,1 en 1 keer de oriëntatiewaarde. Dit gegeven is gebaseerd op de vuistregels uit het HART en de realisatiecijfers van de jaren 2021-2023.
Om tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties te komen is met dit onderzoek een aanzet tot verantwoording opgenomen in hoofdstuk 5 van de bijgevoegde rapportage. Omdat de voorgenomen ontwikkeling geen zeer kwetsbaar gebouwen bevat, is de gemeente vrij in de afweging om bouwkundige maatregelen voor te schrijven of niet. In het voorliggende ligt één woning binnen het explosieaandachtsgebied (zie bovenstaande figuur). De onderzoekers stellen voor om voor deze woning geen aanvullende maatregelen te nemen (voorschriftengebied vast te stellen).
Conclusie
Het aspect omgevingsveiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.11 Verkeer En Parkeren
4.11.1 Kader
De toename aan functies zorgt voor een toename aan verkeer. Bij het toelaten van een nieuwe functie moet daarom worden aangetoond wat het effect is op de bereikbaarheid en verkeersafwikkeling. Daarbij dient in beeld te worden gebracht of er sprake is van een (extra) parkeerbehoefte voor auto's, fietsen en/of scooters.
Primair is verkeersveiligheid geregeld in de weg- en verkeerswetgeving (o.a. Wegenverkeerswet). Deze regelgeving maakt geen deel uit van de Omgevingswet. Ook de bekende richtlijnen vanuit het CROW blijven als de Omgevingswet van kracht is bestaan. Onder de huidige wetgeving wordt bij verkeer en parkeren veelal ingegaan op de toekomstige verkeersgeneratie van een plan, de effecten op het omliggend wegennet en de omgang met parkeren. De omgevingsvisie van de gemeente moet daarnaast een visie op verkeer en vervoer op gemeentelijk niveau bevatten. Mobiliteit is een aspect dat in de omgevingsvisies, de omgevingsverordening en het omgevingsplan meeweegt vanuit een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit.
De gemeente heeft een regeling opgesteld met daarin parkeernormen waaraan nieuwe ontwikkelingen moeten voldoen. De activiteit dient dus aan het gemeentelijk beleid getoetst te worden. Ook kan bij ontwikkelingslocaties in een stedelijk gebied bijvoorbeeld een regeling opgenomen worden (in het omgevingsplan) die aan geeft dat er aangetoond moet worden dat het verkeer goed afgewikkeld kan worden. Of juist dat er geen of beperkte toename mag zijn van het autoverkeer op omliggende wegen. Bij het uitvoeren van een mobiliteitsonderzoek wordt getoetst aan het geldende beleid.
4.11.2 Toetsing
Verkeerseffecten
Goudappel heeft in de zomer van 2022 een verkeersonderzoek opgesteld om de verkeerseffecten van zowel deGrote Bottel te Deurne als de Groene Heerlijkheid te Deurne in beeld te brengen. Inmiddels is er een nieuw verkeersmodel beschikbaar gekomen, namelijk de BBMA2024. De gemeente Deurne heeft Goudappel gevraagd om de eerdere verkeersonderzoeken uit 2022 te actualiseren op basis van de laatste inzichten en uitgangspunten.
In tegenstelling tot de eerdere studie in de zomer van 2022, is bij het berekenen van de planeffecten van de Grote Bottel als uitgangspunt gehanteerd dat het project Groene Heerlijkheid als een autonome ontwikkeling wordt gezien. Of anders, de referentiesituatie voor het project Grote Bottel bevat dus alle (vastgestelde of vrij zekere) projecten (ruimtelijk en infrastructureel) tot het jaar 2040. Daarbinnen valt dan ook het project Groene Heerlijkheid. In de plansituatie voor de Groene Heerlijkheid worden daar dan ook de 328 woningen aan de Grote Bottel/Binderendreef aan toegevoegd. De plansituatie 2040 beschrijft dan ook de verkeerssituatie in de meest worst case vorm, waarbij namelijk alle (vastgestelde of vrij zekere) projecten zijn meegenomen.
In het onderstaand verkeersonderzoek voor de ontwikkeling aan de Grote Bottel is uitgegaan van 342 woningen. Het verkeersonderzoek (kenmerk: 016185.20231019.R1.05 d.d. 31-03-2025) is te vinden in Bijlage 11 van deze motivering. Hieronder worden de conclusies uit dit onderzoek benoemd.
In het onderzoek zijn de volgende varianten zijn modelmatig onderzocht:
- Referentiesituatie 2040
- Planvariant (prognosejaar 2040) inclusief ontwikkeling Grote Bottel. Ontsluiting vindt plaats via de Industrieweg (30%) en de Vlierdenseweg (70%).
Verschuivingen planvariant
De grootste toename van verkeer als gevolg van de woningbouwontwikkeling is zichtbaar op de Vlierdenseweg ten noorden van de ontsluiting van het plangebied (+800 mvt/etm). Circa 400 mvt/etm rijdt over de Stationstraat richting het centrum van Deurne. Een groter deel van het verkeer uit het plangebied rijdt over de Vlierdenseweg richting de Binderendreef (+600 mvt/etm) waarna het verkeer zich over de verschillende richtingen verspreidt (noord, zuid en west).
Verkeersafwikkeling
Voor de referentiesituatie en de plansituatie is met behulp van de VISSIM-kruispunttool (ongeregelde kruispunten) en COCON (door VRI geregelde kruispunten) voor vijf kruispunten onderzocht of de afwikkeling afdoende is:
- 1. Rotonde Helmondsweg - Binderendreef
- 2. Rotonde Industrieweg - Beukelsdijk - Binderendreef
- 3. Kruispunt Vlierdenseweg - Binderendreef
- 4. VRI Stationstraat - Emmalaan
- 5. VRI Stationstraat - Heuvelstraat
Uit de kruispuntberekeningen blijkt dat de verkeersafwikkeling op geen van de onderzochte kruispunten slecht is. Dit geldt zowel voor de ochtend- als avondspits. Op twee kruispunten is wel sprake van een één of meerdere takken met een matige afwikkeling (kruispunten 3 en 4). Dit is echter voor beide kruispunten ook al het geval in de referentiesituatie. Qua wachtrijvorming verwachten we bovendien geen blokkades van naastgelegen kruispunten.
Verkeersveiligheid
Met behulp van de Wegenscan (conform principes Duurzaam Veilig) is voor vijf wegvakken inzichtelijk gemaakt of de verkeersintensiteiten in de referentiesituatie en de plansituatie passend zijn bij de huidige inrichting van de weg. Hieruit bleek dat de Katoenstraat, Vlierdenseweg (zuid en noord), Spoorlaan en Stationsstraat in de huidige inrichting allen goed passend zijn bij de toekomstige intensiteiten.
Conclusie
Met bovenstaand onderzoek isaangetoond wathet effect is op de bereikbaarheid en verkeersafwikkeling van de voorgenomen ontwikkeling. Het aspect verkeerseffecten vormt geen belemmeringen voor dit plan.
Parkeren
In de regeling van de gemeente Deurne is er sprake van een gebiedsindeling. Voordat de parkeerbehoefte van het plan kan worden berekend dient te worden vastgesteld welke zone de ontwikkeling is gelegen. In onderstaand figuur is te zien dat de ontwikkeling in zone 2 binnen Deurne is gelegen. Daarom is voor de berekening van de parkeerbehoefte uitgegaan van zone 2.
Met de berekening hoeft er geen rekening gehouden te worden met bestaande of verdwijnende functies binnen het plangebied, omdat er geen functies aanwezig zijn die een parkeerbehoefte hebben (landbouwgebied).
Locatie plangebied (geel) in zone 2 van de Regeling parkeernormen Deurne 2019
Op basis van de eerder beschreven uitgangspunten is in tabel 1 de parkeerbehoefte voor het plan beschreven.
Tabel 1: Parkeerbehoefteberekening Grote Bottel (parkeernorm is inclusief bezoekers, 0,3 pp per woning)
In totaal is, op basis van de parkeernorm, de parkeerbehoefte van het plan (afgerond) 558 parkeerplaatsen. Van deze 558 parkeerplaatsen zijn er 98 voor bezoekers (namelijk 0,3 parkeerplaatsen per woning). Binnen het plan worden er in totaal 557 parkeerplaatsen gerealiseerd. Van deze 557 parkeerplaatsen zijn er 472 openbaar en 85 op eigen terrein. Dit betekent een tekort van 1 parkeerplaats volgens de gemeentelijke parkeernorm. Echter is er binnen het plan nog voldoende ruimte om deze ene parkeerplaats extra in te passen. Voor bezoekers zijn er voldoende parkeerplaatsen aanwezig.
Dubbelgebruik
Indien er sprake is van twee verschillende functies of gebruikersgroepen op locatie mag er gerekend worden met dubbelgebruik, mits beide functies gebruik kunnen maken van dezelfde parkeerplaatsen. Voor woningen gaat het CROW uit van twee gebruikersgroepen, namelijk de bewoners en de bezoekers als aparte gebruikersgroepen (CROW-publicatie 744: Parkeerkencijfers 2024). Hierdoor kan gebruik worden gemaakt van dubbelgebruik indien er ook voldoende openbare parkeergelegenheden zijn voor bezoekers. In totaal zijn er 98 openbare parkeerplaatsen voor bezoekers noodzakelijk en er zijn 472 openbare parkeerplaatsen aanwezig. Hierdoor zijn er ruim voldoende openbare parkeerplaatsen aanwezig voor bezoekers.
Tabel 2: Parkeerbehoefte aan de hand van aanwezigheidspercentage.
Op basis van het aanwezigheidspercentage is het drukste moment voor parkeren bij woningen op de werkdagavond. Dan is de parkeerbehoefte in totaal 488 parkeerplaatsen. Dit is onder de 556 parkeerplaatsen die worden aangelegd voor het plan. Hierdoor worden er geen knelpunten verwacht op het gebied van het aantal parkeerplaatsen.
Conclusie
Met bovenstaand onderzoek isaangetoond dat er voldoende parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd binnen het plan. Het aspect parkeren vormt geen belemmering voor dit plan.
