KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 7 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
Artikel 9 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel Bestemmingsplan
1.2 Opzet Plantoelichting
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Analyse Plangebied En Omgeving
2.2 Projectbeschrijving
2.3 Planologische Verantwoording
Hoofdstuk 3 Toetsen
3.1 Beleidskader
3.2 Verkeer En Parkeren
3.3 Bedrijven En Omliggende Functies
3.4 Externe Veiligheid
3.5 Kabels, Leidingen En Straalverbindingen
3.6 Cultuurhistorie En Archeologie
3.7 Bodem
3.8 Water
3.9 Ecologie
3.10 Wegverkeerslawaai
3.11 Luchtkwaliteit
3.12 Duurzaamheid
3.13 Conclusie
Hoofdstuk 4 Beschrijving Juridische Regeling
4.1 Wettelijke Eisen
4.2 Opzet Van De Bestemmingsregeling
4.3 Toelichting Op De Gehanteerde Bestemmingen
4.4 Toelichting Op De Algemene Regels
4.5 Toelichting Op De Overgangs- En Slotbepalingen
Hoofdstuk 5 Economische Uitvoerbaarheid
5.1 Wet Ruimtelijke Ordening En Grondexploitatie
5.2 Financiële Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Resultaten Vooroverleg
6.2 Overlegreacties
Bijlage 1 Resultaten Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Wateradvies

Sluisweg 5A

Bestemmingsplan - Gemeente Dongen

Vastgesteld op 12-12-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Sluisweg 5A als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0766.BP2013000021-VG01 van de gemeente Dongen.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en / of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en / of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.8 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds-, oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand kunnen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.

1.9 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.10 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.11 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.12 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.13 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.14 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.15 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.16 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.17 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.18 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.19 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.20 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.21 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.22 huishouden

de bewoning door een persoon of meerdere personen in de vorm van een vast samenlevingsverband, niet zijnde kamerverhuur of een bijzondere woonvorm, van een woning. Dit samenlevingsverband dient in continuïteit en onderlinge verbondenheid te zijn.

1.23 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.24 mantelzorg

de hulp bij het dagelijks functioneren, die vrijwillig en onbetaald wordt verleend aan personen uit het sociale netwerk die – door welke oorzaak dan ook – vrij ernstige fysieke, verstandelijke of psychische beperkingen hebben.

1.25 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals bijvoorbeeld transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.26 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.27 peil

  1. a. De kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg minder dan 5 m bedraagt.
  2. b. Bij ligging in het water: het gemiddelde zomerpeil van het aangrenzende water.
  3. c. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.28 voorgevel van een gebouw

het meest naar de wegzijde gekeerde deel van een gebouw. Indien meerdere delen van het gebouw naar de weg zijn gekeerd (hoekkavel), worden beide zijden als voorgevel beschouwd.

1.29 woning

een hoofdgebouw met daarbij behorende aan- of uitbouwen, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.4 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; indien een bouwwerk met betrekking tot deze constructiedelen over verschillende hoogten beschikt, wordt als volgt gemeten:

  1. a. Indien zich aan de voorgevelzijde een goot / druiplijn, boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de hoogte aan de voorgevelzijde.
  2. b. Indien zich – in geval van een lessenaarsdak – aan de voorgevelzijde van het gebouw geen goot / druiplijn, boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de laagste hoogte.

2.5 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en / of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en / of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 vloeroppervlakte

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. Het wonen in een woning met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
  2. b. Ter plaatse van de aanduiding 'erf': uitsluitend voor erven bij de hoofdgebouwen op hetzelfde bouwperceel.
  3. c. Bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals tuinen, parkeervoorzieningen, achterpaden en ontsluitingen, water en nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. Per bouwperceel is ten hoogste één woning toegestaan.
  2. b. Het is niet toegestaan om:
    1. 1. onbebouwde gronden te gebruiken voor de opslag van goederen met een hoogte van meer dan 1 m;
    2. 2. bijgebouwen te gebruiken als woon- en werkruimten;
  3. c. De vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning met een maximum van 40 m².
  4. d. Het gebruiken van een gebouw ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is niet toegestaan.
  5. e. Het parkeren van voertuigen of het plaatsen van objecten als aanhangwagens, boten, caravans en andere kampeermiddelen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw is niet toegestaan, behoudens ter plaatse van een toegang tot een garage/berging of carport en voor zover de parkeer- of opstelplaats direct bereikbaar is vanaf de openbare weg.
  6. f. Bij (het oprichten van) woningen ter plaatse van de aanduiding 'twee-aan-een' dient de inrichting van het bouwperceel zodanig te zijn dat voldoende ruimte aanwezig is om in ten minste 1 parkeerplaats per woning te voorzien.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

5.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  1. a. Tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt.
  2. b. Tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt en de afstand tot de bestemming 'Verkeer-Verblijfsgebied' ten minste 1,5 m bedraagt.
  3. c. Andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. Afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%.
  2. b. Overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 7 Overige Regels

7.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

8.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam Regels van het bestemmingsplan 'Sluisweg 5A'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel Bestemmingsplan

Bouwbedrijf Van Leijsen B.V. is voornemens de bestaande bedrijfsbebouwing op het perceel Sluisweg 5A te slopen en ter plaatse twee aan-eengebouwde woningen te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2013000021-VG01_0001.jpg"

Figuur 1.1. Globale ligging plangebied

Het plangebied is juridisch-planologisch geregeld in het bestemmingsplan 'Zuid en West Dongen' (2010) en heeft daarin de bestemming Bedrijf. De bouw van de woningen is binnen deze bestemming niet mogelijk. Omdat de gemeente Dongen medewerking wenst te verlenen aan het woningbouwinitiatief is het voorliggende bestemmingsplan 'Sluisweg 5A' opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2013000021-VG01_0002.jpg"

Figuur 1.2. Fragment plankaart van het geldende bestemmingsplan Zuid en West Dongen

1.2 Opzet Plantoelichting

De opbouw van de toelichting op dit bestemmingsplan is als volgt.

