KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 7 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
Artikel 9 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu Aspecten
4.1 Archeologie
4.2 Verkeer En Parkeren
4.3 Wegverkeerlawaai
4.4 Bodemkwaliteit
4.5 Bedrijven En Milieuzonering
4.6 Waterparagraaf
4.7 Luchtkwaliteit
4.8 Externe Veiligheid
4.9 Ecologie
Hoofdstuk 5 Beschrijving Juridische Regeling
5.1 Wettelijke Eisen
5.2 Opzet Van De Bestemmingsregeling
5.3 Toelichting Op De Gehanteerde Bestemmingen
5.4 Toelichting Op De Algemene Regels
5.5 Toelichting Op De Overgangs- En Slotregels
Hoofdstuk 6 Financiële Aspecten
6.1 Wet Ruimtelijke Ordening En Grondexploitatie
6.2 Financiële Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Resultaten Overleg En Inspraakreacties
7.1 Inleiding
7.2 Resultaten Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
7.3 Terinzagelegging Ontwerpbestemmingsplan
Bijlagen
Bijlage 1 Quickscan Ecologie
Bijlage 2 Archeologische Onderzoek
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Bodemonderzoek Breedstraat 4
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Breedstraat 4A/4B

Bestemmingsplan - Gemeente Dongen

Vastgesteld op 12-05-2016 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0766.BP2016000038-VG01 met de bijbehorende regels.

1.2 plan

Het bestemmingsplan Breedstraat 4A/4B met identificatienummer NL.IMRO.0766.BP2016000038-VG01 van de gemeente Dongen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en / of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en / of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.8 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds-, oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand kunnen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.9 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.10 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.11 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.12 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.13 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.14 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.15 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.16 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.17 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.18 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.19 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.20 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.21 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.22 huishouden

de bewoning door een persoon of meerdere personen in de vorm van een vast samenlevingsverband, niet zijnde kamerverhuur of een bijzondere woonvorm, van een woning. Dit samenlevingsverband dient in continuïteit en onderlinge verbondenheid te zijn.

1.23 kamerverhuur

het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij het kenmerk is dat de kamerhuurder ter plaatse het hoofdverblijf heeft.

1.24 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.25 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.26 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals bijvoorbeeld transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.27 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.28 peil

  1. a. De kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg minder dan 5 m bedraagt.
  2. b. Bij ligging in het water: het gemiddelde zomerpeil van het aangrenzende water.
  3. c. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.29 woning

een (gedeelte van een) hoofdgebouw met daarbij behorende aan- of uitbouwen, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie

  1. a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.5 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; indien een bouwwerk met betrekking tot deze constructiedelen over verschillende hoogten beschikt, wordt als volgt gemeten:

  1. a. indien zich aan de voorgevelzijde een goot / druiplijn, boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de hoogte aan de voorgevelzijde;
  2. b. indien zich – in geval van een lessenaarsdak – aan de voorgevelzijde van het gebouw geen goot/druiplijn, boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de laagste hoogte.

2.6 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en / of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en / of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 vloeroppervlakte

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. Het wonen in een woning met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
  2. b. Ter plaatse van de aanduiding 'erf': uitsluitend voor ervan bij de hoofdgebouwen op hetzelfde bouwperceel.
  3. c. Bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals tuinen, parkeervoorzieningen, achterpaden en ontsluitingen, water en nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. Het is niet toegestaan om:
    1. 1. onbebouwde gronden te gebruiken voor de opslag van goederen met een hoogte van meer dan 1 m;
    2. 2. bijgebouwen te gebruiken als woon- en werkruimten.
  2. b. De vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning met een maximum van 40 m²;
  3. c. Het parkeren van voertuigen of het plaatsen van objecten als aanhangwagens, boten, caravans en andere kampeermiddelen op de gronden waar geen bouwvlak is opgenomen is niet toegestaan, behoudens ter plaatse van een toegang tot een garage/berging of carport.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

5.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  1. a. Tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt.
  2. b. Tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. c. Andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 7 Overige Regels

7.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

8.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Breedstraat 4A/4B'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Het plangebied ligt aan de Breedstraat te Dongen. Op deze locatie zijn twee nieuwe vrijstaande woningen beoogd. Op het zuidelijke perceel wordt de huidige agrarische bebouwing gesloopt. Op basis van de Ruimte voor Ruimte regeling komt bij sloop van agrarische bouwwerken een bouwrecht vrij om de beoogde woningen te mogen realiseren. Ter plaatse van de beoogde woningen geldt momenteel de bestemming 'Agrarisch'. Bij de voorgenome ontwikkeling zal worden afgeweken van het geldende bestemmingsplan. Hiervoor is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging Plangebied

De ligging van het plangebied aan de Breedstraat in Dongen is met een rode lijn aangegeven in figuur 1.1. Het plangebied omvat twee (voormalige) agrarische percelen aan de Breedstraat in Dongen. Het noordelijke perceel bestaat uit een perceel zonder bebouwing en is momenteel volledig onverhard. Het zuidelijke perceel betreft een perceel met agrarische gebouwen die niet meer als zodanig in gebruik zijn. Dit laatste perceel is grotendeels verhard. Het naastgelegen woonhuis (Breedstraat nummer 4) behoorde bij het agrarische bedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2016000038-VG01_0001.png"Figuur 1.1 Globale ligging plangebied (Google Maps, 2014)

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'buitengebied Dongen' (vastgesteld op 5 november 2009). De gronden zijn aangeduid als 'Agrarisch'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2016000038-VG01_0002.png"

Figuur 1.2 Geldend bestemmingsplan 'buitengebied Dongen' (Gemeente Dongen, 2009)

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

In figuur 2.1 is het plangebied, bestaande uit twee percelen, aangeduid. Aan de westzijde grenst het plangebied aan de Berlagestraat, met daarachter een woonwijk. Ondanks dat verschillende percelen in de directe omgeving van het plangebied nog de bestemming 'Agrarisch' hebben, worden hier geen agrarische activiteiten meer uitgevoerd.