4.12 Cultureel Erfgoed
4.12.1 Kader
In bijlage A (begrippen) van de Omgevingswet is de definitie van cultureel erfgoed opgenomen. Dit omvat monumenten, archeologische vindplaatsen, historische stads- en dorpsgezichten, cultuurlandschappen, en ander cultureel erfgoed zoals beschreven in artikel 1.1 van de Erfgoedwet. De Erfgoedwet regelt het behoud en beheer van cultureel erfgoed en archeologie in Nederland. Het is verplicht om bij de belangenafweging de aspecten van historische (steden)bouwkunde en historische geografie te betrekken, zowel voor beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
De bescherming van erfgoed wordt verder geregeld in het Besluit activiteiten leefomgeving, de omgevingsverordening en het omgevingsplan. Gemeenten moeten in hun omgevingsplan rekening houden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed (artikel 5.130 lid 1). Dit geldt ook voor het belang van het behoud van de uitzonderlijke universele waarde van werelderfgoed (artikel 5.131 Bkl) De gemeente kan lokale regels stellen over archeologisch onderzoek (artikel 5.130 lid 3, 4 en 5 Bkl). Dit kan de gemeente doen om archeologische monumenten in de bodem te beschermen of om ze deskundig te laten opgraven. Het archeologisch onderzoek kan verschillende vormen aannemen.
Voor de bescherming van het landschap geldt in Nederland het Europees landschapsverdrag, dat erkent dat landschappen een integraal onderdeel vormen van de fysieke leefomgeving. Artikel 1.2 lid 1 sub g van de Omgevingswet classificeert 'landschappen' als een onderdeel van de fysieke leefomgeving. Het landschapsbeleid kan worden vastgelegd in een omgevingsvisie door het Rijk, provincie of gemeente.
4.12.2 Toetsing
Archeologie
In mei 2024 is door Antea Group een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling. Bij de aanlegwerkzaamheden kunnen eventuele archeologische waarden worden verstoord. Het archeologisch onderzoek dient als onderbouwing voor de ruimtelijke procedure. Een bureauonderzoek is de eerste stap binnen de Archeologische Monumentenzorg. Voor het plangebied geldt een onderzoeksplicht conform het beleid van de gemeente Deurne.
Het doel van het uitvoeren van een archeologisch bureauonderzoek is het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Voor het opstellen van een dergelijke verwachting wordt gebruik gemaakt van reeds bekende archeologische waarnemingen, historische kaarten, bodemkundige gegevens en informatie over de landschappelijke situatie. Een gespecificeerde verwachting gaat in op de mogelijke aanwezigheid, het karakter, de omvang, datering en eventuele (mate van) verstoring van archeologische waarden binnen het plangebied.
Het onderzoek is uitgevoerd conform de BRL 4000, protocol 4002 met daarin besloten de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), versie 4.2. Voor de KNA-protocollen 4001 (PvE), 4002 (bureauonderzoek), 4003 (inventariserend veldonderzoek) en 4004 (opgraven) is Antea Group gecertificeerd conform de SIKB-BRL 4000 (Beoordelingsrichtlijn voor archeologie). De volledige rapportage van dit onderzoek (ISSN: 1570-6273 d.d. 13-11-2024 (uitvoering: 02-07-2024)) is te vinden in Bijlage 13 van deze motivering. Hieronder worden de conclusies uit dit onderzoek benoemd.
Het plangebied bevindt zich op de overgang van de Peelhorst, in het oosten, naar de Centrale Slenk in het westen. De Peelrandbreuk, welke de grens vormt tussen deze twee gebieden, loopt dwars door de gemeente Deurne en ligt ten oosten van het plangebied. Geomorfologisch gezien ligt het plangebied in een beekdalbodem en een glooiing van beekdalzijde. Zowel ten noorden als ten zuiden van het plangebied zijn dekzandwelvingen aanwezig. Ook zijn er rondom het plan- en onderzoeksgebied dekzandruggen aanwezig. Dekzandruggen lagen hoog en droog in het landschap, waardoor deze aantrekkelijke locaties waren voor bewoning. Ook de hoger gelegen zones tussen een dekzandrug en beekdal zullen aantrekkelijk zijn geweest.
Op de dekzandrug ten noorden van het plangebied zijn tien vindplaatsen aangetroffen, met een datering tussen de prehistorie en middeleeuwen. Het betreft onder andere huisplaatsen uit de prehistorie, Romeinse tijd, vroege middeleeuwen, Karolingische tijd en volle middeleeuwen. Ten oosten van het plangebied is op een dekzandrug een urnenveld aangetroffen. Naar verwachting zal de bewoning naar verwachting voornamelijk op deze hoge en droge dekzandruggen hebben plaatsgevonden. Hierom geldt er voor het plangebied een middelhoge verwachting voor bewoningsresten uit de ijzertijd tot en met middeleeuwen voor het plangebied. Voor de steentijd geldt echter een hoge verwachting, aangezien overgangszones van beekdalen naar hoger gelegen dekzandruggen in die periode aantrekkelijke locaties waren. Daarnaast is binnen het plangebied een asymmetrische spits met een datering tussen het laat mesolithicum en het vroeg neolithicum A aangetroffen.
Er kunnen binnen het plangebied archeologische resten worden aangetroffen uit alle perioden, afhankelijk van de bodemopbouw in het plangebied. De hoogste verwachting geldt echter op het aantreffen van bewoningsresten resten uit de steentijd. Gebaseerd op de onderzoeken uit de directe omgeving van het plangebied geldt er een middelhoge verwachting op sporen en resten uit de ijzertijd tot en met middeleeuwen. Daarnaast kunnen rond De Grote Bottel 7 sporen en resten uit de nieuwe tijd worden verwacht.
Advies
Omdat er een hoge en middelhoge kans is op het aantreffen van archeologische resten binnen het plangebied, adviseert Antea Group om binnen het plangebied een inventariserend veldonderzoek d.m.v. boringen, verkennende fase, uit te voeren op de locaties waar graafwerkzaamheden dieper dan 30 centimeter -mv gepland zijn. Door middel van een verkennend booronderzoek kan de intactheid en aanwezigheid van eventuele archeologisch relevante lagen in kaart worden gebracht en kan de archeologische verwachting worden getoetst.
Reactie bevoegd gezag
Op 20 augustus 2024 heeft de adviseur van het bevoegd gezag aangegeven niet in te stemmen met het gegeven advies van Antea Group. Zij adviseren het volgende:
'(...) Daar waar binnen het plangebied dieper dan 30 cm -mv zal worden verstoord of waar dit mogelijk wordt gemaakt op basis van het nieuwe bestemmingsplan, archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een karterend en waarderend archeologisch proefsleuvenonderzoek (conform protocol Proefsleuven KNA 4.2). Doel van dit vervolgonderzoek is het aanvullen en toetsen van de gespecificeerde verwachting die gebaseerd is op het reeds uitgevoerde bureauonderzoek.'
'Dit proefsleuvenonderzoek dient te worden uitgevoerd voor vaststelling van het omgevingsplan zodat, conform artikel 5.130 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), de onderzoeksresultaten verwerkt kunnen worden in het plan, bijvoorbeeld door bestemmingen te kiezen die goed samengaan met de archeologische waarden. Daarbij ligt het voor de hand om conform de doelstelling van het Verdrag van Malta te streven naar het behoud van archeologische waarden in situ. Is behoud in situ niet mogelijk, dan dienen er voorwaarden te worden gesteld voor een zo zorgvuldig mogelijke omgang met de archeologische waarden.'
'Het proefsleuvenonderzoek dient plaats te vinden aan de hand van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE) en uitgevoerd te worden door een archeologisch bedrijf gecertificeerd voor het uitvoeren van archeologische opgravingen. In dit Programma van Eisen (PvE) staan het onderzoeksgebied, het doel, de vraagstelling en de uitvoeringswijze van het archeologisch veldonderzoek en specialistisch onderzoek verwoord, alsook de randvoorwaarden van het onderzoek. Op basis van de uitkomsten van dit inventariserende vooronderzoek(en) beslist de gemeente of de archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien hierbij archeologische waarden worden aangetroffen, dienen deze veilig gesteld te worden door mogelijke planaanpassing en als dat niet mogelijk is, door het opgraven van de aanwezige archeologische resten. Het besluit hierover ligt bij de gemeente.'
Antea Group onderschrijft het standpunt van de gemeente. Een proefsleuvenonderzoek is een gedegen middel om het verwachtingsmodel te toetsen en bijkomend eventueel aanwezige vindplaatsen te waarderen. In overleg met de adviseur van de gemeente is afgestemd dat het centrale deel waar sprake is van een fossiele waterloop mogelijk een andere onderzoeksmethodiek meer geschikt is. De hogere delen van het plangebied (glooiingen van de beekdalzijde, zoals weergegeven in onderstaande figuur (afbeelding 6 uit de rapportage) dienen middels een proefsleuvenonderzoek nader onderzocht te worden.
Echter is de kans op het aantreffen van een vindplaats op de beekdalbodem dusdanig beperkt dat ter plaatse wordt geadviseerd om te werken met zogenaamde landschapssleuven om meer grip op het plangebied te krijgen. Middels deze landschapssleuven kan, indien noodzakelijk, op basis van voortschrijdend inzicht, aanvullende proefsleuven worden aangelegd in het proefsleuven deel of mogelijk proefsleuven afvallen. Deze strategie dient te worden vastgelegd in een Programma van Eisen dat nog ter toetsing aan de bevoegde overheid dient te worden aangeboden voor er begonnen kan worden met de uitvoering van het proefsleuvenonderzoek.
Cultuurhistorie
Binnen het plangebied zijn geen beschermde cultuurhistorische waarden en of landschappen te vinden. Om deze reden worden er op het gebied van het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen verwacht.
Conclusie
Uit het archeologisch bureauonderzoek is gebleken dat er een hoge en middelhoge kans is op het aantreffen van archeologische resten binnen het plangebied. Er wordt een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd in een deel van het plangebied. In overleg met de adviseur van de gemeente is afgestemd dat het centrale deel waar sprake is van een fossiele waterloop mogelijk een andere onderzoeksmethodiek meer geschikt is. De hogere delen van het plangebied (glooiingen van de beekdalzijde, zoals weergegeven in bovenstaande figuur (afbeelding 6 uit de rapportage) dienen middels een proefsleuvenonderzoek nader onderzocht te worden.
