Perceelsplitsing Lage Ham 160
Bestemmingsplan - Gemeente Dongen
Vastgesteld op 19-09-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0766.BP2019000056-VG01 met de bijbehorende regels.
1.2 plan
Het bestemmingsplan Perceelsplitsing Lage Ham 160 met identificatienummer NL.IMRO.0766.BP2019000056-VG01 van de gemeente Dongen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en / of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.6 aan-huis-gebonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.7 bebouwing
één of meer gebouwen en / of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.8 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds-, oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand kunnen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.9 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.10 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.11 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.12 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.13 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.14 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.15 bouwperceelsgrens
een grens van een bouwperceel.
1.16 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.17 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.18 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.19 dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
1.20 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.21 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.22 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
1.23 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals bijvoorbeeld transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.24 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.25 peil
- a. de kruin van een weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg minder dan 5 m bedraagt;
- b. bij ligging in het water: het gemiddelde zomerpeil van het aangrenzende water;
- c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.26 voorgevelrooilijn
een virtuele lijn die samenvalt met de bestaande voorgevel van de woning of een hoofdgebouw en het bouwvlak waarop de woning of het hoofdgebouw zich bevindt en die doorloopt tot de zijdelingse perceelsgrens.
1.27 vrijstaande woning
een woning waarvan het hoofdgebouw losstaat van de zijdelingse bouwperceelgrenzen.
1.28 woning
een (gedeelte van een) hoofdgebouw met daarbij behorende aan- of uitvouwen, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.4 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; indien een bouwwerk met betrekking tot deze constructiedelen over verschillende hoogten beschikt, wordt als volgt gemeten:
- a. indien zich aan de voorgevelzijde een goot/druiplijn, boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de hoogte aan de voorgevelzijde;
- b. indien zich - in geval van een lessenaarsdak - aan de voorgevelzijde van het gebouw geen goot/druiplijn, boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de laagste hoogte.
2.5 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.6 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen met bijbehorende voorzieningen zoals wandelpaden.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
- b. De bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m.
- c. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. Het wonen in een woning met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
- b. Ter plaatse van de aanduiding 'erf': uitsluitend voor erven bij de hoofdgebouwen op hetzelfde bouwperceel.
- c. Bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals tuinen, parkeervoorzieningen, achterpaden en ontsluitingen, water en nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwen en gelden de volgende regels:
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. Per bouwperceel is ten hoogste één woning toegestaan;
- b. Het is niet toegestaan om:
- 1. onbebouwde gronden te gebruiken voor de opslag van goederen met een hoogte van meer dan 1 m;
- 2. bijgebouwen te gebruiken als woon- en werkruimten.
- c. De vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning met een maximum van 40 m².
- d. Het parkeren van voertuigen of het plaatsen van objecten als aanhangwagens, boten, caravans en andere kampeermiddelen op de gronden waar geen bouwvlak en geen aanduiding 'erf' is opgenomen is niet toegestaan, behoudens ter plaatse van een toegang tot een garage/berging of carport.
- e. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning kan uitsluitend worden verleend indien in het plangebied 2,6 parkeerplaatsen per woning is geborgd.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
- a. Tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt.
- b. Tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt en de afstand tot de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' ten minste 1,5 m bedraagt.
- c. Andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van Hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. Afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. Overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
- c. De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
8.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Het bevoegd gezag kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Artikel 9 Overige Regels
9.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot.
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, muts de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstrip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dat gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder naam 'Regels van het bestemmingsplan Perceelsplitsing Lage Ham 160'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
De initiatiefnemer is voornemens om het perceel aan Lage Ham 160 te Dongen (kadastraal bekend als gemeente Dongen, sectie N, perceelnummer 799) op te splitsen zodat ter plaatse twee woningen zijn toegestaan.
Het perceel heeft volgens het geldende bestemmingsplan 'Zuid en West Dongen' (vastgesteld op 30 september 2010) de bestemming 'Wonen'. Het initiatief is in strijd met het geldende bestemmingsplan aangezien ter plaatse van het beoogde bouwproject geen bouwvlak is opgenomen. Door middel van een nieuw bestemmingsplan kan de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk worden gemaakt.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied bevindt zich in het noorden van de kern Dongen en wordt ontsloten via de Lage Ham. De Lage Ham vormt samen met de Hoge Ham, Sint Josephstraat, Eindsestraat en de Kerkstraat een van de oorspronkelijke bebouwingslinten van waaruit Dongen is opgebouwd. De karakteristieke lintpatronen in de directe omgeving van het plangebied zijn nog duidelijk herkenbaar. Tevens ligt de Donge (karakteristiek beekje) op slechts enkele meters van het plangebied.
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich voornamelijk ruim opgezette vrijstaande woningen en boerderijen, al dan niet in combinatie met een agrarische functie. Ten noorden van het plangebied zijn enkele bedrijven gevestigd tot en met milieucategorie B1, waaronder een autosloopbedrijf en een scooterwinkel. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven met een gele arcering.
Figuur 1.1 Ligging plangebied (Bron: Google Maps, 2018)
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Voor het perceelsgedeelte waarop de nieuwe woning gebouwd zal worden geldt het bestemmingsplan 'Zuid en West Dongen' (vastgesteld op 30 september 2010). De gronden van de locatie zijn aangeduid met de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin', zonder nadere aanduidingen. Daarnaast geldt ook het bestemmingsplan Zuid en West Dongen - partiële herziening 2015. Met de vaststelling van deze partiële herziening is het bestemmingsplan aangepast op onder meer de meest recente regelingen, om onderlinge verschillen tussen bestemmingsplannen weg te werken en enkele kleine bouwplannen mogelijk te maken.