Het perceel aan de noordzijde is volledig onverhard. Als afscheiding is er een hek van prikkeldraad aanwezig. Aan de noordwestzijde staat een rietkraag.

Het perceel aan de zuidzijde is grotendeels bebouwd. Op dit perceel bevinden zich verschillende agrarische opstallen en direct daarnaast een woning (Breedstraat 4). De voortuin van de woning en de voormalige agrarische functie worden van elkaar gescheiden door middel van een heg. De oprit van de woning bevindt zich aan de westzijde van de woning. Daarnaast is de achterzijde van de woning bereikbaar via de gedeelde ontsluiting van de voormalige agrarische bebouwing en de woning.

De bebouwing van de omliggende percelen is georiënteerd op de Breedstraat. In figuur 2.2 tot en met 2.4 zijn zij-aanzichten van het plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2016000038-VG01_0003.png"Figuur 2.1 Ligging plangebied (Google Maps, 2014)

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2016000038-VG01_0004.png"

Figuur 2.2 Aanzicht perceel noordzijde met huidige bebouwing vanaf de Breedstraat in huidige situatie (Google Maps, 2014)

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2016000038-VG01_0005.png"Figuur 2.3 Aanzicht perceel zuidzijde met bebouwing vanaf de Breedstraat in huidige situatie (Google Maps, 2014)

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2016000038-VG01_0006.png"

Figuur 2.4 Aanzicht vanaf de Berlagestraat in de huidige situatie (Google Maps, 2014)

2.2 Toekomstige Situatie

De beoogde ontwikkeling omvat de realisatie van twee woningen aan de Breedstraat te Dongen. De betreffende twee percelen zijn met donkergroen weergegeven in figuur 2.5.

De woning op het zuidelijke perceel wordt aan de zuidzijde van het perceel gesitueerd en wordt georiënteerd op de Breedstraat. De nieuwe bestemming is 'Wonen'. De maximale goot- en bouwhoogte worden 6 m en 10 m. De maximale goot- en bouwhoogte voor bijgebouwen of overkappingen bedragen 3,5 m en 7 m. Hiermee wordt aangesloten bij de vigerende regels van de naastgelegen woningen, die vallen onder de bestemming 'wonen-1'. Het bebouwd oppervlak (exclusief eventuele aan- en uitbouwen) zal circa 120 m2 bedragen. De woning is geschikt als eengezinswoning.

De woning sluit qua omvang en bouwstijl aan bij de omliggende woningen.

De woning op het noordelijke perceel wordt gesitueerd aan de oostzijde van het perceel, georiënteerd op de Breedstraat. De woning heeft een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 m en 10 m. Eventuele bijgebouwen of overkappingen hebben een maximale goothoogte van 3,5 m en een maximale bouwhoogte van 7 m. Het bebouwd oppervlak (exclusief eventuele aan- en uitbouwen) zal maximaal 225 m² bedragen. Hierbij is een maximum inhoudsmaat van 750 m3 toegestaan. De woning is geschikt als eengezinswoning. Doordat de exacte locatie van de woning en vormgeving nog niet is bepaald wordt een ruim bouwvlak opgenomen. Het bouwvlak wordt minimaal 6 m uit de voorste perceelsgrens gesitueerd en 3 m uit de zijdelingse perceelsgrenzen.

De woning sluit qua omvang en bouwstijl aan bij de omliggende woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2016000038-VG01_0007.png"

Figuur 2.5 Impressie toekomstige bebouwing aan de Breedstraat te Dongen (Condor Bouwadvies)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Het beleid op nationaal niveau met betrekking tot ruimte en mobiliteit is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze visie geeft doelstellingen van de overheid weer voor 2028.

Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst bekijken of er in de regio vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens bekijken of het bestaand stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.

Ook voor de (her)ontwikkeling aan de Breedstraat wordt de ladder voor de duurzame verstedelijking toegepast.

Toetsing

Bij de ontwikkeling aan de Breedstraat wordt voorzien in een specifieke vraag. De woningen worden neergezet op het verzoek van particulieren die daar willen gaan wonen. De bouw van deze twee woningen passen binnen het gemeentelijk (en tevens regionaal afgestemde) woonprogramma en daarmee wordt voorzien in de eerste trede van de ladder van de duurzame verstedelijking. Verder vallen de locaties van de woningen binnen het bestaand stedelijk gebied van Dongen. Daarmee voldoet het plangebied ook aan de tweede trede van de ladder van duurzame verstedelijking. Doordat de ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, is de derde trede niet van toepassing.

