Buitengebied
Bestemmingsplan - Gemeente Dongen
Vastgesteld op 05-11-2009 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Dongen.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand (nummer NL.IMRO. 0766.BP2009000001-0001) met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge deze regels, ten aanzien van het gebruik en / of het bebouwen van deze gronden, regels worden gesteld.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd, ondergeschikt gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.6 aan-huis-gebonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.7 achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.8 agrarisch bedrijf
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en / of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:
- a. grondgebonden agrarisch bedrijf:
- 1. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;
- 2. bollenteelt: de teelt van bloembollen al dan niet in samenhang met de teelt van bolbloemen;
- 3. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
- 4. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond en waarbij de productie (nagenoeg) geheel afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
- 5. paardenhouderij: het fokken van paarden, het houden, stallen of africhten van paarden ten behoeve van de vlees- en / of melkproductie, handel en / of de gebruiksgerichte paardenhouderij;
- 6. sierteelt: de teelt van siergewassen op open grond al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;
- b. niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:
- 1. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
- 2. intensieve kwekerij: de teelt in gebouwen van gewassen, paddenstoelen daaronder begrepen, of dieren anders dan genoemd onder b3 of c.;
- 3. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende agrarische grond als productiemiddel;
- c. aquacultuur: de teelt van (zout)watergebonden organismen waaronder begrepen zagers, schelpdieren en vissen.
1.9 agrarische deskundige
Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen of een andere als zodanig door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige.
1.10 agrarisch hulp- en nevenbedrijf
- a. een bedrijf dat is gericht op het opslaan van en leveren van goederen aan uitsluitend of overwegend agrarische bedrijven en / of het opslaan en verwerken van producten die afkomstig zijn van agrarische bedrijven, waaronder begrepen mestverzamelsilo's met een regionale functie;
- b. een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van landbouwwerktuigen of –apparatuur (zoals loonbedrijven).
1.11 archeologisch deskundige
een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke en als zodanig geregistreerde deskundige op het gebied van archeologisch onderzoek, in het bezit van een opgravingsbevoegdheid.
1.12 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.13 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.14 bebouwing
een of meer gebouwen en / of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.15 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
1.16 bedrijfsmatige exploitatie van verblijfsrecreatie
het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon exploiteren en beheren van een verblijfsrecreatief complex, gericht op het als onderneming aanbieden van recreatief verblijf aan meerdere, steeds wisselende personen.
1.17 bedrijfs- of dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.
1.18 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds-, oppervlaktematen en voorgevelrooilijnen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen alsmede voorgevelrooilijnen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand kunnen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.
1.19 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.20 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.21 Bevi-inrichtingen
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.22 blauwe diensten
inspanningen die grondeigenaren en grondgebruikers kunnen leveren ten behoeve van waterbeheer, natuur- en / of landschapsontwikkeling in, nabij of in relatie tot water.
1.23 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.24 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.25 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.26 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.27 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.28 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.29 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.30 café
een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar / dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.
1.31 consumentenvuurwerk
vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.
1.32 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en / of historische gaafheid.
1.33 dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
1.34 dakopbouw
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.
1.35 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan diegenen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.36 detailhandel in volumineuze goederen
detailhandel in de volgende categorieën:
- a. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
- b. detailhandel in grootschalige goederen, zoals auto's, keukens, badkamers, boten, motoren, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en materialen;
- c. tuincentra;
- d. grootschalige meubelbedrijven, al dan niet – in ondergeschikte mate – in combinatie met woninginrichting en stoffering;
- e. bouwmarkten.
1.37 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.
1.38 discotheek of dancing
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, in combinatie met het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen, feesten en andere daarmee vergelijkbare evenementen.
1.39 emissiepunt of emmissiekoker bij intensieve veehouderij
een bouwwerk ten behoeve van het op één centraal punt mechanisch of via natuurlijke trek afvoeren van emissie (ammoniak, geur, fijnstof) uit een of meerdere dierenverblijven.
1.40 extensieve dagrecreatie
niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.
1.41 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.42 geluidsgevoelige objecten
woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.43 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.44 horecabedrijf
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en / of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
1.45 hoveniersbedrijf
een bedrijf, gericht op de aanleg, de inrichting en het onderhoud van tuinen en groen, met gebruikmaking van de daarbij behorende materialen en gereedschappen, zonder dat detailhandel wordt uitgeoefend.
1.46 indicatie-orgaan
een als zodanig door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van zorg en indicatiestelling.
1.47 kampeermiddelen
tenten, vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.
1.48 kantoor
voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.49 kassen
bouwwerken van glas of ander lichtdoorlatend materiaal (ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering) met een hoogte van 1,5 m of meer, trek-, tunnel-, schaduw-, boog- en gaaskassen daaronder begrepen.
1.50 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past, zonder dat detailhandel wordt uitgeoefend.
1.51 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen
voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie.
1.52 landschapswaarde
de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.
1.53 logeergebouw
een gebouw, bestemd voor verblijfsrecreatie door meerdere personen in groepsverband.
1.54 manege
een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden en daarvoor paarden en / of pony's houdt, in combinatie met een of meer van de volgende hiermee samenhangende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en / of pony's, horeca (kantine, foyer en dergelijke), verenigingsaccommodatie en het houden van wedstrijden of andere evenementen.
1.55 natuurwaarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.
1.56 NEN
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
1.57 niet-permanente verblijfsrecreatie
verblijfsrecreatie waarbij uitsluitend van seizoensgebonden standplaatsen gebruik wordt gemaakt.
1.58 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.59 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.60 paardrijactiviteiten
het houden van paarden en / of pony's ten behoeve van verhuur en eigen gebruik, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en / of pony's in pension te stallen en te weiden.
1.61 peil
- a. de kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwvlak en de kant van de weg minder dan 5 m bedraagt;
- b. bij ligging in het water: het gemiddelde zomerpeil van het aangrenzende water;
- c. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.62 permanente standplaats
een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, gedurende het gehele jaar.
1.63 praktijkruimte
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.64 schoorsteen bij glastuinbouwbedrijven
een bouwwerk ten behoeve van het op mechanische wijze of via natuurlijke trek afvoeren van gassen afkomstig van een warmtekracht koppeling (WKK), verwarming- en/of stookinstallatie.
1.65 seizoensgebonden standplaats
een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij het kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, uitsluitend gedurende het zomerseizoen.
1.66 seksinrichting
het bedrijfsmatig- of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt- gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of een verblijfsmiddel, verrichten van seksuele handelingen.
1.67 Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging
de Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging die van deze regels onderdeel uitmaakt.
1.68 Staat van Horeca-activiteiten
de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.
1.69 standplaats
een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten.
1.70 teeltondersteunende voorzieningen
voorzieningen of constructies die bij agrarische bedrijven worden toegepast om weersinvloeden te matigen, arbeidsomstandigheden te bevorderen, de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen te verbeteren of de kwaliteit van producten te verbeteren, nader te onderscheiden in:
- a. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen: voorzieningen die niet langer dan 6 maanden gedurende een jaar worden geplaatst, te onderscheiden in:
- 1. lage tijdelijke voorzieningen: voorzieningen zoals afdekfolies, acryldoek, insectengaas, tunnels met een bouwhoogte van niet meer dan 1.50 m;
- 2. hoge tijdelijke voorzieningen: voorzieningen zoals hagelnetten, schaduwhallen, wandelkappen en regenkappen;
- b. permanente teeltondersteunende voorzieningen, te onderscheiden in:
- 1. lage permanente voorzieningen zoals containervelden;
- 2. hoge permanente voorzieningen zoals kassen, tunnelkassen, rolkassen, gaaskassen, stellingen en regenkappen;
- c. overige teeltondersteunende voorzieningen zoals boomteelthekken.
1.71 verblijfsmiddelen
voor verblijf geschikte - al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken - voer- en vaartuigen, arken, caravans, tenten en andere soortgelijke constructies, voor zover geen bouwwerken en geen kampeermiddelen zijnde.
1.72 voorgevel van een gebouw
het meest naar de wegzijde gekeerde deel van een gebouw; indien meerdere delen van het gebouw naar de weg zijn gekeerd (hoekkavel) bepalen burgemeester en wethouders welke zijde als voorgevel moet worden beschouwd.
1.73 voorgevelrooilijn
de denkbeeldige lijn in het verlengde van de voorgevel.
1.74 voorzieningen voor opslag op agrarisch bedrijf
voorzieningen voor de opslag van onder andere voer, (kunst)mest, water, warmte, CO2of daarmee vergelijkbare stoffen, nader te onderscheiden in:
- a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals mestsilo's, voerdersilo's, sleufsilo's, watertanks en CO2-opslagtanks;
- b. geen bouwwerken zijnde, zoals mestzakken of foliebassins.
1.75 Wgh-inrichtingen
bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
1.76 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
1.77 zomerseizoen
de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie
- a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3 bouwhoogte van overige bouwwerken
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.5 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot / de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; indien een bouwwerk met betrekking tot deze constructiedelen over verschillende hoogten beschikt, wordt als volgt gemeten:
- a. indien zich aan de voorgevelzijde een goot / druiplijn, boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de hoogte aan de voorgevelzijde;
- b. indien zich – in geval van een lessenaarsdak – aan de voorgevelzijde van het gebouw geen goot / druiplijn, boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de laagste hoogte.
2.6 inhoud van een bouwwerk
tussen peil, de buitenzijde van de gevels (en / of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en / of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.8 vloeroppervlakte
de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven;
en tevens voor:
- b. ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw': glastuinbouw als hoofdtak;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve kwekerij': intensieve kwekerij in gebouwen als hoofdtak;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij': intensieve veehouderij als hoofdtak;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch- agrarisch hulp- en nevenbedrijf': een agrarisch hulp- en nevenbedrijf;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone – molenbiotoop': tevens voor de belangen van de molen als werktuig en als beeldbepalend cultuurhistorisch waardevol element;
- g. de uitoefening van nevenfuncties, ondergeschikt aan het agrarische bedrijf;
- h. aan de bestemming ondergeschikte extensieve dagrecreatie met bijbehorende recreatieve fiets- en wandelpaden en voorzieningen;
- i. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, natuurvriendelijke oevers, water, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
3.3 Ontheffing van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. paardenbakken zijn uitsluitend toegestaan:
- 1. op of grenzend aan het bouwvlak;
- 2. grenzend aan bestemmingsvlakken van andere bestemmingen waar een woning toegestaan en aanwezig is;
waarbij het gebruik van verlichting bij een paardenbak buiten het bouwvlak niet is toegestaan;
- b. het gebruiken van een gebouw ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is niet toegestaan;
- c. het gebruiken van een bijgebouw ten behoeve van bewoning is niet toegestaan;
- d. fruitteelt ter plaatse van gronden die zijn gelegen binnen een afstand van 50 meter van de plangrens, rondom de kern Dongen en binnen een afstand van 50 meter van de bestemming Wonen-3 is niet toegestaan;
- e. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn slechts toegestaan voor een periode van minder dan 6 maanden per jaar;
- f. voorzieningen voor opslag, niet zijnde bouwwerken, zoals mestbassins en bassins voor de opslag van andere stoffen zoals water, zijn buiten bouwvlakken niet toegestaan;
- g. de opslag van bagger en grondspecie is op de onbebouwde gronden niet toegestaan;
- h. met betrekking tot de toegestane nevenfuncties, zoals genoemd in 3.1 onder g, is tabel 3.1 van toepassing, met dien verstande dat:
- 1. uitsluitend de genoemde nevenfuncties zijn toegestaan, binnen de bestaande bebouwing en tot de omvang zoals vermeld in tabel 3.1;
- 2. nevenfuncties aangeduid met een + op de betreffende gronden rechtstreeks zijn toegestaan;
- 3. nevenfuncties aangeduid met een – op de betreffende gronden niet zijn toegestaan;
- 4. bij een combinatie van nevenfuncties mag de bestaande bebouwing ten behoeve van de nevenfuncties worden benut tot de totaal opgetelde maximum oppervlakte van de betreffende nevenfuncties aangegeven in tabel 3.1, tot een maximum van 500 m², met dien verstande dat bij een combinatie van een agrarisch loonbedrijf of opslag en stalling met andere nevenfuncties ten hoogste 1.000 m² van de bestaande bebouwing ten behoeve van de nevenfuncties mag worden benut;
- i. het gebruik van gronden of gebouwen voor de huisvesting van (seizoens)arbeiders is niet toegestaan.
Tabel 3.1.
nevenfunctie | op de gronden met de aanduiding 'wro-zone- ontheffings- gebied-2.1' | op de gronden aangeduid als 'reconstructiewetzone-landbouwont- wikkelingsgebied-1' | op de overige gronden | maximale omvang binnen bestaande bebouwing |
verbrede landbouw | ||||
verkoop aan huis van (eigen) agrarische producten | + | + | + | 100 m² |
verkoop aan huis van boerderij- en streekproducten | + | + | + | 100 m² |
agrarisch natuur- en landschapsbeheer | + | + | + | - |
blauwe diensten | + | + | + | - |
sociale functie (resocialisatie therapie, kinderopvang, zorgboerderij) | O | - | O | 400 m² |
agrarisch verwante bedrijfsactiviteiten | ||||
vis-, escargots- of wormenkwekerij | + | + | + | 400 m² |
agrarisch handels- en exportbedrijf vergelijkbaar met categorie A, B1 of B2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten | O | - | - | 400 m² |
agrarisch hulp- en nevenbedrijf in categorie A, B1 of B2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten | O | - | - | 400 m² |
opslag en stalling van agrarische producten, goederen, werktuigen of materialen in de bestaande bebouwing | + | + | + | 1.000 m² |
agrarische loonbedrijven | O | O | O | 1.000 m² |
veehandelsbedrijven, foeragehandel | O | O | O | 400 m² |
veearts, hoefsmederij | O | O | O | 400 m² |
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (zoals kaasmakerij, vleesverwerking, palingrokerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij) | O | O | O | 400 m² |
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten en de verkoop ervan | O | O | O | 400 m², met maximaal 100 m² vloeroppervlakte voor verkoop |
niet-agrarische bedrijfsactiviteiten | ||||
hoveniersbedrijf, boomverzorgingsbedrijf | O | - | - | 400 m² |
tuincentrum | O | - | - | 400 m² |
opslag en stalling van niet-agrarische producten, goederen, werktuigen of materialen (bijv. boten, caravans) in categorie A, B1 of B2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten in de bestaande bebouwing | O | O | O | 1.000 m² |
overige bedrijven in de categorieën A, B1 of B2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten | O | - | - | 400 m² |
recreatieve functies | ||||
kinderboerderij / speelboerderij | O | - | - | 400 m² |
paardrijactiviteiten | + | - | + | 400 m² |
manege / rijschool | O | - | O | 400 m² |
fietsenverhuur | O | - | - | 400 m² |
wandel,- fiets,- of ruiterpaden over het terrein | + | + | + | - |
kleinschalige horecagelegenheid (waaronder theetuin, boerderijterras) | O | - | - | 100 m² |
verblijfsrecreatieve eenheden in woningen (logies met ontbijt, maximaal 2 kamers) | + | - | + | 100 m² |
verblijfsrecreatieve eenheden in (voormalige) agrarische bedrijfsbebouwing | O | - | - | 200 m² |
georganiseerde activiteiten (survivalactiviteiten, kinderfeestjes, boerengolf) | + | - | + | 400 m² |
kampeerboerderij | O | - | - | 400 m² |
kleinschalig kamperen | O | - | O | 200 m² |
overige dienstverlening: | ||||
verzorging van mens of dier (zoals kapsalon, schoonheidssalon, trimsalon) | O | - | - | 60 m² |
natuur- en milieueducatie, bezoekboerderijen, rondleidingen | + | + | + | 100 m² |
museum / tentoonstellingsruimte | O | - | - | 400 m² |
niet-agrarisch verwante detailhandel (bijv. kunst- en antiekhandel) | O | - | - | 400 m² |
dierenpension, hondenfokkerij | - | - | O | 400 m² |
3.5 Ontheffing van de gebruiksregels
3.6 Aanlegvergunning
3.7 Wijzigingsregels
Artikel 4 Agrarisch Met Waarden – Landschap En Cultuurhistorie
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch met waarden – Landschap en cultuurhistorie aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van grondgebonden agrarisch bedrijven;
- b. behoud, versterking en ontwikkeling van landschaps- en cultuurhistorische waarden;
en tevens voor:
- c. de uitoefening van nevenfuncties, ondergeschikt aan het agrarische bedrijf;
- d. aan de bestemming ondergeschikte extensieve dagrecreatie met bijbehorende recreatieve fiets- en wandelpaden en voorzieningen;
- e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, natuurvriendelijke oevers, water, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
4.3 Ontheffing van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. paardenbakken zijn uitsluitend toegestaan op bouwvlakken;
- b. het gebruiken van een gebouw ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is niet toegestaan;
- c. het gebruiken van een bijgebouw ten behoeve van bewoning is niet toegestaan;
- d. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn slechts toegestaan voor een periode van minder dan 6 maanden per jaar;
- e. voorzieningen voor opslag, niet zijnde bouwwerken, zoals mestbassins zijn buiten bouwvlakken niet toegestaan;
- f. de opslag van bagger en grondspecie is op de onbebouwde gronden niet toegestaan;
- g. met betrekking tot de toegestane nevenfuncties, zoals genoemd in 4.1 onder c, is tabel 4.1 van toepassing, met dien verstande dat:
- 1. uitsluitend de genoemde nevenfuncties zijn toegestaan, binnen de bestaande bebouwing en tot de omvang zoals vermeld in tabel 4.1;
- 2. nevenfuncties aangeduid met een + op de betreffende gronden rechtstreeks zijn toegestaan;
- 3. nevenfuncties aangeduid met een – op de betreffende gronden niet zijn toegestaan;
- 4. bij een combinatie van nevenfuncties mag de bestaande bebouwing ten behoeve van de nevenfuncties worden benut tot de totaal opgetelde maximum oppervlakte van de betreffende nevenfuncties, aangegeven in tabel 4.1, tot een maximum van 500 m², met dien verstande dat bij een combinatie van een agrarisch loonbedrijf of opslag en stalling met andere nevenfuncties ten hoogste 1.000 m² van de bestaande bebouwing ten behoeve van de nevenfuncties mag worden benut;
- h. het gebruik van gronden of gebouwen voor de huisvesting van (seizoens)arbeiders is niet toegestaan.
Tabel 4.1.
nevenfunctie | op de gronden met de aanduiding 'wro-zone-ontheffingsgebied-2.2' | op de overige gronden | maximale omvang binnen bestaande bebouwing |
verbrede landbouw | |||
verkoop aan huis van (eigen) agrarische producten | + | + | 100 m² |
verkoop aan huis van boerderij- en streekproducten | + | + | 100 m² |
agrarisch natuur- en landschapsbeheer | + | + | - |
blauwe diensten | + | + | - |
sociale functie (resocialisatie therapie, kinderopvang, zorgboerderij) | O | O | 400 m² |
agrarisch verwante bedrijfsactiviteiten | |||
vis-, escargots- of wormenkwekerij | + | + | 400 m² |
agrarisch handels- en exportbedrijf vergelijkbaar met categorie A, B1 of B2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten | O | - | 400 m² |
agrarisch hulp- en nevenbedrijf in categorie A, B1 of B2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten | O | - | 400 m² |
opslag en stalling van agrarische producten, goederen, werktuigen of materialen in de bestaande bebouwing | + | + | 1.000 m² |
agrarische loonbedrijven | O | O | 1.000 m² |
veehandelsbedrijven, foeragehandel | O | O | 400 m² |
veearts, hoefsmederij | O | O | 400 m² |
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (zoals kaasmakerij, vleesverwerking, palingrokerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij) | O | O | 400 m² |
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten en de verkoop ervan | O | O | 400 m², met maximaal 100 m² vloeroppervlakte voor verkoop |
niet-agrarische bedrijfsactiviteiten | |||
hoveniersbedrijf, boomverzorgingsbedrijf | O | - | 400 m² |
tuincentrum | O | - | 400 m² |
opslag en stalling van niet-agrarische producten, goederen, werktuigen of materialen (bijv. boten, caravans) in categorie A, B1 of B2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten in de bestaande bebouwing | O | O | 1.000 m² |
overige bedrijven in de categorieën A, B1 of B2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten | O | - | 400 m² |
recreatieve functies | |||
kinderboerderij / speelboerderij | O | - | 400 m² |
paardrijactiviteiten | + | + | 400 m² |
manege / rijschool | O | O | 400 m² |
fietsenverhuur | O | - | 400 m² |
wandel,- fiets,- of ruiterpaden over het terrein | + | + | - |
kleinschalige horecagelegenheid (waaronder theetuin, boerderijterras) | O | - | 100 m² |
verblijfsrecreatieve eenheden in woningen (logies met ontbijt, maximaal 2 kamers) | + | + | 100 m² |
verblijfsrecreatieve eenheden in (voormalige) agrarische bedrijfsbebouwing | O | - | 200 m² |
georganiseerde activiteiten (survivalactiviteiten, kinderfeestjes, boerengolf) | + | + | 400 m² |
kampeerboerderij | O | - | 400 m² |
kleinschalig kamperen | O | O | 200 m² |
overige dienstverlening: | |||
verzorging van mens of dier (zoals kapsalon, schoonheidssalon, trimsalon) | O | - | 60 m² |
natuur- en milieueducatie, bezoekboerderijen, rondleidingen | + | + | 100 m² |
museum / tentoonstellingsruimte | O | - | 400 m² |
niet-agrarisch verwante detailhandel (bijv. kunst- en antiekhandel) | O | - | 400 m² |
dierenpension, hondenfokkerij | - | O | 400 m² |
4.5 Ontheffing van de gebruiksregels
4.6 Aanlegvergunning
4.7 Wijzigingsregels
Artikel 5 Agrarisch Met Waarden – Landschap, Natuur En Cultuurhistorie
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch met waarden – Landschap, natuur en cultuurhistorie aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van grondgebonden agrarisch bedrijven;
- b. behoud, versterking en ontwikkeling van aanwezige landschaps-, cultuurhistorische en natuurwaarden;
en tevens voor:
- c. de uitoefening van nevenfuncties, ondergeschikt aan het agrarische bedrijf;
- d. aan de bestemming ondergeschikte extensieve dagrecreatie met bijbehorende recreatieve fiets- en wandelpaden en voorzieningen;
- e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, natuurvriendelijke oevers, water, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
5.3 Ontheffing van de bouwregels
5.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. paardenbakken zijn uitsluitend toegestaan op bouwvlakken;
- b. het gebruiken van een gebouw ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is niet toegestaan;
- c. het gebruiken van een bijgebouw ten behoeve van bewoning is niet toegestaan;
- d. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn slechts toegestaan voor een periode van minder dan 6 maanden gedurende een jaar;
- e. voorzieningen voor opslag, niet zijnde bouwwerken, zoals mestbassins zijn buiten bouwvlakken niet toegestaan;
- f. de opslag van bagger en grondspecie is op de onbebouwde gronden niet toegestaan;
- g. met betrekking tot de toegestane nevenfuncties, zoals genoemd in 5.1 onder c, is tabel 5.1 van toepassing, met dien verstande dat:
- 1. uitsluitend de genoemde nevenfuncties zijn toegestaan, binnen de bestaande bebouwing en tot de omvang zoals vermeld in tabel 5.1;
- 2. nevenfuncties aangeduid met een + op de betreffende gronden rechtstreeks zijn toegestaan;
- 3. nevenfuncties aangeduid met een – op de betreffende gronden niet zijn toegestaan;
- 4. bij een combinatie van nevenfuncties mag de bestaande bebouwing ten behoeve van de nevenfuncties worden benut tot de totaal opgetelde maximum oppervlakte van de betreffende nevenfuncties, aangegeven in tabel 5.1, tot een maximum van 500 m², met dien verstande dat bij een combinatie van een agrarisch loonbedrijf of opslag en stalling met andere nevenfuncties ten hoogste 1.000 m² van de bestaande bebouwing ten behoeve van de nevenfuncties mag worden benut;
- h. het gebruik van gronden of gebouwen voor de huisvesting van (seizoens)arbeiders is niet toegestaan.
Tabel 5.1.
nevenfunctie | toelaatbaarheid | maximale omvang binnen bestaande bebouwing |
verbrede landbouw | ||
verkoop aan huis van (eigen) agrarische producten | + | 100 m² |
verkoop aan huis van boerderij- en streekproducten | + | 100 m² |
agrarisch natuur- en landschapsbeheer | + | - |
blauwe diensten | + | - |
sociale functie (resocialisatie therapie, kinderopvang, zorgboerderij) | O | 400 m² |
agrarisch verwante bedrijfsactiviteiten | ||
vis-, escargots- of wormenkwekerij | + | 400 m² |
opslag en stalling van agrarische producten, goederen, werktuigen of materialen in de bestaande bebouwing | + | 1.000 m² |
agrarische loonbedrijven | O | 1.000 m² |
veehandelsbedrijven, foeragehandel | O | 400 m² |
veearts, hoefsmederij | O | 400 m² |
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (zoals kaasmakerij, vleesverwerking, palingrokerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij) | O | 400 m² |
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten en de verkoop ervan | O | 400 m², met maximaal 100 m² vloeroppervlakte voor verkoop |
niet-agrarische bedrijfsactiviteiten | ||
hoveniersbedrijf, boomverzorgingsbedrijf | O | 400 m² |
opslag en stalling van niet-agrarische producten, goederen, werktuigen of materialen (bijv. boten, caravans) in categorie A, B1 of B2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten in de bestaande bebouwing | O | 1.000 m² |
recreatieve functies | ||
paardrijactiviteiten | + | 400 m² |
manege / rijschool | O | 400 m² |
wandel,- fiets,- of ruiterpaden over het terrein | + | - |
verblijfsrecreatieve eenheden in woningen (logies met ontbijt, maximaal 2 kamers) | + | 100 m² |
georganiseerde activiteiten (survivalactiviteiten, kinderfeestjes, boerengolf) | + | 400 m² |
kleinschalig kamperen | O | 200 m² |
overige dienstverlening: | ||
natuur- en milieueducatie, bezoekboerderijen, rondleidingen | + | 100 m² |
dierenpension, hondenfokkerij | O | 400 m² |
5.5 Ontheffing van de gebruiksregels
5.6 Aanlegvergunning
5.7 Wijzigingsregels
Artikel 6 Bedrijf
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf-1 tot en met 10': een bedrijfsactiviteit zoals hierna in de tabel genoemd;
aanduiding | bedrijfsactiviteit |
specifieke vorm van bedrijf -1 | opslagbedrijf met tentenverhuur |
specifieke vorm van bedrijf -2 | aannemersbedrijf |
specifieke vorm van bedrijf -3 | slachterij |
specifieke vorm van bedrijf -4 | metaalbewerking |
specifieke vorm van bedrijf -5 | garagebedrijf |
specifieke vorm van bedrijf -6 | verhuisbedrijf |
specifieke vorm van bedrijf -7 | vervallen |
specifieke vorm van bedrijf -8 | meubelstoffeerderij |
specifieke vorm van bedrijf -9 | tuinontwerp en -aanleg |
specifieke vorm van bedrijf -10 | stalling en reparatie van bronneringswerktuigen |
- b. ter plaatse van de aanduiding 'opslag': opslag van goederen;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg': een garagebedrijf en tevens detailhandel in motorbrandstoffen- met uitzondering van de verkoop van LPG;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen;
- e. nutsvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:
6.3 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 6.2.1 onder d voor het bouwen van een groter gebouw of overkapping binnen het bestemmingsvlak, met in achtneming van het volgende:
- a. het maximaal te bebouwen oppervlak mag met ten hoogste 15% worden vergroot;
- b. voorzien wordt in een adequate landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een dichte struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van gemiddeld 3 m;
- c. ontheffing leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
- d. ontheffing is noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering;
- e. ontheffing wordt slechts verleend als een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing.
6.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. opslag van goederen op gronden gelegen tussen bedrijfsgebouwen en de meest nabij gelegen bestemming Verkeer is niet toegestaan;
- b. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 meter is op onbebouwde gronden niet toegestaan;
- c. de opslag van bagger en grondspecie is op de onbebouwde gronden niet toegestaan;
- d. zelfstandige kantoren en detailhandel zijn niet toegestaan, met uitzondering van het bepaalde in 6.1 onder c;
- e. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- f. het gebruiken van een gebouw ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is niet toegestaan;
- g. het gebruiken van een bijgebouw ten behoeve van bewoning is niet toegestaan;
- h. Wgh-inrichtingen en Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan.
6.5 Ontheffing van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 6.4 onder f voor het bieden van mantelzorg in een bedrijfswoning, aan- of uitbouw of een bijgebouw bij de woning, met in achtneming van het volgende:
- a. ontheffing wordt slechts verleend ter plaatse van percelen waarop krachtens het plan een woning is toegestaan en ook feitelijk aanwezig is;
- b. ontheffing wordt slechts verleend indien sprake is van een goed woon- en verblijfsklimaat;
- c. ontheffing wordt slechts verleend indien sprake is van een medische noodzaak, onderschreven door een indicatie-orgaan;
- d. per woning is slechts 1 aan- of uitbouw of bijgebouw tot een maximale omvang van 80 m² als mantelzorgruimte toegestaan;
- e. ontheffing leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.
6.6 Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen, na bedrijfsbeëindiging de bestemming Bedrijf wijzigen in de bestemming Wonen-1 of Wonen-3 met dien verstande dat:
- a. het aantal woningen binnen het bestemmingsvlak en het bouwvolume van de gebouwen niet mogen worden vergroot;
- b. de maximaal toelaatbare goot- en bouwhoogte van de gebouwen niet mag worden gewijzigd.
Artikel 7 Cultuur En Ontspanning
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Cultuur en Ontspanning aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een openlucht museum verbonden aan de historie van Dongen;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
Artikel 8 Detailhandel
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Detailhandel aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. detailhandel en dienstverlening, met uitzondering van detailhandel in volumineuze goederen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel volumineus': uitsluitend detailhandel in volumineuze goederen;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.
8.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
8.3 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 8.2.1 onder b voor het bouwen van een groter gebouw of overkapping binnen het bestemmingsvlak, met in achtneming van het volgende:
- a. het maximaal te bebouwen oppervlak mag met ten hoogste 15% worden vergroot;
- b. voorzien wordt in een adequate landschappelijke inpassing, die bestaat uit een beplantingsstrook met een dichte struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van gemiddeld 3 meter;
- c. ontheffing leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
- d. ontheffing is noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering;
- e. ontheffing wordt slechts verleend als een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing.
8.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. opslag van goederen op gronden gelegen tussen bedrijfsgebouwen en de meest nabij gelegen bestemming Verkeer is niet toegestaan;
- b. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 meter is op onbebouwde gronden niet toegestaan;
- c. zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan;
- d. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- e. het gebruiken van een gebouw ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is niet toegestaan;
- f. het gebruiken van een bijgebouw ten behoeve van bewoning is niet toegestaan;
- g. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan.
8.5 Ontheffing van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 8.4 onder e voor het bieden van mantelzorg in een bedrijfswoning, aan- of uitbouw of een bijgebouw bij een woning, met in achtneming van het volgende:
- a. ontheffing wordt slechts verleend ter plaatse van percelen waarop krachtens het plan een woning is toegestaan en ook feitelijk aanwezig is;
- b. ontheffing wordt slechts verleend indien sprake is van een goed woon- en verblijfsklimaat;
- c. ontheffing wordt slechts verleend indien sprake is van een medische noodzaak, onderschreven door een indicatie-orgaan;
- d. per woning is slechts 1 aan- of uitbouw of bijgebouw tot een maximale omvang van 80 m² als mantelzorgruimte toegestaan;
- e. ontheffing leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.
8.6 Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen, na bedrijfsbeëindiging de bestemming Detailhandel wijzigen in de bestemming Wonen-1 of Wonen-3 met dien verstande dat:
- a. het aantal woningen binnen het bestemmingsvlak en het bouwvolume van de gebouwen niet mogen worden vergroot;
- b. de maximaal toelaatbare goot- en bouwhoogte van de gebouwen niet mag worden gewijzigd.
Artikel 9 Detailhandel-verkooppunt Voor Motorbrandstoffen Met Lpg
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Detailhandel-Verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'vulpunt lpg' een verkooppunt voor motorbrandstoffen, met inbegrip van lpg en met een lpg-vulpunt, inclusief bij een dergelijk verkooppunt behorende ondergeschikte detailhandel;
- b. een autowasstraat;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.
9.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
9.3 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 9.2.1 onder b voor het bouwen van een groter gebouw of overkapping binnen het bestemmingsvlak, met in achtneming van het volgende:
- a. het maximaal te bebouwen oppervlak mag met ten hoogste 15% worden vergroot;
- b. ontheffing leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
- c. ontheffing is noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering.
9.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. opslag van goederen op gronden gelegen tussen bedrijfsgebouwen en de meest nabij gelegen bestemming Verkeer is niet toegestaan;
- b. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 meter is op onbebouwde gronden niet toegestaan;
- c. zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan;
- d. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan.
Artikel 10 Groen
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor groen, water, nuts- en speelvoorzieningen en voet- en fietspaden.
10.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 11 Horeca
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Horeca aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. horecabedrijven uit ten hoogste categorie 1b van de Staat van Horecabedrijven;
alsmede voor:
- b. ter plaatse van de aanduiding 'feestzaal': tevens een café en zalenverhuur uit de categorie 2 van de Staat van Horecabedrijven;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein': uitsluitend parkeervoorzieningen en voorzieningen voor sport en spel;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
11.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
11.3 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 11.2.1 onder c voor het bouwen van een groter gebouw of overkapping binnen het bestemmingsvlak, met in achtneming van het volgende:
- a. het maximaal te bebouwen oppervlak mag met ten hoogste 15% worden vergroot;
- b. voorzien wordt in een adequate landschappelijke inpassing, die bestaat uit een beplantingsstrook met een dichte struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van gemiddeld 3 meter;
- c. ontheffing leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
- d. ontheffing is noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering;
- e. ontheffing wordt slechts verleend als een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing.
11.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. opslag van goederen op gronden gelegen tussen bedrijfsgebouwen en de meest nabij gelegen bestemming Verkeer is niet toegestaan;
- b. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 meter is op onbebouwde gronden niet toegestaan;
- c. het gebruiken van een gebouw ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is niet toegestaan;
- d. het gebruiken van gebouwen als seksinrichting is niet toegestaan;
- e. het gebruiken van een bijgebouw ten behoeve van bewoning is niet toegestaan.
11.5 Ontheffing van de gebruiksregels
11.6 Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen, na bedrijfsbeëindiging de bestemming Horeca wijzigen in de bestemming Wonen-1 of Wonen-3 met dien verstande dat:
- a. het aantal woningen binnen het bestemmingsvlak en het bouwvolume van de gebouwen niet mogen worden vergroot;
- b. voor de gronden met de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' de wijziging niet mag worden toegepast;
- c. de maximaal toelaatbare goot- en bouwhoogte van de gebouwen niet mag worden gewijzigd.
Artikel 12 Maatschappelijk
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bibliotheken, gezondheidszorg, jeugd- en kinderopvang, onderwijs, openbare dienstverlening en verenigingsleven;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij':
- 1. gezondheidszorg in de vorm van dagbesteding en speel- en logeeropvang op een zorgboerderij;
- 2. voldoende parkeervoorzieningen om in de eigen parkeerbehoefte te voorzien, inclusief laad- en losvoorzieningen, met ontsluiting op de Eindsestraat;
- 3. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk-logeergebouw': een logeergebouw;
- 4. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals dienstgebouwen en speelvoorzieningen;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.
12.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
12.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. het gebruiken van een aan- of uitbouw of bijgebouw ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is niet toegestaan;
- b. het gebruiken van een bijgebouw ten behoeve van bewoning is niet toegestaan.
12.4 Ontheffing van gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 12.3 onder a voor het bieden van mantelzorg in een bedrijfswoning, aan- of uitbouw of een bijgebouw bij de woning, met inachtneming van het volgende:
- a. ontheffing wordt slechts verleend ter plaatse van percelen waarop krachtens het plan een woning is toegestaan die ook feitelijk aanwezig is;
- b. ontheffing wordt slechts verleend indien sprake is van een goed woon- en verblijfsklimaat;
- c. ontheffing wordt slechts verleend indien sprake is van een medische noodzaak, onderschreven door een indicatie-orgaan;
- d. per woning is slechts 1 aan- of uitbouw of bijgebouw tot een maximale omvang van 80 m² als mantelzorgruimte toegestaan;
- e. ontheffing leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.
Artikel 13 Maatschappelijk - Religie
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Maatschappelijk-Religie aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. religieuze en levensbeschouwelijke activiteiten en bijeenkomsten;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.
13.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
Artikel 14 Maatschappelijk - Uitvaartcentrum
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Maatschappelijk-Uitvaartcentrum aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een begraafplaats en een rouwcentrum of een daarmee vergelijkbare instelling;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en (ontsluitings)wegen.
14.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
Artikel 15 Natuur
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bos en natuur;
- b. behoud, herstel en ontwikkeling van natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden;
- c. extensieve dagrecreatie met bijbehorende voorzieningen;
- d. water.
15.2 Bouwregels
Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
15.3 Ontheffing bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 15.2 onder b voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van ten hoogste 5 m ten behoeve van de bouwkundige ondersteuning van constructies op een naastgelegen perceel.
15.4 Aanlegvergunning
Artikel 16 Recreatie - Dagrecreatie
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Recreatie-Dagrecreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'manege': een manege;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - hondendressuurterrein': een hondendressuurterrein;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - speelboerderij': een bedrijfsmatig geëxploiteerde speel- en kinderboerderij alsmede kleinschalig kamperen tot een maximum van 25 seizoensgebonden standplaatsen en 15 vakantiehuisjes die uitsluitend gedurende het zomerseizoen worden geplaatst, alsmede horecavoorzieningen, uitsluitend ten dienste van en onder geschikt aan het gebruik als speel-, kinder- en kampeerboerderij;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'verenigingsleven': een scoutingterrein met verenigingsgebouw;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin': volkstuinen;
- f. overige dagrecreatieve voorzieningen;
- g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.
16.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
16.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. het gebruiken van een aan- of uitbouw of bijgebouw ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is niet toegestaan;
- b. het gebruiken van een bijgebouw ten behoeve van bewoning is niet toegestaan;
- c. de opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan;
- d. het gebruiken van de gebouwen en overkappingen op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie-speelboerderij' ten behoeve van ondergeschikte horeca is toegestaan tot een vloeroppervlakte van maximaal 710 m².
16.4 Ontheffing van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 16.3 onder a voor het bieden van mantelzorg in een bedrijfswoning, aan- of uitbouw of een bijgebouw bij de woning, met inachtneming van het volgende:
- a. ontheffing wordt slechts verleend ter plaatse van percelen waarop krachtens het plan een woning is toegestaan die ook feitelijk aanwezig is;
- b. ontheffing wordt slechts verleend indien sprake is van een goed woon- en verblijfsklimaat;
- c. ontheffing wordt slechts verleend indien sprake is van een medische noodzaak, onderschreven door een indicatie-orgaan;
- d. per woning is slechts 1 aan- of uitbouw of bijgebouw tot een maximale omvang van 80 m² als mantelzorgruimte toegestaan;
- e. ontheffing leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.
Artikel 17 Recreatie - Verblijfsrecreatie
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Recreatie-Verblijfsrecreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. op de gronden zonder aanduiding: bedrijfsmatige exploitatie van verblijfsrecreatie in logeergebouwen;
- b. op de gronden met de aanduiding 'recreatiewoning': ten hoogste één recreatiewoning;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals sanitair- en dienstgebouwen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.
17.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
Artikel 18 Sport
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Sport aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'tennisbaan': een tennishal en tennisbanen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'sporthal': een sporthal;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'sportveld': sportvelden;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en (ontsluitings)wegen.
18.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
Artikel 19 Tuin
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen alsmede, ter plaatse van de aanduiding 'landschapswaarden' voor het behoud, herstel en ontwikkeling van landschapswaarden.
19.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel bedraagt ten hoogste 1 m;
- c. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;
- d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
19.3 Aanlegvergunning
Artikel 20 Verkeer
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden met daarbij behorende kunstwerken;
- b. bruggen en dammen;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, verkeersgeleiding, informatievoorziening, reclame- en kunstuitingen en water;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden': behoud van de cultuurhistorische waarde zoals deze tot uiting komt in het onverharde karakter van wegen.
20.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 10 m.
20.3 Aanlegvergunning
Artikel 21 Verkeer - Verblijfsgebied
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor verblijfsgebied met:
- a. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden en bijbehorende kunstwerken;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen- en speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, verkeersgeleiding, informatievoorziening, reclame- en kunstuitingen en water.
21.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 2 m;
- c. de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten bedraagt en hoogste 10 m.
Artikel 22 Water
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verkeer te water;
- b. wateraanvoer en -afvoer en de waterberging;
- c. ontwikkeling van natuurwaarden;
- d. ecologische verbindingsfunctie;
- e. de ontsluiting van aangrenzende percelen;
- f. natuurvriendelijke oevers;
- g. extensieve dagrecreatie met bijbehorende voorzieningen zoals paden;
- h. bruggen en dammen;
- i. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, nutsvoorzieningen en speelvoorzieningen;
met dien verstande dat:
- j. de gronden met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' tevens zijn bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van cultuurhistorische waarde;
- k. de gronden met de aanduiding 'natuur- en landschapswaarden' tevens zijn bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden.
22.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouw van bruggen is op de gronden met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' niet toegestaan;
- c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, ten behoeve van de verkeersregeling of de verlichting bedraagt ten hoogste 10 m;
- d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling of de verlichting, bedraagt ten hoogste 2 m.
22.3 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 22.2 onder b ten behoeve van de bouw van een brug, voor zover ontheffing niet leidt tot onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarden.
22.4 Aanlegvergunning
Artikel 23 Wonen-1
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen-1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- b. de uitoefening van nevenfuncties, ondergeschikt aan het wonen;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water.
23.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen hoofdgebouwen (woningen) met bijbehorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. per bestemmingsvlak is ten hoogste één woning toegestaan, tenzij anders bepaald;
- c. de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en / of inhoud van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedragen ten hoogste:
bouwwerk | goothoogte | bouwhoogte | oppervlakte | inhoud |
hoofdgebouw (inclusief aan- en uitbouwen) | 6 m | 10 m | 600 m³ | |
bijgebouwen en overkappingen / per woning | 3,5 m | 7 m | ten hoogste 40% van het zij- en achtererf met een maximum van 80 m² | |
erfafscheidingen voor de voorgevel | 1 m | |||
erfafscheidingen elders | 2 m | |||
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 3 m | 60 m² | ||
bouwlagen onder peil | maximaal 1 bouwlaag uitsluitend onder het hoofdgebouw |
- d. ingeval van herbouw of nieuwbouw wordt het hoofdgebouw in de bestaande voorgevelrooilijn gebouwd;
- e. de voorgevel van een aan- of uitbouw en van een bijgebouw wordt ten minste 3 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw gebouwd;
- f. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste 3 m;
- g. de goothoogte van woningen mag worden overschreden door dakkapellen, indien:
- 1. de afstand tot de dakvoet, de nok en de zijkanten van het dakvlak ten minste 0,5 m bedraagt;
- 2. de bouwhoogte van de dakkapel, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, ten hoogste 1,5 m bedraagt;
- 3. de breedte van dakkapellen aan de voor- of zijkant van de woning ten hoogste 50% van het dakvlak bedraagt;
- 4. de breedte van dakkapellen aan de achterkant van de woning ten hoogste 70% van het dakvlak bedraagt.
23.3 Ontheffing van de bouwregels
23.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning met een maximum van 60 m²;
- b. het gebruik van een gebouw ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is niet toegestaan;
- c. het gebruiken van een bijgebouw ten behoeve van bewoning is niet toegestaan;
- d. met betrekking tot de toegestane nevenfuncties, zoals genoemd in 23.1 onder b, is tabel 23.1 van toepassing, met dien verstande dat:
- 1. uitsluitend de genoemde nevenfuncties zijn toegestaan, binnen de bestaande bebouwing en tot de omvang zoals vermeld in tabel 23.1;
- 2. nevenfuncties aangeduid met een + op de betreffende gronden rechtstreeks zijn toegestaan;
- 3. nevenfuncties aangeduid met een – op de betreffende gronden niet zijn toegestaan;
- 4. bij een combinatie van nevenfuncties mag de bestaande bebouwing ten behoeve van de nevenfuncties worden benut tot de totaal opgetelde maximum oppervlakte van de betreffende nevenfuncties, aangegeven in tabel 23.1, tot een maximum van 500 m²;
Tabel 23.1
nevenfunctie | op de gronden met de aanduiding 'wro-zone-ontheffings- gebied-2.3' | op de gronden aangeduid als 'reconstructiewetzone-landbouwont- wikkelings- gebied-2' | op de overige gronden | maximale omvang binnen bestaande bebouwing |
recreatieve functies | ||||
paardrijactiviteiten | + | + | + | 400 m² |
verblijfsrecreatieve eenheden in woningen (logies met ontbijt, maximaal 2 kamers) | + | - | + | 100 m² |
23.5 Ontheffing van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 23.4 onder b voor het bieden van mantelzorg in een woning, aan- of uitbouw of een bijgebouw, met in achtneming van het volgende:
- a. ontheffing wordt slechts verleend indien sprake is van een goed woon- en verblijfsklimaat;
- b. ontheffing wordt slechts verleend indien sprake is van een medische noodzaak, onderschreven door een indicatie-orgaan;
- c. per woning is slechts 1 aan- of uitbouw of bijgebouw tot een maximale omvang van 80 m² is als mantelzorgruimte toegestaan;
- d. ontheffing leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.
23.6 Wijzigingsregels
Artikel 24 Wonen-2
24.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen-2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, op voormalige agrarische bedrijfslocaties;
- b. de uitoefening van nevenfuncties, ondergeschikt aan het wonen;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water.
24.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen hoofdgebouwen (woningen) met bijbehorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. per bestemmingsvlak is ten hoogste één woning toegestaan, tenzij anders bepaald;
- c. de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en / of inhoud van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedragen ten hoogste:
bouwwerk | goothoogte | bouwhoogte | oppervlakte | inhoud |
hoofdgebouw (inclusief aan- en uitbouwen) | 6 m | 10 m | 600 m³ | |
bijgebouwen en overkappingen / per woning | 3,5 m | 7 m | ten hoogste 40% van het zij- en achtererf met een maximum van 80 m² | |
erfafscheidingen voor de voorgevel | 1 m | |||
erfafscheidingen elders | 2 m | |||
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 3 m | 60 m² | ||
bouwlagen onder peil | maximaal 1 bouwlaag uitsluitend onder het hoofdgebouw |
- d. in geval van herbouw of nieuwbouw wordt het hoofdgebouw in de bestaande voorgevelrooilijn gebouwd;
- e. de voorgevel van een aan- of uitbouw en van een bijgebouw wordt ten minste 3 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw gebouwd;
- f. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste 3 m;
- g. de goothoogte van woningen mag worden overschreden door dakkapellen, indien:
- 1. de afstand tot de dakvoet, de nok en de zijkanten van het dakvlak ten minste 0,5 m bedraagt;
- 2. de bouwhoogte van de dakkapel, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, ten hoogste 1,5 m bedraagt;
- 3. de breedte van dakkapellen aan de voor- of zijkant van de woning ten hoogste 50% van het dakvlak bedraagt;
- 4. de breedte van dakkapellen aan de achterkant van de woning ten hoogste 70% van het dakvlak bedraagt.
24.3 Ontheffing van de bouwregels
24.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning met een maximum van 60 m²;
- b. het gebruik van een gebouw ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is niet toegestaan;
- c. het gebruiken van bijgebouwen ten behoeve van bewoning is niet toegestaan;
- d. met betrekking tot de toegestane nevenfuncties, zoals genoemd in 24.1 onder b, is tabel 24.1 van toepassing, met dien verstande dat:
- 1. uitsluitend de genoemde nevenfuncties zijn toegestaan, binnen de bestaande bebouwing en tot de omvang zoals vermeld in tabel 24.1;
- 2. nevenfuncties aangeduid met een + op de betreffende gronden rechtstreeks zijn toegestaan;
- 3. nevenfuncties aangeduid met een – op de betreffende gronden niet zijn toegestaan;
- 4. bij een combinatie van nevenfuncties mag de bestaande bebouwing ten behoeve van de nevenfuncties worden benut tot de totaal opgetelde maximum oppervlakte van de betreffende nevenfuncties, aangegeven in tabel 24.1, tot een maximum van 500 m², met dien verstande dat bij een combinatie van een agrarisch loonbedrijf of opslag en stalling met een andere nevenfunctie ten hoogste 1.000 m²van de bestaande bebouwing ten behoeve van de nevenfuncties mag worden benut;
Tabel 24.1
nevenfunctie | op de gronden met de aanduiding 'wro-zone-ontheffings- gebied-2.4' | op de gronden aangeduid als 'reconstructiewetzone-landbouwont- wikkelings- gebied-3' | op de overige gronden | maximale omvang binnen bestaande bebouwing |
verbrede landbouw | ||||
verkoop aan huis van (eigen) agrarische producten | + | + | + | 100 m² |
verkoop aan huis van boerderij- en streekproducten | + | + | + | 100 m² |
agrarisch natuur- en landschapsbeheer | + | + | + | - |
blauwe diensten | + | + | + | - |
sociale functie (resocialisatie therapie, kinderopvang, zorgboerderij) | O | - | O | 400 m² |
agrarisch verwante bedrijfsactiviteiten | ||||
vis-, escargots- of wormenkwekerij | + | + | + | 400 m² |
agrarisch handels- en exportbedrijf vergelijkbaar met categorie A, B1 of B2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten | O | - | - | 400 m² |
agrarisch hulp- en nevenbedrijf in categorie A, B1 of B2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten | O | - | - | 400 m² |
opslag en stalling van agrarische producten, goederen, werktuigen of materialen in de bestaande bebouwing | + | + | + | 1.000 m² |
agrarische loonbedrijven | O | O | O | 1.000 m² |
veehandelsbedrijven, foeragehandel | O | O | O | 400 m² |
veearts, hoefsmederij | O | O | O | 400 m² |
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (zoals kaasmakerij, vleesverwerking, palingrokerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij) | O | O | O | 400 m² |
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten en de verkoop ervan | O | O | O | 400 m², met maximaal 100 m² vloeroppervlakte voor verkoop |
niet-agrarische bedrijfsactiviteiten | ||||
hoveniersbedrijf, boomverzorgingsbedrijf | O | - | - | 400 m² |
tuincentrum | O | - | - | 400 m² |
opslag en stalling van niet-agrarische producten, goederen, werktuigen of materialen (bijv. boten, caravans) in categorie A, B1 of B2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten in de bestaande bebouwing | O | O | O | 1.000 m² |
overige bedrijven in maximaal categorie B2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten | O | - | - | 400 m² |
recreatieve functies | ||||
kinderboerderij / speelboerderij | O | - | - | 400 m² |
paardrijactiviteiten | + | - | + | 400 m² |
manege / rijschool | O | - | O | 400 m² |
fietsenverhuur | O | - | - | 400 m² |
wandel,- fiets,- of ruiterpaden over het terrein | + | + | + | - |
kleinschalige horecagelegenheid (waaronder theetuin, boerderijterras) | O | - | - | 100 m² |
verblijfsrecreatieve eenheden in woningen (logies met ontbijt, maximaal 2 kamers) | + | - | + | 100 m² |
verblijfsrecreatieve eenheden in voormalige agrarische bedrijfsbebouwing | O | - | - | 100 m² |
georganiseerde activiteiten (survivalactiviteiten, kinderfeestjes, boerengolf) | + | - | + | 400 m² |
kampeerboerderij | O | - | - | 400 m² |
kleinschalig kamperen | - | - | - | - |
overige dienstverlening: | ||||
verzorging van mens of dier (zoals kapsalon, schoonheidssalon, trimsalon) | O | - | - | 100 m² |
natuur- en milieueducatie, bezoekboerderijen, rondleidingen | + | + | + | 100 m² |
museum / tentoonstellingsruimte | O | - | - | 400 m² |
niet-agrarisch verwante detailhandel (bijv. kunst- en antiekhandel) | O | - | - | 400 m² |
dierenpension, hondenfokkerij | - | - | O | 400 m² |
24.5 Ontheffing van de gebruiksregels
24.6 Wijzigingsregels
Artikel 25 Wonen-3
25.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen-3 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water.
25.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
25.3 Ontheffing van de bouwregels
25.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning met een maximum van 60 m²;
- b. het gebruik van de onbebouwde gronden gelegen voor de voorgevelrooilijn ten behoeve van de stalling van voertuigen, aanhangwagens, caravans, boten en dergelijke is niet toegestaan tenzij het onbebouwde gronden betreft die toegang geven tot garage, carport of een niet overdekte parkeerplaats op het desbetreffende perceel;
- c. het gebruik van een gebouw ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is niet toegestaan;
- d. het gebruiken van een bijgebouw ten behoeve van bewoning is niet toegestaan.
25.5 Ontheffing van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 25.4 onder c voor het bieden van mantelzorg in een woning, aan- of uitbouw of een bijgebouw, met in achtneming van het volgende:
- a. ontheffing wordt slechts verleend indien sprake is van een goed woon- en verblijfsklimaat;
- b. ontheffing wordt slechts verleend indien sprake is van een medische noodzaak, onderschreven door een indicatie-orgaan;
- c. per woning is slechts 1 aan- of uitbouw of bijgebouw tot een maximale omvang van 80 m² is als mantelzorgruimte toegestaan;
- d. ontheffing leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.
Artikel 26 Wonen-4
26.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen-4 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water.
26.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen hoofdgebouwen (woningen) met bijbehorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. binnen het bestemmingsvlak zijn ten hoogste 23 woningen toegestaan;
- c. de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en / of inhoud van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedragen ten hoogste:
bouwwerk | goothoogte | bouwhoogte | oppervlakte | inhoud |
hoofdgebouw (inclusief aan- en uitbouwen) | 3,5 m | 7 m | 600 m³ | |
bijgebouwen en overkappingen / per woning | 3,5 m | 6 m | ten hoogste 25 m² | |
erfafscheidingen voor de voorgevel | 1 m | |||
erfafscheidingen elders | 2 m | |||
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 3 m | 60 m² | ||
bouwlagen onder peil | maximaal 1 bouwlaag uitsluitend onder het hoofdgebouw |
- d. de afstand van gebouwen tot de perceelsgrenzen bedraagt 0 m of ten minste 1 m;
- e. de goothoogte van woningen mag worden overschreden door dakkapellen, indien:
- 1. de afstand tot de dakvoet, de nok en de zijkanten van het dakvlak ten minste 0,5 m bedraagt;
- 2. de bouwhoogte van de dakkapel, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, ten hoogste 1,5 m bedraagt;
- 3. de breedte van dakkapellen aan de voor- of zijkant van de woning ten hoogste 50% van het dakvlak bedraagt;
- 4. de breedte van dakkapellen aan de achterkant van de woning ten hoogste 70% van het dakvlak bedraagt.
26.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning met een maximum van 60 m²;
- b. het gebruik van een gebouw ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is niet toegestaan;
- c. het gebruiken van een bijgebouw ten behoeve van bewoning is niet toegestaan.
26.4 Ontheffing van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 26.3 voor het bieden van mantelzorg in een woning, aan- of uitbouw of een bijgebouw, met in achtneming van het volgende:
- a. ontheffing wordt slechts verleend indien sprake is van een goed woon- en verblijfsklimaat;
- b. ontheffing wordt slechts verleend indien sprake is van een medische noodzaak, onderschreven door een indicatie-orgaan;
- c. per woning is slechts een mantelzorgruimte tot een maximale omvang van 50 m² toegestaan;
- d. ontheffing leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.