  • In hoofdstuk 2 worden het plangebied en de ontwikkeling toegelicht.
  • Hoofdstuk 3 omvat de toetsing van de beoogde ontwikkeling aan de ruimtelijke, planologische en milieuaspecten.
  • In hoofdstuk 4 wordt een toelichting gegeven op de bestemmingsregeling (verbeelding en regels).
  • In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.
  • In hoofdstuk 6 worden de resultaten van de inspraak- en overlegprocedure opgenomen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Analyse Plangebied En Omgeving

Het plangebied ligt aan de Sluisweg in het centrumgebied van Dongen. De Sluisweg ontsluit via de Hoge Ham, die behoort tot de hoofdinfrastructuur van Dongen. De Hoge Ham maakt een eenvoudige ontsluiting naar het noorden en zuid(oost)en mogelijk. Via de nabijgelegen doorgaande Middellaan is een vlotte verkeersafwikkeling naar het westen verzekerd.

Het centrumgebied vormt het hart van Dongen en biedt een gevarieerd milieu van voornamelijk woningen, winkels en kantoren. Om de aantrekkelijkheid van het centrumgebied te vergroten zet de gemeente onder meer in op het versterken van de woonfunctie. Het woonmilieu in het centrum is zowel op ouderen als op jongeren gericht. Voorzieningen zijn dichtbij en natuurlijk biedt het centrum gezelligheid en levendigheid. De bebouwing aan de Sluisweg heeft overwegend een woonfunctie met een variatie in woningtypen. Rijwoningen en vrijstaande of 2-onder-1 kapwoningen wisselen elkaar af, waarbij de woningen in 1 of 2 bouwlagen met kap zijn uitgevoerd. Daarnaast is er kantoorbebouwing gesitueerd op de hoek van de Sluisweg en de Hoge Ham. Ten slotte is er een kleinschalige openbare parkeerplaats aan de overzijde van de weg, ten noordoosten van het plangebied.

De locatie heeft een oppervlakte van circa 740 m2. Op het perceel staat op dit moment het gebouw van een groothandel in kunstbloemen en -planten. Het gebouw staat momenteel leeg. De bebouwing beslaat een groot deel van het perceel. Het hoofdgebouw is gebouwd in 2 bouwlagen met een platte afdekking (bouwhoogte circa 7 meter). Aan de achterzijde is het pand over vrijwel de gehele diepte van het perceel uitgebouwd in 1 bouwlaag, eveneens met een platte afdekking. De hoogte is hierbij beperkt tot 3 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2013000021-VG01_0003.jpg"

Figuur 2.1. Bestaande situatie op het perceel

2.2 Projectbeschrijving

In opdracht van Bouwbedrijf Van Leijsen B.V. is een plan opgesteld dat uitgaat van de sloop van de bestaande bebouwing en de bouw van twee aan-eengebouwde woningen (zie figuur 2.2 en 2.3).

De woningen worden uitgevoerd in twee bouwlagen met een kap en zijn wat betreft situering, bouwhoogte en bouwmassa in overeenstemming met de bestaande bebouwing in de omgeving. De beoogde woningbouw vormt hierbij een passende invulling van het vrijgekomen bedrijfsperceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2013000021-VG01_0004.jpg"

Figuur 2.2. Detail inrichting perceel

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2013000021-VG01_0005.jpg"

Figuur 2.3. 3-D impressie

Beide woningen worden ontsloten via de Sluisweg. De parkeerbehoefte van de woningen wordt op het eigen terrein opgelost. Op elk perceel is ruimte voorzien voor het parkeren van 1 auto. Hiermee wordt aan de parkeerbehoefte voldaan (zie ook paragraaf 3.2).

2.3 Planologische Verantwoording

De beoogde woningen zijn zowel planologisch als ruimtelijk aanvaardbaar. Het perceel wordt minder intensief bebouwd en de bedrijfsbestemming vervalt waarmee sprake is van een betere inpassing in de omgeving. De ontwikkeling past binnen het ruimtelijk beleidskader van de provincie en de gemeente (zie hoofdstuk 3) en er zijn geen onoverkomelijke milieubelemmeringen voor de beoogde ontwikkeling (zie hoofdstuk 3). De ontwikkeling is financieel uitvoerbaar.

Hoofdstuk 3 Toetsen

3.1 Beleidskader

Het relevante beleidskader voor de beoogde ontwikkeling is weergegeven in onderstaande tabellen. In de tweede kolom van de tabel zijn de relevante beoordelingsaspecten uit de beleidsdocumenten weergegeven en in de derde kolom is de afweging hiervan weergegeven.

overheid en kader beoordelingaspect afweging
Rijk
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
(2012)
Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Zie hierna
overheid en kader beoordelingsaspect afweging
Provincie Noord Brabant
Structuurvisie Ruimtelijke ordening Noord-Brabant (2011) In het stedelijk concentratiegebied wordt de verstedelijkingsbehoefte opgevangen. Dongen is aangewezen als stedelijk concentratiegebied.
Binnen de stedelijke structuur zijn ambities geformuleerd:
1. Concentratie van verstedelijking.
2. Inspelen op demografische ontwikkelingen.
3. Zorgvuldig ruimtegebruik.
4. Meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit.
5. Betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan de infrastructuur.
De beoogde ontwikkeling voorziet in een kwalitatieve verbetering in bestaand stedelijk gebied en er wordt zorgvuldig gebruik gemaakt van de ruimte binnen de kern Dongen.
Woningbouw dient regionaal te worden afgestemd. De beoogde ontwikkeling is afgestemd op de regionale woningbouwplanning.
Verordening ruimte Noord-Brabant Bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling zijn uitsluitend gelegen in bestaand stedelijk gebied of in kernen in het landelijk gebied. De projectlocatie ligt in het bestaand stedelijk gebied.
Beoogde nieuwbouw moet aansluiten op de afspraken genoemd in de gemeentelijke woningbouwplanning. De beoogde ontwikkeling past binnen deze gemeentelijke woningbouwplanning (zie onderstaande tabel met toelichting op de gemeentelijke woningbouwplanning).
overheid en kader beoordelingsaspect afweging
Gemeente Dongen
Structuurvisie Dongen 2020 Met betrekking tot wonen moet het aanbod goed aansluiten bij de specifieke vraag binnen de gemeente Dongen en afgestemd zijn op het regionale bouwprogramma. De beoogde ontwikkeling past binnen de regionale- en gemeentelijke woningbouwplanning (zie hierna: toelichting op de gemeentelijke woningbouwplanning).
Dongense Woonvisie 2011-2022 De visie doet de aanbeveling om een accent te leggen op de versterking van de identiteit van de wijken en de instandhouding of versterking van de diversiteit aan woonmilieus. Als afweging in het kader van deze visie geldt, dat het plan wenselijk is ter versterking van de stedenbouwkundige structuur uit oogpunt van ruimtelijke ordening ter plaatse, van zodanige (beperkte) omvang is, dat er realistische realiseringskansen zijn en het plan een impuls vormt voor de verbetering van de kwaliteit en differentiatie van de woningvoorraad.
Welstandsnota Gemeente Dongen (2004) Het beleid is enerzijds gericht op het behouden en versterken van diversiteit in bebouwing en uiterlijk en anderzijds op het aanmoedigen van contrasten. De bouwplannen zullen aan de gestelde eisen uit het welstandsbeleid worden getoetst.
Woningbouwplanning De gemeente beschikt over een door de provincie goedgekeurd woningbouwprogramma, dat in de periode 2012-2022 voorziet in de bouw van in totaal 1.122 woningen. De beoogde ontwikkeling van de twee woningen past in het gemeentelijk woningbouwprogramma.
Prestatieafspraken Dongen 2011 t/m 2015