Voor de overige beleidsonderdelen zoals opgenomen in de SVIR geldt dat een kleinschalige ontwikkeling als bedoeld in deze onderbouwing niet van invloed is op de visie en de doelstellingen zoals opgenomen in de SVIR. De ontwikkeling wordt daarom niet verder getoetst aan het nationale beleid.

3.2 Provinciaal Beleid

De provincie Brabant heeft haar ruimtelijke beleid vastgelegd in de 'Verordening ruimte Noord-Brabant 2014'. Hierin zijn de prognoses van de woningbehoefte richtinggevend voor de jaarlijks – en telkens voor de eerstvolgende periode van tien jaar – te maken regionale woningbouw afspraken en dienen bestemmingsplannen, die voorzien in de nieuwbouw van woningen, te passen binnen dit regionale afspraken kader. Naast de verordening ruimte is de 'Beleidsregel Ruimte voor Ruimte 2006' van belang. In deze regeling wordt beschreven dat wanneer in de regio een agrarisch bedrijfsgebouw wordt gesloopt dat in gebruik is, of in gebruik is geweest, als intensieve veehouderij er elders in de regio een bouwrecht mag worden verleend voor het bouwen van een woning. Om in aanmerking te kunnen komen voor de regeling ruimte voor ruimte moet de aanvraag betrekking hebben op intensieve veehouderijen die op en na 10 september 1999 daadwerkelijk bedrijfsmatig in gebruik waren.

Toetsing

Bij het plangebied is er sprake van de ruimte voor ruimte regeling. Daarmee is sprake van zorgvuldig ruimte gebruik binnen de regio, de herinrichting van de locatie sluit naadloos aan op de omliggende woonomgeving en ook is er sprake van een kwalitatieve waarborging van de woon- en leefkwaliteit van het betreffende omliggende woongebied gebied. Het bedrijf dat gesloopt is, voldoet aan de eisen die worden gesteld in de 'Beleidsregel Ruimte voor Ruimte 2006'.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Structuurvisie Dongen 2020

De ontwikkeling aan de Breedstraat tussen 4-9 is op de structuurvisiekaart aangewezen als 'bestaande bebouwing' voor het noordelijk perceel. Het zuidelijk perceel valt binnen het vlak 'Versterken karakter bebouwingslinten'. Dit houdt in dat van de ruimtelijke en (cultuur)historische kwaliteiten van deze lintstructuren en het tegengaan van ongewenste ontwikkelingen (functieveranderingen en nieuwe bebouwing) is (naar gradatie van de categorieën) van belang. Aspecten die daarbij een rol spelen zijn kenmerkende historische bebouwing en bebouwingspatronen, groenstructuren, wegprofielen en inrichting van de openbare ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2016000038-VG01_0008.png"

Figuur 3.1 Structuurvisie Dongen 2020 (gemeente Dongen, 2009)

Welstandsnota gemeente Dongen

Het beleid is enerzijds gericht op het behouden en versterken van diversiteit in bebouwing en uiterlijk en anderzijds op het aanmoedigen van contrasten.

Woningbouwplanning

De gemeente beschikt over een door de provincie goedgekeurd woningbouwprogramma, dat in de periode 2014-2023 voorziet in de bouw van in totaal 1.006 woningen.

Toetsing gemeentelijk beleid

De ontwikkeling van het noordelijk perceel valt buiten het gebied dat is aangemerkt als versterking voor lintbouw. Het zuidelijk perceel valt binnen de versterking van de lintbouw. De ontwikkeling van twee vrijstaande woningen ligt in lijn met de direct omgeving. De positionering van het hoofdvolume sluit aan bij de bebouwde omgeving. Qua bouwstijl wordt voor de beide woningen gekozen voor behoud en versterking van de lintbouw.

De bouw van twee extra woningen past binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma.

Hoofdstuk 4 Milieu Aspecten

4.1 Archeologie

Toetsingskader

In het plangebied zal nieuwbouw worden gerealiseerd, waarbij bodemingrepen noodzakelijk zijn. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg uit 2007 (WAMZ), voortvloeiend uit het Verdrag van Malta uit 1992, verplicht de initiatiefnemer voorafgaand aan de bodemingrepen archeologisch onderzoek uit te voeren.

Het archeologisch onderzoek is noodzakelijk om te bepalen wat de verwachtingswaarde is voor de aanwezigheid van archeologische waarden binnen het plangebied en of deze door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast.

Onderzoek

Het archeologisch onderzoek is in mei 2015 uitgevoerd door Econsultancy en is bijgevoegd in Bijlage 2. Het bureauonderzoek toonde aan dat er zich mogelijk archeologische waarden op het plangebied zouden kunnen bevinden. Daarom is aansluitend een inventariserend veldonderzoek in de vorm van verkennende booronderzoeken uitgevoerd.

Conclusie en aanbeveling

Op basis van de aangetroffen bodemprofielen kan de gespecificeerde archeologische verwachting van het plangebied worden bijgesteld naar laag voor alle perioden behalve de Nieuwe tijd. Hoewel de fundamenten van een voormalige boerderij uit de Nieuwe tijd op het plangebied zijn verwijderd kunnen nog altijd diepe sporen zoals waterputten en/of beerputten worden verwacht. Overige, minder diepe sporen zullen door het verwijderen van de fundamenten niet meer aanwezig zijn.