Artikel 27 Zandwinning-voorlopig
27.1 Bestemmingsomschrijving-voorlopig
De voor Zandwinning-Voorlopig aangewezen gronden zijn voorlopig bestemd voor het treffend van voorzieningen, het tijdelijk plaatsen van bouwwerken en gebouwen en het uitvoeren van werken en werkzaamheden welke strekken tot zandwinning door ontgronding tot uiterlijk 6 november 2014.
27.2 Bouwregels-voorlopig
Op deze gronden mag worden gebouwd en geldt het volgende:
- a. de tijdelijke plaatsing van bouwwerken, waaronder begrepen bouwketen tot een maximale oppervlakte van 500 m² en een maximale bouwhoogte van 5 m met dien verstande dat de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 1 m moet bedragen.
27.3 Specifieke gebruikregels
De opslag van bagger en grondspecie is op de onbebouwde gronden niet toegestaan.
27.4 Bestemmingsomschrijving-definitief
De voor Zandwinning-Voorlopig aangewezen gronden zijn definitief bestemd voor:
- a. water en waterberging;
- b. groenvoorzieningen;
- c. extensieve dagrecreatie met uitzondering van watergebonden recreatie zoals vissen, zwemmen en surfen;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen.
27.5 Bouwregels-definitief
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 m bedragen;
- b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 28 Leiding - Gas
28.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding- Gas aangewezen gronden, zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een gasleiding met een diameter van ten hoogste:
- a. 8 inch ter plaatse van de bestemming met een breedte van 8 m;
- b. 18 inch ter plaatse van de bestemming met een breedte van 10 m.
28.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 28.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
28.3 Aanlegvergunning
Artikel 29 Leiding - Hoogspanningsverbinding
29.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding-Hoogspanningsverbinding aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een bovengrondse hoogspanningsverbinding van ten hoogste:
- a. 380 kV ter plaatse van de bestemming met een breedte van 72 m;
- b. 150 kV ter plaatse van de bestemming met een breedte van 60 m.
29.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 29.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan de hoogspanningsmasten, bedraagt ten hoogste 3 m;
- c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
29.3 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van lid 29.2 onder c, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens omtrent het verlenen van ontheffing te beslissen winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de beheerder(s) van de leiding(en).
29.4 Aanlegvergunning
Artikel 30 Leiding - Leidingstrook
30.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding-Leidingstrook aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse leidingen, waarvan de 10-6 plaatsgebonden risicocontour valt binnen de aangegeven aanduiding 'veiligheidszone-leiding', waaronder in ieder geval zijn begrepen de aanwezige, bestaande leidingen.
30.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 30.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
30.3 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van lid 30.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens omtrent het verlenen van ontheffing te beslissen winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de beheerder(s) van de leiding(en).
30.4 Aanlegvergunning
Artikel 31 Waarde – Archeologie - 1
31.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde-Archeologie-1 aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van een archeologische monument.
31.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 31.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming mogen - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende regels - uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
31.3 Aanlegvergunning
Artikel 32 Waarde – Archeologie - 2
32.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde-Archeologie-2 aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden.
32.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 32.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de bouwvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de bouwvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
32.3 Aanlegvergunning
Artikel 33 Waterstaat - Waterkering
33.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waterstaat – waterkering aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de waterkering.
33.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 33.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mogen - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende regels - uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 34 Antidubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen, waarvoor bouwvergunning is vereist, buiten beschouwing.
Artikel 35 Algemene Bouwregels
35.1 Overschrijding bouwgrenzen
35.2 Bestaande maten
Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:
- a. de op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- b. de op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
- c. in geval van herbouw is het bepaalde onder a en b slechts van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
35.3 Afstanden van woningen tot wegen en Wgh-inrichtingen
Artikel 36 Algemene Gebruiksregels
- a. het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, de bestemmingsomschrijving en de overige regels.
- b. burgemeester en wethouders verlenen ontheffing van het bepaalde onder a, indien strikte toepassing van het verbod leidt tot beperkingen in het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen worden gerechtvaardigd.
Artikel 37 Algemene Aanduidingsregels
37.1 Veiligheidszone-lpg
Binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone-lpg' geldt dat de bouw van kwetsbare objecten, zoals bedoelt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen niet zijn toegestaan. Voorts geldt dat bij het verlenen van een vergunning krachtens de Wet milieubeheer deze veiligheidszone als uiterste grenswaarde in acht genomen moet worden.
37.2 Veiligheidszone-leiding
Binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone-leiding' geldt dat het aantal bouwwerken dat moet worden aangemerkt als kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object, zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, niet mag toenemen.
Artikel 38 Algemene Ontheffingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds ontheffing kan worden verleend - ontheffing verlenen van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Ontheffing wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 39 Algemene Wijzigingsregels
39.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
39.2 Waarde archeologie
39.3 Nieuwe natuur
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van gronden wijzigen in de bestemming Bos, Natuur of Water met in achtneming van het volgende:
- a. wijzing kan alleen worden toegepast voor de realisering van de natte ecologische verbindingszone de Donge – Onkelsloot, de realisering van de natte ecologische verbindingszone Wilhelminakanaal, de inrichting van de natte ecologische verbindingszone 's Gravenmoerse Noordkade, de landschapsecologische zone Tilburg-Loon op Zand-Dongen of de landschapszone Groenstraat;
- b. wijziging wordt slechts toegepast als de gronden gebruiksvrij zijn verworven door de natuurbeheerder.
39.4 Nieuwe woningen in bebouwingsconcentraties
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van gronden met de aanduiding 'wro-zone-wijzigingsgebied-2' wijzigen in de bestemming Wonen-1 en / of Tuin met in achtneming van het volgende:
- a. wijziging is alleen toegestaan indien elders stallen ten behoeve van de intensieve veehouderij, kassen of andersoortige ongewenste bebouwing wordt gesloopt en milieuwinst wordt behaald zoals bedoeld in de 'Beleidsnota Verbrede inzet van de aanpak ruimte voor ruimte' of 'Beleidsregel ruimte voor ruimte 2006';
- b. er mogen geen onevenredige beperkingen optreden voor omliggende agrarische bedrijven wat betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden;
- c. landschappelijke en cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
- d. er mogen geen onevenredige gevolgen optreden voor de waterhuishouding;
- e. wijziging wordt slechts toegepast indien tevens aannemelijk is dat de woning past in de omgeving en bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit onder andere gelet op:
- 1. de ligging en situering; indien van toepassing passend in de slagenverkaveling;
- 2. goot- en bouwhoogte, kapvorm en richting;
- 3. vormgeving en materiaal gebruik;
- 4. de onderlinge afstanden tot naastgelegen bebouwing in relatie tot doorzichten naar het achterliggende gebied;
- 5. de grootte van het perceel: het perceel waarop de woning wordt gebouwd heeft een oppervlakte van ten minste 1.000 m²;
- f. de wegcapaciteit, wegconstructie en verkeersveiligheid mogen niet negatief worden beïnvloed;
- g. de toelaatbare goothoogte bedraagt ten hoogste 6 m.
Artikel 40 Algemene Procedureregels
40.1 Procedure bij toepassing wijzigingsbevoegdheid
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid ingevolge dit plan, is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
40.2 Procedure bij toepassing ontheffingsbevoegdheid
Bij toepassing van een ontheffingsbevoegdheid, zoals deze onderdeel uitmaakt van dit plan, dienen de navolgende procedureregels in acht te worden genomen:
- a. het ontwerpbesluit tot ontheffing ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken ter inzage;
- b. burgemeester en wethouders maken deze terinzagelegging tevoren in één of meer dag-,nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid, alsmede op de gebruikelijke wijze bekend;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen;
- d. gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij Burgemeester en wethouders schriftelijk zienswijzen naar voren brengen tegen het ontwerpbesluit.
Artikel 41 Overige Regels
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 42 Strafregel
Overtreding van het bepaalde in:
- a. artikel 3.6.1;
- b. artikel 4.6.1;
- c. artikel 5.6.1;
- d. artikel 15.4.1;
- e. artikel 19.3.1;
- f. artikel 20.3.1;
- g. artikel 22.4.1;
- h. artikel 22.4.4;
- i. artikel 28.3.1;
- j. artikel 29.4.1;
- k. artikel 30.4.1;
- l. artikel 31.3.1;
- m. artikel 32.3.1;
is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.
Artikel 43 Overgangsrecht
43.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- 2. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- 3. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
43.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
43.3 Hardheidsclausule
Indien toepassing van het overgangsrecht voor bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.
Artikel 44 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Dongen'.
Bijlagen Bij Regels
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 3 Lijst Gemeentelijke - En Rijksmonumenten
behorende bij de regels van het bestemmingsplan Buitengebied
van de gemeente Dongen
Gemeentelijke monumenten:
Eindsestraat ong.(Mariakapel)
Groenstraat 9
Vaartweg 31
Vaartweg 157
Vaartweg 160
Rijksmonumenten:
Eindsestraat 21
Gemeentenweg 39
Klein Dongenseweg 13
Klein Dongenseweg 15
Klein Dongenseweg 24
Klein Dongenseweg 44
Vaartweg 6
Vaartweg 108
Vaartweg 110
Vaartweg 109
Bijlage 4 Lijst Van Woningen In Dongen Vaart
behorende bij de regels van het bestemmingsplan Buitengebied
van de gemeente Dongen
maximum aantal woningen | straatnaam | huisnummer |
1 | Eksterstraat | 2 |
1 | Eksterstraat | 11 |
1 | Eksterstraat | 13 |
1 | Eksterstraat | 14 |
1 | Eksterstraat | 15 |
1 | Eksterstraat | 16 |
1 | Eksterstraat | 17 |
1 | Eksterstraat | 18 |
1 | Eksterstraat | 20 |
1 | Gemeentenweg | 3 |
1 | Gemeentenweg | 9 |
1 | Gemeentenweg | 13 |
1 | Hubertusstraat | 1 |
1 | Hubertusstraat | 2 |
1 | Hubertusstraat | 3 |
1 | Hubertusstraat | 4 |
1 | Hubertusstraat | 5 |
1 | Hubertusstraat | 6 |
1 | Hubertusstraat | 7 |
1 | Hubertusstraat | 8 |
1 | Hubertusstraat | 9 |
1 | Hubertusstraat | 13 |
1 | Hubertusstraat | 14 |
1 | Hubertusstraat | 15 |
1 | Hubertusstraat | 17 |
1 | Hubertusstraat | 19 |
1 | Hubertusstraat | 21 |
1 | IJsvogelstraat | 1 |
1 | IJsvogelstraat | 2 |
1 | IJsvogelstraat | 3 |
1 | IJsvogelstraat | 4 |
1 | IJsvogelstraat | 5 |
1 | IJsvogelstraat | 6 |
1 | IJsvogelstraat | 7 |
1 | IJsvogelstraat | 8 |
1 | IJsvogelstraat | 9 |
1 | IJsvogelstraat | 10 |
1 | IJsvogelstraat | 12 |
1 | IJsvogelstraat | 14 |
1 | IJsvogelstraat | 16 |
1 | IJsvogelstraat | 18 |
1 | IJsvogelstraat | 20 |
1 | IJsvogelstraat | 22 |
1 | IJsvogelstraat | 24 |
1 | Kievitstraat | 1 |
1 | Kievitstraat | 2 |
1 | Kievitstraat | 3 |
1 | Kievitstraat | 4 |
1 | Kievitstraat | 5 |
1 | Kievitstraat | 6 |
1 | Kievitstraat | 7 |
1 | Kievitstraat | 8 |
1 | Kievitstraat | 9 |
1 | Kievitstraat | 10 |
1 | Kievitstraat | 11 |
1 | Kievitstraat | 13 |
1 | Kievitstraat | 15 |
1 | Kievitstraat | 17 |
1 | Kievitstraat | 19 |
1 | Meester Janssenweg | 15 |
1 | Meester Janssenweg | 19 |
1 | Meester Janssenweg | 21 |
1 | Meester Janssenweg | 23 |
1 | Meester Janssenweg | 25 |
1 | Meester Janssenweg | 27 |
1 | Meester Janssenweg | 29 |
1 | Meester Janssenweg | 30 |
1 | Meester Janssenweg | 31 |
1 | Meester Janssenweg | 33 |
1 | Meester Janssenweg | 35 |
1 | Meester Janssenweg | 36 |
1 | Meester Janssenweg | 37 |
1 | Meester Janssenweg | 38 |
1 | Meester Janssenweg | 39 |
1 | Meester Janssenweg | 40 |
1 | Meester Janssenweg | 41 |
1 | Meester Janssenweg | 43 |
1 | Meester Janssenweg | 47 |
1 | Meester Janssenweg | 49 |
22 | Meester Janssenweg | |
1 | Patrijzenweg | 1 |
1 | Patrijzenweg | 2 |
1 | Patrijzenweg | 3 |
1 | Patrijzenweg | 4 |
1 | Patrijzenweg | 5 |
1 | Patrijzenweg | 6 |
1 | Patrijzenweg | 7 |
1 | Patrijzenweg | 8 |
1 | Patrijzenweg | 10 |
1 | Patrijzenweg | 12 |
1 | Patrijzenweg | 14 |
1 | Patrijzenweg | 16 |
1 | Vaartweg | 48 |
1 | Vaartweg | 50 |
1 | Vaartweg | 52 |
1 | Vaartweg | 54 |
1 | Vaartweg | 58 |
1 | Vaartweg | 59 |
1 | Vaartweg | 61 |
1 | Vaartweg | 62 |
1 | Vaartweg | 63 |
1 | Vaartweg | 64 |
1 | Vaartweg | 65 |
1 | Vaartweg | 67 |
1 | Vaartweg | 68 |
1 | Vaartweg | 69 |
1 | Vaartweg | 71 |
1 | Vaartweg | 76 |
1 | Vaartweg | 77 |
1 | Vaartweg | 80 |
1 | Vaartweg | 83 |
1 | Vaartweg | 85 |
1 | Vaartweg | 87 |
1 | Vaartweg | 89 en 91 |
1 | Vaartweg | 90 |
1 | Vaartweg | 93 |
1 | Vaartweg | 94 |
1 | Vaartweg | 97 |
1 | Vaartweg | 98 |
1 | Vaartweg | 99 |
1 | Vaartweg | 100 |
1 | Vaartweg | 101 |
1 | Vaartweg | 102 |
1 | Vaartweg | 103 |
1 | Vaartweg | 105 |
1 | Vaartweg | 107 |
1 | Vaartweg | 109 |
1 | Vaartweg | 110 |
1 | Vaartweg | 111 |
1 | Vaartweg | 112 |
1 | Vaartweg | 113 |
1 | Vaartweg | 114 |
1 | Vaartweg | 116 |
1 | Wielewaalstraat | 1 |
1 | Wielewaalstraat | 2 |
1 | Wielewaalstraat | 3 |
1 | Wielewaalstraat | 4 |
1 | Wielewaalstraat | 5 |
1 | Wielewaalstraat | 6 |
1 | Wielewaalstraat | 7 |
1 | Wielewaalstraat | 8 |
1 | Wielewaalstraat | 9 |
1 | Wielewaalstraat | 10 |
1 | Wielewaalstraat | 11 |
1 | Wielewaalstraat | 12 |
1 | Wielewaalstraat | 14 |
1 | Wielewaalstraat | 16 |
1 | Wielewaalstraat | 18 |
1 | Wildzangweg | 1 |
1 | Wildzangweg | 2 |
1 | Wildzangweg | 3 |
1 | Wildzangweg | 4 |
1 | Wildzangweg | 5 |
1 | Wildzangweg | 6 |
1 | Wildzangweg | 7 |
1 | Wildzangweg | 8 |
1 | Wildzangweg | 9 |
1 | Wildzangweg | 10 |
1 | Wildzangweg | 12 |
1 | Wildzangweg | 14 |
1 | Wildzangweg | 16 |
1 | Wildzangweg | 18 |
1 | Wildzangweg | 20 |
1 | Wildzangweg | 22 |
1 | Wildzangweg | 24 |
1 | Wildzangweg | 26 |
1 | Wildzangweg | 28 |
1 | Wildzangweg | 30 |
1 | Wildzangweg | 32 |
1 | Wildzangweg | 34 |
Hoofdstuk 1 Planopgave En Plangebied
1.1 Aanleiding Nieuw Bestemmingsplan Buitengebied
Voor het buitengebied van de gemeente Dongen gelden vijf bestemmingsplannen:
- 's Gravenmoer Buitengebied (vastgesteld in 1989);
- Dongen Buitengebied (vastgesteld in 1997);
- ontgrondingslocatie Moersedreef (vastgesteld in 1999);
- Buitengebied Dongen uit 1983 (geldt nog voor enkele niet goedgekeurde delen van het bestemmingsplan Dongen Buitengebied 1997);
- Bestemmingsplan Dongen Buitengebied, partiële herziening 2006.
De huidige bestemmingsplannen zijn toe aan vernieuwing, gelet op de volgende factoren.
Gewijzigde maatschappelijke betekenis van het buitengebied
Net als in de rest van Nederland is er de afgelopen jaren veel veranderd in het Dongense buitengebied. Het buitengebied is al lang niet meer het exclusieve domein van de landbouw; het wordt steeds meer een multifunctionele ruimte waar gewerkt, gewoond en gerecreëerd wordt; de maatschappelijke betekenis van het buitengebied is verbreed. Daarnaast zijn er binnen de verschillende gebruiksfuncties in het buitengebied allerlei ontwikkelingen gaande, die ruimtelijke gevolgen hebben. Een duidelijk voorbeeld is de aanzienlijke afname van het aantal landbouwbedrijven; deze afname zal zich verder voortzetten, waardoor nog meer agrarische bedrijfsgebouwen zullen vrijkomen. Als tegenhanger van de afname van het aantal agrarische bedrijven spelen binnen de landbouw ontwikkelingen als schaalvergroting, specialisatie en verbreding een belangrijke rol. Daarnaast krijgen andere functies, zoals wonen of maatschappelijke dienstverlening (zorg) steeds vaker een plaats in het buitengebied.
Nieuw ruimtelijk beleid van gemeente en provincie
Parallel aan deze ontwikkelingen verandert ook het beleid van de overheid voor de ruimtelijke ontwikkeling van het buitengebied. Rijk en provincie laten gemeenten – meer dan in het verleden – ruimte om eigen beleid te ontwikkelen, binnen de kaders van het rijks- en provinciaal beleid. Er is daarbij sprake van een omslag van ruimtelijke ordening naar ruimtelijke ontwikkeling en van toelatingsplanologie naar ontwikkelingsplanologie. De Nota Ruimte van het rijk is een duidelijk voorbeeld van deze koerswijziging.
Het is voorts gewenst het nieuw ruimtelijk beleid van rijk, provincie en gemeente te verankeren in de bestemmingsplannen Buitengebied: de gemeentelijke Structuurvisie PLUS, de interimstructuurvisie Noord-Brabant en de Paraplunota ruimtelijke ordening, het reconstructieplan de Meierij en het gebiedsplan de Wijde Biesbosch. In verband met de laatste twee gebiedsplannen is een bestuursovereenkomst gesloten met de provincie over de aanpassing van het bestemmingsplan buitengebied. De gemeentelijke Structuurvisie PLUS wordt geactualiseerd. Deze nieuwe gemeentelijke en provinciale beleidsnota's zullen in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied worden vertaald.
Verder is het gewenst enkele thematische beleidsnota's van de provincie te vertalen in het bestemmingsplan: de nota Buitengebied in ontwikkeling (BIO), de Beleidsnota Teeltondersteunende voorzieningen en de Beleidsnota Glastuinbouw (inclusief teeltondersteunende kassen).
Nieuwe wettelijke kaders
Na de vaststelling van de vigerende bestemmingsplannen zijn diverse relevante wettelijke kaders gewijzigd. Voorbeelden zijn de Wet op de Archeologische monumentenzorg, de intrekking van de Wet op de openluchtrecreatie en de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) en een nieuw Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het is gewenst met het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied voor te sorteren op de nieuwe digitale en uniforme wettelijke standaard voor bestemmingsplannen, die vanaf 1 juli 2009 wettelijk verplicht is.
De actualiteit van de huidige bestemmingsplannen
De geldende bestemmingsplannen variëren sterk in leeftijd, beleid en bestemmingsmethodiek. Het is ook in dat licht gewenst één actueel bestemmingsplan op te stellen voor het hele buitengebied van de gemeente. Bovendien speelt daarbij een belangrijke rol dat in de loop van de tijd veel functieveranderingen zijn opgetreden. Het is gewenst de plankaart en de bestemmingsregeling op deze nieuwe functies af te stemmen.
De actualisering van de bestemmingsplannen voor het buitengebied maakt deel uit van de in 2007 gestarte actualiseringsoperatie, waarbij ook de bestemmingsplannen voor de kernen en bedrijventerreinen worden vernieuwd en afgestemd op de nieuwe Wro.
1.2 Planopgave
Twee aspecten staan gelet op het voorgaande centraal bij de planopgave:
- een doelgericht planproces;
- afgestemd op de specifieke opgaven voor Dongen.
Doelgericht
Hoewel de vigerende bestemmingsplannen aan vervanging toe zijn, bieden deze plannen, met de Structuurvisie PLUS een uitstekende basis voor actualisatie. Deze nota's bieden veel informatie die nog steeds actueel is en dus een goede onderlegger kan vormen voor het nieuw op te stellen bestemmingsplan; het wiel hoeft niet opnieuw te worden uitgevonden.
Afgestemd op opgaven
In het planproces zal met name worden ingezet op de specifieke voor het Dongense buitengebied relevante opgaven. Zoals hiervoor aangegeven staan inhoudelijk de volgende onderwerpen centraal:
- afgestemd op maatschappelijke opgaven;
- verwerken nieuw beleid;
- verwerken reconstructieplan en gebiedsplan;
- afstemmen bestemmingsregeling op nieuwe wettelijke eisen.
Maatschappelijke opgaven
De veranderende betekenis van het buitengebied roept – sterker dan voorheen – vragen op met gevolgen voor beleid en regeling in het kader van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de agrarische ontwikkelingsruimte (hoe kan het proces van schaalvergroting, specialisatie en verbreding doorgaan, zonder de waardevolle kenmerken van het landschap aan te tasten), de gebruiksmogelijkheden van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen, de ontwikkelingsmogelijkheden voor landschap en natuur en ontwikkeling van het recreatieve medegebruik van het buitengebied.
Nieuw beleid
Vanuit het provinciaal beleid vraagt met name de beleidsmatige vertaling van de nota Buitengebied in ontwikkeling de nodige aandacht. Onderwerpen die in dat kader aan de orde komen zijn:
- nevenactiviteiten en vervolgfuncties op agrarische bedrijven;
- gebruiks- en bouwmogelijkheden in bebouwingsconcentraties en kernrandzones;
- gebruiksmogelijkheden cultuurhistorisch waardevolle gebouwen;
- ontwikkelingsmogelijkheden paardenhouderijen.
Reconstructieplan en gebiedsplan
Vanuit het Reconstructieplan voor de Meijerij is vooral de uitwerking van het landbouwontwikkelingsgebied (LOG) Moersedreef van belang, met name de ontwikkelingsmogelijkheden voor intensieve veehouderij, glastuinbouw en boomteelt. Het ontwikkelingsplan voor het LOG – gebaseerd op het door Bosch Slabbers opgestelde landschapsplan – vormt daarvoor het uitgangspunt voor een kernteam dat zich actief richt op de invulling van het LOG.
Vanuit het gebiedsplan Wijde Biesbosch is een aantal kleinere inrichtingsprojecten van belang, zoals een vissteiger aan de Donge.
Nieuwe wetgeving
Voor het bestemmingsplan zijn met name de volgende veranderingen in wetgeving relevant:
- de nieuwe Wet Ruimtelijke Ordening (Wro);
- intrekking van de Wet op de Openluchtrecreatie (Wor).
Op grond van de nieuwe Wro (in combinatie met het nieuwe Bro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden, moeten alle nieuwe bestemmingsplannen digitaal, uitwisselbaar en vergelijkbaar worden opgesteld. In relatie tot die verplichting zijn door de Landelijke Stuurgroep DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) de volgende standaarden vastgesteld:
- de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2008);
- de uitwisselingsstandaard IMRO 2008 en de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen (PRBP 2008).
Met het vervallen van de Wor – op 1 januari 2008 – als wettelijk kader voor het verlenen van vergunningen, ontheffingen en vrijstellingen voor de verschillende vormen van kamperen vervalt de bijzondere wettelijke positie van de kleinschalige kampeerterreinen (kamperen bij de boer). Het belang van het bestemmingsplan als instrument voor de planologische regeling neemt daardoor toe.
1.3 Beoogd Bestemmingsplan
Trefwoorden voor het beoogde bestemmingsplan zijn:
- ontwikkelingsgericht;
- duidelijk en toegankelijk;
- volgens wettelijke standaard.
Ontwikkelingsgericht
Het nieuwe bestemmingsplan zal gebaseerd worden op een op de specifieke opgaven voor het Dongense buitengebied toegesneden beleidsvisie. Deze beleidsvisie wordt vertaald in de juridisch-planologische regeling van het bestemmingsplan (plankaart en voorschriften / planregels). Dat betekent dat niet volstaan kan worden met een consoliderend bestemmingsplan, waarin alleen de bestaande situatie wordt vastgelegd. Het bestemmingsplan moet de basis vormen om adequaat om te gaan met de ontwikkelingen die zich in de planperiode (van 10 jaar) zullen voordoen in het buitengebied. Het bestemmingsplan moet de ruimte bieden om gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken, maar ook om ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan. Daarbij wordt uiteraard rekening gehouden met de bestaande functies (met de nodige flexibiliteit) en wordt de bestemmingsregeling afgestemd op het relevante beleidskader van rijk en provincie.
Duidelijk en toegankelijk
Binnen de mogelijkheden van de wettelijke standaarden en jurisprudentie is een belangrijk aandachtspunt dat het bestemmingsplan gebruiksvriendelijk is. Dat betekent dat de planregels en de plankaart zo duidelijk en toegankelijk mogelijk worden opgesteld.
Met het oog op de leesbaarheid van de analoge kaart is gekozen voor een schaal van 1:5.000. Deze kaartschaal geeft een relatief gedetailleerd beeld.
Volgens wettelijke standaard
Het bestemmingsplan Buitengebied zal overeenkomstig SVBP 2008 worden opgesteld. De digitale verplichtingen uit de Wro gelden vanaf 1 juli 2009. Op dit moment zijn de voor de toepassing van IMRO benodigde applicaties nog niet beschikbaar. De plankaart wordt digitaal echter wel zo opgesteld, dat IMRO 2008 later kan worden toegepast.
1.4 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied Dongen omvat in beginsel het totale buitengebied van de gemeente zoals opgenomen in de vigerende bestemmingsplannen Dongen Buitengebied, Ontgrondingslocatie Moersedreef en Buitengebied 's Gravenmoer. In het kader van de actualiseringsoperatie 2007 worden enkele aanpassingen van de plangrenzen van doorgevoerd. Zo worden recente woningbouwontwikkelingen, zoals De Beljaart, een woningbouwproject aan de Haanse Hoef, en de strook tussen de Steenstraat en de gemeentegrens (ten zuiden van Tichelrijt) in de nieuwe bestemmingsplannen voor het stedelijk gebied van Dongen opgenomen.
De kern Dongen-Vaart maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan Buitengebied. Het gedeelte van het buitengebied dat in het bestemmingsplan 's Gravenmoer Dorp is gelegen, is niet opgenomen in dit plan, omdat hiervoor nog een recent bestemmingsplan geldt.
De begrenzing van het plangebied is aangegeven op figuur 1.1. De buitengrens spreekt voor zich, deze volgt de gemeentegrens. De analoge verbeelding van de bestemmingsplankaart bestaat uit 3 kaartbladen met een schaal 1:5.000, 1 kaartblad met schaal 1:1.000 voor Dongen-Vaart en 4 kaartbladen met schaal 1:10.000. Op figuur 1.1 is het plangebied aangegeven.
1.5 Communicatie En Draagvlak
Een bestemmingsplan voor het buitengebied is een veelomvattend en gecompliceerd plan; vele, soms tegenstrijdige, belangen moeten tegen elkaar worden afgewogen. Er is ook sprake van een groot aantal belangengroepen, waarvoor het bestemmingsplan rechtstreeks of indirect gevolgen heeft. Om die reden is gekozen voor een intensief communicatietraject tijdens het proces van beleidsvorming en besluitvorming, teneinde een zo groot mogelijk draagvlak te creëren voor het plan bij bestuurders, instanties en (vooral) gebruikers van het buitengebied. Bij een goed draagvlak kan het beleid beter worden uitgevoerd en is het perspectief op een duurzaam behoud van kwaliteiten en ontwikkelingsmogelijkheden het grootst.
Figuur 1.1. Ligging en begrenzing plangebied
De gemeente heeft voor de begeleiding van het planproces van het bestemmingsplan buitengebied een klankbordgroep ingesteld. Deze klankbordgroep is samengesteld uit vertegenwoordigers van Waterschap Brabantse Delta, ZLTO Dongen – Loon op Zand, Recron, Natuurvereniging Ken & Geniet, Brabantse Milieufederatie BMF, Kamer van Koophandel, Heemkundekring Des Graven Moer, Heemkundekring De Heerlijckheit Dongen, Dorpsraad Klein Dongen Vaart, Dorpsraad 's Gravenmoer, de gemeente Dongen en Adviesbureau RBOI. Verder heeft ook een individuele bewoner van het buitengebied zitting in de klankbordgroep. Bewoners van het buitengebied zijn namelijk uitgenodigd om in de klankbordgroep zitting te nemen. Er hebben zich meerdere personen aangemeld. Met behulp van loting is een lid en een plaatsvervangend lid aangewezen.
1.6 Opzet Plantoelichting/leeswijzer
De toelichting van het bestemmingsplan bevat de gemeentelijke beleidsvisie voor het buitengebied van Dongen, als onderlegger voor de op te stellen regels en plankaart. De gemeentelijke beleidsvisie is eerder beschreven in een Nota van Uitgangspunten. Deze Nota is vastgesteld door de gemeenteraad van Dongen op 13 november 2008 en vormt de basis voor de bestemmingsplantoelichting.
Deel A
De kern van de toelichting bestaat uit de gebiedsvisie, die wordt beschreven in deel A, hoofdstuk 2. Het gaat daarbij om de hoofdlijnen van het gemeentelijk beleid, gekoppeld aan de beleidskaart. In aanvulling op de gebiedsvisie wordt in hoofdstuk 3 een aantal specifieke beleidsthema's verder uitgediept. Hoofdstuk 4 beschrijft de wijze waarop gebiedsvisie en beleidsthema's zijn vertaald in bestemmingsplanregels en plankaart.
Deel B
De informatie die is gebruikt om tot de gebiedsvisie te komen, wordt beschreven in deel B. In hoofdstuk 5 worden de voor het gebied belangrijkste beleidsvoornemens van rijk, provincie en gemeente samengevat. Met name de doorwerking van het provinciaal beleid, Structuurvisie PLUS en het reconstructieplan / gebiedsplan nemen daarbij een belangrijke plaats in. Hoofdstuk 6 beschrijft de wensen en uitgangspunten van de verschillende functies in het plangebied voor het bestemmingsplan (sectorale bouwstenen voor de gebiedsvisie). In hoofdstuk 7 wordt vervolgens de samenhang tussen de afzonderlijke sectorale bouwstenen beschreven. Daarbij wordt beoordeeld in hoeverre de afzonderlijke bouwstenen onderling strijdig zijn of elkaar juist versterken en of de bouwstenen passen in het beleidskader van rijk en provincie.
De nieuwe ontwikkelingen die in het plan mogelijk worden gemaakt zijn getoetst op verschillende aspecten. Deze sectorale toetsing wordt beschreven in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat nader in op de handhaving van het bestemmingsplan. De maatschappelijke uitvoerbaarheid en de resultaten van de inspraakprocedure zijn opgenomen in een aparte notitie.
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Inleiding
Om de stap te maken van inventarisatie (van beleid en functies) naar bestemmingsregeling is een samenhangende gemeentelijke beleidsvisie noodzakelijk. In dit hoofdstuk wordt deze beleidsvisie beschreven.
De in hoofdstuk 1 beschreven hoofddoelstelling voor het bestemmingsplan maakt keuzes voor de ruimtelijke ontwikkeling van het buitengebied noodzakelijk. De zonering van het landelijk gebied in Agrarische (AHS) en Groene Hoofdstructuur (GHS), zoals vastgelegd in het provinciaal beleid, geeft daarbij de ruimtelijke prioriteiten aan en vormt het uitgangspunt voor de beleidsontwikkeling in het bestemmingsplan. Naast het provinciaal beleid vormen ook de Structuurvisie PLUS, het reconstructieplan De Meierij en het gebiedsplan Wijde Biesbosch belangrijke vertrekpunten voor het opstellen van een samenhangende gebiedsvisie.
In hoofdstuk 6 zijn voor de belangrijkste functies in het buitengebied de sectorale wensbeelden beschreven. Deze sectorale wensbeelden kunnen elkaar versterken, maar ook strijdig zijn met elkaar. Ze dienen daarom met elkaar te worden vergeleken: confrontatie en integratie tot een samenhangende beleidsvisie (hoofdstuk 7). In geval van onderlinge strijdigheid, moeten beleidskeuzen worden gemaakt. Bij dergelijke keuzen moet het beleid van rijk en provincie, zoals beschreven in hoofdstuk 5, in acht worden genomen.
Op basis van de confrontatie- en integratiestap is een gebiedsvisie opgesteld, bestaande uit een kaartbeeld met toelichting, waarmee de ontwikkelingsrichting van het plangebied wordt weergegeven. Deze gebiedsvisie wordt in dit hoofdstuk beschreven en nader thematisch uitgewerkt in hoofdstuk 3.
In het vervolg van dit hoofdstuk wordt allereerst een korte kenschets gegeven van het plangebied. Vervolgens wordt de doelstelling voor het bestemmingsplan beschreven. Daarna wordt de gebiedsvisie toegelicht. Daarbij wordt eerst het bij de gebiedsvisie behorende kaartbeeld toegelicht. Vervolgens wordt het gemeentelijk beleid voor een aantal thema's verder uitgewerkt.
2.2 Kenschets Gebied
Twee factoren zijn van groot belang voor de ruimtelijke structuur van de gemeente Dongen: de Donge en de bodemopbouw.
De kernen Dongen en 's Gravenmoer zijn beide ontstaan als nederzettingen langs de Donge; de rol van het riviertje in beide dorpen verschilt echter sterk. Voor 's Gravenmoer was de Donge ontginningsbasis, van waaruit het achterliggende gebied in gebruik werd genomen (turfwinning en het ontginnen van landbouwgrond). Voor Dongen was de Donge vooral bron van water: drinkwater en industrieel proceswater (leerindustrie).
Het verschil in bodemopbouw tussen de voormalige gemeenten Dongen en 's Gravenmoer is duidelijk in het landschap, de ruimtelijke structuur en de aard van de bebouwing te herkennen. Dongen is op het zand gelegen, 's Gravenmoer op het veen. De huidige landschappelijke structuur van het buitengebied wordt nog steeds bepaald door de verschillende wijzen van ontginning, afgestemd op de bodemopbouw. Met name in het gebied ten noorden van 's Gravenmoer is de oorspronkelijke slagenverkaveling nog heel herkenbaar. De oorspronkelijke ontginningsbases vormen de huidige bebouwingslinten met een diversiteit aan bebouwing en functies. Het landschap is aantrekkelijk en karakteristiek doordat de wijze van ontginning nog zichtbaar is.
Het buitengebied van Dongen heeft een belangrijk agrarisch karakter met een sterk glastuinbouwaccent. Het buitengebied wordt gebruikt voor extensieve dagrecreatie zoals wandelen en fietsen. Er is echter geen sprake van een grote recreatieve betekenis van het gebied. Wellicht dat de recreatieve potentie beter kan worden benut. De Donge heeft naast een functie voor de afvoer van water ook een ecologische betekenis. Deze zal nog versterkt worden met het realiseren van een natte ecologische verbindingszone, die niet door maar om de bebouwde kom heen zal lopen.
2.3 Doelstelling Voor Het Bestemmingsplan
Naar een bredere functionaliteit
Het ruimtelijk beleid voor het buitengebied zal moeten inspelen op de veranderende positie en functie van het landelijk gebied. Hoewel de positie van de landbouw daarbij verandert, in de zin dat het buitengebied behalve voor de landbouw ook voor andere functies een steeds grotere maatschappelijke betekenis krijgt, blijft de landbouw de belangrijkste grondgebruiker en een belangrijke economische factor. Dat betekent dat in het ruimtelijk beleid mogelijkheden moeten worden geboden voor economische ontwikkeling van de landbouw. Deze ontwikkelingsruimte heeft belangrijke ruimtelijke effecten. Parallel aan de afname van het aantal bedrijven, worden de overblijvende bedrijven steeds groter en vindt een verdergaande specialisatie plaats. De inrichting van het Landbouwontwikkelingsgebied sluit daarop aan.
Naast de landbouw is ook in het Dongense buitengebied sprake van een steeds sterkere invloed van andere gebruiksfuncties, zoals bedrijvigheid en dienstverlening.
Daarnaast is sprake van een toenemende waardering / beleving van het landelijk gebied als omgevingsfactor (natuur, landschap, rust, ruimte) met als gevolg een toenemend belang van de woonfunctie en recreatief medegebruik. Verder spelen in het buitengebied nieuwe ruimtelijke claims ten behoeve van waterbeheer (waterberging).
Overigens profiteert ook de landbouw van deze nieuwe gebruiksfuncties, in de vorm van verbreiding van de landbouw, waarbij op de agrarische bedrijven verschillende niet-agrarische nevenactiviteiten worden ontplooid, waardoor extra inkomsten worden gegenereerd.
Kortom, hoewel de (grondgebonden) landbouw nog steeds een belangrijke sociaal-economische drager en een verschaffer van werkgelegenheid is, neemt de betekenis van het landelijk gebied voor de samenleving en andere niet agrarische economische sectoren verder toe.
Hoofddoelstelling
Het ruimtelijk beleid zal moeten inspelen op deze verandering van positie en functie van het landelijk gebied. Dit vraagt om een andere benadering van de ruimtelijke ordening en de sturing van ontwikkelingen, waarbij ontwikkelingen worden getoetst op hun ruimtelijke en economische bijdrage aan het landelijk gebied. De specifieke kwaliteiten, kansen en ontwikkelingsrichtingen voor Dongen staan daarbij centraal.
Figuur 2.1. Gebiedsvisie
Gelet op het bovenstaande luidt de hoofddoelstelling voor het bestemmingsplan Buitengebied als volgt:
Behoud en ontwikkeling van de economische vitaliteit en de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied
Het gaat daarbij nadrukkelijk om de combinatie en de onderlinge versterking van economische vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit: zoeken naar een breder sociaal-economisch draagvlak dat tevens bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied: ruimtelijke kwaliteit als vliegwiel voor economische activiteit.
De hiervoor beschreven hoofddoelstelling, de nadere concretisering daarvan en de afweging tussen de sectorale wensbeelden zijn verder uitgewerkt tot een gebiedsvisie voor het plangebied. Deze visie is weergegeven op de bijgevoegde figuur 2.1 (Gebiedsvisie). Op deze kaart is het beleid gevisualiseerd om voor de komende jaren sturing te geven aan behoud en ontwikkeling van zowel de economische vitaliteit als de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied van Dongen.
2.4 Gebiedsvisie
Figuur 2.1 bevat een weergave van de gebiedsvisie voor het buitengebied van Dongen. Gebiedsdekkend is op deze figuur voor het plangebied de beleidskoers aangegeven ten behoeve van het bestemmingsplan. De beleidskaart geeft de richting aan voor de ruimtelijke ontwikkeling van het buitengebied. In de hierna volgende paragrafen 2.5, 2.6 en 2.7 worden de verschillende legenda-eenheden beschreven en toegelicht. In hoofdstuk 3 wordt het gemeentelijk beleid voor het plangebied verder thematisch uitgewerkt.
Natuur, landschap, water en landbouw
Een belangrijk aspect van de beleidskaart is de afstemming tussen de agrarische ontwikkelingsmogelijkheden en de waarden van natuur en landschap. De verschillende deelgebieden op de kaart geven de ontwikkelingsrichting voor het agrarische gebied weer in relatie tot de waarden van natuur en landschap. Deze koers is gebaseerd op de in hoofdstuk 6 beschreven bouwstenen voor het beleid. In hoofdstuk 7 worden deze bouwstenen onderling vergeleken en afgewogen.
In het grootste deel van het agrarische gebied is sprake van algemene natuur- en / of landschapswaarden, maar niet van bijzondere waarden, die in relatie tot het agrarische gebruik een bijzondere regeling zouden vergen. In een aantal gebieden is het echter gewenst bij de agrarische ontwikkelingen rekening te houden met de aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden. In het noordoostelijk deel van het plangebied komt een gebied voor met vochtgebonden natuurwaarden. Dit gebied is aangemerkt als agrarisch gebied met landschaps-, cultuurhistorische en natuurwaarden.
Verder is op de kaart een aantal specifieke agrarische ontwikkelingszones aangegeven: doorgroeigebieden glastuinbouw en het landbouwontwikkelingsgebied Moersedreef.
Belangrijk thema's voor de beleidskaart zijn voorts water en natuur. Door middel van een aantal legenda-eenheden worden specifieke ontwikkelingsrichtingen met betrekking tot deze functies benoemd.
Ten slotte bevat de kaart een aantal specifieke aanduidingen: een archeologisch monument, een aantal bebouwingsconcentraties en de zandwinningslocatie Moersedreef.
2.5 Water En Natuur
Natuur en natuurontwikkeling
De bestaande bos- en natuurgebiedjes in het plangebied zijn in de gebiedsvisie opgenomen met de aanduiding natuur en natuurontwikkeling. Het gaat hier om relatief kleine bos- en natuurgebiedjes ten westen van de Westerlaan (waaronder Het Blik) en overige verspreid liggende elementen.
Het beleid voor deze gebiedjes is primair gericht op behoud van de bestaande waarden.
Naast behoud van aanwezige elementen wordt ook de ontwikkeling van landschap en nieuwe natuur nagestreefd. Het gaat hierbij om:
- de aanleg van landschapsecologische zones ten noorden van de Wildert
- het ontwikkelen van eenlandschapszone tussen de kern Dongen en Oosteind (omgeving Groenstraat);
- de aanleg van perceelsrandbeplantingen in de gebieden tussen de Lage Ham en Klein Dongenseweg, Eindsestraat en Fazantenweg en tussen de Klein Dongenseweg / Fazantenweg en de Vaartweg (versterking beplantings- en verkavelingspatroon);
- de aanleg van beplanting om de overgang van Dongen naar het landelijke gebied te verzachten (verzachten kernranden).
Het Wilhelminakanaal, De Donge en de 's-Gravenmoerse Noordkade zijn de binnen het plangebied gelegen ecologische verbindingszones. Behoud en herstel van het natuurlijke karakter van deze verbindingszones en ontwikkeling van natuurwaarden is een belangrijke doelstelling voor het gemeentelijk beleid (natteecologische verbindingszone). Van groot belang daarbij is dat de ecologische verbinding om Dongen heen wordt geleid, via de Onkelsloot, zodat de ecologische verbindingsfunctie beter tot ontwikkeling kan komen dan door Dongen. De Vaart, de 's Gravenmoerse Vaart en 't Molenvaartje hebben belangrijke cultuurhistorische betekenis in samenhang met de ontginningsgeschiedenis en zijn aangemerkt als beeldbepalend water.
2.6 Agrarisch Gebied
Voor het agrarisch gebied, is het ruimtelijk beleid primair gericht op ontwikkeling van de (hoofdzakelijk grondgebonden) landbouw (agrarisch gebruik richtinggevend). Voor dit gebied ligt het accent op het ruimte geven aan veranderingsprocessen binnen de landbouw: schaalvergroting, intensivering, structuurverbetering en verbreding van de landbouw. Dat betekent niet dat de landbouw onbegrensde ontwikkelingsmogelijkheden krijgt. De agrarische ontwikkelingsruimte wordt in delen van het gebied begrensd door bestaande of te ontwikkelen landschaps- en / of natuurwaarden.
Agrarisch gebied met cultuurhistorische, natuur- en landschapswaarden
Het leefgebied voor amfibieën en reptielen in de landschappelijk waardevolle Polder van 's Gravenmoer is aangemerkt als zone agrarisch gebied met cultuurhistorische, natuur- en landschapswaarden. Het beleid voor dit gebied is gericht op het veiligstellen en ontwikkelen van de vochtgebonden natuurwaarden in het agrarisch gebied. Dit betekent dat voorwaarden worden gesteld aan het agrarische gebruik. Belangrijkste voorwaarden daarbij zijn het in overwegende mateinstandhouden van het graslandgebruik in samenhang met het behoud van de vochtige omstandigheden en het behoud van de nog aanwezige landschapselementen.
Het overige deel van de Polder van 's Gravenmoer en het gebied grenzend aan de Groenstraat zijn aangemerkt als agrarisch gebied met cultuurhistorische en landschapswaarden.
Het beleid voor deze gebieden is in belangrijke mate gericht op het veiligstellen van de cultuurhistorische waarden, de aanwezige landschapselementen en het open karakter. Dat betekent dat werkzaamheden die deze kwaliteiten aantasten aan een nadere toets worden onderworpen.
Agrarisch gebied
Het resterende gedeelte van het plangebied wordt niet gekenmerkt door bijzondere landschappelijke of ecologische kwaliteiten, anders dan de algemene kwaliteiten van openheid afgewisseld met groenelementen en agrarisch gebruik (agrarisch gebied). In dat deel van het plangebied worden vanuit landschap en ecologie dan ook geen bijzondere voorwaarden gesteld aan het agrarische gebruik of beperkingen opgelegd aan de agrarische ontwikkelingsmogelijkheden.
In het gemeentelijk beleid wordt voorts aangesloten bij het beleid dat in het reconstructieplan de Meierij is opgenomen voor de ontwikkelingsmogelijkheden in de agrarische sector. De doorgroei van bestaande glastuinbouwbedrijven is mogelijk in de doorgroeigebieden glastuinbouw. Een bijzonder element in het agrarisch gebied is het landbouwontwikkelingsgebied Moersedreef (dat deels in de gemeente Dongen en deels in de gemeente Loon op Zand is gelegen). In dit gebied worden ontwikkelingsmogelijkheden geboden voor intensieve veehouderij (tot maximaal 20 ha), glastuinbouw en boomteelt (gezamenlijk tot maximaal 60 ha) overeenkomstig het Landschapsplan Moersedreef en omgeving en het Ontwikkelplan 2007.
2.7 Archeologie En Cultuurhistorie
Het archeologische monument is op de beleidskaart aangegeven. Het archeologisch belang van dit perceel noodzaakt tot vertaling in de bestemmingsregeling mede omdat de gemeentelijke monumentenverordening niet van toepassing is. Werkzaamheden in de bodem die de archeologische waarden kunnen schaden, moeten worden getoetst.
Ook in de gebieden met middelhoge en hoge archeologische verwachtingswaarden kunnen werkzaamheden in de bodem mogelijk aanwezige archeologische waarden schaden of vernietigen. Voordat deze werkzaamheden worden uitgevoerd, moet worden onderzocht of dat het geval is.
Naast deze bescherming van het archeologisch erfgoed is het wenselijk ook het cultuurhistorisch erfgoed van historisch geografisch waardevolle lijnen, vlakken en groenstructuren en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing in de vorm van de gemeentelijke monumenten en rijksmonumenten (niet op de beleidskaart aangegeven) te behouden.
De historisch waardevolle lijnen, vlakken en groenstructuren zijn ten dele gelegen in de agrarische gebieden met cultuurhistorische, landschaps- en / of natuurwaarden (zoals de omgeving Groenstraat). De landschapselementen in deze gebieden met landschappelijke en natuurwaarden worden beschermd. Met het vastleggen van de infrastructuur (wegen en watergangen) worden historische lijnen en daaraan verbonden groenstructuren in belangrijke mate vastgelegd. Het is wenselijk de onverharde paden uit oogpunt van cultuurhistorie ook onverhard te houden. Tot slot behoeven de dijkjes langs de Donge en beeldbepalend water zoals 't Molenvaartje, 's-Gravenmoerse Vaart en de Vaart extra bescherming uit oogpunt van cultuurhistorie.
2.8 Overige Aanduidingen
Nevenactiviteiten en vervolgfuncties
Om tegemoet te komen aan de dynamiek in het gebied worden in het gehele buitengebied (met uitzondering van het landbouwontwikkelingsgebied) mogelijkheden geboden om kleinschalige horeca en kleinschalige dagrecreatieve nevenactiviteiten en / of vervolgfuncties te ontwikkelen bij (voormalige) agrarische bedrijven en burgerwoningen. Voorwaarde hierbij is dat er geen uitbreiding van bebouwing plaatsvindt en een bijdrage wordt geleverd aan de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit.
Overeenkomstig het provinciaal beleid worden alleen functies als nevenactiviteit toegelaten, die ook als vervolgfunctie na beëindiging van het agrarisch bedrijf kunnen worden toegelaten.
Naast horeca en recreatieve functies is ook de ontwikkeling van bedrijfsmatige activiteiten met een lage milieubelasting toelaatbaar. Bedrijven uit de milieucategorie A, B1 of B2 zijn uitsluitend in de zogenaamde bebouwingsconcentraties toegestaan als nevenactiviteiten of vervolgfunctie in (voormalige) agrarische gebouwen. Zes bebouwingslinten komen in aanmerking om als bebouwingsconcentratie zoals bedoeld in de provinciale nota BIO te worden opgenomen. Het betreft:
- Klein Dongenseweg;
- Vaartweg;
- Groenstraat;
- Westerlaan;
- Doelstraat;
- Eindsestraat en een gedeelte van de Breedstraat.
In het algemeen zijn in de concentraties de volgende ruimtelijke kwaliteiten aan de orde:
- de situering van de bebouwing evenwijdig aan de slagenverkaveling, haaks op de weg;
- open ruimten in de linten waardoor het achterliggende slagenlandschap met de ontginningsbasis zichtbaar en beleefbaar is;
- groene voor- of buitenruimten bij percelen;
- karakteristieke straatprofielen.
Voor een uitgewerkte analyse van de bebouwingslinten wordt verwezen naar hoofdstuk 6.
In deze bebouwingsconcentraties kunnen wat ruimere mogelijkheden voor nevenactiviteiten en vervolgfuncties in (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen worden geboden. In aanvulling op de algemeen toelaatbare nevenactiviteiten en vervolgfuncties worden ook bedrijfsmatige functies uit milieucategorie A, B1 of B2 toegestaan in de vorm van nevenactiviteiten en vervolgfuncties bij (voormalige) agrarische bedrijven. Voor deze verruiming van mogelijkheden wordt als voorwaarde gehanteerd de verbetering van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van de betreffende erven of de omgeving. Uitbreiding van de bebouwing ten behoeve van de nevenactiviteit of vervolgfunctie is niet g
ewenst.
Zandwinning
Na afronding van de zandwinning aan de Moersedreef zullen de gronden ingericht worden voor extensief recreatief gebruik (wandelen en fietsen; zwemmen, roeien, surfen en vissen worden niet toegestaan).
2.9 Beleidselementen, Niet Weergegeven Op De Beleidskaart
Kleinschalige recreatieve ontwikkelingsmogelijkheden
Het gehele buitengebied van Dongen (met uitzondering van het LOG Moersedreef) is geschikt voor de ontwikkeling van kleinschalige recreatie (routestructuren, dagrecreatieve gebruiksmogelijkheden en kleinschalig kamperen). In het bestemmingsplan worden mogelijkheden geboden voor dergelijke kleinschalige dagrecreatieve ontwikkelingen eventueel in combinatie met kleinschalige horeca-activiteiten.
Ter ondersteuning van (een netwerk van) fiets- wandel- en ruiterroutes zijn kleinschalige voorzieningen gewenst zoals informatieborden, bankjes en picknickplaatsen. In combinatie met de agrarische bedrijfsvoering kunnen eveneens kleinschalige dagrecreatieve ontwikkelingen worden toegestaan: verkoop van streekeigen producten, boerengolf en dergelijke.
Infrastructuur
Het bestaande patroon van wegen en paden is een belangrijk gegeven voor het bestemmingsplan. Daarbij wil de gemeente het onverharde karakter van een aantal wegen en paden uit cultuurhistorisch oogpunt behouden. Het bestemmingsplan zal worden ingezet om verharding te voorkomen. Het gaat om de volgende wegen: Voldersweg, Ruiterbaan, Watersticht, Doremansteeg, Veepad, Groenstraat (ten zuiden van de Middellaan), het pad tussen de Groenstraat en Kanaaldijk Noord, Kanaaldijk Zuid ende Oude Oosterhoutsebaan.
Voorts dragen aantrekkelijke fiets- en wandelmogelijkheden vanuit de woonwijken bij aan een hoogwaardige woonomgeving. Versterking van het netwerk van fietspaden in het buitengebied, is gewenst. Concreet kan worden gedacht aan de volgende paden:
- tussen de Wielstraat en de Waspikseweg, langs de 's Gravenmoerse Vaart;
- langs de Onkelsloot tussen de Procureurweg en de Wilhelminalaan;
- tussen de Berlagestraat en de Fazantenweg.
Wonen
Het buitengebied heeft voor de bewoners een belangrijke woonfunctie. In het algemeen bestaat er bij bewoners van het buitengebied behoefte aan extra bouwmogelijkheden voor de huisvesting van hobbydieren en dergelijke. De bouwmogelijkheden ten behoeve van de woonfunctie in het buitengebied zullen echter aan moeten sluiten bij het provinciaal beleid.
De bouw van nieuwe woningen in het buitengebied is in beginsel niet gewenst. Wel is het gemeentebestuur in beginsel bereid in specifieke gevallen medewerking te verlenen aan de bouw van ruimte-voor-ruimte woningen in bebouwingsconcentraties. Ook wordt gedacht aan woningen in het kader van de provinciale regeling Verbrede inzet van de aanpak ruimte voor ruimte die gedeputeerde staten op 27 juni 2006 hebben vastgesteld. In combinatie met de provinciale nota BuitengebiedinOntwikkeling biedt dit de mogelijkheid voor het instellen van een gemeentelijk fonds voor kwaliteitsverbetering in het buitengebied. Van gegadigden die in het kader van deze regeling een woning willen bouwen, wordt een nader vast te stellen bijdrage in het gemeentelijk fonds gevraagd.
Milieu
Met betrekking tot de milieusituatie in het plangebied zijn in relatie tot het bestemmingsplan onder andere de volgende aandachtspunten van belang:
- vertalen integrale zonering intensieve veehouderij in bouw- en ontwikkelingsmogelijkheden voor intensieve veehouderij;
- afstemmen ontwikkelingsmogelijkheden omliggende functies op beleid voor LOG's;
- beperken toelaatbaarheid van niet-agrarische bedrijven;
- voorkomen vestiging van risicovolle inrichtingen;
- voorkomen milieuoverlast van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen als gevolg van vestiging van niet-agrarische bedrijven;
- aanpak bodemverontreiniging in het kader van de Wet bodembescherming.
Bij nieuwe ontwikkelingen zal overigens uiteraard aan wettelijke milieueisen moeten worden voldaan.
Hoofdstuk 3 Uitwerking In Thema's
3.1 Algemeen
De hiervoor beschreven gebiedsvisie vormt de basis voor de verdere uitwerking van het gemeentelijk beleid voor een aantal specifieke onderwerpen. Daarop wordt in dit hoofdstuk themagewijs ingegaan.
Ten aanzien van water:
- beeldbepalend water;
- ecologische verbindingszones;
- attentiegebied water.
Ten aanzien van natuur en landschap:
- uitvoeren van werkzaamheden;
- versterking beplantings- en verkavelingspatroon;
- ecologische knooppunt / landschapsecologische zone Tilburg-Loon op Zand-Dongen;
- landschapszone Groenstraat;
- nieuwe landgoederen.
Ten aanzien van agrarisch gebruik:
- agrarische bedrijven / agrarisch bouwvlak;
- deeltijdlandbouw en hobbyboeren;
- belang (voormalige) agrarische bedrijfslocaties;
- agrarische neventakken;
- fruitteelt;
- teeltondersteunende voorzieningen;
- belichting van gewassen;
- agrarische bedrijfswoningen;
- tijdelijke huisvesting seizoenswerknemers.
Ten aanzien van recreatie:
- kleinschalig kamperen;
- logies met ontbijt;
- overige recreatieve activiteiten.
Ten aanzien van wonen:
- burgerwoningen;
- wonen in Dongen Vaart;
- bungalowpark Eindsestraat;
- regeling mantelzorg;
- erfbebouwing en dierenverblijven ("stalletjes-regeling").
Ten aanzien van niet-agrarische activiteiten en overige functies:
- niet-agrarische bedrijven;
- windenergie;
- kabels en leidingen;
- vliegverkeer
- waterkerende functie dijken 's Gravenmoer.
Ten aanzien van nieuwe economische dragers en bebouwingsconcentraties:
- algemeen;
- bebouwingsconcentraties;
- voormalige agrarische bedrijfsgebouwen;
- bouwmogelijkheden nieuwe economische dragers.
In de verschillende paragrafen van dit hoofdstuk is aangegeven dat functieveranderingen, neven- of vervolgactiviteiten zijn toegestaan. De laatste paragraaf bevat een samenvattend overzicht van deze nieuwe gebruiksmogelijkheden.
3.2 Water
Beeldbepalend water
De Vaart, 't Molenvaartje en de 's Gravenmoersche Vaart krijgen de bestemming water met aanduiding 'cultuurhistorische waarden' waarmee het behoud van de waterlopen, uit cultuurhistorisch en landschappelijk oogpunt wordt gewaarborgd.
Ecologische verbindingszones
De inrichting van de natte ecologische verbindingszones De Donge, de Onkelsloot, Wilhelminakanaal en 's Gravenmoerse Noordkade zijn niet tot in detail bekend maar binnen de plantermijn van het bestemmingsplan te verwachten. Ten behoeve van de herinrichting kunnen maatregelen worden genomen binnen de bestaande profielen of op de aangrenzende agrarische gronden (aanpassen van de oevers of het laten meanderen van een waterloop). In het bestemmingsplan wordt voorzien in mogelijkheden om de gewenste inrichting te realiseren, nadat de eventueel daarvoor benodigde gronden zijn aangekocht. Gronden die al voor de realisering van evz De Donge zijn aangekocht, zijn direct bestemd tot Water.
Attentiegebied water
De kwelpotentie van het gebied ten noorden van de kern 's Gravenmoer (attentiegebied water) kan planologische consequenties hebben (opvang en berging van water). Het waterschap is belast met de planvorming, uitwerking en uitvoering van maatregelen. Als duidelijk is welke maatregelen aan de orde kunnen zijn, zal – voor zover nodig – de bestemmingsregeling daarop worden aangepast. Vooralsnog worden deze maatregelen niet binnen de plantermijn verwacht.
3.3 Natuur En Landschap
Uitvoeren van werkzaamheden in agrarische gebieden met cultuurhistorische, natuur en / of landschapswaarden
Om de landschaps-, cultuurhistorische en natuurwaarden in de zones Agrarisch gebied met cultuurhistorische, natuur- en landschapswaarden en Agrarisch gebied met cultuurhistorische en landschapswaarden daadwerkelijk te beschermen is het noodzakelijk een (beperkt) aantal werkzaamheden aan een nadere toets te onderwerpen:
- in de zone Agrarisch gebied met cultuurhistorische, natuur- en landschapswaarden: werkzaamheden die de biotoop voor amfibieën en reptielen kunnen beïnvloeden, zoals het blijvend omzetten van grasland in bouwland, het egaliseren, ophogen en afgraven van gronden, het aanbrengen van leidingen en daarmee samenhangende constructies, het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en het graven en dempen van sloten.
- op de oude bouwlanden met bolle akkers langs de Groenstraat (Agrarisch gebied met cultuurhistorische en landschappelijke waarden): werkzaamheden die het cultuurhistorische waardevolle reliëf kunnen aantasten, zoals het egaliseren, ophogen en afgraven van gronden;
- in het Agrarisch gebied met cultuurhistorische en landschappelijke waarden in de Polder van 's Gravenmoer: werkzaamheden die van invloed kunnen zijn op de waterpotentie, zoals het egaliseren, ophogen en afgraven van gronden en het graven en dempen van sloten;
- in de zones Agrarisch gebied met cultuurhistorische, natuur- en landschapswaarden en Agrarisch gebied met cultuurhistorische en landschappelijke waarden: het planten en het verwijderen van opgaande beplanting om de landschappelijke waarden te behouden; een uitzondering wordt gemaakt voor het aanbrengen van gebiedseigen beplantingen (elzenhagen en knotwilgen) die ter versterking van de landschappelijke kwaliteit worden aangeplant.
- van de onverharde wegen en paden: het aanbrengen van (half)verharding; verharding van kavelpaden ten behoeve van een doelmatig agrarisch gebruik van de gronden kan overal worden toegelaten.
Versterking beplantings- en verkavelingspatroon
Naast behoud wordt ook de versterking van het beplantings- en verkavelingspatroon nagestreefd in de gebieden tussen de kern Dongen en de Klein Dongenseweg-Fazantenweg, tussen de Klein Dongenseweg-Fazantenweg en Vaartweg en in de omgeving van de Waspikseweg, Hoofdstraat, Wielstraat in 's Gravenmoer. Op basis van vrijwilligheid en zonder dat hierdoor planologische schaduwwerking ontstaat, wordt de aanleg van nieuwe landschapselementen en eventuele aanpassing van het verkavelingspatroon nagestreefd. Het bestemmingsplan mag zich niet verzetten tegen de aanleg van deze groenelementen of de verandering van het verkavelingspatroon, noch een zwaarder planologisch regime introduceren na de aanleg ervan.
Ecologisch knooppunt / landschapsecologische zone Tilburg-Loon op Zand-Dongen
Ten behoeve van de inrichting van de landschapsecologische zone ten noorden van de Wildert (Wildertse Arm) is de verwerving van gronden gestart. Voor zover mogelijk wordt de gewijzigde inrichting van het gebied verwerkt in het nieuwe bestemmingsplan. Het bestemmingsplan zal voorts flexibiliteitsbepalingen bevatten om de toekomstige afronding van het inrichtingsproject mogelijk te maken.
Landschapzone Groenstraat
De landschapzone Groenstraat is geprojecteerd op grondgebied van de gemeenten Oosterhout en Dongen. De planvorming, het overleg over de aanpak en de taakverdeling bevinden zich nog in een beginstadium. Het is nog onduidelijk of de inrichting van deze zone binnen de plantermijn van het bestemmingsplan, verwacht kan worden. Met het opnemen van flexibiliteitsbepalingen in het bestemmingsplan zal de inrichting van de zone mogelijk gemaakt worden.
Nieuwe landgoederen
In de Structuurvisie PLUS is aangegeven dat in de zone tussen het RIMI-complex, de woonwijk Haanse Hoef, de Eindsestraat en de Vierbundersweg landgoederen ontwikkeld kunnen worden. Doel daarvan was om in deze zone een duurzame ruimtelijke ontwikkeling mogelijk te maken en verdere versnippering van het ruimtegebruik te voorkomen. Deze ontwikkelingsrichting sluit ook aan bij de ecologische verbindingszone die hier is geprojecteerd. Sinds de vaststelling van de Structuurvisie PLUS hebben zich echter nog geen concrete landgoedinitiatieven aangediend in deze zone. In het kader van de actualisatie van de Structuurvisie PLUS is de ontwikkeling van landgoederen als beleidslijn voor deze zone niet gehandhaafd (vaststelling van de Structuurvisie voorzien september 2009). In dat licht en gelet op het feit dat het toetsen van landgoedinitiatieven specifiek maatwerk vergt, wordt geen regeling opgenomen in het bestemmingsplan. Dat laat echter onverlet dat het gemeentebestuur in specifieke situaties medewerking kan verlenen aan eventuele nieuwe landgoederen, mits gesitueerd op een passende locatie en goed ingepast in de omgeving. In dergelijke gevallen zal een afzonderlijke procedure worden gevolgd.
3.4 Agrarisch Gebruik
Agrarische bedrijven/agrarisch bouwvlak
Algemene regeling bouwvlakken
Vertrekpunt voor de regeling van bouw- en gebruiksmogelijkheden van agrarische gronden is het zogenoemde agrarisch bouwvlak. De agrarische bebouwing (de woning, de bedrijfsgebouwen, inclusief kassen, en ondersteunende voorzieningen als mestsilo's, sleufsilo's en permanente teeltondersteunende voorzieningen) dient geconcentreerd te worden op een aangesloten ruimte van circa 1 ha groot: het agrarisch bouwvlak. Hiermee wordt versnippering van het buitengebied door bebouwing, kassen en voorzieningen, voorkomen. Dit agrarisch bouwvlak biedt in het algemeen voldoende ruimte voor de voor een gemiddeld agrarisch bedrijf benodigde bebouwing (circa 3.000 à 3.500 m²). Grondgebonden bedrijven van bovengemiddelde omvang krijgen een toegesneden bouwvlak van meer dan 1 ha, afgestemd op het bestaande erf. Voor zover mogelijk wordt bij de begrenzing van de bouwvlakken rekening gehouden met de wensen die door de betrokken agrariërs naar voren worden gebracht tijdens de procedure.
Flexibiliteit
Om gewenste grondgebonden agrarische ontwikkelingsmogelijkheden niet onnodig te belemmeren worden in het bestemmingsplan mogelijkheden opgenomen om de begrenzing en omvang van de op de plankaart aangegeven bouwvlakken onder bepaalde voorwaarden aan te passen (flexibiliteitsbepalingen voor vormwijziging, beperkte uitbreiding en vergroting van het bouwvlak).
Uitbreiding van grondgebonden agrarische bedrijven in de zone Agrarisch gebied (A) kan overeenkomstig provinciaal beleid mogelijk worden gemaakt tot een oppervlakte van meer dan 1,5 ha. Om tegemoet te komen aan de te verwachten schaalvergroting en uitbreidingsvragen van ondernemers kiest de gemeente voor een verruiming ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen. Uitbreiding wordt toelaatbaar tot een maximum oppervlakte van 2 ha.
Ook voor het beperkt aantal bedrijven in de agrarische gebieden met landschaps, natuur of cultuurhistorische waarden is uitbreiding tot 2 ha toegestaan mits de belangen van natuur, landschap en cultuurhistorie niet onevenredig worden geschaad.
Glastuinbouw
De bestaande glastuinbouwbedrijven worden overeenkomstig de huidige situatie voorzien van een toegesneden bouwvlak, afgestemd op de vigerende bestemmingsplannen.
In het doorgroeigebied voor glastuinbouw is uitbreiding van bestaande kassenbedrijven toegestaan mits de betrokken ondernemers met een ondernemersplan aantonen dat de gevraagde ontwikkeling noodzakelijk is, dat bestaande landschaps- en / of natuurwaarden niet onevenredig worden aangetast en op welke wijze zorg gedragen wordt voor de ruimtelijke inpassing. Met name de ligging van de glastuinbouwbedrijven in de karakteristieke bebouwingslinten vraagt om een goede ruimtelijke inpassing. Daarbij speelt een aantal aspecten een rol. Uitgaande van de bebouwingsstructuur van de linten en de oorspronkelijke verkavelingsstructuur van de achterliggende agrarische gronden is het in beginsel gewenst dat de kassencomplexen aansluiten op de opstrekkende verkaveling en de relatief smalle percelen. Ook de doorzichten vanaf de bebouwingslinten naar het achterliggende agrarische gebied spelen daarbij een rol. Gelet op de omvang van de glastuinbouwbedrijven is echter ook een aandachtspunt dat de kassen van bedrijven aan de verschillende linten niet helemaal naar elkaar toegroeien, waardoor de tussenliggende ruimte "dichtslibt". Uit dat oogpunt is een structurele maat tussen de achterkanten van kassencomplexen tussen de bebouwingslinten (in beginsel minimaal 50 meter) gewenst. Per situatie zal worden beoordeeld in hoeverre de breedte- en diepteverhouding van de glastuinbouwbedrijven na uitbreiding past in de ruimtelijke structuur ter plaatse. Daarbij zal de ligging van de glascomplexen ten opzichte van specifieke elementen met cultuurhistorische, landschappelijke of natuurwaarde worden betrokken. De stedenbouwkundige analyse van de bebouwingslinten, zoals opgenomen in paragraaf 6.10 wordt daarbij als referentie gebruikt.
Een belangrijk punt voor de gemeente is voorts de landschappelijke inpassing met streekeigen beplanting.
In het geldende bestemmingsplan is deze groei begrensd tot maximaal 3 ha. De gemeente wil tegemoet komen aan de vraag van ondernemers om deze maximale maat aan te passen. Daarbij is in overweging genomen dat het actuele provinciaal beleid reeds uit gaat van 3 ha buiten de doorgroeigebieden, de gemeente geen mogelijkheden biedt voor nieuwe bouwvlakken voor glastuinbouw in het doorgroeigebied, het economische belang van de sector en de eis dat iedere uitbreiding goed onderbouwd (ruimtelijke effecten, landschappelijke inpassing) moet worden. In dat licht wordt in de doorgroeigebieden uitbreiding van de bestaande kassenbedrijven tot 5 ha netto glas per bedrijf mogelijk gemaakt.
In het LOG Moersedreef is ontwikkeling van glastuinbouw - onder de voorwaarden zoals beschreven in het landschaps- en ontwikkelingsplan voor het LOG in principe mogelijk. Om de integrale ontwikkeling van het LOG en het werk van het kernteam niet te frustreren kunnen initiatieven voor nieuwvestiging van of omschakeling voor glastuinbouw vooralsnog niet worden gehonoreerd. Groei van bestaande glastuinbouwbedrijven is toegestaan, overeenkomstig de mogelijkheden in het doorgroeigebied.
Buiten het LOG is omschakeling naar glastuinbouw niet toegestaan (geen nieuwe glastuinbouwbedrijven). Voor de bestaande glastuinbouwbedrijven in de zone Agrarisch gebied geldt dat uitbreiding tot 3 ha glas netto mogelijk is.
Intensieve veehouderij
De vigerende bouwmogelijkheden van bestaande intensieve veehouderijbedrijven in de verwevings- en extensiveringsgebieden (voor zover gebaseerd op het Streekplan 1992 en goedgekeurd) worden gerespecteerd, hetgeen betekent dat deze bedrijven een bouwvlak overeenkomstig het vigerende bouwvlak zullen krijgen. Uitbreiding van het bouwvlak in de extensiveringsgebieden is alleen mogelijk om te voldoen aan de wettelijke eisen van dierenwelzijn.
Intensieve veehouderijbedrijven in het landbouwontwikkelingsgebied krijgen een bouwvlak op maat. Dit bouwvlak is afgestemd op het huidige gebruik, een te verwachten behoefte aan uitbreiding van minimaal 15 % en de wensen van de ondernemer. Het bouwvlak heeft minimaal de afmetingen van het reeds vigerende bouwvlak.
Uitbreiding van bouwvlakken van bestaande intensieve veehouderijbedrijven op de duurzame locaties in de verwevingsgebieden en in het landbouwontwikkelingsgebied is mogelijk tot een oppervlakte van 1,5 ha. In geval van uitbreiding dient te worden zorg gedragen voor een goede landschappelijke inpassing. Nieuwvestiging van en omschakeling naar intensieve veehouderij is in het LOG in principe mogelijk. De invulling van het LOG wordt echter integraal opgepakt door een kernteam. Vooralsnog wordt nieuwvestiging en omschakeling niet mogelijk gemaakt om een integrale invulling van het LOG niet te frustreren.
Nieuwe agrarische bouwvlakken
Nieuwe agrarische bouwvlakken worden – overeenkomstig het provinciaal beleid – in het algemeen niet mogelijk gemaakt.
Omschakeling
Het binnen een bestaand bouwvlak omschakelen naar een andere vorm van agrarische productie is in een aantal gevallen, toegestaan. Omschakeling naar een grondgebonden vorm van agrarische productie is toelaatbaar.
Voor de intensieve veehouderij geldt dat omschakeling vooralsnog niet is toegestaan.
Deeltijdlandbouw en hobbyboeren
Het agrarische beheer van het landelijk gebied vindt, behalve door voltijdagrariërs, plaats door deeltijdagrariërs (zie hoofdstuk 6). Het gaat daarbij om agrarische bedrijven die niet volwaardig zijn en waar niet het volledige inkomen afkomstig is van het agrarisch bedrijf. Met het oog op de gevolgen voor de landbouwkundige structuur van het plangebied is het stimuleren van niet-volwaardige (reële) agrarische bedrijven echter niet aan de orde. De bestaande reële of deeltijdbedrijven worden erkend als agrarische bedrijven en krijgen een bouwvlak; nieuwe bouwlocaties voor dergelijke agrarische bedrijven worden echter niet mogelijk gemaakt. Omschakeling van een niet- agrarisch bouwvlak naar een agrarisch bouwvlak, is ook alleen toegestaan voor een volwaardig bedrijf, mits passend binnen het hiervoor beschreven beleid.
In toenemende mate combineren niet-agrariërs het "buiten wonen" met het houden van vee voor hobbydoeleinden. Mede om die reden betrekken zij veelal vrijkomende agrarische bedrijfscomplexen. Deze hobbyboeren kunnen echter niet aangemerkt worden als agrarische bedrijven. Toekenning van een agrarisch bouwblok is dan ook niet aan de orde. Aan deze percelen zal, net als aan andere voormalige agrarische bedrijven, de woonbestemming worden toegekend.
(Voormalige) agrarische bedrijfslocaties
Door het ontbreken van mogelijkheden om nieuwe bouwvlakken te projecteren neemt het belang van bestaande locaties en voormalige agrarische bedrijfslocaties toe. Met name in het landbouwontwikkelingsgebied moet uiterst zorgvuldig met de huidige productielocaties worden omgegaan. Hier moet zo veel mogelijk worden voorkomen dat agrarische bedrijven veranderen in burgerwoningen, wat de nodige milieubelemmeringen kan betekenen voor de gewenste agrarische ontwikkelingen in het LOG.
Bij het beëindigen van agrarische bedrijven kan de gemeente, ondanks het grote belang van behoud van productielocaties, voortzetting van het agrarische gebruik niet afdwingen. Aan voormalige agrarische bedrijven wordt overeenkomstig het feitelijk gebruik de woonbestemming toegekend. Op deze locaties wil het gemeentebestuur wel mogelijkheden bieden voor de vestiging van nieuwe of de verplaatsing van bestaande agrarische bedrijven:
- voor de vestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
- of, in het landbouwontwikkelingsgebied, voor de verplaatsing van een intensieve veehouderij, de vestiging van een glastuinbouwbedrijf of de verplaatsing van een boomteeltbedrijf.
Om die reden worden de voormalige agrarische bedrijven voorzien van een speciale bestemming, waaraan deze ontwikkelingsmogelijkheden kunnen worden gekoppeld.
Agrarische neventakken
Het ontwikkelen van een agrarische neventak is aan de orde indien op een agrarisch bedrijf een andere vorm van agrarische bedrijfsvoering wordt toegevoegd. Ook hier zijn het provinciaal beleid en het reconstructieplan leidend voor het gemeentelijk beleid. De ontwikkeling van een grondgebonden neventak is op bestaande bedrijven zonder meer toelaatbaar. De ontwikkeling van een neventak glastuinbouw is slechts mogelijk tot de toegestane oppervlakte aan teeltondersteunende voorzieningen zoals hierna beschreven. Van een intensieve kwekerij bij wijze van neventak mag de oppervlakte bebouwing niet meer dan 1.000 m² bedragen. Voor de ontwikkeling van een neventak intensieve veehouderij zijn geen mogelijkheden.
Fruitteelt
In verband met mogelijke schadelijke milieueffecten (bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen) wordt fruitteelt in de onmiddellijke nabijheid van woonbebouwing niet wenselijk geacht. In een zone van 50 meter rond de kernen zal nieuwe fruitteelt niet worden toegestaan. Overigens zal in de gebieden met landschaps- en natuurwaarden een aanlegvergunningsvereiste worden opgenomen voor opgaande teelten, zoals boomgaarden. Per situatie zal worden getoetst in hoeverre nieuwe boomgaarden passen op de betreffende percelen.
Teeltondersteunende voorzieningen
Teeltondersteunende voorzieningen zijn constructies waarmee weersinvloeden worden gematigd en die met name worden gebruikt bij de vollegrondstuinbouw, boomteelt en fruit- en sierteelt. Daarnaast kunnen dergelijke voorzieningen worden opgericht ter bestrijding van ziekten en plagen, ter bevordering van de arbeidsomstandigheden, ter verbetering van de inzet van gewasbeschermingsmiddelen en om de productiekwaliteit te verbeteren. Hoewel uit economisch oogpunt gewenst, kunnen teeltondersteunende voorzieningen (TOV) een niet onaanzienlijke invloed hebben op de ruimtelijke kwaliteit van een gebied. De gemeente sluit daarom aan bij het provinciale beleid inzake TOV.
Voor teeltondersteunende voorzieningen wordt in dit bestemmingsplan onderscheid gemaakt in:
- hoge, permanente teeltondersteunende voorzieningen;
- hoge, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;
- lage, permanente teeltondersteunende voorzieningen;
- lage, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen.
In tabel 3.1 is aangegeven wat hieronder wordt verstaan.
Of een teeltondersteunende voorziening als tijdelijk wordt aangemerkt, is afhankelijk van de duur van de periode waarin de voorziening is geplaatst (minder dan zes maanden).
Toelichting bij de tabel
- Een tunnelkas (kweekkas of kweektunnel) is een halfronde constructie van lichtdoorlatend materiaal (geen glas), die wordt gebruikt voor het voortrekken, opkweken of veredelen van gewassen. Een gaaskas is gemaakt van gaasdoek, een rolkas is verrijdbaar vanuit een vaste basis.
- In de aardbeienteelt worden om arbeidstechnische redenen en ook om aantasting van de vrucht te voorkomen, bakken in stellingen gehangen. De bakken kunnen zijn voorzien van regenkappen. Na de oogst worden de bakken (en regenkappen) verwijderd, de stellingen blijven doorgaans staan.
- Regenkappen beschermen de oogst tegen zware regenval en hagel en gaan vogelvraatschade en schimmelvorming tegen. Regenkappen zijn niet door wanden omsloten (alleen een overkapping).
- Hagelnetten bestaan uit netten die gewassen beschermen tegen hagelschade.
- Een schaduwhal is een overkapping / beschutting, die in de boomteelt wordt gebruikt om schade door de zon tegen te gaan en gewassen te harden.
- Bij de aardbeien-, bloemen- en boomteelt wordt gebruikgemaakt van menstoegankelijke wandelkappen. In verband met teelt- en oogsthandelingen hebben deze kappen een hoogte van minimaal 2 à 2,5 m.
- Containerteelt is de teelt in bakken of de teelt op een verharde (betonnen) ondergrond. Hierbij is sprake van een gesloten watersysteem.
- Afdekfolies bestaan uit materiaal (bijvoorbeeld gaas, plastic) dat het gewas afdekt. Hierdoor wordt schade door insecten en wind- en vorstschade voorkomen. Tevens kan zo de oogst worden vervroegd. Bij toepassing van acryldoek is in tegenstelling tot andere afdekfolies nog luchtuitwisseling mogelijk en kan nog regenwater doordringen.
- Lage tunnels bestaan uit halfronde bogen tot circa 50 cm hoogte, waarover plastic of gaasdoek wordt gespannen. Van deze lage, tijdelijke tunnels wordt vooral in de boom- en aardbeienteelt gebruikgemaakt.
- Insectengaas wordt bij kwekerijen aangebracht om aantasting door luizen te voorkomen.
Permanente teeltondersteunende voorzieningen
De (hoge en lage) permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan op de agrarische bouwvlakken (inclusief uitbreidingsmogelijkheden).
In het bestemmingsplan zal de realisatie van permanente teeltondersteunende voorzieningen (met uitzondering van permanente tunnels, (boog)kassen, stellingen en overkappingsconstructies) mogelijk worden gemaakt tot een maximale omvang van 1,5 ha in de zones met cultuurhistorische, landschaps- en / of natuurwaarden en 4 ha in het agrarisch gebied zonder specifieke landschaps- en / of natuurwaarden. De maximumomvang van 4 ha correspondeert met de maximale maat voor containervelden die tot 2007 door de provincie werd gehanteerd. In het LOG wordt de mogelijkheid geboden om ten behoeve van de boomteelt, containervelden van meer dan 4 ha aan te leggen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van differentiatievelden.
Voor de ondersteunende kassen (inclusief permanente tunnels of boogkassen) geldt, in afwijking van de eerder genoemde 1,5 en 4 ha, voor het agrarisch gebied zonder waarden en het agrarisch gebied met cultuurhistorische en landschapswaarden een maximale maat van 1.000 m² per bedrijf met een mogelijkheid tot vergroting naar 5.000 m². Voor stellingen en permanente overkappingsconstructies wordt een maximale oppervlaktemaat van 1,5 ha gehanteerd.
Permanente teeltondersteunende voorzieningen zullen mogelijk worden gemaakt door middel van wijzigingsbevoegdheden, waarbij de betreffende vlakken van een specifieke aanduiding zullen worden voorzien.
Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn zowel binnen bouwvlakken als daarbuiten toegestaan. In de gebieden met landschaps- en / of natuurwaarden is het noodzakelijk de toelaatbaarheid van voorzieningen in specifieke situaties te toetsen aan de ter plaatse voorkomende waarden. In het overige agrarische gebied zijn tijdelijke TOV niet aan een maximale maatvoering gekoppeld en overal zonder toetsing toegestaan.
Categorie overige teeltondersteunende voorzieningen
Boomteelthekken zijn permanente voorzieningen waarvoor een bouwvergunning noodzakelijk is en die worden gerekend tot de categorie overige teeltondersteunende voorzieningen. Deze voorzieningen zijn ook buiten bouwvlakken toegestaan. Bij vergunningverlening dient het belang van de aanwezige landschaps- en natuurwaarden te worden meegewogen.
Voor alle bovengenoemde categorieën van TOV geldt dat bestaande situaties die niet in overeenstemming zijn met het geformuleerde beleid en waartegen de gemeente niet is of wenst op te treden, gerespecteerd worden, tenzij sprake is van illegale situaties. Deze situaties komen in het plangebied niet voor.
Teeltondersteunende voorzieningen in het LOG
Ten behoeve van de boomteeltbedrijven die verplaatst worden naar het landbouwontwikkelingsgebied zullen ruimere mogelijkheden voor teeltondersteunende voorzieningen worden geboden teneinde verplaatsing en concentratie in het LOG ook daadwerkelijk aantrekkelijk te maken.
Belichting van gewassen
Vanuit de klankbordgroep maar ook door inwoners van de gemeente is gevraagd om aandacht voor belichting van gewassen in de glastuinbouw. Gezien deze reacties wordt "duisternis" nadrukkelijk ervaren als een belangrijk aspect van ruimtelijke kwaliteit. Er zijn momenteel drie grotere bedrijven met verlichting. Het gemeentebestuur onderkent het belang van duisternis voor de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. In het Besluit Glastuinbouw milieubeheer zijn voorwaarden opgenomen voor de toepassing van assimilatieverlichting. Bij de toepassing van assimilatieverlichting moeten de gevels van kassen zodanig zijn afgeschermd dat op een afstand van 10 meter de lichtuitstraling met 95% is gereduceerd. De lampen mogen buiten de inrichting niet zichtbaar zijn. Verder geldt de voorwaarde dat van 1 september tot 1 mei van 20.00 tot 24.00 uur geen lichtemissie als gevolg van toepassing van assimilatiebelichting plaats mag vinden, tenzij de bovenzijde van de permanente opstand waarin assimilatiebelichting wordt toegepast vanaf het tijdstip van zonsondergang tot het tijdstip van zonsopgang op een zodanige wijze wordt afgeschermd dat de lichtuitstraling met ten minste 85% en ten hoogste 95% wordt gereduceerd. Indien pas vanaf 00.00 uur wordt belicht, is afscherming aan de bovenzijde niet verplicht. De milieuregelgeving op dit gebied wordt voldoende geacht; aanvullende regelgeving in het bestemmingsplan wordt niet wenselijk geacht.
Agrarische bedrijfswoningen
Veruit de meeste agrarische bedrijven beschikken over een bedrijfswoning. Bij enkele agrarische bedrijven is echter nog geen woning aanwezig. Bij sommige bedrijven zijn meerdere bedrijfswoningen aanwezig.
Bij bouwvlakken waar in het verleden een bedrijfswoning niet toelaatbaar werd geacht, wordt deze mogelijkheid ook nu niet geboden. Bij alle overige bedrijven is een eerste bedrijfswoning toegestaan met dien verstande dat om een verdere toename van het aantal (potentiële burger)woningen in het agrarisch gebied te voorkomen, de aanvragen voor agrarische bedrijfswoningen zorgvuldig zullen worden getoetst. Alleen indien een bedrijfswoning structureel noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering, zal daaraan medewerking worden verleend. Daarbij spelen de factoren aard en omvang van het bedrijf een rol.
Bij bedrijven waar reeds meer dan één bedrijfswoning aanwezig is wordt de feitelijke situatie gerespecteerd.
Op agrarische bedrijven waar al een bedrijfswoning aanwezig is, kan echter ook de behoefte ontstaan aan een tweede agrarische bedrijfswoning. Een tweede agrarische bedrijfswoning is alleen noodzakelijk bij zeer grote bedrijven waar minimaal twee volwaardige arbeidskrachten als bedrijfshoofd werkzaam zijn en waar permanent toezicht door twee personen vereist is. Een dergelijke situatie zal alleen in uitzonderingsgevallen aan de orde zijn. Met de bouw van tweede bedrijfswoningen neemt voorts de verstening van het buitengebied toe. Verder worden tweede bedrijfswoningen in de praktijk in veel gevallen op termijn weer verkocht, waardoor een extra burgerwoning in het buitengebied ontstaat, met alle milieugevolgen van dien.
In het bestemmingsplan wordt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen met strikte voorwaarden voor het oprichten van een tweede bedrijfswoning. Alleen indien een tweede agrarische bedrijfswoning werkelijk duurzaam noodzakelijk is, kan die bepaling worden toegepast.
Tijdelijke huisvesting seizoenswerknemers
Met name in de intensieve, grondgebonden teelten (vollegrondsgroenteteelt, boomkwekerij, fruitteelt) is er, door het ontbreken van lokale seizoenskrachten, een groeiende vraag naar huisvestingsmogelijkheden voor personeel van elders dat tijdelijk op het bedrijf werkt. Het gaat daarbij om goede woonvoorzieningen voor een gebruik dat slechts tijdelijk van aard is. De kans is aanwezig dat de voorzieningen ook permanent gebruikt gaan worden of er een recreatief verblijf ontstaat. Gelet op de economische noodzaak wil de gemeente tegemoet komen aan de wens van tijdelijke huisvesting van werknemers onder de volgende voorwaarden:
- de huisvesting mag uitsluitend plaatsvinden in bestaande bedrijfsbebouwing of in verplaatsbare toercaravans binnen het bouwvlak;
- de tijdelijke huisvesting van werknemers moet noodzakelijk zijn uit bedrijfseconomische oogpunt;
- de mogelijkheden voor tijdelijke huisvesting mogen alleen geboden worden aan tijdelijke werknemers die op het desbetreffende agrarische bedrijf werkzaam zijn;
- het gebruik van gebouwen en toercaravans voor tijdelijke huisvesting is slechts toegestaan gedurende een aaneengesloten periode van maximaal zes maanden;
- bij de plaatsing van caravans op het bouwvlak moet een goede landschappelijke inpassing worden gerealiseerd;
- agrarische bedrijven in de omgeving mogen niet onevenredig worden belemmerd.
3.5 Recreatie
Kleinschalig kamperen
Met het wegvallen van de Wet openluchtrecreatie (WOR) is het bestemmingsplan het enige wettelijke instrument voor het regelen van de planologisch relevante aspecten van het kamperen. Voorheen bood de WOR het wettelijk kader voor de regulering van het kleinschalig kamperen. In de gemeente Dongen werd kleinschalig kamperen uitsluitend toegestaan bij agrarische bedrijven. Nu de WOR is vervallen, is de vraag aan de orde waar (bij welke functies en in welke gebieden), tot welke omvang en onder welke voorwaarden kleinschalig kamperen kan worden toegestaan.
Koppeling aan agrarische bedrijven
Een principiële vraag is of minicampings bij agrarische bedrijven of ook bij woningen en niet-agrarische bedrijven worden toegelaten. Gelet op:
- het tot nu toe gevoerde beleid (alleen bij agrarische bedrijven);
- het creëren van een toegevoegde recreatieve belevingswaarde door de combinatie met agrarische bedrijfsuitoefening;
- de economische betekenis voor de agrarische sector (verbrede plattelandseconomie);
- het eenvoudig aansluiten bij en ook benutten van bestaande bebouwing;
- de mogelijkheden voor landschappelijke inpassing (agrarische bedrijven hebben meer gronden ter beschikking voor een goede inpassing);
worden nieuwe minicampings alleen toegelaten bij functionerende agrarische bedrijven.
Daarnaast acht het gemeentebestuur het handhaven van bestaande accommodaties voor kleinschalig kamperen bij voormalige agrarische bedrijven ook aanvaardbaar. Hiermee wordt voorkomen dat minicampings moeten worden beëindigd als het agrarische bedrijf wordt beëindigd. De "nieuwvestiging" van kleinschalig kamperen bij voormalige agrarische bedrijven of andere niet-agrarische functies is echter niet gewenst. Daarbij is een uitzondering gemaakt voor het recreatiebedrijf "Pukkemuk".
Locaties
Het is in het algemeen niet nodig en wenselijk om een zonering te hanteren voor het kleinschalig kamperen. In het gehele buitengebied hoeft uit ruimtelijk oogpunt geen bezwaar te bestaan tegen het realiseren van minicampings op of grenzend aan bestaande agrarische erven.
Een uitzondering moet evenwel gemaakt worden voor het landbouwontwikkelingsgebied. Het bieden van een aantrekkelijk verblijfsrecreatief klimaat en de gewenste ontwikkeling van intensieve veehouderij, boomkwekerij en glastuinbouw zijn slecht met elkaar verenigbaar. In het landbouwontwikkelingsgebied worden nieuwe minicampings derhalve niet toegestaan.
Aantallen kampeermiddelen
Het maximale aantal van 15 kampeermiddelen per bedrijf voor kleinschalig kamperen op basis van de Wet op de Openluchtrecreatie is met de intrekking van de wet per 1 januari 2008 vervallen. Ten behoeve van economische ontwikkeling, kwaliteitsverbetering, verbetering van het rendement en professionalisering van het aangeboden verblijfsrecreatieve product is er vanuit de agrarische ondernemers een toenemende vraag naar uitbreiding van het maximumaantal kampeermiddelen. Het toegestane aantal moet echter in overeenstemming blijven met het beoogde recreatieve product (kleinschalig, bij de agrarische bedrijven).
Het gemeentebestuur houdt vast aan de grens van 15 kampeermiddelen voor het kleinschalig kamperen. Aanvullend wordt – onder voorwaarden – vergroting van het aantal standplaatsen tot 25 per bedrijf mogelijk gemaakt. Daarbij wordt een extra investering in de ruimtelijke kwaliteit van het erf gevraagd (bijvoorbeeld in de vorm van erfbeplanting, opknappen gebouwen, natuurontwikkeling).
Voorwaarden
Voor nieuwe minicampings worden de volgende voorwaarden gehanteerd:
- 15 kampeermiddelen voor het kleinschalig kamperen, op of grenzend aan het agrarisch bouwvlak;
- maximaal 25 kampeermiddelen alleen op of grenzend aan het agrarisch bouwvlak onder voorwaarden;
- voorzien van een goede landschappelijke inpassing (afschermende opgaande beplantingsstrook met streekeigen soorten van 5 meter breedte);
- sanitaire voorzieningen en recreatieruimten binnen bestaande gebouwen op het bouwvlak;
- geen stacaravans; alle kampeermiddelen dienen in de winter te worden verwijderd.
Logies met ontbijt
De verhuur van maximaal 2 kamers van een bestaande woning voor logies met ontbijt wordt in het algemeen mogelijk en toelaatbaar geacht. Deze ondergeschikte vorm van gebruik (er wordt niet ge- of verbouwd) wordt in het hele plangebied toegestaan met uitzondering van het LOG.
Voorgesteld wordt om in het buitengebied, met uitzondering van het landbouwontwikkelingsgebied, de verbouw (geen uitbreiding van bebouwing) van (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen voor verblijfsrecreatieve eenheden toe te staan. Daarbij dient voorkomen te worden dat deze verblijfsrecreatieve eenheden benut gaan worden voor permanente bewoning. Toelaatbaar is uitsluitend een sobere vorm van logiesverstrekking en een beperkt aantal eenheden per perceel. Voor deze verruiming van gebruiksmogelijkheden wordt een extra investering in de ruimtelijke kwaliteit van het erf gewenst (bijvoorbeeld in de vorm van erfbeplanting, opknappen gebouwen, natuurontwikkeling).
Overige recreatieve voorzieningen
De huidige recreatieve voorzieningen worden in principe positief bestemd en krijgen, overeenkomstig het provinciale beleid, ontwikkelingsmogelijkheden waarbij de bebouwing met ten hoogste 15% mag worden uitgebreid. Het gaat daarbij om uiteenlopende activiteiten zoals volkstuinen, speelboerderijen, manegebedrijf, tenniscentrum, hondendressuurterrein en een scoutingterrein. Per geval zal de uitbreidingsmogelijkheid bekeken worden.
Het recreatief bedrijf Pukkemuk is in het geldende bestemmingsplan niet als zodanig bestemd. Het bedrijf heeft een grote aantrekkingskracht, voorziet in een duidelijke behoefte en past met de formule van speel- en kinderboerderij ook goed in het buitengebied op een voormalig agrarisch bedrijf. Het gemeentebestuur wil het bedrijf positief bestemmen met dien verstande dat de omliggende agrarische bedrijven geen beperkingen mogen ondervinden en dat de ontwikkeling van het LOG ook geen gevaar mag lopen. Dit is mogelijk op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Voor Pukkemuk geldt in het kader van de Wgv namelijk een beperkte bescherming en wel als volgt. Artikel 3 lid 2 van de Wgv bepaalt dat er een minimale afstand van 50 meter moet zijn tussen een veehouderij en een geurgevoelig object dat onderdeel uitmaakt van een andere veehouderij of dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij. Dat is bij Pukkemuk het geval. Op 14 februari 2001 heeft het college formeel toestemming verleend voor de recreatieve activiteiten bij Pukkemuk en dat is dus na de genoemde peildatum.
Als de huidige en toekomstige activiteiten van Pukkemuk plaatsvinden op 50 meter of meer van de omliggende veehouderijen leveren deze activiteiten geen beperking op voor de omliggende bedrijven. Hun milieuvergunning komt dus niet in gevaar. Dit geldt ook voor nieuwe bedrijven die zich in het LOG willen vestigen. Het college van burgemeester en wethouders heeft op 27 maart 2008 het principebesluit genomen in te stemmen met een gevraagde uitbreiding van activiteiten (waaronder het realiseren van mogelijkheden voor verblijfsrecreatie) mits aan de voorwaarde van 50 meter wordt voldaan en er een goede ruimtelijke onderbouwing wordt gegeven van de gevraagde uitbreiding (zie ook bijlage 9).
Nieuwe recreatieve voorzieningen zijn, afhankelijk van het gebied en onder voorwaarden, aanvaardbaar in voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Deze (on)mogelijkheden worden in een van de volgende paragraven beschreven.
3.6 Wonen
Burgerwoningen
Alle burgerwoningen in het plangebied (inclusief voormalige agrarische bedrijfswoningen) worden positief als zodanig bestemd, met uitzondering van woningen waarvan in het verleden slechts tijdelijk gebruik is toegestaan. Dit betreft twee situaties namelijk Klein Dongenseweg 63 en Bosweg 5.
Een woning met bijbehorende aanbouwen, de vrijstaande bijgebouwen en de onbebouwde gronden (tuin) worden in principe opgenomen in één bestemmingsvlak Wonen tenzij de groene ruimte mede de ruimtelijke kwaliteit van een bebouwingslint bepaalt. In die gevallen wordt het onbebouwde karakter vastgelegd met een bestemming Tuin. Woningen (hoofdgebouw met aan- en uitbouwen) mogen worden uitgebreid tot een inhoud van 600 m³. Voor bestaande, legaal gebouwde woningen, die deze norm reeds overschrijden, geldt dat de huidige omvang als maximaal toelaatbaar wordt aangemerkt. Voor de omvang van erfbebouwing (vrijstaande bijgebouwen) wordt uitgegaan van de algemene regel dat 40% van het erf bebouwd mag worden tot een maximum van 80 m².
Als voormalige agrarische bedrijf worden aangemerkt de locaties waar in de vigerende bestemmingsplannen nog sprake was van een agrarische bedrijfsbestemming, maar waar, op basis van de huidige inventarisatie sprake is van een gebruik als woning.
De overgang van agrarische bedrijfswoningen naar burgerwoningen zal in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt onder de voorwaarden dat het landelijk karakter van de bebouwing gehandhaafd blijft, overtollige stallen en schuren worden gesloopt en dit niet leidt tot uit het milieubeleid voortkomende onoverkomelijke beperkingen voor nabij gelegen agrarische bedrijven.
Nieuwbouw van burgerwoningen in het buitengebied wordt niet mogelijk gemaakt, in verband met de bescherming van de agrarische belangen (woonfunctie kan leiden tot belemmeringen voor de agrarische bedrijfsvoering), de aantasting van het landelijk karakter en het uitgangspunt dat de bouw van burgerwoningen dient plaats te vinden in de dorpskernen. Uitsluitend met de toepassing van de ruimte-voor-ruimte regeling kunnen er, in de kernranden rond de dorpen en / of in de bebouwingsconcentraties, woningen worden gebouwd (zie paragraaf 3.8 voor de bouwmogelijkheden in de bebouwingsconcentraties). Daarnaast worden, onder voorwaarden, mogelijkheden geboden voor de realisatie van extra woningen in grote bouwvolumes (met een inhoudsmaat van meer dan 900 m³) en rijks- en gemeentelijke monumenten met een woonbestemming.
Wonen in Dongen Vaart
De woningen in Dongen Vaart worden, voor wat betreft de bouwmogelijkheden, niet aangemerkt als burgerwoningen in het buitengebied. De gebruiks- en bouwregelingen worden afgestemd op de bestemmingsbepalingen die gebruikelijk zijn voor woonwijken en dorpen. Het woningbouwproject voor de bouw van 54 nieuwe woningen aan de Meester Janssenweg wordt in het bestemmingsplan meegenomen.
In Dongen Vaart gelden speciale regels voor parkeren in de voortuin. Het komt nogal eens voor dat de voortuin wordt gebruikt om een auto, caravan, boot of aanhangwagen te stallen. Dit levert vaak geen fraai aanzicht op. Om regulerend te kunnen optreden heeft het college van burgemeester en wethouders op 13 maart 2007 besloten om bij de herziening van bestemmingsplannen een gebruiksverbod op te nemen voor de bestemming "voortuin" om het parkeren van voertuigen in de voortuin of het plaatsen van objecten als aanhangwagens, caravans etc. tegen te gaan. Deze regeling wordt ook in het bestemmingsplan Buitengebied opgenomen.
Bungalowpark Eindsestraat
Het bungalowpark aan de Eindsestraat is oorspronkelijk opgezet als een verblijfsrecreatief terrein. In de loop der jaren is het gebruik echter gewijzigd; de bungalows worden hoofdzakelijk voor permanente bewoning gebruikt. De gemeente is voornemens het huidige gebruik met dit bestemmingsplan te legaliseren. Bij de milieuvergunningverlening voor de nabijgelegen sloperij annex puinbreker is reeds rekening gehouden met een permanent gebruik van de bungalows. Zie voor een nadere toelichting bijlage 6.
Regeling mantelzorg
Om in voorkomende gevallen huisvesting te kunnen bieden ten behoeve van mantelzorg is door de provincie Noord-Brabant een voorbeeldregeling opgesteld. Ook in Dongen is de behoefte aan mantelzorg aanwezig en het gemeentebestuur wil haar bewoners hierin, onder voorwaarden, tegemoet komen.
Het college van burgemeester en wethouders heeft op 7 december 2004 de "Beleidsregel voor het verlenen van vrijstelling van het bestemmingsplan voor de huisvesting mantelzorg" vastgesteld. Deze regeling maakt het mogelijk dat het college vrijstelling verleent van de bepalingen van een bestemmingsplan om iemand die hulpbehoevend is te laten wonen in een afhankelijke woonruimte bij een bestaande woning. De voorbeeldregeling van de provincie is als uitgangspunt genomen.
De gemeentelijke beleidsregel wordt vertaald in het bestemmingsplan. Op basis hiervan kan een "afhankelijke woonruimte" binnen de vigerende regeling voor aanbouwen en bijgebouwen worden ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m², mits de noodzaak van mantelzorg in het individuele geval is aangetoond. Dit beleid is van toepassing op alle locaties waar een (legale) woning aanwezig is, dus zowel bij burgerwoningen als bij dienstwoningen.
Dierenverblijven en paardenbakken
Bewoners van het buitengebied hebben een toenemende behoefte aan erfbebouwing en de bouw van dierenverblijven, op het erf of op percelen elders. De provinciale regels met betrekking tot erfbebouwing vormen echter het uitgangspunt voor de regeling in het bestemmingsplan.
De bouw van verblijven voor hobbydieren in weilanden (niet op het erf) is in principe niet gewenst; het leidt tot verrommeling van het landschap. In het plangebied komen dergelijke schuilgelegenheden en stalletjes echter wel voor en het bestemmingsplan Dongen Buitengebied (1997) voorziet ook in de bouw van nieuwe stallingsruimte voor vee in kernrandzones met een gemengd functiepatroon. De bestaande bouwwerken worden gerespecteerd. Ook de mogelijkheden om met toepassing van een ontheffing nieuwe stallingsruimte voor dieren op te richten op agrarische gronden blijft gehandhaafd (van toepassing voor het gebied omgeving Doelstraat en het gebied Eindsestraat-Vierbundersweg).
Voorts wordt voorgesteld om een extra uitbreiding van erfbebouwing bij woningen toe te staan, uitsluitend voor de opslag van materialen voor het onderhoud van het perceel en het hobbymatig houden van dieren. Aan deze mogelijkheid zijn voorwaarden verbonden (uitsluitend op het bouwperceel, gekoppeld aan maximum maten, met toepassing van een ontheffingsprocedure).
Paardenbakken bij burgerwoningen dienen bij voorkeur binnen bestemmingsvlakken te worden gerealiseerd maar zijn ook toelaatbaar in directe aansluiting op het bestemmingsvlak. Eventuele lichtmasten zijn uitsluitend binnen bestemmingsvlakken toegestaan.
3.7 Niet-agrarische Bedrijven En Overige Functies
Niet-agrarische bedrijven
Ten behoeve van het bestemmingsplan zijn alle bestaande niet-agrarische bedrijfsactiviteiten in het plangebied geïnventariseerd.
Van alle zelfstandige niet-agrarische functies is onderzocht of in het verleden planologisch of anderszins medewerking is verleend aan de totstandkoming van de betreffende activiteiten in het buitengebied (vigerende bestemming, vrijstelling ex artikel 19 WRO en dergelijke). Als dat het geval is, zijn de betreffende activiteiten voorzien van een positieve bestemming. Van activiteiten die nog niet planologisch zijn geregeld is nagegaan hoe lang de functies gevestigd zijn, of in het verleden is ingestemd met vestiging en of sprake is van knelpunten met betrekking tot ruimtelijke of milieuaspecten. Op grond van deze toetsing kunnen de betreffende activiteiten in de meeste gevallen positief worden bestemd. Voor een nadere toelichting per bedrijf wordt verwezen naar bijlage 3.
De bestaande bedrijfsactiviteiten worden met een specifieke functieaanduiding bestemd. Dat betekent dat in beginsel geen andere bedrijfsactiviteiten dan de bestaande mogen worden uitgeoefend.
de bestaande horecabedrijven worden met een specifieke functieaanduiding bestemd voor zover het bedrijven betreft uit de categorie 2 of hoger van de Staat van Horeca-activiteiten. Horecabedrijven uit de categorie 1a tot en met 1c zijn op alle percelen met een horecabestemming toelaatbaar.
Een toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten is opgenomen in bijlage 5.
Ten aanzien van de bebouwing van bedrijfsactiviteiten die positief worden bestemd wordt uitgegaan van een toelaatbare uitbreiding van maximaal 25% voor agrarisch technische en agrarisch aanverwante bedrijven en maximaal 15% voor overige – niet aan het buitengebied gebonden – bedrijven. Deze regeling geldt ook voor bestaande horecagelegenheden en detailhandel in het buitengebied, maar niet voor de in Dongen Vaart gevestigde horeca- en detailhandelsbedrijven.
De regeling in het bestemmingsplan wordt afgestemd op het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI). Nieuwe risicovolle inrichtingen (BEVI) zullen niet mogelijk worden gemaakt. Voor zover nodig zullen voorwaarden worden gesteld aan de vestiging van gevoelige functies in de omgeving van bestaande BEVI-activiteiten.
Windenergie
In de Structuurvisie PLUS is aangegeven dat een gebied, grenzend aan het Wilhelminakanaal eventueel in aanmerking kan komen voor de plaatsing van een cluster van windmolens. Dit gebied is echter buiten het plangebied gelegen. In het plangebied is voorts de plaatsing van solitaire windturbines, overeenkomstig het provinciale beleid, niet toegestaan. Dit betekent dat in het onderhavige plangebied geen windturbines mogen worden gebouwd.
Kabels en leidingen
In het plangebied is een kabel- en leidingenstrook gelegen, alsmede hoogspanningsleidingen en solitaire gasleidingen. De bestemmingsregeling wordt op deze leidingen afgestemd om veiligheidsrisico's te vermijden. Nieuwe gevoelige functies worden in de directe nabijheid van de leidingen en leidingenstrook niet mogelijk gemaakt. De regeling mag zich niet verzetten tegen de aanleg van extra leidingen en kabels in de leidingenstrook mits de 10-6 plaatsgebonden risicocontour van de nieuw aan te leggen leiding binnen de veiligheidszone is gelegen.
Vliegverkeer
Het plangebied is gedeeltelijk gelegen onder een laagvliegroute, verbonden aan vliegbasis Woensdrecht, en binnen de Inner Horizontal Surface en Conical Surface (IHCS) van vliegbasis Gilze-Rijen. Zowel in de laagvliegroute als de IHCS worden geen bouwwerken mogelijk gemaakt met een hoogte van meer dan 30 m, respectievelijk 105 meter. De belangen van de luchtvaart zijn daarmee voldoende veiliggesteld. De laagvliegroute en IHCS behoeven geen nadere regeling in het bestemmingsplan.
Waterkerende functie
Langs het Wilhelminakanaal zal de waterkerende functie, overeenkomstig het beleid van het waterschap, gewaarborgd worden (notitie "Op weg met het waterschap" van waterschap Brabantse Delta).
3.8 Nieuwe Economische Dragers En Bebouwingsconcentraties
De mogelijkheden voor nieuwe economische dragers in het buitengebied worden beschreven in de provinciale notitie Buitengebied in ontwikkeling (BIO).
Algemeen
Nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven zijn op basis van de provinciale nota BIO alleen toelaatbaar indien het gebruik ook als vervolgfunctie aanvaardbaar is. De achtergrond daarvan is dat lastige handhavingssituaties (waarbij een nevenfunctie moet worden beëindigd, omdat de functie niet toelaatbaar is als vervolgfunctie) zo kunnen worden voorkomen.
Als vervolgfunctie en derhalve als nevenactiviteit zijn in het algemeen toegestaan functies die passen bij het buitengebied (landbouw, natuur, recreatie en stedelijk uitloopgebied). Daarbij kunnen de volgende categorieën functies worden onderscheiden:
- verbrede landbouw (nevenfuncties gerelateerd aan een agrarisch bedrijf zoals agrarisch natuurbeheer, verkoop boerderij- en streekproducten en zorgboerderij);
- agrarisch verwante bedrijvigheid (bedrijven die ook in belangrijke mate aan het buitengebied zijn gebonden zoals bijvoorbeeld loonbedrijven, veehandelsbedrijven);
- agrarisch technische bedrijvigheid (zoals bijvoorbeeld een landbouwmechanisatiebedrijf);
- recreatieve nevenfuncties (functies die ook aan het buitengebied zijn gebonden zoals paardenstalling, kleinschalig kamperen);
- opslag van statische goederen.
Voor deze nevenactiviteiten en vervolgfuncties geldt dat hiervoor uitsluitend de bestaande bebouwing kan worden gebruikt. Afhankelijk van de toegestane functie kan de noodzaak aanwezig zijn om een aanvullend maximum te stellen aan het aantal m² dat voor deze functie kan worden benut.
Bebouwingsconcentraties
Voorts heeft de gemeente conform de nota BIO de mogelijkheid om op basis van een gebiedsgerichte visie ruimhartiger om te gaan met neven- en vervolgfuncties in bebouwingsconcentraties, met als uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit in brede zin daardoor moet worden verbeterd.
Ten opzichte van de mogelijkheden buiten de bebouwingsconcentraties is in de bebouwingsconcentraties de volgende verruiming aanvaardbaar:
- kleinschalige horeca activiteiten (zoals een theetuin, petit-restaurant of boerderijterras);
- bedrijfsmatige activiteiten die niet verwant zijn aan de agrarische sector en met een beperkte milieubelasting (alleen bedrijven uit de lagere milieucategorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten; een toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten is opgenomen in bijlage 4);
- detailhandel die niet verwant is aan de agrarische sector maar wel gerelateerd aan het buitengebied (zoals een kunsthandel of galerie);
- (verblijfs)recreatieve functies;
- dienstverlenende bedrijven zonder baliefunctie.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Dongen wil haar eigen beleid op onderdelen liberaler en ruimhartiger formuleren met het toestaan van neven- en vervolgfuncties, dan het provinciaal beleid. Kleinschalige horeca-activiteiten, dienstverlenende bedrijven zonder baliefunctie, detailhandel (niet verwant aan de agrarische sector maar gerelateerd aan het buitengebied) en (verblijfs)recreatieve functies worden niet uitsluitend in de bebouwingsconcentraties maar ook daarbuiten (met uitzondering van het landbouwontwikkelingsgebied) toelaatbaar geacht. Bovendien is de vestiging van neven- en vervolgactiviteiten niet uitsluitend voorbehouden aan agrarische bedrijfslocaties en voormalige agrarische bedrijfslocaties. Ook bij andere burgerwoningen zijn neven- en vervolgactiviteiten toegestaan.
De ontwikkeling van bedrijfsmatige activiteiten met een geringe milieubelasting (milieucategorie A, B1 of B2) acht het gemeentebestuur, overeenkomstig het provinciale beleid, uitsluitend in de bebouwingsconcentraties gewenst.
Gelet op het streven naar verbetering van de ruimtelijke kwaliteit worden aan de voorgestelde verruimingen de volgende, algemene voorwaarden gesteld:
- functieverandering vindt in principe plaats binnen de bestaande bebouwing;
- eventueel worden bouwwerken gesaneerd;
- er mag geen buitenopslag plaatsvinden;
- de publieks- en verkeersaantrekkende werking is beperkt, dit in relatie tot de functie van de weg waaraan het bedrijf is gelegen;
- er wordt geen parkeeroverlast veroorzaakt;
- de nieuwe functie is milieuhygiënisch inpasbaar, er mogen geen onevenredige beperkingen voor omliggende, bestaande agrarische bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
- bestaande landschappelijke en natuurwaarden in de omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
- er wordt een toevoeging gedaan aan de landschappelijke verfraaiing van het buitengebied of de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
Voor de bebouwingsconcentraties die in Dongen zijn onderscheiden worden de volgende aanvullende voorwaarden gehanteerd voor het toepassen van de beschreven extra ontwikkelingsmogelijkheden.
Klein Dongenseweg
- open houden nog bestaande zichtlijnen die de structuur van het landschap nog leesbaar maken; drie locaties bij de Hoge Dijk en Watersticht, één bij de Bolkensteeg en twee aan de kant van Dongense Vaart;
- versterken lange lijnen met beplanting (Watersticht en toegangsweg landbouwperceel);
- richting van bebouwing (nokrichting) in relatie tot perceelsrichting consequent vasthouden (verkaveling evenwijdig met verkaveling in plaats van evenwijdig met de weg);
- voorruimte voor kassen of andere grootschalige functie groen inkaderen;
- voorruimte maximaal 50% verharden, parkeren bij voorkeur niet in de voortuin.
Vaartweg
- handhaving van de breedte van de percelen aan de noordzijde, om de ruime opzet te handhaven;
- aan weerszijden de brede open ruimten open houden voor de beleving van de landschappelijke structuur (openheid, richting slagenpatroon);
- richting van de bebouwing evenwijdig aan de slagenverkaveling consequent vasthouden;
- voorruimte groen houden / groen inkaderen;
- verharding (bijvoorbeeld voor parkeren) bij voorkeur achter deze zone (maximaal 50% verharding).
Groenstraat
- waarborgen van doorzichten richting Dongen in verband met cultuurhistorisch waardevolle oude bouwlanden;
- brede percelen vasthouden;
- groene inkadering percelen, in bijzonder voortuin;
- geen duidelijk bebouwingspatroon; bij voorkeur afdekken met een zadeldak.
Eindsestraat-Breedstraat
- bredere perceellering in oostelijke helft en zuidzijde vasthouden om de ruime opzet met doorzichten te waarborgen;
- groene open voorruimte bij teruggelegen bebouwing waarborgen; bij bedrijven met veel verharding vergroening in voorste deel aan lint (inkaderen parkeerruimte);
- bedrijfsbebouwing achter lint situeren; toepassen zadeldaken; lengterichting dominant;
- schaal bebouwing Breedstraat als combinatie van woning en bedrijfsbebouwing vasthouden; doorzichten waarborgen.
Westerlaan
- brede perceellering met name in noordelijk deel vasthouden als overgang naar het aangrenzend landschap met ruime doorzichten.
- groene inkadering van percelen, in het bijzonder achter de lintbebouwing ter markering van de open tussenruimte naar de Groenstraat;
- bedrijfsbebouwing achter het lint situeren; zadeldaken toepassen;
- openheid bij aantakkende wegen vasthouden.
Doelstraat
- gevarieerd bebouwingspatroon in groene coulissen vasthouden;
- groene inkadering van grotere gebouwde elementen waarborgen;
- grillige rooilijn in afstand en richting handhaven;
- openheid achterliggende ruimten beleefbaar houden.
- Landbouwontwikkelingsgebieden
In de landbouwontwikkelingsgebieden zijn er beperkte mogelijkheden voor nieuwe economische dragers, namelijk alleen voor agrarisch-verwante neven- en vervolgfuncties. Gelet op het beleid gericht op ontwikkeling van de intensieve veehouderij, boomteelt en glastuinbouw, worden de ontwikkelingsmogelijkheden voor andere nevenactiviteiten en vervolgfuncties beperkt.
In tabel 3.3 is weergeven welke niet-agrarische functies als nevenfunctie of als vervolgfunctie toelaatbaar zijn, binnen en buiten de bebouwingsconcentraties.
Bouwmogelijkheden nieuwe economische dragers
Ondanks verruimde (gebruiks)mogelijkheden voor nieuwe economische dragers binnen en buiten de bebouwingsconcentraties blijft het noodzakelijk om de bouwmogelijkheden te beperken ten behoeve van het behoud van het landelijke karakter van het buitengebied en het tegengaan van ongewenste verstening.
Niet-agrarische neven- en vervolgfuncties mogen gevestigd worden binnen het bouwvlak in de bestaande bedrijfsgebouwen.
Voor alle neven- en vervolgfuncties wordt als richtgetal een maximaal toegestane oppervlakte aangehouden (binnen de bestaande bebouwing) voor het nieuwe gebruik van 400 m². Hiervan kan in incidentele gevallen worden afgeweken tot maximaal 1.000 m² voor bedrijven die, gezien de aard en omvang van de activiteiten een groot ruimtebeslag kennen zoals agrarische loonbedrijven.
Voor een aantal neven- en vervolgfuncties gelden kleinere maximumoppervlaktematen ten aanzien van het gebruik. Het brutovloeroppervlak, in gebruik voor een kleinschalige horecagelegenheid mag bijvoorbeeld niet meer dan 100 m² bedragen. Voor verkoop aan huis van boerderij- en streekeigen producten geldt een maximale verkoopvloeroppervlakte van 100 m², zodat geen concurrentie met het voorzieningenniveau in de kernen ontstaat.
Bij het ontwikkelen van een niet-agrarische neven- of vervolgfunctie dient zorg te worden gedragen voor een goede landschappelijke inpassing. Parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden binnen het bouwvlak.
3.9 Samenvattend Overzicht Nieuwe Gebruiksmogelijkheden
In de voorgaande paragrafen is voor diverse functies aangegeven dat functieveranderingen, neven- en vervolgfuncties zijn toegestaan. Tabel 3.3 bevat een samenvattend overzicht van hetgeen in voorgaande paragraven is vermeld.
Voor de functies in de tabel is aangegeven of ze in principe wel of niet toelaatbaar zijn. Hierbij zijn de voorwaarden genoemd in de verschillende paragraven van dit hoofdstuk van toepassing.
Tabel 3.3. Functieveranderingen, neven- en vervolgfuncties bij agrarische bedrijven en burgerwoningen
in bebouwings-concentraties | buiten bebouwingsconcentraties | |||
monumenten | Zone A, Alc en Alnc (m.u.v. LOG) | LOG | ||
verbrede landbouw: | ||||
verkoop aan huis van (eigen) agrarische producten | A, Vab | A, Vab | A, Vab | A, Vab |
verkoop aan huis van streekeigen producten | A, Vab | A, Vab | A, Vab | A, Vab |
agrarisch natuur- en landschapsbeheer | A, Vab | A, Vab | A, Vab | - |
blauwe diensten | A, Vab | A, Vab | A, Vab | - |
sociale functie (resocialisatie therapie, kinderopvang, zorgboerderij) | A, Vab | A, Vab | A, Vab | - |
woonfuncties: | ||||
wonen / hobbyboer | Vab, W | Vab, W | Vab, W | - |
woningsplitsing | Vab, W | Vab, W | Vab, W | - |
aan huis gebonden beroep | A, Vab, W | A, Vab, W | A, Vab, W | A, Vab, W |
agrarisch verwante bedrijfsactiviteiten: | ||||
vis-, escargots-, sprinkhanen- of wormenkwekerij | A, Vab | A, Vab | A, Vab | A, Vab |
agrarisch handels- en exportbedrijf in categorie A, B1 of B2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten | A, Vab | - | - | - |
agrarisch hulp- en nevenbedrijf in categorie A, B1 of B2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten | A, Vab | - | - | - |
opslag en stalling van agrarische producten, goederen, werktuigen of materialen in de bestaande bebouwing | A, Vab | A, Vab | A, Vab | A, Vab |
agrarische loonbedrijven in categorie A, B1 of B2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten | A, Vab | A, Vab | A, Vab | A, Vab |
veehandelsbedrijven, foeragehandel, paardenhandel | A, Vab | A, Vab | A, Vab | A, Vab |
veearts | A, Vab | A, Vab | A, Vab | A, Vab |
hoefsmederij | A, Vab | A, Vab | A, Vab | A, Vab |
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (zoals kaasmakerij, vleesverwerking, palingrokerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij) | A, Vab | A, Vab | A, Vab | A, Vab |
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten en de verkoop ervan | A, Vab | A, Vab | A, Vab | A, Vab |
niet-agrarische bedrijfsactiviteiten: | ||||
hoveniersbedrijf, boomverzorgingsbedrijf | A, Vab | - | - | - |
tuincentrum | A, Vab | - | - | - |
opslag en stalling van niet-agrarische producten, goederen, werktuigen of materialen (bijv. boten, caravans) in categorie A, B1 of B2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten in de bestaande bebouwing | A, Vab | A, Vab | A, Vab | A, Vab |
overige bedrijven in de categorieën A, B1 of B2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten | A, Vab | - | - | - |
recreatieve functies: | ||||
kinderboerderij | A, Vab | - | - | - |
paardenstalling / paardenpension / paardenverhuur | A, Vab,W | A, Vab,W | A, Vab,W | - |
manege / rijschool | A, Vab | A, Vab | A, Vab | - |
fietsenverhuur | A, Vab | - | - | - |
wandel,- fiets,- of ruiterpaden over het terrein | A, Vab | A, Vab | A, Vab | A, Vab |
kleinschalige horecagelegenheden (waaronder theetuin en boerderijterras) | A, Vab | - | - | - |
verblijfsrecreatieve eenheden in woningen (logies met ontbijt) | A, Vab, W | A, Vab, W | A, Vab, W | - |
georganiseerde activiteiten (survivalactiviteiten, kinderfeestjes, boerengolf) | A, Vab | A, Vab,W | A, Vab,W | - |
kampeerboerderij | A, Vab | - | - | - |
kleinschalig kamperen | A | A | A | - |
overige dienstverlening: | ||||
verzorging van mens of dier (zoals kapsalon, schoonheidssalon, trimsalon) | A, Vab | - | - | - |
natuur- en milieueducatie, bezoekboerderijen, rondleidingen | A, Vab | A, Vab | A, Vab | A, Vab |
museum / tentoonstellingsruimte | A, Vab | - | - | - |
niet-agrarisch verwante detailhandel (bijv. kunst- en antiekhandel) | A, Vab | - | - | - |
dierenpension, hondenfokkerij | - | - | A, Vab | - |
A toelaatbaar op agrarische bouwvlakken
Vab toelaatbaar bij voormalige agrarische bedrijven
W toelaatbaar bij woningen
- niet toelaatbaar
Alc agrarisch gebied met cultuurhistorische en landschapswaarden
Alnc agrarisch gebied met cultuurhistorische, landschaps- en natuurwaarden
Hoofdstuk 4 Vertaling In Juridische Regeling
4.1 Algemeen
In de hoofdstukken 2 en 3 is de beleidsvisie beschreven en uitgewerkt in thema's. Deze visie is vertaald in de bestemmingsregeling, bestaande uit de (plan)kaart en regels (voorheen voorschriften). In dit hoofdstuk wordt de systematiek van de bestemmingsregeling in het algemeen toegelicht (paragraaf 4.2). In paragraaf 4.3 worden de planregels artikelsgewijs toegelicht.
4.2 Systematiek En Aard Van De Bestemmingsregeling
Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2008
De oude WRO en Bro bevatten bijna geen bepalingen over de vorm van het bestemmingsplan. Alleen de artikelen 12 en 16 van het Bro (oud) bevatten voorschriften ten aanzien van de plankaart (gebruik van een duidelijke ondergrond, kaartschaal en noordpijl). Deze bepalingen lieten dan ook vele structuren, vormen en presentaties van het bestemmingsplan toe. Hierdoor zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk zeer verschillende bestemmingsplannen ontstaan. Plannen met dezelfde inhoud en hetzelfde doel zagen er heel anders uit. Hierdoor ontbrak het aan helderheid voor de gebruiker van het bestemmingsplan. Deze constatering heeft geleid tot de wens om bestemmingsplannen op een vergelijkbare wijze op te stellen.
Op 1 juli 2008 zijn de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Onderdeel van deze regelingen vormt de verplichting om de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) toe te passen bij het opstellen van de plankaarten en planregels. Bovendien moet een (ontwerp)besluit digitaal raadpleegbaar zijn en langs elektronische weg worden vastgesteld. Uitgangspunt hierbij is dat gemeenten, provincies en departementen verantwoordelijk zijn voor het maken en beheren van hun eigen ruimtelijke plannen en verordeningen. Zij zorgen er ook voor dat deze digitaal beschikbaar zijn voor burgers, bedrijven en medeoverheden. Vanwege de organisatie die hiermee samenhangt (alle nieuwe ruimtelijke plannen moeten immers digitaal, uitwisselbaar en vergelijkbaar worden gemaakt) is besloten de invoering van deze verplichtingen uit te stellen tot 1 januari 2010.
Het voorliggende bestemmingsplan Buitengebied wordt na de inwerkingtreding van de Wro en voor 1 januari 2010 vastgesteld. Dat betekent dat de Wro het wettelijk kader vormt voor het bestemmingsplan en dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 moet worden toegepast. De gemeente is voornemens ook aan de digitale verplichting te voldoen.
Planvorm
Gelet op het karakter van het bestemmingsplan Buitengebied is gekozen voor een gedetailleerde planvorm, met toegesneden flexibiliteitsbepalingen door middel van ontheffings- en wijzigingsbevoegdheden.
Opzet plankaart
Algemeen
Het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en maar voor één uitleg vatbaar dient te zijn. Uitgangspunt is dat zoveel mogelijk informatie op de plankaart wordt aangegeven, dat de plankaart digitaal wordt opgebouwd en ook analoog goed leesbaar blijft.
De ondergrond waarop de bestemmingsplankaart is gebaseerd dient maximale informatie te geven van de actuele situatie. Als basis hiervoor dienen geactualiseerde digitale gemeentelijke ondergronden.
Bestemmingen
Op de plankaart wordt per perceel aangegeven welke bestemming geldt en waar bebouwing is toegestaan. In bepaalde gevallen vloeit dit reeds direct uit de bestemming voort. Zo mogen op de gronden met de bestemmingen "Groen", "Natuur" en "Verkeer" in het algemeen geen gebouwen worden opgericht. In andere gevallen geeft een oppervlaktemaat in de planregels of bebouwingspercentage op de kaart de mate aan waarin een bestemmingsvlak mag worden bebouwd.
Indien het noodzakelijk wordt geacht om, naast de maximale oppervlakte aan bebouwing, ook de locatie van bebouwing vast te leggen, is gekozen voor het opnemen van een bouwvlak (bijvoorbeeld bij de bestemming Agrarisch).
Door middel van hoofdletters wordt de bestemming aangeduid, zoals A voor "Agrarisch", H voor "Horeca" en W voor "Wonen".
Voor zover de bestemmingstoekenning afwijkt van het vigerende bestemmingsplan wordt verwezen naar de retrospectieve toets in bijlage 7.
Functie- of bouwaanduidingen
Kleine letters tussen haakjes direct achter bestemmingen geven een (functie)aanduiding aan waarmee binnen een bestemming een specifiek gebruik wordt aangegeven, zoals A(iv), "Agrarisch", tevens voor intensieve veehouderij. Ook worden (bouw)aanduidingen op de kaart aangegeven zoals de maximaal toegestane hoogtemaat (goothoogte), bouwwijze (vrijstaand of twee-aan-een in Dongen Vaart) en het aantal (bedrijfs)woningen.
Gebiedsaanduidingen
De integrale zonering voor de intensieve veehouderij, de bebouwingsconcentraties, de kernranden met gemengd functiepatroon waar stallingsruimte voor (hobby)vee kan worden toegestaan, de veiligheidszones voor leidingen en het doorgroeigebied voor de glastuinbouw zijn aangeduid met zogenaamde gebiedsaanduidingen.
Renvooi
Op het renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de aanduidingen. De volgorde van de bestemmingen in het renvooi komt overeen met de volgorde van de planregels (alfabetisch). Tevens wordt in een onderhoek op de plankaart de naam van het bestemmingsplan aangegeven, de datum van terinzagelegging, vaststelling en (eventueel) van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ook is het identificatienummer van het bestemmingsplan en het kaartblad aangegeven. De kaart bestaat uit 1 digitaal bestand, afgedrukt op 8 analoge kaartbladen (4 kaartbladen met bestemmingen en aanduidingen schaal 1 :5.000 en 1:1.000 voor Dongen Vaart, 4 kaartbladen met gebiedsaanduidingen schaal 1:10.000). Ieder kaartblad is voorzien van een overzichtskaartje, waarop de ligging van het kaartblad ten opzichte het totale plangebied is weergegeven.
Opzet regels
Overeenkomstig SVBP is de opbouw van de regels als volgt:
- inleidende regels (Hoofdstuk I);
- bestemmingsregels (Hoofdstuk II);
- algemene regels (Hoofdstuk III);
- overgangs- en slotregels (Hoofdstuk IV).
Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk II, Bestemmingsregels) wordt als volgt opgebouwd:
- bestemmingsomschrijving;
- bouwregels;
- ontheffing van de bouwregels;
- specifieke gebruiksregels;
- ontheffing van de gebruiksregels;
- aanlegvergunningen;
- wijzigingsbevoegdheden.
Een bestemmingsartikel behoeft niet alle elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.
Onderscheid bouwen en gebruik
In het kader van SVBP2008 wordt nadrukkelijk onderscheid gemaakt in bouwen en gebruik. Dat heeft onder andere als gevolg dat de ontheffingsbepalingen worden gesplitst in ontheffingen voor bouwen en ontheffingen voor gebruik. In beginsel zou dat betekenen dat voor een nieuw gebouw zowel een ontheffing voor het bouwen als een ontheffing voor het gebruik nodig zou kunnen zijn. Om onnodige extra regels te voorkomen, wordt er in het bestemmingsplan echter van uitgegaan, dat een ontheffing voor bouwen tevens een ontheffing voor het daarmee samenhangende gebruik inhoudt.
Voorschriften per bestemming
Op grond van jurisprudentie en de digitale toegankelijkheid gaat de SVBP-methodiek ervan uit dat bestemmingsbepalingen voor zover mogelijk per bestemmingsartikel worden geregeld. Dat heeft als gevolg dat identieke voorschriften moeten worden opgenomen bij alle relevante bestemmingsartikelen (zoals bijvoorbeeld de regeling voor mantelzorg). Uitzondering op deze regel is alleen een aantal algemene regels, waarin ook een aantal algemene ontheffings- en wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen, die niet gekoppeld zijn aan één bestemming.
Bijlagen
Aan de planregels zijn enkele bijlagen toegevoegd die geacht worden deel uit te maken van de regels. Het betreft de Staat van Bedrijfsactiviteiten (functiemenging), de Staat van Horeca-activiteiten, een overzicht van in het plangebied aanwezige monumenten en een overzicht van de aanwezige woningen in Dongen Vaart.
Flexibiliteitsbepalingen
Aan het bestemmingsplan kan flexibiliteit worden toegevoegd door de bevoegdheid tot het verlenen van een ontheffing, het stellen van nadere eisen of door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht ex artikel 3.6 Wro. Dit flexibiliteitsinstrumentarium kent zekere begrenzingen.
Zo is het niet mogelijk een ontheffing te gebruiken om een bestemmingswijziging tot stand te brengen. Een nadere eis mag slechts worden gesteld per afzonderlijk geval en geen algemeen voorschrift inhouden. Bovendien moet het bestemmingsplan al een basiseis bevatten omtrent het punt ten aanzien waarvan een nadere eis wordt gesteld.
De wijzigingsbevoegdheid mag niet worden ingezet om ingrijpende veranderingen van bestemmingen tot stand te brengen (structuurverandering). In een dergelijke situatie is een planherziening de aangewezen weg.
In beginsel is het bestemmingsplan Dongen Buitengebied consoliderend van aard. Dat wil zeggen dat primair de verschillende functies in het plangebied overeenkomstig de bestaande situatie worden bestemd. Daarbij wordt een basisset van gebruiks- en bouwregels opgenomen, die rechtstreekse ontwikkelingsmogelijkheden bieden. In aanvulling op deze directe bouw- en gebruiksmogelijkheden bevatten de voorschriften diverse flexibiliteitsbepalingen. Het gaat daarbij om ontheffings- en wijzigingsbepalingen, door middel waarvan de gebruiks- en bouwmogelijkheden voor verschillende functies kunnen worden verruimd (van beperkte overschrijdingen van een bouwvlak tot het vergroten van een bouwvlak). Daarnaast is in het plan een aantal wijzigingsbevoegdheden opgenomen, door middel waarvan een aantal functiewijzigingen mogelijk worden gemaakt, zoals bijvoorbeeld de ontwikkeling van de ecologische verbindingszone De Donge.
4.3 Artikelsgewijze Toelichting
Hoofdstuk I: Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
Voor de begripsbepalingen is waar mogelijk gebruik gemaakt van de standaardbepalingen uit de SVBP2008. In dit artikel worden uitsluitend de begrippen gedefinieerd die van het "normale" spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. De begrippen zijn alfabetisch geordend. Het begripbegrip agrarisch bedrijf is niet in deze standaard SVBP2008 opgenomen en wordt hierna kort toegelicht.
Agrarisch bedrijf
In aansluiting op het gemeentelijk beleid wordt onderscheid wordt gemaakt in grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijven. Onder agrarische bedrijven worden alle bedrijven verstaan die met hun bedrijfsvoering erop gericht zijn om gewassen te telen en / of dieren te houden ten behoeve van de plantaardige of dierlijke productie. In het plangebied is een insectenkweker gevestigd. Ook dit bedrijf wordt gerekend tot de agrarische sector.
Artikel 2 Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, dienen te worden gemeten.
Hoofdstuk II: Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Bouwvlakken
De aanwezige agrarische bedrijven zijn onderverdeeld in grondgebonden en niet-grondgebonden bedrijven. Aan de agrarische bedrijven is een zogenaamd bouwvlak toegekend waarbinnen de bebouwing dient te worden geconcentreerd. Niet-grondgebonden agrarische bedrijven (glastuinbouw, intensieve kwekerij en intensieve veehouderij) zijn voorzien van een speciale aanduiding. In de regels is bepaald welke bebouwing binnen een bouwvlak kan worden opgericht, alsmede de locatie van deze bebouwing. Nieuwe bebouwing dient in of achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw (het bedrijfsgebouw dat gelet op omvang en functie als belangrijkste gebouw kan worden aangemerkt) te worden gebouwd. Indien de bedrijfswoning voor het hoofdgebouw is gebouwd mag tot op 3 meter achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning worden gebouwd.
Bepaalde voorzieningen zijn ook buiten een bouwvlak toegestaan. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om verharding kuilvoerplaten, kavelpaden, erfverharding en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Per agrarisch bedrijf is het bestaande aantal bedrijfswoningen vastgelegd. De maximuminhoudsmaat voor agrarische bedrijfswoningen bedraagt ten hoogste 750 m³, de maximum oppervlaktemaat 200 m². Deze regeling is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan Buitengebied uit 1996. Indien geen bedrijfswoning aanwezig is, is dat op de kaart aangegeven. Indien reeds een tweede agrarische bedrijfswoning aanwezig is, is dat ook op de kaart aangegeven.
Tevens is een ontheffingsbevoegdheid opgenomen voor overschrijding van de grenzen van het bouwvlak en een wijzigingsbevoegdheid voor vormverandering en vergroting van het bouwvlak. Overigens kan de ontheffing alleen verleend worden, indien dit noodzakelijk is uit het oogpunt van een doelmatige bedrijfsvoering en / of op basis van toepassing van milieuvoorschriften en dierwelzijnseisen. In het extensiveringsgebied (integrale zonering intensieve veehouderij) is overschrijding uitsluitend toegestaan indien noodzakelijk uit oogpunt van milieuwetgeving of dierwelzijnseisen.
In het doorgroeigebied voor glastuinbouw zijn met name eisen gesteld aan de ruimtelijke inpassing bij vergroting van bouwvlakken voor glastuinbouwbedrijven. Tevens is het mogelijk via ontheffing een eerste of tweede bedrijfswoning te realiseren, als die nog niet aanwezig is en daarvoor de noodzaak wordt aangetoond.
Niet-grondgebonden neventakken
Nieuwe niet-grondgebonden agrarische activiteiten zijn uitsluitend toegestaan als neventak op een agrarisch bedrijf. Bij bestaande neventakken is doorgroei van de neventak slechts mogelijk tot de omvang die conform het provinciaal beleid is toegestaan (1.000 tot 5.000 m² voor glastuinbouw) of op basis van het vigerende bestemmingsplan reeds mogelijk was (1.000 m²voor intensieve kwekerijen).
De ontwikkeling van een neventak intensieve veehouderij is niet toegestaan.
Voorzieningen voor de opslag van mest, water, voer of CO2.
De voorzieningen die op agrarische bedrijven worden getroffen voor de opslag van (kunst)mest, voedermiddelen, water of CO2 dienen bij voorkeur ook op het bouwvlak te worden gerealiseerd.
Voor zover deze voorzieningen aan te merken zijn als bouwwerken, geen gebouwen zijnde (zoals sleufsilo's, mestsilo's, Co2-opslagtanks), is in de bouwregels opgenomen dat deze buiten het bouwvlak niet zijn toegestaan. Met toepassing van een ontheffing mogen deze opslagvoorzieningen, indien voldaan wordt aan de voorwaarden, de grenzen van het bouwvlak met maximaal 15 meter overschrijden.
Voor zover opslagvoorzieningen niet zijn aan te merken als een bouwwerk (zoals een mestzak of foliebassin voor water) geldt het volgende. In de gebruiksregels is bepaald dat de gronden buiten het bouwvlak niet voor deze opslagvoorzieningen mogen worden gebruikt. Met toepassing van een ontheffing is plaatsing van deze voorzieningen, in aansluiting op het bouwvlak, onder voorwaarden alsnog mogelijk.
Watertoets
Als algemene voorwaarde is in relatie tot wijzigingsbevoegdheden in de regels als voorwaarde opgenomen dat nieuwe ontwikkelingen geen onevenredige negatieve gevolgen mogen hebben voor het waterbeheer. Bij ontwikkelingen waarbij de oppervlakte verharding met meer dan 1.000 m² toeneemt of kan toenemen wordt advies gevraagd aan de waterbeheerder (Waterschap of Rijkswaterstaat).
Neven- en vervolgactiviteiten
In de bestemmingsomschrijving van de agrarische artikelen is opgenomen dat nevenactiviteiten onderdeel mogen uitmaken van een agrarische bedrijfsvoering. Dit algemene uitgangspunt wordt verbijzonderd in de gebruiksregels.
In de specifieke gebruiksregels is aangegeven dat een aantal neven- en vervolgactiviteiten op agrarische bedrijven, binnen de bestaande bebouwing en tot een bepaalde omvang, direct toelaatbaar wordt geacht. Andere activiteiten kunnen met toepassing van een ontheffing van de gebruiksregels worden toegelaten, indien voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden. Belangrijke voorwaarden zijn een goede landschappelijke inpassing en het behalen van ruimtelijke kwaliteitswinst. Dit kan worden omschreven als de ruimtelijke meerwaarde die ontstaat door een verbetering en opwaardering van de inrichting van het erf, landschaps- of natuurontwikkeling, herstel of herkenbaar maken van cultuurhistorische waarden of het vergroten van de toegankelijkheid van het agrarisch gebied ten behoeve van extensieve dagrecreatie. De gevraagde ruimtelijke kwaliteitswinst zal daarbij in een redelijke (kosten)verhouding moeten staan tot de toelaatbare neven- en vervolgactiviteiten. Ten behoeve van kleinschalig kamperen is er een aparte ontheffing opgenomen omdat hier ook ontheffing verleend wordt voor het gebruik van de onbebouwde gronden.
Belangrijke voorwaarden voor de ontwikkeling van nevenactiviteiten zijn landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst. Het verlenen van medewerking aan nevenactiviteiten is afhankelijk van de mate waarin aan deze criteria wordt voldaan en om die reden wil het gemeentebestuur met de initiatiefnemer overeenkomen dat de afgesproken landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd (privaatrechtelijke overeenkomst).
Paardenbakken
In de gebruiksregels is opgenomen dat paardenbakken op of aansluitend aan het bouwvlak zijn toegestaan. Ten behoeve van burgerwoningen of niet-agrarische bedrijfswoningen kunnen paardenbakken ook grenzend aan andere bestemmingen worden gerealiseerd. Verlichte paardenbakken zijn buiten het bouwvlak niet mogelijk.
Stalling voor hobbymatig agrarische gebruik
De vigerende regeling om in gebieden met een gemengd-functiepatroon, de bouw van kleine stallingruimten voor vee mogelijk te maken, wordt in dit bestemmingsplan overgenomen.
Artikel 4 en 5 Agrarisch met waarden
Het behoud en de ontwikkeling van de huidige landschappelijk, cultuurhistorische en natuurwaarden van de agrarische gronden wordt in het bestemmingsplan veilig gesteld met het toekennen van de bestemmingen Agrarisch met waarden- Landschap en cultuurhistorie en Agrarisch met waarden- Landschap, natuur en cultuurhistorie.
De basisregeling (bouwvlakken, grondgebonden bedrijven en neventakken, opslagvoorzieningen, neven- en vervolgactiviteiten) voor deze gronden wijkt in grote lijnen niet af van de regeling voor Agrarisch met dien verstande dat bij de toepassing van ontheffingen en wijzigingen steeds de belangen van natuur, landschap en cultuurhistorie worden meegewogen. Ook worden deze waarden beschermd door het opgenomen aanlegvergunningenstelsel. De aanplant van elzenhagen en knotwilgen ter versterking van de landschappelijke kwaliteit zijn passend binnen de doelstellingen voor cultuurhistorie en landschap en derhalve uitgesloten van het aanlegvergunningvereiste.
Artikel 6 Bedrijf
Toelaatbaar zijn uitsluitend de huidige aanwezige bedrijfsactiviteiten. Zowel toelaatbare bedrijfsactiviteiten als de maximale omvang liggen per locatie vast in het bestemmingsplan.
Artikel 7 Cultuur en ontspanning
Voor de ijzertijdboerderij aan de Oude Oosterhoutsebaan is een toegesneden bestemming Cultuur en ontspanning opgenomen.
Artikel 8 en 9 Detailhandel, artikel 11 Horeca, artikel 12, 13 en 14 Maatschappelijk
De in het plangebied aanwezige winkels en het benzineservicestation aan de Eindsestraat zijn als detailhandelsbedrijven bestemd.
De aanwezige horecabedrijven zijn voorzien van de bestemming Horecadoeleinden. Voor het reguleren van de horecavoorzieningen wordt, analoog aan de regeling voor bedrijven, gebruik gemaakt van een (in dit geval) Staat van Horeca-activiteiten. In deze Staat van Horeca-activiteiten wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën van horeca-activiteiten: 1 lichte horeca, 2 middelzware horeca, 3 zware horeca (voor een nadere beschrijving van / toelichting op deze horecacategorieën wordt verwezen naar de bijlage). Gelet op de aard van het gebied is gekozen voor het toestaan van horeca-activiteiten tot ten hoogste categorie 1c. De aanwezige bedrijven die gelet op de huidige activiteiten ingeschaald zijn in categorie 2, hebben een speciale aanduiding gekregen.
De toelaatbaarheid van horecabedrijven uit maximaal de categorie 1c betekent niet dat de uitoefening van activiteiten uit een hogere categorie in alle gevallen onaanvaardbaar is. De Staat van Horeca-activiteiten geeft namelijk een vrij grove indeling van de hinderlijkheid van horecabedrijven. De situatie bij een specifiek bedrijf kan daarvan afwijken. Met name komt het voor dat een bedrijf als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca-activiteiten is verondersteld. In dat geval kan aan een dergelijk horecabedrijf voor de desbetreffende activiteit een ontheffing worden verleend. Dit geldt alleen voor bedrijven uit maximaal één categorie hoger dan de algemene toelaatbaarheid.
De parkeerterreinen bij twee horecabedrijven mogen niet worden bebouwd en zijn als zodanig aangemerkt.
De bestemming Maatschappelijk is toegekend aan de binnen het plangebied gelegen maatschappelijke functies zoals de kerk in Dongen Vaart, de school, begraafplaatsen en het kinderdagverblijf aan de Laagstraat.
Artikel 10 Groen
Groenstroken waarbij geen sprake is van natuurwaarden maar die een voornamelijk afschermende functie hebben, zijn als zodanig bestemd (groenstroken langs het tenniscomplex aan de Doelstraat).
Artikel 15 Natuur
De huidige bosgebieden zijn bestemd tot Natuur. De bestemmingsomschrijving van Natuur is ruim (bos en natuur, behoud van landschappelijke waarden, water en extensieve recreatie).
Artikel 16 en 17 Recreatie
De dagrecreatieve voorzieningen zoals het scoutingterrein aan de Doelstraat, hondendressuurterreinen en volkstuinen zijn voorzien van de bestemming Recreatie- dagrecreatie met een specifieke aanduiding.
Een bijzondere dagrecreatieve voorziening is recreatiebedrijf Pukkemuk. Hiervoor is een speciale aanduiding opgenomen waarmee ook het deels verblijfsrecreatieve gebruik is geregeld (25 standplaatsen voor kampeermiddelen en het plaatsen van 15 vakantiehuisjes gedurende het zomerseizoen).
De bestemming Recreatie- verblijfsrecreatie heeft betrekking op het logeergebouw aan de Voldersweg.
Artikel 18 Sport
De sportvoorzieningen binnen het plangebied zijn als zodanig bestemd. Het gaat hierbij om het tenniscomplex aan de Doelstraat, sportvelden, sporthal en het modelvliegtuigterrein.
Artikel 20 en 21 Verkeer
De openbare wegen en fietspaden zijn voorzien van de bestemming Verkeersdoeleinden. Het aantal rijstroken binnen de bestemming Verkeersdoeleinden is bepaald op maximaal 2. Door het opnemen van de bestemming Verkeer wordt een belangrijke karakteristiek van het landschapspatroon (wegen met beplanting) vastgelegd. Voor de, uit oogpunt van cultuurhistorie belangrijke onverharde wegen is dit echter onvoldoende. Deze wegen hebben een speciale aanduiding gekregen waaraan een aanlegvergunningvereiste is verbonden voor het aanbrengen van verhardingen.
De woonstraten in Dongen Vaart zijn bestemd voor Verkeer- verblijfsgebied.
Artikel 22 Water
De bestemming Water is toegekend aan de Donge, het Wilhelminakanaal, De Vaart, 't Molenvaartje, de 's Gravenmoerse Vaart en de hoofdwatergangen in het agrarische gebied. De oevers van De Donge, ten noorden van 's Gravenmoer, zijn aangeduid als natuur en landschappelijk waardevol. De 's Gravenmoerse Vaart, de Vaart en 't Molenvaartje zijn aangeduid als cultuurhistorisch waardevol. Aan beide aanduidingen is een aanlegvergunningenstelsel gekoppeld.
Artikel 23, 24, 25 en 26 Wonen, artikel 19 Tuin
In het buitengebied is onderscheid gemaakt in de volgende bestemmingen:
- Wonen – 1: wonen in burgerwoningen in het buitengebied;
- Wonen – 2: wonen op voormalige agrarische bedrijfslocaties;
- Wonen – 3: wonen in Dongen- Vaart;
- Wonen – 4: wonen op het voormalige bungalowpark aan de Eindsestraat.
Wonen- 1
De burgerwoningen (met uitzondering van 2 woningen waar slechts tijdelijk gebruik is toegestaan, zie ook bijlage 10) met bijbehorende bijgebouwen en tuinen zijn als Wonen bestemd. De bestemming Tuin is aan die delen van het perceel toegekend waarvan het onbebouwde karakter behouden moet blijven. De inhoudsmaat van woningen bedraagt maximaal 600 m³. De oppervlakte bijgebouwen mag per woning maximaal 80 m²/40 % van het erf bedragen, en na het verlenen van ontheffing, afhankelijk van de oppervlakte van het perceel, 100 m². Tevens is een wijzigingsbepaling opgenomen voor het bouwen van nieuwe wooneenheden in grote of monumentale gebouwen, met als doel de instandhouding van deze waardevolle gebouwen.
Nevenactiviteiten zijn zeer beperkt mogelijk (rechtstreeks of met ontheffing toegestaan).
Wonen- 2
De bestemming Wonen- 2 is toegekend aan de percelen die in het vigerende bestemmingsplan nog aangemerkt zijn als agrarisch bedrijf maar waar de bedrijfsmatige activiteiten zijn beëindigd en thans alleen nog sprake is van (burger)bewoning. Deze percelen zijn overeenkomstig het feitelijke gebruik bestemd. De bouwregels zijn overeenkomstig de regels bij de bestemming Wonen- 1. De mogelijkheden om nevenactiviteiten te ontwikkelen in de bestaande voormalige agrarische bebouwing zijn echter aanzienlijk ruimer dan bij Wonen- 1.
Wonen- 3
In Dongen Vaart is geen sprake van een buitengebiedsituatie. De maximale omvang van woningen wordt hier niet dwingend voorgeschreven. De bouwwijze is, daar waar dat stedenbouwkundig gewenst is, vastgelegd met de aanduiding 'twee-aan-een' of 'vrijstaand', onder andere bij de woningbouwuitbreiding aan de Meester Janssenweg. In de bijlage bij de regels is een lijst opgenomen met de woningen in Dongen Vaart. Het is niet wenselijk dat het aantal woningen, bijvoorbeeld door woningsplitsing of de bouw van gestapelde woningen, wordt vergroot. In de regels is opgenomen dat het aantal woningen niet meer mag bedragen dan in de bijlage is vastgelegd.
- Wonen- 4
De maximale inhoudsmaat voor de 23 voormalige vakantiewoningen is 600 m³ met ten hoogste 25 m² aan bijgebouwen en overkappingen.
Mantelzorg
Bij de bestemming Wonen (en alle overige bestemmingen waarbij een bedrijfs- of dienstwoning is toegestaan) wordt de mogelijkheid geboden om een deel van de woning, of een bijgebouw, te gebruiken voor het verlenen van mantelzorg. Het gaat hier uitsluitend om een ontheffing van het gebruik. Er mag niet extra worden gebouwd ten behoeve van mantelzorg. Na beëindiging van de mantelzorg kan tegen 'gewone' bewoning van een bijgebouw worden opgetreden omdat in de gebruiksbepalingen is opgenomen dat bewoning van bijgebouwen niet is toegestaan.
Artikel 27 Zandwinning-Voorlopig
De zandwinningslocatie aan de Moersedreef heeft een voorlopige bestemming gekregen, overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan. Naast een voorlopige bestemming (tot 2014) is ook een definitieve bestemming (groenvoorzieningen, water) voor de zandwinning opgenomen.
Artikel 28, 29 en 30 Leiding
De ruimtelijk relevante leidingen zijn als zodanig bestemd. Aangezien leidingen in alle gevallen samenvallen met andere bestemmingen (met name de bestemming Agrarisch) zijn deze bestemmingen als dubbelbestemming opgenomen. Ten behoeve van de dubbelbestemming Leiding mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Ten behoeve van de samenvallende bestemmingen dient het bouwen steeds aan het leidingenbelang te worden getoetst.
Ten behoeve van de bestemming Leidingen- leidingstrook is ook een 'veiligheidszone leiding' opgenomen. In deze veiligheidszone is de bouw van nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten niet toegestaan. Belangrijker nog is dat in de leidingenstrook geen leidingen aangelegd mogen worden met een 10 -6 plaatsgebonden risicocontour die buiten de veiligheidszone valt.
Artikelen 31 en 32 Archeologische waardevolle terreinen
Het archeologische monument en de gebieden met hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarden zijn voorzien van een dubbelbestemming ten behoeve van het behoud van de archeologische waarden (waarde- 1 voor het archeologische monument, waarde- 2 voor de verwachte archeologische waarden).
Het archeologische monument is gelegen in onbebouwd agrarisch gebied. Het opgenomen aanlegvergunningenstelsel voor grondroering vormt de belangrijkste waarborg voor de bescherming van de aanwezige waarden.
De dubbelbestemming Archeologische waarde- 2 overlapt verschillende bestemmingen. Bouwen binnen deze gebieden is in beginsel slechts mogelijk:
- nadat op basis van een archeologisch onderzoek is gebleken dat op de bouwlocaties geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- nadat aanwezige waarden voldoende zijn zeker gesteld.
Voor vervanging van bestaande bouwwerken, beperkte bouwwerken en beperkte grondroering geldt deze bepaling niet. Voorts is voor werkzaamheden vanaf een bepaalde omvang waardoor de bodem wordt geroerd, het vereiste van aanlegvergunning opgenomen.
Artikel 33 Waterstaat
De dijken langs het Wilhelminakanaal hebben een waterkerende functie en daarom een dienovereenkomstige dubbelbestemming gekregen.
Hoofdstuk III: Algemene regels
Artikel 34 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 34 bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen. Deze bepaling is conform artikel 3.2.4 van het Bro in het bestemmingsplan opgenomen.
Artikel 35 Algemene bepalingen met betrekking tot het bouwen
Met de bepaling over bestaande maten (lid 1) wordt voorkomen dat bestaande situaties die afwijken van de maatvoering ingevolge hoofdstuk II - onbedoeld - geheel of gedeeltelijk onder het overgangsrecht vallen.
Overeenkomstig de Wet geluidhinder is een regeling opgenomen voor het bouwen van geluidgevoelige functies nabij wegen en het gezoneerde industrieterrein de Wildert.
Op basis van de uitkomsten van het akoestisch onderzoek is voor de wegvakken die in het plangebied zijn gelegen, de ligging van 48 dB geluidsconctour bepaald. Deze contour komt overeen met de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai uit de Wet geluidhinder. De gemeente hanteert het beleid voor het buitengebied, dat nieuwe geluidsgevoelige objecten moeten voldoen aan deze grenswaarde. Het is daarom niet mogelijk om nieuwe geluidsgevoelige objecten te realiseren op een afstand tot wegen die kleiner is dan in de tabel is aangegeven. Bestaande geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidscontour (en die dus niet voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB) blijven gehandhaafd. Indien een bestaand geluidsgevoelig object wordt herbouwd, mag de afstand tot de wegas (vanuit de optiek van wegverkeerslawaai) niet kleiner worden.
Een vergelijkbare regeling is opgenomen voor de geluidsgevoelige functies binnen de geluidszone (de 50 dB(A) contour) van industrieterrein de Wildert.
Artikel 36 Algemene gebruiksbepaling
In dit artikel wordt bepaald dat gronden enkel mogen worden gebruikt in overeenstemming met de voorschriften van het bestemmingsplan. Indien dit gebruik niet leidt tot het meest doelmatige gebruik van deze gronden zijn burgemeester en wethouders bevoegd hiervan ontheffing te verlenen (de zogenaamde toverformule).
Artikel 37 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel zijn alle regels opgenomen die samenhangen met de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone'. Deze gebiedsaanduiding valt samen met diverse bestemmingen maar is niet aan te merken als dubbelbestemming.
Artikel 38 Algemene ontheffingsregels
Voor een aantal, ondergeschikte, afwijkingen ten opzichte van de planvoorschriften kunnen burgemeester en wethouders met dit artikel ontheffing verlenen.
Artikel 39 Algemene wijzigingsregels
In lid 1 is een algemene flexibiliteitsbepaling opgenomen om voor bepaalde onderdelen van bestemmingen of gebouwen dan wel bouwwerken af te wijken van de bestemmingsgrenzen. Deze bepaling gaat verder dan die van artikel 38, vandaar dat hier altijd een wijziging voor nodig is van burgemeester en wethouders. Overigens geldt ook hier dat deze bepalingen als algemene regel gelden voor alle bestemmingen.
In lid 2 is een algemene wijzigingsbepaling opgenomen voor het veranderen van bouw- en bestemmingsvlakken in verband met het aantreffen of (door middel van archeologisch onderzoek aangetoonde) afwezigheid van archeologische waarden.
In lid 4 is de bevoegdheid opgenomen om nieuwe ruimte-voor-ruimte woningen te realiseren in de bebouwingsconcentraties.
Artikel 40 Algemene procedurebepaling
Dit artikel geeft een procedure voor het geval het college een ontheffingsbevoegdheid toepast en schrijft het volgen van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht voor, indien een wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast.
Artikel 41 Overige regels
Indien in dit bestemmingsplan verwezen wordt naar wettelijke regelingen geldt dat verwezen wordt naar de tekst van de betreffende regeling zoals die gold op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 42 Strafbepaling
Het gebruik van gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming is op grond van artikel 7.10 Wro strafbaar gesteld. Hiervoor is geen aparte strafbaarheidstelling in het plan meer noodzakelijk. De wettelijke bepaling geldt echter niet voor het verrichten van vergunningplichtige werken of werkzaamheden zonder aanlegvergunning. Deze worden in dit artikel strafbaar gesteld.
Artikel 43 Overgangsrecht
In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen.
In lid 2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen. Van de mogelijkheid die artikel 3.2.3 Bro biedt om hieraan een persoonsgebonden overgangsrecht te koppelen, is geen gebruik gemaakt.
Lid 3 geeft burgemeester en wethouders de mogelijkheid om, in geval van onbillijkheid, het overgangsrecht buiten toepassing te laten.
Artikel 44 Titel
Dit bestemmingsplan wordt als genoemd in dit artikel aangehaald.
Hoofdstuk 5 Beleidskader
De hoofdstukken 5 tot en met 7 bevatten een uitgebreide beschrijving van de bouwstenen die ten grondslag liggen aan de gebiedsvisie en beleidsthema's zoals beschreven in de hoofdstukken 2 en 3. Het bestemmingsplan buitengebied is niet alleen een belangrijk beleidsinstrument voor de uitvoering van het gemeentelijk beleid voor het buitengebied maar het dient ook ter uitvoering van het ruimtelijk beleid van rijk en provincie. Dit beleidskader is vastgelegd in een groot aantal wetten, nota's, plannen en andere documenten.
In dit hoofdstuk worden de voor het opstellen van de gebiedsvisie meest relevante onderdelen uit deze documenten kort samengevat. Een uitgebreid overzicht is opgenomen in bijlage 1.
Uit de verschillende rijks en provinciale beleidskaders (Nota Ruimte, Interimstructuurvisie en Paraplunota Noord-Brabant) kan de volgende hoofddoelstelling voor het buitengebied worden gedestilleerd.
Versterking van de vitaliteit van het platteland door:
- behoud en ontwikkeling van natuur- en cultuurhistorische waarde en ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit;
- duurzaam waterbeheer;
- duurzame en vitale landbouw, onder meer door mogelijkheden te bieden voor de primaire agrarische en verbrede bedrijfsvoering;
- vergroting van de toeristisch-recreatieve mogelijkheden;
- ruimte voor hergebruik van bebouwing en nieuwbouw in het buitengebied;
- ruimte voor nieuwbouw in combinatie met Ruimte-voor-Ruimteregeling inclusief de verbrede aanpak van ruimte voor ruimte.
Voor het onderhavige plangebied kunnen een aantal verbijzonderingen op dit beleid worden onderscheiden.
Interimstructuurvisie en Paraplunota provincie Noord-Brabant (2008)
In het provinciale beleid is aan het landelijke gebied van Dongen de volgende hoofdzonering toegekend:
- een gedeelte van de Polder van 's Gravenmoer is aangemerkt als Groene Hoofdstructuur - landbouw (subzone "leefgebied kwetsbare soorten"). Het betreft een leefgebied voor amfibieën en reptielen;
- de Polder van 's Gravenmoer is voor het overige aangeduid als Agrarische Hoofdstructuur- landschap (subzone "waterpotentiegebied"); de waterpotentiegebieden zijn landbouwgronden gelegen buiten de beekdalen die vanwege de (grond)watersituatie uitstekend geschikt zijn voor de ontwikkeling van nieuwe natuur; het gaat erom dat deze gebieden hun geschiktheid behouden voor mogelijke natuurontwikkeling in de verre toekomst;
- het resterende, overgrote deel van het plangebied is aangeduid als Agrarische hoofdstructuur, landbouw (AHS- landbouw);
- de gronden ten noordoosten van de kern Dongen zijn aangemerkt als glastuinbouwvestigingsgebied, een aanduiding die in het Reconstructieplan De Meierij is vertaald in een "mogelijk doorgroeigebied" en een "landbouwontwikkelingsgebied";
- het Wilhelminakanaal, de 's Gravenmoerse Noordkade en de Donge zijn aangewezen als natte ecologische verbindingszone;
- ten noorden van de Wildert is een droge verbindingszone geprojecteerd die de verbinding vormt tussen Boswachterij Dorst en Huis ter Heide;
- een gebied ten noorden van de kern 's Gravenmoer is aangewezen als "zoekgebied voor regionale waterberging"; deze aanduiding is niet concreet vertaald in het gebiedsplan de Wijde Biesbosch.
- ten westen van Dongen is op grondgebied van Dongen en Oosterhout een landschapsecologische zone geprojecteerd.
Figuur 5.1. Interimstructuurvisie en Paraplunota Noord-Brabant
Buitengebied in ontwikkeling (juli 2004)
In de nota is voor kernrandzones en andere bebouwingsconcentraties een ten opzichte van het toenmalige streekplan verruimd beleid ontwikkeld. Op basis van de bebouwingsdichtheid en de verscheidenheid aan functies, het vigerende bestemmingsplan Dongen Buitengebied en de Structuurvisie PLUS zijn de volgende bebouwingslinten als bebouwingsconcentratie als bedoeld in de nota aan te merken: Klein Dongenseweg, Vaartweg, Groenstraat, Eindsestraat / Breedstraat, Doelstraat en Westerlaan.
Reconstructieplan De Meierij en Gebiedsplan de Wijde Biesbosch (2005)
In deze plannen zijn de volgende relevante aanduidingen opgenomen:
- "ecologische verbindingszone" langs het Wilhelminakanaal, de 's Gravenmoerse Noordkade en de Donge;
- "landschapsecologische zone" ten noorden van De Wildert en tussen de kern Dongen en Oosteind;
- "te behouden en versterken natuurwaarden" in het noordoosten van de Polder van 's Gravenmoer;
- "ontwikkelen en versterken van landschaps-, cultuurhistorische en natuurwaarden" langs de Donge;
- "reserveringsgebied 2016" in de omgeving van de zandwinplas aan de Moersedreef;
- de aanwijzing van gebieden waar de intensieve veehouderij op termijn zal verdwijnen ("extensiveringsgebieden");
- de aanwijzing van gebieden met een gemengde functie waar uitbreiding van of omschakeling naar intensieve veehouderij mogelijk is, maar alleen op duurzame locaties ("verwevingsgebieden");
- de aanwijzing van gebieden waar sprake is van ruime ontwikkelingsmogelijkheden voor intensieve veehouderij (uitbreiding, omschakeling en nieuwvestiging: "landbouwontwikkelingsgebieden" (LOG Moersedreef));
- "ruimte voor glastuinbouw en boomteeltzoekgebied" in het LOG Moersedreef;
- "mogelijk doorgroeigebied glastuinbouw" in het gebied begrensd door de Hoge dijk / Lage dijk, Vaartweg, Bosweg, Fazantenweg en Onkelsloot;
- "grondgebonden landbouw in een open landschap" in de Polder van 's Gravenmoer;
- "kansrijke extensieve recreatie" in een zone rond de kern Dongen tot de Vaartweg.
Figuur 5.2. Reconstructieplan de Meierij en gebiedsplan de Wijde Biesbosch
Structuurvisie PLUS (2001)
De gemeenteraad van Dongen heeft op 20 december 2001 de Structuurvisie PLUS vastgesteld. De structuurvisie is tot en met 2010 de leidraad en het toetsingskader voor het stimuleren en toelaten van nieuwe ontwikkelingen in de bebouwde kom en het buitengebied.
Relevante bouwstenen uit de structuurvisie voor het bestemmingsplan Buitengebied zijn:
- het streven de lange, harde kernranden langs de Noorderlaan en de Berlagestraat te verzachten, door het realiseren van kleinschalige landschapselementen; daarnaast is het gewenst om een aantal recreatieve paden te ontwikkelen, vanuit de kernen het landelijk gebied in;
- het streven de ruimtelijke stabiliteit in twee kernrandzones (gebied tussen de Westerlaan en de gemeentegrens en het gebied tussen de Eindsestraat en de Vierbundersweg) te vergroten; voor eerstgenoemd gebied verdient de ontwikkeling van een groene randzone aanbeveling waarin een aantal recreatieve functies kunnen worden ingepast;
- de volgende zonering van het landelijke gebied:
- 1. voor het gebied ten noorden van 's Gravenmoer ligt vanuit bodem en waterhuishouding een accent op de melkveehouderij; voor de rest van het buitengebied geldt een brede grondgebonden ontwikkelingsrichting;
- 2. voor de glastuinbouw worden ontwikkelingsmogelijkheden geboden zowel voor uitbreiding als nieuwvestiging; gezien de ruimtelijke implicaties van kassenbouw zijn de ontwikkelingsmogelijkheden beperkt tot bepaalde gebieden (de glastuinbouwconcentraties zoals die zijn opgenomen in het vigerende bestemmingsplan Dongen Buitengebied 1997);
- 3. bieden van mogelijkheden voor de intensieve veehouderij;
- versterking van de eigen identiteit van het Dongense landschap, afgestemd op de verschillende landschapstypen en ruimtelijke eenheden;
- realiseren van de provinciaal vastgestelde ecologische verbindingszones; de verbindingszone de Donge wordt gedeeltelijk ten oosten van de kern gerealiseerd (omleiding Onkelsloot);
- de aanduidingen beeldbepalend water (De Vaart, 't Molenvaartje, 's Gravenmoersche Vaart) en attentiegebied water (Polder van 's Gravenmoer).
Figuur 5.3. Structuurvisie PLUS
Landschapsplan / Ontwikkelingsplan LOG Moersedreef e.o.
De oorspronkelijke slagenverkaveling in het gebied Moersedreef vormt het uitgangspunt voor de landschappelijke inrichting die in het Landschapsplan is voorgesteld. Het landschapsplan voorziet in brede beplantingsstroken, haaks op de Vaartweg, afgewisseld met ontwikkelingsstroken voor intensieve veehouderij, glastuinbouw en boomteelt.
Voor de intensieve veehouderij is vervolgens een Ontwikkelingsplan opgesteld. In het Ontwikkelingsplan is een aantal ontwikkelingsscenario's doorgerekend. Daarbij is rekening gehouden met onder andere geur, ammoniak en de randvoorwaarden uit het Landschapsplan.
In het definitieve scenario is voor Dongen sprake van 2 locaties voor doorontwikkeling van rundveebedrijven, 2 tot 7 locaties voor doorontwikkeling of omschakeling intensieve veehouderij en 2 tot 5 nieuwvestigingslocaties voor intensieve veehouderij.
Figuur 5.4. Landschapsplan LOG Moersedreef
Kernteam LOG Moersedreef
In de provincie Noord-Brabant zijn 8 landbouwontwikkelingsgebieden als prioritair te ontwikkelen LOG aangewezen. Het landbouwontwikkelingsgebied Moersedreef heeft de status van een dergelijk prioritair LOG. Een kernteam van betrokken instanties richt zich op een integrale ontwikkeling van het LOG om te voorzien in de vestiging van intensieve veehouderijbedrijven. Ook de gemeente verkiest een integrale aanpak om zowel de vestiging van bedrijven als het landschappelijke raamwerk te realiseren. Vooralsnog verleent de gemeente geen medewerking aan individuele verzoeken teneinde de integrale aanpak niet te frustreren.
Hoofdstuk 6 Inventarisatie En Analyse Van Functies En Ontwikkelingen
6.1 Inleiding
In dit hoofdstuk komen de belangrijkste in het plangebied voorkomende functies en ontwikkelingen aan de orde. Voor elke functie zijn de huidige situatie en mogelijke toekomstige ontwikkelingen onderzocht. Per functie wordt afgesloten met de sectorale bouwstenen voor de beleidsafweging. Deze sectorale bouwstenen geven weer wat vanuit de functie wenselijke uitgangspunten zijn voor het bestemmingsplan. Bij het opstellen van deze aanbevelingen is nog geen of slechts ten dele rekening gehouden met het overige ruimtelijke beleid en heeft nog geen afweging met andere functies plaatsgevonden.
6.2 Bodem En Water
De opbouw en kwaliteit van bodem en water (de abiotische omstandigheden) zijn bepalend voor een duurzame ruimtelijke ontwikkeling van de verschillende functies in het plangebied.
De bodemkundige en hydrologische omstandigheden bepalen in belangrijke mate de gebruiksmogelijkheden en de aanwezigheid van natuur- en landschapswaarden.
Bodem
Bodemopbouw
De gemeente ligt op de overgang van zand naar veen. De grens tussen zand en veen ligt net ten zuiden van 's Gravenmoer. Het zandgebied is in de periode van de laatste ijstijden gevormd door de wind en heeft in hoofdzaak een vlakke ligging: een dekzandvlakte. Door de relatief lage ligging is het gebied later vochtiger geworden; enerzijds door de stijgende zeespiegel na de ijstijden en anderzijds door de afvoer van beken. Door die natte omstandigheden is ten noorden van Dongen een veenpakket gevormd, dat naar het noorden toe steeds dikker werd. Vanaf het eind van de 13e eeuw zijn de veengronden afgegraven (turfwinning) en ontgonnen. Als gevolg daarvan is de betrekkelijk dunne veenlaag ten noordoosten van Dongen verdwenen.
De kern Dongen is gelegen op een hogere dekzandrug. De dekzandrug wordt doorsneden door de Donge.
Behalve door de afgraving van het veen is het maaiveld in de loop van de tijd plaatselijk ook opgehoogd. Langs de oude ontginningslinten in Dongen (Lage Ham, Eindsestraat en Groenstraat) zijn in de loop van de tijd oude bouwlanden ontstaan door het opbrengen van een mengsel van mest en plaggen. Daardoor zijn enkeerdgronden ontstaan, die in het landschap herkenbaar zijn door de hogere ligging ten opzichte van de omgeving. Met name aan de Groenstraat zijn deze oude bouwlanden (bolle akkers) nog gaaf.
De hoogteligging in de gemeente neemt globaal van zuid naar noord af van zo'n 6 meter boven tot iets onder N.A.P.
Bodemkwaliteit
Uit de gemeentelijke bodemkwaliteitskaart blijkt dat er potentiële verontreinigingen in het buitengebied zijn, berustend op historisch onderzoek. Het betreft met name erven in de lintbebouwing. Deze gebieden moeten als verdacht worden beschouwd.
Er is provinciaal een inventarisatie uitgevoerd naar de voormalige stortplaatsen. Onder andere aan de Moersedreef ligt een voormalige stortplaats. Bij nieuwe ontwikkelingen is van belang dat de risico's voor de volksgezondheid worden geminimaliseerd. In veel gevallen betekent dit dat de afdeklaag opgehoogd zal moeten worden.
Water
Het watersysteem
De buitengebied van Dongen is geheel gelegen binnen het stroomgebied van de Donge. De belangrijkste elementen uit het oppervlaktewatersysteem zijn de Donge, het Wilhelminakanaal, de Vaart / 's Gravenmoersevaart, het Molenvaartje en de Onkelsloot / Fazantenloop. De zandwinning aan de Moersedreef is een geïsoleerd element in het watersysteem.
Op basis van het grondwatersysteem zijn er in de gemeente twee deelgebieden te onderscheiden:
- kwelgebied met relatief hoge grondwaterstanden: ten zuiden van het Wilhelminakanaal (Tichelrijt) en ten noorden van de Hoge Dijk/Lage Dijk;
- intermediair gebied met periodiek kwel of infiltratie en variërende grondwaterstanden.
Kwelgebieden
Het kwelwater in het gebied ten noorden van 's Gravenmoer is vooral regionaal van oorsprong; het kwelwater ten zuiden van Dongen is met name van lokale oorsprong.
Vanuit het huidige watersysteem zijn in deze gebieden intensieve gebruiksfuncties (stedelijke functies en glastuinbouw) ongewenst. Daarvoor is in het algemeen een grotere drooglegging en een betere ontwatering vereist, wat strijdig is met een duurzaam waterbeheer: vanuit de duurzaamheidsgedachte dient het gebiedseigen water juist te worden vastgehouden. Geschikte functies voor dergelijke gebieden zijn op de waterhuishouding afgestemde landbouw, natte natuur, vasthouden van gebiedseigen water (retentie) en waterbuffering.
Met name in het kwelgebied ten noorden van de Hoge Dijk is het, bezien vanuit het watersysteem, gewenst om de kwelpotenties te versterken, door het vasthouden van gebiedseigen water. Dit gebied leent zich goed voor voortzetting van een op het watersysteem afgestemd agrarisch gebruik (weidebouw), in combinatie met natuurontwikkeling en waterberging.
Intermediair gebied
In de intermediaire gebieden is water slechts in beperkte mate sturend voor ruimtelijke ontwikkelingen. Dat betekent dat diverse ontwikkelingen mogelijk zijn; wel is vanuit het watersysteem een aantal aanvullende maatregelen gewenst, zoals:
- het vasthouden van gebiedseigen water;
- het behoud van infiltratiemogelijkheden ten behoeve van grondwateraanvulling;
- het benutten van het oppervlaktewaterstelsel voor berging en afvoer van water wanneer de bergingscapaciteit van de bodem is benut;
- het afvlakken en zoveel mogelijk voorkomen van piekafvoeren;
- de bescherming van de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater.
De waterhuishouding (peilbeheer, ont- en afwatering) in het intermediair gebied is - overeenkomstig de agrarische hoofdfunctie in het waterbeheer - hoofdzakelijk afgestemd op het landbouwkundig gebruik en op de voorkomende bebouwing.
In het intermediaire gebied zijn relatief veel kassen gelegen. Waterbuffering kan worden benut voor de berging van regenwater van kassen, waardoor de piekafvoer als gevolg van het verharde oppervlak wordt afgevlakt.
Ten zuiden van de zandwinning Moersedreef komt in het intermediaire gebied een natter gebied voor. In dit gebied is bezien vanuit het watersysteem de ontwikkeling van intensieve functies niet gewenst. Voor dit gebied is een inrichting die aansluit bij de plannen voor de zandwinplas (natuur- en beperkte recreatieontwikkeling) denkbaar. Daarbij dient de waterkwaliteit nader te worden bezien.
Knelpunten in het watersysteem
Bij de normalisatie van de Donge is de oorspronkelijke bovenloop afgekoppeld; de bovenloop wordt in het Wilhelminakanaal geloosd. De Donge wordt nu gevoed door de Leij.
Als gevolg van het normaliseren van de beek, de toegenomen oppervlakte verhardingen en de drainage van de landbouwgronden wordt regenwater snel afgevoerd. Door het jaar heen ontstaan hierdoor grote peilfluctuaties en sterke verschillen in stroomsnelheden.
Gevolg van de snelle waterafvoer is dat er in de zomer watertekorten optreden voor de landbouw (verdroging). In het gebied ten noorden van 's Gravenmoer kan in droge perioden (Maas)water worden ingelaten. Dit water heeft een andere chemische samenstelling dan het gebiedseigen water, hetgeen uit het oogpunt van een natuurlijk watersysteem en uit ecologisch oogpunt ongewenst is. In het overige deel van de gemeente is wateraanvoer niet mogelijk.
Een groot deel van de oevers van de Donge en andere waterlopen in het gebied is vastgelegd door middel van beschoeiingen, waardoor (ecologisch waardevolle) natuurlijke oevers en geleidelijke water-land-overgangen schaars zijn geworden.
De water(bodem)kwaliteit is in het verleden sterk beïnvloed door met name de leerlooierijen, de schoenindustrie, overige industriële activiteiten en de lozing van ongezuiverd huishoudelijk afvalwater. Sinds de jaren 70 zijn veel vervuilingsbronnen gesaneerd en is de waterkwaliteit verbeterd. Daarnaast is door sanering van vrijwel alle vervuilde waterbodems de water(bodem)kwaliteit sterk verbeterd.
Kaderrichtlijn Water
In het verleden zijn er vanuit de Europese Unie vele richtlijnen verschenen die (indirect) invloed hebben op water (onder andere Nitraatrichtlijn, Zwemwaterrichtlijn). Om tot een meer integrale Europese aanpak van water te komen is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. Het vastleggen van de doelstellingen is verplicht, maar de weg ernaartoe wordt niet centraal gestuurd. Doelstellingen worden vertaald in maatregelen, deze maatregelen worden op maatschappelijke haalbaarheid getoetst en indien noodzakelijk bijgesteld. Vervolgens moeten de maatregelen worden uitgevoerd.
Toekomstige ontwikkelingen
Conform het huidige beleid, streven waterbeheerder en gemeente naar een duurzamer waterbeheer in het plangebied. Algemene uitgangspunten daarbij zijn:
- bevorderen van de veiligheid (tegengaan van overstromingen en wateroverlast);
- voorzien in waterberging, zowel bij de kernen ten behoeve van de opvang van afgekoppeld regenwater uit de kernen als in het landelijke gebied;
- streven naar de juiste hoeveelheid water van een goede kwaliteit in relatie tot de functie van een gebied waarbij rekening wordt gehouden met herstel en ontwikkeling van natuurlijke processen;
- herstellen, bevorderen en benutten van de natuurlijke kwaliteiten van het watersysteem;
- behouden en versterken van de herkenbaarheid van het water als beeldbepalend en cultuurhistorisch element in het landschap.
De Donge, het Wilhelminakanaal en de 's Gravenmoerse Noordkade hebben een functie als natte ecologische verbindingszone. Inrichting en beheer van de waterlopen moeten worden afgestemd op deze functie. Herstel van het natuurlijke karakter van de overige waterlopen genoemd in het reconstructieplan wordt binnen de plantermijn niet verwacht.
Het kwelgebied ten noorden van de Hoge Dijk en het Rijensebroek maken deel uit van grote zoekgebieden voor waterberging. Doel van de waterberging is het afvlakken van piekafvoeren en het bufferen van water, zodat minder water hoeft te worden ingelaten. Naar verwachting wordt deze waterberging niet binnen de plantermijn gerealiseerd ("reserveringsgebied 2016" uit het reconstructieplan).
In het intermediaire gebied vindt waterconservering plaats. Mogelijk worden in de toekomst nog wateraanvoervoorzieningen gerealiseerd.
Het landelijk gebied ten oosten en noorden van Dongen is door de provincie aangewezen als vestigingsgebied c.q. mogelijk doorgroeigebied voor glastuinbouw. Grootschalige glastuinbouw leidt echter tot een forse toename verhard oppervlak, met belangrijke consequenties voor het watersysteem: toename van drainage, extra verdroging en hogere piekafvoeren. Op dit punt zullen eisen worden gesteld aan de bedrijven die zich willen vestigen.
Verwacht wordt dat in de toekomst de waterkwaliteit zal verbeteren. Het aangescherpte mestbeleid en de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water zullen hieraan bijdragen evenals de uitvoering van het gemeentelijk rioleringsplan en het op basis van vrijwilligheid meewerken aan een natuurlijker waterbeheer (blauwe diensten). De maatregelen die op basis van deze richtlijnen en plannen zullen worden genomen zijn slechts in beperkte mate ruimtelijk relevant en / of nog onvoldoende concreet om bestemmingsplanmatig geregeld te kunnen worden.
Bouwstenen voor het bestemmingsplan
Voor de aspecten bodem en water worden de volgende bouwstenen voor de gebiedsvisie geformuleerd:
- vanuit de faciliterende rol van waterbeheer afstemmen waterhuishouding op de verschillende grondgebruiksfuncties (inclusief waterberging en natuurwaarden);
- afstemming waterhuishouding LOG Moersedreef op landbouwkundige ontwikkeling, met speciale aandacht voor het natte intermediair gebied bij de zandwinning Moersedreef;
- realiseren van waterberging nabij de kernen voor opvang van water uit het bebouwde gebied;
- zo natuurlijk mogelijk inrichten van waterlopen en inrichten van de ecologische verbindingszones Wilhelminakanaal en de Donge / 's Gravenmoerse Noordkade;
- bescherming voor de natuurwaarden die sterk gerelateerd zijn aan water;
- verbeteren van de waterkwaliteit.
6.3 Natuur
Huidige situatie
In de gemeente komen, behoudens Het Blik ten zuidwesten van Dongen, geen grote natuurgebieden voor. Een gedeelte van de Polder van 's Gravenmoer is echter een belangrijk leefgebied voor amfibieën en reptielen (bron: gedetailleerde kaarten GHS en achterliggende kaarten van biotopen).
Amfibieën (salamanders, kikkers en padden) en reptielen (hagedissen en slangen) komen voor in droge milieus zoals zandverstuivingen en heidevelden terwijl andere soorten een voorkeur hebben voor kleine plassen, vennetjes en natte heideterreinen. Voor deze diersoorten zijn drie aspecten van belang: kwalitatief goede voortplantingsbiotopen, goede foerageergebieden en veilige en rustige winterverblijfplaatsen. Het streefbeeld bestaat dan ook uit een voortplantingsbiotoop (ven of poel) met in de directe omgeving kleine landschapselementen, graslanden en kruidenrijke zomen. Bescherming van kleine landschapselementen levert een belangrijke bijdrage aan de bescherming en uitbreiding van deze diersoorten, zoals die op een aantal plaatsen nog voorkomen in het buitengebied in de vorm van bijvoorbeeld de (elzen)singels tussen de percelen.
Daarnaast zijn er kleinschalige elementen in het agrarisch gebied die ecologisch van belang zijn:
- de singels en houtwallen in het slagenlandschap oostelijk van Dongen en rond 's Gravenmoer;
- de dijken zoals de Slapende dijk, de Hoge Dijk / Lage Dijk, de Dwarsdijk en Brouwersdijk;
- oevers en gronden grenzend aan de Donge;
- wegbeplantingen.
Figuur 6.1. Natuur
Ecologische Hoofdstructuur (EHS)
De Groene Hoofdstructuur is geconcretiseerd met de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS: bestaande natuur en gebieden voor de ontwikkeling van nieuwe natuur) en de aanwijzing van ecologische verbindingszones (EVZ).
Als bestaande natuurgebieden zijn binnen het plangebied aangewezen de uitlopers van de Boswachterij Dorst, de bosgebiedjes aan de Eindsestraat-Vierbundersweg en oevers en gronden grenzend aan de Donge.
In het buitengebied van Dongen zijn geen gronden voor nieuwe natuur aangewezen.
De Donge, het Wilhelminakanaal en de verbinding tussen de Waspikse Binnenpolder en de Donge (via de 's Gravenmoerse Noordkade) zijn aangewezen als natte ecologische verbindingszones. Een droge verbindingszone wordt voorzien tussen de Boswachterij Dorst en Huis ter Heide (via de Lange Rekken).
Binnen de gehele EHS (bestaande en nieuw te ontwikkelen natuur) zijn de beoogde natuurdoeltypen benoemd in het Natuurgebiedsplan van de provincie Noord-Brabant. Voor Dongen wordt voor de bestaande bosgebieden met name gestreefd naar multifunctioneel bos (Boswachterij Dorst en bosgebiedjes Vierbundersweg) en natuurvriendelijke oevers langs de Donge.
Toekomstige ontwikkelingen
Het toekomstperspectief voor de natuur wordt in belangrijke mate bepaald door de inspanningen in het kader van het natuurbeleid en de ontwikkelingen in de landbouw.
Realisering ecologische verbindingszones
De realisering van de ecologische verbindingszones is binnen de plantermijn te verwachten. Belangrijk onderdeel van het gebiedsplan en reconstructieplan is de afspraak om deze ecologische verbindingszones versneld te realiseren.
De beperkte ruimte langs de Donge in de kern Dongen is een knelpunt bij het realiseren van de ecologische verbindingszone en heeft geleid tot een gedeeltelijke omleiding (Onkelsloot).
Landschapsecologische zone
In het reconstructieplan is de Wildertse Arm ten noorden van bedrijventerrein de Wildert (tevens onderdeel van de ecologische verbindingszone Boswachterij Dorst- Huis ter Heide) als landschapsecologische zones voorgesteld. De inrichtingsplannen zijn concreet en er is gestart met de verwerving van gronden. De verwachting is dat deze zone binnen de plantermijn zal worden gerealiseerd (extra inspanningen in het kader van de reconstructie en Groene Mal +).
Landschapzone
De landschapzone Groenstraat is geprojecteerd op grondgebied van de gemeenten Oosterhout en Dongen. De planvorming, het overleg over de aanpak en de taakverdeling bevinden zich nog in een beginstadium. Het is nog onduidelijk of de inrichting van deze zone binnen de plantermijn van het bestemmingsplan, verwacht kan worden. Met het opnemen van flexibiliteitsbepalingen in het bestemmingsplan zal de inrichting van de zone mogelijk gemaakt worden.
Zandwinningsplas en inrichtingsplan LOG Moersedreef
De zandwinningsplas bij de Moersedreef heeft, in combinatie met het relatief natte aangrenzende gebied, een ecologische potentie.
In het inrichtingsplan voor het LOG zijn voorwaarden opgenomen voor landschappelijke inpassing. Er is niet nadrukkelijk gekeken naar de ecologische potentie.
Ontwikkelingen in de landbouw
Door het aangescherpte milieubeleid wordt de agrarische sector aangespoord om de milieubelasting terug te dringen, met name door het verminderen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en de beperking van mineralenverliezen. Als gevolg van deze inspanningen neemt de waterkwaliteit toe, hetgeen positief is voor alle relevante ecologische processen in het gebied.
Daarnaast kan agrarisch natuurbeheer en natuurvriendelijk perceelsrandenbeheer een positieve bijdrage leveren aan de (ontwikkeling van) natuurwaarden in het plangebied.
Daar staat tegenover dat een verdere intensivering van het grondgebruik in de vorm van verbetering van de externe productiefactoren voor de landbouw (zoals het dempen van sloten) of intensivering van teelten (afname graslandareaal) negatieve gevolgen kan hebben voor met name de natuurwaarden in de Polder van 's Gravenmoer.
Bouwstenen voor het bestemmingsplan
Op basis van de huidige ecologische kwaliteiten van het plangebied en de autonome en beleidsmatige ontwikkelingen, wordt vanuit natuur de volgende bouwstenen voor het bestemmingsplan geformuleerd:
- behouden en beschermen van bestaande gebieden met natuurwaarden (aan grondwater en kwel gebonden natuurlijke biotoop voor amfibieën en reptielen in het noordelijke deel van de Polder van 's Gravenmoer);
- ontwikkelen en realiseren van de natte ecologische verbindingszones (de Donge, de 's Gravenmoerse Noordkadeen het Wilhelminakanaal);
- ontwikkelen en realiseren van de landschaps(ecologische) zones;
- verbetering van de ecologische functie van de kleinere waterlopen, oevers en natte gebieden zoals het Molenvaartje en 't Bieslant; verbetering van de ecologische functie van grotere wateren zoals de zandwinningsplas Moersedreef;
- behouden en ontwikkelen van bermbeplanting, erfbeplanting en kleinschalige landschapselementen;
- positief stimuleringskader voor agrarisch natuurbeheer.
6.4 Landschap, Archeologie En Cultuurhistorie
Huidige situatie landschap
In de gemeente Dongen komen verschillende landschapstypen samen:
- dekzandlandschap;
- beekdallandschap;
- slagenlandschap;
- moerlandschap.
De kern Dongen is gelegen op een dekzandrug. Het dekzandlandschap aan de westkant (Dorpspad) en de zuidoostkant (Eindsestraat) van de kern heeft twee verschijningsvormen: bos en agrarisch. Typerend voor het agrarische deel van het dekzandlandschap is de kleinschalige afwisseling tussen bosjes, landschapselementen en agrarische gronden. De combinatie en afwisseling is een belangrijke kwaliteit. De omgeving Groenstraat wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van gave oude bouwlanden tussen de bebouwing.
Het beekdallandschap ligt tussen Dongen, Rijen en Tilburg. De Donge, Grote en Kleine Leij zijn de dragers van dit landschapstype. Vanuit het gebied ten noorden van de Vierbundersweg worden lange zichtlijnen gecombineerd met een wijds uitzicht.
Het beekdallandschap is een relatief nat en open agrarisch cultuurgebied met verspreide wegen en bebouwing.
Het slagenlandschap is in omvang en structuur het meest kenmerkend voor het buitengebied van de gemeente. Uit de opstrekkende verkaveling blijkt, ondanks het feit dat sprake is van zandgronden, dat het gebied van oudsher vochtig is. In de loop van de tijd is de waterbeheersing echter verbeterd en zijn de percelen verbreed.
Kenmerkend is de knik in de verkaveling ter plaatse van de Fazantenweg. Daaruit blijkt dat het gebied vanuit twee kanten is ontgonnen: de Eindsestraat en de Vaartweg. Beide ontginningen komen bij de Fazantenweg bij elkaar. Het bebouwingspatroon en de singelbeplanting langs paden, wegen en kavels vormen de dragende structuurelementen van dit landschap.
Het moerlandschap ten noorden van de kern 's Gravenmoer is een duidelijk veenontginningslandschap, met de smalle opstrekkende verkaveling, de Donge, vaarten en dijken.
Het ontginningspatroon is hier nog goed herkenbaar, het landschap is "leesbaar".
De oude ontginningslinten zijn kenmerkend voor de landschappelijke opbouw van de gemeente. Deze linten bepalen in belangrijke mate de ruimtelijke structuur van de gemeente en zijn landschappelijk waardevol door de grote variatie in bebouwing en beplanting.
De landschappelijke waarde van een gebied is gelegen in de gebiedseigen identiteit. De volgende landschapselementen zijn vooral bepalend voor deze gebiedseigen identiteit:
- de overgang tussen landschapstypen;
- het landschapspatroon als afspiegeling van de ontstaansgeschiedenis (herkenbaar en gaaf);
- de mate van zeldzaamheid (in provinciaal of landelijk kader).
Op basis van deze criteria worden de volgende gebieden als landschappelijk waardevol aangemerkt:
- de grootschalige openheid van het moerlandschap in de polder ten noorden van 's Gravenmoer;
- omgeving Groenstraat.
In het algemeen is de schaal van het landschap de laatste decennia sterk vergroot, door het rooien van kavelgrensbeplantingen en landbouwkundige schaalvergroting. Zo was het slagenlandschap, dat nu relatief open is, van oudsher een relatief kleinschalig gebied, met veel kavelgrensbeplantingen.
Een aantal grootschalige elementen in het landschap passen door aard en schaal niet in het oorspronkelijke landschap: hoogspanningsleidingen, het Wilhelminakanaal, de Vierbundersweg, kassencomplexen, de zandwinningsplas aan de Moersedreef en het bedrijventerrein De Wildert.
De Structuurvisie PLUS geeft maatregelen aan ter versterking van de bestaande landschapsstructuur, zoals de aanleg van heggen en houtwallen in de lengterichting van het kavelpatroon en een doorgaande laanstructuur langs de belangrijkste wegen / linten.
Langs de kernrand van Dongen is verzachting van de huidige - veelal harde - overgang gewenst.
Archeologie en cultuurhistorie
De cultuurhistorische waarden in de gemeente hangen samen met de leesbaarheid van het landschap, de kenmerkende bebouwingslinten en groenstructuur en de voorkomende cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.
De ontstaansgeschiedenis van het Dongense landschap is op tal van plaatsen nog duidelijk te herkennen, in het verkavelings- en wegenpatroon, de daarbij behorende beplantingen - die dit patroon versterken - en in de bebouwingslinten.
Ten behoeve van de inventarisatie van archeologie en cultuurhistorie is gebruik gemaakt van twee provinciale bronnen te weten de "Cultuurhistorische waardenkaart" (vastgesteld 26 september 2006) en de "Nota Belvedère 2001" (begrenzing van Belvedèregebied Langstraat).
Cultuurhistorische waardenkaart (CHW)
De CHW vormt het kader voor het inhoudelijke cultuurhistorische beleid met behulp waarvan dat beleid getoetst en ontwikkeld kan worden. Op de cultuurhistorische waardenkaart zijn meerdere aanduidingen opgenomen (historische bouwkunst, historische stedenbouw, historische geografie (lijnen en vlakken), historische groenstructuren, historische zichtrelaties, archeologische monumenten en indicatieve archeologische waarden). Voor het plangebied zijn de volgende aanduidingen van belang (zie ook figuur 6.2).
Historische bouwkunst
Op de CHW zijn de rijksmonumenten en de cultuurhistorisch waardevolle panden uit een provinciale inventarisatie (MIP- panden) weergegeven. Een gedeelte van deze MIP-panden heeft een formele status gekregen met de aanwijzing als "gemeentelijk monument". In het plangebied komeneen aantalwoningen of bijgebouwen voor die aangemerkt zijn als rijksmonument. Daarnaast zijn verschillendepanden en elementen op de gemeentelijk monumentenlijst opgenomen (zie ook bijlage 2).
Historische Stedenbouw
De historische, herkenbare ruimtelijke structuren van de Klein Dongenseweg, Vaartweg en Eindsestraat hebben geleid tot aanwijzing van deze straten als historische stedenbouw met redelijk hoge waarden.
Historische Geografie
Met de historische geografie wordt bedoeld de ruimtelijke neerslag van de aanpassingen die de mens in de loop der eeuwen heeft gedaan aan de natuurlijke omgeving. Het betreft zowel lijnelementen (zoals wegen en waterlopen) als grotere vlakelementen. In het plangebied zijn Brouwersdijk-Hoge Dijk-Lage Dijk, Waspikseweg-Vaartweg, Molenvaartje, Groenstraat en Lage Ham-Watertorenstraat aangemerkt als lijnelementen met zeer hoge waarden. De Hoge, Lage en Brouwersdijk en Kerkdijk zijn van belang als oude grenslijnen tussen het Graafschap van Holland en het Hertogdom van Brabant. De Groenstraat heeft behalve een historisch- geografische waarde ook landschappelijke waarde door de afwisseling van karakteristieke, waardevolle bebouwing met oude bouwlanden (opgehoogde, enigszins bolle akkers).
De Watersticht en de 's Gravenmoerse Noordkade (waterverbinding tussen de Donge en de 's Gravenmoersevaart) hebben een hoge waarde.
Als historisch- landschappelijk vlak met hoge waarde is het gehele gebied ten noorden van de Hoge Dijk aangegeven.
Historische Groenstructuren
De groenstructuren langs de Vaartweg-Gemeentenweg, de Brouwersdijk- Hoge Dijk- Lage Dijk en gedeelten van de Lage Ham en de Waspikseweg zijn aangemerkt als historisch waardevol.
Historische Zichtrelaties
Relevant voor Dongen is de molenbiotoop van de molen aan de Windmolenweg. Molenbiotopen zijn cirkelvormige zones rond traditionele windmolens, die van belang zijn voor de windvang en voor de landschappelijke uitstraling. Deze zones hebben een straal van 400 meter. Binnen deze zone dient met toekomstige ontwikkelingen rekening te worden gehouden met de windvang van de molen.
Archeologische monumenten
Als basis voor de CHW dient de huidige, actuele kennis van het archeologisch bodemarchief in Noord-Brabant zoals vastgelegd in de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Op de AMK zijn de terreinen vermeld met bekende archeologische waarden. Deze AMK-terreinen bevatten archeologische monumenten die in aanmerking komen voor behoud in situ (behoud in de oorspronkelijke toestand). Voor deze terreinen geldt dat de geconstateerde archeologische waarde in de bestemming van het terrein tot uitdrukking komt (eventueel via een medebestemming).
Figuur 6.2. Landschap en cultuurhistorie
In het plangebied bevindt zich één archeologisch monument gelegen aan de Wielstraat. Dit monument is aangegeven op figuur 6.3. De beschrijving van dit archeologische monument is hieronder opgenomen.
monumentnummer | 4290 |
Archeologische waarde: | Hoge archeologische waarde |
Plaats: | 's Gravenmoer |
Toponiem: | Wielstraat |
Omschrijving: | Vindplaats / terrein met sporen van bewoning (huisterp) uit de late Middeleeuwen; wordt beschouwd als een huisplaats die verdween in de Sint Elisabethsvloed (1421). |
Huidige bescherming: | De vigerende bestemming Agrarisch gebied met landschappelijke en / of natuurwetenschappelijke waarden biedt onvoldoende bescherming voor de archeologische waarden. Het terrein is niet opgenomen in de gemeentelijke monumentenverordening |
Bron:Beschrijving Archeologische Monumenten, Provincie Noord-Brabant; 2006.
De provincie adviseert dit terrein op te nemen in het bestemmingsplan (als archeologisch waardevol gebied, met daaraan gekoppeld een aanlegvergunningstelsel) en / of te regelen in een monumentenverordening. Momenteel is het terrein niet opgenomen in de gemeentelijke monumentenverordening en wordt gekozen voor een regeling in het bestemmingsplan.
Indicatieve Archeologische Waarden
Naast de archeologische monumenten zijn op de CHW verwachtingswaarden opgenomen voor het aantreffen van archeologische resten. Voor gebieden op de CHW met een middelhoge of hoge verwachtingswaarde is het uitgangspunt dat onderzoek wordt uitgevoerd als ruimtelijke ingrepen worden uitgevoerd of gepland die de eventuele archeologische waarden kunnen aantasten. Voor gebieden met een lage verwachtingswaarde is archeologisch onderzoek niet nodig (tenzij er in het terrein een bekende vindplaats aanwezig is). Een relatief groot gebied rondom de kern Dongen is aangemerkt als gebied met hoge en middelhoge archeologische waarden (de strook tussen de Westerlaan en de Groenstraat, de noordelijke en oostelijke kernrand van Dongen met een uitloper naar het gebied tussen de Donge en de Klein Dongenseweg-Hoofdstraat).
Aangezien de aanduiding vrij grof is en een aanzienlijk deel van het gehele grondgebied van de gemeente Dongen beslaat, is onvoldoende duidelijk in hoeverre en op welke wijze de waarden (overeenkomstig de verplichting voortvloeiend uit de nieuwe Wet op de archeologische monumentenzorg (datum inwerkingtreding 1 september 2007)) met dit bestemmingsplan beschermd moeten worden. De gemeente is bezig met het formuleren van archeologisch beleid. Naar verwachting wordt het archeologie beleid vastgesteld na de vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied. Vooralsnog vormen de provinciaal aangeduide gebieden met hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarden uitgangspunt voor het gemeentelijk beleid.
Archeologische waarden kunnen aangetast worden door verlagingen van het grondwaterpeil omdat dit leidt tot het oxideren van organische materiaal in de bodem.
Nota Belvedère 2001
De Nota Belvedère (2001-2004) is een beleidsnota over de relatie cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting. In het kader van de Nota Belvedère is een landsdekkend overzicht opgesteld van de cultuurhistorisch meest waardevol geachte gebieden, de Belvedèregebieden. Dit zijn gebieden met een hoge concentratie aan cultuurhistorische waarden. Het gehele gemeentelijke grondgebied ten noorden van de kern Dongen valt binnen het Belvedèregebied Langstraat. De Langstraat bestaat uit een slagenlandschap (laagveen- en heideontginningen) met veel historische lintbebouwing.
Figuur 6.3. Archeologie
Structuurvisie PLUS (2001)
In de Structuurvisie PLUS is aangegeven dat in het buitengebied nog verschillende onverharde wegen voorkomen. Deze wegen en de oude klinkerwegen zijn uit cultuurhistorisch oogpunt waardevol. Het gaat daarbij om de Voldersweg, Ruiterbaan, Watersticht, Groenstraat, Kanaaldijk Noord, het pad tussen Groenstraat en Kanaaldijk Noord, Oude Oosterhoutsebaan, Doremansteeg, Veepad.
Toekomstige ontwikkelingen
Nieuwe elementen
Agrarische bedrijven die ook in de toekomst hun bedrijfsvoering voortzetten, zullen behoefte hebben de agrarische bebouwing uit te breiden of te moderniseren.
Als gevolg van nevenactiviteiten of functieverandering bij (vrijkomende) agrarische bedrijfsbebouwing (ten behoeve van niet-agrarische bedrijvigheid of wonen), kan behoefte bestaan aan nieuwe elementen zoals maneges, paardenbakken, volkstuinen, kampeermiddelen of windturbines.
Deze nieuwe elementen kunnen de identiteit van het voorheen samenhangend agrarisch landschap aanzienlijk aantasten ("verrommeling"), met name als gevolg van:
- de grote diversiteit aan (deel)functies;
- de grote verscheidenheid aan inrichting en vormgeving van onbebouwde ruimten en gebouwde voorzieningen.
Nieuwe landgoederen kunnen een bijdrage leveren aan versterking van het landschap, mits wordt voldaan aan een aantal voorwaarden:
- op een passende locatie;
- met een inrichting die goed aansluit op de omgeving.
In verband met de verdichting van het landschap door bebouwing, erfbeplanting en bos ligt een koppeling aan bestaande bebouwing en beplanting voor de hand. Voorkomen moet worden dat gebieden met kenmerkende openheid worden aangetast. Overigens zijn ook landgoederen met een meer open inrichting mogelijk.
Gewijzigd agrarisch bebouwingspatroon en grondgebruik
Het landschapsbeeld wijzigt zich voorts als gevolg van veranderingen in de agrarische bedrijfsvoering. Het inrichten van grotere, efficiënt te bewerken percelen of de afname van veldkavels (in combinatie met de groei van de huiskavel), afname van het graslandareaal en verbetering van de waterhuishouding kan leiden tot verdere aantasting van het verkavelingspatroon. Ook zal een eventuele toename van het boomteeltareaal of de aanplant van een vanggewas (een barrière van bomen, struiken of andere hoogopgaande gewassen, die het verwaaien van gewasbeschermingsmiddelen naar het oppervlaktewater beperkt), een verdere ontwikkeling in de richting van teelten die gebruik maken van teeltondersteunende voorzieningen en een uitbreiding van het areaal glastuinbouw invloed hebben op het landschap. De gemeente hecht dan ook veel waarde aan een adequate landschappelijke inpassing van nieuwe voorzieningen.
Er zijn echter ook veel positieve ontwikkelingen. Het besef van de unieke en onvervangbare cultuurhistorische waarden wordt steeds groter. Als gevolg daarvan wordt veel van het cultuurhistorische erfgoed zorgvuldig beheerd en ingepast in de omgeving.
Bouwstenen voor het bestemmingsplan
Op basis van de hiervoor beschreven analyse worden de navolgende bouwstenen ten aanzien van landschap, cultuurhistorie en archeologie geformuleerd:
- behoud van de grootschalige openheid van het moerlandschap in de polder ten noorden van 's Gravenmoer;
- behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van het gebied omgeving Groenstraat;
- verbetering van de landschappelijke overgang van de kernranden naar het buitengebied;
- behoud en bescherming van kleine landschapselementen;
- ruimte voor nieuwe landgoederen;
- behoud onverharde wegen en klinkerpaden;
- behoud en / of herstel van monumenten en molenbiotoop;
- behoud en bescherming van archeologische monumenten en verwachtingswaarden; terughoudendheid met peilverlagingen van het grondwater om aantasting van waarden te voorkomen;
- een goede landschappelijke inpassing van nieuwe ontwikkelingen.
6.5 Landbouw
Huidige situatie
Voor een analyse van de land- en tuinbouw is gebruik gemaakt van de landbouwstatistieken zoals deze door het CBS op basis van de landbouwtellingen worden gepubliceerd. Daarbij is gekeken naar de cijfers voor de gemeente Dongen uit 1998 (de cijfers die ook bij de opstelling van de Structuurvisie PLUS zijn gehanteerd) en de meest recente cijfers (uit 2005).
Aantal bedrijven (tabel 6.1)
De landbouw is in de gemeente Dongen de functie met het grootste ruimtebeslag (circa 70% van het gemeentelijk grondgebied). Het merendeel van de agrarische bedrijven is gesitueerd in de bebouwingslinten.
In 2005 telde Dongen 140 geregistreerde agrarische bedrijven. Bij 120 bedrijven is sprake van agrarische bedrijfsvoering als hoofdactiviteit. Vergeleken met 1998 (toen 176 geregistreerde bedrijven) is er sprake van een afname (20 % in 7 jaar) in lijn met het jaarlijkse, landelijke gemiddelde van circa 3%.
Tabel 6.1. Aantal geregistreerde agrarische bedrijven Dongen
jaar | geregistreerde agrarische bedrijven | aandeel hoofdberoepsbedrijven |
1998 | 176 | 144 |
2005 | 140 | 120 |
Afname Dongen | - 36 ( - 20%) | - 24 ( - 16%) |
Bron: CBS Landbouwtellingen
Bedrijfstype (tabel 6.2)
Dongen is een gemeente met voornamelijk tuinbouwbedrijven en melkveehouderijbedrijven (bedrijven met graasdieren).
Uit de tabel blijkt dat in 2005 ca. 40% van de bedrijven is gericht op tuinbouw waarbij meer dan de helft van het aantal bedrijven de producten teelt onder glas. Het aantal glastuinbouwbedrijven is gestegen ten opzichte van 1998.
In de periode 1998-2005 is met name het aantal bedrijven met hokdieren gedaald
(- 57 %).
Tabel 6.2. Bedrijfstypen in Dongen
sector | 1998 | 2005 | toe- of afname in procenten |
akkerbouw | 10 | 6 | - 40 |
tuinbouw /blijvende teelten (waarvan glastuinbouw) | 63 (29) | 56 (32) | - 11 (+10%) |
graasdieren | 63 | 55 | -12 |
hokdieren | 21 | 9 | - 57 |
combinaties | 19 | 14 | - 26 |
totaal Dongen | 176 | 140 | - 20 |
Bron: CBS Landbouwtellingen
Bedrijfsomvang (tabel 6.3)
De bedrijfsomvang van agrarische bedrijven wordt uitgedrukt in nge. Streefwaarde voor een volwaardig hoofdberoepsbedrijf is 70 nge. Bedrijven met een dergelijke omvang zijn in het algemeen groot genoeg om voor het gezin van het bedrijfshoofd duurzaam in voldoende inkomen en werkgelegenheid te voorzien.
Van de 140 hoofdberoepsbedrijven in Dongen zijn er 12 bedrijven in de categorie van 50 tot 70 nge en 67 bedrijven van meer dan 70 nge. Het merendeel van de bedrijven (56%) heeft daarmee toekomstperspectief.
Uiteraard is deze norm niet alleen doorslaggevend voor het toekomstperspectief van een bedrijf. Andere factoren zoals vermogenssituatie, aard en opzet van het bedrijf, deskundigheid, leeftijd, ondernemerscapaciteiten en de marktsituatie, bepalen mede de kans op een duurzaam voortbestaan.
De tabel laat zien dat er sprake is van schaalvergroting; in alle categorieën heeft een afname plaatsgevonden, alleen het aantal bedrijven met een bedrijfsomvang van 150 nge of meer is toegenomen.
Tabel 6.3. Bedrijfsomvang van hoofd- en nevenberoepbedrijven in Dongen in nge1
jaar | absoluut | <32 | 32-50 | 50-70 | 70-100 | 100-150 | >150 |
1998 | 176 | 35 % | 13 % | 10 % | 17 % | 12 % | 13 % |
2005 | 140 | 33 % | 11 % | 9 % | 11 % | 12 % | 24 % |
Bron: CBS Landbouwtellingen
Bedrijfsomvang per sector (tabel 6.4)
In Dongen is de gemiddelde bedrijfsomvang in nge gestegen van 81 naar 121. Uit de tabel blijkt dat deze stijging bereikt is door de toename van de gemiddelde omvang van tuinbouwbedrijven en bedrijven met hokdieren. Bij de tuinbouwbedrijven is de stijging vooral veroorzaakt door de toename van het aantal kapitaalsintensieve glastuinbouwbedrijven. In de hokdierensector heeft sanering en schaalvergroting geleid tot een verbetering van het toekomstperspectief.
Tabel 6.4. Gemiddelde bedrijfsomvang per sector in Dongen in gemiddelde nge per bedrijf
grondgebruik | 1998 | 2005 |
akkerbouw | 11 | 11 |
tuinbouw / blijvende teelten | 128 | 218 |
graasdieren | 66 | 61 |
hokdieren | 44 | 71 |
combinaties | 45 | 48 |
gemiddeld nge per bedrijf | 81 | 121 |
Bron: CBS Landbouwtellingen
Werkgelegenheid
In 2005 waren op de 140 bedrijven 277 gezinsarbeidskrachten werkzaam. Daarnaast waren nog 384 niet-gezinsleden aan het werk (271 arbeidskrachten regelmatig, 113 arbeidskrachten niet regelmatig). Sinds 1998 is het aantal gezinsarbeidskrachten afgenomen van 365 naar 277, het aantal niet-gezinsleden is echter gestegen (van 311 naar 384). Deze stijging is opmerkelijk gezien de dalende landelijk trend en houdt verband met de ontwikkelingen in de (glas)tuinbouw.
Nevenactiviteiten
Op de agrarische bedrijven worden steeds meer nevenactiviteiten ontwikkeld (dit wordt overigens niet elk jaar door het CBS onderzocht). De meest recente gegevens dateren van 2003 en geven aan dat in het Zuidelijk veeteeltgebied (waaronder ook Dongen) op ongeveer 15 tot 20 % van de bedrijven één of meerdere vormen van verbrede landbouw wordt bedreven. Meest voorkomend zijn verkoop aan huis en boeren met een beheersovereenkomst. Verbrede landbouw komt met name voor op graasdierbedrijven.
Toekomstige ontwikkelingen
Gelet op de geschetste bedrijfssituatie van de agrarische sector in het plangebied dient rekening te worden gehouden met een noodzakelijk en doorgaand proces van aanpassing en verandering. Uit de vergelijking 1998-2005 kan geconcludeerd worden dat dit proces zich met name richt op schaalvergroting, intensivering, specialisatie en nevenactiviteiten.
Schaalvergroting en intensivering
Om aan de gevolgen van de voortgaande liberalisering en globalisering op de wereldmarkt en het terugtredende markt- en prijsbeleid van de Europese Unie het hoofd te kunnen bieden en aan de steeds strengere milieueisen te kunnen voldoen, is de mogelijkheid voor schaalvergroting heel belangrijk. Dit betreft zowel vergroting van het bedrijfsoppervlak als van de bedrijfsbebouwing.
Tuinbouw is in de gemeente Dongen een bedrijfstak met een belangrijke economische betekenis en toekomstperspectief. Dat geldt voor tuinbouw in de open grond, maar vooral voor glastuinbouw.
Delen van het buitengebied van de gemeente is door de provincie aangewezen als landbouwontwikkelingsgebied en als gebied met doorgroeimogelijkheden voor glastuinbouw. In het bestemmingsplan Buitengebied Dongen uit 1997 zijn langs de Vaartweg en de Klein Dongenseweg / Fazantenweg glastuinbouwconcentraties (stroken met een diepte van 250 meter) aangegeven, waarbinnen schaalvergroting, nieuwvestiging en omschakeling naar glastuinbouw mogelijk is. Aan deze stroken kleven vanuit agrarisch oogpunt echter enkele nadelen:
- door de aanwezige bebouwing zijn de mogelijkheden voor de ontwikkeling van glastuinbouw beperkt;
- de ontsluiting in de bebouwingslinten is een probleem;
- glastuinbouw tast in de linten de grondgebonden agrarische structuur en ontwikkelingsmogelijkheden aan;
- het maatschappelijk draagvlak voor de ontwikkeling van glas in de bebouwingslinten is klein.
Vanuit agrarisch oogpunt is de projectmatige ontwikkeling van de vestigingslocatie voor glastuinbouw zoals opgenomen in het reconstructieplan de Meierij (LOG Moersedreef) zeer gewenst. Voor de bedrijven die niet in aanmerking komen voor vestiging in het LOG blijven de ontwikkelingsmogelijkheden in de glastuinbouwconcentratiegebieden cq. het mogelijke doorgroeigebied voor de glastuinbouw, van belang.
Gezien de huidige omvang van de grondgebonden landbouw in het plangebied en de claims vanuit andere functies (hoge grondprijzen), zijn de schaalvergrotingsmogelijkheden beperkt, tenzij gronden van andere agrarische bedrijven beschikbaar komen en kunnen worden overgenomen. Naast of in combinatie met schaalvergroting zal er derhalve ook sprake zijn van intensivering. Door intensief (arbeids- en / of kapitaalintensief) een relatief beperkte oppervlakte te benutten, kunnen bedrijven toekomstperspectief behouden.
Een beperking voor de ontwikkeling van de landbouwbedrijven in Dongen is de lintvormige bebouwingsstructuur. Zowel fysiek als in verband met milieuregels zijn de uitbreidingsmogelijkheden van bedrijven beperkt. Voor de bedrijven in de bebouwingslinten zijn verplaatsingsmogelijkheden gewenst. Het LOG biedt hiervoor de ruimte voor intensieve veehouderij, glastuinbouw en boomteelt.
Specialisatie
Specialisatie in de vorm van het produceren van streekeigen, kwaliteits- en / of biologische producten, kan eveneens voor enkele bedrijven een mogelijkheid zijn om het inkomen aan te vullen. Voor wat betreft biologische landbouw verloopt de omschakeling landelijk gezien nog niet op grote schaal. Een hogere prijs voor de producten is namelijk niet op voorhand gegarandeerd, terwijl de productiewijze wel duurder is (onder andere arbeidsintensiever). In Nederland verloopt de afzet en verwerking van biologische producten bovendien niet altijd makkelijk en de overheid heeft tot nu toe (in vergelijking met andere landen) weinig gestimuleerd in de vorm van subsidies.
Verbreding
Het verbreden van de agrarische bedrijfsvoering met neventakken (bijvoorbeeld agrarisch natuurbeheer, verhuur van fietsen, kampeerboerderij, zorgboerderij) kan voor bepaalde agrarische bedrijven kansen bieden om de hoofdtak te ondersteunen. Elke ondernemer kan voor zichzelf het beste bepalen welke nevenactiviteiten bij hem of haar passen. Elke mogelijkheid vraagt om specifieke eigenschappen en vaardigheden. Bovendien is de marktruimte van belang; er kan teveel van hetzelfde in een bepaald gebied ontstaan. Een marktoriëntatie is derhalve noodzakelijk. Daarnaast dient ervoor gewaakt te worden dat kansen voor de één niet omslaan in bedreigingen voor anderen (verkeersoverlast, milieuhinder, verstoring door recreanten).
Herinrichting van de agrarische ruimte
In Dongen zal de inrichting van het Landbouwontwikkelingsgebied Moersedreef een ingrijpende herinrichting van de ruimte betekenen.
Bouwstenen voor het bestemmingsplan
Voor de landbouw geldt dat schaalvergroting en flexibiliteit in de bedrijfsvoering voorwaarden zijn voor de continuïteit van agrarische bedrijven. Dit houdt in dat agrariërs voldoende ruimte moeten krijgen om in te kunnen spelen op marktontwikkelingen en op de eisen die milieu-, dierenwelzijns- en gezondheidswetgeving stelt. Dit betekent dat er voldoende bouw- en grondgebruiksmogelijkheden moeten worden geboden. Er dienen ruime hergebruiksmogelijkheden te worden geboden voor voormalige agrarische bebouwing. Wel staat voorop dat dit hergebruik niet ten koste mag gaan van de omringende agrarische bedrijvigheid.
Samenvattend zijn de volgende sectorale bouwstenen van belang:
- ontwikkelingsmogelijkheden voor alle agrarische productietakken, inclusief glastuinbouw;
- ontwikkeling van het LOG Moersedreef;
- behoud en uitbreiding mogelijkheden voor de glastuinbouw in het mogelijke doorgroeigebied;
- voldoende ruimte binnen de agrarische bestemming voor schaalvergroting, mogelijkheden om te voldoen aan milieu-, dierenwelzijns- en gezondheidseisen, bedrijfsbebouwing en teeltondersteunende voorzieningen, erfverharding, doelmatige inrichting van bouwpercelen (situering bebouwing ten opzichte van opslag, parkeer- en manoeuvreerruimte), doelmatige bebouwingsvoorschriften (bouwhoogtes), inspelen op actuele knelpunten en kansen zoals huisvesting van seizoensarbeiders, mogelijkheden voor de opwekking van duurzame energie en mestverwerking;
- een flexibele regeling voor neven- en vervolgactiviteiten;
- mogelijkheden voor eerste en tweede agrarische bedrijfswoningen;
- geen beperkingen in het grondgebruik die ondernemers hinderen bij het inspelen op marktontwikkelingen;
- behoud van geschikte productielocaties wegens geringe mogelijkheden tot nieuwsvestiging;
- behoud van de oppervlakte (onbebouwde) agrarische grond (beperkte uitbreiding stedelijk ruimtegebruik en semi-agrarisch grondgebruik door niet-agrariërs: hobbyweitjes);
- ruimte om de productieomstandigheden te optimaliseren (verkaveling, ontsluiting).
- 1. nge staat voor Nederlandse Grootte Eenheid en is een maatstaf voor de economische omvang van een agrarisch bedrijf; door het hanteren van een dergelijke maatstaf wordt het mogelijk verschillen-de agrarische sectoren onderling met elkaar te vergelijken.
6.6 Recreatie
Huidige situatie
Vrijetijdsbesteding is een essentieel onderdeel voor het welzijn van mensen en daarmee zijn goede mogelijkheden voor vrijetijdsbesteding belangrijk voor de leefbaarheid van de gemeente. Wat betreft vrijetijdsbesteding worden twee aspecten onderscheiden: specifieke voorzieningen voor dag- en verblijfsrecreatie enerzijds en de recreatieve (mede)gebruiksmo-gelijkheden van het landelijk gebied anderzijds.
De gemeente Dongen is – nog – geen recreatiegemeente. Toch biedt de omgeving aantrekkelijke mogelijkheden voor toeristen en recreanten. In de omgeving ligt een aantal grote bos- en natuurgebieden (boswachterij Dorst en de Loonse en Drunense Duinen) en een bijzonder attractiepark (De Efteling). Verder biedt de omgeving een variëteit aan landschappen met aantrekkelijke elementen, zoals cultuurhistorisch waardevolle bebouwingslinten die het gebied interessant maken voor recreatief medegebruik. De ligging op de overgang van zand naar veen, de waardevolle lintbebouwing en de Donge zijn de moeite waard. Bovendien ligt in nabije omgeving een aantal aantrekkelijke steden.
Het aantal recreatieve voorzieningen in het landelijk gebied is beperkt.
Er komt een aantal recreatieve paden voor; uitbreiding is echter gewenst om een aantrekkelijk netwerk te krijgen. Bovendien is de relatie tussen stedelijk en landelijk gebied beperkt. Behalve de uitvalswegen zijn er beperkte mogelijkheden om op een aantrekkelijke manier vanuit de kernen het buitengebied te bereiken.
In het plangebied komen slechts twee specifieke (verblijfs-) recreatieve voorzieningen voor: Pukkemuk, een kinderspeelboerderij ter plaatse van een voormalig agrarisch bedrijf met een kleinschalige kampeermogelijkheden en een logeergebouw voor groepsvakanties.
Toekomstige ontwikkelingen
Vrijetijdsbesteding wordt, door een toename van welvaart en vrije tijd steeds belangrijker in onze maatschappij.
Ook voor Dongen zijn er zeker kansen om de recreatieve mogelijkheden (voor eigen inwoners en toeristen) te vergroten. Momenteel vindt binnen de gemeente een eerste oriëntatie plaats op de potenties voor het toeristisch-recreatieve beleid. In het Toeristisch recreatief actieplan (TRAP) is een aantal beleidsuitgangspunten geformuleerd.
Door de zandwinning ontstaan mogelijkheden voor extensieve natuurgerichte recreatie rondom de plas aan de Moersedreef.
Voorts is het realiseren van zogenaamde afstappunten (horecavoorzieningen, cultuurhistorische bezienswaardigheden) langs toeristische routes een aandachtspunt. De betekenis van het buitengebied voor de recreatie kan hierdoor toenemen. Intensieve recreatieontwikkelingen zullen niet worden gestimuleerd. Wel kan kleinschalig kamperen in het buitengebied worden ontwikkeld, bijvoorbeeld door het ontwikkelen van kampeerboerderijen. Ook kan het vestigen van hotelaccommodatie aantrekkelijk zijn voor de versterking van de verblijfsfunctie van Dongen.
Wet op de Openluchtrecreatie
Op 1 januari 2008 vervalt de Wet op de Openluchtrecreatie (WOR) en van de gemeente wordt verwacht dat zij een eigen verblijfsrecreatief beleid gaat voeren. De ruimtelijk relevante aspecten van dit verblijfsrecreatieve beleid kunnen alleen met het instrument bestemmingsplan nader worden geregeld. Hierbij kan gedacht worden aan het opnemen van een toegesneden recreatieve bestemming, het maximeren van het aantal te exploiteren permanente en niet-permanente standplaatsen, waarborgen van landschappelijke inpassing en voorwaarden met betrekking tot de gebouwde voorzieningen (omvang en locatie).
Bouwstenen voor het bestemmingsplan
Belangrijke aandachtspunten voor vrijetijdsbesteding in de gemeente zijn:
- het versterken van de gebruiksmogelijkheden van het landelijk gebied en de relaties tussen stedelijk en landelijk gebied;
- het ontwikkelen van een samenhangend recreatief routenetwerk: wandel-, fiets- en ruiterpaden;
- het ontwikkelen van uitloopgebieden vanuit de kernen;
- versterking van de mogelijkheden voor extensieve recreatie (zandwinplas);
- ontwikkeling van (kleinschalige) verblijfsrecreatieve mogelijkheden in het buitengebied;
- ontwikkeling van (kleinschalige) dagrecreatieve voorzieningen in het buitengebied.
6.7 Infrastructuur
Huidige situatie
Wegenstructuur
De wegenstructuur in de gemeente Dongen bestaat vooral uit lokale en interlokale wegen, met een accent op de oost-west relaties. Er is één belangrijke doorgaande route in de gemeente: tussen enerzijds Oosterhout en de A27 en anderzijds Tilburg-west (Heistraat-Middellaan-Westerlaan /Duiventorenbaan-Steenstraat /Vierbundersweg-Eindsestraat).
In de bestaande situatie is ten aanzien van de wegenstructuur sprake van een aantal infrastructurele knelpunten2.
Algemene knelpunten
Met de categorisering van wegen zoals voorgesteld in het Verkeersbeleidsplan 2000 en de inrichting van deze wegen overeenkomstig de categorisering is inzichtelijk geworden op welke wegen het verkeer kan doorstromen en welke wegen een verblijfsfunctie hebben. Hierdoor zijn knelpunten uit het verleden (zoals sluipverkeer) grotendeels opgelost.
Leefbaarheidsknelpunten
Door de hoge verkeersintensiteiten ontstaat mogelijk geluid- en stofhinder voor de aangelegen woningen (Vaartweg, Wielstraat, Bolkensteeg, Gaasjesweg, Gemeentenweg, Klein-Dongenseweg). Door aanleg van de Beljaartlaan wordt verkeersintensiteit op de Bolkensteeg minder.
Verkeersveiligheidsknelpunten
Knelpunten op wegen met een subjectieve ongevalskans (Middellaan / Heistraat – Eindsestraat-Vierbundersweg).
Openbaar vervoer
Reguliere streekbuslijnen (Breda-Tilburg en Breda-Dongen) rijden uitsluitend door de kern Dongen; buurtbussen (Kaatsheuvel-Waalwijk en Oosterhout-Rijen) doen ook de kleine kernen aan. De frequentie van de buurtbuslijnen en het aantal halteplaatsen is beperkt.
Vervoer te water
Het Wilhelminakanaal ontsluit het gebied binnen de ruit van de vier hoofdvaarwegen die Noord-Brabant omgeven (Maas, Waal, Schelde-Rijnkanaal en Albertkanaal). Het kanaal is voor de binnenvaart met name van belang voor de verbinding met Tilburg. Er zijn potenties aanwezig om op het Wilhelminakanaal meer vervoer over water te genereren. Een dergelijke ontwikkeling sluit aan op het rijksbeleid: bevorderen van rail en binnenvaart ten opzichte van het wegvervoer.
Het Wilhelminakanaal wordt vanaf de Amer in de richting van Tilburg smaller; ter hoogte van Dongen is het kanaal nog geschikt voor schepen met een behoorlijke diepgang (klasse IV). Met name om en nabij Tilburg kunnen slechts schepen van een beperkte diepgang (klasse II) gebruik maken van het kanaal. Het aantal binnenscheepvaartbewegingen op het Wilhelminakanaal bij Dongen is hierdoor gering (ca. 10 scheepvaartbewegingen per etmaal).
Fietsverkeer
In het buitengebied is een aantal vrijliggende fietsvoorzieningen aanwezig. Het gaat hier met name om fietspaden aansluitend aan de bebouwde kom van de kern Dongen en langs de Donge. Langs de Vierbundersweg is fietsverkeer mogelijk op de parallelweg. Daarnaast biedt het buitengebied een groot aantal wegen waar fietsverkeer gemengd met het overige gemotoriseerde verkeer wordt afgewikkeld.
Toekomstige ontwikkelingen
Wegenstructuur
De belangrijkste oplossing voor de mogelijke knelpunten ligt in een (geactualiseerde) categorisering van het wegennet en de daarbij behorende inrichting van deze wegen.
Hierdoor wordt duidelijk welke wegen een verkeersfunctie (gebiedsontsluitingswegen) en welke een verblijfsfunctie (erftoegangswegen) hebben. Op deze wijze kan onbedoeld gebruik zoveel mogelijk worden voorkomen.
De deels gerealiseerde Noordwest-tangent bij Tilburg is voor de bereikbaarheid van Dongen nu al van groot belang gebleken. De noord-oost tangent wordt aangesloten op de Eindsestraat / Vierbundersweg ter hoogte van de Uiterste Stuiver. Deze aansluiting zal met een rotonde aansluiten op de Vierbundersweg. Voor deze aansluiting wordt een apart bestemmingsplan vastgesteld; de aansluiting valt buiten het onderhavige plangebied.
Ook de opwaardering van de provinciale N261 is een belangrijke ontwikkeling voor Dongen. Hierdoor wordt regionaal op het hoofdwegennet een betere noord-zuid verbinding gecreëerd, waardoor het sluipverkeer op het ondergeschikte wegennet in Dongen reeds is en nog verder zal verminderen.
In de studies BORD(T) en RUIT is geconstateerd dat aanvullend verbetering van de verbinding van de Noordwest-tangent naar de A27, de N629 (Vierbundersweg-Steenstraat-Duiventorenbaan-Heistraat) noodzakelijk is. Voor de N629 (deel Steenstraat-Westerlaan-Heistraat-A27) is een milieu effecten rapportage (MER) in voorbereiding die naar verwachting eind 2008 wordt afgerond.
Vervoer te water
Het Wilheminakanaal wordt in de beleidsvisie "Samen vaart maken" aangemerkt als regio-ontsluitende vaarweg. Onderzoek naar de verdere verdieping van dit deel van het Wilhelminakanaal (tot klasse IV) is in het Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport (MIT) 2000-2004 opgenomen.
Voor Dongen kan verdieping in combinatie met de aanleg van andere faciliteiten (aanleg loskades) betekenen dat het aantal passerende binnenvaartschepen groter zal worden (circa 17 scheepvaartbewegingen per etmaal).
Fietsverkeer
Het provinciaal beleid voor het fietsverkeer is gericht op het creëren van een veilig en kwalitatief hoogwaardig fietsnetwerk, zowel voor woon-werk verkeer als voor recreatief fietsverkeer. Het regionaal fietsplan Midden Brabant, vastgesteld in 2008, sluit daarbij aan. In het regionaal fietsplan spreekt de regio uit zich in te zetten voor een verbeterde kwaliteit van fietsvoorzieningen zowel binnen als buiten de bebouwde kom. Het gaat daarbij met name om aanpassing van fietsvoorzieningen daar waar deze niet voldoen aan de vastgestelde kwaliteitseisen. Concrete aanpassingen van het wegennet voor het fietsverkeer in het buitengebied zijn vooralsnog niet voorzien.
Bouwstenen voor het bestemmingsplan
Op basis van de huidige verkeerskundige situatie en de ontwikkelingen hierin, worden de volgende bouwstenen voor beleid geformuleerd: realisering van een veilige verkeersstructuur.
Op diverse locaties met een hoge subjectieve- en objectieve ongevalskans zijn reeds maatregelen voorzien, onder andere rotonde Middellaan/Heistraat en aansluiting Eindestraat-Vierbundersweg (aanpassing in relatie tot aanleg Noordwest-tangent)
- 2. Bronnen: Verkeersstudie BORD (1999), De Ruit Midden-Brabant (1999) en Verkeersbeleidsplan 2000 Dongen (2000).
6.8 Wonen
Huidige situatie
De woonbebouwing in het plangebied bevindt zich met name langs de ontginningsbases van het gebied zoals Eindsestraat, Klein Dongenseweg, Vaartweg en Fazantenweg. De situering van de woningen is meestal loodrecht op de weg en evenwijdig aan de kavelrichting van het slagenlandschap.
Een bijzondere plaats wordt ingenomen door Dongen Vaart. Deze kleine kern maakt deel uit van het bestemmingsplan Buitengebied. De Vaart wordt uitgebreid met de bouw van 54 woningen aan de Meester Janssenweg. Voor de bouw van deze woningen is een ruimtelijke onderbouwing opgesteld waarin het gewenste ruimtelijke beeld is beschreven (onder andere woningtype) en de ontwikkeling is getoetst op alle relevante ruimtelijke criteria (geluid, luchtkwaliteit, bodem). Voor de eerste fase van 38 woningen is een procedure ex artikel 19.1 WRO gevolgd en is de bouw inmiddels gestart. Voor de tweede fase van 16 woningen heeft de provincie een verklaring van geen bezwaar verleend op 17 februari 2009. De realisering van de tweede fase wordt binnen plantermijn verwacht. Het ruimtelijk beeld zoals beschreven in de 'Ruimtelijke onderbouwing Meester Janssenweg te Vaart' van 5 september 2008 vormt de basis voor de bestemmingsplanregeling.
Toekomstige ontwikkelingen
De woonfunctie in het gebied zal ook in de toekomst blijven voortbestaan en naar verwachting verder worden uitgebreid in verband met de afname van het aantal agrarische bedrijven. Er is veel belangstelling voor wonen in het landelijk gebied (rust, ruimte, groen). Voor wonen geldt dat het in het kader van het bestemmingsplan wenselijk is voldoende mogelijkheden te bieden om de woning en het erf te kunnen moderniseren en aan te passen aan de huidige eisen voor wooncomfort.
Voormalige (agrarische) bedrijfswoningen worden veelal verkocht als burgerwoning.
Als een voormalige agrarische bedrijfswoning in gebruik is genomen als burgerwoning, blijven de voormalige bedrijfsgebouwen aanwezig (schuren, stallen). In toenemende mate zal de gemeente geconfronteerd worden met de vraag of deze bebouwing op enigerlei wijze voor bedrijfsmatige activiteiten mag worden (her)gebruikt.
Ook kan na het beëindigen van het agrarisch bedrijf de situatie ontstaan dat de voormalige ondernemer op de boerderij blijft wonen, waarbij hobbymatig nog wat agrarische activiteiten (het houden van dieren) worden uitgevoerd. Bovendien combineert een toenemend aantal burgers het "buiten wonen" met het houden van paarden of ander vee voor hobbydoeleinden. Mede om die reden betrekken zij veelal vrijkomende agrarische bedrijfscomplexen.
Voorts zal er in toenemende mate vraag zijn naar speciale vormen van huisvesting zoals huisvesting ten behoeve van mantelzorg.
Bouwstenen voor het bestemmingsplan
Ten behoeve van een groter woongenot is het wenselijk voldoende uitbreidingsmogelijkheden te bieden voor de woning en het erf. Er is onder andere behoefte aan bouwmogelijkheden voor de stalling van hobbymatig gehouden dieren zoals paarden en schapen. Voorts dragen het behoud en de versterking van de kwaliteit van de woonomgeving en de bestaande groen- en waterstructuren in belangrijke mate bij aan het woongenot. De ontwikkeling van nieuwe landgoederen kan bijdragen aan deze versterking. Tot slot is het gewenst gebruiksmogelijkheden te bieden voor vrijkomende of reeds vrijgekomen agrarische bebouwing en het opnemen van mogelijkheden om in te spelen op de vraag naar mantelzorg.
6.9 Niet-agrarische Bedrijven En Overige Functies
Huidige situatie
De niet-agrarische bedrijvigheid in het plangebied is veelzijdig en verspreid over diverse bebouwingslinten in de hele gemeente.
De aard van de bedrijfsactiviteiten is zeer divers (aannemersbedrijven, motorbrandstoffenverkooppunten, café-restaurants, slachterij). Bij de meeste bedrijven is sprake van een bedrijfswoning.
Bedrijven
Om inzicht te krijgen in de mate van milieubelasting van bedrijven wordt gebruik gemaakt van een zogenaamde Staat van Bedrijfsactiviteiten. Gelet op het karakter van het buitengebied, voornamelijk een woongebied met op enkele plaatsen enige vorm van kleinschalige of ambachtelijke bedrijvigheid, is gekozen voor de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'3. Deze staat is een eerste globaal toetsingskader voor de toelaatbaarheid van bedrijven. In een concrete situatie is de milieuwetgeving bepalend. Voor een toelichting op deze Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt verwezen naar bijlage 4.
Inschaling van bedrijven
De thans gevestigde bedrijven zijn geïnventariseerd en ingeschaald in de desbetreffende milieucategorieën van de staat. Uit de inschaling in bijlage 3 blijkt dat de meeste bedrijven in categorie A tot en met B2 vallen. Categorie B2-bedrijven kunnen direct naast of beneden in een daarvoor omschreven gebied met functiemenging worden toegestaan.
Toelaatbaarheid
Om milieuhygiënische redenen en gelet op het terughoudende beleid ten aanzien van stedelijke ontwikkelingen in het buitengebied, kunnen in het plangebied niet alle denkbare bedrijfsactiviteiten worden toegelaten. De huidige bedrijfsactiviteiten dienen echter gerespecteerd te worden. Van belang hierbij is dat de huidige bedrijven reeds lange tijd in het plangebied gevestigd zijn.
Horeca
Om inzicht te krijgen in de mate van hinder van horecabedrijven wordt gebruik gemaakt van een zogenaamde Staat van Horeca-activiteiten. In de Staat van Horeca-activiteiten worden drie hindercategorieën onderscheiden (waarvan één categorie met drie subcategorieën): lichte, middelzware en zware horeca. Voor een uitgebreide toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten wordt verwezen naar bijlage 5.
Inschaling en toelaatbaarheid
Uit milieuhygiënisch oogpunt worden in het plangebied horeca-activiteiten uit maximaal categorie 1c rechtstreeks toelaatbaar geacht. Dit zijn lichte horecabedrijven die over het algemeen slechts beperkt hinder veroorzaken voor omwonenden. Van belang hierbij is ook dat de huidige bedrijven in het algemeen reeds lange tijd in het plangebied gevestigd zijn. Uit de inschaling in bijlage 3 blijkt dat niet alle gevestigde bedrijven passen in deze inschaling; drie bedrijven zijn ingeschaald in categorie 2. Deze bedrijven krijgen een bestemming op maat. Hierdoor zijn de specifieke bedrijfsactiviteiten volgens het bestemmingsplan toegestaan.
Toekomstige ontwikkelingen
Voor bestaande niet-agrarische bedrijven geldt dat deze moeten kunnen inspelen op ontwikkelingen in de markt. Dit betekent dat modernisering van de bedrijfsvoering, noodzaak tot huisvesting bij het bedrijf of groei van de activiteiten in de toekomst gewenst kan zijn. Dit resulteert vaak in een uitbreiding van de bedrijfsbebouwing en / of intensivering van productieprocessen. De mogelijkheden voor niet- agrarische bedrijven in het buitengebied zijn echter beperkt. Op grond van provinciaal beleid is maximaal 15% uitbreiding van de – legale- bebouwde of vergunde oppervlakte mogelijk. Nieuwe bedrijfswoningen bij niet- agrarische bedrijven in het buitengebied zijn niet toegestaan.
Naar verwachting neemt de vraag om niet-agrarische bedrijven te vestigen in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen toe. Redenen hiervoor zijn bijvoorbeeld de (relatief) lage kosten van het vrijkomende pand of een representatieve situering in het landschap.
Aan deze vestiging van niet-agrarische bedrijven zijn voor- en nadelen verbonden. Zo kan de nieuwe functie extra hinder opleveren voor de directe omgeving (verkeersdruk, milieubelasting) en voor natuur en landschap (milieubelasting, verschijningsvorm). Er kunnen naast deze hinder ook voordelen aan de aanwezigheid of vestiging van niet-agrarische bedrijven verbonden zijn. Zo blijft de bebouwing onderhouden en in stand, wat met name in het geval van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing wenselijk is. Ook kan niet-agrarische bedrijvigheid het economisch draagvlak versterken (meer investeringen in het plangebied, toename van het voorzieningenniveau, toename van werkgelegenheid).
Bouwstenen voor het bestemmingsplan
Bestaande niet-agrarische bedrijven en functies kunnen blijven voortbestaan. Het is vanuit het perspectief van de bedrijven voorts gewenst dat de bestaande bedrijven zich kunnen ontwikkelen en uitbreiden.
- 3. Staat van Bedrijfsactiviteiten "functiemenging", november 2007.
6.10 Analyse Bebouwingsconcentraties
Als bebouwingsconcentraties zoals bedoeld in de provinciale nota Buitengebied in ontwikkeling worden de volgende zes bebouwingslinten aangemerkt:
- Klein Dongenseweg.
- Vaartweg.
- Groenstraat.
- Eindsestraat / Breedstraat.
- Westerlaan.
- Doelstraat.
Een nadere precisering van de ruimtelijke kwaliteiten is nodig om toekomstige ontwikkelingen zo goed mogelijk op die karakteristiek aan te laten sluiten.
De kenmerken van de bebouwingslinten zijn in de Welstandsnota globaal vastgelegd. Enerzijds zijn deze niet gedifferentieerd naar de verschillende linten, anderzijds zijn de aandachtspunten en criteria gedetailleerder vastgelegd dan in dit kader noodzakelijk is. Bij verbouwplannen kan zoveel mogelijk naar deze welstandsnota worden verwezen om het gewenste kwaliteitsbeeld te waarborgen.
In het vigerende bestemmingsplan Dongen Buitengebied 1997 zijn enige relevante kenmerken in de bestemmingswijze vastgelegd zoals de open gaten in het lint (agrarische bestemming zonder bebouwing) en de rooilijn en tuinen van de (burger)woningen.
In een bijlage zijn bovendien de cultuurhistorisch waardevolle gebouwen in een lijst opgenomen. De belangrijkste architectonische details zijn in het betreffende voorschrift als toetsingscriterium vastgelegd.
Algemene kenmerken
De volgende ruimtelijke en landschappelijke kenmerken van de zes genoemde linten zijn voor alle gebieden van toepassing:
- menging van agrarische en woonfuncties met incidenteel andere bedrijfsfuncties;
- toename van de dichtheid in bebouwing in de nabijheid van de kernen;
- de situering van bebouwing evenwijdig met het slagenpatroon in het landschap;
- variatie in rooilijn;
- groene buitenruimten aan de voorzijde van de panden;
- open gaten in het lint, waardoor het slagenlandschap en de achterliggende ontginningsbases zichtbaar en beleefbaar is;
- kappen op de gebouwen, meestal haaks op de weg;
- bijgebouwen merendeels achter de bebouwing aan de weg;
- karakteristieke straatprofielen, die per lint verschillen.
De ruimtelijke kenmerken worden hierna per bebouwingslint beschreven en geïllustreerd met een figuur.
Klein Dongenseweg
Voor dit lint zijn de volgende ruimtelijke kwaliteiten van belang:
- open houden nog bestaande vizieren (zichtlijnen gericht op het landschap), die de structuur van het landschap nog leesbaar maken; het betreft drie stukken bij de Hoge Dijk en Watersticht, één stuk bij de Bolkensteeg en twee smalle stukken aan de kant van Dongense Vaart;
- versterken lange lijnen met beplanting (Watersticht en toegangsweg landbouwperceel);
- richting van bebouwing (nokrichting) in relatie tot perceelsrichting consequent vasthouden (bebouwing evenwijdig met verkaveling in plaats van evenwijdig met de weg);
- voorruimte voor kassen of andere grootschalige functie groen inkaderen;
- voorruimte maximaal 50% verharden, parkeren bij voorkeur niet in de voortuin.
Figuur 6.4. Klein Dongenseweg
Vaartweg
Het karakteristieke beeld stemt grotendeels overeen met dat van de Klein Dongenseweg.
Het profiel met water en een dubbele bomenrij is zeer kenmerkend voor dit lint.
De weg ligt in dit deel eenzijdig. De overzijde is bereikbaar via bruggetjes of dammen.
In het noordelijke deel van het lint zijn de percelen over het algemeen groter, richting Dongen Vaart treedt verdichting van bebouwing op.
De volgende ruimtelijke kwaliteitskenmerken zijn van belang:
- handhaving van de breedte van de percelen aan de noordzijde;
- aan weerszijden de brede vizieren open houden voor de beleving van de landschappelijke structuur (openheid, richting slagenpatroon);
- richting van de bebouwing evenwijdig aan de slagenverkaveling consequent vasthouden;
- voorruimte groen houden / groen inkaderen;
- verharding (bijvoorbeeld voor parkeren) bij voorkeur achter deze zone (maximaal 50% verharding).
Figuur 6.5. Vaartweg
Groenstraat
Kenmerkend voor dit lint is het groene beeld. Veel erfbeplanting met hagen en grote bomen in de tuinen en op de perceelsgrenzen. Burgerwoningen worden afgewisseld met agrarische bedrijven. De percelen zijn breed. Verspreid zijn er open stukken met doorkijkjes.
Het gedeelte tussen de Middellaan en de Laagstraat is door het vele groen besloten. Het deel ten noorden van de Laagstraat is veel opener.
Het profiel is intiem door de smalle verhardingsbreedte en de brede groene grasbermen.
De volgende ruimtelijke kwaliteitskenmerken zijn van belang:
- waarborgen van doorzichten richting de kern in verband met cultuurhistorisch waardevolle oude bouwlanden;
- brede percelen vasthouden;
- groene inkadering percelen, in bijzonder voortuin;
- geen duidelijk bebouwingspatroon; bebouwing bij voorkeur afdekken met een schuin dak.
Figuur 6.6. Groenstraat
Eindsestraat/Breedstraat
Deze lange uitloper van de kern kent een gemengd functiepatroon. Burgerwoningen en bedrijven wisselen af met agrarische bedrijven. Dit beïnvloed het beeld sterk. In het wegprofiel domineert de verkeersfunctie. In de oostelijke helft verschiet het stenen beeld in een groene weg met bomen en boselementen. Ook de percelen worden breder, doorkijkjes talrijker.
Bedrijven hebben doorgaans veel verharding en zijn soms zeer groot in vergelijking met de kleinschalige lintbebouwing.
Het bebouwingspatroon varieert. Aan de westkant staat veel bebouwing dicht bij de straat en zijn veel percelen smal. In het oostelijk deel schuift de rooilijn veelal meer terug. Incidentele, ver teruggelegen bebouwing met groene voorruimten vormen bijzondere plekken in dit dichte lint. De Breedstraat ligt ingeklemd tussen het woongebied Hoge Akker en het lange lint van de Eindsestraat. Het gebogen wegbeloop, de dichtheid van losliggende bebouwingsclusters en de doorkijkjes zijn kenmerkend voor deze omgeving. Na de bocht verandert het beeld met een duidelijke schaalsprong.
De volgende ruimtelijke kwaliteitskenmerken zijn van belang:
- bredere perceellering in oostelijke helft en zuidzijde vasthouden;
- groene open voorruimte bij teruggelegen bebouwing waarborgen; bij bedrijven met veel verharding vergroening in voorste deel aan lint (inkaderen parkeerruimte);
- doorzichten in oostelijke helft vasthouden;
- bedrijfsbebouwing achter lint situeren; met schuin dak afdekken; lengterichting dominant;
- schaal bebouwing Breedstraat als combinatie van woning en bedrijfsbebouwing vasthouden; doorzichten aan buitenrand waarborgen;
- bomenrij langs zandpad tussen Breedstraat en Kwartelweg handhaven als markering slagenpatroon en afscherming bebouwing (kassen) langs Breedstraat.
Figuur 6.7. Eindsestraat/Breedstraat
Westerlaan
Westerlaan-Laagstraat
De westzijde van de Westerlaan vormt een sterk contrast met de planmatige woonbebouwing aan de oostzijde. Het bebouwingspatroon aan de Laagstraat is gevarieerd. Kleinschalige woonbebouwing wordt afgewisseld met grotere bedrijfsgebouwen. De randbeplanting rond of op deze ruimere percelen kadert deze bijzondere elementen stevig in. Het Dorpspad geeft een geleding van de open ruimte naar de Groenstraat. De knooppunten met aantakkende wegen als het Dorpspad, de Noorderlaan en de Laagstraat zijn open waardoor het landschap beleefbaar blijft.
De volgende kwaliteitskenmerken zijn van belang:
- brede perceellering, met name in noordelijk deel, vasthouden als schaalverschil van woongebied naar agrarisch omgevingovergang;
- ruime doorzichten op de knooppunten van aantakkende wegen open houden;
- groene inkadering van percelen, in het bijzonder achter de lintbebouwing ter markering van de open tussenruimte naar de Groenstraat;
- bedrijfsbebouwing achter het lint situeren; zadeldaken toepassen.
Figuur 6.8. Westerlaan
Doelstraat
Dit gebied ligt enigszins afzijdig van de kern tussen grote infrastructurele elementen als Middellaan, Westerlaan en kanaal. De bosstroken aan de noord- en oostrand versterken deze geïsoleerde ligging. Grote elementen zoals het tenniscomplex vallen nauwelijks op in deze besloten omgeving. De kleinschalige lintbebouwing ligt verspreid aan de weg. De begrensde openheid van de achterliggende ruimtes bepaalt de kwaliteit van deze omgeving.
De volgende kwaliteitselementen zijn van belang:
- gevarieerd bebouwingspatroon in groene coulissen vasthouden;
- stevige groene inkadering van grotere bebouwingselementen waarborgen;
- grillige rooilijn in afstand en richting handhaven;
- doorzichten naar open ruimten waarborgen; geen verdichting in open ruimten.
Figuur 6.9. Doelstraat
6.11 Leidingen En Invliegfunnel
Huidige situatie
Voor hoofdtransportleidingen en hoogspanningsverbindingen geldt dat deze in het bestemmingsplan moeten worden geregeld. Deze leidingen hebben namelijk gevolgen voor het gebruik van gronden in de directe omgeving en zijn dus planologisch relevant. Ook niet-hoofdtransportleidingen met veiligheidscontour, kunnen planologisch relevant zijn. Als planologisch relevante leidingen worden aangemerkt (buis)leidingen voor het transport van:
- hoogspanning van 50 kV en hoger;
- brandbare gassen met een druk van 20 bar en hoger;
- brandbare vloeistoffen of giftige stoffen met een diameter van 4" en hoger;
- buisleidingen met een diameter van 400 mm en groter.
- Niet-planologisch relevante leidingen behoeven geen bescherming c.q. regeling in het bestemmingsplan. Deze leidingen kunnen dan ook zonder planologische regeling worden aangelegd.
In het plangebied zijn verschillende leidingen en hoogspanningsverbindingen aanwezig. Een aantal van deze leidingen liggen in een zogenoemde buisleidingenstrook. Tevens ligt over het plangebied de invliegfunnel van vliegveld Gilze-Rijen.
In tabel 6.5 is een overzicht opgenomen van deze leidingen, inclusief druk, diameter en aan te houden veiligheidsafstanden.
Buisleidingenstrook
In de leidingenstrook (circa 40 meter breed) mag in principe niet worden gebouwd anders dan ten behoeve van leidingen en de primaire bestemming Leidingenstrook. Het veiligheidsgebied (55 meter aan weerszijden van de strook) dient te worden vrijgehouden van woonbebouwing en zoveel mogelijk van andere bebouwing. In de buisleidingenstrook liggen diverse leidingen gebundeld (zie tabel 6.5). De individuele contouren (veiligheidsafstand) van deze leidingen zijn afgestemd op het genoemde veiligheidsgebied.
Individuele leidingen en hoogspanningsverbindingen
Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van hogedruk aardgastransportleidingen is de circulaire 'Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen' (1984) van toepassing. Voor het transport van brandstoffen door leidingen geldt de circulaire 'Bekendmaking van regels ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1, K2 en K3 categorie' (1991). Afhankelijk van druk en diameter gelden voor dergelijke leidingen verschillende bebouwings- en toetsingsafstanden. De afstand die, in verband met de bescherming en het beheer van de leiding, minstens moet worden aangehouden ten opzichte van andere functies, wordt bepaald door de zakelijk rechtstrook. Binnen deze afstand is in beginsel geen enkele vorm van bebouwing toegestaan.
De toetsingsafstand is de afstand die zoveel mogelijk dient te worden aangehouden tot kwetsbare objecten. Alleen indien er planologische, technische of economische argumenten zijn, mogen binnen de toetsingsafstand kwetsbare objecten worden gerealiseerd. Als kwetsbare objecten zijn aangemerkt: woonbebouwing, bijzondere objecten, recreatieterreinen en industrieterreinen. Indien van de toetsingsafstand wordt afgeweken, dient in ieder geval ten minste de bebouwingsafstand of veiligheidsafstand in acht te worden genomen.
Het ministerie van VROM ontwikkelt op dit moment nieuw extern veiligheidsbeleid voor buisleidingen. Dit beleid wordt verankerd in een AMvB. In de nieuwe AMvB, die naar verwachting in 2010 in werking treedt, wordt geregeld dat buisleidingen met gevaarlijke stoffen, waaronder aardgasleidingen, dienen te worden opgenomen in bestemmingsplannen, inclusief de bijbehorende belemmerde strook en een aanlegvergunningsstelsel ter bescherming van leiding en energievoorziening. Na het van kracht worden van de AMvB vervalt de circulaire uit 1984. Thans worden in het kader van de nieuwe AMvB ook de aan te houden veiligheidsafstanden opnieuw bekeken. Overeenkomstig het externe veiligheidsbeleid voor andere risicobronnen worden de veiligheidsafstanden uitgedrukt in een PR en GR-contour. VROM adviseert rekening te houden met deze nieuwe regelgeving. De vaststelling van het nieuwe beleid en de nieuwe afstanden is nog niet afgerond. Formeel vigeren nog de huidige circulaires.
In het plangebied zijn een aantal individuele leidingen aanwezig. Het betreft enkele individuele aardgasleidingen (van 8 en 18 inch). Tevens lopen door het plangebied een 150 kv hoogspanningsleiding van Essent Netwerk bv en een 380 kv hoogspanningsleiding van Tennet.
Vanaf de Middellaan voert via de Duiventorenbaan een rioolpersleiding naar Gilze-Rijen. In het zuidwesten van het plangebied ligt tevens een afvalwaterpersleiding. Een warmwatertransportleiding loopt vanaf de Amercentrale naar Breda en Tilburg. Een aftakking van deze warmwaterleiding voorziet een aantal kassenbedrijven in Klein Dongen en Dongen Vaart van warm water ten behoeve van hun kassen. Deze leidingen zijn niet planologisch relevant en daarom niet opgenomen op de plankaart.
De in onderstaande tabel genoemde afstanden worden aan weerszijden van de leiding gemeten, vanaf het hart van de leiding.
Tabel 6.5. Overzicht aanwezige buisleidingen in leidingenstrook en individuele leidingen / hoogspanningsverbindingen
soort leiding | leidingbeheerder | veiligheidsafstand of minimale bebouwingsafstand* tot zgn. kwetsbare bestemmingen | toetsings-afstand |
buisleidingenstrook | |||
18 inch aardgasleiding (66,2 bar) | Gasunie | 20 meter | 60 meter |
24 inch olieleiding (62 bar) (o.a. K1-produkten) | N.V. Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij | 26 meter | nvt |
36 inch olieleiding (43 bar) (o.a. K1-produkten) | N.V. Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij | 33 meter | nvt |
8 inch leiding voor het transport van vloeibare koolwaterstoffen (70 bar) (PRB-leiding) | SABIC Pipelines BV | 12 meter | nvt |
individuele leidingen / hoogspanningsverbindingen | |||
8 inch aardgasleiding (40 bar) | Gasunie | 7 meter | 20 meter |
18 inch aardgasleiding (66,2 bar) | Gasunie | 20 meter | 60 meter |
rioolpersleiding | Waterschap Brabantse Delta | 5 meter** | nvt |
afvalwaterpersleiding | Waterschap Brabantse Delta | 5 meter** | nvt |
warmwatertransportleiding | ? | 5 meter** | nvt |
150 kv hoogspanningsverbinding | Essent Netwerk bv | 60 meter | nvt |
380 kv hoogspanningsverbinding | Tennet | 72 meter | nvt |
afvalwaterpersleiding *** (250 mm) | Persleiding Dongen BV | nvt | nvt |
* Veiligheidsafstand wordt ook wel minimale bebouwingsafstand genoemd (met name bij aardgasleidingen).
** Bij deze leidingen betreft het geen veiligheidsafstand, maar een zakelijk rechtstrook.
*** Vanwege de doorsnee is deze leiding niet planologisch relevant.
Nieuwe regelgeving
Door het ministerie van VROM wordt momenteel gewerkt aan een nieuwe zoneringsregeling, ter vervanging van de thans vigerende circulaire "Zonering langs hoge druk aardgastransportleidingen" uit 1984. De in de circulaire opgenomen deterministische afstanden worden in de nieuwe regeling vervangen door een risicobeleid. Dit beleid zal naar verwachting in 2010 in werking treden middels de AMvB Buisleidingen. Hierin zal met name het (PR) plaatsgebonden- en (GR) groepsrisico een prominente rol gaan spelen.
Plaatgebonden risicocontour:
De plaatsgebonden risicocontour van 10-6 is een grenswaarde. Binnen deze contour mogen zich geen kwetsbare bestemmingen bevinden. Voor beperkt kwetsbare bestemmingen geldt een genuanceerder beleid. Hiervoor is deze contour en richtwaarde. Tussen 10-5 en 10-6 contour mogen zich gemotiveerd beperkt kwetsbare bestemmingen bevinden.
De 18"-66,2 bar hoge druk hoofd aardgastransportleiding heeft een geringe PR-overschrijding. Dit betekent dat het Plaatgebonden Risico (PR) een belemmering kan vormen voor realisatie van toekomstige plannen.
Groepsrisico:
In tegenstelling tot een berekening van het plaatsgebonden risico, dat enkel een eigenschap is van de leiding, is het groepsrisico juist een eigenschap van de leiding en de omgeving van die leiding. Naarmate de groep mogelijke slachtoffers groter wordt, moet de kans op zo'n ongeval kleiner zijn. De normen voor het groepsrisico weerspiegelen geen grenswaarde maar een oriënterende waarde. Dit houdt in dat bij de beoordeling van het groepsrisico het lokaal en regionaal bevoegd gezag de mogelijkheid geboden wordt om gemotiveerd van de oriënterende waarde af te wijken.
Uitgaande van het nieuwe externe veiligheidsbeleid gelden de volgende veiligheidsafstanden voor gasleidingen:
diameter | ontwerpdruk | 1% letaliteitsgrens*) | 100% letaliteitsgrens*) |
18" | 66,2 bar | 240 meter | 110 meter |
8" | 40 bar | 95 meter | 50 meter |
*) Inventarisatieafstand = letaliteitsafstand
De 1% letaliteitsgrens (9,8 kW/m²-contour) is de uiterste grens waarbinnen beïnvloeding van het GR mogelijk is. Dit kan door een toename van bebouwing inclusief bewoning, maar ook door bijvoorbeeld een wijziging van een bestaande bestemming in een nieuwe waardoor meer bemensing mogelijk is. Bijvoorbeeld een oud pakhuis wordt omgebouwd tot een appartementencomplex, dus toename van bewoning.
Binnen de 100% letaliteitsgrens (35 kW/m²-contour) is de invloed van de leiding zodanig groot dat toename van bebouwing en bewoning binnen deze afstand sterk bijdraagt aan een verhoging van het GR.
Invliegfunnel
Het plangebied is gedeeltellijk gelegen onder de laagvliegroute VO. Deze route start vanuit de vliegbasis Woensdrecht en ligt vervolgens over het noordelijke gedeelte van de provincie. Voor de laagvliegroute geldt dat er aan weerszijde van de hartlijn van de route een navigatie-tolerantiezone van 926 meter bestaat. Deze zone is gelegen in het noordelijke gedeelte van de gemeente Dongen. Binnen deze zone is het niet wenselijk om obstakels, hoger dan 30 meter boven het maaiveld toe te staan.
Ook is het plangebied gedeeltelijk gelegen binnen de zogenaamde Inner Horizontal Surface en Conical Surface (IHCS) van de vliegbasis Gilze-Rijen; dit gebied is vastgesteld ten behoeve van de vliegverkeersveiligheid. Rondom de gehele luchthaven is een obstakelvrijvlak gelegen van 45 meter hoog, met een straal van 4 km rond de landingsdrempels, dat overgaat in een conisch vlak met een helling van 5 % tot 145 meter over een afstand van 2 km. Dit obstakelvrijvlak is gelegen in het zuidelijke gedeelte van Dongen en heeft, binnen het plangebied, een hoogte van 105 tot 155 meter boven NAP.
De hoogte van de invliegfunnel en IHCS zijn zodanig dat geen conflicten met het normale bouwen en gebruik van het gebied te verwachten zijn.
Toekomstige ontwikkelingen
In de nabije toekomst wordt het aantal leidingen in het leidingentracé mogelijk uitgebreid. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen ten behoeve van andere functies zal rekening moeten worden gehouden met de zakelijke rechtstrook en met veiligheidsafstand van de genoemde leidingen. De toekomstige realisatie van (agrarische) bedrijfswoningen kan op grond van economische argumenten binnen de toetsingsafstand aanvaardbaar worden geacht.
Bouwstenen voor het bestemmingsplan
Er dient bij de realisatie van nieuwe functies rekening te worden gehouden met de aan te houden afstanden die gelden voor de verschillende planologisch relevante leidingen in het gebied.
Hoofdstuk 7 Afweging Functionele Bouwstenen
Om te komen tot een integrale gebiedsvisie worden in dit hoofdstuk de bouwstenen vanuit de verschillende functies voor het bestemmingsplan zoals beschreven in hoofdstuk 6 onderling vergeleken. Daarbij wordt nagegaan in hoeverre de verschillende bouwstenen elkaar versterken of juist strijdig zijn met elkaar. De afweging en conclusies zijn bepalend voor de gebiedsvisie zoals opgenomen in de hoofdstukken 2 en 3.
Gelet op de kenmerken en kwaliteiten van het buitengebied van Dongen, worden de beleidskeuzes voor de volgende thema's nader uitgewerkt:
- duurzaam waterbeheer in relatie tot de verschillende hoofdfuncties;
- behoud en ontwikkeling van natuur, landschap en cultuurhistorie / archeologie versus ontwikkeling van de landbouw;
- ontwikkeling van de intensieve veehouderij, glastuinbouw en boomteelt versus ecologie, woon- en leefomgeving;
- nieuwe bebouwing en beplanting versus landschap en cultuurhistorie;
- neven- en vervolgfuncties in relatie tot omgevingskwaliteit (van onder andere de bebouwingsconcentraties);
- ontwikkelingen in de recreatie in relatie tot behoud van landschap, natuur, cultuurhistorie en landbouw.
7.1 Duurzaam Waterbeheer In Relatie Tot De Verschillende Hoofdfuncties
Versterking van functies onderling
Waterconservering is nodig om in droge perioden de landbouw van voldoende water te kunnen voorzien. Hierdoor wordt verdroging tegengegaan en de aanvoer van gebiedsvreemd water beperkt. Dit is ook voor andere functies van belang (natuur, landschap, cultuurhistorie, archeologie).
Behoud en versterking van de natuurlijke loop van beken biedt mogelijkheden voor waterberging, vergroot de landschappelijke kwaliteit, biedt kansen voor de ontwikkeling van (natte) natuurwaarden, biedt recreatiemogelijkheden en draagt bij aan een aantrekkelijke woon- en leefomgeving.
Het behoud van de kwelpotentie in de Polder van 's Gravenmoer biedt kansen voor natuurontwikkeling.
Strijdigheid van functie-eisen
Diverse vormen van grondgebruik zijn gebaat bij een verschillende drooglegging hetgeen strijdige belangen kan opleveren (hoge waterstand voor natuur, lager voor land- en tuinbouw; beperken van fluctuaties bij archeologisch waardevolle gebieden).
Het realiseren van (extra) waterberging betekent dat de betreffende gronden niet of minder geschikt zijn voor de landbouw, maar mogelijk wel voor natuurontwikkeling. Verder neemt door het oprichten van bebouwing het waterbergend vermogen af.
Afweging en conclusie
Het bestemmingsplan heeft een beperkte invloed op het waterbeheer. De Keur van het Waterschap biedt meer mogelijkheden om de doelstellingen van het waterbeheer te realiseren.
Wel wordt het bestemmingsplan op een aantal punten afgestemd op de waterdoelstellingen van de waterbeheerder. Het gaat daarbij enerzijds om het afstemmen van de ontwikkelingsruimte van andere functies op het watersysteem, zodat ruimtelijke ontwikkelingen geen negatieve invloed hebben.
De gemeente kiest voor het behoud van de kwelpotenties in het attentiegebied Poldergebied 's Gravenmoer door een aantal (agrarische) ontwikkelingen die van invloed zijn op de waterpotentie (zoals het graven en dempen van sloten) niet zonder meer toe te staan, maar te toetsen op de consequenties voor het watersysteem. Het attentiegebied ten zuiden van de zandwinning is in het LOG Moersedreef gelegen. Hier is de inrichting van het LOG leidend.
Anderzijds zal het bestemmingsplan actief bijdragen aan het realiseren van een aantal doelstellingen van het waterbeheer, bijvoorbeeld door de aanleg van natte ecologische verbindingszones mogelijk te maken. Ook kan in het bestemmingsplan de realisatie van extra waterberging mogelijk worden gemaakt. In het plangebied worden echter pas na 2016 concrete maatregelen verwacht met betrekking tot het realiseren van extra waterbergingscapaciteit. Het is derhalve nu niet zinvol dit in het bestemmingsplan te regelen.
De belangrijkste waterlopen in de gemeente worden voorzien van een toegesneden bestemming, waaronder 't Molenvaartje en de 's Gravenmoerse Vaart. Door een specifieke bestemming wordt tevens de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van deze waterlopen veilig gesteld.
7.2 Behoud En Ontwikkeling Van Natuur, Landschap En Cultuurhistorie/archeologie Versus Ontwikkeling Van De Landbouw
Versterking van functies onderling
De grondgebonden landbouw is van grote betekenis voor het behoud van een open landschap. De melkveehouderij en het daarmee gepaard gaande gebruik van grasland, draagt bij aan het behoud van het huidige graslandareaal ten noorden van de kern 's Gravenmoer.
Agrarisch natuurbeheer en behoud van landschapselementen en natuurwaarden versterken elkaar.
Strijdigheid van functie-eisen
Veranderend grondgebruik
Als bestaande graslandpercelen een ander grondgebruik krijgen, bijvoorbeeld akkerbouw, maïsteelt, sier- of boomteelt of tuinbouw, kan dit nadelige gevolgen hebben voor het leefgebied van reptielen en amfibieën, behoud van het beekdal van de Donge en de openheid van het landschap. Dit speelt met name ten noorden van de kern 's Gravenmoer.
Glas(tuinbouw) kan door bijvoorbeeld assimilatieverlichting tot extra verstoring van natuurwaarden leiden. Kassen en teeltondersteunende voorzieningen en de sier- en boomteelt tasten bovendien waardevolle landschappen in het plangebied aan. Schaalvergroting en intensivering kan strijdig zijn met het behoud van kleinschalige landschapselementen.
De aanleg van landgoederen en ecologische verbindingszones gaat ten koste van het areaal landbouwgrond.
Externe productie omstandigheden
Verbetering van de externe productiefactoren betekent een verbetering voor de landbouw, maar kan tegelijkertijd ook leiden tot een verslechtering van waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie. Het aanpassen van de verkavelingstructuur gaat ten koste van het kenmerkende slagenlandschap.
Het egaliseren van gronden, ontgraven, ophogen en / of ontginnen ten behoeve van de landbouw gaat ten koste van landschapselementen als oude bouwlanden.
Ontwateringsmaatregelen en het aanbrengen verhardingen gaan ten kosten van de waarden van het leefgebied reptielen en amfibieën.
Nieuwe bebouwing
Voor verdere schaalvergroting, intensivering of verbreding van de landbouw, kan nieuwe bebouwing wenselijk zijn. Dit kan conflicteren met het landschap.
Afweging en conclusie
Gegeven de betekenis van het buitengebied voor natuur, landschap en cultuurhistorie / archeologie en in directe samenhang daarmee voor de recreatie en het wonen, kiest het gemeentebestuur ervoor om de landbouw ontwikkelingsruimte te bieden wanneer dat niet leidt tot een onevenredige aantasting van de specifieke kenmerken van het plangebied. Ontwikkelingen die de landschaps- en / of natuurwaarden in het buitengebied kunnen aantasten worden niet rechtstreeks toegestaan, maar gekoppeld aan een nadere toetsing (aanlegvergunning). In het LOG Moersedreef gelden specifieke beleidsuitgangspunten. Hier wordt – binnen de beleidsuitgangspunten – in beginsel een optimale agrarische ontwikkeling voorgestaan.
In dat licht zijn voor het plangebied de volgende beleidskeuzen van belang.
Ontwikkelingsmogelijkheden en grondgebruik
Het beleid in het agrarische gebied wordt gericht op:
- ruimte bieden aan de grondgebonden landbouw (schaalvergroting);
- geen mogelijkheden bieden voor de nieuwvestiging van bedrijven waarbij een uitzondering wordt gemaakt voor het landbouwontwikkelingsgebied;
- rekening houden met de aanleg van de natte ecologische verbindingszones ('s Gravenmoerse Noordkade, de Donge en de Onkelsloot), de landschapsecologische zones Tilburg-Loon op Zand en Dongen-Oosteind;
- schaalvergroting, bijvoorbeeld in de vorm van vergroting van bouwvlakken ten behoeve van nieuwe bebouwing, zal worden afgewogen tegen de gevolgen voor de te beschermen landschaps- en natuurwaarden.
In essentie kiest de gemeente daarbij voor het behoud van de volgende waardevolle landschappen:
- de open Polder van 's Gravenmoer met kenmerkende verkaveling;
- de, uit een oogpunt van cultuurhistorie landschappelijk waardevolle omgeving van de Groenstraat.
Een verbijzondering van bovengenoemd beleid geldt voor het gebied gelegen in het noordoosten, het leefgebied voor reptielen en amfibieën. Hiervoor gelden de volgende beleidslijnen:
- streven naar grasland als grondgebruik;
- uitbreiding van bouwvlakken afwegen tegen de gevolgen voor het leefgebied;
- de gevolgen van werkzaamheden als ontwatering, aanbrengen verhardingen, grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm en ontginning, ophoging, ontgraving en egalisering afwegen tegen de kwetsbaarheden van het leefgebied.
De gemeente streeft ook naar versterking van de bestaande landschapsstructuur (door de aanleg van heggen en houtwallen in de lengterichting van het kavelpatroon), stimulering van agrarisch natuurbeheer en het verzachten van de – veelal harde overgang – langs de kernrand van Dongen. Deze doelstellingen kunnen worden bereikt door:
- de aanplant van dergelijke gebiedseigen heggen en houtwallen niet aan nadere regels te binden;
- in het bestemmingsplan ruime gebruiksbepalingen voor agrarisch gebruik op te nemen (aanleg van natuur en landschapselementen niet strijdig met agrarisch gebruik).
In het gebied tussen de Eindsestraat en de Vierbundersweg streeft de gemeente naar stabiliteit en daarvoor mag het instrument landgoederen worden ingezet.
Nieuwe glastuinbouwbedrijven, intensieve veehouderijen en het op grote schaal oprichten van teeltondersteunende voorzieningen in de boomkwekerijen en sierteelt dragen niet bij aan behoud en herstel van de landschappelijke kenmerken. Deze productietakken zijn daarom niet wenselijk als nieuwe functie in kwetsbare gebieden. Ten aanzien van teeltondersteunende voorzieningen kiest de gemeente ervoor om de mogelijkheden te begrenzen overeenkomstig de recente provinciale richtlijnen uit 2006 en 2007.
Voor wat betreft intensieve veehouderij, glastuinbouw en de nieuwvestiging van boomteeltbedrijven wordt verwezen naar de volgende paragraaf.
Externe productieomstandigheden
Egaliseren in met cultuurhistorische waardevolle gebied van de Groenstraat kan ten koste gaan van het karakteristieke microreliëf (oude bouwlanden). Er dient derhalve eerst een afweging plaats te vinden of egaliseren niet ten koste gaat van genoemde kwaliteiten.
7.3 Ontwikkeling Van De Intensieve Veehouderij, Glastuinbouw En Boomteelt Versus Ecologie, Woon- En Leefomgeving
In deze paragraaf wordt ingegaan op een aantal specifieke agrarische ontwikkelingen: de ontwikkelingsmogelijkheden van intensieve veehouderij, glastuinbouw en boomteelt in relatie tot ecologie en de woon- en leefomgeving. Deze afweging is overigens ook reeds gemaakt bij de opstelling van het reconstructieplan.
Versterking van functies onderling
Er is nauwelijks sprake van een onderlinge versterking van deze functies.
Strijdigheid van functie-eisen
De schaalvergroting van de intensieve veehouderij kan zorgen voor grotere geurhinder bij geurgevoelige objecten. In de gebieden met een overwegende landbouwfunctie is dit niet of in beperkte mate het geval.
De schaalvergroting van de intensieve veehouderij nabij natuurgebieden zorgt voor een toename van stikstofdepositie op natuurgebieden. Naarmate intensieve bedrijven op grotere afstand van natuurgebieden liggen zijn deze effecten kleiner.
Glastuinbouw en boomteeltbedrijven met een aanzienlijk areaal teeltondersteunende voorzieningen zorgen met name voor visuele hinder bij bewoners en gebruikers van het buitengebied.
Afweging en conclusie
De functies ecologie en woon- en leefomgeving staan op gespannen voet met de ontwikkeling van de intensieve veehouderij, glastuinbouw en boomteelt. Gestreefd wordt naar scheiding van deze functies in het buitengebied, om aan de wensbeelden van de verschillende functies te kunnen voldoen.
In het landbouwontwikkelingsgebied Moersedreef kunnen intensieve veehouderij, glastuinbouw en boomteelt de ruimte krijgen. Grondgebonden bedrijven kunnen er omschakelen naar intensievere bedrijfsvormen en er zijn mogelijkheden voor de nieuwvestiging van deze bedrijven. In deze gebieden moet voorkomen worden dat de intensieve landbouwfuncties in de toekomst belemmeringen ondervinden van andere functies.
In de extensiveringsgebieden wordt gestreefd naar een vermindering van het aantal intensieve veehouderijen. De bestaande bedrijven die in deze gebieden overblijven worden beperkt in hun uitbreidingsmogelijkheden om een toename van stikstofdepositie en geurhinder te voorkomen.
In de tussenliggende gebieden wordt per afzonderlijke situatie beoordeeld of de intensieve veehouderij zich hier verder kan ontwikkelen, de zogenaamde duurzame locaties in verwevingsgebieden uit het reconstructieplan.
Naast de geboden mogelijkheden voor glastuinbouw in het landbouwontwikkelingsgebied staat de gemeente voor de keuze hoe om te gaan met de mogelijke doorgroeilocatie voor glastuinbouw in het gebied begrensd door de Vaartweg, Bosweg, Fazantenweg en de Onkelsloot.
Een mogelijk doorgroeigebied kan de status van doorgroeigebied krijgen op grond van een door de gemeente, in overleg met belanghebbenden, op te stellen duurzaam en strak begrensd inrichtings- en bestemmingsplan. In dit plan moeten de mogelijkheden tot voortzetting of uitbreiding van de bestaande positief bestemde glastuinbouwbedrijven worden beschreven in relatie tot in het gebied aanwezige waarden en belangen van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, water- en bodemhuishoudkundige, milieuhygiënische of recreatieve aard alsmede de wijze waarop het gebied wordt ingericht en synergievoordelen kunnen worden gehaald.
In een doorgroeigebied kan de uitbreiding van bestaande glastuinbouwbedrijven tot een maximum van 5 ha mogelijk worden gemaakt mits verdiend op basis van een afgewogen ruimtelijk plan.
Nieuwvestiging van een glastuinbouwbedrijf en herschikken van bouwblokken is op beperkte schaal mogelijk.
De gemeente laat in haar keuze meewegen dat:
- de glastuinbouw een belangrijke economische factor is in de lokale economie;
- er mogelijkheden voor nieuwvestiging worden geboden in het LOG Moersedreef; in het doorgroeigebied wil de gemeente terughoudend zijn met nieuwvestiging en geen nieuwe bouwvlakken meer toestaan;
- de huidige, in het vigerende bestemmingsplan Dongen Buitengebied 1997 opgenomen glastuinbouwconcentraties bewust zijn gesitueerd aan de minder waardevolle delen van de bebouwingslinten, rekening houdend met de ontwikkelingsmogelijkheden van andere agrarische sectoren en op plaatsen waar al een relatief groot oppervlakte aan kassen voorkomt;
- er behoefte is aan uitbreidingsmogelijkheden bij de bestaande bedrijven in de huidige glastuinbouwconcentraties;
- uitbreiding niet zonder meer kan worden toegestaan maar afhankelijk is van de mate waarin individuele ondernemers met een ruimtelijk plan kunnen aantonen dat de gevraagde ontwikkeling noodzakelijk is, op welke wijze bijgedragen wordt aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit (onder andere met aandacht voor de lengte-breedte verhouding van kassen, onderlinge afstanden en landschappelijk inpassing) en of er synergievoordelen worden behaald.
Gelet hierop en gezien de voorgeschiedenis (gedeeltelijke onthouding van goedkeuring vigerende bestemmingsplan op dit onderdeel en partiële herziening uit 2006) wordt het vigerende beleid voor de glastuinbouwconcentraties voortgezet en vormt het de vertaling van de aanduiding "mogelijk doorgroeigebied".
7.4 Nieuwe Bebouwing En Beplanting Versus Landschap En Cultuurhistorie
Versterking van functies onderling
Nieuwbouw die aansluit bij de slagenverkaveling draagt bij aan het versterken (zichtbaar maken) van die structuur. Als er eisen worden gesteld aan de landschappelijke inpassing (bijvoorbeeld aanleg randbeplanting en laanbeplanting), kan een bijdrage worden geleverd aan het versterken van de landschappelijke kwaliteit.
Strijdigheid van functie-eisen
Een uitbreiding van het aantal bedrijfsgebouwen, het uitbreiden van kassen, het verplaatsen van bedrijven of het op een ongewenste locatie oprichten van bebouwing, kan ten koste gaan van het landschap. Onzorgvuldig geplaatste bebouwing kan in het algemeen een verrommeling van het landschap veroorzaken.
Uitbreiding of aanpassing van cultuurhistorisch waardevolle panden kan ten koste gaan van de cultuurhistorische waarde.
Aanleg van beplantingen die niet aansluiten op de slagenverkaveling kan afbreuk doen aan de landschappelijke kwaliteiten. Het vellen of rooien van beplantingen kan ten koste gaan van kleinschalige landschapstypen.
Afweging en conclusie
Het rijk en de provincie hebben in hun ruimtelijk beleid aangegeven dat alleen functies, die aan het landelijk gebied gelieerd zijn (zoals landbouw, natuur, landschap) ontwikkelingsmogelijkheden kunnen krijgen (restrictief beleid). Binnen deze beleidskaders is de onderstaande afweging gemaakt ten aanzien van de bebouwingsmogelijkheden.
Nieuwvestiging agrarische bedrijven
Om een verdere verstening van het buitengebied te voorkomen en nieuwe bedrijven te dwingen zoveel mogelijk gebruik te maken van vrijkomende agrarische bedrijfscomplexen, is het van belang in dit bestemmingsplan in principe geen mogelijkheden voor nieuwvestiging te bieden.
Een uitzondering wordt gemaakt voor intensieve veehouderij, glastuinbouw en boomteelt in het landbouwontwikkelingsgebied.
Nieuwvestiging niet-agrarische bedrijven
Gegeven het restrictieve beleid is nieuwvestiging van niet-agrarische bedrijven in het landelijk gebied niet aanvaardbaar. Vestiging van niet-agrarische bedrijvigheid dient in principe op een bedrijventerrein plaats te vinden. Ingeval de ruimtelijke uitstraling beperkt is, kan een niet-agrarisch bedrijf zich wel onder voorwaarden vestigen in reeds bestaande, vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen. Hierbij geldt ook het beleid voor de bebouwingsconcentraties.
Uitbreiding (agrarische) bedrijfsgebouwen / bouwvlak
Uitbreiding van agrarische bebouwing is veelal noodzakelijk voor de continuering van het bedrijf. Binnen het bestaande bouwvlak kan dit mogelijk worden gemaakt. Voor een duurzame bedrijfsvoering kan ook uitbreiding van het bouwvlak noodzakelijk zijn. Gegeven de beperkte ruimtelijke gevolgen kan hieraan medewerking worden verleend, onder voorwaarde van behoud van de landschappelijke waarden.
Uitbreiding overige bebouwing
In lijn met het restrictief beleid van het rijk en de provincie, worden slechts beperkte uitbreidingsmogelijkheden toegekend aan niet-agrarische bedrijven en burgerwoningen. Daarnaast zijn er landschappelijke bezwaren tegen een toename van bebouwing in het landelijk gebied.
7.5 Neven- En Vervolgfuncties In Relatie Tot Omgevingskwaliteit
Versterking van functies onderling
Nieuwe functies kunnen enerzijds een belangrijke bijdrage leveren aan de economie van het platteland en daarmee aan de leefbaarheid daarvan. Daarnaast kan een nieuwe economische functie het behoud van cultuurhistorisch waardevolle panden veiligstellen.
Strijdigheid van functie-eisen
Nieuwe functies kunnen hinderlijk zijn voor reeds bestaande functies. Hinder kan op de volgende manieren plaatsvinden:
- de nieuwe functie is milieubelastend voor de omgeving (bijvoorbeeld door geluidshinder, stankoverlast, veiligheidsrisico's);
- de nieuwe functie is milieugevoelig (bijvoorbeeld burgerwoningen) en levert beperkingen op voor de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden van (agrarische) bedrijven;
- de nieuwe functie is zelf niet milieuhinderlijk, maar het verkeer dat door de nieuwe functie wordt aangetrokken is dat wel.
Afweging en conclusie
Met het oog op leefbaarheid van het landelijk gebied en het behoud van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, wordt flexibel omgegaan met het toestaan van nieuwe functies in vrijkomende agrarische bedrijfscomplexen.
In het kader van het bestemmingsplan dient te worden bepaald welke nieuwe functies kunnen worden toegelaten als nevenactiviteit op het agrarische bedrijf of binnen voormalige agrarische bedrijfscomplexen als vervolgfunctie. Als een functie milieu- of verkeersbelastend is voor de omgeving, kunnen hier in het kader van de milieuvergunningverlening regels aan worden gesteld. In het bestemmingsplan wordt hierop ingespeeld door bepaalde bedrijven uit te sluiten of te maximaliseren in oppervlakte.