Echter is de kans op het aantreffen van een vindplaats op de beekdalbodem dusdanig beperkt dat ter plaatse wordt geadviseerd om te werken met zogenaamde landschapssleuven om meer grip op het plangebied te krijgen. Middels deze landschapssleuven kan, indien noodzakelijk, op basis van voortschrijdend inzicht, aanvullende proefsleuven worden aangelegd in het proefsleuven deel of mogelijk proefsleuven afvallen. Deze strategie dient te worden vastgelegd in een Programma van Eisen (PvE) dat nog ter toetsing aan de bevoegde overheid dient te worden aangeboden voor er begonnen kan worden met de uitvoering van het proefsleuvenonderzoek. Dit onderzoek wordt voor vaststelling van deze wijziging van het omgevingsplan uitgevoerd en de conclusies worden toegevoegd aan deze motivering.
4.13 Waterbelang
4.13.1 Kader
Het wettelijk kader is gericht op het verkrijgen van inzicht in de gevolgen voor de waterhuishouding die samenhangen met de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt. Het wettelijk kader is afhankelijk van zowel gemeentelijk-, provinciaal- en Rijksbeleid als het beleid van het waterschap.
Voor het inventariseren van de wateraspecten van een project wordt vaak een geohydrologisch onderzoek voor de waterhuishouding uitgevoerd. Vervolgens worden de verschillende waterhuishoudkundige belangen afgewogen. In de onderzoeken worden niet alleen de wateraspecten opgenomen, maar ook welke maatregelen genomen kunnen worden op het gebied van onder andere klimaatadaptatie.
4.13.2 Toetsing
Door BOOT Ingenieurs is begin 2025 een onderbouwing geohydrologische risico's en waterhuishouding opgesteld. Ten behoeve van de wijziging van het omgevingsplan voor de Grote Bottel zijn reeds diverse onderzoeken uitgevoerd en documenten opgesteld met betrekking tot de waterhuishouding. In deze rapportage van begin 2025 wordt op basis van de reeds opgestelde documenten, nadere onderbouwingen gegeven op het gebied van geohydrologie en waterberging, en een toelichting gegeven op de toekomstige waterhuishoudkundige situatie ter hoogte van de ontwikkeling. Het doel van de rapportage is om aan te tonen dat het plan civieltechnisch uitvoerbaar is. De volledige rapportage (kenmerk: P24-0624-029 d.d 04-04-2025) is als bijlage bijgevoegd bij deze motivering. De conclusies van de rapportage worden hieronder beschreven.
De documenten die ten grondslag liggen aan deze rapportage zijn:
- 1. Watertoets, AMA230354.002.004/ASA, d.d. 28-2-2024, Aelmans;
- 2. Waterdoorlatendheid, ondiepe ondergrond Binderen ong. te Deurne, AMV240116.003/RKR, d.d. 20-2-2024, Aelmans; Verkennend bodemonderzoek, Binderen te Deurne, AMA230354.007/WGE, d.d. 6-12-2024, Aelmans;
- 3. Schetsontwerp riolering, P21-0570, d.d. 22-3-2024, BOOT;
- 4. Effect ontwikkeling Grote Bottel op het bestaande rioolstelsel van Deurne, BJ8445-RHD-XX-DE-ME-HE-0001, 12-7-2024, RHDHV;
- 5. BJ8445-RHD-XX-DE-ME-HE-0001 Effect ontwikkeling Grote Bottel op het bestaande rioolstelsel van Deurne
- 6. Stedenbouwkundig schetsontwerp, IND-487026-01M, d.d. 26-9-2024, CB5;
- 7. Peilbuisgegevens gemeente Deurne (3-5-2022 t/m 20-2-2024)
- 8. 497072 Inmeting De Grote Bottel Deurne D1, d.d. week 41, 42 - 2024, Anteagroup
Geohydrologie
Ter hoogte van de ontwikkeling de Grote Bottel heeft het maaiveld een hoogte van circa NAP +23,0 m tot NAP +24,4 m. Ten westen van het plangebied loopt het maaiveld verder af. Ter hoogte van de ontwikkeling bestaat de bodem tot circa 5 m-mv uit fijn zand met een zwakke siltige bijmenging. De doorlatendheid is over het algemeen goed. Rondom het plangebied zijn diverse peilbuizen aanwezig waarin recente grondwatermonitoring heeft plaatsgevonden. Op basis van de gegevens wordt de GHG binnen het plangebied ingeschat op NAP +23,4 m. Na de volgende monitoringsronde van de gemeente dienen de grondwaterstanden geanalyseerd en eventueel herzien te worden.
Oppervlaktewatersysteem
Met de voorgenomen ontwikkeling worden binnen het plangebied de gemeentelijke greppels gedempt. Enkele watergangen staan met elkaar of met de watergangen van waterschap Aa en Maas in verbinding. Deze greppels worden niet als permanent oppervlaktewater beschouwd en de waterberging die hierin aanwezig is hoeft daarom niet gecompenseerd te worden. Deze greppels liggen grotendeels langs bestaande verharding en blijven gedeeltelijk behouden. In de nadere uitwerking wordt voor alle verharding voldoende waterberging en afwatering gerealiseerd. De ontwaterende functie die deze greppels hebben wordt gecompenseerd door het treffen van overige maatregelen.
Aan de noordzijde van het gebied ligt een watergang welke enkel dienst doet als afvoer van de externe riooloverstort aan de Grote Bottel. Om te voorkomen dat vervuild water door het plangebied stroomt in de toekomstige situatie wordt de overstort verplaatst naar de westzijde van de Binderendreef. De verbinding wordt gerealiseerd door het aanleggen van een gesloten bergingsleiding. Omwille van het realiseren van deze leiding wordt de watergang gedempt met goed doorlatend materiaal. Om de drainerende werking van de bestaande watergang te waarborgen wordt drainage toegepast, ingesteld op het bodempeil van de huidige watergang.
Aan de westzijde van het plangebied ligt langs de Binderendreef een bestaande greppel. Met de ontwikkelingen binnen het plangebied wordt de zuid-noord georiënteerd A-watergang binnen het plangebied gedempt. Aan de zuidzijde is hier in de huidige situatie een ø500 mm uitstroom van een hemelwaterstelsel aanwezig. Om de afwatering van het hemelwaterstelsel te waarborgen wordt deze streng verlegd in westelijke richting en wordt de watergang aan de westzijde van het plangebied opgewaardeerd tot het profiel van de huidige A-watergang. Deze nieuwe watergang vervangt de functie van de huidige watergang, zonder dat er extra oppervlak op aangesloten is. Met deze opwaardering voldoet deze watergang aan de afvoereisen die gesteld worden aan een A-watergang. Voor de afvoer van het hemelwater vanuit het hemelwaterstelsel ten zuiden van het plangebied wordt de huidige ø500 mm verlengt. Wanneer een grotere diameter benodigd is voor voldoende afvoer, dan wordt geadviseerd de hemelwaterstreng onder de Binderendreef door te kruisen en een watergang aan de westzijde van de Binderendreef te realiseren. Deze mogelijke maatregel dient afgestemd te worden met het waterschap Aa en Maas en de grondeigenaar. Met de nieuwe afvoernorm dient bepaald te worden of de watergang verbreed dient te worden en of het oppervlaktewatersysteem de hoeveelheid water kan verwerken. Ook dit dient afgestemd te worden met waterschap Aa en Maas.
Gezien de ligging van de hemelwaterstreng op particulier terrein is vergroting van deze volledige streng ongewenst. Op aangeven van de gemeente wordt in de komende jaren de Vlierdenseweg aangepakt. Hierbij is er een mogelijkheid de hemelwaterafvoer in plaats van over particulier perceel en binnen de ontwikkeling van de Grote Bottel te verleggen. Hierbij wordt de hemelwaterafvoer in westelijke richting doorgetrokken onder de Vlierdenseweg, waarbij ter hoogte van de aansluiting Vlierdenseweg/Binderendreef, afgevoerd kan worden naar een nieuw te realiseren watergang aan de westzijde van de Binderendreef.
Gezien de afvoer door de watergang ten opzichte van de huidige situatie niet wijzigt, wordt verwacht dat de afvoercapaciteit van de watergangen voldoende is. De watergangen rondom het plangebied in de toekomstige situatie zijn weergegeven in onderstaande figuur.
Geadviseerd wordt ter hoogte van de te dempen watergangen goed doorlatend (grof) zand toe te passen, zodat de ondergrondse stroming gewaarborgd blijft. Het aanbrengen van een IT-riool ter hoogte van het dempen van de watergangen wordt niet noodzakelijk geacht. Om afwenteling naar buiten het plangebied te voorkomen, dient rondom de plangrenzen een drainage stelsel aangebracht te worden (op openbaar terrein). Door dit te combineren met drainage onder de overige rijbanen, wordt voldoende ontwatering geborgd. Tevens wordt hiermee voorkomen dat een IT-stelsel op particulier terrein dient te worden aangebracht. Ter hoogte van de rijbanen wordt daarom geadviseerd drainage aan te brengen waarmee eventueel een overschot aan grondwater afgevoerd kan worden. Op die wijze blijven de verschillen met de huidige situatie beperkt en worden geen negatieve effecten verwacht. De ondergrond biedt voldoende potentie voor de drainagevoorziening omdat de ondergrond over het algemeen relatief goed doorlatend is en het materiaal waarmee het plangebied wordt opgehoogd goed doorlatend zand betreft. Grondwater kan zodoende goed richting de drainerende voorziening stromen. De hoeveelheden grondwater die afgevoerd worden zijn relatief klein, met het waterschap Aa en Maas dient afgestemd te worden of de watergangen deze hoeveelheid water af kunnen voeren.
Verdeling oppervlakken (verhard en onverhard)
Het plangebied is in de huidige situatie volledig onverhard, uitgezonderd de rijbaan van de Grote Bottel centraal in het plangebied. Dit betekent dat over het volledige nieuwe verharde oppervlak watercompensatie gerealiseerd dient te worden. Op basis van het stedenbouwkundig ontwerp zijn in onderstaande tabel de oppervlakteverdelingen weergeven.