Op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek wordt geadviseerd om het plangebied vrij te geven. Omdat er mogelijk nog wel enkele diepe sporen als waterputten en/of beerputten uit de Nieuwe tijd aanwezig kunnen zijn adviseert Econsultancy om tijdens toekomstige graafwerkzaamheden in het plangebied lokale amateur archeologen de mogelijkheid te geven om waarnemingen te doen.

Mochten er tijdens de geplande werkzaamheden archeologische waarden worden aangetroffen, dan geldt conform artikel 53 van de Monumentenwet uit 1988 een meldingsplicht bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed), de gemeente Dongen of de Provincie Noord-Brabant.

4.2 Verkeer En Parkeren

Toetsingskader

In het plangebied worden twee nieuwe woningen ontwikkeld. Dit kan zorgen voor toename van de verkeersdruk op de omliggende wegen. Daarom wordt de ontsluiting van het verkeer en de parkeer behoefte onderzocht.

Onderzoek

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer

Het plangebied is gelegen in de gemeente Dongen en wordt ontsloten via de Breedstraat te Dongen. Richting het noorden komt deze weg uit op de Fazantenweg welke aansluit op verschillende polderwegen. Richting zuiden sluit de weg aan op de Berlagestraat welke aansluit op de Eindsestraat/Vennen. De Eindsestraat sluit aan op de N260. De Vennen leidt richting het centrumgebied van Dongen. De Eindsestraat, Berlagestraat en Vennen hebben allen een ontsluitende functie binnen de gemeentelijke hoofdwegenstructuur. Binnen de bebouwde kom geldt een maximumsnelheid van 50 km/h. De N260 is een gebiedsontsluitingsweg waar een maximumsnelheid van 80 km/h geldt. De ontsluiting van het gemotoriseerde verkeer is goed.

Ontsluiting langzaam verkeer

Het fietsverkeer op de Breedstraat wordt gemengd met het overige verkeer afgewikkeld. Er zijn, in tegenstelling tot de richtlijnen voor wegen met een maximum snelheid van 50 km/h, geen vrijliggende fietspaden aanwezig. De ontsluiting voor het fietsverkeer is hier derhalve matig. Ter hoogte van het kruispunt met de Berlagestraat wordt aangesloten op een vrijliggende fietsvoorziening. Deze sluit op de rotonde met de Eindsestraat/Vennen/Monnendijk aan op fietsstroken op de Vennen en een aanliggend fietspad langs de Eindsestraat. De ontsluiting is hier voor fietsers goed.

Ontsluiting openbaar vervoer

De dichtstbijzijnde bushalte is op een afstand van circa 250 m gesitueerd. Deze halte wordt bediend door bussen in de richtingen Tilburg en Oosterhout/Breda met een frequentie van 2x per uur. De ontsluiting per openbaar vervoer is goed.

Parkeren

Binnen de ontwikkeling wordt de realisatie van twee woningen mogelijk gemaakt. Er wordt alleen voorzien in parkeren op eigen terrein. Het aantal parkeerplaatsen dat gerealiseerd dient te worden wordt bepaald op basis van parkeernormen van de gemeente Dongen. De gemeente Dongen sluit op gebied van parkeernormen aan bij hetgeen is opgenomen in de ASVV 2012. Uitgangspunt is dat de bovenkant van de bandbreedte wordt aangehouden. Voor Dongen geldt, op basis van cijfers van het CBS, de stedelijkheidsgraad 'matig stedelijk'. De woningen zijn voorzien in het restgebied van de bebouwde kom. Zodoende geldt per woning een parkeernorm van 2,6 parkeerplaatsen per woning. Dit betekent dat per woning drie parkeerplaatsen gerealiseerd dienen te worden. Op zowel het noordelijke als het zuidelijke perceel is voldoende ruimte aanwezig om in deze parkeerbehoefte te kunnen voorzien.

Conclusie

De ontsluiting voor het verkeer is goed. De parkeerbehoefte kan volledig op eigen terrein worden opgelost. De ontwikkeling zorgt niet voor een toename van het aantal verkeersbewegingen zodat dit geen gevolgen zal hebben voor de verkeersafwikkeling. Het aspect verkeer staat het plan niet in de weg.

4.3 Wegverkeerlawaai

Toetsingskader

Het plan omvat de bouw van twee nieuwe woningen. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidsgevoelige functies en dienen daarom in dat kader getoetst te worden aan de wettelijke geluidsnormen. Deze toetsing is vastgelegd in de rapportage 'Akoestisch onderzoek Breedstraat Dongen' (Rho Adviseurs, 2015). Deze rapportage is opgenomen in bijlage 5.

Onderzoek

Uit de berekeningen blijkt dat voor beide woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden als gevolg van wegverkeer op de Breedstraat. De uiterste grenswaarde van 63 dB wordt niet overschreden (inclusief de aftrek overeenkomstig artikel 110g Wgh).

Conclusie

Het treffen van maatregelen aan de bron om de geluidsbelasting aan de gevel van de beoogde ontwikkeling te reduceren, stuit op overwegende bezwaren van verkeerskundige, vervoerskundige, stedenbouwkundige, of financiële aard. Voor de twee woningen dient daarom een hogere waarde te worden verleend voor de geluidsbron 'Breedstraat'.