Voor nieuwbouw van woningen is een ambitieniveau geformuleerd. Hierbij dient een totaalscore van minimaal 35 in het zogenaamde ‘GPR-gebouw’ systeem behaald te worden waarbij een minimum score van 6 voor de thema’s milieukwaliteit, gebruikskwaliteit, gezondheid en toekomstgerichtheid en een minimumscore van 7 voor het thema energie behaald moet worden.
De bouwplannen zullen aan de gestelde prestatieafspraken worden getoetst.

Conclusie

De realisatie van de twee 2-onder-1 kapwoningen past binnen het geldende rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid.

3.2 Verkeer En Parkeren

3.2.1 Analyse plangebied en omgeving

Het plangebied ligt aan de Sluisweg in de wijk Centrum Dongen. De Sluisweg sluit aan op de Hoge Ham. Dit betreft een gebiedsontsluitingsweg welke deels de ontsluiting van Dongen-West verzorgt. De Hoge Ham sluit in het zuidoosten aan op de Gasthuisstraat/Mgr. Poelsstraat. Via de nabijgelegen doorgaande Middellaan is een vlotte verkeersafwikkeling naar het westen (richting A27) verzekerd.

3.2.2 Verkeer en parkeren

Verkeersontsluiting en verkeersveiligheid

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer

De ontsluiting van het plangebied voor autoverkeer is goed. In paragraaf 2.1 is al aangegeven dat de Hoge Ham een gebiedsontsluitende functie heeft voor westelijk gelegen deel van Dongen. Op deze weg geldt een maximum snelheid van 50 km/h. Verkeerstellingen van de gemeente Dongen uit 2012 wijzen uit dat de etmaalintensiteiten op de Hoge Ham circa 3.000 mvt/etmaal bedragen. Gezien de functie van de weg zijn deze intensiteiten laag, waardoor een goede verkeersafwikkeling gewaarborgd is. Ter plaatse van de Sluisweg geldt een snelheidsregime van 30 km/h. De Sluisweg is in westelijke richting afgesloten voor gemotoriseerd verkeer waardoor het aanwezige verkeer op deze weg wordt beperkt tot bestemmingsverkeer.

Ontsluiting langzaam verkeer

Het fietsverkeer op de Hoge Ham wordt gemengd met het overige verkeer afgewikkeld. Er zijn, in tegenstelling tot de richtlijnen voor wegen met een maximum snelheid van 50 km/h, geen vrijliggende fietspaden aanwezig. Wel zijn fietsstroken aanwezig. Gezien de beperkte verkeersintensiteiten worden deze fietsstroken als acceptabel geacht. De ontsluiting voor het fietsverkeer is daarom goed.

Ontsluiting openbaar vervoer

De meest nabijgelegen halte voor openbaar vervoer ligt op circa vijf minuten lopen, aan de Middellaan. Bij deze bushalte stoppen bussen in de richting van Tilburg, Breda (via Oosterhout), 's Gravenmoer, Rijen en Oisterwijk. Gezien de korte afstand tot het plangebied en de frequentie van deze lijndiensten, met name richting de grote kernen Breda en Tilburg, is de ontsluiting van het plangebied met het openbaar vervoer goed.

Parkeren

Dongen behoort volgens het CBS tot het matig stedelijk gebied. Bij het bepalen van de parkeervraag gaat de gemeente Dongen uit van de parkeerkencijfers uit CROW publicatie 317 (Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, 2012)). Uitgangspunt zijn de parkeerkencijfers voor het centrumgebied.

Op het eigen terrein bij de beoogde woningen wordt voorzien in één parkeerplaats per woning. Naast een oprit beschikt elke woning over een garage. Indien voor het berekenen van de parkeervraag wordt uitgegaan van de maximale parkeerkencijfers binnen het genoemde gebiedstype geldt voor 2-onder-1 kap woningen een parkeerkencijfer van 2,1 parkeerplaatsen per woning. Binnen deze norm is rekening gehouden met bezoekersparkeren (0,3 parkeerplaatsen per woning). Op basis van deze parkeerkencijfers bedraagt de maximale parkeervraag 5 parkeerplaatsen.

De parkeerbehoefte van bewoners wordt deels op eigen terrein voorzien. De overige parkeerkeerbehoefte wordt in de openbare ruimte opgevangen. Tegenover het plangebied is een openbaar parkeerterrein aanwezig. Binnen en in de omgeving van het plangebied is voldoende parkeerruimte aanwezig om aan de parkeervraag te kunnen voldoen.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

Het verdwijnen van de bedrijfsbebouwing en de bouw van twee nieuwe woningen op deze locatie, zorgt voor een verandering in het verkeersaanbod. Aan de ene kant zorgt het verdwijnen van het bedrijfspand voor een afname van de verkeersintensiteiten op het omliggend wegennet en aan de andere kant zorgt de bouw van twee nieuwe woningen weer tot een toename van de intensiteiten. De verkeersgeneratie van het voormalig kantoorpand en de nieuwe woningen is bepaald aan de hand van kencijfers uit CROW publicatie 317 (Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie,).