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Ook zijn deze bestemd voor bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals tuinen, parkeervoorzieningen, achterpanden en ontsluitingen, water en nutsvoorzieningen.
Het initiatief om op deze locatie een nieuwe woning te realiseren is in strijd met het geldende bestemmingsplan, omdat volgens artikel 22.4 onder a per bouwperceel ten hoogste één woning is toegestaan. Aangezien het plangebied in vigerend bestemmingsplan onderdeel uitmaakt van het kadastrale perceel Lage Ham 160, wordt hieraan getoetst. Daarnaast is strijdigheid geconstateerd met artikel 22.2.1 onder a, waarin wordt gesteld dat enkel binnen een bouwvlak hoofdgebouwen met de daarbij horende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde gebouwd mogen worden. Op de overige gronden zijn volgens het bestemmingsplan uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkapping zijnde toegestaan.
Figuur 1.2 Bestemmingsplan 'Zuid en West Dongen' (Bron: ruimtelijkeplannen, 2018)
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
In figuur 2.1 is de exacte locatie van het plangebied weergegeven. Het gebied bestaat momenteel uit een tuin met een schuurtje gesitueerd tussen de bestaande woningen aan Lage Ham 160 en 162. De locatie ligt te midden van de karakteristieke lintbebouwing van de Lage Ham en heeft volgens de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Dongen een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Aan de andere zijde van de Lage Ham - op circa 15 meter ten opzichte van het projectgebied - stroomt de Donge.
Het straatbeeld heeft een ruime opzet en wordt voornamelijk gekenmerkt door de diverse vrijstaande woningen en boerderijen met tuin. Het landschap achter deze woningen en boerderijen wodt voornamelijk bepaald door de aanwezige agrarische gronden, bomenrijen en een hoogspanningsverbinding. Ten noorden van het projectgebied bevindt zich een kleinschalig bedrijventerrein met voornamelijk bedrijven tot en met milieucategorie 1. Ten zuiden bevinden zich enkele kleinschalige agrarische bedrijven, waaronder een veehouderij.
Via de Lage Ham bereikt men eenvoudig het centrum van Dongen. Ook kan men via noordelijke richting eenvoudig de kernen 's Gravenmoer, Vaart, Oosteind en Oosterhout bereiken.
In figuren 2.1 en 2.2 is de huidige situatie van het plangebied weergegeven.
Figuur 2.1 Luchtfoto met aanduiding plangebied in geel (Bron: Google Maps, 2018)
Figuur 2.2 Huidige situatie plangebied (Bron: Google Maps, 2018)
2.2 Toekomstige Situatie
Er zal een nieuw bouwvlak ten behoeve van een nieuwe woning gesitueerd worden tussen de woningen met de huisnummers 160 en 162. Het bestaande schuurtje zal gesloopt worden. Bij de situering van de nieuwe woning zal aangesloten worden op de reeds bestaande rooilijn en zullen de bouwschriften uit het bestemmingsplan 'Zuid en West Dongen' overgenomen worden. Hierdoor wordt aangesloten bij het bestaande bebouwingslint. Doordat de woning voorzien is aan de zijde waar reeds bebouwing aanwezig is, blijft de aanwezige doorkijk naar het achtergelegen gebied gehandhaafd. De perceelcontour is weergegeven in figuur 2.3.
Figuur 2.3 Perceelcontour toekomstige situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
Door de verschillende overheden is beleid geformuleerd ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. Paragraaf 3.2 behandelt het rijksbeleid. Het provinciaal beleid is opgenomen in paragraaf 3.3. Het relevante regionale beleid is opgenomen in paragraaf 3.4. Tot slot wordt in paragraaf 3.5 de beoogde ontwikkeling getoetst aan het gemeentelijk beleid.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bevat plannen voor ruimte en mobiliteit. In dit beleidsdocument staat beschreven in welke grote infrastructurele projecten het kabinet tot en met 2040 wil gaan investeren. Er is sprake van een hoog abstractieniveau: de visie richt zich alleen op nationale belangen zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en de waterveiligheid. De ambities die tot 2028 zijn geformuleerd luiden als volgt:
- a. het vergroten van de concurrentiepositie door de ruimtelijk- economische structuur te versterken;
- b. het verbeteren van de bereikbaarheid;
- c. zorgen voor een leefbare en veilige omgeving, met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
In de SVIR zijn nationale belangen opgenomen die zorgen voor een gegarandeerde basiskwaliteit voor alle bewoners van Nederland. Naast de drie hoofddoelen wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Bij toekomstige ontwikkelingen heeft inbreiding en herstructurering de voorkeur boven uitbreiding. Nieuwe ontwikkelingen vinden eerst plaats in het bestaande stedelijk gebied of binnen bestaande bebouwing. Wanneer uitbreiding buiten het stedelijk gebied noodzakelijk is dan is een optimale inpassing en bereikbaarheid van de ontwikkeling van belang. Hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd.
Toetsing
Bij de voorgenomen ontwikkeling zijn geen nationale belangen in het geding. Er zal zorg worden gedragen voor een zorgvuldige afweging en een transparante besluitvorming.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro is de juridische vertaling van het beleid dat geschetst is in het SVIR. Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekent dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de SVIR wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de mainport ontwikkeling van Rotterdam, het kustfundament en defensie.