Tabel 4.1 Ontheffingswaarden wegverkeerslawaai

aantal woningen geluidsbelasting (dB) geluidsbron
2 51 Breedstraat

Ten aanzien van de overige relevante wegen blijkt dat de geluidbelasting als gevolg van wegverkeer lager is dan 48 dB. Ten aanzien van deze wegen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh.

4.4 Bodemkwaliteit

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek

Het voorliggende bestemmingsplan maakt ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch' een functiewijziging mogelijk naar 'Wonen'.

Gelet op deze functiewijziging moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de beoogde functie en moet worden nagegaan of er sprake is van gevallen van ernstige verontreiniging waarvoor saneringsmaatregelen moeten worden getroffen. Vanuit dat oogpunt moet voor de ontwikkelingslocaties een bodemonderzoek worden uitgevoerd.

Beide onderzoeken zijn uitgevoerd door Bakker Milieuadviezen Waalwijk. Het onderzoek voor het noordelijk perceel in december 2014 en het onderzoek voor het zuidelijk perceel (Breedstraat 4) in mei 2015. De onderzoeken zijn bijgevoegd in Bijlage 3 Bodemonderzoek en Bijlage 4 BodemonderzoekBreedstraat 4.

Conclusie

Op basis van het onderzoek dat is bijgevoegd in Bijlage 3, wordt het volgende geconcludeerd:

  • In de bovengrond, waarin lichte bijmengingen met puin en/of kooldeeltjes zijn waargenomen, zijn alle parameters uit het NEN 5740-pakket (en chroom) in gehalten beneden de AW 2000 aangetroffen;
  • In de ondergrond zijn alle parameters uit het NEN 5740-pakket in gehalten beneden de AW 2000 aangetroffen;
  • In het grondwater overschrijden de gehalten aan koper, molybdeen en barium de streefwaarden. Dit zijn geen relevante verhogingen.

Op basis van het onderzoek dat is bijgevoegd in Bijlage 4, wordt het volgende geconcludeerd:

  • In de onverdachte bovengrond zijn alle parameters uit het NEN 5740-pakket in gehalten beneden de AW 2000 aangetroffen;
  • In de ondergrond zijn alle parameters uit het NEN 5740-pakket in gehalten beneden de AW 2000 aangetroffen;
  • In het grondwater overschrijdt alleen het gehalte aan zink de streefwaarde. Dit is geen relevante verhoging.

Op grond van de resultaten van de uitgevoerde bodemonderzoeken, vormt de bodemkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen nieuwbouw van twee woningen. De bodemkwaliteit is geschikt voor de beoogde functie.

4.5 Bedrijven En Milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in dit bestemmingsplan de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen wordt voor dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt.

Onderzoek en conclusie

In de directe omgeving, op circa 30 m afstand ten zuiden van de te realiseren woningen is een paardenwei aanwezig. Op deze paardenwei zijn circa 3 paarden aanwezig. De paardenwei betreft een hobbymatige paardenwei die gezien de aard en omvang geen bedrijfsmatige inrichting betreft. Formeel gezien is er dan ook geen sprake van een richtafstand. Indien getoetst wordt aan de richtafstand voor een manege ten opzichte van woningen in een gemengd gebied, blijkt eveneens dat voldaan kan worden aan deze richtafstand. Verder zijn er geen bedrijven aanwezig die van invloed zijn op de milieusituatie in het plangebied of die belemmerd worden in hun bedrijfsvoering door de beoogde ontwikkeling. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat er ter plaatse van de beoogde woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.6 Waterparagraaf

Toetsingskader

Waterbeheer en watertoets

Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke ontwikkelingen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijke ontwikkeling en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Bij het tot stand komen van deze paragraaf wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan 2010-2015.

Waterschapsbeleid

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat dan om het waterkwantiteits- en -kwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepvaartbeheer.

Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het waterbeheersplan 2010-2015, wat is afgestemd op Europees, nationaal en provinciaal beleid. Speerpunten uit het waterbeheerplan zijn veiligheid, droge voeten, voldoende water, gezonde natuur, schoon water, genieten van water en het waterschap als calamiteitenorganisatie.

Het waterschap heeft in een toetsingskader RO 'De ruimte blauw geordend' aangegeven wat de ruimtelijke consequenties zijn van het waterbeleid.

Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009'.

Onderzoek

Huidige situatie

  • Algemeen

Het plangebied is gelegen tussen de Berlagestraat en de Breedstraat en is deels bebouwd met verschillende agrarische opstallen. Het overige deel is momenteel onverhard.

  • Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zandgronden. Er is sprake van grondwater trap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddelde laagste grondwaterstand meer dan 1,2 m onder maaiveld bedraagt, en dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert van 0,4 tot 0,8 m onder maaiveld.

  • Waterkwantiteit

Op alle watergangen en sloten binnen het plangebied is de keur van het waterschap van toepassing. Dit betekent voor de verschillende watergangen het volgende:

  1. a. waterlopen categorie A: voor deze watergangen geldt dat het waterschap tot 5 m vanaf beide insteken van de watergang randvoorwaarden stelt aan de inrichting. Binnen 4 m mogen geen obstakels aangebracht worden en binnen 5 m geen opgaande gebouwen en/of beplanting hoger dan 1,2 m. De inrichting is gericht op het onderhoud van de watergang;
  2. b. waterlopen categorie B: de eigenaren van gronden langs deze watergangen moeten de sloten eenmaal per jaar – in het najaar – schoonmaken. Het waterschap controleert of de sloten goed schoon zijn (= schouwen);
  3. c. voor ingrepen die binnen 5 m vanaf de insteek van waterlopen categorie A (voorheen leggerwatergangen) plaatsvinden, dient een ontheffing van de keur te worden aangevraagd.