Waterberging
Binnen de ontwikkeling dient op basis van de eisen van gemeente Deurne en waterschap Aa en Maas 60 mm waterberging gerealiseerd te worden over het verhard oppervlak binnen het plangebied. Ook de gedempte watergangen dienen binnen het plangebied gecompenseerd te worden. Ten behoeve van het dempen en realiseren van oppervlaktewater dient 718 m³ berging die in de huidige situatie aanwezig is in het oppervlaktewater nog gecompenseerd te worden binnen het plangebied. Daarnaast dient ten behoeve van de toename van verharding op particulier terrein 1.824 m³ berging gerealiseerd te worden. Op openbaar terrein dient 1.602 m³ berging gevonden te worden. De totale bergingsopgave binnen het plangebied bedraagt 3.970 m³.
De benodigde waterberging wordt op particulier terrein gevonden in waterbergende- en infiltrerende kratten en mogelijk gedeeltelijk groene daken, dit wordt in een later stadium nader uitgewerkt. De berging op openbaar terrein wordt gevonden in wadi's met een diepte van 0,50 m. Hiervoor zijn centraal in het plangebied en in diverse zijstraten wadi's ontworpen (noord-zuid orientatie). Aan de noordzijde van het plangebied wordt in de groenvoorziening een waterbergende voorziening gerealiseerd.
De voorzieningen hebben een bergend vermogen van 2.357 m3. Met een bergingsopgave van 1.602 m3 en een compensatie voor gedempte watergangen van 718 m3 is een bergingsoverschot van 37 m3 beschikbaar.
Het dempen van de noordelijk gelegen watergang maakt dat tevens de retentie/verlaging welke aanwezig is langs de Binderendreef zijn functie verliest. In overeenstemming met gemeente Deurne, als eigenaar van deze grond, wordt de retentie onderdeel van het watersysteem binnen Grote Bottel. De uitwerking van de invulling wordt nader uitgewerkt en komt ten goede van de bergingscapaciteit van de centraal gelegen wadi, hetgeen het bergingsoverschot verder vergroot.
Tevens is in Artikel 9.11 van dit plan een voorwaardelijke verplichting waterberging opgenomen.
(extreme) Hemelwaterafvoer
Hemelwater wordt vanaf de verhardingen oppervlakkig naar een groenvoorziening afgevoerd, wanneer het hieraan grenst. In de groenvoorzieningen is waterberging aanwezig. Wanneer verharding niet grenst aan een groenstrook, dan wordt een hemelwaterstelsel (gesloten leidingen) aangelegd welke afvoert naar de wadi's. De wadi's binnen het plangebied staan met elkaar in verbinding, zodat het hemelwater evenredig wordt verdeeld over het plangebied en de berging volledig wordt benut. Middels een noodoverloop aan de noordwestzijde van de wadi kan gedurende extreme neerslagsituaties overgestort worden naar het oppervlaktewater ten westen van de Binderendreef.
Ten behoeve van extreme situaties is oppervlakkige waterberging binnen het plangebied aanwezig door de verlaagde groenzones. Daarnaast wordt het noordelijk deel van het plangebied rondom de wadi wat lager aangelegd, zodat hier hemelwater op het maaiveld geborgen kan worden en niet afstroomt naar buiten het plangebied. De centrale wadi wordt daarnaast voorzien van een noodoverlaat naar de watergang ten westen van de Binderendreef. Deze overlaat treedt in werking zodra de wadi's maximaal gevuld zijn (ontwerpwaterstand 0,50 m). Door de vloerpeilen 0,20 à 0,30 m boven het niveau van de rijbaan te realiseren, wordt wateroverlast zoveel als mogelijk voorkomen.
Het infiltreren van hemelwater ter hoogte van de wadi's kan lokaal leiden tot hogere grondwaterstanden. Dit blijft door de aanleg van drainage beperkt tot binnen het plangebied. Daarnaast infiltreert in de huidige situatie een grotendeels zelfde hoeveelheid water in de bodem.
Maaiveldhoogten en grondwateroverlast
Op basis van de ontwateringseisen wordt de toekomstige rijbaanhoogte NAP +24,3 m ter hoogte van de rijbanen. Ter hoogte van de rijbanen rondom de waterbergende groenvoorziening aan de noordzijde wordt het niveau NAP +24,2 m. Om deze maaiveldhoogte te realiseren, dienen grote delen van het plangebied opgehoogd te worden.
Om wateroverlast van afstromend hemelwater richting Grote Bottel 7 en grondwateroverlast aldaar te voorkomen dient het maaiveld afgewerkt te worden op een manier zodat oppervlakkige afstroming naar het lager gelegen perceel niet mogelijk is. Hiertoe wordt een kerende constructie voorzien (materialisatie en vormgeving n.t.b.) welke aan de zijde van het plangebied en parallel aan de noordzijde wordt gedraineerd. Deze drainage voert af naar de drain die is voorzien op de locatie van de huidige watergang welke dienst doet als afvoer van de riooloverstort.
Vernatting van de omgeving vanuit het plangebied wordt voorkomen door onder de rijbanen binnen het plangebied drainage aan te leggen. Hiermee worden de grondwaterpieken afgevlakt zodat overlast binnen, en negatieve effecten buiten het plangebied voorkomen worden.
Afvalwater
In de huidige situatie is in het noorden van het plangebied een riooloverstort van het gemengde stelsel uit de kern Deurne aanwezig welke in de huidige situatie afvoert op de A-watergang aan de noordzijde van het plangebied. Met de ontwikkelingen binnen het plangebied wordt de riooloverstort in westelijke richting naar buiten het plangebied verplaatst, hiermee wordt de overstortleiding verlengd en daarmee neemt tevens de vuilemissie vanuit het gemengde stelsel af. De A-watergang waarop in de huidige situatie wordt afgevoerd wordt gedempt en drainage neemt de ontwaterende functie over. Door Royal HaskoningDHV is in juli 2024 een notitie opgesteld met daarin een toelichting op het effect van de ontwikkeling en verplaatsen van de bestaande riooloverstort op het bestaande rioolstelsel van Deurne.
Uit de notitie blijken diverse knelpunten naar voren te komen in de gemengde leiding in de Grote Bottel. De ophoging van het maaiveld die wordt gedaan is onvoldoende om wateroverlast vanuit het gemengd stelsel te voorkomen. Door Royal HaskoningDHV zijn daarom nieuwe doorrekeningen van het rioolstelsel uitgevoerd met maatregelen voor de korte- en lange termijn.
Korte termijn
De maatregelen die op korte termijn, gedurende de ontwikkeling van de eerste fase van de Grote Bottel, getroffen dienen te worden, zijn:
- De huidige knijpconstructie tussen de Vlierdenseweg en de Grote Bottel dient verwijderd te worden en vervangen te worden door een tijdelijke pomp. Het stelsel in de Vlierdenseweg kan niet onder vrijverval afwateren in noordelijke richting. Met deze pomp wordt gezorgd dat het stelsel hier wel geledigd kan worden;
- Binnen de ontwikkeling Grote Bottel dient een vuilwater vrijverval stelsel ontworpen te worden richting een gemaal in de noordwesthoek van de ontwikkeling. Hierbij mag het vuilwaterstelsel niet gekoppeld worden met het bestaande gemengde stelsel;
- Het gemaal ter hoogte van de Grote Bottel dient middels een persleiding af te voeren op het bestaande gemengde stelsel;
- Het verwijderen van het gemengde stelsel in de Grote Bottel van de Vlierdenseweg tot in ieder geval de A-watergang. Ten noorden van deze watergang dient nagegaan te worden of hier nog aansluitingen op zitten en op welke wijze deze lozers kunnen gaan afvoeren;
- Grote Bottel 7 en 9 dienen het vuilwater middels een eigen gemaal af te voeren naar de gemengde riolering, omdat de druklijnen in het gemengde stelsel te hoog zijn;
- Het doortrekken van het uitstroompunt van de BBB (met een ø1.500 mm) tot de watergang aan de westzijde van de Binderendreef. De locatie van de overstortdrempel dient nader bepaald te worden en zal aan de oost- of westzijde van de Binderendreef gerealiseerd worden.
Lange termijn
Op de lange termijn wordt mogelijk ook ten westen van de Binderendreef een woonwijk ontwikkeld en worden in de kern Deune rioolvervangingen en wegreconstructies uitgevoerd en worden afkoppelingen gedaan. Hierbij wordt de riolering in de Vlierdenseweg vanaf de Grote Bottel in noordelijke richting aangepast.
Waterkwaliteit
In de toekomstige situatie mag de waterkwaliteit niet verslechteren. Derhalve dient gewerkt te worden met niet-uitlogende materialen. Indien de ontwikkeling gebruik maakt van aquathermie-, WKO-, of andere water(hergebruik)systemen dient aangetoond te worden wat de kwaliteit van het water is wat (mogelijk) wordt afgewenteld op het oppervlaktewatersysteem. Uitgangspunt is dat water wat vanuit het plangebied wordt afgewenteld op het oppervlaktewater schoon is.
Conclusie
Vanuit het aspect water zijn er daarom geen bezwaren om de voorgenomen ontwikkeling niet toe te kunnen staan. Het aspect waterbelang vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.14 Ecologie
4.14.1 Kader
In het Bkl zijn regels opgenomen voor de gebiedsbescherming van aangewezen Natura 2000-gebieden, regels voor de soortenbescherming van te beschermen planten- en diersoorten en regels ter bescherming van houtopstanden. Voorheen werd dit geregeld in de Wet natuurbescherming.
Het gebieds- en soortenbeschermingsregime vloeit voor een belangrijk deel voort uit twee Europese richtlijnen, te weten de Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en de Habitatrichtlijn (92/43/EEG).
Ontwikkelingen mogen niet zonder meer plaatsvinden indien deze negatieve gevolgen hebben op beschermde natuurwaarden (soorten, gebieden en/of houtopstanden). Er is daarom inzicht gewenst in de aanwezige beschermde natuurwaarden en de mogelijke effecten die op deze beschermde natuurwaarden kunnen optreden door de ontwikkeling.
4.14.2 Toetsing
Vanaf mei 2024 is door Kruidbos ecologisch adviesbureau een Natuuronderzoek Flora & Fauna uitgevoerd. Doel van het onderzoek is om, op basis van een eerste indruk, (i) in te schatten of er op de betreffende locatie op basis van bovenstaand kader beschermde soorten aanwezig zijn dan wel te verwachten zijn en (ii) of die soorten nadelige gevolgen kunnen ondervinden van de beoogde ruimtelijke ingreep. Tevens (iii) of de voorgenomen ingreep invloed kan hebben op gebieden welke volgens overige natuurwetgeving zijn beschermd of deel uitmaken van het Nationaal Natuurnetwerk, tevens Provinciaal Natuurnetwerk Brabant. De conclusies en aanbevelingen uit het onderzoek zijn hieronder beschreven. De rapportage (kenmerk: 2024-06R28 d.d. 03-01-2025) is als Bijlage 15 bij deze motivering opgenomen.
Gebiedsbescherming
De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn beschermt Natura 2000-gebieden. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit wijst de Natura 2000- gebieden aan. Op grond van artikel 2.43 Omgevingswet legt hij ook de instandhoudingsdoelstellingen vast. Dit gebeurt in een aanwijzingsbesluit. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze bij de voorbereiding van een omgevingsplan in kaart te worden gebracht en beoordeeld. Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook inbegrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Een ruimtelijk plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied kan alleen worden vastgesteld indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. \indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- 1. Alternatieve oplossingen zijn niet voorhanden;
- 2. Het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
- 3. De noodzakelijke compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
In afdeling 8.6 Bkl staat het beoordelingskader voor de omgevingsvergunning voor Natura 2000 -gebieden.
Beschermde gebieden
Natura 2000-gebieden
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van beschermde Natura 2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Deurnsche Peel & Maria Peel, ongeveer 5,8 kilometer ten zuidoosten van het plangebied. Deze gebieden bevatten voor stikstof gevoelige habitats en zijn daarmee relevant voor de beoordeling van het aspect stikstofdepositie. De effecten van trillingen, geluid en licht, zijn op deze afstanden uitgesloten.
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied is ook geen onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) / Natuurnetwerk Brabant maar ligt op minder dan 360 meter. De geplande activiteiten in het plangebied hebben mogelijk (in)directe soortspecifieke invloed, maar zijn niet van direct significant belang voor beschermde soorten. Geadviseerd wordt om rekening te houden met de conclusies uit het onderzoek door middel van het opnemen met specifieke maatregelen in een mitigatie-compensatieplan & werkprotocol.
Beschermde houtopstanden
Zowel binnen als op het grensgebied van de planlocatie zijn bomen en struiken aanwezig. Deze houtopstanden dienen geïnventariseerd te worden en er dient aansluitend gespecificeerd te worden welke individuen behouden dan wel gerooid dienen te worden. Afhankelijk van deze inventarisatie dient een plan van aanpak gemaakt teworden betreffende het verrichten van een zogenaamde Boom Effect Analyse (BEA) welke bedoelt is te duiden in welke mate betreffende bomen (en struiken) negatieve effecten van graafwerkzaamheden en aspecten zoals ontwatering kunnen ondervinden en hoe dit te voorkomen of te mitigeren.
Soortenbescherming
Om een indruk te verkrijgen van de (mogelijk) aanwezige beschermde planten- en diersoorten binnen het onderzoeksgebied heeft Kruidbos ecologisch adviesbureau heeft een verkenning opgesteld. Deze verkenning is bijgevoegd als bijlage.
Flora
Het algemene beeld is dat het plangebied een algemeen karakter heeft van landbouwgronden met een mix van kleine percelen en gebruik. Een deel van het plangebied is in gebruik als maisland en het noordelijk deel van het plangebied is opgesplitst in kleinere percelen met verschillend gebruik aan de flanken en sloot c.q. greppelranden. Uit het onderzoek is gebleken dat er geen beschermde flora aanwezig is binnen het plangebied.
Vogels
Op basis van de veldbezoeken kan gesteld worden dat er in de directe omgeving van het onderzoeksgebied verschillende soorten te verwachten zijn, zoals merel, koolmees, pimpelmees en roodborst. Tevens op de akkers: houtduif, kraai, kauw en roek. Er zijn van deze soorten echter géen nesten in de aanwezige bomen of struiken of schuren binnen het plangebied aangetroffen. Alhoewel in een van de op de paardenweide aanwezige schuurtjes mestsporen zijn aangetroffen van steenuil zijn er in de schuurtjes geen nesten aanwezig.
Tevens zijn er geen beschermde vogelsoorten die gebruik maken van het plangebied.
Huismus
De huismus is in de omringede omgeving van het plangebied aanwezig, in het bijzonder rondom de Grote Bottel ten noorden van het plangebied. De huismus ontbreekt juist op locaties waar deze wel te verwachten is zoals in de directe omgeving van de paardenweide en in de nabijheid van een actieve duiventil. Naar verwachting worden de aanwezige huismussen niet geschaad door de voorgenomen ontwikkeling daar de omringende gebouwen en tuinen ongerept blijven.
Gierzwaluw
De Gierzwaluw is niet binnen de directe omgeving van het plangebied aanwezig.
Vleermuizen
Vleermuizen maken zeer beperkt gebruik van het plangebied om te foerageren. Het gaat hierbij om de gewone dwergvleermuis en laatvlieger. De bomenlaan aan de Vlierdenseweg wordt, in het bijzonder door de gewone dwergvleermuis, gebruikt als vliegroute.
Zoogdieren
Er zijn geen sporen binnen het plangebied aangetroffen die duiden op een gebruik als verblijfplaats door marters (bunzing of steenmarter). Wel zijn er diverse muizen en spitsmuizen alsmede konijnen en enkele hazen aangetroffen welke gebruik maken van het plangebied. In het kader van zorgplicht dient hier met de uit te voeren werkzaamheden rekening mee te worden gehouden.
Amfibieën, vissen, libellen, dagvlinders, grondgebonden zoogdieren en overige ongewervelden
Er zijn geen reptielen, amfibieën of vissen aanwezig binnen het plangebied. De Teunisbloempijlstaart komt niet voor in het plangebied of in de direct aangrenzende terreindelen. In de nabijheid van het plangebied zijn relatief zeldzame nachtvlindersoorten aangetroffen. Echter zijn deze niet aangetroffen binnen het plangebied.
Specifieke Zorgplicht
De algemene zorgplicht uit de Wet natuurbescherming is onder de Omgevingswet opgenomen als een specifieke zorgplicht voor een flora- en fauna-activiteit (artikel 11.27, Bal). De zorgplicht houdt in dat planten en dieren niet onnodig beschadigd, gedood of verstoord mogen worden. Het kan niet uitgesloten worden dat niet-beschermde of vrijgestelde plant- en diersoorten aanwezig zijn of gebruik maken van het werkgebied, dus dient er zorgvuldig gehandeld te worden. De initiatiefnemer/uitvoerder is verantwoordelijk voor een adequate naleving van de specifieke zorgplicht tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.
Conclusie
Ten behoeve van mogelijke (in)directe effecten van de voorgenomen activiteiten op specfieke (niet beschermde) soorten wordt een werkprotocol opgesteld. Tevens worden aanwezige houtopstanden geïnventariseerd te worden en er wordt aansluitend gespecificeerd welke individuen behouden dan wel gerooid dienen te worden.Afhankelijk van deze inventarisatie wordt een plan van aanpak gemaakt te worden betreffende het verrichten van een zogenaamde Boom Effect Analyse (BEA). Verder vormt het aspect ecologie geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.15 Stikstof
4.15.1 Kader
Vaak wordt geadviseerd om bij een wijziging van het omgevingsplan voor het bieden van ontwikkelmogelijkheden voor woningbouw waar mogelijk ofwel in de planregels te waarborgen dat geen toename van stikstofdepositie plaatsvindt ofwel bij het opstellen van een passende beoordeling uit te gaan van de maximale mogelijkheden die het plan biedt om zeker te stellen dat zich geen aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000- gebied kan plaatsvinden. Net als onder het huidige recht is een QuickScan gebiedsbescherming de eerste stap. Als niet uit te sluiten is dat een ontwikkeling voor een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige gebieden kan veroorzaken, is een passende beoordeling nodig. De passende beoordeling blijft net als onder het huidige recht gekoppeld aan een m.e.r.-procedure.
Bij een stikstoftoename als gevolg van een ontwikkeling blijft het mogelijk om een omgevingsvergunning voor natuur één op één in te passen in het omgevingsplan. In dat geval moet dus eerst een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit zijn verleend voordat het omgevingsplan voor de gevraagde ontwikkeling is vast te stellen. Als de ontwikkeling aan te merken is als een project in de zin van de Habitatrichtlijn, geldt op grond van artikel 5.1, eerste lid, de Omgevingswet de verplichting om een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit aan te vragen.
4.15.2 Toetsing
De stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied kan berekend worden met behulp van het verplicht te gebruiken rekenprogramma AERIUS Calculator. Van elke te berekenen situatie wordt een model gemaakt met invoergegevens waarmee vervolgens de berekening wordt uitgevoerd. Op basis van de invoer bepaalt het rekenprogramma AERIUS Calculator zelf de correcte berekening van de bijdrage ten opzichte van de referentiesituatie, indien aanwezig. Tevens bepaalt zij zelf de rekenpunten binnen de Nederlandse Natura 2000-gebieden. De bijdrage aan de stikstofdepositie in de omliggende Natura 2000-gebieden wordt berekend ter plaatse van voor stikstofgevoelige habitats. Begin 2025 is een stikstof berekening uitgevoerd in het kader van de voorgenomen ontwikkeling. Het volledige stikstof rapport (kenmerk: 20250325-489459-mem-grote bottel-dep-rev03 d.d. 25-03-2025) is te vinden in Bijlage 16 van deze motivering. De conclusies van dit onderzoek worden hieronder toegelicht.
Met behulp van het rekenprogramma AERIUS Calculator (versie 2024) zijn de effecten m.b.t. stikstofdepositie als gevolg van de voorliggende ontwikkeling in beeld gebracht. Er zijn twee berekeningen uitgevoerd, voor de realisatiefase en voor de gebruiksfase. Voor de aanlegfase is gerekend met rekenjaar 2025 daar dit mogelijk het eerste jaar is waarop de effecten plaats zullen vinden. Voor de gebruiksfase is gerekend met rekenjaar 2026. De stikstofdepositie is voor beide berekeningen niet hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Dit betekend dat er geen depositie groter dan 0,00 mol N/ha/jaar optreedt op nabijgelegen Natura 2000-gebieden.
Conclusie
Het aspect stikstof vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.16 Ontplofbare Oorlogsresten
4.16.1 Kader
Ontplofbare oorlogsresten kunnen een gevaar vormen wanneer er trillingen worden veroorzaakt in de grond door bijvoorbeeld heiwerkzaamheden. Deze ontplofbare oorlogsresten kunnen dan alsnog afgaan. De initiatiefnemer zal degene zijn die het onderzoek naar ontplofbare oorlogsresten zal uitvoeren. Dit gelet op de verplichting tot het doen van een risico-inventarisatie en -evaluatie ex artikel 5 Arbeidsomstandighedenwet. De burgemeester kan voor het handhaven van de openbare orde of voor het beperken van eventueel gevaar bevelen of algemeen verbindende voorschriften opstellen voor de locatie(s) waar een niet gesprongen explosief is aangetroffen (artikel 172, 175 en 176 Gemeentewet). Daarbij valt onder andere het vervaardigen, verhandelen, vervoeren, voorhanden hebben en dragen van niet gesprongen explosieven onder de Wet Wapens en Munitie. Deze opsporing dient te worden gedaan door een bedrijf die gecertificeerd is op grond van de Beoordelingsrichtlijn voor het Procescertificaat “Opsporen Conventionele Explosieven (OCE)” zoals bedoeld in artikel 4.10 Arbobesluit. Sommige gemeenten hebben een explosievenkaart waarop verdachte gebieden kunnen worden weergegeven. Indicatoren voor verdachte gebieden kunnen daarnaast worden afgeleid uit historische gegevens, militaire archieven en eerdere vondsten.
Vanwege de nadruk op openbare orde en veiligheid worden regels over ontplofbare oorlogsresten niet opgenomen in het omgevingsplan. De omgang met ontplofbare oorlogsresten wordt ook niet gereguleerd door de Omgevingswet omdat de wet- en regelgeving op het gebied van arbeidsomstandigheden voorziet in regulering.
4.16.2 Toetsing
Begin 2025 is een onderzoek ontplofbare oorlogsresten conflictperiode uitgevoerd ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling. Het onderzoek conflictperiode heeft tot doel om te beoordelen of er in het onderzoeksgebied indicaties zijn voor de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten. Indien deze indicaties er zijn, dan worden deze geanalyseerd en waar nodig wordt er een verdacht gebied OO afgebakend. Het onderzoek conflictperiode OO bestaat uit zowel het inventariseren als het analyseren en beoordelen van het bronnenmateriaal. De volledige rapportage (kenmerk: 0497072.101 d.d. 10-03-2025) is te vinden in Bijlage 17 van deze motivering. Hieronder worden de conclusies van dit onderzoek uiteengezet.
Het onderzoeksgebied bevindt zich te Deurne en is vastgesteld op basis van de door de opdrachtgever verstrekte gegevens. De begrenzing wordt getoond in het onderstaande figuur. Rondom het vastgestelde onderzoeksgebied wordt conform het certificatieschema Vooronderzoek en Risicoanalyse Ontplofbare Oorlogsresten (CS-VROO) een bufferzone aangehouden van 300 meter. Binnen deze bufferzone zijn oorlogshandelingen verzameld en geanalyseerd. Indien relevant zijn ook oorlogshandelingen van buiten deze bufferzone behandeld.
In het voor het onderzoek geraadpleegde bronnenmateriaal zijn feitelijk geen indicaties voor de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten binnen het onderzoeksgebied aangetroffen.
Bij de voorgenomen werkzaamheden hoeft geen rekening te worden gehouden met het aantreffen van OO. Mocht echter tijdens werkzaamheden spontaan een OO aangetroffen worden, dan dient het protocol ‘Spontaan aantreffen Ontplofbare Oorlogsresten’ aangehouden te worden. Deze is als bijlage bij de bijgevoegde rapportage gevoegd.
Indien OO worden aangetroffen binnen het onderzoeksgebied, is dit nieuwe feitelijke informatie. Als deze situatie zich voordoet, moet in overleg met een ter zake deskundige worden vastgesteld of sprake is van een incident of dat er aanleiding is de werkwijze aan te passen.
Conclusie
Het aspect Ontplofbare Oorlogsresten vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.17 Evenwichtige Toedeling Van Functies Aan Locaties
Overheden dragen zorg voor de fysieke leefomgeving. Zij dienen deze leefomgeving te beschermen. Tegelijkertijd dienen zij het gebruik daarvan mogelijk te maken. Bij het vinden van deze balans speelt het komen tot ‘een evenwichtige toedeling van functies aan locaties’ (ETFAL) een belangrijke rol.
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van 328 woningen in zuidwesten van de plaats Deurne, in de gelijknamige gemeente. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is een wijziging van het Omgevingsplan nodig met bijbehorende regels en motivering. Een dergelijk wijziging van het omgevingsplan kan alleen mogelijk worden gemaakt wanneer is aangetoond dat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
In de voorgaande hoofdstukken 3 en 4 en bijbehorende paragrafen is beschreven hoe de voorgenomen ontwikkeling van de woonwijk ter plaatse van het plangebied past binnen het beleid. Daarnaast is aangetoond met de toetsing aan de omgevingsaspecten dat de ontwikkeling geen negatieve effecten op milieu- en/of omgevingsaspecten heeft. Op basis van voorliggende motivering kan worden geconcludeerd dat met de voorgenomen ontwikkeling sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Hoofdstuk 5 Inspraak En Overleg
5.1 Participatieleidraad Deurne
Gemeente Deurne vindt het belangrijk dat de omgeving in een vroegtijdig stadium wordt betrokken bij plannen die mogelijk een effect hebben op die omgeving. Hiermee kan het plan beter passend in de omgeving worden gemaakt. Om deze reden heeft de gemeente de ‘Participatieleidraad Deurne’ d.d. december 2021 opgesteld. Voor de gemeente geldt dat participatie verplicht is bij het opstellen van een omgevingsplan. Hieronder valt dus ook het wijzigen van het omgevingsplan. In deze leidraad wordt aangegeven wat de gemeente Deurne van jou verwacht als het gaat om participatie en hoe je inwoners en andere betrokkenen kunt betrekken bij jouw plannen. De Participatieleidraad is als Bijlage 18 gevoegd bij deze motivering.
5.2 Participatietraject
Voor de participatie bijeenkomsten voor de voorgenomen ontwikkeling is een notitie opgesteld waarin het participatietraject uiteen is gezet. Deze is opgenomen als Bijlage 19 bij deze motivering. In termen van participatie heeft de initiatiefnemer (samen met de gemeente) verschillende stappen ondernomen. Uit de gesprekken met stakeholders (voorafgaand en na afloop van de bijeenkomsten) en de gestelde vragen komen onderstaande (aandachts)punten en suggesties naar voren.
Bouwoverlast
Er is een aantal vragen gesteld over (bouw)overlast en vooral over het voorkomen daarvan. AM geeft aan dat overlast tijdens de bouw niet te voorkomen is, maar dat dit de volle aandacht heeft bij zowel de ontwikkelaar als bij de toekomstig bouwer van het plan. Daarbij zal bij de faseringsplannen er ook rekening worden gehouden om het bouwverkeer via de nieuwe randweg en de twee aansluitingen op de Binderendreef te laten plaatsvinden en dus niet (of bij hoge uitzondering) via de Vlierdenseweg en/of Industrieweg. Dit mede op verzoek en vanuit de zorg van omwonende.
Integrale ontwikkeling
Uit de gestelde vragen lijken er zorgen te zijn over de samenhang/ integrale afstemming van de verschillende plannen van enerzijds De Groene Heerlijkheid en Grote Bottel, alsook de overige woningbouwplannen in Deurne. Aangegeven is dat de ontwikkeling van deze plannen een langdurig traject is. De ontwikkelingen worden zoveel mogelijk op/ met elkaar afgestemd maar blijven als separate Ruimtelijke Ordeningsprocedure behandeld worden.
Parkeerdruk en verkeersdruk
Tevens hebben we er ook voor gezorgd dat het plan voldoet aan de geldende parkeernorm van de gemeente Deurne, zodat er geen toename van parkeerdruk verwacht wordt bij omliggende straten. Hiermee is in feite De Grote Bottel een op zichzelf staand parkeergebied. De nieuwbouwwijk krijgt meerdere ontsluitingen, wat ook verwerkt en onderzocht is in de verkeersstudie. De verwachte toename conform verkeersstudie laten zien dat deze passen binnen de functie en inrichting van de omliggende bestaand wegen.
Stedenbouwkundige inpassing nieuwe woningen
De nieuwe woningen worden niet direct tegen de bestaande achertuinen aangezet, maar zoveel mogelijk sluiten de achtertuinen van de nieuwe woningen aan op de tuinen van de bestaande woningen, waarbij een straat of groenzone tussen zit. Hierdoor wordt zo optimaal rekening gehouden met ruimtelijkheid.
Aandacht voor uitzicht en inkijk
Vanuit de gesprekken komen aandachtspunten als uitzicht naar voren. Wij hebben hier met de stedenbouwkundige opzet zo goed als mogelijk rekening gehouden, zie ook voorgaand punt. Daarbij zal door de functiewijziging naar wonen er in de toekomst ook geen hoge gebouwen komen (meer dan 3 lagen). Het appartementengebouw is zoveel mogelijk niet georiënteerd naar de bestaande woningen.
Afstemming met Fransen
Door een goede afstemming met Fransen en medewerking van (geluids)onderzoeken bij Fransen heeft geleidt tot een plan waarbij Fransen haar bedrijfsvoering goed kan doorzetten en de nieuwe bewoners daar zo min mogelijk overlast van ervaren en daarmee een goed woon- en leefklimaat ontstaat.
Tijdens de informatiebijeenkomsten en andere contactmomenten hebben omwonenden en andere belanghebbenden de gelegenheid gekregen om antwoord te krijgen op hun vragen. Bij de uitwerking van de plannen heeft AM de aandachtspunten en suggesties zo goed als mogelijk verwerkt. De aandachtspunten rondom onderwerpen als bouwoverlast, parkeren, fasering, bouwhoogte en verkeersontsluiting blijven uiteraard wel een terugkerend element in de verdere uitwerking van de plannen voor de woningen en de openbare ruimte. Daarbij gaat AM ook een compleet hoogteplan maken, waarbij ze een inventarisatie maken van de bestaande erfafscheidingen om een goede aansluiting van de bestaande tuinen en woningen op de nieuwe situatie te maken. Dit zodat oud en nieuw goed op elkaar aansluiten en er een echte integrale gebiedsontwikkeling ontstaat.
AM en partners blijven de geïnteresseerden en omwonenden (ca. 450) via de digitale nieuwsbrief op de hoogte houden van nieuwe ontwikkelingen, en ook blijven zij met betrokkenen (o.a. direct omwonende aan de Vlierdenseweg, Industrieweg en Grote Bottel en Fransen) in gesprek. De Website www.grotebottel.nl blijft als informatiebron bestaan.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Met deze motivering is onderbouwd dat met het voorliggende besluit tot wijziging van het omgevingsplan, in de vorm van een TAM-omgevingsplan, een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wordt bereikt en de toegedachte functies binnen een redelijke termijn kunnen worden gerealiseerd. De kosten die met het voorliggende besluit gemoeid zijn, zijn volledig voor rekening van initiatiefnemer. Het opnemen van kostenverhaalsregels is dan ook niet noodzakelijk. Tevens is een en ander geborgd in een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer.
Hoofdstuk 7 Juridische Planopzet
7.1 Algemeen
Wat is een omgevingsplan?
Voor 1 januari 2024 hadden alle gemeenten diverse bestemmingsplannen waaruit bleek welke functies op welke plek (onder welke voorwaarden) mochten worden uitgeoefend. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Vanaf dat moment heeft elke gemeente één omgevingsplan. Er is altijd sprake van een omgevingsplan van rechtswege. Deze bestaat uit diverse regels uit verschillende vervallen instrumenten, zoals bestemmingsplannen en voormalige rijksregels over activiteiten, ook wel de 'Bruidsschat'. Het omgevingsplan van rechtswege wordt het tijdelijk omgevingsplan genoemd. Elke gemeente moet binnen een bepaalde termijn de bestaande regels vertalen (overnemen, aanpassen, laten vervallen) naar het nieuwe deel van het omgevingsplan.
Een omgevingsplan stelt regels over de fysieke leefomgeving. In het omgevingsplan wordt geregeld welke activiteiten wel of niet zijn toegestaan en welke regels er gelden voor die activiteiten.
Een omgevingsplan kan gewijzigd worden. Vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet dient een wijziging van het omgevingsplan te voldoen aan de eisen van de Omgevingswet en deze dient te worden gedaan via STOP- TPOD. STOP-TPOD is de afkorting van de Standaard voor officiële publicaties (STOP) en Toepassingsprofielen omgevingsdocumenten (TPOD).
Wat is een TAM-IMRO omgevingsplan?
Het is, gelet op de grote veranderingen van de Omgevingswet en de nog niet altijd werkende techniek, mogelijk om gebruik te maken van de tijdelijke maatregel voor het wijzigen van het omgevingsplan. Er is een tijdelijke alternatieve maatregel (TAM) genomen zodat het omgevingsplan van de gemeente wel gewijzigd kan worden met gebruik van de 'oude' bestemmingsplan software 'Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO). TAM-IMRO is door de Minister in 2021 beschikbaar gesteld om urgente gebiedsontwikkeling niet te laten vertragen.
Een TAM-omgevingsplan kan eruitzien als een bestemmingsplan, maar deze kan er ook al uitzien als een omgevingsplan. Bij het TAM-omgevingsplan behoort ook een plankaart. Het TAM-omgevingsplan wordt gepubliceerd op ruimtelijkeplannen.nl en wordt automatisch doorgestuurd naar het Omgevingsloket.
Het TAM-omgevingsplan is juridisch onderdeel van het omgevingsplan, maar ziet eruit als een losstaand plan. Het TAM-omgevingsplan wordt een nieuw hoofdstuk van het omgevingsplan. Het TAM-omgevingsplan wordt in hoofdstuk 22b ingevoegd in het omgevingsplan.
7.2 Toelichting Op De Planregels
7.2.1 Preambule
De preambule regelt de verhouding tussen het TAM-omgevingsplan en het omgevingsplan. Het TAM-omgevingsplan moet gelezen worden als een hoofdstuk 22b van het omgevingsplan. De artikelen van het TAM-omgevingsplan moeten gelezen worden als artikel 22b.1, 22b.2, etcetera.
7.2.2 Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Toepassingsbereik
lid 1
Dit lid bepaalt op welke locatie dit hoofdstuk van toepassing is en koppelt de plankaart aan het TAM-omgevingsplan.
lid 2
Dit lid bepaalt dat de regels uit onder andere oude bestemmingsplannen (en andere planologische besluiten) niet van toepassing zijn op de locatie zoals bedoeld in lid 1. Het TAM-omgevingsplan kan er (technisch) niet voor zorgen dat de onderliggende regels uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan worden verwijderd. Daarom dienen deze in een juridische regel niet van toepassing te worden verklaard.
lid 3
Dit lid bepaalt dat een groot deel van de regels uit de bruidsschat niet van toepassing zijn als deze regels in strijd zijn met de regels uit dit hoofdstuk. Is er geen sprake van strijd, dan gelden de regels wel.
lid 4
Omdat het mogelijk niet altijd duidelijk blijkt uit de opgestelde regels in dit hoofdstuk of er strijd is met enige regel uit de bruidsschat, is een aanvullende regel opgenomen. Dit lid geeft aan dat de artikelen uit de bruidsschat over het vergunningvrij bouwen, en dan specifiek artikel 22.27 a. en f. en 22.36 a. en b. niet van toepassing zijn (bijbehorende bouwwerken en erfafscheidingen). Door deze regels niet van toepassing te verklaren, betekent dit dat er geen sprake meer is van een vergunningvrije activiteit ook al is een aanvraag voor een bouwactiviteit in overeenstemming met de beoordelingsregels uit dit hoofdstuk én in overeenstemming met de regels in artikel 22.27. Het vergunningvrije bouwen, zonder dat gekeken hoeft te worden naar de beoordelingsregels uit dit hoofdstuk is niet van toepassing op het bouwen van bijbehorende bouwwerken en erfafscheidingen.
Artikel 2 Begripsbepalingen
Dit artikel bevat de voor dit hoofdstuk noodzakelijke begrippen. Dit zorgt voor duidelijkheid en daarmee rechtszekerheid.
Artikel 3 Meet- en rekenbepalingen
Dit artikel legt uit hoe bij de toepassing van een regel gemeten moet worden.
Artikel 4 Aanvraagvereisten
Door dit artikel worden de aanvraagvereisten uit de bruidsschat ook van toepassing verklaard op een omgevingsvergunning op grond van dit hoofdstuk. Bij het opnemen van een vergunningplicht in het omgevingsplan worden tevens beoordelingsregels en aanvraagvereisten opgenomen. In dit artikel is tevens aangegeven dat er in dit hoofdstuk ook aanvraagvereisten zijn opgenomen. Deze aanvraagvereisten zijn dan aanvullend op de aanvraagvereisten zoals genoemd in lid 1.
7.2.3 Hoofdstuk 2 Regels over functies en activiteiten
Artikel 6 Groen
De functie 'Groen' is opgenomen voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting, paden, speelvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, straatmeubilair en voet- en fietspaden. Deze functie is toegekend voor openbaar toegankelijke ruimte binnen het plangebied. Er geldt een verbod om erf- of terreinafscheidingen te bouwen. Er geldt een vergunningplicht voor het bouwen van van gebouwen voor nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen en verkeersvoorzieningen en voor bouwwerken geen gebouwen zijnde, niet zijnde erfafscheidingen. In het kader van flexibiliteit kan het college van burgemeester en wethouders afwijken van de beoordelingsregels middels een maatwerk- of vergunningvoorschrift.
Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' is het toegestaan om eventueel een parkeerterrein of parkeerplaatsen aan te leggen. Hiervoor is gekozen om het groene karakter van het gebied waarbinnen wel parkeerplaatsen zijn beoogd te waarborgen.
Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' is een ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer toegestaan om de woonvelden te verbinden en te ontsluiten naar de hoofd(ontsluitings)wegen. Hiervoor is gekozen om het groene karakter van het gebied, waarbinnen deze 'doorsteek' is beoogd wel te waarborgen.
Artikel 7 Verkeer - Verblijfsgebied
De functie 'Verkeer - Verblijfsgebied' is toegekend aan gronden hoofdzakelijk bedoeld voor wegen en straten in de openbaar toegankelijke ruimte, ten behoeve van de ontsluiting van de andere functies binnen het plangebied. Er geldt een verbod om erf- of terreinafscheidingen te bouwen. Er geldt een vergunningplicht voor het bouwen van gebouwen voor nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen en verkeersvoorzieningen en voor bouwwerken geen gebouwen zijnde, niet zijnde erfafscheidingen. In het kader van flexibiliteit kan het college van burgemeester en wethouders afwijken van de beoordelingsregels middels een maatwerk- of vergunningvoorschrift. Tevens is er een specifieke functieregel opgenomen in aanvulling op of verduidelijking van lid 7.1, waarbij enkele specifieke vormen van gebruik worden benoemd als vormen van verboden gebruik.
Artikel 8 Water
De functie 'Water' is toegekend aan bestaande waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Deze waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen zijn ook van belang voor de waterhuishouding binnen dit nieuwe woongebied en dienen dan ook als zodanig deze functie te krijgen. Er geldt een verbod om gebouwen te bouwen en een vergunningplicht voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. In het kader van flexibiliteit kan het college van burgemeester en wethouders afwijken van de beoordelingsregels middels een maatwerk- of vergunningvoorschrift. Tevens is er een specifieke functieregel opgenomen in aanvulling op of verduidelijking van lid 8.1, waarbij enkele specifieke vormen van gebruik worden benoemd als vormen van verboden gebruik.
Artikel 9 Woongebied
Deze functie is opgenomen voor de bouw van grondgebonden woningen en gestapelde woningen en voor het bijbehorende openbare gebied. Dit artikel is als volgt opgebouwd:
- toepassingsbereik
- functieomschrijving
- bouwverbod
- beoordelingsregels voor het bouwen
- aanvullende beoordelingsregels voor het bouwen
- afwijkende beoordelingsregels voor het bouwen
- aanvullende aanvraagvereisten
- maatwerkvoorschriften en vergunningvoorschriften
- specifieke functieregels
- Voorwaardelijke verplichting kwaliteitsverbetering van het landschap
- Voorwaardelijke verplichting waterberging
- diverse vergunningplichten voor ondergeschikte functies aan wonen.