Toetsing
Evenals de SVIR wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro vormt daardoor geen beperkingen voor de beoogde ontwikkeling.
3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 lid 2 Bro)
Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De grens van een stedelijke van een stedelijke ontwikkeling ligt bij woningen op basis van jurisprudentie op circa 11-14 woningen.
De ladder voor duurzame verstedelijking bestaat uit twee stappen: de eerste stap bestaat uit het aantonen van de behoefte voor de beoogde ontwikkeling. Voor de tweede stap wordt er in beginsel vanuit gegaan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dit nadrukkelijk gemotiveerd te worden in de toelichting van het bestemmingsplan.
Toetsing
De ontwikkeling van één woning binnen bestaand stedelijk gebied, is geen stedelijke ontwikkeling (uitspraak Raad van State van 16 september 2015, zaaknummer 201501297). Derhalve is toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk.
3.2.4 Conclusie
Het rijksbeleid vormt geen beperking voor de beoogde ontwikkeling.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014
In de structuurvisie is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2025, met een doorkijk naar 2040. Dit met als doel om een goede woon-, werk- en leefomgeving voor zowel inwoners als bedrijven in Brabant te creëren. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor hoogwaterbescherming, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen. Ook is er aandacht voor cultuurhistorische waarden en de leefbaarheid van kleine kernen. Een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied, met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw) is ook onderdeel van de structuurvisie. Tot slot is er aandacht voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden).
De provinciale opgaven leiden tot ruimtelijke keuzes voor de toekomstige ontwikkeling van Noord-Brabant. Bij deze ruimtelijke keuzes hanteert de provincie twee leidende principes:
• ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid;
• vestigings- en leefklimaat en gezondheid.
De ruimtelijke keuzes zijn vertaald in 14 provinciale ruimtelijke belangen:
• regionale contrasten;
• een multifunctioneel landelijk gebied;
• een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem;
• een betere waterveiligheid door preventie;
• koppeling van waterberging en droogtebestrijding;
• duurzaam gebruik van de ondergrond;
• ruimte voor duurzame energie;
• concentratie van verstedelijking;
• sterk stedelijk netwerk;
• groene geledingszones tussen steden;
• gedifferentieerd aanbod aan goed bereikbare vrijetijdsvoorzieningen;
• economische clusters;
• (inter)nationale bereikbaarheid;
• beleefbaarheid stad en land vanaf de hoofdinfrastructuur.
Toetsing
Bij de opgave voor wonen en werken ligt het accent op de herstructurering en het beheer van het bestaand stedelijk gebied. Zoals te zien is in figuur 3.1 (projectgebied aangeduid met rode cirkel) is het projectgebied geheel gelegen in het door de provincie aangewezen 'stedelijk concentratiegebied' en voorziet de voorgenomen ontwikkeling in herstructurering, waardoor het bestaand stedelijk gebied optimaal gebruikt wordt.
De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening is nader uitgewerkt in de Verordening Ruimte Noord-Brabant. Deze Verordening is één van de uitvoeringsinstrumenten voor de provincie Noord-Brabant om eerder genoemde doelen te realiseren. De Verordening Ruimte vertaalt zijn kaderstellende elementen uit het provinciaal beleid in regels die van toepassing zijn op gemeentelijke bestemmingsplannen. De Verordening Ruimte Noord-Brabant wordt hierna beschreven.
Figuur 3.1 Uitsnede structuurvisie provincie Noord-Brabant (Bron: Provincie Noord-Brabant, 2014)
3.3.2 Verordening Ruimte Noord-Brabant
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is vastgesteld hoe de bevoegdheden op het gebied van ruimtelijke ordening tussen rijk, provincies en gemeenten zijn verdeeld. De provincie kan door middel van een planologische verordening regels formuleren waarmee gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening moeten houden. De provincie Noord-Brabant heeft hiertoe de Verordening Ruimte Noord-Brabant opgesteld.
De Verordening Ruimte Noord-Brabant is op 7 februari 2014 door Provinciale Staten vastgesteld en op 19 maart 2014 in werking getreden. Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben in hun vergadering van 10 juli 2015 deze verordening in gewijzigde vorm opnieuw vastgesteld. De gewijzigde verordening is op 15 juli 2015 in werking getreden. Hierna wordt de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan de relevante hoofdstukken en artikelen.
Toetsing
In de Verordening Ruimte Noord-Brabant is in hoofdstuk twee, artikel 3 opgenomen dat een bestemmingsplan of omgevingsvergunning dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling een verantwoording dient te bevatten dat het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving. Toepassing moet worden gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.
Het plangebied aan Lage Ham 160 te Dongen is op de kaarten behorende bij de Verordening Ruimte Noord-Brabant aangeduid als 'bestaand stedelijk gebied', zoals te zien in figuur 3.2 (plangebied aangeduid met zwarte cirkel). In de Verordening Ruimte Noord-Brabant zijn regels opgenomen waaraan ruimtelijke plannen dienen te voldoen. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen in principe plaats te vinden in bestaand stedelijk gebied of in een zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling. Voorliggend bestemmingsplan maakt een ontwikkeling in het bestaand stedelijk gebied mogelijk. Daarnaast wordt de woning passend in het straatbeeld gerealiseerd, waarbij rekening wordt gehouden met de bestaande kwaliteiten van de omgeving. Hierdoor wordt voldaan aan de regels zoals opgenomen in de Verordening Ruimte Noord-Brabant.
Figuur 3.2 Uitsnede Verordening Ruimte Noord-Brabant (Bron: Provincie Noord-Brabant, 2015)
3.3.3 Conclusie
Het initiatief voor de realisering van een nieuwe woning aan Lage Ham 160 te Dongen sluit aan op het provinciale beleid voor stedelijke herontwikkeling. Er wordt binnen het bestaand stedelijk gebied van de kern Dongen gebouwd.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurvisie Dongen 2020
De projectlocatie aan Lage Ham 160 te Dongen is op de structuurvisiekaart (figuur 3.3) aangewezen als 'bestaand bebouwd gebied'. Verder ligt de locatie binnen 'Kwaliteit II' van het versterken van het karakter van bebouwingslinten binnen cultuurhistorie. Daarnaast is het plangebied gelegen vlakbij rivier de Donge. Naast waterberging streeft de gemeente Dongen ernaar om de beleefbaarheid rondom de Donge te versterken.
Het versterken van bebouwingslinten binnen cultuurhistorie is binnen het projectgebied aangemerkt als 'Kwaliteit II'. Deze bebouwingslinten hebben een zeer hoge waardering gekregen. Het bebouwingsbeeld van de Lage Ham bestaat overwegend uit vrijstaande, een- en tweelaagse bebouwing, met de nokrichting parallel aan de straat en een eenvormige rooilijn. De bebouwingslinten en ontginningsassen zijn bepalend voor de ruimtelijke structuur van de gemeente en dienen als zodanig behouden te blijven.
Wat betreft de cultuurhistorische waarde van de bebouwingslinten in de gemeente wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën: kwaliteit zeer hoog, hoog en redelijk hoog. Behoud en versterking van deze kwaliteiten is van groot belang. Belangrijkste ruimtelijk en functionele kenmerken die bepalend zijn voor de kwaliteit van de linten zijn het kenmerkende gedifferentieerde bebouwingspatroon met karakteristieke (historische) bebouwing, variatie in functies en gebruik en beeldbepalende groenelementen van (open) particuliere kavels en erven en structuren in de openbare ruimte. Ontwikkelingen met betrekking tot functieveranderingen en nieuwe bebouwingselementen kunnen de cultuurhistorische waarden en kenmerken van de bebouwingslinten onder druk zetten. Nieuwe ontwikkelingen zullen daarom te allen tijde binnen de kleinschalige context van de linten moeten worden bezien. Grootschalige ontwikkelingen zoals glastuinbouw passen daar bijvoorbeeld niet bij. De welstandsnota, waarin de waarden van de bebouwingslinten zijn beschreven en waarin gebiedsgerichte welstandscriteria voor de bebouwingslinten zijn gegeven, vormt hiervoor samen met groenstructuurplannen het toetsingskader.
Figuur 3.3 Uitsnede structuurvisiekaart gemeente Dongen (Bron: Gemeente Dongen, 2009)
3.4.2 Welstandsnota Gemeente Dongen (2008)
Het beleid is enerzijds gericht op het behouden en versterken van diversiteit in bebouwing en uiterlijk en anderzijds op het aanmoedigen van contrasten. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen historische knooppunten waar de gemeente een actief monumentenbeleid voert.
3.4.3 Woningbouwplanning
De gemeente beschikt over een door de provincie goedgekeurd woningbouwprogramma, dat in de periode 2016-2025 voorziet in de bouw van in totaal 1.100 woningen.
3.4.4 Conclusie
De beoogde ontwikkeling valt binnen het bestaand bebouwd gebied. Ook valt het plangebied binnen een cultuurhistorische kwaliteitszone volgens de gemeentelijke structuurvisie. Deze vormt een beeldbepalend, markant element binnen het bebouwingslint. Door middel van rooilijnen, materiaalgebruik en positionering van de woning wordt aangesloten bij het straatbeeld en de historische elementen uit de omgeving.
De voorgenomen ontwikkeling past daarom binnen de kaders van het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 4 Milieu Aspecten
4.1 Verkeer En Parkeren
Toetsingskader
Op het gebied van verkeer en vervoer is er geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit volgt uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op basis van vaste jurisprudentie dient in dat kader onder meer te worden aangetoond dat een goede verkeersafwikkeling is gewaarborgd, er voldoende parkeergelegenheid beschikbaar is en dat de verkeersveiligheid voldoende is gewaarborgd.
De parkeerbehoefte is bepaald op basis van het rapport 'Actualisatie Verkeerbeleidsplan' (2013) van de gemeente Dongen. Voor de berekening van de verkeersgeneratie is uitgegaan van kencijfers uit de CROW publicatie 317 (kencijfers parkeren en verkeersgeneratie). Hierbij geldt een ligging in de rest bebouwde kom. De gemeente Dongen heeft een matig stedelijk karakter op basis van de adressendichtheid.
Toetsing
Ontsluiting
Het plangebied is via noordelijke en zuidelijke zijde van de Lage Ham te bereiken. De Lage Ham is gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg en behoort tot de 50 km-zone. Via de Lage Ham bereikt men eenvoudig het centrum van Dongen. Ook kan men via noordelijke richting eenvoudig de kernen 's Gravenmoer, Vaart, Oosteind en Oosterhout bereiken.