Dit geldt ook voor ingrepen in de waterlopen categorie B (voorheen schouwsloten) en overige watergangen en sloten, zoals het verleggen en dempen van watergangen en het aanbrengen van duikers in watergangen.

In de directe omgeving van de ontwikkeling is geen oppervlaktewater aanwezig. Aan de overzijde van de Breedstraat, tien meter ten noorden van het plangebied is wel een B-watergang aanwezig. Deze B-watergang vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

  • Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.

  • Afvalwaterketen en riolering

Ter plaatse van de ontwikkeling is in de huidige situatie geen sprake van een riolering.

Toekomstige situatie

  • Algemeen

De ontwikkeling betreft de realisatie van twee woningen met een totaal verhard oppervlak van circa 345 m2. De hoeveelheid verharding in de huidige situatie bedraagt 279 m2. Ten opzichte van de huidige situatie is er sprake van een toename in verharding van circa 66 m2. Voor plannen kleiner dan 2.000 m2 geldt een vrijstelling voor de realisatie van compensatie. Watercompenserende maatregelen zijn dan ook niet aan de orde.

  • Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Daarom wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van milieuvriendelijke bouwmaterialen en worden uitlogende bouwmaterialen, zoals lood, koper, zink en zacht PVC vermeden.

  • Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  1. a. hemelwater vasthouden voor benutting;
  2. b. (in-) filtratie van afstromend hemelwater;
  3. c. afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  4. d. afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.
  • Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.7 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof toetsing van Grenswaarde
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
Uurgemiddelde concentratie Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³
fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg/m³

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit nibm

In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m² bvo bij één ontsluitingsweg.

Onderzoek

De ontwikkeling betreft de realisatie van twee woningen. Daarmee valt de ontwikkeling binnen de in het Besluit niet in betekenende mate aangewezen categorie, en draagt de ontwikkeling niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2014 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Vennen/Eindsestraat (maatgevende weg nabij het plangebied) onder de grenswaarden uit de wetgeving liggen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 21,0 µg/m³ voor NO2, 23,5 µg/m³ voor PM10 en 14,9 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 12,6 dagen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.

4.8 Externe Veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende plannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

In de nabije omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig en rondom de het plangebied vindt tevens geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor het water of door buisleidingen.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.9 Ecologie

Toetsingskader

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit een agrarisch perceel dat voor het grootste gedeelte bestaat uit grasland en moestuin. De aanwezige vegetatie is aangeplant, en wordt intensief beheerd. Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

Beoogde ontwikkelingen

De ontwikkeling voorziet in de realisatie van twee woningen.

Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Normstelling

Provinciale Verordening

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de EHS is in Noord-Brabant in de provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt.

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang;
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11.

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten.

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen:

  1. 1. nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil);
  2. 2. nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus);
  3. 3. nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk);
  4. 4. vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  1. 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor deze ontwikkeling van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  1. a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  2. b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  3. c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.

Bij de voorbereiding van een ontwikkeling moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het gebied 'Langstraat' en ligt op circa 6,5 km ten noorden van het plangebied. Op 7,2 km afstand ten oosten van het plangebied is het Natura 2000-gebied 'Loonse en drunense duinen' gelegen. Het dichtstbij gelegen EHS-gebied betreft 'droog bos met productie' en is op circa 900 m ten zuidoosten van het plangebied gelegen. Deze natuurgebieden liggen op grote afstand van het plangebied en worden niet beïnvloed door de relatief kleinschalige ingreep. Gebiedsbescherming komt derhalve in deze paragraaf niet meer aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2016000038-VG01_0009.png"

Figuur 4.1 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: natuurwaardenkaart Brabant)

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

Bij de voorgenomen ontwikkeling worden verschillende opstallen gesloopt. Deze activiteit zou kunnen samen gaan met effecten op planten- en diersoorten die beschermd zijn via de Flora- en faunawet. Op grond hiervan is een verkennend veldonderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde planten- en diersoorten. Het onderzoek is uitgevoerd door Adviesbureau Mertens B.V. op 28 april 2015. Het onderzoek is bijgevoegd in 'bijlage 1'.

Bij het verkennend veldonderzoek is vastgesteld dat er algemene kleine grondgebonden zoogdieren en amfibieën kunnen voorkomen in en direct rond het plangebied. Deze soorten komen in lage tot zeer lage dichtheid voor. Voor deze soorten bestaat een algemene vrijstelling van de Flora- en faunawet. Daarnaast komen er algemene broedvogels voor. In verband met het voor komen van deze algemene broedvogels wordt aangeraden om te werken buiten het broedseizoen of op een manier dat de vogels niet tot broeden komen. Het voorkomen van broedvogels met vaste rust- en verblijfplaatsen kan worden uitgesloten.

Daarnaast vliegen er vleermuizen in lage dichtheid. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen. In de bestaande (te slopen) bebouwing zijn geen mogelijkheden voor gebouwbewonende vleermuizen (laatvlieger, gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis) om te verblijven in de spouwmuur of onder daklijsten. De muren zijn namelijk enkelwandig en geschikte openingen ontbreken. Effecten op vleermuizen worden derhalve uitgesloten.

Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op matig en zwaar beschermde planten- en diersoorten uitgesloten; de realisatie en uitvoering van het plan aan de Breedstraat 4 te Dongen is niet in strijd met het gestelde binnen de Flora- en faunawet.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

Hoofdstuk 5 Beschrijving Juridische Regeling

In dit hoofdstuk wordt allereerst aandacht besteed aan de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening en de bindende afspraken die dan bij het opstellen van bestemmingsplannen moeten worden gehanteerd: de wettelijke eisen (paragraaf 5.1). Daarna wordt ingegaan op de opzet van de bestemmingsregeling voor het plan (paragraaf 5.2) en vervolgens wordt een toelichting gegeven op de gehanteerde bestemmingen, de algemene regels en de overgangs- en slotregels (paragraaf 5.3, 5.4 en 5.5).

5.1 Wettelijke Eisen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde standaarden. Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar.

Daarnaast is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, wijze van meten, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling. Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn.

Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.

5.2 Opzet Van De Bestemmingsregeling

Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling is het volgende van belang.

Opzet verbeelding

Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.

Op de verbeelding is met een bouwvlak aangegeven waar het hoofdgebouw mag plaatsvinden. Met behulp van een aanduiding is aangegeven waar verschillende soorten bebouwing mag worden gebouwd.

Opzet regels

De indeling in hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, kent de volgende vaste volgorde:

  • in hoofdstuk 1 Inleidende regels worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald;
  • in hoofdstuk 2 Bestemmingsregels worden in alfabetische volgorde van de naam van de bestemmingen de regels gegeven waarmee die bestemmingen zoals die op de verbeelding voorkomen, nader worden omschreven;
  • hoofdstuk 3 Algemene regels bevat een aantal regels die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelbepaling of de bepaling welke wettelijke regeling van toepassing;
  • hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels geven ten slotte overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.

Op grond van de wettelijke standaarden moet bij de opstelling van een bestemmingsbepaling (Hoofdstuk 2 van de regels) de volgende vaste volgorde gebruikt worden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid.

Een bestemmingsregel behoeft niet al deze elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.

5.3 Toelichting Op De Gehanteerde Bestemmingen

(Artikel 3 Wonen)

De gronden waar de woningen worden gesitueerd, zijn bestemd voor wonen en hierbij behorende tuinen en erven. Beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten in een woning zijn toegestaan, mits dit het woonperceel in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Dat betekent onder andere dat de omvang beperkt moet blijven.

Binnen de bestemming 'Wonen' is door middel van een bouwvlak aangegeven waarbinnen hoofdgebouwen en daarbij behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegestaan. Hierbij bedraagt het maximum aantal woningen per bouwvlak 1. Per bouwvlak is een hoofdgebouw toegestaan met een maximaal oppervlak van 225 m2. Binnen de aanduiding 'erf' is het daarnaast toegestaan om om aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde te bouwen, deze behorende bij het hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel. Hierbij mogen de gronden binnen de aanduiding 'erf' en buiten het bouwvlak voor maximaal 40% bebouwd worden met een maximum van 100 m2.

Op basis van de berekende parkeerbehoefte, kan alleen een omgevingsvergunning voor het bouwen worden verleend indien er drie parkeerplaatsen per woning zijn geborgd.

Hoofdgebouwen mogen alleen worden gebouwd binnen het bouwvlak. De goot- en bouwhoogte bedraagt ten hoogste de met met de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven goot- en bouwhoogte.

Aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en garages hebben een minimale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3,5 en 7 m. Hierbij wordt aangesloten op de omliggende woningen.

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde wordt voor wat betreft de maximaal toegestane hoogte ook aangesloten bij de regeling die voor de omliggende woningen geldt.

5.4 Toelichting Op De Algemene Regels

Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, regels.

Anti-dubbeltelregel (Artikel 4)

Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld in geval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen. Om hiervan een voorbeeld te geven: binnen de bestemming Wonen mag een bepaald percentage van het erf worden bebouwd. Indien het absolute oppervlak (uitgedrukt in m²) niet is bereikt, kan door het bijkopen van een stuk erf van het aangrenzend perceel extra bebouwing tot dit maximum worden gerealiseerd. De anti-dubbeltelbepaling voorkomt dat het overgedragen erf nog eens in de beoordeling van de bouwmogelijkheden op het oorspronkelijk deel erf kan worden betrokken.

Algemene bouwregels (Artikel 5)

Overschrijding bouwgrenzen (artikel 5.1)

Dit is een regeling voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken. Deze bouwvlakken zijn op de kaart aangeduid met een dikke lijn.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 6)

Voor ondergeschikte afwijkingen van de bestemmingsplanregels (de bouwregels) zijn algemene afwijkingsregels opgenomen. Burgemeester en wethouders zijn hierbij bevoegd om 10% af te wijken van de afmetingen zoals deze in de bouwregels van de bestemmingsregels zijn opgenomen.