In de huidige situatie bedraagt het bruto vloeroppervlak van het kantoorpand circa 500 m2. Dit kantoor had voornamelijk een zakelijke functie en geen baliefunctie. De locatie waar het kantoor zich bevindt is, volgens de hiervoor genoemde publicatie, getypeerd als 'centrumgebied' binnen een matig stedelijke omgeving. Dit leidt tot een verkeersgeneratie van maximaal 8,1 mvt/werkdagetmaal per 100 m2 bruto vloeroppervlak. De totale verkeersgeneratie voor het voormalig kantoorpand bedraagt dan circa 40 mvt/werkdagetmaal.

Voor de nieuwbouwwoningen geldt op basis van de CROW publicatie een verkeersgeneratie van 10,2mvt/werkdagetmaal per woning. Hierbij is uitgegaan van een ligging in het centrumgebied in een matig stedelijke omgeving. De totale verkeersgeneratie voor de nieuwe woningen bedraagt dan circa 20,4 mvt/werkdagetmaal.

Op basis van deze gegevens wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling zorgt voor een daling van de intensiteiten op het omliggend wegennet. De afname van het verkeersaanbod is, gezien de totale verkeersintensiteiten op het omliggend wegennet, vrijwel niet van belang voor de verkeersafwikkeling op het wegennet.

Verkeersgegevens

De verkeersgegevens die ten grondslag liggen aan het akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai voor de ontwikkeling van het plangebied staan vermeld in onderstaande tabel. De verkeersgegevens voor het basisprognosejaar zijn afkomstig uit het gemeentelijk verkeersmodel. Binnen dit model is al rekening gehouden met de herontwikkeling van de locatie. De intensiteiten zijn met een jaarlijkse autonome groei van 1,5% doorgerekend naar het prognosejaar 2023.

Voor de voertuigverdeling is uitgegaan van een standaardverdeling zoals die bekend is voor stedelijke hoofdwegen (gebiedsontsluitingswegen) met een maximum snelheid van 50 km/uur.

Tabel 3.1. Verkeersintensiteiten (mvt/etmaal)

huidige intensiteiten intensiteiten 2023*
Mgr. Schaepmanlaan 8.200 8.300
Procureurweg 7.707 7.800

*afgerond op honderdtallen

Tabel 3.2. Voertuig- en etmaalverdeling

dag avond nacht
lichte motorvoertuigen 93,46% 93,46% 93,46%
middelzware motorvoertuigen 5,08% 5,08% 5,08%
zware motorvoertuigen 1,46% 1,46% 1,46%
etmaalverdeling 6,70% 2,70% 1,10%

3.3 Bedrijven En Omliggende Functies

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisering van de woningen (milieugevoelige functies):

  • een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de eventueel in de omgeving aanwezige bedrijven/inrichtingen.

Om in dit bestemmingsplan de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen wordt voor dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt.

Onderzoek

Bekeken dient te worden of de bouw van de twee aan-eengebouwde woningen gevolgen heeft voor/vanwege omliggende bedrijven/inrichtingen. Tegenover het plangebied is een nutsvoorziening aanwezig in de vorm van een transformatorhuisje.

Dit transformatorhuisje beschikt conform het huidige bestemmingsplan over een milieucategorie B1. Dit betekent dat milieugevoelige functies direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies in een daarvoor omschreven gebied met functiemenging zijn toegestaan. Er is dan ook sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De beoogde ontwikkeling vormt tevens geen belemmering voor het functioneren van het transformatiehuisje.

Conclusie

Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat ter plaatse van de te realiseren woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Tevens wordt geconcludeerd dat het aspect bedrijven en omliggende functies geen belemmering vormt voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

3.4 Externe Veiligheid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek

Risicovolle inrichtingen

In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen risicovolle inrichtingen (Bron: risicokaart). Nader onderzoek met betrekking tot dit aspect is daarom niet noodzakelijk.

Transport gevaarlijke stoffen

In de omgeving van het plangebied vindt er geen transport plaats van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen. Een nader onderzoek met een verantwoording is niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

3.5 Kabels, Leidingen En Straalverbindingen

Binnen het plangebied en in de directe omgeving daarvan zijn voor zover bekend geen planologisch relevante leidingen, hoogspanningslijnen, straalpaden of telecomverbindingen aanwezig.

3.6 Cultuurhistorie En Archeologie

Archeologische beleidsadvieskaart gemeente Dongen 2011

De archeologische beleidskaart is vastgesteld door de gemeenteraad op 10 februari 2011 en moet gelezen worden in relatie tot de vastgestelde Erfgoedverordening.

Voor gebieden met op de AMK en IKAW een middelhoge of hoge verwachtingswaarde is het uitgangspunt dat onderzoek wordt uitgevoerd als ruimtelijke ingrepen worden uitgevoerd of gepland die de eventuele archeologische waarden kunnen aantasten. Archeologisch onderzoek is nodig bij gebieden groter dan 100 m2 en bij een diepte van meer dan 50 cm.

Toetsingskader

Op de gemeentelijke beleidsadvieskaart zijn de gronden aangeduid met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Indien voor deze gronden een bodemingreep dieper gaat dan 0,5 meter min maaiveld en het planoppervlak is 100 m2 of meer dan is een omgevingsvergunning verplicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2013000021-VG01_0006.jpg"

Figuur 3.1. Kaartfragment Archeologische beleidskaart

Toetsing / beoordeling

Omdat het bouwplan een oppervlakte heeft van meer dan 100 m2 en de bodemingreep dieper is dan 0,5 m, is archeologisch onderzoek in beginsel nodig. Echter omdat de eventuele archeologische waarden op de locatie door de huidige bebouwing al zijn verstoord is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Uit archeologisch oogpunt bestaat geen bezwaar tegen de beoogde ontwikkeling.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

3.7 Bodem

Algemeen

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient de bodemkwaliteit ter plaatse te worden onderzocht. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. In de Wet bodembescherming is bepaald dat, indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek en conclusie

De huidige volledige bebouwing van het terrein en de aard van de bedrijfsactiviteiten geven geen aanleiding voor ernstige bodemverontreiniging(en). Van (bodemverontreinigende) activiteiten op het buitenterrein is geen sprake. In verband met de functiewijziging en de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen zal na de sloop van de bestaande bebouwing een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd worden op de locatie. Eventuele bodemverontreinigingen zullen gesaneerd worden. Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

3.8 Water

Waterbeheer en watertoets

Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke planvorming en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Bij het tot stand komen van deze paragraaf is overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf. Het waterschap heeft een positief wateradvies gegeven (zie bijlage 2).

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plan gebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan 2010-2015

Waterschapsbeleid

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat dan om het waterkwantiteits en - kwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepvaartbeheer.

Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het waterbeheersplan 2010-2015, wat is afgestemd op Europees, nationaal en provinciaal beleid. Speerpunten uit het waterbeheerplan zijn veiligheid, droge voeten, voldoende water, gezonde natuur, schoon water, genieten van water en het waterschap als calamiteitenorganisatie.

Het waterschap heeft in een toetsingskader RO “De ruimte blauw geordend” aangegeven wat de ruimtelijke consequenties zijn van het waterbeleid.

Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009'.

Huidige situatie

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zandgrond. Er is sprake van grondwater trap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,4 en 0,8 m beneden maaiveld en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand op meer dan 1,2 m beneden maaiveld ligt. Het maaiveld ter plaatse ligt op 3,30 meter boven NAP.

Waterkwantiteit

Binnen het plangebied zijn geen waterlichamen aanwezig, ten westen van het plangebied op circa 120 meter is het riviertje 'de Donge' gelegen. Het plangebied is niet binnen een grondwaterbeschermingsgebied gelegen.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt niet binnen de kern-/beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelstel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De ontwikkeling in het plangebied bestaat uit de sloop van het bestaande bedrijfsgebouw en de bouw van 2 woningen.

Waterkwantiteit

Bij een toename van verharding dient deze toename gecompenseerd te worden door de aanleg van open water. In de huidige situatie is het plangebied vrijwel geheel verhard (bebouwing en bestrating). De ontwikkeling bestaat uit het slopen van deze verharding en de realisatie van 2 woningen met tuin. De ontwikkeling zorgt hierdoor voor een afname van de totale verharding, watercompensatie is in dit geval dan ook niet noodzakelijk. In de huidige situatie is geen sprake van grondwateroverlast.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling is niet van invloed op de waterveiligheid in het plangebied.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en geldend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Vanuit de woningen wordt een gescheiden stelsel aangelegd. Hiermee kan worden aangesloten op een gescheiden rioolstelsel wanneer in de toekomst het bestaande gemengde rioolstelsel wordt vervangen. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Toepassing bouwmaterialen

Om verontreinigingen te voorkomen dient bij zowel de bouw als tijdens het gebruik van de ontwikkeling gebruik gemaakt te worden van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen).

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de ruimtelijke ontwikkeling.

3.9 Ecologie

Regelgeving

In deze paragraaf wordt de ontwikkeling – wat ecologie betreft – getoetst aan de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (soortbescherming). Voor zover de beoogde ontwikkelingen en het toetsingskader ecologisch onderzoek noodzakelijk maken, zijn de uitkomsten en de conclusies in deze paragraaf weergegeven.

Gebiedsbescherming

Toetsing Natuurbeschermingswet 1998 en Ecologische Hoofdstructuur

Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Dongen en vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura-2000. De planlocatie maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur. Gebiedsbescherming is daarom niet aan de orde.

Soortenbescherming

Regelgeving

De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De Flora- en faunawet is in zoverre voor het initiatief van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het initiatief niet in de weg staat.

Onderzoek

De werkzaamheden voorzien in de sloop van een bedrijfsgebouw en de bouw van twee woningen. De bestaande beplanting aan de achterzijde van het plangebied kan worden behouden. Omdat het bestaande gebouw een plat dak heeft is de aanwezigheid van huismussen, welke vaak onder dakpannen nestelen uitgesloten. De aanbouw aan de zuidzijde is te laag voor de huisvesting van vleermuizen. Daarnaast beschikt het bestaande gebouw niet over spouwmuren. Op grond hiervan kan geconcludeerd worden dat de te slopen bebouwing niet geschikt is als verblijfsplaats voor vleermuizen, huismussen of kerkuilen.

Toetsing

In de directe omgeving kunnen broedvogels aanwezig zijn. Het perceel zelf is ongeschikt als nestplaats. Het gebied vervult geen functie als leefgebied voor algemene soorten zoogdieren (mol, huisspitsmuis en veldmuis). Het gebied is ongeschikt als landbiotoop van amfibieën. Het gebied is als gevolg van ligging, inrichting en beheer ongeschikt als verblijfplaats van overig beschermde soorten en van de zwaar beschermde soorten, die staan vermeld op tabel 2 en 3 van de Flora- en faunawet. Indien van toepassing, dient de aantasting en verstoring van broedvogels te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten of geen broedvogels te verstoren.

Conclusie

Wat de gebiedsbescherming betreft wordt geconcludeerd dat zowel de Natuurbeschermingswet 1998 als de Ecologische hoofdstructuur geen beletsel vormen voor de ontwikkeling.

Er is geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet vereist. Hierbij dient wel gewerkt te worden volgens de principes van zorgvuldig handelen en mogen broedvogels niet verstoord worden.

3.10 Wegverkeerslawaai

Beoogde ontwikkeling

In de huidige situatie geldt op het perceel aan de Sluisweg 5A een bedrijfsbestemming. De ontwikkeling voorziet in de sloop van de bestaande bedrijfsbebouwing en de realisatie van twee woningen op het perceel. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidgevoelige functies die, indien deze liggen binnen de geluidzone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzocht moeten worden. De ontwikkeling ligt binnen de geluidzone van de Hoge Ham.

Toetsingskader

Normstelling

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. De geluidwaarde binnen de geluidgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.

30 km/h-wegen

Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h of lager op basis van de Wgh niet-gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt wordt de voorkeursgrenswaarde en de uiterste grenswaarde als referentiekader gehanteerd. De voorkeursgrenswaarde geldt hierbij als richtwaarde en de uiterste grenswaarde als maximaal aanvaardbare waarde. In dit kader is rekening gehouden met de ligging van het pand aan de Sluisweg. Op deze weg geldt een maximumsnelheid van 30 km/h.