Parkeren
De parkeerbehoefte wordt bepaald aan de hand van de gemeentelijke parkeernormen. De parkeernorm voor één vrijstaande woning bedraagt minimaal 1,8 tot maximaal 2,6 parkeerplaatsen. Volgens het gemeentelijk beleid dient, door het hoge percentage autogebruik in de gemeente, de maximale norm te worden aangehouden. De norm van 2,6 parkeerplaatsen voor één woning bedraagt afgerond 3 parkeerplaatsen. Op eigen terrein worden daarom 3 parkeerplaatsen gerealiseerd.
Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
De verkeersgeneratie van één woning is dusdanig beperkt dat dit zal opgaan in het heersende verkeersbeeld van de Heuvel.
Conclusie
De ontsluiting van de projectlocatie is voor alle vervoerswijzen goed. De parkeerbehoefte wordt voorzien op het eigen terrein. De nieuwe woning heeft een beperkte verkeersgeneratie wat zal opgaan in het heersende verkeersbeeld. Het aspect verkeer en parkeren staat de beoogde woningbouwontwikkeling aan Lage Ham 160 daarom niet in de weg.
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Onderzoek en conclusie
Gezien de aard en omvang van de veehouderijen in de directe omgeving (en de al bestaande woningen op korte afstand van de bedrijven) kan worden volstaan met een kwalitatieve onderbouwing op basis van de beschikbare informatie.
Het beoogde bouwvlak zal komen te liggen op een locatie waar de bestemming 'Wonen' geldig is. In de huidige situatie dient reeds rekening te worden gehouden met de realisatie van woningen binnen het bouwvlak. Ter plaatse zal dan ook sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en de omliggende bedrijven worden niet in de eigen bedrijfsvoering beperkt.
4.3 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Overeenkomstig de professionele risicokaart (https://nederlandprof.risicokaart.nl) waarin relevante risicobronnen getoond worden, zijn in en nabij het projectgebied aan Lage Ham 160 te Dongen geen risicovolle inrichtingen gelegen. Het plangebied valt daarnaast niet binnen een risicocontour. Verder vindt in of nabij het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor of het water.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.
4.4 Kabels En Leidingen
Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
4.5 Archeologie En Cultuurhistorie
4.5.1 Archeologie
Toetsingskader
Nota Cultureel Erfgoed Dongen (2016-2018)
De Nota Cultureel Erfgoed Dongen is vastgelegd op 10 maart 2016. De nota bundelt het huidige en nieuwe beleid omtrent cultureel erfgoed in één erfgoednota. Hierbij is de basis gelegd voor een brede, integrale basis voor behoud en versterking van cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Dongen.
De gemeente Dongen maakt in de nota haar beleid en ambities op het gebied omtrent cultureel erfgoed kenbaar. Hierbij wordt gebruik gemaakt van onder andere het provinciaal beleid, dat is vertaald naar gemeentelijk beleid, de Cultuurhistorische Waardenkaart en de Archeologische beleidsadvieskaart.
Erfgoedverordening gemeente Dongen 2016
De erfgoedverordening is op 13 oktober 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Centrale beleidsregel daarin is dat het verboden is om in een archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied de bodem dieper dan 50 cm onder de oppervlakte te verstoren. Op het verbod zijn verstoringen uitgezonderd in een gebied:
- met een lage archeologische verwachtingswaarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 50.000 m2;
- met een middelhoge en hoge archeologische verwachtingswaarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 100 m2;
- waarvoor in het bestemmingsplan reeds bepalingen zijn opgenomen voor archeologische monumentenzorg.
Het verbod geldt evenmin indien een rapport is overgelegd waaruit blijkt dat aanwezige archeologische waarden in voldoende mate kunnen worden veiliggesteld of dat deze niet onevenredig worden geschaad dan wel dat in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Toetsing
In de gemeente Dongen is het archeologisch beleid vastgelegd op de Archeologische beleidsadvieskaart Dongen (2016). In figuur 4.1 is het plangebied weergegeven in de archeologische beleidsadvieskaart. Hierop is te zien dat het hele plangebied valt binnen archeologisch waardevol gebied. Bodemingrepen zijn hier in principe niet toegestaan. Indien een ingreep dieper gaat dan 0,5 meter minus het bestaande maaiveld en een planoppervlak heeft van 100 m² (vrijstellingsgrens uit de Monumentenwet) of meer is archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Figuur 4.1 Archeologische beleidsadvieskaart gemeente Dongen (Bron: gemeente Dongen)
Econsultancy heeft in opdracht van Rho adviseurs voor leefruimte in april 2019 een archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 1. Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van de voorgenomen splitsing van het perceel en de bouw van een woning. Het plangebied is gelegen aan Lage Ham 160 te Dongen. In het plangebied zal een woning worden gerealiseerd.
De onderzoeksplicht vloeit voort uit het Verdrag van Malta (1992) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo, 2010). Het archeologisch onderzoek is noodzakelijk om te bepalen of er archeologische waarden aanwezig zijn binnen het plangebied en of deze door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast. Doel van het bureauonderzoek is een antwoord te vinden op de vraag wat de gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied is. Dit wordt uitgevoerd door middel van het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende en verwachte archeologische waarden. Met de resultaten van het archeologisch onderzoek kan worden vastgesteld of binnen het plangebied archeologische waarden aanwezig (kunnen) zijn en of vervolgonderzoek dan wel planaanpassing noodzakelijk is. Het inventariserend veldonderzoek (IVO-overig, verkennende fase) heeft tot doel de gespecificeerde archeologische verwachting aan te vullen en te toetsen door middel van boringen. Het veldonderzoek heeft tot doel antwoorden te vinden op wat de bodemopbouw is binnen het plangebied. Tevens dient te worden vastgesteld wat de gevolgen zijn van het in het plangebied aangetroffen bodemprofiel voor de gespecificeerde archeologische verwachting.
Doel van het bureauonderzoek is een antwoord te vinden op de vraag wat de gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied is. Het bureauonderzoek toonde aan dat er zich mogelijk archeologische waarden in het projectgebied zouden kunnen bevinden. Daarom is er aansluitend een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Het verkennend booronderzoek heeft tot doel antwoorden te vinden op wat de bodemopbouw is binnen het plangebied en wat de gevolgen zijn van het in het plangebied aangetroffen bodemprofiel voor de gespecificeerde archeologische verwachting.
Op basis van de waargenomen bodemverstoringen kan worden geconcludeerd dat archeologische waarden niet meer in situ worden verwacht. Dit blijkt ook op basis van het uitgebrachte advies van het Monumentenhuis Brabant bv, weergegeven in bijlage 2.
De gespecificeerde archeologische verwachting, zoals die is weergegeven tijdens het bureauonderzoek, is door het booronderzoek bijgesteld naar laag voor alle perioden. Op grond van de resultaten tijdens het bureau- en veldonderzoek kan het plangebied vrijgegeven worden.
Conclusie
Voor het aspect archeologie is nader onderzoek uitgevoerd. Hiermee is aangetoond dat dit aspect geen belemmeringen kent voor de voorgenomen ontwikkeling aan Lage Ham 160 te Dongen.
4.5.2 Cultuurhistorie
Toetsingskader
Nota Cultureel Erfgoed Dongen (2016-2018)
De Nota Cultureel Erfgoed Dongen is vastgesteld op 10 maart 2016. De nota bundelt het huidige en nieuwe beleid omtrent cultureel erfgoed in één erfgoednota. Hierbij is de basis gelegd voor een brede, integrale basis voor behoud en versterking van cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Dongen.
De gemeente Dongen maakt in de nota haar beleid en ambities op het gebied omtrent cultureel erfgoed kenbaar. Hierbij wordt gebruik gemaakt van onder ander het provinciaal beleid, dat is vertaald naar gemeentelijk beleid, de Cultuurhistorische Waardenkaart en de Archeologische beleidsadvieskaart.
Cultuurhistorische waardenkaart (CHW)
De 'Cultuurhistorische waardenkaart' (vastgesteld 26 september 2006) van de provincie Noord-Brabant vormt het kader voor het inhoudelijke cultuurhistorische beleid met behulp waarvan dat beleid getoetst en ontwikkeld kan worden. Op de cultuurhistorische waardenkaart zijn meerdere aanduidingen opgenomen (historische bouwkunst, historische stedenbouw, historische geografie (lijnen en vlakken), historische groenstructuren, historische zichtrelaties, archeologische monumenten en indicatieve archeologische waarden).
De Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie is in de gemeente vertaald naar de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Dongen (vastgesteld op 15 januari 2014).
Toetsing
In figuur 4.2 is het plangebied weergegeven in de uitsnede van de Cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Dongen. Uit deze waardenkaart blijkt dat het projectgebied zich kenmerkt door de historische dorpsstructuur/lintbebouwing (gebiedstype 1).
Figuur 4.2 Cultuurhistorische waardenkaart gemeente Dongen met aanduiding plangebied
(Bron: Gemeente Dongen, 2014)
In dit gebied gaat het om de samenhang tussen structuren en historische bebouwing met eventueel het aanwezige groen en zijn de huidige stedenbouwkundige kwaliteiten uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. De belangrijkste objecten zijn reeds beschermd als gemeentelijk of rijksmonument of staan op de aandachtslijst van identiteitsbepalende objecten.
In de directe omgeving van het plangebied aan Lage Ham 160 liggen volgens de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Dongen verschillende cultuurhistorische aanduidingen. Bij het ontwerp en de realisatie van de nieuwe woning zullen historische lijnelementen behouden moeten blijven en de omliggende bebouwing niet worden aangetast. Er zal op een acceptabele manier rekening gehouden moeten worden met omliggende cultuurhistorische waarden.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen het aspect cultuurhistorie.
4.6 Bodem
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak.
Toetsing en conclusie
Aangezien de huidige functie (wonen) in de toekomstige situatie niet veranderd, is in het kader van het bestemmingsplan een bodemonderzoek niet noodzakelijk.
4.7 Water
Waterbeheer en watertoets
Voor alle ruimtelijke plannen dient een watertoets te worden uitgevoerd. In deze watertoets wordt aangegeven hoe in het betreffende plan met water wordt omgegaan. Daarbij wordt allereerst sterk ingezet op preventie van verontreiniging en nuttig hergebruik van water op lokaal niveau. Daarnaast is voor de retentiebehoefte de voorkeurvolgorde; infiltreren, retentie binnen het projectgebied, retentie buiten het projectgebied of berging in bestaand watersysteem. Bij de berekening van de retentie worden de eisen zoals gevisualiseerd in figuur 4.3 uit deze paragraaf gehanteerd. Aspecten als oppervlaktewater, grondwater, hemelwater, afvalwater, waterkwaliteit en -kwantiteit, omgevingsfactoren en waterberging komen hierin aan de orde.
Met de watertoets wordt de waterbeheerder, in dit geval het waterschap Brabantse Delta, tijdig betrokken in het ontwerpproces. Opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal
- Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021
Waterschapsbeleid
Het waterschap Brabantse Delta is onder andere verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente Dongen. Het gaat hierbij om de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer -waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit. Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van het waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij (nieuwe) ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater'.
Gemeentelijk beleid
Het verbreed GRP Dongen geeft het beleid van de gemeente Dongen weer op het gebied van rioleringszorg (afvalwater en hemelwater) en haar gemeentelijke zorgtaken ten aanzien van grondwater.
In het plan komt ook het stedelijke oppervlaktewater aan de orde, omdat hemelwater, grondwater en zelfs afvalwater relaties hebben met het oppervlaktewater. De zorgplichten zijn zodanig geformuleerd dat iedere gemeente een zekere mate van beleidsvrijheid houdt om een eigen invulling te kiezen voor de lokale situatie. Dit verbreed GRP Dongen geldt voor de periode 2016 tot 2020 en is vastgesteld in december 2015.
Onderzoek
Huidige situatie
Het projectgebied omvat het terrein naast de bestaande woning, gelegen aan Lage Ham 160 in Dongen. Het gebied bestaat momenteel uit een gedeeltelijk verharde tuin.
Bodem en grondwater
Omdat het projectgebied in de bebouwde kom van Dongen ligt, is het projectgebied op de Bodemkaart van Nederland niet gekarteerd. In de directe omgeving van de kern van Dongen zijn hoofdzakelijk zandgronden aanwezig. In de omgeving van de kern van Dongen zijn verschillende grondwatertrappen aanwezig. Deze zijn weergegeven figuur 4.3.
Figuur 4.3 Grondwaterstanden omgeving kern Dongen (Bron: Bodemkaart van Nederland, 2018)
Waterkwantiteit
Op alle watergangen en sloten die zijn opgenomen in de legger, is de keur van het waterschap van toepassing. Dit betekent voor de verschillende watergangen het volgende:
- a. waterlopen categorie A: voor deze watergangen geldt dat het waterschap tot 5 m vanaf beide insteken van de watergang randvoorwaarden stelt aan de inrichting om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden;
- b. waterlopen categorie B: de eigenaren van gronden langs deze watergangen moeten de sloten eenmaal per jaar – in het najaar – schoonmaken. Het waterschap controleert of de sloten goed schoon zijn (= schouwen);
- c. voor ingrepen die binnen 5 m vanaf de insteek van waterlopen categorie A plaatsvinden, dient een ontheffing van de keur te worden aangevraagd.
Dit geldt ook voor ingrepen in de waterlopen categorie B en overige watergangen en sloten, zoals het verleggen en dempen van watergangen en het aanbrengen van duikers in watergangen.
Op basis van bovenstaande afstanden kan gesteld worden dat in of nabij geen watergangen gelegen zijn.
Veiligheid en waterkeringen
Binnen en in de directe omgeving van de gemeente Dongen zijn geen waterkeringen gelegen. Het projectgebied is dan ook niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het projectgebied is in de huidige situatie aangesloten op een gemengd rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De initiatiefnemer is voornemens om naast de bestaande woning aan Lage Ham 160 te Dongen een nieuw bouwperceel te ontwikkelen. Op 2 mei 2019 is advies opgevraagd bij het Waterschap Brabantse Delta. Dit advies is weergegeven in bijlage 3.
Waterkwantiteit
Alle nieuwbouw- en herstructureringsprojecten binnen de gemeente Dongen worden in principe waterneutraal uitgevoerd, waarbij getracht wordt te voorkomen dat er negatieve effecten op het grond- en oppervlaktewater optreden. Hierbij wordt uitgegaan van een bui t=100 dat overeenkomt met een retentie van 78 mm. Verhard oppervlak wordt in principe niet aangesloten op de riolering. Het hemelwater wordt bij voorkeur bovengronds geborgen en vervolgens geïnfiltreerd.
De gemeente Dongen heeft strengere bergingseisen dan het waterschap Brabantse Delta. Deze eisen zijn gevisualiseerd in figuur 4.4.
Figuur 4.4 Visualisatie bergingseisen gemeente Dongen
(Bron: Gemeente Dongen)
Het plangebied aan Lage Ham te Dongen is momenteel gedeeltelijk verhard. Het aantal vierkante meter verharding in de toekomstige situatie is nog onbekend. Op basis van de bergingseisen van de gemeente Dongen zal de benodigde compensatie worden berekend.