Overige regels (Artikel 7)

Dit artikel bevat één bepaling, namelijk 'Werking wettelijke regeling (artikel 7.1)' In een (toenemend) aantal gevallen wordt in de regels van bestemmingsplannen verwezen naar een (andere) wettelijke regeling of wordt een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. Ook in de begripsbepalingen komen die verwijzingen voor. Op grond van jurisprudentie mag een bestemmingsplan slechts volgens de vereiste procedure van de Wro worden gewijzigd. Het impliciet wijzigen van een bestemmingsplan door wijzigingen in wetgeving in de bepalingen waarnaar wordt verwezen is niet toegestaan. Het is dan ook nodig dat verwijzingen naar toepasbare wettelijke regelingen worden gefixeerd, namelijk naar de tekst ervan zoals die op het moment van vaststelling van het plan gold. Uit praktische overwegingen is er voor gekozen in dit hoofdstuk van de regels een artikel "Wettelijke regelingen" op te nemen, waarin is bepaald dat alle wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan. Hierdoor behoeft niet meer telkens te worden verwezen naar publicaties in het staatsblad.

5.5 Toelichting Op De Overgangs- En Slotregels

Overgangsrecht (artikel 8)

Op grond van artikel 7.10 Wro is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. In artikel 8 van de regels is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid8.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen.

In lid 8.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen. Van de mogelijkheid die artikel 3.2.3 Bro biedt om hieraan een persoonsgebonden overgangsrecht te koppelen, is geen gebruik gemaakt.

Slotregel (artikel 9)

In de slotregel worden de regels aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Breedstraat 4A/4B'.

Hoofdstuk 6 Financiële Aspecten

6.1 Wet Ruimtelijke Ordening En Grondexploitatie

In de Wet ruimtelijke ordening is de grondexploitatiewet opgenomen. Deze afdeling regelt verplicht kostenverhaal door de gemeente. Doel hiervan is om bij de ontwikkeling van bouwlocaties een eerlijke verdeling van kosten en opbrengsten voor publieke voorzieningen af te dwingen. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. De kosten worden verhaald via de omgevingsvergunning voor het bouwen. Het exploitatieplan is in feite een publiekrechtelijke terugvaloptie; privaatrechtelijk kan meer geregeld worden.

Kostenverhaal dient te worden verzekerd bij onder andere een bestemmingsplan dat rechtstreeks bouwplannen mogelijk maakt (niet via wijzigingsbevoegdheid).

Een exploitatieplan is niet vereist indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld door het sluiten van overeenkomsten van grondexploitatie met alle eigenaren in het exploitatiegebied, waar bouwmogelijkheden gerealiseerd kunnen worden of volledig grondeigendom).

In een bestemmingsplan is sprake van kostenverhaal (6.2.3. tot en met 6.2.5. Bro) als een bouwplan (6.2.1 Bro) wordt mogelijk gemaakt. Welke kosten verhaalbaar zijn (kostensoortenlijst) is ook in het Bro geregeld (artikel 6.2.3 tot en met 6.2.5).

Een exploitatieplan moet gelijktijdig met het vaststellen van het daarbij behorende bestemmingsplan worden vastgesteld. Dit betekent dat het ontwerp van een exploitatieplan gelijktijdig met een ontwerp van het bestemmingsplan ter inzage moet worden gelegd.

Nieuwe ontwikkeling

In het voorliggende bestemmingsplan wordt een ontwikkeling voorzien die wordt aangemerkt als bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro.

Voor beide percelen heeft de gemeente met de grondeigenaar een zogeheten "anterieure" overeenkomst gesloten. Daarmee is verzekerd dat kosten van de kostensoortenlijst uit het Bro alle projectgebonden kosten worden verhaald op de initiatiefnemers. Voor het overige worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rechtstreeks mogelijk gemaakt. Dit betekent dat voor dit bestemmingsplan geen exploitatie plan behoeft te worden vastgesteld.

6.2 Financiële Uitvoerbaarheid

Voor de ontwikkeling die thans rechtstreeks planologisch-juridisch mogelijk worden gemaakt hebben de initiatiefnemers gegevens overlegd aan de gemeente waaruit blijkt dat deze de investeringen financieel kan dragen. Gelet op het vertrouwelijke karakter zijn de financiële gegevens niet in deze paragraaf opgenomen. De gemeente heeft inzicht gehad in de financiële gegevens en is tot de conclusie gekomen dat de ontwikkeling financieel uitvoerbaar is.

De financiële uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is met het oog op het voorgaande afdoende gewaarborgd

Hoofdstuk 7 Resultaten Overleg En Inspraakreacties

7.1 Inleiding

Vooraankondiging

Overeenkomstig artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt de vooraankondiging van het ontwerpbestemmingsplan gepubliceerd in de Informatiekrant en op de gemeentelijke website.

7.2 Resultaten Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

In het kader van artikel 3.1.1 Bro is het conceptontwerpbestemmingsplan 'Breedstraat 4A/4B' toegezonden aan de volgende instanties en organisaties:

  • Waterschap Brabantse Delta;
  • Provincie Noord-Brabant.

Het Waterschap Brabantse Delta heeft een positief wateradvies gegeven. De Provincie Noord-Brabant heeft op dit concept geen opmerkingen gemaakt.

7.3 Terinzagelegging Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpplan heeft met ingang van 22 januari 2016 gedurende zes weken ter visie gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

Het bestemmingsplan is ongewijzigd vastgesteld.

Bijlagen

Bijlage 1 Quickscan Ecologie

Bijlage 2 Archeologische Onderzoek

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bijlage 4 Bodemonderzoek Breedstraat 4

Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai