Zandeweg
Bestemmingsplan - Gemeente Dongen
Vastgesteld op 30-01-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Zandeweg van de gemeente Dongen.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0766.2019000063-VG01 met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en / of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.6 archeologisch deskundige
een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke en als zodanig geregistreerde deskundige op het gebied van archeologisch onderzoek, in het bezit van een opgravingsbevoegdheid.
1.7 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.8 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.9 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.10 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
1.11 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.12 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds-, oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand kunnen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.13 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.14 Bevi-inrichtingen
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.15 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.16 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.17 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.18 bouwwerk, geen gebouw zijnde
een bouwwerk als bedoeld in lid 1.17, niet zijnde een gebouw.
1.19 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
1.20 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.21 groothandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.22 grootschalige detailhandel
detailhandel in de volgende categorieën:
- a. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
- b. detailhandel in volumineuze goederen, zoals auto's, boten, motoren, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en materialen;
- c. tuincentra;
- d. grootschalige detailhandelsbedrijven in meubels, keukens en badkamers, al dan niet - in ondergeschikte mate - in combinatie met woninginrichting en stoffering;
- e. bouwmarkten.
1.23 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.24 kantoor (ruimte)
voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.25 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
1.26 NEN
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
1.27 Nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals bijvoorbeeld transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.28 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.29 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.30 peil
- a. De kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg minder dan 5 m bedraagt.
- b. Bij ligging in het water: het gemiddelde zomerpeil van het aangrenzende water.
- c. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.31 seksinrichting
het bedrijfsmatig- of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt- gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of een verblijfsmiddel, verrichten van seksuele handelingen.
1.32 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'
de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' die van deze regels onderdeel uitmaakt.
1.33 voorgevel van een gebouw
het meest naar de wegzijde gekeerde deel van een gebouw. Indien meerdere delen van het gebouw naar de weg zijn gekeerd (hoekkavel), worden beide zijden als voorgevel beschouwd.
1.34 Wgh-inrichtingen
bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een antenne - installatie
- a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne - installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne - installatie;
- b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne - installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne - installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne - installatie.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk, geen antenne - installatie zijnde
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.5 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot / de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; indien een bouwwerk met betrekking tot deze constructiedelen over verschillende hoogten beschikt, wordt als volgt gemeten:
- a. indien zich aan de voorgevelzijde een goot / druiplijn, boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de hoogte aan de voorgevelzijde;
- b. indien zich – in geval van een lessenaarsdak – aan de voorgevelzijde van het gebouw geen goot / druiplijn, boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de laagste hoogte.
2.6 inhoud van een bouwwerk
tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en / of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en / of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.8 vloeroppervlakte
de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. Ter plaatse van de aanduiding 'Bedrijventerrein - tot en met categorie 3.2': bedrijven uit categorie 1 tot en met categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
- b. Kantoor.
- c. Magazijnen voor de opslag en afhaal van goederen, reparatiewerkzaamheden, demonstratie- en testruimten en een praktijkschool.
- d. Het laden en lossen van goederen op eigen terrein.
- e. Bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, wegen, terreinen en erven, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
3.3 Afwijken ten aanzien van het bouwen
3.4 Afwijken ten aanzien van het gebruik
3.5 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. Wgh-inrichtingen en Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan.
- b. Opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan.
- c. Activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage.
- d. Het gebruiken of te laten gebruiken van gronden en / of bouwwerken als seksinrichting of voor straatprostitutie is niet toegestaan.
- e. Zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan.
- f. Het gebruik van onbebouwde gronden voor de opslag van goederen met een stapelhoogte van meer dan 4 m is niet toegestaan.
- g. Het gebruiken van een gebouw ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is niet toegestaan.
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. Groenvoorzieningen;
- b. Bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals voetpaden, water en nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd;
- b. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m.
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. Wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, en voet- en fietspaden;
- b. Bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van het openbaar vervoer, verkeersgeleiding, nutsvoorzieningen, informatievoorzieningen, reclame-uitingen, voorwerpen van beeldende kunst of kunstuitingen, gedenktekens en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
Artikel 6 Waarde - Archeologie
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
6.2 bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming 'Waarde - Archeologie' uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m.
- b. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. De aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
- 2. De betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
- c. Het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. Vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
- 2. Een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m².
- 3. Een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4 Wijziging voor verwijdering van de bestemming
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen door de bestemming 'Waarde -Archeologie' geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:
- a. Uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
- b. Het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
- c. Alvorens omtrent wijziging te beslissen winnen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies in van een archeologisch deskundige.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
- a. Tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt.
- b. Andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Het bevoegd gezag kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Parkeernormen
Met betrekking tot het waarborgen van voldoende parkeergelegenheid gelden de volgende bepalingen:
- a. een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt slechts verleend nadat afdoende is verzekerd dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
- b. het gebruik en het (doen) laten gebruiken van de gronden waarop de onder a. bedoelde omgevingsvergunning betrekking heeft, is slechts toegestaan wanneer voldoende parkeergelegenheid in stand wordt gehouden;
- c. onder voldoende parkeergelegenheid als genoemd onder a. en b. wordt verstaan de parkeernormen als opgenomen in de CROW publicatie 381 (Toekomstbestendig parkeren).
11.2 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Zandeweg'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Het bedrijf Hoppenbrouwers Techniek B.V. – momenteel gevestigd aan Steenstraat 7D te Dongen – is opgericht in 1918 en heeft zich gespecialiseerd in onder meer industriële automatisering, water en infra. De huidige bedrijfslocatie (figuur 1.1) biedt onvoldoende perspectief om deze bedrijfsvoering voort te zetten en uit te breiden. Daarom is Hoppenbrouwers nu voornemens om verderop aan de zuidzijde van de Steenstraat (kadastraal perceel DGN01-G-5023) een nieuwe bedrijfslocatie te realiseren waar de snelle ontwikkeling van de techniek de ruimte kan krijgen.
Figuur 1.1 Huidige bedrijfslocatie te Dongen (Bron: Hoppenbrouwers B.V.)
Voor het plangebied geldt de beheersverordening 'Tichelrijt' (onherroepelijk vastgesteld op 13 oktober 2016) en heeft hierin de bestemming 'Agrarisch'. Tevens is de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' van toepassing. De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van een nieuwe bedrijfsbestemming waarmee een nieuw pand en de bijbehorende bedrijfsvoering mogelijk wordt gemaakt. Door middel van een nieuw bestemmingsplan kan de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk worden gemaakt.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied bevindt zich aan de zuidzijde van het bedrijventerrein Tichelrijt I, ten zuiden van de kern Dongen. Dit bedrijventerrein grenst aan het Wilhelminakanaal en is ongeveer 85 hectare groot. In totaal zijn op dit terrein zo'n 70 bedrijven gevestigd, waarvan meer dan de helft een nationale of zelfs internationale afzetmarkt heeft. De gevestigde bedrijven bieden samen werkgelegenheid aan ongeveer 2.000 mensen. Met name de ligging dichtbij de kern Dongen en de goede aansluiting op het regionale en landelijke wegennet dragen daaraan bij.
In overleg met de gemeente is de optie ontstaan tot aankoop van het perceel (DGN01-G-5023) gelegen tussen de Steenstraat-Vierbundersweg, de Textielstraat en het golfterrein. De ligging van het plangebied is weergegeven in de figuren 1.2 en 1.3. Het plangebied 'Zandeweg', is het eerste perceel in een in de toekomst wellicht tot bedrijventerrein te ontwikkelen strook, Tichelrijt Zuid. Voor Hoppenbrouwers B.V. is het bouwperceel interessant vanwege de grootte en de bebouwingsmogelijkheden in relatie tot het gewenste programma. Hierbij speelt de zichtlocatie ook een rol.
Figuur 1.2 Ligging plangebied ten opzichte van de kern Dongen (Bron: Google Maps)
Figuur 1.3 Aanduiding plangebied (Bron: Google Maps)
1.3 Juridische Context
Ter plaatse van het plangebied vigeert de beheersverordening 'Tichelrijt' (vastgesteld door de gemeenteraad op 13 oktober 2016). De plankaart is weergegeven in figuur 1.4. Voor het verordeningsgebied golden diverse bestemmingsplannen variërend in leeftijd. Met de beheersverordening zijn de bestemmingsplannen samengevoegd tot één actuele juridisch-planologische regeling. In het verordeningsgebied zijn naast het feitelijke bestaande toegestane gebruik ook onbenutte juridisch-planologische gebruiks- en bouwmogelijkheden uit de geldende bestemmingsplannen betrokken en opnieuw vastgelegd.
De beheersverordening werkt met zogenaamde 'besluitvlakken' en 'besluitsubvlakken' waarmee is aangegeven welke regels per locatie gelden. Het plangebied ligt binnen het besluitvlak 'Agrarisch'. De in het besluitvlak 'Agrarisch' gelegen gronden (en bestaande bouwwerken) mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik. Bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.
In aanvulling hierop is het toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor:
- de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven;
- de uitoefening van nevenactiviteiten, ondergeschikt aan het agrarische bedrijf;
- de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in een bedrijfswoning, mits de vloeroppervlakte daarvan ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning bedraagt, met een maximum van 40 m²;
- aan de functie ondergeschikte extensieve dagrecreatie met bijbehorende kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
- bij deze functie behorende voorzieningen, zoals:
- groenelementen;
- (natuurvriendelijke) oevers;
- water, waterberging en overige voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding in het plangebied, zoals waterinfiltratie en -transportvoorzieningen en ondergrondse bergbezinkbassins;
- laad- en losvoorzieningen,
- nutsvoorzieningen;
- parkeervoorzieningen.
Tevens is de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' van toepassing.
De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van een nieuwe bedrijfsbestemming waarmee een nieuw pand en de bijbehorende bedrijfsvoering mogelijk wordt gemaakt. Door middel van een nieuw bestemmingsplan kan de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk worden gemaakt.
Figuur 1.4 Beheersverordening 'Tichelrijt' met aanduiding plangebied (Bron: Ruimtelijkeplannen)
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie in en rond het plangebied en geeft inzicht in de beoogde ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de beleidskaders van het Rijk, de provincie Noord-Brabant en de gemeente Dongen. Hoofdstuk 4 omvat de toets aan de sectorale milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 komt de juridische planbeschrijving aan de orde. In hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en de procedure.
Hoofdstuk 2 Planvoornemen
2.1 Huidige Situatie
In de huidige situatie bestaat het plangebied uit een agrarisch perceel aan de zuidzijde van het bedrijventerrein Tichelrijt. Het gebied is volledig onverhard en rondom bevinden zich een aantal watergangen. Aan de zuidzijde vormt de golfbaan een natuurlijk landschappelijke inpassing. De solitaire boom vormt een specifiek landschapselement. In figuur 2.1 en 2.2. is de huidige situatie in beeld gebracht.
Figuur 2.1 Huidige situatie plangebied en omgeving (Bron: Google Maps)
Figuur 2.2 Huidige inrichting in relatie tot de omgeving (Bron: Google Maps, bewerkt)
2.2 Toekomstige Situatie
Stedenbouwkundige context
De beoogde locatie is het eerste perceel in de ontwikkeling van de mogelijke bedrijvenstrook Tichelrijt Zuid. Het is daarom van belang de juiste stedenbouwkundige kaders te stellen voor deze locatie, die de opmaat vormen voor de gehele strook. Tichelrijt Zuid is de afronding van het bedrijventerrein aan de zuidzijde. Bedrijfspercelen in deze strook presenteren zich met bedrijfsbebouwing aan en georiënteerd op de Steenstraat-Vierbundersweg. Daarbij wordt tussen bebouwing en de weg ruim afstand gehouden voor een kwalitatieve inrichting met groen en water. De ontsluiting van de bedrijfspercelen vindt plaats aan de achterzijde waar ook het parkeren en logistiek van de bedrijven is gesitueerd. De bedrijfspercelen zijn daardoor bereikbaar via bedrijfswegen aansluitend op rotondes op de Steenstraat-Vierbundersweg, waardoor de doorstroming op deze provinciale weg gewaarborgd blijft. Aan de zuidzijde vormt de golfbaan voor een groot deel langs de bedrijvenstrook voor een landschappelijke inpassing. Tussen de bebouwing/bouwblokken worden groenstroken aangelegde die zorgen voor differentiatie in het straatbeeld aan de doorgaande route en doorzichten naar de golfbaan of het open landelijk gebied. Nabij/aangrenzend aan het beoogde perceel voor Hoppenbrouwers staat een solitaire karakteristieke boom die in deze landschappelijke inpassing kan worden benut. Benodigde waterberging voor het toevoegen van verharding in de strook Tichelrijt Zuid wordt op perceelsniveau ingericht. Daarbij kan open water worden benut om aan de voorzijde van de bedrijfspercelen voor een kwalitatief hoogwaardige inpassing en uitstraling. Op het perceel voor Hoppenbrouwers vraagt de hoeksituatie bij rotonde om een verbijzondering in bebouwing en inrichting van het perceel.
Figuur 2.3 Stedenbouwkundige randvoorwaarden Tichelrijt Zuid (Bron: Rho adviseurs)
Beoogde programma en gebruik vanuit Hoppenbrouwers Techniek
Het bedrijf Hoppenbrouwers Techniek B.V. is voornemens het perceel als nieuwe bedrijfslocatie in te richten en in gebruik te nemen. Het streven is een bedrijfslocatie te maken waarin een sterke profilering naar voren dient te komen, maar ook efficiënt en gebruiksvriendelijk is. Een belangrijk aspect is de werkomgeving voor de medewerkers. Zij moeten zich thuis voelen, comfortabel hun werk kunnen verrichten en elkaar op een ongedwongen manier kunnen ontmoeten. Niet alleen de werkplek, maar ook het pand en haar omgeving dienen inspirerend te zijn. Bezoekers zullen verrast en geprikkeld worden door de omgeving en het gebouw. Gastvrijheid is een kernbegrip in de organisatie van het bedrijf. Het boogde programma ziet er als volgt uit:
Te realiseren BVO (Bruto Vloer Oppervlak):
- ca. 2500 m2 kantoorruimte (100 personen)
- ca. 250 m2 netwerkplein
- ca. 500 m2 bedrijfshal
- ca. 250 m2 magazijn
- ca. 100 parkeerplaatsen op eigen terrein (ca. 2000 m2)
Stedenbouwkundige inrichting perceel Hoppenbrouwers Techniek
Het gebouw is evenwijdig aan de Steenstraat/Vierbundersweg gepositioneerd, aan de noordzijde van het perceel, waarbij voldoende ruimte is gelaten tot de weg voor een kwalitatieve inrichting met water en groen. De bouwhoogte is gedifferentieerd en opgebouwd uit één, twee, en deels drie bouwlagen. Aan de westzijde richting de rotonde wordt een verbijzondering gecreëerd in het gebouw. Materialisering en kleurstelling is eigentijds, combinatie van staal, glas, baksteen of plaatmateriaal. Detaillering is eenvoudig en zorgvuldig. Er wordt een ingetogen kleurgebruik gehanteerd. Reclame uitingen worden geïntegreerd in ontwerp van het gebouw.
Het beoogde programma krijgt zijn plek in dit gebouw. Daarbij wordt voor het magazijn, deels voor opslag en deels als praktijkschool en vanwege de bevoorrading door vrachtverkeer en de gedachte om verschillende verkeerstromen te scheiden, er specifiek voor gekozen om dit aan de oostzijde te situeren.
Het inrichtingsplan gaat uit van een centrale groene buitenruimte, het hart van het bedrijfsperceel. Het verbindt de omliggende functies met elkaar en is tevens een verlengstuk van deze functies doordat ze bij elkaar getrokken kunnen worden. Deze ruimte wordt met zorg, met aandacht voor verblijfskwaliteit ontworpen. Hier zal ook de toegang van het pand gerealiseerd worden. Een doorzicht door het gebouw moet deze centrale ruimte ook fysiek en symbolisch met de wereld buiten het bedrijf verbinden.
Door het scheiden van de verschillende verkeerstromen ontstaat ook een afgekaderde parkeerruimte. Gezien de behoefte om te voorzien in ca. 100 parkeerplaatsen, wordt voorgesteld om een gebouwde parkeervoorziening te realiseren. Door deze opzet kunnen alle gewenste functies goed en evenwichtig op de kavel worden gepositioneerd. Gedacht wordt aan twee bouwlagen, deels verdiept in het maaiveld. Zo blijft de uiteindelijke hoogte beperkt.
Inrichtingsvarianten
De stedenbouwkundige inrichting gaat momenteel uit van een tweetal inrichtingsvarianten. Variant 1 (figuur 2.4) is gericht op een inrichting waarbij de boom in het noordoosten van het perceel bij het plangebied wordt betrokken. De bebouwing is georiënteerd richting de Steenstraat, met een afbuigende knik in het midden. Aan de zuidzijde wordt het parkeerterrein gerealiseerd.
Figuur 2.4 Variant 1 (Bron: Rho adviseurs)
Variant 2 (figuur 2.5) is gericht op een rechthoekig perceel waarbij de boom ten noordoosten van het perceel buiten het plangebied wordt gelaten. Ten opzichte van variant 1 is een hoek van 90 graden gerealiseerd die een afscheiding vormt tussen het magazijn en het kantoorgedeelte. Er liggen kansen om het water bij de binnentuin te betrekken door een watergang onder het gebouw door te laten lopen.
Figuur 2.5 Variant 2 (Bron: Rho adviseurs)
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
Door de verschillende overheden is beleid geformuleerd ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. Paragraaf 3.2 behandelt het rijksbeleid. Het provinciaal beleid is opgenomen in paragraaf 3.3. Het relevante regionale beleid is opgenomen in paragraaf 3.4. Tot slot wordt in paragraaf 3.5 de beoogde ontwikkeling getoetst aan het gemeentelijk beleid.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Op 13 maart 2012 is door de minister van Infrastructuur en Milieu het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Het hoofdthema van de SVIR is: "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig". De structuurvisie geeft een visie voor Nederland tot het jaar 2040. Er zijn in de structuurvisie drie hoofddoelen opgenomen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028). Deze doelen zijn:
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, is een nieuwe aanpak in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid geformuleerd. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en werkt aan eenvoudigere regelgeving. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies.
Toetsing
De SVIR wordt gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau en heeft geen directe belangen die geborgd moeten worden ten aanzien van het plangebied.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Barro is de juridische vertaling van het beleid dat geschetst is in het SVIR. Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekent dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de SVIR wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de mainportontwikkeling van Rotterdam, het kustfundament en defensie.
Toetsing
Op het plangebied zijn geen voorwaarden van toepassing op basis van het Barro.
3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 lid 2 Bro)
Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen, is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt voor de wijziging is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt verstaan 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Toetsing
De ontwikkeling van het bedrijf wordt niet aangemerkt als zijnde een stedelijke ontwikkeling (uitspraak Raad van State van 16 september 2015, zaaknummer 201501297). Derhalve is toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk.
3.2.4 Conclusie
De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het Rijksbeleid.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant
In de Omgevingsvisie Noord-Brabant is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2050. Naast een beeld van het Noord-Brabant van nu is een beeld geschetst van het welvarend, verbonden, klimaatproof en vernieuwend Noord-Brabant van 2050. Hieruit zijn vier hoofdopgaven onderscheiden die nauw met elkaar samenhangen:
- Werken aan de Brabantse energietransitie
- Werken aan een klimaatproof Brabant
- Werken aan de slimme netwerkstad
- Werken aan een concurrerende, duurzame economie
Samen met andere partijen zoals gemeenten en bedrijven wil de provincie uitvoering geven aan projecten die passen binnen deze opgaven. Van belang is dat het in de toekomst ook goed wonen, werken en verblijven blijft. Werken aan een goede omgevingskwaliteit zowel in de bebouwde als in de onbebouwde omgeving is het uitgangspunt. Vraaggerichte ontwikkeling van bedrijventerreinen en bedrijfslocaties staat hierbij hoog in het vaandel.
Toetsing
De ontwikkeling van nieuwe bedrijvigheid dient in principe plaats te vinden binnen 'bestaand stedelijk gebied' of in het 'zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling'. Als gevolg van economische, technologische en maatschappelijke ontwikkelingen staan de steden en dorpen van Brabant steeds vaker voor (omvangrijke) nieuwbestemmings- en transformatieopgaven in of nabij het bebouwde gebied. Hier liggen namelijk de kansen om enerzijds in te spelen op de forse woningbouwopgave (circa 120.000 woningen bouwen in de komende tien jaar) en om door middel van nieuwe bedrijvigheid nieuwe werkgelegenheid te creëren. De beoogde ontwikkeling draagt bij aan het creëren van nieuwe werkgelegenheid en speelt in op de vier hoofdopgaven uit de Omgevingsvisie Noord-Brabant. Vraaggerichte ontwikkeling van bedrijfslocaties is in lijn met de ambitie die de provincie voor ogen heeft. Een gebundeld document met een toelichting en verantwoording over het vraaggericht ontwikkelen van het bedrijventerrein Tichelrijt en specifiek voorliggende ontwikkeling is opgenomen in bijlage 1 van dit document.
3.3.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Op 1 januari 2021 treedt de Omgevingswet in werking. Vanwege de Omgevingswet moet de provincie haar regelsysteem aanpassen. Straks heeft de provincie nog maar één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de Omgevingsvisie Nood-Brabant. In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd.
In hoofdstuk 3 van de omgevingsverordening zijn zogenaamde instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen in hun bestemmingsplannen. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Tevens zijn een aantal algemene basisprincipes opgenomen.
Het volgende artikel is relevant voor de beoogde ontwikkeling.
Artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling
Lid 1
Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen 'stedelijk gebied' en bevat een onderbouwing dat:
- a. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
- b. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.
Lid 2
Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
- a. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
- b. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
- c. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
- d. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
- e. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
- f. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.
Toetsing
Het 'stedelijk gebied' zoals gehanteerd door de provincie bestaat uit het 'stedelijk concentratiegebied' en de 'kernen in landelijk gebied'. Naast het 'stedelijk gebied' bestaat een gebied met de aanduiding 'Verstedelijking afweegbaar', welke zich vaak aan de randen van verstedelijkte gebieden bevinden. Het plangebied aan de Zandeweg te Dongen ligt binnen het gebied 'Verstedelijking afweegbaar' zoals gehanteerd binnen de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (figuur 3.1). Binnen deze gebieden kan gemotiveerd en onder voorwaarden worden voorzien in de ruimte voor wonen, werken en andere voorzieningen om zo de verstedelijking zo veel mogelijk te bundelen. Binnen gebied met de aanduiding 'Veerstedelijking afweegbaar' liggen verschillende mogelijkheden voor uitbreiding, herstructurering en intensief, meervoudig ruimtegebruik.
Figuur 3.1 Uitsnede Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Bron: Provincie Noord-Brabant)
De beoogde ontwikkeling kan daarnaast ook gezien worden als duurzame stedelijke ontwikkeling. Het perceel wat in gebruik was en bestemd is voor agrarische activiteiten wordt herontwikkeld tot een bedrijfsgebied waarbij nieuwe, duurzame en gasloze bebouwing wordt gerealiseerd. De provincie wil dat de kansen voor functiemenging, inbreiding, herstructurering en zo nodig transformatie in het afweegbaar stedelijk gebied goed worden benut, inclusief de mogelijkheden voor intensivering en meervoudig ruimtegebruik. Hierdoor is minder ruimte nodig voor stedelijke uitbreidingen. Verder zullen maatregelen getroffen worden ten behoeve van de benodigde watercompensatie. Het mogelijk toepassen van halfverharding bij de parkeerplaatsen is daarbij voorzien. Daarnaast wordt er voldoende groen aangelegd als infiltratiemogelijkheid voor regenwater. Dit groen levert tevens een bijdrage aan het tegengaan van hittestress.
De provincie wil dat nieuwe ontwikkelingen meer inspelen op het karakter en de kwaliteit van de plek. Door bij stedelijke ontwikkelingen uit te gaan van het verschil in omvang en karakter van de verschillende kernen, wordt het contrast tussen stad, dorp en het landelijk gebied behouden. Dit versterkt de identiteit en aantrekkelijkheid van kernen en hun relatie met het omliggende landschap.
De gewenste ontwikkeling is hiermee passend binnen de uitgangspunten van de provinciale Interim omgevingsverordening.
3.3.3 Conclusie
De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het provinciaal beleid.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurvisie Dongen 2020
De Structuurvisie bevat het integrale ruimtelijke beleid op hoofdlijnen voor de gehele gemeente tot 2020. De ambitie die in de visie is vastgelegd is het met open vizier en met zoveel mogelijk inwoners van Dongen nadenken over het creëren, het in stand houden en het versterken van een aantrekkelijke en functionele woon-, werk- en leefomgeving. Centraal staat dat iedereen zoveel mogelijk kan deelnemen aan het wonen, werken en leven in de gemeente en dat de eigenheid van Dongen wordt gewaarborgd.
Aan die ambitie zijn drie belangrijke hoofdopgaven gekoppeld. Het gaat om:
- goed wonen, werken en leven voor iedereen;
- (cultuur)historisch Dongen;
- versterken groenblauwe raamwerk.
Voor verschillende thema's zijn visies geformuleerd. Relevant voor dit bestemmingsplan zijn de thema's 'Structuurbepalend water', 'Goede economie en voldoende voorzieningen' en 'Verkeer en vervoer'. Op deze thema's wordt hierna ingegaan.
Structuurbepalend water
Water en waterlopen zijn en blijven beeld- en structuurbepalend voor Dongen. De kansen die er liggen voor de zichtbaarheid en de beleefbaarheid van de Donge binnen de kern Dongen moeten daarbij worden benut. Hieraan kan invulling worden gegeven door bij nieuwe ruimtelijke ontwikkeling grenzend aan de Donge, dit cultuurhistorische waardevolle water als strategische randvoorwaarde in het stedenbouwkundig ontwerp mee te nemen. Tevens door de openbaarheid van de Donge te vergroten door het creëren van wandel- en fietsmogelijkheden langs de beek en door ter plaatse van kruispunten met wegen de Donge beter zichtbaar en beleefbaar te maken. Bij de stedenbouwkundige uitwerking van een eventuele toekomstige oostelijke uitbreiding van het bedrijventerrein Tichelrijt wordt de beleefbaarheid actief versterkt. Op het bestaande bedrijventerrein zijn de inspanningen niet actief, maar worden de mogelijkheden die zich voordoen benut.
Goede economie en voldoende voorzieningen
Zuinig ruimtegebruik bestaand bedrijventerrein
Op de bestaande bedrijventerreinen ligt het accent op beheer en onderhoud. Bij een aantal private kavels kan door middel van revitalisering nog een kwaliteitsslag worden gemaakt. Door de relatief beperkte uitbreidingsruimte voor bedrijventerreinen binnen de gemeente grenzen van Dongen wordt op de bestaande bedrijventerreinen gezocht naar mogelijkheden voor zuinig ruimtegebruik. Dit kan worden bewerkstelligd door intensivering van het ruimtegebruik, bijvoorbeeld door het toestaan van grotere bouwhoogtes en een groter bebouwingspercentage op de bedrijfspercelen en / of door bijvoorbeeld efficiënt oplossen van parkeren.
Uitbreiding bedrijventerreinen Tichelrijt III en Tichelrijt Zuid
Uitbreiding van Tichelrijt kan plaatsvinden in de zone tussen de Vierbundersweg en het Wilhelminakanaal (Tichelrijt III) en ten zuiden van de Vierbundersweg (Tichelrijt Zuid). Bij de uitbreiding van Tichelrijt Zuid zijn beeldkwaliteit en uitstraling naar het aangrenzende open landschap en naar de hoofdontsluiting (Vierbundersweg) van groot belang. Dit geldt ook voor Tichelrijt III aan de hoofdontsluiting maar daarnaast ook richting het Wilhelminakanaal, een aansprekend waterfront zorgt voor een kwaliteitsimpuls (eventueel in relatie tot een nieuwe haven). Daar kan ook de zichtbaarheid en beleefbaarheid van de Donge op deze uitbreiding aan bijdragen. Het plangebied aan de Steenstraat is op de structuurvisiekaart (figuur 3.2) aangewezen als woonwerkgebied ten behoeve van de uitbreiding van het bedrijventerrein Tichelrijt III en Tichelrijt Zuid. Kwalitieit van het bestaande bedrijventerrein en de uitbreiding ervan staan in dit gebied centraal. De uitbreiding mag niet ten koste gaan van de de cultuurhistorische bebouwingslinten en de functies in het centrum.
Figuur 3.2 Uitsnede structuurvisiekaart gemeente Dongen (Bron: Gemeente Dongen)
3.4.2 Welstandsnota Gemeente Dongen (2008)
De bebouwde omgeving bestaat uit verschillende woon- en werkgebieden zoals: historische dorpscentra, individuele woningen en kleinschalige woningbouwprojecten van voor de tweede wereldoorlog, naoorlogse woonwijken en bedrijventerreinen. Voor de gebiedsgerichte criteria is Dongen onderverdeeld in de deelgebieden (figuur 3.3):
• Historische lintbebouwing;
• Dorpswonen;
• Woongebieden;
• Bedrijventerreinen.
Het plangebied bevindt zich net buiten het deelgebied 'Bedrijventerreinen'. Met de uitbreiding van het bedrijventerrein zal het plangebied ook tot dit deelgebied gaan behoren. In deze paragraaf wordt hier verder op ingegaan.
Figuur 3.3 Deelgebieden Dongen (Bron: Gemeente Dongen)
Bedrijventerreinen
Dit deelgebied bestaat uit de bedrijventerreinen: Tichelrijt, Kanaalstraat en De Wildert. Tichelrijt en Kanaalstraat liggen beide in de kern Dongen langs het Wilhelminakanaal. Bedrijventerrein De Wildert ligt aan de Eindsestraat in het buitengebied. De kernen ‘s Gravenmoer en Klein-Dongen-Vaart hebben geen bedrijventerreinen.
Het grootste bedrijventerrein binnen de gemeente Dongen is Tichelrijt. Dit terrein ligt ten zuiden van het Wilhelminakanaal en wordt ontsloten door de Steenstraat – Vierbundersweg. Op het bedrijventerrein staat een verscheidenheid aan bedrijven en bebouwing. De aard en omvang van de gebouwen is wisselend. De bedrijfsgebouwen bestaan uit een eenvoudig volume of uit samengestelde volumes: showrooms, kantoor of opslagruimten, loodsen, etc. De gebouwen zijn veelal één of twee bouwlagen hoog en meestal uitgevoerd met een plat dak. De afstand van bebouwing tot de openbare weg varieert; er is geen gemeenschappelijke rooilijn. De terreinen zijn veelal verhard, met een indeling bepaald door het productieproces.
3.4.3 Conclusie
De beoogde ontwikkeling valt binnen het door de provincie Noord-Brabant aangewezen zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling. In de omgeving van het plangebied bestaat een verscheidenheid aan bedrijven en bebouwing. De aard en omvang van de gebouwen is wisselend. De bedrijfsgebouwen bestaan uit een eenvoudig volume of uit samengestelde volumes: showrooms, kantoor of opslagruimten, loodsen, etc. De gebouwen zijn veelal één of twee bouwlagen hoog en meestal uitgevoerd met een plat dak. Door middel van rooilijnen, materialisering en positionering van het toekomstige bedrijf wordt aangesloten bij het straatbeeld en de beeldbepalende elementen uit de omgeving.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit plan relevant zijn. De resultaten en conclusies van eventuele onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
4.2 Verkeer En Parkeren
Toetsingskader
Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.
Voor de beoogde ontwikkeling wordt de verkeersgeneratie berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381 (Toekomstbestendig parkeren). De parkeerbehoefte wordt berekend op basis van de gemeentelijke parkeernormen uit het verkeersbeleidsplan van de gemeente Dongen ('Actualisatie Verkeersbeleidsplan; Werkdocument 2 Integraal beleid', juli 2013). Conform dit beleid wordt de bovenkant van de bandbreedte aangehouden. Voor het te hanteren kencijfer / parkeernorm wordt een ligging in de rest bebouwde kom aangehouden, de gemeente heeft een matig stedelijk karakter op basis van de adressendichtheid.
Ontsluiting
Gemotoriseerd verkeer
Het plangebied wordt ontsloten op de Zandbergweg. In zuidelijke richting loopt deze dood en ontsluit het de bestemming van het Golfcentrum Dongen. In noordelijke richting sluit het aan op de rotonde met de Steenstraat/Vierbundersweg en Textielstraat. De Steenstraat/Vierbundersweg is onderdeel van de provinciale weg N632 die in oostelijke richting naar Tilburg ontsluit. In westelijke richting sluit deze aan op de Duiventorenbaan. Vanaf de Duiventorenbaan wordt in zuidelijke richting naar Rijen ontsloten. In noordelijke richting wordt via de Westerlaan naar de overige wijken van Dongen ontsloten en is via de N629 een verbinding met de A27 aanwezig.
Langzaam verkeer
De Zandbergweg beschikt over een vrijliggend tweerichtingen fietspad aan westelijke zijde van de rijbaan. Ook ten zuiden van de rijbaan van de Steenstraat/Vierbundersweg ligt een vrijliggend tweerichtingen fietspad. Richting de Duiventorenbaan doet deze deels dienst als parallelweg voor de aangrenzende percelen.
Parkeren
De parkeerbehoefte is berekend met de gemeentelijke parkeernormen uit het Verkeersbeleidsplan. Voor de ontwikkeling van het bedrijfspand dient worden aangesloten bij de kencijfers van het CROW. Voor de bedrijfsfunctie is aangesloten bij 'bedrijf arbeidsintensief' en geldt een maximale parkeernorm van 2,6 parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak (bvo). Voor 2.000 m2 bvo betekent dit een parkeerbehoefte van 26 parkeerplaatsen. Voor het kantoor geldt een maximale parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo, wat voor 2.500 m2 bvo neerkomt op 58 parkeerplaatsen. Voor de ontwikkeling met komt dit neer op een parkeerbehoefte van 84 parkeerplaatsen. In het plangebied zijn 100 parkeerplaatsen opgenomen, waarmee wordt voldaan aan het gemeentelijk beleid.
Verkeersgeneratie en -afwikkeling
Het perceel heeft in de huidige situatie een agrarische bestemming, waarmee het niet meer dan enkele landbouwvoertuigen per etmaal zal genereren. Voor de toekomstige situatie worden de kencijfers van het CROW gehanteerd. Voor de bedrijfsfunctie is aangesloten bij 'bedrijf arbeidsintensief' en geldt per 100 m2 bvo een verkeersgeneratie van 10,9 motorvoertuigen per etmaal (mvt/etmaal). Dit komt voor 2.000 m2 bvo neer op 109 mvt/etmaal. Voor het kantoor geldt per 100 m2 bvo een verkeersgeneratie van 8,1 mvt/etmaal, wat voor 2.500 m2 bvo neer komt op 203 mvt/etmaal. De verkeersgeneratie in de toekomstige situatie bedraagt daarmee 312 mvt/etmaal. Deze berekening is op basis van een gemiddelde weekdag. De beoordeling op het maatgevende moment vindt plaats op een gemiddelde werkdag. Conform het CROW dient de verkeersgeneratie met de factor 1,33 te worden verhoogd, waardoor het op een gemiddelde werkdag 415 mvt/etmaal genereert. Naar verwachting wikkelt dit zich vooral in oostelijke en westelijke richting af op de Steenstraat/Vierbundersweg. In het drukste uur van de dag wordt circa 10% van de etmaalwaarde afgewikkeld, circa 42 mvt. Dit zijn in het drukste uur bijna 1 mvt per minuut. Deze verkeerstoename kan merkbaar zijn, maar zal op de rotonde en overige kruispunten niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.
Conclusie
Het plangebied heeft een goede ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer en fietsers. Per openbaar vervoer is het slecht bereikbaar en voetgangers worden dan ook nauwelijks verwacht. De parkeerbehoefte is berekend volgens het gemeentelijk beleid. De parkeerbehoefte kan daarbij ruimschoots worden opgevangen op de beoogde 100 parkeerplaatsen. De ontwikkeling leidt daarnaast tot een verkeerstoename. Omdat de Zandbergweg in de huidige situatie maar beperkt verkeer ontsluit, kan de verkeerstoename met name op de rotonde met de Steenstraat merkbaar zijn in de drukste uren. Knelpunten in de verkeersafwikkeling worden echter niet verwacht. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling daarmee niet in de weg.
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
4.3.1 Normstelling en beleid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden.
4.3.2 Toetsing en conclusie
Binnen het plangebied wordt een installatiebedrijf mogelijk gemaakt en is tevens de vestiging van bedrijven mogelijk tot maximaal milieucategorie 3.2. Bedrijven in milieucategorie 3.2 hebben een grootste richtafstand van 100 meter. Binnen een straal van 100 meter rondom het plangebied zijn geen milieugevoelige functies gelegen. Daarnaast is er geen sprake van oprichting van een milieugevoelige functie die bedrijven in de omgeving kan belemmeren. Er wordt voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.4 Archeologie En Cultuurhistorie
4.4.1 Archeologie
Normstelling en beleid
Nota Cultureel Erfgoed Dongen (2016-2018)
De Nota Cultureel Erfgoed Dongen is vastgelegd op 10 maart 2016. De nota bundelt het huidige en nieuwe beleid omtrent cultureel erfgoed in één erfgoednota. Hierbij is de basis gelegd voor een brede, integrale basis voor behoud en versterking van cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Dongen.
De gemeente Dongen maakt in de nota haar beleid en ambities op het gebied omtrent cultureel erfgoed kenbaar. Hierbij wordt gebruik gemaakt van onder andere het provinciaal beleid, dat is vertaald naar gemeentelijk beleid, de Cultuurhistorische Waardenkaart en de Archeologische beleidsadvieskaart.
Erfgoedverordening gemeente Dongen 2016
De erfgoedverordening is op 13 oktober 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Centrale beleidsregel daarin is dat het verboden is om in een archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied de bodem dieper dan 50 cm onder de oppervlakte te verstoren. Op het verbod zijn verstoringen uitgezonderd in een gebied:
- met een lage archeologische verwachtingswaarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 50.000 m2;
- met een middelhoge en hoge archeologische verwachtingswaarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 100 m2;
- waarvoor in het bestemmingsplan reeds bepalingen zijn opgenomen voor archeologische monumentenzorg.
Het verbod geldt evenmin indien een rapport is overgelegd waaruit blijkt dat aanwezige archeologische waarden in voldoende mate kunnen worden veiliggesteld of dat deze niet onevenredig worden geschaad dan wel dat in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Toetsing
De gemeenteraad heeft op 10 februari 2011 de archeologische beleidskaart vastgesteld (figuur 4.1). Deze kaart moet gelezen worden in relatie tot de vastgestelde Erfgoedverordening. Voor gebieden met op de AMK en IKAW een middelhoge of hoge verwachtingswaarde is het uitgangspunt dat onderzoek wordt uitgevoerd als ruimtelijke ingrepen worden uitgevoerd of gepland die de eventuele archeologische waarden kunnen aantasten. Omdat het aspect archeologie ook is geregeld in de geldende beheersverordening 'Tichelrijt' (zie paragraaf 1.3) is de regeling daarin leidend. In de beheersverordening heeft het plangebied een archeologische dubbelbestemming. Op de verbeelding van de beheersverordening is deze dubbelbestemming aangegeven met kruizen.
Figuur 4.1 Archeologische beleidsadvieskaart gemeente Dongen (Bron: Gemeente Dongen)
Gezien de voorgenomen ontwikkeling waarbij de bodemingreep een oppervlakte heeft van meer dan 100 m2 en de bodemingreep dieper zal zijn dan 50 cm, is archeologisch onderzoek nodig. In het kader hiervan heeft Econsultancy in augustus 2019 een archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd. Het archeologisch onderzoek is noodzakelijk om te bepalen wat de verwachtingswaarde is voor de aanwezigheid van archeologische waarden binnen het plangebied en of deze door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 2. Hierna is volstaan met een beknopte samenvatting.
Onderzoeksresultaten
Econsultancy heeft in opdracht van Rho adviseurs voor leefruimte een archeologisch onderzoek uitgevoerd voor het plangebied gelegen aan de Steenstraat/Vierbundersweg (ong.) te Dongen (gemeente Dongen). Om de beoogde ontwikkeling zoals beschreven in paragraaf 2.2 van voorliggend bestemmingsplan mogelijk te maken, moet eerst een wijziging van het bestemmingsplan worden doorgevoerd. Hierbij moet ook inzichtelijk worden gemaakt welke archeologische waarden binnen het plangebied kunnen worden verwacht. Het onderzoek is uitgevoerd in de vorm van een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek, verkennende fase, door middel van boringen. Op basis van het bureauonderzoek worden in het plangebied dekzanden, met daarin een podzolbodem, op terrasafzettingen verwacht. Vanaf de Brons- of IJzertijd is het plangebied door veen overdekt geweest. Het gebied is in de Late Middeleeuwen ontgonnen en heeft sindsdien een agrarisch gebruik gehad. Voor zover bekend is het plangebied nooit bebouwd geweest. In de jaren 1980 is het gebied herkaveld, waarbij mogelijk ook is gediepploegd. Op grond van de landschappelijke situering heeft het plangebied een middelhoge verwachting voor resten uit de periode Laat-Paleolithicum – Bronsttijd en een lage verwachting voor resten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Resten uit de periode IJzertijd – Vroeg Middeleeuwen worden niet verwacht. Het veldonderzoek heeft uitgewezen dat er in het plangebied geen restanten van podzolbodems aanwezig zijn. Waarschijnlijk zijn er oorspronkelijk beekeerdgronden gevormd. Dit betekent dat het gebied te maken heeft gehad met periodieke hoge grondwaterstanden en daardoor minder geschikt is geweest voor bewoning. Op grond hiervan wordt de archeologische verwachting voor de periode Laat-Paleolithicum – Bronstijd van middelhoog naar laag bijgesteld. Geconcludeerd wordt dat toekomstige bodemverstorende werkzaamheden geen archeologische waarden bedreigen.
Er is geprobeerd een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onderzoeksmethode. De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan nooit volledig worden uitgesloten. Econsultancy wil de opdrachtgever er daarom ook op wijzen dat, mochten tijdens de geplande werkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, er conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016 een meldingsplicht geldt bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, de gemeente Dongen of de provincie Noord-Brabant.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de toekomstige ontwikkeling.
4.4.2 Cultuurhistorie
Toetsingskader
Nota Cultureel Erfgoed Dongen (2016-2018)
De Nota Cultureel Erfgoed Dongen is vastgesteld op 10 maart 2016. De nota bundelt het huidige en nieuwe beleid omtrent cultureel erfgoed in één erfgoednota. Hierbij is de basis gelegd voor een brede, integrale basis voor behoud en versterking van cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Dongen.
De gemeente Dongen maakt in de nota haar beleid en ambities op het gebied omtrent cultureel erfgoed kenbaar. Hierbij wordt gebruik gemaakt van onder ander het provinciaal beleid, dat is vertaald naar gemeentelijk beleid, de Cultuurhistorische Waardenkaart en de Archeologische beleidsadvieskaart.
Cultuurhistorische waardenkaart (CHW)
De 'Cultuurhistorische waardenkaart' (vastgesteld 26 september 2006) van de provincie Noord-Brabant vormt het kader voor het inhoudelijke cultuurhistorische beleid met behulp waarvan dat beleid getoetst en ontwikkeld kan worden. Op de cultuurhistorische waardenkaart zijn meerdere aanduidingen opgenomen (historische bouwkunst, historische stedenbouw, historische geografie (lijnen en vlakken), historische groenstructuren, historische zichtrelaties, archeologische monumenten en indicatieve archeologische waarden).
De Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie is in de gemeente doorvertaald naar de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Dongen (vastgesteld op 15 januari 2014).
Toetsing
In figuur 4.2 is het plangebied weergegeven in de uitsnede van de Cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Dongen. In de directe omgeving zijn het Wilhelminakanaal en de Donge, de regionale waterkeringen en enkele straten zijn aangeduid als lijnvormige elementen. Het bosperceel in de oksel van de Duiventorenbaan en de Steenstraat is een historisch groen- vlakelement. Rijksmonumenten ontbreken. Een specifieke regeling is in de beheersverordening niet nodig. Het bestaand gebruik wordt immers vastgelegd. Van 'wegbestemmen' is geen sprake.
Figuur 4.2 Cultuurhistorische waardenkaart gemeente Dongen met aanduiding plangebied
(Bron: Gemeente Dongen, 2014)
Bij het ontwerp en de realisatie van nieuwe bedrijvigheid zullen historische lijnelementen behouden moeten blijven en de omliggende bebouwing niet worden aangetast. Er zal op een acceptabele manier rekening gehouden moeten worden met omliggende cultuurhistorische waarden.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen het aspect cultuurhistorie.
4.5 Geluid
4.5.1 Normstelling en beleid (algemeen)
De Wet geluidhinder en het Activiteitenbesluit vormen het wettelijk kader voor de beoordeling van geluid voor wegen, windturbines en bedrijven. In de Wet geluidhinder zijn normen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai (industrieterreinen) opgenomen. In het Activiteitenbesluit zijn normen voor individuele inrichtingen en windturbines opgenomen. Daarnaast heeft de gemeente nog beleid ten aanzien van evenementen.
4.5.2 Wegverkeerslawaai
Normstelling en beleid
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/uur-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidbelasting wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day evening night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Nieuwe situaties
Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde in onderhavige situaties bedraagt 63 dB (binnenstedelijk gelegen woning).
Aftrek ex artikel 110g Wgh
De in de Wgh genoemde grenswaarden aan de buitengevels ten aanzien van wegverkeerslawaai betreffen waarden inclusief aftrek op basis van artikel 110g Wgh. Dit artikel houdt in dat voor het wegverkeer een aftrek mag worden gehanteerd welke anticipeert op het stiller worden van het wegverkeer in de toekomst door innovatieve maatregelen aan de voertuigen. De toegestane aftrek bedraagt: 5 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen minder dan 70 km/u bedraagt. Voor wegen met een representatief te achten snelheid van 70 km/u of meer is de hoogte van de aftrek afhankelijk van de geluidbelasting exclusief aftrek. Bij een geluidbelasting van 56 dB en 57 dB mag een aftrek toegepast worden van respectievelijk 3 dB en 4 dB. Bij overige geluidbelastingen wordt een aftrek van 2 dB toegepast. De aftrek mag alleen worden toegepast bij toetsing van de geluidbelastingen aan de normstellingen uit de Wgh.
Toetsing
De ontwikkeling maakt geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk. Daarnaast voorziet de ontwikkeling in de aanleg van een openbare weg ten zuiden van het plangebied. Dit is een kort weggedeelte dat enkel gebruikt zal worden voor het bedrijf Hoppenbrouwers. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai kan daardoor achterwege worden gelaten.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel het uitstralingseffect van de verkeerstoename beoordeeld. Op basis van de berekende verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling en de verdeling daarvan over het wegennet en gegevens uit het verkeersmodel (gegevens 2030 met huidige ligging N629) is bepaald dat voor de relevante wegen geen sprake zal zijn van een verkeertoename van meer dan 25% ten opzichte van de autonome situatie. Bij een toename van >25% is er namelijk pas een significant effect op de geluidsbelasting. Zodoende zal als gevolg van de ontwikkeling ook geen sprake zijn van een significante geluidtoename langs deze wegen. Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkeling niet in de weg.
4.5.3 Industrielawaai
Het plangebied ligt buiten gezoneerd industrieterrein en er staat geen windturbine in de buurt. De geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit zullen niet worden overschreden. Industrielawaai vormt geen belemmering voor het plan.
4.6 Externe Veiligheid
4.6.1 Normstelling en beleid
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- Bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
4.6.2 Toetsing
Risicovolle inrichtingen
Conform de in figuur 4.3 weergegeven uitsnede van de professionele risicokaart blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied diverse risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. In de directe omgeving zijn de risicovolle inrichtingen Trobas Gelatine / GOS Trobas, Waterstromen Dongen B.V., Emballage Industrie en Houthandel Dongen gevestigd. Het plangebied is niet gelegen binnen de PR10-6 contouren van deze inrichtingen.
Zij vormen derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. De risicovolle inrichtingen Vermeer Transport B.V. gelegen aan de Zool 15 en het LPG-tankstation gelegen aan de Steenstraat 18 kennen wel een externe werking op het plangebied. Het bedrijf Vermeer Transport BV is gelegen op circa 620 meter van het plangebied. Het plangebied valt buiten de PR10-6 contour van de inrichting maar binnen het invloedsgebied van het groepsrisico. Het maatgevende risicoscenario is een toxische wolk. Op basis van informatie uit de risicokaart is het groepsrisico in de huidige situatie ruimschoots onder de oriëntatiewaarde gelegen. Door de afstand tot de risicobron en doordat het gehele bedrijventerrein en een groot deel van Dongen binnen invloedsgebied zijn gelegen zal het groepsrisico niet relevant toenemen door de ontwikkeling. Vanwege de ligging in het invloedsgebied van het LPG-tankstation is een berekening uitgevoerd die is toegevoegd in bijlage 3. Uit de berekening blijkt dat als gevolg van de beoogde ontwikkeling groepsrisico toeneemt maar onder de oriëntatiewaarde blijft. Het groepsrisico is maximaal een factor 0.17 ten opzichte van de oriëntatiewaarde. Het maximaal aantal slachtoffers wordt bepaald door het lossen van de LPG-tankauto. Het nieuwe kantoorpand met opslag moet worden beschouwd als beperkt kwetsbaar object. De ruimtelijke ontwikkeling valt buiten de 60 meter effectafstand voor kwetsbare objecten. Vanwege de ligging van het plangebied binnen de invloedsgebieden van 2 risicovolle inrichtingen is een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico conform artikel 13 van de Bevi verplicht. Hierbij is de veiligheidsregio gevraagd om advies uit te brengen over de mogelijkheden van zelfredzaamheid en rampenbestrijding.
Figuur 4.3 Uitsnede professionele risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)
Buisleidingen
Op circa 100 meter ten noorden van het plangebied is de hogedruk gasleiding (Z-522-14) gelegen. Het plangebied ligt buiten de PR10-6 contour, maar binnen het invloedsgebied van deze leiding, waardoor een beperkte verantwoording van het groepsrisico verplicht is.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Ten zuiden van het plangebied worden gevaarlijke stoffen vervoerd over het spoor 12S.2. Dit spoortraject is gelegen op circa 3,5 kilometer van het plangebied. Het plangebied is niet gelegen binnen de PR10-6 contour of het plasbrandaandachtsgebied van het spoortraject. Wel is het plangebied gelegen binnen het invloedsgebied van het spoortraject waardoor een beknopte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is.
Verantwoording van het groepsrisico
In het kader van het wettelijk vooroverleg is voor de verantwoording van het groepsrisico aanvullend advies gevraagd aan de veiligheidsregio. Dit advies maakt deel uit van het bestemmingsplan en is in bijlage 4 bijgevoegd (d.d. 30 september 2019 FW00026364).
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn.
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van en incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende / adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering te allen tijde een belangrijke rol. Het plangebied is bereikbaar via de Steenstraat. Er kan via meerdere aanvalswegen een mogelijke brand geblust worden. Ook kunnen de aanwezige personen op deze manier via meerdere wegen van de bron af vluchten. Het gedegen wegennetwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede. De opkomsttijd is minder dan 12 minuten. Hiermee wordt voldaan aan de norm gesteld in het dekkings- en
spreidingplan van Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant. Voor industriefuncties is de opkomsttijd 12 minuten. Op korte afstand zijn bluswaterpunten, hydranten van 60 m3/h aanwezig. Een goede afstemming met de bluswateradviseur van de brandweer MWB is noodzakelijk om er zorg voor te dragen dat wordt voldaan aan een bluswaterpunt bijvoorbeeld geboorde put van 120 m3/h.
Zelfredzaamheid
Ter plaatse van het plangebied wordt een nieuwe bedrijfslocatie mogelijk gemaakt. De aanwezige werkzame personen zullen over het algemeen dan ook zelfredzaam zijn. Als gevolg van een incident met toxische stoffen geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. De zelfredzaamheid kan worden verbeterd door extra bouwkundige en organisatorische maatregelen te treffen:
- 1. Voor toxische scenario’s is het nieuwe gebouw een uitstekende schuilplaats mits tijdig de ventilatiesystemen worden afgezet en de ramen en deuren worden gesloten. Bij het brandpaneel dient een hoofdschakelaar te zitten om de mechanische ventilatie uit te kunnen zetten.
- 2. De luchtdichtheidseisen van het Bouwbesluit maken het mogelijk de schuilplaats ca. 4 uur te gebruiken.
- 3. Een goede interne noodprocedure op te laten stellen en de beide scenario’s zoals genoemd jaarlijks te beoefenen.
Advies veiligheidsregio
Uit het onderhavige plan blijkt dat hier een bedrijfshal met kantoor wordt gepland waarbij geen rekening gehouden dient te worden dat hier ook bezoekers met fysieke beperkingen naar toe komen. Derhalve dient een normale aandacht te worden besteed aan de verbetering van de zelfredzaamheid tijdens incidenten met het tanken van LPG of bij een brand in een PGS 15 opslag. In het geval met een dreigende explosie is het raadzaam op een afstand van ca. 500 meter van het incident te zijn en bij een brand in een PGS loods op afstand is het verstandig in het kantoor te blijven en de ventilatie uit te zetten en de ramen en deuren te sluiten. Het EV beleid van de Gemeente Dongen staat deze ontwikkeling op deze locatie toe mits risicocommunicatie een onderdeel van de besluitvorming is. Daarnaast dient bij het brandpaneel een hoofdschakelaar te zitten om de mechanische ventilatie uit te kunnen zetten indien noodzakelijk.
4.6.3 Conclusie
Het aspect externe veiligheid staat de boogde ontwikkeling niet in de weg. Gezien de uitkomst van de rekenkundige hoogte van het groepsrisico (geen overschrijding van de oriëntatiewaarde) en de hierboven beschreven kwalitatieve aspecten vindt de gemeente Dongen het groepsrisico verantwoord en staat de ontwikkeling van het nieuwe bedrijfspand op deze locatie toe.
4.7 Luchtkwaliteit
4.7.1 Normstelling en beleid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij een ruimtelijke ontwikkeling uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 1 weergegeven.
Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
4.7.2 Toetsing en conclusie
Toetsing in het kader van een goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Met behulp van de Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) kan inzicht worden gegeven in de luchtkwaliteit langs maatgevende wegen. Uit de Monitoringstool blijkt het volgende:
- in 2017 wordt langs de Steenstraat (als maatgevende ontsluitende wegen in de omgeving van het plangebied) ruimschoots voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2: de concentratie langs de wegen bedraagt minder dan 35 µg/m³ ;
- ook wordt in 2017 reeds ruimschoots voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 (de concentratie langs de weg bedraagt minder dan 35 µg/m³). Ook bedraagt het aantal overschrijdingsdagen van de grenswaarde voor het 24 uursgemiddelde voor fijn stof (ruimschoots) minder dan 35.
- eveneens wordt in 2017 ruimschoots voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde voor PM2,5 (de concentratie bedraagt minder dan 20 µg/m³).
Toetsing gevolgen luchtkwaliteit vanwege de verkeersgeneratie
De beoogde ontwikkeling heeft weliswaar gevolgen voor de verkeersgeneratie (toename van maximaal 415 mvt/etmaal) en daarmee op de luchtkwaliteit in de directe omgeving, maar deze zal nooit dermate veel bedragen dat niet meer voldaan wordt aan de luchtkwaliteitsnormen. Uit de Nibm-tool blijkt, met een aandeel vrachtverkeer van 0,2%, dat de ontwikkeling maximaal 0,42 µg/m³ bijdraagt aan de concentratie stikstofdioxide en maximaal 0,09 µg/m³ aan de concentratie fijn stof (PM10). Hiermee is de bijdrage van de ontwikkeling niet in betekenende mate. Gelet op de bestaande concentraties langs de maatgevende wegen in de omgeving van het plangebied blijkt dat ook na realisatie van de beoogde ontwikkeling ruimschoots wordt voldaan aan de normen uit de luchtkwaliteitswetgeving.
Voor de concentratie fijn stof (PM2,5) wordt op basis van de onderzoeksresultaten naar PM10 geconcludeerd dat ook na realisatie van de beoogde ontwikkeling eveneens wordt voldaan aan de grenswaarde voor PM2,5.
Er wordt dan ook geconcludeerd dat voldaan wordt aan de luchtkwaliteitswetgeving en dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
4.8 Funnel, Ihcs En Ils
4.8.1 Normstelling en beleid
In de buurt van luchthavens gelden allerhande beperkingen, onder andere vanwege navigatie en communicatieapparatuur.
Obstakelvrije vlakken (IHCS, Inner Horizontal en Conical Surface) en funnels
Rondom een luchthaven zijn obstakelvrije vlakken gedefinieerd om het luchtverkeer op een veilige wijze te kunnen accommoderen. Deze vlakken zijn vastgelegd in Annex 14 van het Verdrag van Chicago en zijn geborgd via de Wet luchtvaart en de regeling veilig gebruik luchthavens en andere terreinen (RVGLT). Binnen deze obstakelvrije vlakken gelden beperkingen ten aanzien van het oprichten van hoge obstakels (in het algemeen vanaf luchthavenpeil).
Toetsingsvlakken van navigatie en communicatieapparatuur
Op en rondom een luchthaven staan diverse apparaten opgesteld voor de communicatie met vliegtuig en apparatuur ten behoeve van de navigatie van de vliegtuigen. Om een storingsvrije werking van de apparatuur te waarborgen zijn vlakken gedefinieerd waaronder op een veilige wijze bebouwing kan plaatsvinden zonder dat de werkingen negatief wordt beïnvloed.
Laagvliegroutes: AMvB Ruimte
In de AMvB Ruimte zijn militaire laagvliegroutes opgenomen, evenals laagvliegroutes voor jacht- en transportvliegtuigen. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden onder een laagvliegroute bevat over een breedte van 3.704 m (2 nautische mijlen) geen bestemmingen of regels omtrent het gebruik van die gronden die het oprichten van bouwwerken met een hoogte van meer dan 40 m mogelijk maken. In de AMvB Ruimte is een mogelijkheid opgenomen voor de minister (Ministerie van Defensie in overleg met Minister van Infrastructuur en Milieu) om onder voorwaarden ontheffing te verlenen.
4.8.2 Toetsing en conclusie
Het plangebied ligt deels binnen de obstakelvrije zone van het militaire vliegveld Gilze-Rijen, zie figuur 4.4. Hierbij gelden hoogtebeperkingen van 125 tot 140 m. De beoogde ontwikkeling heeft een bouwhoogte die ruimschoots lager is dan de betreffende beperkingen.
Figuur 4.4 Uitsnede Kaart militair luchtvaartterrein - Vliegbasis Gilze-Rijen (Bron: Infomil)
Binnen de gemeente Dongen ligt ook een laagvliegroute. Deze is niet over het plangebied geprojecteerd.
Er wordt dan ook geconcludeerd dat de obstakelvrije zone en de laagvliegroutes geen belemmeringen vormen voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
4.9 Kabels En Leidingen
4.9.1 Normstelling en beleid
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Voor het aspect externe veiligheid ten aanzien van leidingen wordt verwezen naar paragraaf 4.6.
4.9.2 Toetsing en conclusie
Ten noorden van het kanaal en langs de Textielstraat ligt in noord-zuidelijke richting een aardgastransportleiding (Z-522-14-KR-001). Hiervoor geldt een belemmeringenstrook van 5 meter waarbinnen niet gebouwd mag worden. De toekomstige bebouwing van Hoppenbrouwers B.V. ligt buiten de belemmeringenstrook. Het aspect kabels en leidingen staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
4.10 Bodem
4.10.1 Normstelling en beleid
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
4.10.2 Toetsing en conclusie
Rho adviseurs voor leefruimte heeft aan Econsultancy opdracht verleend voor het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek op de locatie Steenstraat/Zandeweg te Dongen. Het totale bodemonderzoek is opgenomen als bijlage 5. Hieronder wordt volstaan met een samenvatting.
Het bodemonderzoek is uitgevoerd in het kader van de bestemmingsplanwijziging. Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "grootschalig onverdacht" (ONV-GR). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.
De bodem bestaat voornamelijk uit matig siltig, matig fijn tot matig grof zand. De bovengrond is bovendien matig humeus. De ondergrond is zwak humeus. In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. Tijdens de veldwerkzaamheden zijn op het maaiveld van de onderzoekslocatie, alsmede in de bodem, geen puin(resten) of andere asbestverdachte materialen aangetroffen. In de bovengrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. De ondergrond is plaatselijk licht verontreinigd met PAK. Econsultancy heeft geen verklaring voor deze lichte PAK-verontreiniging.
Het grondwater is matig verontreinigd met koper en licht verontreinigd met barium, cadmium en nikkel. Deze metaalverontreinigingen zijn, mede gelet op het ontbreken van een verontreinigingsbron voor metalen ter plaatse alsmede in de directe omgeving van de onderzoekslocatie én het ontbreken van metaalverontreinigingen in de bodem, hoogstwaarschijnlijk, te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater. De uiteindelijke beslissing hierover ligt bij het bevoegd gezag.
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht, niet lijnvormig" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte tot matige verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging. Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing.
4.11 Water
4.11.1 Normstelling en beleid
Waterbeheer en watertoets
Voor alle ruimtelijke plannen dient een watertoets te worden uitgevoerd. In deze watertoets wordt aangegeven hoe in het betreffende plan met water wordt omgegaan. Daarbij wordt allereerst sterk ingezet op preventie van verontreiniging en nuttig hergebruik van water op lokaal niveau. Daarnaast is voor de retentiebehoefte de voorkeurvolgorde; infiltreren, retentie binnen het projectgebied, retentie buiten het projectgebied of berging in bestaand watersysteem. Bij de berekening van de retentie worden de eisen zoals gevisualiseerd in figuur 4.4 uit deze paragraaf gehanteerd. Aspecten als oppervlaktewater, grondwater, hemelwater, afvalwater, waterkwaliteit en -kwantiteit, omgevingsfactoren en waterberging komen hierin aan de orde.
Met de watertoets wordt de waterbeheerder, in dit geval het waterschap Brabantse Delta, tijdig betrokken in het ontwerpproces. Opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal
- Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021
Waterschapsbeleid
Het waterschap Brabantse Delta is onder andere verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente Dongen. Het gaat hierbij om de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit. Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van het waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij (nieuwe) ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater'.
Gemeentelijk beleid
Het verbreed GRP Dongen geeft het beleid van de gemeente Dongen weer op het gebied van rioleringszorg (afvalwater en hemelwater) en haar gemeentelijke zorgtaken ten aanzien van grondwater.
In het plan komt ook het stedelijke oppervlaktewater aan de orde, omdat hemelwater, grondwater en zelfs afvalwater relaties hebben met het oppervlaktewater. De zorgplichten zijn zodanig geformuleerd dat iedere gemeente een zekere mate van beleidsvrijheid houdt om een eigen invulling te kiezen voor de lokale situatie. Dit verbreed GRP Dongen geldt voor de periode 2016 tot 2020 en is vastgesteld in december 2015.
4.11.2 Toetsing en conclusie
Huidige situatie
Het plangebied omvat het terrein gelegen tussen de Steenstraat, Vierbundersweg, de Textielstraat en het golfterrein. Het gebied is in de huidige situatie in gebruik als agrarisch terrein en volledig onverhard.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse van het plangebied uit zandgronden. In de directe omgeving van het plangebied (Metaalstraat) staat een peilbuis. Metingen hiervan geven aan dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand 1,7 meter onder maaiveld gelegen is. Het maaiveld ter plaatse ligt op circa 6 meter boven NAP. In figuur 4.5 zijn de verschillende grondwatertrappen in en nabij de kern Dongen in beeld gebracht.
Figuur 4.5 Grondwaterstanden omgeving kern Dongen (Bron: Bodemkaart van Nederland)
Waterkwantiteit
Op alle watergangen en sloten die zijn opgenomen in de legger, is de keur van het waterschap van toepassing. Dit betekent voor de verschillende watergangen het volgende:
- a. waterlopen categorie A: voor deze watergangen geldt dat het waterschap tot 5 m vanaf beide insteken van de watergang randvoorwaarden stelt aan de inrichting om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden;
- b. waterlopen categorie B: de eigenaren van gronden langs deze watergangen moeten de sloten eenmaal per jaar – in het najaar – schoonmaken. Het waterschap controleert of de sloten goed schoon zijn (= schouwen);
- c. voor ingrepen die binnen 5 m vanaf de insteek van waterlopen categorie A plaatsvinden, dient een ontheffing van de keur te worden aangevraagd.
Dit geldt ook voor ingrepen in de waterlopen categorie B en overige watergangen en sloten, zoals het verleggen en dempen van watergangen en het aanbrengen van duikers in watergangen.
Net buiten de grenzen van dit bestemmingsplan, ten oosten van de Textielstraat, ligt een smalle watergang. Er loopt tevens een smalle watergang ten zuidoosten van de rotonde. In figuur 4.6 is een uitsnede weergegeven van de legger van het waterschap Brabantse Delta. In deze figuur zijn de watergangen in de directe omgeving van het plangebied weergegeven. Zo is te zien dat parallel aan de Textielstraat een A waterloop is gelegen. Het plangebied is niet gelegen binnen de beschermingszone van deze waterloop. Ten noorden en ten oosten van het plangebied ligt een B waterloop. Daarnaast ligt het plangebied niet in een grondwaterbeschermingsgebied.
Figuur 4.6 Ligging watergangen nabij plangebied (Bron: Legger waterschap Brabantse Delta)
Veiligheid en waterkeringen
Binnen en in de directe omgeving van de gemeente Dongen zijn geen waterkeringen gelegen. Het projectgebied is dan ook niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is in de huidige situatie aangesloten op een gemengd rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De huidige bedrijfslocatie van Hoppenbrouwers Techniek B.V. biedt onvoldoende perspectief om de bedrijfsvoering voort te zetten en uit te breiden. Daarom is het nu voornemens om verderop aan de zuidzijde van de Steenstraat (kadastraal perceel DGN01-G-5023) een nieuwe bedrijfslocatie te realiseren. Er dient een nieuwe bedrijfslocatie te worden gerealiseerd waarin de snelle ontwikkeling van de techniek de ruimte kan krijgen.
Waterkwantiteit
Alle nieuwbouw- en herstructureringsprojecten binnen de gemeente Dongen worden in principe waterneutraal uitgevoerd, waarbij getracht wordt te voorkomen dat er negatieve effecten op het grond- en oppervlaktewater optreden. Hierbij wordt uitgegaan van een bui t=100 dat overeenkomt met een retentie van 78 mm. Verhard oppervlak wordt in principe niet aangesloten op de riolering. Het hemelwater wordt bij voorkeur bovengronds geborgen en vervolgens geïnfiltreerd.
De gemeente Dongen heeft strengere bergingseisen dan het waterschap Brabantse Delta. Deze eisen zijn gevisualiseerd in figuur 4.7.
Figuur 4.7 Visualisatie bergingseisen gemeente Dongen
(Bron: Gemeente Dongen)
Het perceel kent een oppervlakte van ca. 8.000 m2. Ten gevolge van de ontwikkeling op een momenteel volledig onverhard terrein zal het verhard oppervlak toenemen. Bij variant 1 zal de toekomstige verharding ongeveer 5008 m² zijn. Bij variant 2 is dat 5309 m², uitgaande van het in paragraaf 2.2 beschreven programma. Op basis van de normen van het de gemeente Dongen dient bij variant 1 rekening te worden gehouden met 390 m3 (5008 x 0,078) watercompensatie, bij variant 2 ligt dit op 414 m3 (5309 x 0,078).
Conform het waterschapsbeleid zal bij de verdere uitwerking worden bekeken hoe het hemelwater op deze locatie kan worden hergebruikt of ter plaatse geïnfiltreerd. Het waterschap adviseert om de infiltratiecapaciteit van de bodem te onderzoeken en zoveel als mogelijk hemelwater ter plaatse te laten infiltreren. Op de hoek van het perceel zal worden onderzocht of retentievoorzieningen in combinatie met de inpassing van het gebouw kunnen worden gerealiseerd.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling is niet van invloed op de waterveiligheid in het plangebied.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Daarom wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van milieuvriendelijke bouwmaterialen en worden uitlogende bouwmaterialen, zoals lood, koper, zink en zacht PVC niet toegestaan.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering, vigerend waterschapsbeleid en het verbreed GRP Dongen is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Op basis van het verbreed GRP Dongen geldt onderstaande voorkeursvolgorde met betrekking tot de omgang met hemelwater en ander afvalwater aan de bron:
- a. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
- b. verontreiniging van hemelwater wordt voorkomen of beperkt;
- c. afvalwaterstromen worden gescheiden gehouden, tenzij het niet-gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
- d. huishoudelijk afvalwater en daarmee vergelijkbaar afvalwater wordt ingezameld en naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie getransporteerd;
- e. ander afvalwater dan bedoeld onder d. (in de praktijk dus vooral hemelwater) wordt hergebruikt (zo nodig na zuivering aan de bron);
- f. ander afvalwater dan bedoeld onder d. wordt lokaal in het milieu teruggebracht (zo nodig na zuivering aan de bron);
- g. ander afvalwater dan bedoeld onder d. wordt als stedelijk afvalwater ingezameld en naar een rwzi getransporteerd.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Advies Waterschap Brabantse Delta
Aangezien de belangrijkste uitgangspunten voor het waterschap naar wens zijn opgenomen in het bestemmingsplan geeft het waterschap een positief wateradvies. Het integrale advies van het Waterschap Brabantse Delta is opgenomen in bijlage 6.
Conclusie
Ten gevolge van de planontwikkeling is sprake van toename in verharding. Er wordt invulling gegeven aan de bergingseis van de gemeente Dongen. Op basis hiervan heeft de ontwikkeling geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Aangezien de belangrijkste uitgangspunten voor het waterschap naar wens zijn opgenomen in het bestemmingsplan geeft het waterschap een positief wateradvies.
4.12 Ecologie
4.12.1 Normstelling en beleid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
- a. Natura-2000 gebieden;
- b. Bijzondere nationale natuurgebieden;
- c. Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- 1. alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
- 2. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
- 3. de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bijzondere nationale natuurgebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) kan buitenom de gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden Natura 2000, ook gebieden aanwijzen als Bijzonder nationaal natuurgebied wanneer het gebied is opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn of het gebied onderwerp is van een procedure als bedoeld in artikel 5 van de Habitatrichtlijn. De beschermende werking die geldt voor gebieden die behoren tot Natura 2000, geldt in dat geval ook voor het bijzondere nationaal natuurgebied.
Natuurnetwerk Nederland (NNN) / Natuurnetwerk Brabant (NNB)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. De provincie Noord Brabant hanteert daarvoor het begrip Natuurnetwerk Brabant (NNB). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
- a. soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
- b. soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn; en
- c. de bescherming van overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Brabant
In de provincie Noord-Brabant wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee, voor het op of in de bodem brengen van meststoffen en voor agrarische beregening uit grondwater. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wild zwijn en woelrat.
4.12.2 Toetsing
Hoppenbrouwers B.V. is voornemens om aan de zuidzijde van de Steenstraat (kadastraal perceel DGN01-G-5023) een nieuwe bedrijfslocatie te realiseren.
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 of het Natuurnetwerk. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft de Langstraat op circa 7,3 kilometer afstand. Het dichtstbijzijnde Natuurnetwerk Brabant (NNB)-gebied ligt aan de overzijde van de Houtstraat, ten westen van het plangebied. In figuur 4.8 is de ligging van het plangebied ten opzichte van deze beschermde gebieden weergegeven.
Figuur 4.8 Ligging plangebied t.o.v. beschermde natuurgebieden
(Bron: Verordening ruimte provincie Noord-Brabant)
Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de grote afstand tot natuurgebieden kunnen ook verstoring, verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een installatiebedrijf. De bedrijfsruimten zullen gasloos verwarmd worden en daarnaast zijn er geen andere bronnen aanwezig met stikstofemissie. Gezien de grote afstand tot stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn ook geen negatieve effecten te verwachten als gevolg van de toename van de verkeersgeneratie.
Het feitelijk bestaande agrarisch gebruik en de feitelijk bestaande bemesting van het agrarische perceel zal worden beëindigd. De depositieruimte die ontstaat door het wegvallen van de bemesting van het agrarische perceel kan worden gebruikt voor de beoogde ontwikkeling. Per saldo zal daardoor geen sprake zijn van een toename van stikstofdepositie op omliggende stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.
Soortenbescherming
Het plangebied bestaat momenteel uit intensief in gebruik zijnde agrarische gronden. Er vindt geen sloop, kap van bomen of verstoring van watergang plaats.
Gezien het huidige intensieve agrarische gebruik van de locatie zijn beschermde plantensoorten (o.a. vaatplanten) niet waargenomen of te verwachten. Vanwege het ontbreken van bebouwing en beplanting kan het voorkomen van beschermde diersoorten ter plaatse worden uitgesloten. Door de huidige korte vegetatie en intensieve agrarische gebruik is de locatie en omliggende gronden niet geschikt als nestplaats voor weide- of akkervogels.
Zoogdieren
Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, hermelijn, wezel, konijn en diverse algemene muizensoorten.
Amfibieën
De akkergrond is ongeschikt als landbiotoop voor algemene amfibieën. Naast de voor amfibieën ongeschikte sloten aan de randen van het plangebied komt er in het plangebied ook geen open water (poelen) voor.
Zorgplicht
Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden tussen 15 maart en 15 juli (bron: www.vogelbescherming.nl).
4.12.3 Conclusie
Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen worden uitgesloten. De Wet Natuurbescherming en het beleid van de provincie Noord-Brabant staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
4.13 Duurzaamheid
Voor de nieuwbouw en de verbouwing van de bestaande panden wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met constructies die het verlies van warmte in de winter beperken en in de zomermaanden zorgen dat de warmte buiten blijft. Geïsoleerde betonnen muren zorgen voor extra isolatie net zoals een geïsoleerd betonnen dak.
Op bouwkundig vlak zullen ook de volgende aspecten aan de orde komen:
- Onderhoudsvriendelijk gebouw realiseren;
- Afvalstromen beperken;
- Gebruik maken van hemelwater;
- Recyclebare grondstoffen toepassen.
Daarnaast zullen er zonnepanelen gerealiseerd worden en de zonnewarmte op de gevels zal op een slimme manier worden benut. De waterberging is eveneens een zichtbaar aspect in het kader van duurzaamheid.
4.14 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht voor besluiten van de overheid over initiatieven van particulieren of marktpartijen, zoals bij de bouw van woonwijken de aanleg van auto(snel)wegen, spoorwegen, vliegvelden, pijpleidingen voor gas of olie en (stuw)dammen.
Een m.e.r. kan ook verplicht zijn voor plannen van de overheid, zoals een bestemmingsplan. Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.
In het Besluit milieueffectrapportage is in onderdeel D11.2 van de bijlage opgenomen dat aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een bedrijf met een bedrijfsvloeroppervlakte (incl. parkeerterrein) van circa 5.500 m2. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent dat kan worden volstaan met een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen in bijlage 7. Het bevoegd gezag neemt een mer-beoordelingsbeslissing.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt allereerst aandacht besteed aan de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening en de bindende afspraken die dan bij het opstellen van bestemmingsplannen moeten worden gehanteerd: de wettelijke eisen (paragraaf 5.1). Daarna wordt ingegaan op de opzet van de bestemmingsregeling voor het plan (paragraaf 5.2) en vervolgens wordt een toelichting gegeven op de gehanteerde bestemmingen, de algemene regels en de overgangs- en slotregels (paragraaf 5.3, 5.4 en 5.5).
5.1 Wettelijke Eisen
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en gaat vergezeld van onderhavige bestemmingpslantoelichting met bijlagen.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde standaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar.
Daarnaast is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, wijze van meten, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling. Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn.
Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.
5.2 Opzet Van De Bestemmingsregeling
Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling is het volgende van belang.
Opzet verbeelding
Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.
Voorts zijn de volgende eisen van toepassing:
- de ondergrond waarop de verbeelding is gebaseerd, geeft informatie over de actuele (kadastrale) situatie;
- op de verbeelding wordt met de bestemming en de aanduidingen aangegeven of, en zo ja welke bebouwing is toegestaan;
- op het renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de aanduidingen;
- de volgorde van de bestemmingen in het renvooi komt overeen met de volgorde zoals van de regels (alfabetisch).
Tevens wordt in een onderhoek op de verbeelding de naam van het bestemmingsplan aangegeven, de datum van terinzagelegging, vaststelling en (eventueel) van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ook is het identificatienummer van het bestemmingsplan en het kaartblad aangegeven. De kaart bestaat uit 1 kaartblad op een schaal van 1:1.000.
De bestemming wordt door middel van hoofdletters aangeduid, zoals 'B' voor 'Bedrijf'. Verder geldt het volgende:
- Maatvoeringsaanduidingen zoals de maximum goot- of boeibordhoogte worden aangegeven door middel van een matrix bij het bouwvlak.
- Op de verbeelding kunnen aanduidingen, zoals een plangrens of een gebied met wijzigingsbevoegdheid worden aangegeven.
Opzet regels
De indeling in hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, kent de volgende vaste volgorde.
- In Hoofdstuk 1 Inleidende regels worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald.
- In Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels worden in alfabetische volgorde van de naam van de bestemmingen de regels gegeven waarmee die bestemmingen zoals die op de verbeelding voorkomen, nader worden omschreven.
- Hoofdstuk 3 Algemene regels bevat een aantal regels (voorheen bepalingen genoemd) die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelbepaling of de bepaling welke wettelijke regeling van toepassing).
- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels ten slotte geven overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.
Op grond van de wettelijke standaarden moet bij de opstelling van een bestemmingsbepaling (de regels) de volgende vaste volgorde gebruikt worden:
- bestemmingsomschrijving;
- bouwregels;
- nadere eisen;
- afwijken van de bouwregels;
- specifieke gebruiksregels;
- afwijken van de gebruiksregels;
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
- wijzigingsbevoegdheid.
- Een bestemmingsregel behoeft niet al deze elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.
5.3 Toelichting Op De Gehanteerde Bestemmingen
Artikel 3 Bedrijventerrein
De gronden met de bestemming ‘Bedrijventerrein’ zijn bestemd voor bedrijfsactiviteiten. Het bestemmingplan gaat uit van bedrijfsactiviteiten tot en met milieucategorie 3.2 in de lijst ‘Staat bedrijfsactiviteiten bedrijventerrein’ van de VNG. De toegestane bedrijfsactiviteiten zijn (perceelsgericht) inzichtelijk gemaakt op de verbeelding. De kleinere nutsvoorzieningen behoeven geen specifieke regeling aangezien deze in nagenoeg alle bestemmingen algemeen mogelijk zijn gemaakt.
Om eventuele hinder van bedrijven zo veel mogelijk te voorkomen, is de toelaatbaarheid van (nieuwe) bedrijven in de regels gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten "functiemenging". De Staat maakt deel uit van de regels. Het is toegestaan dat de gevestigde bedrijven worden vervangen door andere bedrijven uit dezelfde categorie of lager.
Voor de bedrijfsbebouwing gelden maximale goot- en bouwhoogtes en een maximaal bebouwingspercentage die overwegend gebaseerd zijn op de geldende beheersverordening. Indien de werkelijke bebouwingssituatie afwijkt van de regeling in voorliggend bestemmingsplan, valt deze onder het overgangsrecht. De omvang van het bouwperceel dient conform de Verordening ruimte Noord-Brabant tussen de 1.000 m2 en 5.000 m2 groot te zijn. Indien een bestaand bouwperceel hier van afwijkt is een specifiek maatvoeringsvoorschrift opgenomen. Opslag van goederen wordt in het bouwvlak toegestaan tot een hoogte van 6 meter. Bestaande ontheffingen en rechten zijn gerespecteerd. Indien deze regeling niet voldoet in relatie tot de bedrijfsvoering is een specifieke regeling getroffen.
Artikel 4 Groen
De gronden met de bestemming groen zijn bestemd voor groenvoorzieningen en bij deze bestemming gehorende voorzieningen, zoals voetpaden, water en nutsvoorzieningen.
Artikel 5 Verkeer
De gronden met de bestemming 'Verkeer' zijn bestemd voor wegverkeer, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, geluidsreducerende voorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en nutsvoorzieningen. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden in de vorm van beplanting of andere groenvoorzieningen. Binnen de bestemming 'Verkeer' mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebebouwd. In de regels zijn hiervoor nadere bepalingen opgenomen.
Artikel 6 Waarde - Archeologie
Deze bestemming is een zogenoemde dubbelbestemming. De dubbelbestemming is met een arcering (kruizen) op de verbeelding weergegeven. De bestemming valt samen met een groot aantal andere bestemmingen. De regeling heeft tot doel de bescherming en veiligstelling van het archeologisch erfgoed in de bodem. Hiervoor is het beleid zoals dat is vermeld in paragraaf 3.6 leidend.
Voordat er ten behoeve van een samenvallende bestemming (bijvoorbeeld Wonen) een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden verleend, moet eerst worden nagegaan of daardoor geen onevenredige schade aan de archeologische waarden wordt toegebracht. Om deze afweging mogelijk te maken is het bouwen afhankelijk gemaakt van een omgevingsvergunning.
Voor andere werkzaamheden dan bouwen (bijvoorbeeld graven) is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig. Deze wordt niet verleend indien daardoor in onevenredige mate schade aan de archeologische waarde wordt of kan worden toegebracht. Slechts onder bepaalde voorwaarden is geen omgevingsvergunning noodzakelijk.
In lid 9.2 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het verwijderen van de bestemming als (door middel van archeologisch onderzoek) is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn.
5.4 Toelichting Op De Algemene Regels
Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, regels.
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Een antidubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
De formulering van de antidubbeltelbepaling wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
Artikel 8 Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels is opgenomen dat bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden ten behoeve van ondergeschikte bouwdelen. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld stoepen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan afgeweken kan worden. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Dit betreft bijvoorbeeld de vrijstelling ten behoeve van afwijking van de voorgeschreven maten en percentages. Afwijking is overigens alleen mogelijk wanneer hiermee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan aspecten als de woon- en milieusituatie van aangrenzende percelen.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
Dit artikel geeft het bevoegd gezag de bevoegdheid het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van geringe veranderingen in plaats, ligging of afmetingen van bestemmingsgrenzen.
Artikel 11 Overige regels
In dit artikel is een parkeerregeling opgenomen.
5.5 Toelichting Op De Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind.
Artikel 13 Slotregel
In dit artikel wordt de naam van de regels vastgesteld.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Financiële Uitvoerbaarheid
Er wordt een koopovereenkomst gesloten tussen de gemeente en Hoppenbrouwers over de verkoop van de grond. Dit zal na vaststelling van het bestemmingsplan plaatsvinden. De gemeente draagt eerst zorg voor het planologisch mogelijk maken van de ontwikkeling en levert daarna de gronden bouwrijp op. De verkoopopbrengst dekt de kosten voor onder andere de planologische procedure, het bouwrijp maken, eventuele planschade, et cetera.
Op grond van artikel 6 12 lid 1 Wro is de gemeenteraad in beginsel verplicht om tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen. In afwijking hiervan kan besloten worden geen exploitatieplan vast te stellen. Aangezien in onderhavig geval het kostenverhaal op een andere wijze is verzekerd, namelijk via het sluiten van een verkoopovereenkomst, is het vaststellen van een exploitatieplan met nodig
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Op dinsdag 1 oktober 2019 heeft over deze ontwikkeling een informatieavond plaatsgevonden bij Hoppenbrouwers Techniek Dongen, Steenstraat 7D te Dongen. Het ontwerpbesluit en het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken hebben conform het bepaalde in artikel 3.8 en 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening vanaf vrijdag 20 september 2019 tot en met donderdag 31 oktober 2019 ter inzage gelegen. In die periode kon een ieder zijn of haar zienswijze naar keuze schriftelijk of mondeling indienen.
Er is één zienswijze ingediend. De provincie Noord-Brabant heeft in haar zienswijze de gemaakte ambtelijke afspraken bevestigd en verzocht deze te verwerken in het bestemmingsplan. Dit is gebeurd. Daarnaast is de ingediende zienswijze samengevat en van beantwoording voorzien in de bijgevoegde Nota van zienswijzen, zie bijlage 8. Tevens heeft nader overleg plaatsgevonden tussen gemeente, initiatiefnemer en de aangrenzende grondeigenaar over de vorm van het uit te geven bedrijfskavel en de mogelijkheid om de beeldbepalende boom te behouden. Dit heeft geleid tot aanpassing van de bestemmingsvlakken.
In het kader van het wettelijk vooroverleg, conform artikel 3.1.1. Bro, is het ontwerp bestemmingsplan toegezonden aan de diverse overlegpartners zoals de Provincie Noord-Brabant, de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant en het Waterschap Brabantse Delta. De verkregen reacties zijn verwerkt. Alle wijzigingen die zijn doorgevoerd tussen het ontwerpbestemmingsplan en vaststelling zijn weergegeven in bijlage 9.
Het Vaststellingsbesluit wordt op de gebruikelijke wijze gepubliceerd. In de publicatie wordt gewezen op de mogelijkheid om beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
- Belanghebbenden die tijdig hun zienswijzen hebben ingediend of tegen het gewijzigd vaststellen van het bestemmingsplan zijn of;
- Belanghebbenden die kunnen aantonen dat zij redelijkerwijs niet in de gelegenheid zijn geweest om een zienswijze in te dienen, kunnen beroep instellen.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Toelichting Vraaggericht Ontwikkelen Bedrijventerreinen
Bijlage 1 Toelichting vraaggericht ontwikkelen bedrijventerreinen
Bijlage 2 Archeologisch Bureau- En Verkennend Booronderzoek
Bijlage 2 Archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek
Bijlage 3 Groepsrisicoberekening Steenstraat 18
Bijlage 3 Groepsrisicoberekening Steenstraat 18
Bijlage 4 Advies Veiligheidsregio
Bijlage 4 Advies veiligheidsregio
Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 5 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 6 Advies Waterschap Brabantse Delta
Bijlage 6 Advies Waterschap Brabantse Delta
Bijlage 7 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 7 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling
Bijlage 8 Nota Van Zienswijzen
Bijlage 8 Nota van zienswijzen