Aftrek ex artikel 3.4 RMG 2012

Krachtens artikel 3.4 van het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder (RMG) 2012 mag het berekende geluidniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een representatief te achten snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Op de voor de ontwikkeling relevante wegen (Hoge Ham en Sluisweg), gelden maximumsnelheden van 50 km/h en 30 km/h. Hiervoor vindt dus een aftrek plaats van 5 dB.

Uitgangspunten

De ontwikkeling is gelegen binnen de wettelijke geluidzone van de Hoge Ham. Deze weg heeft, met twee rijstroken en bij een binnenstedelijke ligging, een geluidzone van 200 m. Tevens is de ontwikkeling direct aan de Sluisweg gelegen. Deze weg is niet gezoneerd (maximumsnelheid 30 km/h). Voor deze weg is in het kader van een goede ruimtelijke ordening beoordeeld of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. De beoogde woningen aan de Sluisweg 5A hebben drie bouwlagen. Zodoende is een berekening uitgevoerd voor de waarneemhoogten 1,5 meter, 4,5 meter en 7,5 meter.

Intensiteiten

Voor het akoestisch onderzoek dienen de verkeersintensiteiten voor het jaar 2023 gehanteerd te worden, voor een gemiddelde weekdag. Voor de Hoge Ham is gebruik gemaakt van recente verkeerstellingen (oktober 2012). De resultaten van deze verkeerstelling geven inzicht in de huidige verkeersintensiteiten. Deze intensiteiten zijn met een jaarlijkse autonome groei van 1% doorgerekend naar het prognosejaar 2023. Voor de Sluisweg zijn geen intensiteitsgegevens bekend. Deze weg loopt dood, waardoor het verkeer wordt beperkt tot bestemmingsverkeer. Daarom kan op basis van het aantal woningen dat via de Sluisweg wordt ontsloten een relatief nauwkeurige inschatting van de verkeersintensiteit gemaakt worden. Inclusief de te realiseren 2-onder-1 kap woning betreft dit circa 65 woningen. Voor woningen geldt een gemiddelde verkeersgeneratie van 5,0 mvt/weekdagetmaal per woning, uitgaande van een ligging binnen de gebiedstypologie 'centrum stedelijk overig en buiten-centrum overig (bron: CROW uitgave 317, 2012). De verkeersgeneratie voor alle woningen die via de Sluisweg worden ontsloten bedraagt dan 325 mvt/weekdagetmaal. Voor de voertuigverdeling is uitgegaan van een standaardverdeling zoals die bekend is voor wijkverzamelwegen (gebiedsontsluitingswegen met een beperktere ontsluitende functie) met een maximum snelheid van 50 km/h (Hoge Ham) en voor buurtverzamelwegen (Sluisweg).

Tabel 3.3 Verkeersintensiteiten (mvt/etmaal)

Huidige intensiteiten Intensiteiten 2023
Hoge Ham 2.886 3.220
Sluisweg - 325

Tabel 3.4 Voertuig- en etmaalverdeling

Dag Avond Nacht
Hoge Ham (wijkverzamelweg)
lichte motorvoertuigen 93,46% 93,46% 93,46%
middelzware motorvoertuigen 5,08% 5,08% 5,08%
zware motorvoertuigen 1,46% 1,46% 1,46%
etmaalverdeling 6,54% 3,76% 0,81%
Sluisweg (buurtverzamelweg)
lichte motorvoertuigen 94,59 94,59 94,59
middelzware motorvoertuigen 4,76 4,76 4,76
zware motorvoertuigen 0,65 0,65 0,65
etmaalverdeling 6,54% 3,76% 0,81%

Maximumsnelheid en wegverharding

Op de Hoge Ham geldt een snelheidslimiet van 50 km/h. De weg is uitgevoerd in dicht asfaltbeton (referentiewegdek). Op de Sluisweg geldt een maximumsnelheid van 30 km/h. Hier geldt als verhardingstype elementverharding in keperverband.

Onderzoek en resultaten

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. Voor de Hoge Ham is de 48 dB contour berekend. Tussen de ontwikkeling en deze weg is afschermende bebouwing aanwezig. Binnen het SRM I model wordt geen rekening gehouden met deze afscherming. Door middel van een berekening van de 48 dB contour kan echter wel inzichtelijk gemaakt worden of de ontwikkeling binnen deze contour ligt. Indien dit wel het geval is, is een nauwkeurige berekening met de Standaard Rekenmethode II (SRM II) noodzakelijk. Wanneer dit niet het geval is, kan gesteld worden dat voor de ontwikkeling de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai op de Hoge Ham niet wordt overschreden. Voor de Sluisweg is een berekening gemaakt van de geluidbelasting op de gevel van het pand, waarbij de kortste afstand tot de bron is aangehouden (worstcase benadering). De rekenbladen zijn terug te vinden in bijlage 1.

Resultaten Hoge Ham

De 48 dB contour van de Hoge Ham ligt op maximaal 43 meter van de as van de weg bij een maatgevende waarneemhoogte van 7,5 meter. De kortste afstand tussen de ontwikkeling en de as van de weg bedraagt circa 81 meter. De ontwikkeling ligt dus buiten de 48 dB contour van de Hoge Ham. De voorkeursgrenswaarde wordt, ook uitgaande van een vrije veld situatie, niet overschreden.

Resultaten Sluisweg

In tabel 3.5 is voor de Sluisweg de geluidbelasting op de gevels van de beide nieuwe woningen aan de Sluisweg 5A weergegeven, inclusief de afstand tot de wegas en de verschillende waarneemhoogtes. Uit deze gegevens blijkt dat de richtwaarde van 48 dB wordt niet overschreden.

Tabel 3.5 Overzicht geluidbelasting gevel

Afstand tot de wegas Maatgevende waarneemhoogte Geluidbelasting
Sluisweg 5,5 meter 1,5 meter 48 dB
4,5 meter 47 dB
7,5 meter 46 dB

Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat de ontwikkeling buiten de 48 dB contour van de Hoge Ham ligt. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB zal ten gevolge van verkeer op deze weg niet worden overschreden. Ten aanzien van de niet-gezoneerde Sluisweg bedraagt de geluidbelasting op de gevel maximaal 48 dB (bij een waarneemhoogte van 1,5 meter en 4,5 meter). Er is ook ten aanzien van de Sluisweg dus sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.