In bebouwingsconcentraties waar reeds een verscheidenheid aan functies aanwezig is kunnen meer mogelijkheden worden geboden mits de ruimtelijke kwaliteit wordt versterkt.
Indien de vervolgfunctie milieugevoelig is, kan dit gevolgen hebben voor toekomstige uitbreidingsmogelijkheden van milieubelastende bedrijven (zoals agrarische bedrijven). In gebieden waar de landbouw het primaat heeft (LOG Moersedreef), dient terughoudend met neven- en vervolgfuncties om te worden gegaan, indien deze beperkend van aard zijn. Bij functies met een sterk verkeersaantrekkende werking zal ook een afweging gemaakt moeten worden tussen het toelaten van de nieuwe functie en de capaciteit en de functie van de ontsluitingswegen, alsmede de leefbaarheid van het buitengebied.
7.6 Ontwikkelingen In De Recreatie In Relatie Tot Behoud Van Landschap, Natuur, Cultuurhistorie En Landbouw
Versterking van functies onderling
Voor de recreatie geldt dat deze functie voor een belangrijk deel afhankelijk is van de kwaliteiten van natuur, landschap en cultuurhistorie. Een mooie en afwisselende omgeving zal meer recreanten aantrekken.
Recreatief medegebruik kan goed worden gecombineerd met verbrede landbouw en hergebruik van voormalige agrarische bedrijven. Recreatie kan een aanvulling op het inkomen van de agrariër betekenen (bijvoorbeeld "kamperen bij de boer", fietsenverhuur, logies en ontbijt). Vrijkomende agrarische bebouwing kan mogelijkheden bieden voor dag- en verblijfsrecreatie.
Strijdigheid van functie-eisen
Natuur en landschap kunnen door een te intensief recreatief gebruik onder druk komen te staan. Natuur en landschap kunnen ongewenste gevolgen ondervinden van bijvoorbeeld geluidsoverlast, verstoring, zwerfvuil of vertrapping van vegetaties.
Recreatie kan ook hinderlijk zijn voor burgers en bedrijven in het landelijk gebied (bijvoorbeeld door de aanwezigheid van paden of voorzieningen langs / aan erven of door aantasting van de privacy). Voor (agrarische) bedrijven kan verblijfsrecreatie als gevoelige functie een beperking in de bedrijfsvoering betekenen.
Afweging en conclusie
Dagrecreatie vindt met name plaats in de vorm van extensief medegebruik van het buitengebied. Het betreft voornamelijk routegebonden recreatie, waarbij de noodzaak voor voorzieningen beperkt is. Extensieve vormen van dagrecreatie kunnen in het gehele plangebied worden toegelaten.
Intensief gebruikte dagrecreatieve attracties, zoals horeca, maneges en speelboerderijen dragen bij aan de recreatieve beleving en aan de locale economie van het buitengebied. Vestiging van nieuwe intensieve dagrecreatieve bedrijven zal, gezien de relatief geringe aantrekkingskracht van het plangebied, geen hoge vlucht nemen. Wel moeten er mogelijkheden blijven voor vernieuwende ideeën gericht op kwaliteitsverbetering en productdifferentiatie. Agrarische bedrijven op zoek naar verbreding kunnen inspelen op de toenemende vraag naar recreatie. Hiervoor kan ruimte worden geboden wanneer voorzieningen passen binnen de schaal en kenmerken van de waardevolle landschappen. Ook kunnen vrijkomende agrarische bedrijven voor intensieve dagrecreatie worden benut. Deze mogelijkheid moet worden afgewogen tegen de belangen van landbouw en het behoud van natuur, landschap en cultuurhistorie.
Het houden van paarden wint aan populariteit in Nederland. Ook in het plangebied is behoefte aan voorzieningen in de vorm van paardenbakken, pensionstalling en ruiterpaden. Hieraan kan ruimte worden geboden voor zover voorzieningen passen binnen de schaal van het landschap.
Bij het toestaan van dagrecreatie dient de capaciteit van de ontsluitingswegen te worden betrokken in de afweging.
Hoofdstuk 8 Sectorale Toetsen
8.1 Inleiding
Wanneer in een bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, is het met het oog op een goede ruimtelijke ordening en als gevolg van wettelijke eisen noodzakelijk de invloed van deze ontwikkelingen te toetsen op verschillende aspecten. In het vorige hoofdstuk is de planologische ontwikkelingsruimte beschreven. In dit hoofdstuk wordt in het algemeen ingegaan op toetsing aan de volgende sectorale aspecten:
- water;
- bodem;
- ecologie;
- wegverkeerslawaai;
- luchtkwaliteit;
- externe veiligheid.
8.2 Water
Watertoets
De watertoets is een belangrijk instrument om te verzekeren dat de waterhuishouding vanaf het begin van de planvorming integraal onderdeel uitmaakt van de ontwikkeling. Bij nieuwe ontwikkelingen vormen het vasthouden, bergen en afvoeren van regenwater daarbij belangrijke aandachtspunten.
Voorkomen van wateroverlast
Bij grote neerslaghoeveelheden moet het water zoveel mogelijk in het gebied worden vastgehouden om te voorkomen dat wateroverlast ontstaat. Het is namelijk onmogelijk het afwateringsstelsel en de capaciteit van de gemalen af te stemmen op piekbuien, zeker als rekening wordt gehouden met de verwachte klimaatsverandering. Daarnaast wordt door het vasthouden van water verdroging (onder andere watertekort in lange perioden zonder neerslag) tegengegaan.
Voor het opvangen en afvoeren van neerslagpieken ter voorkoming van wateroverlast is, bij realisering van nieuwe ontwikkelingen, vergroting van de bergingscapaciteit nodig. In het kader van duurzaam waterbeheer is het van belang dat bij ruimtelijkeontwikkelingen rekening wordt gehouden met de waterhuishoudkundige consequenties. Daarom dient in het kader van de in het bestemmingsplan buitengebied opgenomen ontwikkelingsmogelijkheden, indien relevant, een watertoets te worden uitgevoerd. Het verhard oppervlak kan bij sommige ontwikkelingen immers aanzienlijk toenemen en daarmee nemen de hoeveelheden water die versneld door het afwateringsstelsel moeten worden afgevoerd ook toe. Ingeval van ontwikkelingen die mogelijk zijn op basis van rechtstreeks bouwrecht voorziet de keur van het waterschap in een toetsing. Ingeval van ontwikkelingen die met ontheffing of wijziging mogelijk zijn gemaakt zal voor situaties waarbij de oppervlakteverharding met meer dan 1.000 m² toeneemt worden beoordeeld of er sprake is van onevenredige gevolgen voor het waterbeheer.
Ingevolge de Keur waterkeringen en oppervlaktewateren waterschap Brabantse Delta dienen ten opzichte van door het waterschap beheerde waterlopen maximaal5 meterbrede obstakelvrije stroken / beplantings- en bebouwingsvrije onderhoudstroken (schouwstroken) in acht te worden genomen. Alle primaire waterlopen met bijbehorende kunstwerken zijn in beheer en in onderhoud bij het waterschap. In het bestemmingsplan zijn de primaire waterlopen bestemd tot water. De schouwstroken zijn niet in het plan geregeld. Daarin voorziet de Keur.
Riolering
Bij het afkoppelen van relatief schone verharde oppervlakken (vooral daken) van de riolering, wordt het hemelwater naar het oppervlaktewater afgevoerd. Hierdoor ontstaat een positief effect op de werking van de rioolwaterzuivering, omdat deze minder (schoon) regenwater krijgt aangevoerd.
Het verdient de voorkeur nieuwe ontwikkelingen volledig af te koppelen. De omgeving mag daarbij echter niet extra worden belast. Daarom dient het water zo lang mogelijk op het betreffende perceel in het plangebied te worden vastgehouden.
Waterkwaliteit
Het oppervlaktewaterstelsel wordt overwegend gevoed met schoon grond- en regenwater. Om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen is van belang dat duurzame bouwmaterialen worden toegepast om te voorkomen dat hemelwater verontreinigd raakt.
Verdroging / natte natuur
Wat betreft de criteria verdroging en natte natuur zijn inrichtingsprojecten veel effectiever dan het bestemmingsplan. In dat verband zijn de diverse natuurontwikkelingsprojecten (evz. De Donge, landschapsecologische zones) in het plangebied van belang. In deze projecten zijn de waterbelangen meegenomen. Dat betekent dat buiten de nieuwe natuurgebieden geen voorwaarden aan de orde zijn met betrekking tot de waterhuishouding van de natuurgebieden.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat voorliggend bestemmingsplan niet strijdig is met waterdoelstellingen. Indien concrete ontwikkelingen noodzaken tot waterhuishoudkundige maatregelen, zullen deze in overleg met het waterschap worden getroffen.
8.3 Bodem
Normstelling en beleid
Op basis van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) is, in verband met de uitvoerbaarheid van het plan, een onderzoek naar de milieuhygiënische bodemkwaliteit van het plangebied verplicht. Een bodemverontreiniging kan een belemmering vormen voor het realiseren van bouwplannen. Mocht bij functiewijziging een vermoeden van bodemverontreiniging aanwezig zijn, dan dient door middel van een verkennend bodemonderzoek te worden onderzocht in hoeverre de milieuhygiënische bodemkwaliteit op deze locatie geschikt is voor de nieuwe functie. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.
Onderzoek en conclusie
In dit bestemmingsplan worden voorts geen nieuwe ontwikkelingen rechtstreeks mogelijk gemaakt waarvoor het verrichten van bodemonderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem noodzakelijk is. Aan de Meester Janssenweg wordt een woningbouwuitbreiding voorzien. Het project is in uitvoering en in het kader van de daarvoor gevoerde vrijstellingsprocedure zijn de benodigde bodemonderzoeken reeds uitgevoerd (Ruimtelijke onderbouwing Meester Janssenweg te Vaart, 5 september 2008).
In de planregels zijn een aantal ontheffingen en wijzigingen opgenomen, waarmee nieuwe bouwmogelijkheden gecreëerd worden. Op het moment dat deze ontwikkelingen zich voordoen, zal een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse, plaatsvinden.
Het aspect bodemkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.
8.4 Ecologie
Beleids-/beoordelingskader
Wat betreft ecologie zijn de volgende toetsingskaders zijn van belang:
- soortbescherming: Flora- en faunawet;
- gebiedsbescherming: Natuurbeschermingswet 1998;
- gebiedsbescherming: provinciale ecologische hoofdstructuur (EHS).
Flora- en faunawet (soortbescherming)
Wat de soortenbescherming betreft is de Flora- en faunawet van belang. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsregels met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen "licht" en "zwaar" beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsregels van de Flora- en faunawet niet. Er is dan sprake van ontheffing op grond van de wet. Voor zover deze ontheffing niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsregels ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
De Flora- en faunawet is in zoverre voor het onderhavige bestemmingsplan van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van mogelijke ontwikkelingen niet in de weg staat. Dit is het geval als ingrepen nodig zijn waarvoor ontheffing ingevolge de Flora- en faunawet niet zal worden verkregen. In dat geval is de ontwikkeling vanwege de Flora- en faunawet niet uitvoerbaar.
Differentiatie in beoordelingen Flora- en faunawet
In het kader van de toetsing van het bestemmingsplan Buitengebied aan de Flora- en faunawet is het relevant om onderscheid aan te brengen in de volgende typen ontwikkelingen die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt:
- ontwikkelingen die rechtstreeks worden toegestaan;
- ontwikkelingen die via een nadere toetsing (ontheffing, wijziging, aanlegvergunning) mogelijk worden gemaakt.
- Ontwikkelingen die rechtstreeks worden toegestaan
De rechtstreekse ontwikkelingsmogelijkheden in het bestemmingsplan beperken zich tot bestaande functies. Daarbij kunnen nieuwbouw en uitbreiding van gebouwen, verbouwingen, ondergeschikte bouwwerken en dergelijke aan de orde zijn. Hierbij is nog een onderscheid aan te brengen voor ingrepen waarvoor een (bouw- of andere) vergunning noodzakelijk is en ingrepen die zonder vergunning door de initiatiefnemer kunnen worden uitgevoerd.
Vergunningplichtige activiteiten kunnen betrekking hebben op activiteiten als het rooien van bomen, het slopen van gebouwen of diverse bouwactiviteiten. Een beoordeling van de gewenste ontwikkeling in het licht van de Flora- en faunawet is niet mogelijk en doelmatig in het kader van het bestemmingsplan maar wel bij de aanvraag van de betreffende vergunning. Naast de vergunningaanvraag in het spoor van de ruimtelijke onderbouwing dient altijd onderzoek naar de beschermde dier- en plantensoorten plaats te vinden (rechtstreekse werking Flora- en faunawet). Afhankelijk van de activiteit en de periode dient een ontheffing aangevraagd te worden. Voor een deel betreft dit werkzaamheden die zijn gekoppeld aan een vergunning die door de gemeente verstrekt moet worden: bijvoorbeeld kap-, bouw- en sloopvergunning. Voor bijvoorbeeld een ontgrondingvergunningen is de provincie het bevoegd gezag.
Diverse activiteiten zijn niet gekoppeld aan een vergunning. Bijvoorbeeld vergunningvrij bouwen en regulier onderhoud en beheer van tuinen en gebouwen. Dergelijke activiteiten worden niet vooraf getoetst door de gemeente. In het kader van de Flora- en faunawet is het echter noodzakelijk in voorkomende gevallen ontheffing aan te vragen als een activiteit de gunstige staat van instandhouding van soorten in gevaar kan brengen, op grond van de rechtstreekse werking van de Flora- en faunawet. Daarbij dient bijvoorbeeld rekening te worden houden met de aanwezigheid van broedende vogels of vleermuizen in tuinen en in / op of onder daken. Ook in de meeste tuinvijvers zijn amfibieën aanwezig, deze diergroep is beschermd en mag in principe niet verstoord worden.
Ter voorkoming van schade aan de natuurwaarden dienen werkzaamheden altijd buiten het broedseizoen van vogels plaats te vinden. Daar waar er sprake is van vast broed- of verblijfplaatsen (bijvoorbeeld van gierzwaluw, kerkuil of vleermuizen) is het noodzakelijk om bij sloop of renovatie alternatieve nestlocaties aan te bieden. In die situaties is de aanvraag van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk.
- Ontwikkelingen die via een nadere toetsing (ontheffing, wijziging, aanlegvergunning) mogelijk worden gemaakt
In het bestemmingsplan worden diverse ontwikkelingen met behulp van een wijzigingsbevoegdheid, ontheffingsbevoegdheid of aanlegvergunningsplicht mogelijk gemaakt. Voor een deel hebben deze ontwikkelingen betrekking op bepaalde op de kaart begrensde gebieden (glastuinbouwdoorgroeigebied, landbouwontwikkelingsgebied). Voor het overgrote deel betreft het algemene wijzigingen die niet zijn beperkt tot bepaalde gebieden.
De beoordeling van effecten op beschermde soorten planten en dieren en een eventuele ontheffingsaanvraag dienen bij de toepassing van de betreffende bevoegdheid te zijn uitgevoerd.
Toetsing
Vanwege de rechtstreekse werking van de Flora- en faunawet is het niet nodig of gewenst om toetsing aan de wet als criterium op te nemen bij ontheffings- of wijzigingsbevoegdheden of om bij de vaststelling van het bestemmingsplan alle mogelijke rechtstreekse ontwikkelingen uitputtend te toetsen. Los van de regeling in het bestemmingsplan dienen ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op de gunstige staat van instandhouding van planten- en dierensoorten rechtstreeks aan de Flora- en faunawet te worden getoetst.
Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming)
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet de uitvoering van het plan niet in de weg staat. De Natuurbeschermingswet staat de uitvoering van een ontwikkeling in de weg, wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet zal kunnen worden verkregen.
De Natuurbeschermingswet 1998 houdt – in hoofdzaak – het volgende in. De minister van LNV gaat over tot aanwijzing van gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn (de zogenoemde Natura 2000- gebieden). In een aanwijzingsbesluit wordt de instandhoudingdoelstelling voor een bepaalde soort of habitattype bepaald. Hiertoe behoren in ieder geval de instandhouding van natuurlijke leefgebieden van beschermde vogelsoorten (Vogelrichtlijngebieden) en de instandhouding van natuurlijke habitats of populaties van kenmerkende soorten van deze habitattypen (Habitatrichtlijngebieden). De instandhoudingdoelstelling kan echter ook betrekking hebben op behoud, herstel en ontwikkeling van natuurschoon of natuurwetenschappelijke waarden.
In de gemeente Dongen zijn geen echter geen Natura- 2000 gebieden aangewezen, zodat verdere toetsing en afweging achterwege kan blijven.
Provinciale ecologische hoofdstructuur (gebiedsbescherming)
De ecologische hoofdstructuur is door de provincie vastgelegd. In Dongen betreft het met name een leefgebied voor amfibieën in de Polder van 's Gravenmoer en de natte ecologische verbindingszone de Donge.
Toetsing
De gronden die door de provincie zijn aangewezen als EHS zijn in het bestemmingplan voorzien van een beschermende bestemming of bestemmingsomschrijving waarin natuurwaarden worden onderschreven (Natuur, Agrarisch met waarden, Water), voor zover de betreffende gebieden al een natuurfunctie hebben. Voor zover het gaat om aan te leggen ecologische verbindingszones en landschapsecologische zones is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, op grond waarvan de bestemming kan worden aangepast na realisatie. Daarbij is bovendien een waarborgingsbeleid opgenomen, om ongewenste ontwikkelingen te voorkomen (zoals geen nieuwvestigingsmogelijkheden agrarische bedrijven).
8.5 Wegverkeerslawaai
Ten behoeve van het bestemmingsplan buitengebied Dongen is akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. In het bestemmingsplan buitengebied Dongen worden nieuwe geluidsgevoelige functies in de vomr van tweede agrarische dienstwoningen mogelijk gemaakt. Getoetst moet worden of de geluidsbelasting ter plaatse van nieuwe geluidgevoelige functies voldoet aan de normen van de Wet geluidhinder (Wgh).
In deze paragraaf worden beleid en normstelling conform de Wgh en het geldende geluidsbeleid behandeld. Vervolgens zijn de resultaten en conclusies van het akoestisch onderzoek weergegeven. De invoergegevens die ten grondslag liggen aan de berekeningen evenals de uitvoergegevens (rekenbladen) zijn weergegeven in respectievelijk bijlage 8 en losse bijlage.
Beleid en normstelling
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden als nieuwe (of verplaatsting van) geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Nieuwe situaties
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan.
De uiterste grenswaarde in een buitenstedelijke situatie bedraagt voor nieuwe woningen 53 dB. Voor nieuwe agrarische bedrijfswoningen is de uiterste grenswaarde 58 dB. Wanneer de gestelde uiterste grenswaarde wordt overschreden, biedt de Wgh de mogelijkheid woningen te realiseren met een dove gevel, dat wil zeggen, een gevel met slechts incidenteel te openen delen. De geluidswaarde binnen de woningen (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB. Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Van deze aftrek is gebruik gemaakt.
30 km/h-wegen
De Wet geluidhinder kent geen geluidsnormen voor 30 km/h-wegen. Een verzoek tot vaststelling van hogere grenswaarden is voor deze geluidsbron daarom niet mogelijk. Voor deze wegen zijn dan ook geen afstanden opgenomen.
Gemeentelijk hogere waarden beleid
Sinds 2007 kunnen gemeentes volgens de Wgh zelf een besluit hogere waarde nemen. Gemeentes zijn daarom ook bevoegd om een hogere waarden beleid vast te stellen. De gemeente Dongen kan ook een hogere waarden beleid hanteren, indien dit noodzakelijk blijkt te zijn. Echter dit beleid is in een voorbereidend stadium en dient nog vastgesteld te worden door het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Dongen.
Rekenmethodiek en invoergegevens
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2006. De berekeningsuitkomsten zijn opgenomen in losse bijlage. De verkeersgegevens die ten grondslag liggen aan dit akoestisch onderzoek zijn vermeld in bijlage 8, tabel 1 en 2. Voor het buitengebied zijn afstanden berekend van de 48, 53 en 58 dB-contouren voor het prognosejaar 2020.
Verhardingsbreedte en verhardingssoort
De verhardingsbreedte kan gedefinieerd worden als zijnde; "de breedte van het verharde oppervlak tussen de gevel van een (nieuwe) geluidsgevoelige functie en de as van de weg". In principe betreft dit de helft van de breedte van het wegdek. Voor de provinciale weg (Vierbundersweg N632) en de wegen met een gelijkwaardige karakterisering (de Middellaan, Kanaaldijk Noord, Gaasjesweg, Gemeentenweg, Dongenseweg en de Burgemeester Brokxweg ) is een wegbreedte van 8 meter en een verhardingsbreedte van 4 meter aangenomen. Voor de overige wegen in het buitengebied is een wegbreedte van 5,5 meter aangehouden, resulterende in en een verhardingsbreedte van 2,75 meter. De wegdekverhardingen, aangeleverd door de gemeente Dongen zijn gehanteerd voor de invoerparameter verhardingssoort. Daarbij is voor een asfaltverharding het referentiewegdek (DAB) aangehouden. Voor klinkerbestrating is uitgegaan van een gewone elementenverharding.
Voor de Vierbundersweg en de Kanaaldijk Noord zijn de invoergegevens gehanteerd zoals die ook voor het aanvullende akoestische onderzoek ten behoeve van de woningbouw aan de Haanse Hoef (juni 2008) zijn gebruikt.
Waarneemhoogte
In het akoestisch onderzoek is uitgegaan van een geluidsbelasting op verschillende hoogtes op de gevel. Per bouwlaag is één berekening uitgevoerd. Hierbij is uitgegaan van woningen met drie bouwlagen, te weten de begane grond, de verdiepingsvloer en een kap. De waarneemhoogtes bevinden zich op 1,50 m, 4,50 m en 7,50 meter boven het maaiveld.
Objectfractie en zichthoek
Bij de berekening van de geluidsbelasting is geen gebruik gemaakt van een objectfractie. In buitengebied is de bebouwing aan weerszijden van de weg in algemeen vrij beperkt. Ook is geen zichthoekcorrectie toegepast. Door de beperkte bebouwing is in het buitengebied geen sprake van een afschermende werking door nabijgelegen bebouwing.
Resultaten
Voor nieuwe geluidgevoelige functies en verplaatsing van bestaande geluidsgevoelige functies binnen de geluidszone van een weg, dient te worden voldaan aan de normen die de Wet geluidhinder stelt. Wanneer de voorkeursgrenswaarde van 48 dB aan de gevel niet wordt overschreden is een geluidsgevoelige bestemming, voor wat betreft de Wet geluidhinder, toegestaan. In tabel 8.1 is aangegeven op welke maatgevende afstand vanuit de weg-as dit geluidsniveau wordt bereikt (48 dB-contour). De in- en uitvoergegevens die hieraan ten grondslag liggen zijn opgenomen in losse bijlage. Ook zijn in tabel 8.1 de contouren vermeld van 53 dB en 58 dB, de uiterste grenswaarden voor buitenstedelijke situaties voor respectievelijk nieuwe woningen en nieuwe agrarische bedrijfswoningen. Dit betekent dat binnen de afstand uit de wegas waar de uiterste grenswaarde wordt bereikt (de 53 dB of 58 dB-contour) geen geluidsgevoelige functies gerealiseerd kunnen worden. In het gebied, waar de geluidsbelasting aan de gevel tussen de voorkeursgrenswaarde (48 dB) en de uiterste grenswaarde (53 dB of 58 dB) ligt, zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien een hogere waarde wordt verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen.
8.6 Luchtkwaliteit
Beleid en normstelling
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet luchtkwaliteit (Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 8.1 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Tabel 8.2. Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig vanaf |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 ìg / m³ | 2010 |
fijn stof (PM10)1) | jaargemiddelde concentratie | 40 ìg / m³ | 2005 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³ | 2005 |
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007)
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
- de bevoegdheden / ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
- bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
- de bevoegdheden / ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
- het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Onderzoek luchtkwaliteit
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in beperkte ontwikkelingsmogelijkheden met gevolgen voor de luchtkwaliteit. In het algemeen worden de bestaande functies overeenkomstig de huidige situatie bestemd, met beperkte uitbreidingsmogelijkheden. Deze uitbreidingsmogelijkheden (bijvoorbeeld voor grondgebonden agrarische bedrijven) kunnen extra verkeer genereren. Daarnaast worden in het bestemmingsplan via ontheffing diverse ontwikkelingen mogelijk gemaakt (uitbreiding van bedrijfsactiviteiten, vestiging van nieuwe economische dragers, niet-grondgebonden neventakken en dergelijke).
Via wijziging zijn eveneens diverse ontwikkelingen mogelijk gemaakt (uitbreiding van intensieve veehouderijen, uitbreiding van glastuinbouwbedrijven).
Op basis van de Grootschalige Concentratie Nederland (achtergrondconcentratie geleverd door het Milieu- en Natuurplanbureau) in combinatie met de afwezigheid van substantiële lokale bronnen (in het buitengebied) kan worden geconcludeerd dat de concentraties stikstofdioxide en fijn stof in het plangebied (ruim) onder de betreffende grenswaarden liggen. Ook de prognose voor 2010 en 2020 voorspelt geen overschrijding (bron: MNP, 2008).
In het Besluit en de Regeling "niet in betekenende mate" is exact bepaald in welke gevallen een project niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Woningbouwprojecten waarbij sprake is van niet meer dan 500 nieuwe woningen bij 1 ontsluitingsweg en niet meer dan 1000 nieuwe woningen bij 2 ontsluitingswegen (met gelijkmatige verkeersverdeling) hoeven niet te worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wlk.
De genoemde ontwikkelingsmogelijkheden zullen niet zodanige extra verkeersintensiteiten tot gevolg hebben, dat sprake zal zijn van projecten die in betekenende mate zullen bijdragen aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de omgeving.
De ontwikkelingen die pas via ontheffing of wijziging mogelijk zijn, zijn hierin overigens nog niet meegenomen. Deze toets zal plaatsvinden als een concrete ontwikkeling aan de orde is.
Conclusie
De Wlk vormt geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan. Het plan voldoet uit het oogpunt van luchtkwaliteit aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
8.7 Externe Veiligheid
Normstelling en beleid
In ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en / of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt of waar zich installaties bevinden waaraan risico's zijn verbonden waardoor effecten van ongevallen buiten het terrein van de inrichting merkbaar zijn;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor, het water of door leidingen.
Voor externe veiligheid zijn in het algemeen, zowel bij bedrijvigheid als bij het vervoer van gevaarlijke stoffen, twee aspecten belangrijk, te weten het plaatsgebonden risico (PR, voorheen individueel risico) en het groepsrisico (GR).
Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien deze persoon zich onafgebroken4 en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur.
Voor het plaatsgebonden risico geldt in het algemeen een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten5. De grenswaarde en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico wordt voor nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten gesteld op een niveau van 10-6 per jaar6. Binnen de 10-6-contour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de 10-6 contour worden gerealiseerd.
Het groepsrisico (GR) drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde (inspanningsverplichting). Indien de oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt overschreden, legt dit in het algemeen ook ruimtelijke beperkingen op aan een gebied buiten de 10-6-contour (PR). Deze ruimtelijke beperkingen buiten de 10-6-contour gelden soms tot de 10-7- of 10-8-contour7.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), inclusief de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), bevat normen voor het risico rondom inrichtingen die gevaar voor de omgeving met zich meebrengen. Sinds de inwerkingtreding van het Bevi vallen ook LPG-tankstations onder de werking van dit besluit.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is in augustus 2004 de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen gepubliceerd. In deze circulaire is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen opgenomen (plaatsgebonden risico en groepsrisico).
Onderzoek
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Aan de Eindsestraat 124 ligt een LPG-tankstation. Verder zijn er in het plangebied geen bedrijven die van invloed zijn op de situatie met betrekking tot externe veiligheid. Nieuwe risicovolle bedrijven zijn in het plangebied niet gewenst. Voor de beoordeling van de gevolgen van het Bevi voor het LPG-tankstation en de omgeving daarvan is de jaarlijkse LPG-doorzet bepalend. De jaarlijkse LPG-doorzet van het LPG-tankstation bedraagt minder dan 1000 m³ (in de milieuvergunning is de jaarlijkse doorzet gelimiteerd op 200 m³ LPG per jaar).
Uit de bijlage behorende bij de REVI blijkt dat de PR-contour 10-6 op een afstand van 45 m vanaf het vulpunt is gelegen ligt. Daarnaast geldt nog een PR-contour 10-6 van 15 meter vanaf de afleverzuil en een PR-contour 10-6 van 25 meter vanaf de ondergrondse opslagtank. In de directe omgeving van het LPG-tankstation bevinden zich enkele kwetsbare objecten (woningen). Deze woningen liggen buiten deze contouren.
Het invloedsgebied voor het GR van het bedrijf bedraagt 150 meter. In de huidige situatie wordt voldaan aan de oriënterende waarde voor het GR. Nieuwe (grootschalige) ontwikkelingen zijn daar niet voorzien.
Propaantanks
Binnen het plangebied is een aantal bovengrondse opslagtanks voor propaan gesitueerd (zie tabel 8.3). Op tanks tot 13 m³ is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) van toepassing. Het activiteitenbesluit werkt, in tegenstelling tot het Bevi, niet met als milieukwaliteitseis geformuleerde veiligheidsafstanden. De afstanden uit het Activiteitenbesluit voor kleine propaantanks moeten door de inrichtinghouder (ongeacht de planologische situatie) in acht worden genomen. Indien nodig zal in het kader van milieuhandhaving en –toezicht, door de gemeente tegen illegale situaties worden opgetreden. Grotere propaantanks hebben over het algemeen een kleine PR 10-6 contour, die zich veelal niet uitstrekt tot buiten de grenzen van de betreffende inrichting. Deze zijn in het plangebied echter niet aanwezig.
Nieuwe ontwikkelingen in de directe omgeving van tanks zijn op voorhand in dit bestemmingsplan niet voorzien. Indien zich ontwikkelingen voordoen in de nabijheid van een propaantank, dan moet met de aanwezigheid van die tank rekening worden gehouden in het kader van de afweging van de milieuaspecten.
Op deze wijze is in het bestemmingsplan afdoende gewaarborgd dat zich geen ongewenste ontwikkelingen nabij propaantanks voor kunnen doen.
Tabel 8.3. Overzicht bedrijven met bovengrondse opslag propaan
bedrijf | adres | opslag propaan |
C. Rommen | Klein Dongenseweg 25a | 3,3 m³ bovengronds |
Maatschap Dilven – de Bie | Heibloemstraat 1 | 3,0 m³ bovengronds |
J.A.M. de Bie | Heibloemstraat 5 | 8,0 m³ bovengronds |
Vervoer gevaarlijke stoffen
Op grond van informatie uit de provinciale risicokaart blijkt dat in het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of het water plaatsvindt. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen wordt verwezen naar paragraaf 6.11.
Groepsrisico
Voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in (grootschalige) ontwikkelingen in de nabijheid van de propaantanks of leidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Als gevolg van mogelijke (kleinschalige) ontwikkelingen zal het aantal personen in de omgeving van die activiteiten zeer minimaal toenemen. Het gaat dan om enkele (kwetsbare) objecten in een nagenoeg maagdelijke omgeving. Een uitgebreide verantwoording van het GR wordt daaraan niet noodzakelijk geacht. De gemeente zal deze toename marginaal en derhalve aanvaardbaar achten.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor ontwikkelingen in het plangebied.
- 4. Dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar.
- 5. Grenswaarden moeten in acht worden genomen, van richtwaarden kan uitsluitend om gewichtige re-denen worden afgeweken. Kwetsbare objecten zijn woningen (met uitzondering van verspreid liggende woningen met een dichtheid van maximaal twee per hectare en dienst- of bedrijfswoningen) en andere objecten waar zich gedurende een groot deel van de dag grote groepen mensen bevinden of (een deel van de dag) kwetsbare groepen mensen. Ook kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen van het jaar zijn aangemerkt als kwetsbaar object. Onder beperkt kwetsbare objecten worden ver-staan woningen, kantoorgebouwen, hotels, restaurants, winkels, bepaalde vormen van sportie-ve/recreatieve voorzieningen en bedrijfsgebouwen, voor zover deze objecten niet tot de kwetsbare objecten behoren, en hiermee vergelijkbare objecten, alsook objecten met een hoge infrastructurele waarde.
- 6. De norm van 10-6 per jaar betekent dat de kans op een dodelijke situatie door een ongeval met ge-vaarlijke stoffen op een te bebouwen plek maximaal één op de miljoen per jaar mag zijn.
- 7. Deze contouren geven een kans van respectievelijk één op de 10 miljoen en één op de 100 miljoen weer en liggen verder van de betreffende gevaarlijke activiteiten af.
Hoofdstuk 9 Handhaving
9.1 Algemeen
Handhaving van regelgeving vraagt om actuele regels. Regels die zijn gebaseerd op gedateerde inzichten, hebben hun geloofwaardigheid verloren en kunnen in redelijkheid ook niet meer afgedwongen worden. Door verouderde regels neemt de kans op misbruik daarvan ook toe. Door de actualisering van de bestemmingsplannen worden nieuwe ruimtelijke kaders aangegeven en worden daarmee tevens de grenzen bepaald waarbinnen planologische ontwikkelingen mogelijk zijn. De regels van het bestemmingsplan leggen een ruimtelijk relevante norm vast, met in bepaalde gevallen een daaraan gekoppelde ontheffingsmogelijkheid, die het bestuur de mogelijkheid geeft in te spelen op de dynamiek van de samenleving. Op die wijze wordt ook de gelegenheid geboden een belangenafweging te maken van de individuele belangen ten opzichte van het algemeen belang. Ontheffingen zijn echter gelimiteerd. Daar waar geen ontheffingen meer mogelijk zijn begint de handhaving.
Handhaving van bestemmingsplannen en ruimtelijke regelgeving is de laatste jaren in een steeds verder toenemende belangstelling komen te staan van bestuurlijk Nederland. Door het plaatsvinden van enkele ingrijpende incidenten is de handhaving in een stroomversnelling gekomen. In toenemende mate spreken burgers de gemeente aan op het handhaven van de (eigen) regels. Ook in de jurisprudentie is een verandering tot stand gekomen. De rechter spreekt zich nadrukkelijk uit over het handhaven van de regelgeving en neemt zelfs in beginsel een plicht tot handhaving aan. Daarnaast krijgt de rechtszekerheid van bestemmingsplannen bij de rechterlijke toetsing een steeds belangrijkere rol.
9.2 Handhaving Binnen De Gemeente Dongen
Handhavingsbeleid
De gemeente Dongen is voornemens handhaving structureel toe te passen en te komen tot een beleidsmatige aanpak. Het handhavingsbeleid zal zich moeten ontwikkelen tot het vastleggen van een structuur, waarbij van te voren door het bestuur vastgelegde doelen nagestreefd moeten worden. In principe dient tegen alle geconstateerde overtredingen te worden opgetreden. Het vaststellen van prioriteiten is echter onvermijdelijk. Het handhavingsbeleid zal zich primair richten op het voorkomen van nieuwe illegale situaties. Als belangrijke prioritaire handhavingssituaties kunnen worden genoemd:
- gebruik van gronden en gebouwen in grove afwijking van de toegekende bestemming;
- het bouwen zonder bouwvergunning, waarbij legalisatie achteraf niet mogelijk is;
- grove afwijking van reeds verleende bouwvergunningen.
Ook in de gevallen waar de veiligheid in het geding is en / of aantasting van het milieu plaatsvindt, dient prioriteit te worden gegeven aan de handhaving. Als nevengeschikte doelen van de handhaving kunnen worden genoemd, het ongedaan maken van de gevolgen van een overtreding of een daarmee behaald voordeel en het straffen van de overtreder.
Het actualiseren van bestemmingsplannen is op zich zelf reeds een vorm van handhaving. Handhaving is namelijk niet alleen het daadwerkelijk repressief optreden tegen overtreders, maar ook voor een belangrijk deel het maken van heldere en hanteerbare regels en daarin inzicht verschaffen, zodat mensen het vanzelfsprekend achten zich aan de gestelde norm te houden.
Ook de ontwikkeling van een ontheffingenbeleid is een doelstelling voor een goed handhavingsbeleid. In eerste instantie zal de opstelling van een dergelijk beleid plaatsvinden door middel van "leren door te doen". Na enige tijd ervaring zal het beleid worden opgetekend in een beleidsdocument en volgens de daarvoor bestaande regels van de Algemene wet bestuursrecht worden vastgesteld.
Handhaving van bestaande situaties
Bijzondere aandacht dient besteed te worden aan zogenaamde "oude" gevallen. Bij de opstelling van bestemmingsplannen wordt nagegaan welke situaties uitdrukkelijk gehandhaafd moeten worden, welke zaken onder de werking van het overgangsrecht kunnen worden gebracht en welke zaken positief bestemd kunnen worden. Daarbij dient in acht te worden genomen dat het dikwijls om situaties gaat, waarbij sprake is van een groot tijdsverloop. Dat betekent dat een groot aantal situaties niet is gewraakt. De meeste gevallen zullen dan ook voor legalisatie in aanmerking komen en bij de vaststelling van het bestemmingsplan positief bestemd worden. Daarbij wordt ook uitdrukkelijk in acht genomen dat door de wijziging van de Woningwet een groot aantal bouwactiviteiten vergunningvrij is. Voor zover daar redenen voor zijn, zullen uitdrukkelijk alleen die illegale gevallen worden aangepakt, die fundamenteel strijdig zijn met het geformuleerde ruimtelijk beleid in het nieuwe bestemmingsplan. De aan te pakken gevallen zullen op hun eigen merites worden beoordeeld, zodat een op de situatie afgestemde gerichte aanpak kan plaatsvinden. Daarbij zal afgewogen worden wat de illegale situatie voor impact geeft op de ruimtelijke kwaliteit. Planologische excessen worden aangepakt. In de gevallen waarbij het om langer bestaande situaties gaat, zal een overgangsregeling worden geformuleerd. Uitgangspunt daarbij is, dat voorkomen wordt dat er een gedoogsituatie ontstaat. Er moet duidelijk gemaakt worden wat er gaat gebeuren en wanneer, zodat er geen sprake is van rechtsongelijkheid.
Ontwikkeling gestructureerd toezicht
De afgelopen jaren vond handhaving van het ruimtelijk beleid veelal plaats op basis van het "piepsysteem" en toevallige controle. De doelstelling binnen de gemeente Dongen is om te komen tot een integrale structurele vorm van toezicht en opsporing. Daarvoor zullen afspraken gemaakt worden tussen de verschillende ambtelijke diensten. Niet alleen intern, zoals tussen de bouwinspecteurs, milieu-inspecteurs en dergelijke, maar ook extern, zoals met politie en Waterschap. De afspraken zullen zich niet alleen moeten richten op praktische werkafspraken, maar ook afstemming en coördinatie van beleidsdoelstellingen. Een gestructureerde vorm van oog-en-oor functie sluit rechtsongelijkheid in hoge mate uit, maar heeft tevens een preventieve werking. Geconstateerde overtredingen zullen worden geplaatst op een handhavingslijst, waarvan bestuurlijk de prioriteit van uitvoering zal worden vastgesteld.
Uitvoering handhaving
Daar waar een overtreding wordt geconstateerd en legalisatie niet mogelijk is, moet in eerste instantie toepassing worden gegeven aan de bestuursrechterlijke handhaving. Het voornemen bestaat om het proces van bestuursrechtelijke handhaving vast te leggen in een stappenplan, waarin de verschillende stadia van de besluitvorming en procedures tot uitdrukking komen. Naast de bestuursrechtelijke mogelijkheden van handhaving wordt een duidelijke taak gezien voor de strafrechtelijke handhaving. Hiervoor biedt de Wet Economische Delicten de grondslag. Een concretisering van de rol van het strafrecht met het Openbaar Ministerie en de politie ligt hier voor de hand. Het toepassen van privaatrechtelijke handhaving blijkt langzamerhand door de heersende rechtsopvattingen als een minder adequaat middel te worden gezien, zodat hiervan slechts met uitzondering gebruik zal worden gemaakt.
Gezien het reparatoire karakter van bestuursrechtelijke handhaving, gaat de voorkeur uit naar het toepassen van bestuursdwang, zeker in die gevallen waarbij sprake is van illegale bouwwerken. Illegaal gebruik blijkt in de praktijk dikwijls moeilijk door middel van bestuursdwang te kunnen worden beëindigd, zodat in die situaties een lastgeving onder verbeurdverklaring van een dwangsom voor de hand ligt.
Het bewust niet handhavend optreden tegen een illegale situatie zal slechts in uitzonderlijke gevallen plaats mogen vinden, bijvoorbeeld in die situaties waarbij wegens gewijzigde beleidsinzichten aanpassing van de regelgeving daarop nog niet heeft plaatsgevonden en in redelijkheid niet verlangd kan worden dat nog voldaan wordt aan de geldende regels. Uiteraard dienen in dergelijke situaties de belangen van derden-belanghebbenden te worden afgewogen.
Verantwoording
De uitvoering en voortgang van de handhaving wordt jaarlijks vastgelegd in een verslag, dat bestuurlijk wordt vastgesteld.
Hoofdstuk 10 Bij De Vaststelling Aangebrachte Wijzigingen
Bij de vaststelling van het bestemmingsplan zijn de volgende wijzigingen aangebracht.
Wijzingen in regels en kaarten naar aanleiding van ingebrachte zienswijzen
Van artikel 3.5.3.j sub 2, 3.5.4 sub k, 3.5.5 sub l, 4.5.3.j sub 2, 4.5.4 sub k, 4.5.5 sub m, 5.5.3.j sub 2, 5.5.4 sub l, 5.5.5 sub m en 24.5.2.j sub 2 is '1.000 m²' gewijzigd in '2.000 m²'.
Aan artikel 3.7.2 is een nieuw sub e toegevoegd: 'wijziging is toegestaan indien handhaving van de bestemming Agrarisch niet in de rede ligt'.
Van artikel 3.7.8 is de aanhef gewijzigd. Aan het bepaalde sub a is de zinsnede toegevoegd: 'voor zover het bouwvlak is gelegen in het gebied met de aanduiding 'reconstructiewetzone- verwevingsgebied''. De aanhef van artikel 3.7.9 is in aansluiting hierop eveneens aangepast.
Aan artikel 3 is een nieuw lid 3.7.10 toegevoegd ten behoeve van de uitbreiding en vormverandering van bouwvlakken voor intensieve kwekerij.
Aan artikel 4.7.2 is een nieuw sub e toegevoegd: 'wijziging is toegestaan indien handhaving van de bestemming Agrarisch met waarden – landschap en cultuurhistorie niet in de rede ligt'.
Van artikel 4.7.4 wordt sub a gewijzigd en sub b ingetrokken. De overige subleden worden vernummerd.
Aan artikel 5.7.1 is een nieuw sub e toegevoegd: 'wijziging is toegestaan indien handhaving van de bestemming Agrarisch met waarden – landschap, natuur en cultuurhistorie niet in de rede ligt'.
Van artikel 5.7.3 wordt sub a gewijzigd en sub b ingetrokken. De overige subleden worden vernummerd.
In artikel 10.2 sub b is de maximale hoogte van 2 m gewijzigd in 3 m.
Aan het artikel Recreatie – Dagrecreatie is lid 16.1 sub c uitgebreid en een nieuw lid 16.3 sub d toegevoegd ten behoeve van ondergeschikte horeca bij de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – speelboerderij'.
Aan artikel 27.4 sub a is de zinsnede 'en waterberging' toegevoegd.
Artikel 35.1 is gewijzigd in 35.1.1 en een nieuw lid 35.1.2 is toegevoegd ten behoeve van overschrijdingen van bouwgrenzen door een aan- of uitbouw bij een woning.
De schaalaanduiding van kaartblad 3 is gewijzigd van 1: 10.000 naar 1: 5.000.
Aan de bestemming Bedrijf voor het perceel Vaartweg 178 is een aanduiding (sb-4) toegevoegd.
De begrenzing van het bestemmingsvlak Fazantenweg 7 is aangepast.
De begrenzing van het bouwvlak Vaartweg 192 is aangepast.
De begrenzing van het bouwvlak Vaartweg 9 is aangepast.
Aan het bouwvlak Fazantenweg 51 is de aanduiding 'glastuinbouw' toegevoegd.
Aan de bestemmingsvlakken met de bestemming Bedrijf aan de Klein Dongenseweg16-18, Watersticht en Vierbundersweg is de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' toegevoegd.
De ondergrond ter plaatse van Klein Dongenseweg 43 is aangepast.
De ondergrond en de begrenzing van de bestemming Bedrijf van het perceel Procureurweg 47 is aangepast. Aan het perceel is een bebouwingspercentage van 30 % toegevoegd.
De bestemming Wonen - 3 met aanduiding 'erf' van het perceel Meester Janssenweg 39 is gewijzigd in de bestemming Bedrijf met de aanduidingen 'opslag' en 'bedrijfswoning uitgesloten'.
Aan het perceel Gemeentenweg 13 is de bestemming Bedrijf met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-5' toegekend.
Aan het perceel Veepad 33 is de aanduiding 'intensieve veehouderij' toegevoegd.
Aan het perceel Eindsestraat 45 is de bestemming Maatschappelijk toegekend met de aanduiding 'zorgboerderij', 'specifieke vorm van maatschappelijk-logeergebouw' en 'bedrijfswoning'. Artikel 12, Maatschappelijk is op dienovereenkomstige wijze aangepast waarbij is aangegeven waar (binnen bouwvlak) en hoeveel (dienstwoning en 15% van het bestemmingsvlak ten behoeve van overige gebouwen en overkappingen) mag worden gebouwd.
Het bouwvlak Klein Dongenseweg 43 is aangepast.
De bestemming Wonen – 2 van het perceel Doelstraat 7 is gewijzigd in de bestemming Agrarisch met een bouwvlak en de aanduiding 'glastuinbouw'.
Aan het perceel Eindsestraat 24 is de aanduiding 'opslag' toegekend. In artikel 6.1 sub a is bij de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – 7' toegevoegd 'vervallen'.
De begrenzing van de 'wro-zone – ontheffingsgebied – 2' is aangepast ter plaatse van het perceel Bolkensteeg 55.
De breedte van de bestemming Leiding-Gas is teruggebracht naar de belemmerende strook. Artikel 28.1 is op overeenkomstige wijze aangepast, waarbij de ontheffing van het bouwverbod is vervallen. Voorts zijn in artikel 28 en 30 aanpassingen opgenomen ten aanzien van het aanlegvergunningenstelsel en is de strafregel 42.1 aangepast.
Het renvooi is op overeenkomstige wijze aanpast.
Ambtshalve wijzingen in regels en kaarten
In de begripsbepaling 1.2 en op de kaarten is de uniforme landelijke codering ingevoegd: 'NL.IMRO. 0766.BP2009000001-0001'.
Artikel 2.6 is aangepast zodat inhoud vanaf peil wordt gemeten.
Aan artikel 3.2 sub c en j is een regeling toegevoegd voor de maximale hoogte en diameter van schoorstenen en (centrale) emissiekokers bij glastuinbouwbedrijven en intensieve veehouderijen. Tevens is een ontheffingsmogelijkheid toegevoegd aan 3.3.3. Aan artikel 1 zijn twee begripsbepalingen toegevoegd (1.39 en 1.64) waardoor de nummering van artikel 1 is gewijzigd.
Aan de begripsbepaling 1.50 (na vernummering) is de zinsnede toegevoegd: 'zonder dat detailhandel wordt uitgeoefend'. Voorts is de zinsnede 'waarvoor geen meldings- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt' geschrapt.
In de artikelen 3.6.2, 4.5.2, 4.5.3, 4.5.7, 5.5.2, 5.5.3, 5.5.7 en 9.1 zijn foutieve verwijzingen en zinsnedes gecorrigeerd.
Artikel 23.2.b is gewijzigd en 23.2.c geschrapt. De nummering is aangepast.
Artikel 24.2.b is gewijzigd.
Artikel 27.1 is gewijzigd.
De kaartschaal van blad 4 is gewijzigd van 1: 2.000 naar 1: 1.000.
De bestemming Verkeer ter plaatse van Eindsestraat 6 is aangepast in verband met de realisatie van een bushalte.
De bestemming Agrarisch van het perceel Klein Dongenseweg 37 is gewijzigd in de bestemming Wonen – 2 en Tuin.
De begrenzing en nummering van de gebiedsaanduidingen wro-zone ontheffingsgebied, wro-zone -wijzigingsgebied en reconstructiewetzones zijn aangepast om een eventuele digitale raadpleegbaarheid te bewerkstelligen. De artikelen 3, 4, 23 en 24 zijn op overeenkomstige wijze aangepast.
De aanduiding 'sr-s' is gewijzigd in 'sr-sb' op kaart en renvooi.
Aanpassingen van de toelichting als gevolg van ambtshalve wijzigingen of ingebrachte zienswijzen
Er is een hoofdstuk 10, bij de vaststelling aangebrachte wijzigingen toegevoegd aan de toelichting.
De toelichting in paragraaf 1.4 en 4.2 is aangepast in verband met de kaartschaal.
De toelichting van paragraaf 3.4 is aangepast ten aanzien van uitbreidingsmogelijkheden voor grondgebonden agrarische bedrijven.
De toelichting van paragraaf 4.3 is aangepast ten aanzien van neven- en vervolgactiviteiten en de zandwinning.
De toelichting van paragraaf 6.2 is aangevuld.
De toelichting van paragraaf 6.11 is aangepast ten aanzien van de leidingen.
De toelichting van paragraaf 8.2 is aangepast.
Bijlage 3 is aangevuld met betrekking tot de percelen Vaartweg 178, Meester Janssenweg 39, Eindsestraat ongenummerd, Eindsestraat 45, Eindsestraat 24 en Gemeentenweg 13.
Bijlage 7 is aangevuld met betrekking tot de percelen Procureurweg 47-49, Eindsestraat 4-6, Moersedreef 2, Moersedreef 4, Nieuweweg 1, Eindsestraat 28, Eindsestraat 45, Eindsestraat 55, Eindsestraat 76, Eindsestraat 81, Eindsestraat 51, Eindsestraat 71, Groenstraat 5a, Groenstraat 14, Watertorenstraat 14, Klein Dongenseweg 37, Vaartweg 178, Meester Janssenweg 39.
Er is een bijlage 9 en een bijlage 10 toegevoegd aan de toelichting. In de toelichting wordt verwezen naar de bijlagen.
De toelichting en regels zijn in één (Dezta)bestand opgenomen met doorlopende paginanummering ten behoeve van een eventuele digitale raadpleging.
Bijlagen Bij Toelichting
Bijlage 1 Beleidskader
Het bestemmingsplan buitengebied is niet alleen een belangrijk beleidsinstrument voor de uitvoering van het gemeentelijk beleid voor het buitengebied maar het dient ook ter uitvoering van het ruimtelijk beleid van rijk en provincie. Dit beleidskader is vastgelegd in een groot aantal wetten, nota's, plannen en andere documenten.
In deze bijlage worden de belangrijkste en voor het buitengebied meest relevante onderdelen en gegevens uit deze documenten vermeld.
Wet ruimtelijke ordening
Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Deze wet brengt heel wat verandering teweeg op het terrein van de ruimtelijke ordening. De bevoegdheid van de gemeenten om bestemmingsplannen vast te stellen en projectbesluiten te nemen, blijft bestaan maar wordt wel in een nieuw jasje gegoten, zowel inhoudelijk als procedureel. Zo is er bijvoorbeeld geen goedkeuring meer nodig van Gedeputeerde Staten voor een bestemmingsplan of een projectbesluit. De nieuwe Wro verplicht gemeenten om bestemmingsplannen digitaal, uitwisselbaar en vergelijkbaar op te stellen.
1.1 Rijksbeleid
Nota Ruimte (2005)
Met de Nota Ruimte verschuift het accent in het nationale ruimtelijk beleid van "het stellen van beperkingen" naar "het stimuleren van ontwikkelingen". Kernbegrippen in de Nota Ruimte zijn:
- ontwikkelingsplanologie; afstemming ruimtelijk beleid op maatschappelijke wensen en komen tot een snellere / slagvaardiger uitvoering van beleid (integrale benadering plangebied; partijen bij elkaar brengen);
- decentralisatie; rijksoverheid is verantwoordelijk voor de (nationale) prioriteiten als economische kerngebieden, nationale stedelijke netwerken, EHS en Vogel- en Habitatrichtlijngebieden; daarnaast wordt veel overgelaten aan provincies, gemeenten en waterschappen;
- deregulering; minder aanwijzingen vanuit het rijk; minder regels en eenvoudige procedures (onder andere nieuwe Wro);
- uitvoeringsgerichtheid; accent op uitvoering.
In de Nota Ruimte is Dongen opgenomen in het nationale stedelijke netwerk Brabantstad (Breda-Tilburg-Eindhoven-Helmond-'s Hertogenbosch). Het beleid is gericht op ontwikkeling van het stedelijke netwerk (ruimte voor woningbouw, bedrijven en instellingen, bereikbaarheid van de belangrijke kernen in het gebied).
Naast deze rechtstreekse doorwerking van de Nota Ruimte op het plangebied zijn verder met name de volgende kwalitatieve constateringen / uitgangspunten van belang.
Ruimte voor hergebruik van bebouwing en nieuwbouw in het buitengebied
Het economisch draagvlak en de vitaliteit van de meer landelijke gebieden staan onder druk. Om deze te vergroten, wil het rijk de mogelijkheden voor zowel hergebruik, als (vervangende) nieuwbouw in het buitengebied verruimen, gekoppeld aan ontwikkeling van de landschappelijke kwaliteit en realisatie van bijvoorbeeld nieuwe natuurgebieden of extra capaciteit voor waterberging.
Duurzame en vitale landbouw
Van de provincies wordt verwacht dat zij in hun ruimtelijke plannen meer mogelijkheden voor een bredere bedrijfsvoering creëren en rekening houden met de eisen die de wereldmarkt stelt aan agrarische bedrijven.
Toeristisch-recreatief gebruik van de groene ruimte
De recreatiesector moet de ruimte krijgen om te kunnen anticiperen op de veranderende behoefte van de samenleving en om zich tot een economische drager van (delen) van het platteland te ontwikkelen.
Water en groene ruimte
Het nationaal ruimtelijk beleid voor water en groene ruimte richt zich op borging en ontwikkeling van natuurwaarden, de ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit, en van bijzondere, ook internationaal erkende, landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Tevens is borging van veiligheid tegen overstromingen, voorkoming van wateroverlast en watertekorten en verbetering van water- en bodemkwaliteit van groot belang.
Reconstructiewet concentratiegebieden
Op 1 april 2002 is de Reconstructiewet Concentratiegebieden in werking getreden. Deze wet is er op gericht om te komen tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied en een versterking van de sociale en economische structuur van het platteland, kortom revitalisering van het platteland.
De wet heeft alleen betrekking op de gebieden met een concentratie aan vee en mest die als zodanig zijn aangewezen in de Meststoffenwet. De provincie Noord-Brabant (met uitzondering van West-Brabant, waar de kleigronden overheersen en geen grote concentratie van intensieve veehouderij aanwezig is) is aangewezen als concentratiegebied. Op grond van de Reconstructiewet heeft de provincie reconstructieplannen opgesteld. De gemeente Dongen is gedeeltelijk in een concentratiegebied gelegen (reconstructieplan de Meierij). Voor het gedeelte van de gemeente waarvoor geen reconstructieplan is opgesteld (de voormalige gemeente 's Gravenmoer), is een (vergelijkbaar maar zonder wettelijke status) gebiedsplan gemaakt.
1.2 Provinciaal beleid
De nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) heeft ook voor de provincie veel consequenties. Het streekplan vervalt als instrument en de provincie toetst geen bestemmingsplannen meer.
De essentie van de nieuwe wet is, dat rijk, provincie en gemeente voortaan hun eigen ruimtelijke belangen formuleren en verantwoordelijk zijn voor de realisatie ervan. Elke overheidslaag legt zijn belangen vast in een structuurvisie. Het streekplan wordt dus vervangen door een structuurvisie. Deze structuurvisie is een strategisch document waarin de provincie de uitgangspunten van haar beleid benoemd.
Interimstructuurvisie Noord-Brabant juli 2008.
De Wro is voor de provincie aanleiding geweest de Interimstructuurvisie Noord-Brabant vast te stellen. Daarin zijn de (ruimtelijke) belangen en doelen van de provincie Noord-Brabant benoemd en op hoofdlijnen in beleid uitgewerkt.
Het gaat in hoofdzaak om bestaand ruimtelijk beleid, zoals opgenomen in het streekplan Noord-Brabant 2002. Verouderde teksten zijn daarbij geactualiseerd en er is rekening gehouden met besluitvorming die na de vaststelling van het streekplan 2002 heeft plaatsgevonden. Nieuw aan de visie is de Uitvoeringsagenda 2008-2009.
Tien provinciale belangen
Een betere balans tussen het economische, ecologische en sociaal-culturele kapitaal in Brabant is de hoofddoelstelling van het ruimtelijk beleid.
Deze hoofddoelstelling is uitgewerkt in 10 provinciale belangen. Deze belangen bepalen de manier waarop de provincie handelt richting gemeenten en sturing geeft aan haar ruimtelijk beleid. Zorgvuldig ruimtegebruik geldt daarbij als hoofduitgangspunt.
De 10 provinciale belangen zijn:
- 1. kwaliteit van en contrast tussen het landelijk en het stedelijk gebied;
- 2. biodiversiteit;
- 3. een duurzaam functionerend (grond-) watersysteem;
- 4. een duurzame omgang met en beheer van bodem en leefmilieu;
- 5. de (belevings)waarde van cultuurhistorie en aardkunde;
- 6. een duurzame bereikbaarheid voor alle vervoerswijzen, voor zowel goederen als personenvervoer, met een accent op de stedelijke regio's;
- 7. een goed functionerende (regionale) markt voor bedrijventerreinen en een gedifferentieerde voorzieningenstructuur;
- 8. een goed functionerende (regionale) woningmarkt;
- 9. een duurzame land- en tuinbouw;
- 10. een sterke en gedifferentieerde toeristisch-recreatieve structuur in zowel de steden als het landelijk gebied.
De sturing wil de provincie vormgeven door samenwerking: samen werken aan kwaliteit samenwerken aan de gemeenschappelijke belangen.
Paraplunota ruimtelijke ordening.
De paraplunota ruimtelijke ordening concretiseert de provinciale belangen en doelen zoals verwoord in de Interimstructuurvisie. Gedeputeerde Staten hebben daaronder de diverse beleidsstukken gebracht (zoals Buitengebied in ontwikkeling, Beleidsnota Teeltondersteunende voorzieningen, beleidsnota Glastuinbouw). Tevens is verwoord hoe en wanneer Gedeputeerde Staten hun bevoegdheden zullen hanteren.
Vernieuwing ruimtelijk beleid.
De provincie heeft er bewust voor gekozen om met de invoering van de Wro haar beleid in stand te houden. Voorlopig wordt daarmee beleidsinhoudelijk doorgegaan op de weg die met het streekplan 2002 is ingezet. Zo wordt de focus op uitvoering gehouden en kan maximaal worden geleerd van de werking van de nieuwe instrumenten. Pas in het najaar van 2008 wordt gestart met de inhoudelijke vernieuwing van het beleid. Dat gaat in samenwerking met partners als gemeenten, waterschappen en maatschappelijke organisaties. Het proces begint met een startnotitie en eindigt met de vaststelling van een nieuwe structuurvisie tussen 2010 en 2012.
Zonering van het buitengebied volgens de Interimstructuurvisie Noord-Brabant en Paraplunota ruimtelijke ordening.
De interimstructuurvisie (en de paraplunota) gaan uit van het beleid, dat in het streekplan is ingezet. Gewerkt wordt vanuit een zogenaamde "lagenbenadering". In de eerste laag zijn de natuurlijke bodemtypologie en de watersystemen bepalend, de tweede laag betreft de infrastructuur en de derde laag omvat het occupatiepatroon.
Het buitengebied moet in hoofdzaak bestemd blijven voor landbouw, natuur en recreatie. Dit volgt uit de keuze om verstening en versnippering van de provincie tegen te gaan en is de tegenhanger van het principe dat de verstedelijking moet worden geconcentreerd. De onderlinge verhouding tussen de drie hoofdfuncties is aan het veranderen, onder meer als gevolg van de toenemende waardering voor natuur en landschap, rust en ruimte en de problemen die zijn veroorzaakt door intensieve en grootschalige vormen van landbouw.
In de interimstructuurvisie is het landelijk gebied in vier zones verdeeld:
- de groene hoofdstructuur (GHS), onderverdeeld naar GHS- natuur en GHS- landbouw;
- de agrarische hoofdstructuur (AHS), onderverdeeld naar AHS- landschap en AHS- landbouw.
Naast deze ruimtelijke zonering zijn onder andere de volgende onderwerpen relevant voor het plangebied: zoekgebied regionale waterberging, glastuinbouwvestigingsgebied, grens stedelijke regio, cultuurhistorie en archeologische waarden, ecologische verbindingszones, niet-agrarische bedrijvigheid en wonen.
Groene Hoofdstructuur (GHS)
Een gedeelte van de Polder van 's Gravenmoer is gelegen in de GHS- landbouw met de nadere aanduiding "leefgebied kwetsbare soorten". Het leefgebied kwetsbare soorten omvat met name landbouwgronden waarop bijzondere planten of dieren voorkomen (of waarvoor dit wordt nagestreefd) die hoge eisen stellen aan de inrichting en het gebruik van hun omgeving. Rust, beslotenheid, hoge waterpeilen en stabiliteit in de inrichting en het beheer zijn belangrijke voorwaarden voor deze dieren en planten.
Het Wilhelminakanaal, de 's Gravenmoerse Noordkade en een deel van de Donge zijn aangewezen als ecologische verbindingszone. Een nieuwe evz om Dongen is aangeduid. Ecologische verbindingszones zijn veelal langgerekte (deels nog aan te leggen) landschapselementen langs dijken, waterlopen, wegen, spoor- en vaarwegen, door middel waarvan natuurgebieden met elkaar kunnen worden verbonden.
Buiten- en bewegingsrecreatie past prima in de GHS (wandelen, fietsen, picknicken).
Agrarische hoofdstructuur (AHS)
De Polder van 's Gravenmoer is voor het overige aangeduid als AHS- landschap met de nadere aanduiding "waterpotentiegebied". De waterpotentiegebieden zijn landbouwgronden gelegen buiten de beekdalen die vanwege de (grond)watersituatie uitstekend geschikt zijn voor de ontwikkeling van nieuwe natuur. Er is in deze gebieden veel schoon, kalkrijk en voedselarm kwelwater voorhanden. De gebieden zijn ook zeer geschikt voor grondgebonden veehouderij. Voor de waterpotentiegebieden bestaat geen concreet uitzicht op daadwerkelijke natuurontwikkeling. Het gaat erom dat deze gebieden hun geschiktheid behouden voor mogelijke natuurontwikkeling in de verre toekomst.
Het resterende, overgrote deel van het plangebied is aangeduid als Agrarische hoofdstructuur, landbouw (AHS- landbouw). De gronden ten noordoosten van de kern Dongen zijn aangemerkt als glastuinbouwvestigingsgebied, een aanduiding die uit het Reconstructieplan De Meierij is overgenomen.
Als doelstelling voor de AHS geldt het instandhouden en versterken van de landbouw, waarnaast ruimte wordt geboden voor toerisme en recreatie.
In de GHS- landbouw en AHS- landschap is de nieuwvestiging van agrarische bedrijven uitgesloten. Binnen een agrarisch bouwblok is omschakeling naar een grondgebonden agrarisch bedrijf toegestaan.
Voor een goed begrip van het beleid in de AHS- landbouw is ook het reconstructieplan van belang. Nieuwvestiging van agrarische bedrijven is in Dongen uitsluitend mogelijk als het gaat om intensieve veehouderijbedrijven, boomteeltbedrijven en glastuinbouwbedrijven in het landbouwontwikkelingsgebied Moersedreef zoals dit in het Reconstructieplan De Meierij is vastgelegd. In dit reconstructieplan is ook een mogelijk doorgroeigebied voor glastuinbouw aangewezen waar bestaande glastuinbouwbedrijven ruimere ontwikkelingsmogelijkheden hebben. In de Interimstructuurvisie is dit gebied aangeduid als glastuinbouwvestigingsgebied.
Voor nieuwvestiging van een bedrijf of omschakeling van een bestaand bedrijf kunnen de huidige agrarische en niet-agrarische bouwblokken worden benut. Voor omschakeling naar intensieve veehouderij geldt echter het reconstructieplan en de (vergelijkbare) beleidsintentie uit het gebiedsplan.
Zoekgebied regionale waterberging
Een ruim gebied ten noorden van de kern 's Gravenmoer is aangewezen als "zoekgebied voor regionale waterberging". In deze gebieden streeft de provincie naar meer ruimte voor waterberging.
Cultuurhistorie en archeologie
In het bestemmingsplan dient rekening te houden met aanwezige (hoge en zeer hoge) cultuurhistorische waarden en aangewezen archeologische monumenten. Ook moet rekening worden gehouden met de (hoge of middelhoge) archeologische (verwachtings)waarden. De Cultuurhistorische Waardenkaart die de provincie op 26 september 2006 heeft uitgebracht geeft op dit gebied wel de nodige informatie (over onder andere historische groenstructuren, historische geografische vlakken, archeologische monumenten).
Grote gebieden grenzend aan de kern Dongen en de Lage Ham hebben een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde.
Infrastructuur
De provincie is van mening dat de infrastructuur meer dan in het verleden sturend moet zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen, dat bestaande infrastructuur beter benut moet worden en nieuwe infrastructuur duurzaam moet worden ingepast. In het plangebied wordt geen wijziging van de infrastructuur voorzien.
Bedrijvigheid, voorzieningen en kantoren
In principe horen deze vormen van bedrijvigheid niet thuis in het buitengebied maar in de kern of op een bedrijventerrein. Reeds gevestigde niet-agrarische bedrijven wordt eenmalig een uitbreidingsmogelijkheid geboden van maximaal 15%.
Voormalige agrarische bedrijven
Buiten de locaties waarvan de agrarische bestemming kan worden gehandhaafd voor de opvang van te verplaatsen agrarische bedrijven, is hergebruik van voormalige agrarische bedrijfswoningen voor burgerbewoning aanvaardbaar.
Speciale regels gelden voor de agrarisch-technische en agrarisch verwante bedrijvigheid. Vestiging van agrarisch-technische hulpbedrijven en agrarisch verwante bedrijven in voormalige agrarische bedrijfslocaties is mogelijk waarbij voor de agrarisch verwante bedrijven geldt dat deze uitsluitend in een kernrandzone zijn toegestaan. Locaties waar met de ruimte-voor-ruimte regeling stallen zijn gesloopt komen niet voor (her)vestiging van deze bedrijven in aanmerking.
Voorts is het in bebouwingsconcentraties buiten de GHS mogelijk dat vrijkomende agrarische bebouwing wordt benut voor niet aan het buitengebied gebonden bedrijvigheid, bijvoorbeeld startende bedrijven. Hiervoor gelden echter voorwaarden.
Het bedrijf mag in beginsel niet meer ruimte in beslag nemen dan het voormalig agrarisch bouwblok. Buitenopslag is niet toegestaan, tenzij deze rechtstreeks voortvloeit uit de aard van het bedrijf.
Teneinde een passend antwoord te kunnen geven op actuele ontwikkelingen in het landelijk gebied hebben Gedeputeerde Staten het beleid inzake vrijkomende agrarische bedrijfslocaties uitgewerkt in de nota Buitengebied in ontwikkeling.
Burgerwoningen
Bestaande burgerwoningen in het buitengebied worden uitbreidingsmogelijkheden geboden tot een inhoud van maximaal 600 m³. Uitbreiding van het aantal burgerwoningen in het buitengebied is in principe niet toegestaan, behalve als het gaat om splitsing van boerderijgebouwen en gebouwen die in gebruik zijn geweest voor zorg of religieuze doeleinden. Voorwaarde is dat het hier karakteristieke gebouwen betreft dan wel de splitsing bijdraagt aan het behoud van het karakter van het buitengebied.
Ruimte-voor-ruimte
De regeling Ruimte-voor-ruimte heeft tot doel het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied door de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen, die in gebruik waren voor de intensieve veehouderij (ontstening). De financiële middelen hiervoor worden verkregen door het uitgeven van woningbouwkavels op plaatsen waar op grond van het reguliere beleid geen nieuwe burgerwoning gebouwd zou mogen worden. Deze regeling is aan een aantal voorwaarden verbonden. De sloop van stallen moet plaatsvinden in de reconstructiegebieden (Midden- en Oost-Brabant), maar de woning mag in de hele provincie worden gebouwd. Mogelijke locaties zijn de bebouwde kom of de kernrandzone maar niet op een willekeurige plek in het buitengebied. De bouw van een woning in de GHS is niet toegestaan. In het kader van deze ruimte-voor-ruimteregeling zijn in Dongen momenteel plannen (in verschillende stadia van ontwikkeling) voor de bouw van 18 woningen.
Windturbines
Het provinciaal beleid is gericht op het bevorderen van windenergie. Bundeling van windturbines bij bedrijventerreinen of langs infrastructuur in de stedelijke regio's heeft de voorkeur. Solitaire windturbines zijn in het algemeen niet toegestaan (eventueel in de AHS maar met grote terughoudendheid). In de Structuurvisie PLUS (zie volgende paragraaf) heeft de gemeente zich uitgesproken voor eventuele windturbines langs het Wilhelminakanaal, buiten het plangebied.
Buitengebied in ontwikkeling (juli 2004)
Deze beleidsnota is gericht op het bieden van ruimte aan een vitaal platteland en de daarbij passende economische dragers voor het buitengebied. Bestaande economische dragers krijgen daarbij ontwikkelingsmogelijkheden terwijl nieuwe economische functies worden gestimuleerd. Deze verruiming van activiteiten heeft een duidelijk doel: bijdragen aan een duurzaam beheer en versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied.
Specifieke aspecten voor vertaling in het bestemmingsplan zijn de volgende.
Binnen bebouwingsconcentraties
Uitgangspunt voor het toekennen van verruimde mogelijkheden is de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in brede zin. Er worden vanuit de provincie geen beperkingen gesteld aan functies en / of maximale maten. De ontwikkelingsmogelijkheden worden gekoppeld aan een door de gemeente op te stellen gebiedsgerichte visie. Van de gemeente wordt verwacht dat zij in dat kader een maximaal bouwvolume vaststelt en verruiming van mogelijkheden alleen toestaat als de rood-voor-groen constructie leidt tot verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Verruiming van bouwmogelijkheden moet worden uitgesloten voor bouwblokken waar stallen zijn gesloopt met toepassing van de ruimte-voor-ruimte- regeling.
Buiten bebouwingsconcentraties
Hergebruiksmogelijkheden voor voormalig agrarische bedrijfsbebouwing (VAB's) moeten passen binnen de functies die het buitengebied vervult (landbouw, natuur, recreatie en stedelijk uitloopgebied) en zijn daarom beperkt. Verruiming van de mogelijkheden is niet toegestaan op bouwblokken die in aanmerking komen voor de opvang van te verplaatsen agrarische bedrijven en op bouwblokken waar stallen zijn gesloopt in het kader van ruimte voor ruimte. De beleidsnota biedt mogelijkheden voor een verruiming van recreatieve voorzieningen (dit geldt echter niet in de landbouwontwikkelingsgebieden (LOG) zoals deze in het kader van de reconstructie zijn vastgesteld), voor hergebruik van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, waarbij eventueel woningsplitsing kan worden toegestaan en tenslotte voor statische opslagactiviteiten. Dit laatste echter niet in de GHS en het LOG. Sloop van overtollige, niet waardevolle bebouwing wordt voorgestaan.
Paardenhouderijen
Paardenhouderijen worden in de beleidsnota specifiek benoemd; de noodzaak om verschillende vormen van paardenhouderij te onderscheiden is in de opvatting van de provincie niet meer aanwezig. De voorkeur gaat uit naar verruiming van mogelijkheden voor de paardenhouderij in de AHS en in bebouwingsconcentraties. Een paardenhouderij is ook toegestaan op een vrijkomende agrarische bedrijfslocatie in de GHS- landbouw maar hier niet met een grote rijhal en zonder dat er sprake is van een publieks- en verkeersaantrekkende werking. Maneges met een recreatieve functie zijn ook buiten bebouwingsconcentraties toegestaan, echter niet in de GHS- natuur of in een LOG en alleen wanneer het past binnen de recreatieve visies zoals neergelegd in de reconstructie- en gebiedsplannen.
Nevenfuncties op agrarische bedrijven
Nevenfuncties op agrarische bedrijven (activiteiten die niet in directe relatie staan met de bestaande agrarische bedrijfsvoering ) worden beoordeeld als zijnde vervolgfuncties. Als nevenfunctie zijn alleen toelaatbaar die functies die ook toelaatbaar zijn als vervolgfunctie. Voorbeelden hiervan zijn recreatieve functies, agrarisch verwante bedrijvigheid, agrarische technische bedrijvigheid en statische binnenopslag. Het opnemen van een passende maximale maatvoering is gewenst en er mag geen vergroting plaats vinden van het bouwblok. Het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid voor de doorgroei van een nevenfunctie naar een hoofdfunctie is mogelijk mits deze blijft binnen de kaders van het streekplan en deze beleidsnota. De ontwikkeling van nevenfuncties in landbouwontwikkelingsgebieden is in principe niet mogelijk.
Verbrede landbouw
Verbrede landbouw wordt gedefinieerd als een nevenfunctie, direct gerelateerd aan het in stand houden van het bedrijf of de agrarische bedrijfsvoering (bijvoorbeeld minicampings, agrarisch natuurbeheer, verkoop van streekeigen producten en zorgboerderijen). Verbrede landbouw is in principe op alle agrarische bouwblokken toelaatbaar mits de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven niet worden beperkt. Voor de inpasbaarheid van een activiteit dienen voorts de effecten op natuur, landschap, cultuurhistorie en mobiliteit inzichtelijk te worden gemaakt. Niet elk gebied heeft dus dezelfde ontwikkelingsmogelijkheden voor verbrede landbouw. Er moet aansluiting worden gezocht bij de zonering en de accenten die zijn neergelegd in de reconstructie- en gebiedsplannen. Er dient een passende maximale maatvoering te worden gesteld en het mag niet zo zijn dat het bouwblok uitgebreid moet worden als gevolg van het opstarten van dergelijke activiteiten. Er mag een wijzigingsbevoegdheid worden opgenomen voor doorgroei naar hoofdfunctie.
Streekplanuitwerking Breda - Tilburg
In het streekplan Noord-Brabant 2002 is bepaald dat Gedeputeerde Staten binnen bepaalde randvoorwaarden het streekplan moeten uitwerken. Om hieraan te voldoen hebben Gedeputeerde Staten diverse uitwerkingsplannen vastgesteld, waaronder het Uitwerkingsplan Breda - Tilburg dat op 21 december 2004 is vastgesteld. Dit uitwerkingsplan is aangewezen als uitwerking van de beleidslijnen ruimtelijke ordening.
In Dongen is een groot gebied aangeduid met "beheer en intensivering". Binnen dit gebied zijn stedelijke ontwikkelingen mogelijk; in welke mate is afhankelijk van de locatie. Stedenbouwkundig gezien is er sprake van bebouwde kom. Het buitengebiedbeleid geldt hier dus niet.
Enkele gebieden die zijn gelegen binnen het bestemmingsplan Buitengebied hebben die aanduiding. Dit geldt bijvoorbeeld voor het gebied vanaf de Berlageweg tot aan de Kwartelweg. Maar ook de linten Dongen Vaart en Klein Dongen en het dorp 's Gravenmoer hebben die aanduiding.
Voorts hebben bepaalde gebieden de aanduiding "transformatie afweegbaar" gekregen. Dit zijn gebieden waar stedelijke functies alleen mogelijk zijn na een afweging. Belangrijk aandachtspunt hierbij is dat die omzetting nodig moet zijn om in de stedelijke ruimtebehoefte te voorzien.
Daarnaast zijn er gebieden met de aanduiding "landschapsbeheer". Het beleid is gericht op het beheer en behoud van de bestaande landschappelijke verschijningsvorm zoals die is aangegeven op de basisstructuurkaart van Noord-Brabant. Het beleid voor deze gebieden krijgt verder inhoud in het kader van de revitalisering. Het gebied vanaf de Kwartelweg in zuidoostelijke richting (Vierbundersweg / Eindsestraat) valt hieronder.
Reconstructieplan De Meierij en Gebiedsplan de Wijde Biesbosch (2005)
De zandgronden van Noord-Brabant (het concentratiegebied waarvan ook de voormalige gemeente Dongen deel uitmaakt) zijn opgedeeld in zeven reconstructiegebieden. Voor elk van deze reconstructiegebieden is een reconstructieplan opgesteld. Het grootste deel van de gemeente Dongen is gelegen in het Reconstructieplan de Meierij. Dit geldt niet voor het grondgebied van de voormalige gemeente 's Gravenmoer dat is gelegen buiten het concentratiegebied. Hier geldt de reconstructiewet niet, maar ook voor deze gebieden werd de noodzaak gevoeld om een integrale visie op te stellen voor het landelijke gebied. Deze gebiedsplannen hebben niet de wettelijke status die aan de reconstructieplannen is toegekend. Dit deel van de gemeente is gelegen in het gebiedsplan De Wijde Biesbosch waarvan de beleidsvoornemens door de gemeente Dongen zijn onderschreven.
Hoewel niet identiek vertonen de doelstellingen verwoord in de beide plannen overeenkomsten:
- behoud en ontwikkeling van karakteristieke natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
- tot stand brengen van een robuust systeem van natuurgebieden, inrichten van de ecologische verbindingszones;
- herstel van de natuur-, water-, en landschapsfunctie van beken;
- het in samenhang met natuur en landschap verder ontwikkelen van recreatie en toerisme;
- ontwikkelen van intensieve veehouderij op duurzame locaties.
Voor de gemeente Dongen zijn de volgende elementen uit het reconstructie- en gebiedsplan van belang.
Natuurdoelen
- in het gehele gebied wordt beheer en herstel van landschap, natuur en cultuurhistorie nagestreefd, een instrument als landgoederen kan hiervoor worden ingezet;
- versnelde realisatie van de "ecologische verbindingszone" langs het Wilhelminakanaal, de 's Gravenmoerse Noordkade en de Donge;
- "landschapsecologische zone" ten noorden van De Wildert en tussen de kern Dongen en Oosteind;
- "te behouden en versterken natuurwaarden" in het noordoosten van de Polder van 's Gravenmoer;
- "ontwikkelen en versterken van landschaps-, cultuurhistorische en natuurwaarden" langs de Donge.
Waterberging
"reserveringsgebied 2016" in de omgeving van de zandwinplas aan de Moersedreef. In dit gebied passen kapitaalsintensieve functies (woonwijken, iv, vestigingsgebied glastuinbouw, grootschalige recreatie) slechts onder voorwaarden.
Integrale zonering voor de intensieve veehouderij
- de aanwijzing van gebieden waar de intensieve veehouderij op termijn zal verdwijnen ("extensiveringsgebieden");
- de aanwijzing van gebieden met een gemengde functie waar uitbreiding van of omschakeling naar intensieve veehouderij mogelijk is, maar alleen op duurzame locaties ("verwevingsgebieden");
- de aanwijzing van gebieden waar sprake is van ruime ontwikkelingsmogelijkheden voor intensieve veehouderij (uitbreiding, omschakeling en nieuwvestiging: "landbouwontwikkelingsgebieden" (LOG Moersedreef));
- voorts moeten in een bestemmingsplan ook nertsenhouderijen aangemerkt worden als intensieve veehouderijen.
Landbouw
- "ruimte voor glastuinbouw en boomteeltzoekgebied" in het LOG Moersedreef;
- "mogelijk doorgroeigebied glastuinbouw" in het gebied begrensd door de Hoge dijk / Lage dijk, Vaartweg, Bosweg, Fazantenweg en Onkelsloot;
- "grondgebonden landbouw in een open landschap" in de Polder van 's Gravenmoer.
Recreatiedoelen
- "kansrijke extensieve recreatie" in een zone rond de kern Dongen tot de Vaartweg;
- uitbouw van kleinschalige recreatiebedrijven en agrotoerisme is wenselijk; deze ontwikkelingen zijn binnen de GHS en AHS- landschap slechts mogelijk in overeenstemming met het beleid uit de Interimstructuurvisie.
De oorspronkelijke opzet van de provincie om aan de integrale zonering intensieve veehouderij een rechtstreekse planologische doorwerking toe te kennen is teniet gedaan door de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak inzake het reconstructieplan Beerze Reusel.
De uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak inzake het reconstructieplan Beerze Reusel heeft ertoe geleid dat de volgende, voor Dongen relevante, onderdelen van het reconstructieplan niet zijn goedgekeurd. Het betreft de begrenzing van de integrale zonering en de planologische doorwerking.
De begrenzing van de integrale zonering
De begrenzing van de integrale zonering die in de reconstructieplannen is vastgelegd is overeind gebleven. Ten aanzien van bouwblokken die door de begrenzing van de zonering worden doorsneden is het besluit tot vaststelling van het reconstructieplan wel vernietigd. Hier dient een afweging op perceelsniveau plaats te vinden. De provincie heeft deze afweging ondertussen gemaakt en vastgelegd in de correctieve herziening van het reconstructieplan de Meierij.
De planologische doorwerking van de integrale zonering
De Afdeling is van oordeel dat de planologische doorwerking van de integrale zonering onvoldoende concreet – tot op perceelsniveau – is afgewogen en heeft de rechtstreekse doorwerking vernietigd. Doordat de doorwerking is vernietigd, krijgen belanghebbenden alsnog de reguliere rechtsbeschermingsmogelijkheden tegen de in het bestemmingsplan vervatte regelingen met betrekking tot de integrale zonering intensieve veehouderij.
De uitspraak van de Afdeling laat onverlet dat de beoogde planologische regeling volgens de provincie als uitgangspunt voor de regeling in het bestemmingsplan kan blijven dienen. Vooralsnog gaat de gemeente hier ook vanuit. Het betekent dat de gemeenteraad met de vaststelling van het bestemmingsplan een integrale afweging maakt met betrekking tot de ontwikkelings(on)mogelijkheden voor de individuele bedrijven. De regeling in het reconstructieplan blijft uitgangspunt voor de bestemmingsplanregeling. Voor wat betreft de begrenzing van de extensiverings-, verwevings, en landbouwontwikkelingsgebieden vormt de correctieve herziening van de Meierij het uitgangspunt.
Extensiveringsgebied: Uitbreiding, hervestiging en nieuwvestiging van intensieve veehouderijbedrijven (iv) is niet toegestaan; omschakeling naar een vorm van iv is niet toegestaan. Hierbij wordt een voorbehoud gemaakt nl. "overwegende bezwaren vanuit ruimtelijke, landschappelijke, maatschappelijke en / of milieuhygiënische optiek". De grootte van bouwblokken voor bestaande iv-bedrijven is mede afhankelijk van vigerende bouwmogelijkheden en de leeftijd van de huidige bestemmingsplannen. In Dongen is het huidige bestemmingsplan Dongen Buitengebied gebaseerd op het Streekplan 1992 waardoor de bestaande bouwmogelijkheden gerespecteerd moeten worden. Het bestemmingsplan 's Gravenmoer Buitengebied is van voor het Streekplan 1992 hetgeen consequenties heeft voor de intensieve veehouderijbedrijven in dit gebied. Bouwblokken voor iv mogen, om te voldoen aan de wettelijke eisen voor dierenwelzijn, worden uitgebreid. In bijzondere gebieden worden iv- bedrijven actief benaderd om latente rechten niet te effectueren. |
Verwevingsgebied: Nieuwe bouwblokken zijn niet toegestaan, hervestiging en omschakeling naar intensieve veehouderij binnen bestaand bouwblok is toegestaan op duurzame locaties. Een locatie is duurzaam tenzij de omgevingskwaliteiten anders uitwijzen. De handleiding duurzame locaties en duurzame projectlocaties dient hierbij als toetsingskader. Op duurzame locaties is een bouwblok tot 1,5 ha mogelijk. De toekenning / uitbreiding tot het maximum van 2,5 ha is niet rechtstreeks mogelijk. Voorts wordt ook hier een voorbehoud gemaakt nl. "overwegende bezwaren vanuit ruimtelijke, landschappelijke, maatschappelijke en / of milieuhygienische optiek". De grootte van bouwblokken voor bestaande iv-bedrijven is mede afhankelijk van vigerende bouwmogelijkheden en de leeftijd van de huidige bestemmingsplannen. In Dongen is het huidige bestemmingsplan Dongen Buitengebied gebaseerd op het Streekplan 1992 waardoor de bestaande bouwmogelijkheden gerespecteerd moeten worden. Het bestemmingsplan 's Gravenmoer Buitengebied is van voor het Streekplan 1992 hetgeen consequenties heeft voor de intensieve veehouderijbedrijven in dit gebied. Bouwblokken voor iv mogen, om te voldoen aan de wettelijke eisen voor dierenwelzijn, worden uitgebreid. Indien sprake is van een duurzame locatie is uitbreiding tot 2,5 ha toegestaan. |
Landbouwontwikkelingsgebieden: Nieuwe bouwblokken voor volwaardige bedrijven zijn toegestaan mits in een extensiveringsgebied een bouwblok voor een volwaardig iv-bedrijf verdwijnt. Hervestiging en omschakeling binnen bouwblok is mogelijk. Omschakeling naar niet agrarisch bedrijf of burgerwoning is niet mogelijk. Mestverwerkingscentrales zijn mogelijk zoals verwoord in Streekplan. Toekenning van bouwblokken aan bestaande iv-bedrijven dient te gebeuren volgens het principe "bouwblok op maat" waarbij niet alleen het huidige gebruik maar ook concrete wensen voor de toekomst worden meegenomen (bouwblokken tot maximaal 3 ha). Er worden voorwaarden voor het toekennen van nieuwe bouwblokken genoemd (binnen straal van 10 km geen andere vestigingsmogelijkheid of op basis van ontwikkelingsplan) maar deze hebben geen planologische doorwerking. |
1.3 Regionaal beleid
Kadernota Groene Mal / Groene Mal +
De Kadernota Groene Mal is een beleidsnota die op initiatief van de gemeente Tilburg is opgesteld in samenwerking met verschillende belangenorganisaties op het gebied van natuur en milieu, landbouw, waterschappen en aangrenzende gemeenten. De Groene Mal moet een robuuste, duurzame, samenhangende ecologische structuur rond de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout gaan vormen welke sturend is voor de (stedelijke) ruimtelijke plannen. De hoofdfunctie van de Groene Mal is natuur, delen hebben een belangrijke agrarische functie en zijn uit het oogpunt van landschap en cultuurhistorie aantrekkelijk voor de recreant. Aan de zuidoostkant heeft de gemeente Dongen hiermee te maken.
1.4 Gemeentelijk beleid
Op gemeentelijk niveau is met name de Structuurvisie PLUS een belangrijke bouwsteen voor het bestemmingsplan Buitengebied.
Structuurvisie PLUS (2001)
De gemeenteraad van Dongen heeft op 20 december 2001 de Structuurvisie PLUS vastgesteld. De structuurvisie is tot en met 2010 de leidraad en het toetsingskader voor het stimuleren en toelaten van nieuwe ontwikkelingen. De nota beschrijft in hoofdlijnen het ruimtelijk beleid voor de totale gemeente (de bebouwde kom en het buitengebied). De gemeenteraad heeft uitgesproken dat deze Structuurvisie PLUS in de loop van 2008/2009 moet worden geactualiseerd.
In de Structuurvisie PLUS is een duurzaam streefbeeld beschreven, bestaande uit de volgende componenten.
Kernranden
De randen van de verschillende kernen vormen de overgang tussen de bebouwde kom en het buitengebied. Zij bepalen het gezicht van de kernen vanuit het landelijk gebied en zijn van belang voor recreatie en uit ecologisch oogpunt. Behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit van deze kernranden is dan ook een belangrijke opgave die de Structuurvisie PLUS oplegt.
Kernrandzones
Er zijn twee gebieden die specifiek aandacht verdienen, te weten het gebied tussen de Westerlaan en de gemeentegrens en het gebied tussen de Eindsestraat en de Vierbundersweg.
Het vergroten van de ruimtelijke stabiliteit voor beide gebieden is gewenst.
Voor eerstgenoemd gebied verdient de ontwikkeling van een groene randzone aanbeveling waarin een aantal recreatieve functies kunnen worden ingepast.
Voor het gebied tussen Eindsestraat en Vierbundersweg wordt gedacht aan de ontwikkeling van enkele landgoederen.
Landelijk gebied
De betekenis van het landelijk gebied verandert van een primair agrarisch productiegebied in de richting van een multifunctionele gebruiksruimte. De opgave bestaat dan ook uit het waarborgen van verantwoorde agrarische ontwikkelingsmogelijkheden, in combinatie met behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit met het oog op landschap, ecologie en recreatief medegebruik. Een belangrijk uitgangspunt is dat de landbouw de centrale positie als belangrijkste beheerder van het landelijk gebied behoudt.
De positie en de mogelijkheden van de landbouw hangen in belangrijke mate af van de omgeving. In de Structuurvisie PLUS is de volgende zonering opgenomen.
Grondgebonden landbouw
Voor het gebied ten noorden van 's Gravenmoer ligt vanuit bodem en waterhuishouding een accent op de melkveehouderij. Deze bedrijfstak is hier het meest kansrijk. Dit geldt ook voor het gebied tussen 's Gravenmoer en de Hoge / Lage Dijk. Hier moet ook rekening worden gehouden met de zeer hoge landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
Voor de rest van het buitengebied geldt een brede grondgebonden ontwikkelingsrichting waarbij, afhankelijk van de locatie, omschakeling naar een intensieve neventak perspectief kan bieden.
Glastuinbouw
Dit is in de gemeente Dongen een belangrijke tak waarvoor ontwikkelingsmogelijkheden worden geboden zowel voor uitbreiding als nieuwvestiging. Gezien de ruimtelijke implicaties van kassenbouw zijn de ontwikkelingsmogelijkheden beperkt tot bepaalde gebieden, waaronder de minder waardevolle delen van de bebouwingslinten. Vanuit het duurzaam streefbeeld geredeneerd is de verdere ontwikkeling van glastuinbouw in deze bebouwingslinten echter problematisch. Desondanks is in de structuurvisie vooralsnog vastgehouden aan de mogelijkheden voor glastuinbouw in bepaalde bebouwingslinten zoals die zijn opgenomen in het geldende bestemmingsplan voor het Buitengebied van Dongen uit 1997. Daarnaast zijn in de structuurvisie twee zoeklocaties voor hoogwaardige, geconcentreerde glastuinbouwontwikkeling opgenomen. Er zijn tot nu toe geen plannen ontwikkeld in deze richting.
Intensieve veehouderij
Hoewel de ontwikkeling van de intensieve veehouderij op gespannen voet staat met het duurzaam streefbeeld is de bedrijfstak van betekenis voor het bedrijfseconomisch perspectief van agrarische bedrijven. De structuurvisie sluit aan bij de mogelijkheden die het bestemmingsplan Dongen Buitengebied 1997 biedt voor deze sector. Gezien de milieuwetgeving worden de mogelijkheden voor deze sector echter als beperkt aangemerkt.
Ruimteclaims andere sectoren
Stedelijk ruimtebeslag wordt zo veel mogelijk tegengegaan maar het is onvermijdelijk dat uitbreiding van het stedelijk gebied ten koste gaat van de agrarische cultuurgrond. Ook ruimteclaims voor natuur- en landschapsontwikkeling worden afgewogen tegen de gevolgen voor de landbouw.
Verbrede plattelandsontwikkeling / Agrarische nevenactiviteiten
Er is sprake van een proces van heroriëntatie van de landbouw waarbij naast de agrarische bedrijfsvoering ook neventakken worden ontwikkeld. Deze kunnen dienen als nieuwe economische drager voor het agrarisch bedrijf en kunnen ook in meer algemene zin meerwaarde hebben voor het landelijk gebied.
De Structuurvisie PLUS maakt het volgende onderscheid:
Functies die overal toelaatbaar zijn:
- verkoop eigen agrarische producten;
- verwerking producten op het eigen bedrijf;
- sociale nevenfuncties( zorgboerderij);
- agrarisch verwante bedrijvigheid;
- kleinschalig kamperen;
- kleinschalige dagrecreatieve functies;
Functies die ook toelaatbaar zijn in de bebouwingslinten:
- kleinschalige dienstverlenende en ambachtelijke bedrijvigheid.
Functies die ook toelaatbaar zijn in de kernrandzones:
- kleinschalige bedrijvigheid met nauwe relatie met kernen.
De aangegeven functies kunnen in beginsel ook als vervolgfunctie worden toegelaten na beëindiging van het agrarisch bedrijf. Agrarisch hergebruik van bedrijfsgebouwen heeft de voorkeur. Dit is niet altijd haalbaar en dan is gebruik als burgerwoning een voor de hand liggende vervolgfunctie, al is het gemeentebestuur op dit punt terughoudend.
Landschap
De Structuurvisie PLUS is gericht op versterking van de eigen identiteit van het Dongense landschap, afgestemd op de verschillende landschapstypen en ruimtelijke eenheden. Als tegenhanger van de uitbreidingen van het stedelijk gebied van Tilburg en Oosterhout is een stevige groenstructuur gewenst.
Dit betekent dat de ruimtelijke stabiliteit en het groene karakter, eventueel met passende recreatieve mogelijkheden, voor het gebied ten westen van de Westerlaan behouden moet blijven.
In de zone tussen Tilburg en Dongen is sprake van verschillende ruimteclaims: de ontwikkeling van Vossenberg, de Noordwest- tangent, de Eindsestraat / Vierbundersweg met een belangrijke verkeersfunctie en verschillende gebruiksfuncties en tenslotte de ecologische verbindingszone tussen Steenoven en Huis ter Heide. Versterking van de landschapsstructuur is hier zeer gewenst om de ruimtelijke stabiliteit te vergroten.
Voor de rest van het buitengebied is het beleid gericht op het versterken van de landschapsstructuur en het smalle verkavelingspatroon door het realiseren van perceelsrandbeplantingen.
Ecologie
Een belangrijke opgave is het realiseren van de ecologische verbindingszones (EVZ) uit de provinciale Ecologische Hoofdstructuur. Het betreft hier de natte EVZ de Donge (met uitzondering van het gedeelte binnen de kern Dongen), het creëren van de Donge om Dongen, de 's Gravenmoerse Noordkade en het Wilhelminakanaal. Tenslotte is er de droge ecologische verbindingszone Steenoven - Huis ter Heide die uit drie delen bestaat: de strook ten zuiden van de Vierbundersweg, de Vierbundersweg - Eindsestraat en de strook ten noorden van de Wildert.
Water
In het gebied ten noorden van 's Gravenmoer is het Molenvaartje aangemerkt als beeldbepalend water en is de gehele Polder van 's Gravenmoer aangewezen als attentiegebied water.
Windenergie
De plaatsing van windturbines wordt in de structuurvisie wenselijk geacht in een zone langs het Wilhelminakanaal (gelegen buiten het plangebied).
Landschapsplan/Ontwikkelingsplan LOG Moersedreef e.o.
De gemeenteraad heeft op 13 februari 2003 ingestemd met de studie "Reconstructie Dongen - Loon op Zand, toekomstperspectief voor landbouw en landschap". Het concept van dit rapport is in 2002 besproken in de reconstructiecommissie. In de studie wordt een strategie uiteengezet voor de inplaatsing in het landbouwontwikkelingsgebied (LOG) Moersedreef van intensieve agrarische functies in de vorm van intensieve veehouderij, glastuinbouw en boomteelt.
Deze studie heeft geresulteerd in een nadere uitwerking die is neergelegd in het Landschapsplan Moersedreef e.o. van november 2005. In dit landschapsplan wordt een voorstel gedaan voor een landschappelijke inrichting van het gebied Moersedreef op basis van een oorspronkelijke slagenverkaveling. Het landschapsplan voorziet in brede beplantingsstroken, afgewisseld met ontwikkelingsstroken waarbinnen de agrarische bedrijven zich kunnen ontwikkelen. De beplantingsstroken hebben een aanzienlijke breedte en zijn haaks op de Vaartweg geprojecteerd.
Daarnaast is onderzoek gedaan naar de ontwikkelingsmogelijkheden en ontwikkelingslocaties voor de intensieve veehouderij in het gebied Moersedreef. In september 2006 is dit project gebiedsgerichte aanpak Landbouwontwikkelingsgebied Moersedreef van start gegaan.
Deze gebiedsgerichte aanpak bestaat uit een vraagzijde (ondernemers) en een aanbodzijde (locaties in het LOG).
Ten aanzien van de vraagzijde is er sprake van een beperkt aantal intensieve veehouderijen die naar het LOG willen verplaatsen (dit staat dus los van de locaties in het gebied zelf die willen doorontwikkelen).
Om een goed beeld te krijgen van de aanbodzijde en dus over de (on)mogelijkheden voor ontwikkeling in het LOG Moersedreef is gewerkt aan het opstellen van een ontwikkelingsplan.
Op basis van een inventarisatie is een berekening gemaakt van de potentieel beschikbare ontwikkelingsruimte voor alle intensieve veehouderijbedrijven afzonderlijk waarbij met name gekeken is naar de geurhinder. Op basis hiervan is voor alle bestaande locaties (bedrijven, woningen, etc.) bekeken wat de mogelijkheden zijn om deze potentiële ontwikkelruimte te behouden dan wel te vergroten. Met andere woorden naar de mogelijkheden voor doorgroei voor de bestaande intensieve veehouderijen (kippen, varkens, vleeskalveren, nertsen) en ook naar de mogelijkheden voor omschakeling naar intensieve veehouderij op bestaande locaties (bijvoorbeeld rundveehouderijen en woningen). Tot slot is bekeken waar mogelijkerwijs nog nieuwvestigingslocaties ontwikkeld kunnen worden.
In een eerste ronde is gekeken naar wat maximaal mogelijk is vanuit elke individuele locatie: het zogenaamde maximale scenario. Dit scenario is doorgerekend met het provinciale rekenmodel Distributie Ammoniak en Stank (DIAS), onder andere gebaseerd op dezelfde uitgangspunten als de nieuwe Wet Geurhinder Veehouderij (Wgv). Stank is vooral belangrijk voor de mensen in en nabij het landbouwontwikkelingsgebied. Ammoniak vooral voor de natuurgebieden in de omgeving van het LOG.
De uitkomsten van de eerste maximale ronde maakte duidelijk dat wat betreft stank er voor een aantal geurgevoelige objecten (m.n. de kern Kaatsheuvel en in minder mate De Moer en enkele individuele burgers in de LOG's) ongewenste situaties zouden kunnen ontstaan.
De resultaten wat betreft stank gaven dus aanleiding om met een aangepast scenario te komen. Daarbij is het aantal potentiële ontwikkellocaties gereduceerd en hetzelfde geldt voor het aantal nieuwvestigingsmogelijkheden. Ook dit scenario is in DIAS doorgerekend en de resultaten daarvan geven een "geurbeeld" dat goed past binnen de bestaande wetgeving.
Dit optimale scenario voor wat betreft geur en ammoniak bleek echter ruimer te zijn dat hetgeen vanuit het landschapsplan als wenselijk geacht werd. Het definitieve scenario is daarop dan ook aangepast, zodanig dat het aantal te ontwikkelen locaties (bestaand of nieuw) voor de eerste termijn van de reconstructie (2012) beperkt blijft, waarbij voor de gemeenten keuzevrijheid bestaat als het gaat om de exacte plek waar de ontwikkeling kan gaan plaatsvinden.
Op basis van de concrete aanvragen enerzijds en verdergaande realisatie van het landschapsplan anderzijds kunnen de gemeenten komen tot een gerichte invulling van het landbouwontwikkelingsgebied.
Het ontwikkelingsplan maakt duidelijk dat het landbouwontwikkelingsgebied Moersedreef meerdere ontwikkelingsmogelijkheden voor de intensieve veehouderij biedt en dat deze ontwikkelingen plaats kunnen vinden zonder dat dit leidt tot toekomstige problemen.
Het Ontwikkelingsplan Moersedreef is geaccordeerd door de provincie Noord-Brabant op 12 februari 2008 en kan daardoor als onderlegger dienen voor planologische regeling van het LOG. Daarbij zijn door de provincie de volgende opmerkingen gemaakt:
- in het Ontwikkelingsplan wordt geen aandacht besteed aan de ontwikkelingsmogelijkheden voor glastuinbouw en boomteelt;
- in het Ontwikkelingsplan wordt nog onvoldoende aandacht besteed aan luchtkwaliteit, een aantal wateraspecten en de aanwezige voormalige vuilstortplaats;
- het Ontwikkelingsplan kan niet dienen als planMER, hiervoor ontbreken nog een aantal elementen.
Bij vertaling van het Ontwikkelingsplan in een bestemmingsplanregeling dienen deze aspecten op gebiedsniveau te worden uitgewerkt.
Bijlage 2 Gemeentelijke En Rijksmonumenten
Dongen | Rijksmonument | Gemeentelijk |
Eindsestraat 21 | x | |
Eindsestraat ong. (beeld) | x | |
Gemeentenweg 39 | x | |
Groenstraat 9 | x | |
Klein Dongenseweg 13 | x | |
Klein Dongenseweg 15 | x | |
Klein Dongenseweg 24 | x | |
Klein Dongenseweg 44 | x | |
Vaartweg 6 | x | |
Vaartweg 31 | x | |
Vaartweg 108 | x | |
Vaartweg 110 | x | |
Vaartweg 109 | x | |
Vaartweg 157 | x | |
Vaartweg 160 | x |
Bijlage 3 Inventarisatie Niet-agrarische Bedrijven
Bijlage 4 Toelichting Op De Aanpak Van Milieuzonering Met Behulp Van De Staat Van Bedrijfsactiviteiten "Functiemenging"
Bijlage 5 Toelichting Op De Staat Van Horeca--activiteiten
Bijlage 6 Bungalowpark De Donge
Voorgeschiedenis
Aan de Vierbundersweg 165 in Dongen ligt het bungalowpark de Donge. Dit is van oorsprong een kleinschalig recreatiepark waarvan de geschiedenis volgens de dossiers terug gaat tot 1961. In het bestemmingsplan Buitengebied dat op 11 februari 1982 is vastgesteld had het terrein de bestemming Verblijfsrecreatie.
Bij besluit van 5 januari 1988 hebben Gedeputeerde Staten van Noord- Brabant op grond van de toen geldende Kampeerwet een vergunning afgegeven voor maximaal 25 kampeerplaatsen / onderkomens en opnamecapaciteit van 150 personen. Niet lang nadat deze vergunning was verleend, zijn de bungalows met de bijbehorende ondergrond geleidelijk aan verkocht aan particulieren. Bij brief van 28 december 1989 liet de gemeente aan de Vereniging van Eigenaren expliciet weten dat tegen permanente bewoning handhavend zou worden opgetreden en dat illegale bouwsels moesten worden verwijderd.
De ontwikkeling die eind jaren tachtig in gang is gezet met de opdeling van het terrein in individuele kavels, heeft in de jaren daarna zijn vervolg gekregen. De zomerhuisjes zijn geschikt gemaakt voor permanente bewoning en deze gebruiksvorm is inmiddels gemeengoed. De gemeente heeft geen handhavingacties ondernomen.
In het bestemmingsplan Dongen Buitengebied van 2 juni 1998 heeft het terrein de bestemming Verblijfsrecreatie RV met de subbestemming zomerhuizen gekregen. Alle bungalows hebben een bebouwingsvlak op maat gekregen. Gedeputeerde Staten hebben bij hun besluit van 2 juni 1998 goedkeuring onthouden aan het gehele artikel 22 waarin de bestemming Verblijfsrecreatie is geregeld. Het argument hiervoor was dat de voorschriften geen verbod bevatten op permanente bewoning. Er is geen herzieningsplan ex artikel 30 WRO vastgesteld zodat er sindsdien sprake is van een bestemming zonder voorschriften.
De permanente bewoning op alle 24 kavels is blijven bestaan. Bij besluit van 17 maart 1999 heeft het college van burgemeester en wethouders aan de Vereniging van Eigenaren zijn standpunt kenbaar gemaakt over de volgende onderwerpen: individuele huisnummers in de vorm van subnummers (Vierbundersweg 165- 03e.v.), het ophalen van huisvuil, aanleg waterleiding, riolering en centraal antennesysteem en de aanleg van verlichting.
Op 22 augustus 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders het principe- besluit genomen om de woningen te behandelen als "normale" woningen maar pas tot legalisering over te gaan als het provinciale beleid daartoe ruimte biedt. Dit is besproken met de Vereniging van Eigenaren die hiermee bij brief van 6 oktober 2000 heeft ingestemd.
De volgende afspraken zijn gemaakt:
- permanente bewoning pas legaliseren als het provinciaal beleid hiervoor ruimte biedt;
- eerst moeten alle voorzieningen goed op peil zijn, de vereniging moet hiervoor zorgen en ook de kosten dragen;
- in verband hiermee wordt een exploitatieopzet opgesteld waarin is aangegeven om welke voorzieningen het gaat en wat de kosten hiervan zijn.
Deze afspraken zijn in de jaren daarna uitgevoerd waarbij steeds sprake is geweest van overleg tussen de gemeente en de Vereniging van Eigenaren. De situatie anno 2007 is dat er sprake is van een kleinschalige woonwijk met een eigen karakter die beschikt over alle noodzakelijke voorzieningen.
Proces van legalisatie
In het verleden zijn er verzoeken ingediend om handhavend op te treden tegen de permanente bewoning. Bij brief van 19 juni 2002 heeft de regionaal inspecteur VROM- Inspectie Regio Zuid een dergelijk verzoek ingediend. Burgemeester en wethouders hebben dit verzoek niet ingewilligd maar hebben aangegeven in te zetten op het legaliseren van de permanente bewoning. Op 12 mei 2004 heeft het college een verzoek om handhaving van Van Laarhoven Sloopwerken BV afgewezen. Het hiertegen ingediende bezwaarschrift is bij besluit van 29 juni 2005 ongegrond verklaard. Er is geen beroep ingesteld.
Bij brief van 17 november 2003, kenmerk NIB 2113 heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer een brief gestuurd aan de Tweede Kamer waarin zij haar beleid met betrekking tot recreatiewoningen heeft uiteengezet. De brief is ook naar de gemeentebesturen gestuurd. In de brief worden enkele instrumenten genoemd waarvan de gemeenten gebruik kunnen maken voor het treffen van een regeling voor de gevallen waarin sprake is van permanente bewoning van recreatieverblijven. Het uitgangspunt is het oplossen van bestaande en het voorkomen van nieuwe probleemsituaties.
Een van de mogelijkheden, die de Minister biedt, is het legaliseren van de permanente bewoning. Dit is aan een aantal voorwaarden gebonden:
- er moet sprake zijn van een complex waar op de peildatum van 31 oktober 2003 in grote mate sprake is van permanente bewoning;
- het complex mag niet gelegen zijn in een waardevol of kwetsbaar gebied zoals de Ecologische Hoofdstructuur, Vogel- en Habitatrichtlijngebieden, Natuurbeschermingswetgebieden, Bufferzones en Nationale Landschappen;
- er mag geen sprake zijn van bedrijfsmatige exploitatie van het complex;
- de woningen moeten voldoen aan het Bouwbesluit.
Standpuntbepaling gemeente Dongen
In juni 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders de vragenlijst geretourneerd die de gemeentebesturen naar aanleiding van deze en volgende brieven van de Minister moesten invullen. Hierin is aangegeven dat de gemeente Dongen de permanente bewoning op het bungalowpark wenste te legaliseren. Bij brief van 30 december 2004 is dit standpunt met een korte toelichting bevestigd aan de VROM Inspectie Regio Zuid en aan het college van Gedeputeerde Staten.
In de raadsvergadering van 19 mei 2005 heeft de gemeenteraad van Dongen besloten om in te stemmen met het voornemen van burgemeester en wethouders om bij de voorbereiding van de komende integrale herziening van het bestemmingsplan Buitengebied het legaliseren van de permanente bewoning van de recreatiewoningen op het bungalowpark De Donge als uitgangspunt te nemen en daartoe de nodige stappen te ondernemen.
Ruimtelijke aspecten
Ondanks de al jarenlang bestaande feitelijke situatie van bebouwing en verharding is het perceel opgenomen in de Ecologische Hoofdstructuur. De actuele waarden rechtvaardigen dit al lang niet meer.
Bij brief van 28 oktober 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders om die reden de provincie gevraagd om bij de aangekondigde aanpassing van de kaarten van de Groene Hoofdstructuur dit perceel alsmede twee andere percelen te verwijderen van de basiskaart. Een vergelijkbaar verzoek is gedaan met betrekking tot de kaart van het Natuurgebiedsplan West- Brabant.
Gedeputeerde Staten hebben bij besluit van 5 juli 2005 de aanduiding "bos"verwijderd van de natuurdoeltypenkaart en van de kaart inrichtingssubsidie basis- en pluspakketten. Dit is de kaart 037 van het Natuurgebiedsplan West- Brabant. Ook de kaart van de GHS wordt door de provincie op dit punt aangepast.
Het bungalowpark grenst aan de oostkant aan het bedrijf Van Laarhoven Sloopwerken, een bedrijf dat valt onder SBI code 372, nummer A2 van Bijlage 1 bij de brochure Bedrijven en milieuzonering van de VNG, versie 16 april 2007. De richtafstanden tot gevoelige objecten als woningen die volgens deze brochure van toepassing zijn, zijn 10 meter (gevaar) 30 meter (geur), 200 meter ( stof) en 700 meter (geluid).
Gedeputeerde Staten hebben op 8 juli 2003 een milieuvergunning verleend voor het breken van 110.000 ton bouw- en sloopafval per jaar, de opslag van bouwmaterialen en de opslag van 25 ton asbest.
Bij het verlenen van de vergunning hebben Gedeputeerde Staten expliciet rekening gehouden met de permanente bewoning op het bungalowpark De Donge. Dit heeft geresulteerd in een aantal voorschriften op grond waarvan een aanvaardbaar woonklimaat op het park is gewaarborgd. Het beroep dat het bedrijf tegen dit besluit heeft ingesteld, is bij uitspraak van 1 september 2004 nummer. 200305736/1 door de Afdeling bestuursrechtspraak ongegrond verklaard. Een van de onderdelen van het beroep was gericht tegen het feit dat Gedeputeerde Staten bij het verlenen van de vergunning de permanente bewoning als uitgangspunt hadden genomen. De Afdeling heeft geconstateerd dat dit terecht is gebeurd.
Ook enkele bewoners van het park hadden beroep ingesteld. Hun beroep is op één onderdeel na, - te weten het niet gescheiden hoeven verwerken van dakgrind -, ongegrond verklaard.
Aan de westzijde van het park bevinden zich een burgerwoning en het perceel van het voormalig MOB- complex. De bebouwing op dit perceel, met uitzondering van de woning, wordt gesloopt. Het perceel krijgt een "groene" bestemming.
Aan de overzijde van de Eindsestraat zijn enkele agrarische bedrijven gevestigd. Tussen deze bedrijven en het bungalowpark staan al enkele burgerwoningen. Het omzetten van de recreatieve bestemming in de bestemming burgerwoning betekent geen beperking voor deze bedrijven, aangezien de dichterbij gelegen woningen als referentiepunt gelden.