Regels voor het bouwen
Het vergunningvrij bouwen zoals geregeld in artikel 22.27 (in overeenstemming met de beoordelingsregels in dit hoofdstuk) is nog steeds van toepassing, met uitzondering voor erfafscheidingen en bijbehorende bouwwerken. Artikel 22.36 (vergunningvrije mogelijkheden ongeacht de gestelde beoordelingsregels in dit hoofdstuk) is ook niet van toepassing op het bouwen van bijbehorende bouwwerken en erfafscheidingen. Dit is bepaald in het algemene toepassingebereik in artikel 1.
Het is niet gewenst dat er voor (het verlengde van de voorgevel) erfafscheidingen worden gebouwd, anders dan al reeds op basis van artikel 22.29 van het Bbl is toegestaan. Er is dan ook een specifiek verbod opgenomen.
Vervolgens zijn er algemene beoordelingsregels gesteld aan het bouwen van bouwwerken. Elk bouwwerk dient aan deze algemene beoordelingsregels te voldoen. Dan zijn er per type bouwwerk beoordelingsregels opgenomen. Er gelden beoordelingsregels voor hoofdgebouwen in de vorm van grondgebonden woningen en aparte beoordelingsregels voor gestapelde woningen. Tevens zijn er beoordelingsregels opgenomen voor bijbehorende bouwerken in de vorm van gebouwen en overkappingen en apart voor bouwwerken geen gebouwen zijnde.
Om een goed woon- en leefklimaat te garanderen, zijn voor het bouwen van geluidgevoelige gebouwen aanvullende beoordelingsregels opgesteld. Deze regels zijn op basis van het geluidbeleid van de gemeente opgesteld.
In het kader van de flexibiliteit zijn er ook afwijkende beoordelingsregels opgenomen. Deze afwijkende beoordelingsregels bevatten meer open normen.
Een aanvraag omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit bouwen moet tevens de gegevens en bescheiden bevatten zoals genoemd in artikel 9.7.
Het college van burgemeester en wethouders kan een maatwerkvoorschrift stellen of een vergunningvoorschrift verbinden aan een omgevingsvergunning ter waarborging van een goede woonsituatie of een goede milieusituatie danwel voorschriften opnemen ten aanzien van de plaats en afmetingen van bouwwerken voor een beter straatbeeld, vanwege verkeersveiligheid, sociale veiligheid of gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Regels voor functies
Het is onder voorwaarden vergunningvrij toegestaan om een beroep aan huis te verrichten. Daarnaast mag in een woning ook maximaal vier arbeidsmigranten worden gehuisvest.
Er is een specifieke functieregel opgenomen in aanvulling op of verduidelijking van artikel 5, waarbij enkele specifieke vormen van gebruik worden benoemd als vormen van verboden gebruik.
Voorwaardelijke verplichting kwaliteitsverbetering van het landschap
Daarnaast is een regeling opgenomen voor het verplicht storten van 1% van de uitgifteprijs in een fonds voor de fysieke verbetering van de kwaliteit van het landschap. Deze eis tot kwaliteitsverbetering komt voor uit artikel 5.11 van de Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant. Als niet aan deze regeling voldaan wordt, mogen de woningen in de Grote Bottel niet als woning gebruikt worden. De regeling borgt dat de storting in het groenfonds tijdig plaatsvindt en de juiste omvang heeft. Het moment waarop de storting plaats moet vinden is bepaald op het moment dat de ontwikkeling van de Grote Bottel (nagenoeg) voltooid is. Dat is immers het moment waarop er dusdanig veel gronden zijn uitgegeven dat de afdracht van 1% gedaan kan worden zonder de gemeente of ontwikkelende partijen voor te grote risico's te stellen. De fysieke kwaliteitsverbetering moet ook na realisatie duurzaam in stand worden gehouden.
Voorwaardelijke verplichting waterberging
Er geldt een voorwaardelijke verplichting voor de realisatie van waterberging. Het gebruik van gronden en bouwwerken voor wonen is uitsluitend toegestaan als er een waterberging binnen het plangebied is gerealiseerd en duurzaam in stand wordt gehouden conform het gemeentelijk beleid. Indien hier niet aan is voldaan, is het gebruik van gronden en bouwwerken conform dit hoofdstuk niet toegestaan.
Vergunningplichten voor ondergeschikte functies aan wonen
Er geldt een vergunningplicht voor een beroep aan huis, indien niet voldaan wordt de omvang zoals bepaald in lid 9.1. Er wordt een vergunning verleend voor een omvang van 75 m2 indien er aan bepaalde beoordelingsregels wordt voldaan. Tevens zijn er aanvraagvereisten opgenomen. Daarnaast geldt er een vergunningplicht voor:
- een bedrijf aan huis;
- een internetwinkel aan huis;
- een bed & breakfastvoorziening aan huis en
- kamerverhuur en logies.
Voor deze vormen van ondergeschikt gebruik zijn beoordelingsregels opgenomen in de planregels met aanvraagvereisten.
Daarnaast geldt er een vergunningplicht voor een afhankelijke woonruimte in een bijbehorend bouwwerk bij een woning. Ook geldt er een informatieplicht indien de afhankelijke woonruimte niet meer wordt gebruikt door diegene(n) ten behoeve waarvan de omgevingsvergunning is verleend. Als de noodzaak vanuit het oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is wordt de omgevingsvergunning voor een afhankelijke woonruimte ingetrokken.
Artikel 10 Waarde - Archeologie
De voor 'Waarde – Archeologie ' aangewezen gronden zijn opgenomen ten behoeve van het behoud en de bescherming van de archeologisch waarden van de gronden. Er gelden in het kader van archeologie aanvullende beoordelingsregels voor het bouwen van bouwwerken met daarbij behorende aanvullende aanvraagvereisten (archeologisch onderzoek). Aan de omgevingsvergunning kan het college van burgemeester en wethouders vergunningvoorschriften opnemen ten behoeve van de bescherming van de archeologische waarden. Er geldt tevens een vergunningplicht voor het slopen van bouwwerken. Ook hiervoor zijn met het oog op de archeologische monumentenzorg beoordelingsregels opgenomen met aanvraagvereisten. Tevens zijn er bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden vergunningplichtig.
7.2.4 Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
In dit artikel wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning waarin uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk.
Artikel 12 Algemene bouwregels
Binnen de verschillende functies zijn specifieke bouwregels opgenomen. In dit artikel zijn bouwregels opgenomen die van toepassing zijn binnen élke functie.
- ondergeschikte bouwdelen worden buiten beschouwing gelaten, indien de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.
- bestaande maten die op basis van een rechtsgeldige vergunning aanwezig zijn, gelden als maximaal toelaatbaar. Als er sprake is van herbouw, dan mogen die bestaande maten aangehouden worden, mits de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
- ondergronds bouwen is toegestaan, onder gebouwen en de gronden aansluitend aan gebouwen. De verticale diepte mag niet meer bedragen dan 4 meter.
Daarnaast is in dit artikel, in aanvulling op de beoordelingsregels voor bouwen een parkeerregeling opgenomen. Er dienen voldoende parkeerplaatsen te worden gerealiseerd binnen het plangebied bij de oprichting, uitbreiding of wijziging van een gebouw.
Artikel 13 Algemene functieregels
In aanvulling op de beoordelingsregels voor het toestaan van bepaalde functies zijn er ook regels gesteld ten behoeve van voldoende parkeerplaatsen binnen het plangebied bij het toestaan van nieuwe (ondergeschikte) functies.
Artikel 14 Omgevingsplanactiviteiten
In dit artikel staan enkele flexibiliteitsmogelijkheden met bijbehorende beoordelingsregels.
7.2.5 Hoofdstuk 4 Overgangsrecht
Artikel 15 en Artikel 16 Overgangsrecht bouwwerken en gebruik
Deze artikelen bevatten standaard overgangsrecht voor bouwen en gebruik.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Kwaliteitskaders Architectuur Grote Bottel
Bijlage 2 Kwaliteitskaders architectuur Grote Bottel
Bijlage 3 Stedenbouwkundig Plan
Bijlage 3 Stedenbouwkundig plan
Bijlage 1 Stedenbouwkundig Plan
Bijlage 1 Stedenbouwkundig plan
Bijlage 2 Mer-beoordeling
Bijlage 3 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
Bijlage 3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Bijlage 4 Milieuzonering
Bijlage 5 Nader Akoestisch Onderzoek Milieuzonering
Bijlage 5 Nader akoestisch onderzoek milieuzonering
Bijlage 6 Onderzoek Geluidhinder
Bijlage 6 Onderzoek geluidhinder
Bijlage 7 Memo Toelichting Bodemonderzoeken
Bijlage 7 Memo toelichting bodemonderzoeken
Bijlage 8 Onderzoek Luchtkwaliteit
Bijlage 8 Onderzoek luchtkwaliteit
Bijlage 9 Haalbaarheidsonderzoek Ev
Bijlage 9 Haalbaarheidsonderzoek EV
Bijlage 10 Onderzoek Omgevingsveiligheid
Bijlage 10 Onderzoek Omgevingsveiligheid
Bijlage 11 Verkeersonderzoek
Bijlage 12 Parkeerbehoefte De Grote Bottel
Bijlage 12 Parkeerbehoefte De Grote Bottel
Bijlage 13 Archeologisch Bureauonderzoek
Bijlage 13 Archeologisch bureauonderzoek
Bijlage 14 Onderbouwing Geohydrologische Risico's En Waterhuishouding
Bijlage 14 Onderbouwing geohydrologische risico's en waterhuishouding
Bijlage 15 Natuurtoets
Bijlage 16 Stikstof Onderzoek
Bijlage 17 Onderzoek Conflictperiode Ontplofbare Oorlogsresten
Bijlage 17 Onderzoek Conflictperiode Ontplofbare Oorlogsresten
Bijlage 18 Participatieleidraad Deurne
Bijlage 18 Participatieleidraad Deurne