3.11 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 3.6 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Tabel 3.6. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof toetsing van grenswaarde geldig
stikstofdioxide (NO2) 1) jaargemiddelde concentratie 60 µg/m³ 2010 tot en met 2014
jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 2015
fijn stof (PM10)2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 11 juni 2011
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ vanaf 11 juni 2011

1.) De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.

2.) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wm behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007)

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan het geval zijn wanneer een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10, of indien een project in een specifiek aangeduide categorie valt (zoals woningbouw met één ontsluitingsweg en minder dan 1.500 woningen).

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling valt ruimschoots binnen de categorie 'woningbouw minder dan 1.500 woningen'. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen en dat toetsing aan de grenswaarden vanuit de wetgeving niet nodig is.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is op basis van de Monitoringstool luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied in beeld gebracht. Uit de monitoringstool blijkt dat in 2011 langs de maatgevende wegen in de omgeving van het plangebied de concentratie stikstofdioxide en fijn stof aanzienlijk minder bedraagt dan de grenswaarden: 29,3 µg/m3 voor stikstofdioxide en 26,8 µg/m3 voor fijn stof. Hiermee wordt in 2011 al voldaan aan de grenswaarden die gelden voor 2011 en 2015. Bekend is overigens dat de luchtkwaliteit in Nederland in de loop der jaren zal verbeteren (onder andere door het gebruik van schonere auto's en geavanceerde technieken).

Conclusie

Er wordt ruimschoots voldaan aan de normen die gelden voor luchtkwaliteit. De Wet luchtkwaliteit staat de uitvoering van de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

3.12 Duurzaamheid

Bij de ontwikkeling van de woningen zal worden voldaan aan de eisen van duurzaam bouwen. De gemeente Dongen heeft het Convenant Duurzaam Bouwen Midden-Brabant 2008-2011 ondertekend waarin specifieke duurzaamheidseisen zijn vastgelegd. Het convenant is op gemeentelijk niveau vertaald in het eerder genoemde ‘GPR-gebouw’ systeem (zie hoofdstuk 3.1). De ontwikkeling zal voldoen aan de eisen ten aanzien van milieukwaliteit, gebruikskwaliteit, gezondheid en toekomstgerichtheid. Daarnaast voldoet het initiatief aan de (energie)prestatie eisen uit het bouwbesluit.

Ten aanzien van duurzaam veilig voldoet het plan aan de beleidsnota Integrale Veiligheid en Leefbaarheid (november 2004) waarin is bepaald dat nieuwbouw- en inbreidingsprojecten worden uitgevoerd conform het Politiekeurmerk Veilig Wonen. Onderhavig project zal conform dit keurmerk worden gerealiseerd.

3.13 Conclusie

Uit de toetsing aan de sectorale aspecten blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de beoogde ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Beschrijving Juridische Regeling

In dit hoofdstuk wordt allereerst aandacht besteed aan de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening en de bindende afspraken die dan bij het opstellen van bestemmingsplannen moeten worden gehanteerd: de wettelijke eisen (paragraaf 4.1). Daarna wordt ingegaan op de opzet van de bestemmingsregeling voor het plan (paragraaf 4.2) en vervolgens wordt een toelichting gegeven op de gehanteerde bestemmingen, de algemene regels en de overgangs- en slotregels (paragraaf 4.3, 4.4 en 4.5).

4.1 Wettelijke Eisen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde standaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar.

Daarnaast is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, wijze van meten, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling. Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn.

Ook de nieuwe Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.

4.2 Opzet Van De Bestemmingsregeling

Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling is het volgende van belang.

Opzet verbeelding

Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.

Voorts zijn de volgende eisen van toepassing:

  • de ondergrond waarop de verbeelding is gebaseerd, geeft informatie over de actuele (kadastrale) situatie;
  • op de verbeelding wordt met de bestemming en de aanduidingen aangegeven of, en zo ja welke bebouwing is toegestaan;
  • op het renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de aanduidingen;
  • de volgorde van de bestemmingen in het renvooi komt overeen met de volgorde zoals van de regels (alfabetisch).

Tevens wordt in een onderhoek op de verbeelding de naam van het bestemmingsplan aangegeven, de datum van terinzagelegging, vaststelling en (eventueel) van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ook is het identificatienummer van het bestemmingsplan en het kaartblad aangegeven. De verbeelding bestaat uit 1 kaartblad op een schaal van 1:1.000.

De bestemming wordt door middel van hoofdletters aangeduid, zoals 'W' voor 'Wonen'. Verder geldt het volgende:

  • Hoofdgebouwen mogen (uitsluitend) binnen het op de verbeelding aangeduide 'bouwvlak' worden opgericht.
  • Maatvoeringsaanduidingen zoals de maximum goot- of boeibordhoogte worden aangegeven door middel van een matrix bij het bouwvlak.
  • Ten slotte kunnen er op de verbeelding aanduidingen, zoals een plangrens of een gebied met wijzigingsbevoegdheid worden aangegeven.

Opzet regels

De indeling in hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, kent de volgende vaste volgorde.

  • In Hoofdstuk 1 Inleidende regels worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald.
  • In Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels worden in alfabetische volgorde van de naam van de bestemmingen de regels gegeven waarmee die bestemmingen zoals die op de verbeelding voorkomen, nader worden omschreven.
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels bevat een aantal regels (voorheen bepalingen genoemd) die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelbepaling of de bepaling welke wettelijke regeling van toepassing).
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels ten slotte geven overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.

Op grond van de wettelijke standaarden moet bij de opstelling van een bestemmingsbepaling (Hoofdstuk 2 van de regels) de volgende vaste volgorde gebruikt worden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid.

Een bestemmingsregel behoeft niet al deze elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.

4.3 Toelichting Op De Gehanteerde Bestemmingen

Wonen (artikel 3)

De gronden waar de woningen worden gesitueerd zijn bestemd voor wonen en hierbij behorende tuinen en erven. Beroepsmatige en / of bedrijfsmatige activiteiten in een woning zijn toegestaan.

Binnen de bestemming Wonen is door middel van een bouwvlak aangegeven waarbinnen de gebouwen mogen worden gebouwd. Het maximum aantal woningen is in de regels beperkt tot twee.

Met de bouwaanduiding 'twee-aan-een' [tae] op de verbeelding is aangegeven dat woningen alleen vrijstaand of twee-aan-een mogen worden gebouwd. De maximale goothoogte is met een maatvoeringsaanduiding geregeld en bedraagt 6 meter. De maximum bouwhoogte bedraagt maximaal 4 m meer dan de maximale goothoogte.

4.4 Toelichting Op De Algemene Regels

Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, bepalingen.

Anti-dubbeltelregel (artikel 4)

Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen. Om hiervan een voorbeeld te geven: binnen de bestemming Wonen mag een bepaald percentage van het erf worden bebouwd. Indien het absolute oppervlak (uitgedrukt in m²) niet is bereikt, kan door het bijkopen van een stuk erf van het aangrenzend perceel extra bebouwing tot dit maximum worden gerealiseerd. De anti-dubbeltelbepaling voorkomt dat het overgedragen erf nog eens in de beoordeling van de bouwmogelijkheden op het oorspronkelijk deel erf kan worden betrokken.

Algemene bouwregels (artikel 5)

Overschrijding bouwgrenzen (artikel 5.1)

Dit is een regeling voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken. Deze bouwvlakken zijn op de kaart aangeduid met een dikke lijn.

Algemene afwijkingsregels (artikel 6)

Voor ondergeschikte afwijkingen van de bestemmingsplanbepalingen (de bouwregels) zijn algemene afwijkingsregels opgenomen.

Overige regels (artikel 7)

Dit artikel bevat één bepaling, namelijk "Werking wettelijke regeling". In een (toenemend) aantal gevallen wordt in de regels van bestemmingsplannen verwezen naar een (andere) wettelijke regeling of wordt een procedure, begrip en / of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard). Ook in de begripsbepalingen komen die verwijzingen voor. Op grond van jurisprudentie mag een bestemmingsplan slechts volgens de vereiste procedure van de Wro worden gewijzigd. Het impliciet wijzigen van een bestemmingsplan door wijzigingen in wetgeving in de bepalingen waarnaar wordt verwezen is niet toegestaan. Het is dan ook nodig dat verwijzingen naar toepasbare wettelijke regelingen worden gefixeerd, namelijk naar de tekst ervan zoals die op het moment van vaststelling van het plan gold. Uit praktische overwegingen is er voor gekozen in dit hoofdstuk van de regels een artikel "Wettelijke regelingen" op te nemen, waarin is bepaald dat alle wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan. Hierdoor behoeft niet meer telkens te worden verwezen naar publicaties in het staatsblad.

4.5 Toelichting Op De Overgangs- En Slotbepalingen

Op grond van artikel 7.10 Wro is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. In artikel 8 van de regels is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 8.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen.

In lid 8.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen. Van de mogelijkheid die artikel 3.2.3 Bro biedt om hieraan een persoonsgebonden overgangsrecht te koppelen, is geen gebruik gemaakt.

Hoofdstuk 5 Economische Uitvoerbaarheid

5.1 Wet Ruimtelijke Ordening En Grondexploitatie

Wettelijk kader

In de Wro zijn regels opgenomen over de grondexploitatie. Deze regels verplichten tot kostenverhaal door de gemeente. Doel hiervan is om bij de ontwikkeling van bouwlocaties een eerlijke verdeling van kosten en opbrengsten voor publieke voorzieningen af te dwingen. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. De kosten worden verhaald via een omgevingsvergunning voor het bouwen. Het exploitatieplan is in feite een publiekrechtelijke terugvaloptie; privaatrechtelijk kan meer geregeld worden.

Kostenverhaal dient te worden verzekerd bij: een bestemmingsplan dat rechtstreeks bouwplannen mogelijk maakt.

Een exploitatieplan is niet vereist indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld door het sluiten van overeenkomsten van grondexploitatie met alle eigenaren in het exploitatiegebied, waar bouwmogelijkheden gerealiseerd kunnen worden of volledig grondeigendom).

In een bestemmingsplan is sprake van kostenverhaal (6.2.3. tot en met 6.2.5. Bro) als er één of meerdere woningen mogelijk worden gemaakt.

Welke kosten verhaalbaar zijn (kostensoortenlijst) is ook in het Bro geregeld (artikel 6.2.3 tot en met 6.2.5).

Nieuwe ontwikkeling

In het voorliggende bestemmingsplan wordt een ontwikkeling mogelijk gemaakt die wordt aangemerkt als bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro. Voor deze ontwikkeling heeft de gemeente met de grondeigenaar een zogeheten "anterieure" overeenkomst gesloten. Daarmee is verzekerd dat kosten van de kostensoortenlijst uit het Bro en alle projectgebonden kosten worden verhaald op de initiatiefnemer. Dit betekent dat voor dit bestemmingsplan geen exploitatieplan behoeft te worden vastgesteld.

5.2 Financiële Uitvoerbaarheid

Voor de ontwikkelingen die thans rechtstreeks planologisch-juridisch mogelijk worden gemaakt zal de initiatiefnemer gegevens overleggen aan de gemeente waaruit blijkt dat deze de investeringen financieel kan dragen. Gelet op het vertrouwelijke karakter zijn de financiële gegevens niet in deze paragraaf opgenomen. De gemeente zal inzicht krijgen in de financiële gegevens.

De financiële uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is met het oog op het voorgaande afdoende gewaarborgd.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.1 Resultaten Vooroverleg

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het wettelijke vooroverleg ex artikel 3.1.1 lid 1 Bro toegezonden aan de overlegpartners zoals de Provincie Noord-Brabant en het waterschap Brabantse Delta.

6.2 Overlegreacties

De Provincie

Het bestemmingsplan is niet strijdig met provinciale belangen. Het bestemmingsplan geeft geen aanleiding tot verdere opmerkingen.

Waterschap Brabantse Delta

In het bestemmingplan zijn de belangrijkste uitgangspunten voor het waterschap opgenomen. Het waterschap geeft dan ook een positief wateradvies af voor de beoogde ontwikkeling. Het wateradvies is opgenomen in bijlage 2.

Bijlage 1 Resultaten Akoestisch Onderzoek

Bijlage 1 Resultaten akoestisch onderzoek

Bijlage 2 Wateradvies

Bijlage 2 Wateradvies