De benodigde berging moet in principe worden ingevuld binnen het plangebied. In het plangebied zelf zijn de mogelijkheden om open water aan te leggen beperkt. Er zijn diverse mogelijkheden om toch invulling te geven aan de compensatie-eis. Zo zouden bijvoorbeeld binnen het plangebied infiltratiekratten gerealiseerd kunnen worden in de tuin en/of onder de oprit. De exacte uitwerking van deze benodigde waterberging en de vorm waarin dit toegepast wordt zal in overleg met de gemeente Dongen en indien nodig met het waterschap Brabantse Delta plaatsvinden.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Daarom wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van milieuvriendelijke bouwmaterialen en worden uitlogende bouwmaterialen, zoals lood, koper, zink en zacht PVC niet toegestaan.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering, vigerend waterschapsbeleid en het verbreed GRP Dongen is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Op basis van het verbreed GRP Dongen geldt onderstaande voorkeursvolgorde met betrekking tot de omgang met hemelwater en ander afvalwater aan de bron:
- a. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
- b. verontreiniging van hemelwater wordt voorkomen of beperkt;
- c. afvalwaterstromen worden gescheiden gehouden, tenzij het niet-gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
- d. huishoudelijk afvalwater en daarmee vergelijkbaar afvalwater wordt ingezameld en naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie getransporteerd;
- e. ander afvalwater dan bedoeld onder d. (in de praktijk dus vooral hemelwater) wordt hergebruikt (zo nodig na zuivering aan de bron);
- f. ander afvalwater dan bedoeld onder d. wordt lokaal in het milieu teruggebracht (zo nodig na zuivering aan de bron);
- g. ander afvalwater dan bedoeld onder d. wordt als stedelijk afvalwater ingezameld en naar een rwzi getransporteerd.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
Ten gevolge van de toekomstige planontwikkeling zal naar verwachting sprake zijn van toename in verharding. De exacte invulling van de benodigde waterberging wordt in een latere fase bij de vergunningverlening nader uitgewerkt in overleg met de gemeente Dongen en het waterschap. Op basis hiervan wordt verwacht dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
4.8 Ecologie
Toetsingskader
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
- Natura-2000 gebieden;
- Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn). Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
- het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
- de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
- soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
- soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
- overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Brabant
In de provincie Noord-Brabant wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee, voor het op of in de bodem brengen van meststoffen en voor agrarische beregening uit grondwater. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wild zwijn en woelrat. Ten aanzien van de bunzing, hermelijn en wezel wordt in hetzelfde kader een tijdelijke vrijstelling verleend tot 1 oktober 2017.
Onderzoek en conclusie
De locatie aan Lage Ham is geen onderdeel van een natuurgebied. Gezien de aard van de huidige te slopen bebouwing (enkel steens) gaan we niet uit van beschermde soorten in de huidige bebouwing. De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het project.
4.9 Wegverkeerslawaai
Toetsingskader
Normstelling
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/uur-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidbelasting wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day evening night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Nieuwe situaties
Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde in onderhavige situaties bedraagt 63 dB (binnenstedelijk gelegen woning).
Aftrek ex artikel 110g Wgh
De in de Wgh genoemde grenswaarden aan de buitengevels ten aanzien van wegverkeerslawaai betreffen waarden inclusief aftrek op basis van artikel 110g Wgh. Dit artikel houdt in dat voor het wegverkeer een aftrek mag worden gehanteerd welke anticipeert op het stiller worden van het wegverkeer in de toekomst door innovatieve maatregelen aan de voertuigen. De toegestane aftrek bedraagt: 5 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen minder dan 70 km/u bedraagt. Voor wegen met een representatief te achten snelheid van 70 km/u of meer is de hoogte van de aftrek afhankelijk van de geluidbelasting exclusief aftrek. Bij een geluidbelasting van 56 dB en 57 dB mag een aftrek toegepast worden van respectievelijk 3 dB en 4 dB. Bij overige geluidbelastingen wordt een aftrek van 2 dB toegepast. De aftrek mag alleen worden toegepast bij toetsing van de geluidbelastingen aan de normstellingen uit de Wgh. In
voorliggend onderzoek is gebruik gemaakt van een aftrek van 5 dB.
Onderzoek
De woning wordt getoetst ten gevolge van het wegverkeer op de Lage Ham. Maatgevend voor het akoestisch onderzoek is een jaargemiddelde verkeersintensiteit van een weekdag. De intensiteit van de Lage Ham is aangeleverd door de gemeente Dongen. De ontleende intensiteiten komen uit het jaar 2015. Deze zijn doorberekend met een autonome groei van 1% naar de planhorizon (10 jaar na planvoornemen), het jaar 2029. Verder zijn de voertuig- en etmaalverdeling tevens door de gemeente aangeleverd.
In tabel 4.1 zijn de verkeersgegevens weergeven. Hierin is tevens de wegdekverharding en de maximum snelheid opgenomen. In tabel 4.2 is de voertuig- en etmaalverdeling opgenomen van een provinciale weg weergegeven.
Tabel 4.1 Verkeersgegevens
Tabel 4.2 Voertuig- en etmaalverdeling
Rekenmethodiek en invoergegevens
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluid 2012. De berekeningen en het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 4. Voorts is de afstand van de as van de weg tot de woning bepaald aan de hand van de verkaveling. De afstand tot de Lage Ham bedraagt 19 meter.
In het rekenmodel is daarnaast, op basis van de wegbreedte, uitgegaan van een verhardingsbreedte van 3 meter (tussen de woning en de Lage Ham is sprake van zachte bodemgebied). Verder is uitgegaan van een volledige zichthoek. Tot slot is voor een objectfractie van 0,6 gekozen, deze is ruim ingeschat.
Resultaten
In tabel 4.3 is de geluidbelasting op de gevels van de woning weergeven. De woning zal bestaan uit twee bouwlagen. Gerekend is op +1,5 meter op de begane grond en op +4,5 meter op de eerste verdieping.
Tabel 4.3 Geluidbelasting nieuwe woning (inclusief aftrek art. 110g Wgh)
Op basis van tabel 4.3 blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van het wegverkeer op de Lage Ham wordt overschreden. De geluidbelasting bedraagt ten hoogste 51 dB, inclusief aftrek artikel 110g Wgh.
Maatregelen
Als gevolg van het wegverkeer op de Lage Ham wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. In de
Wet geluidhinder is in dit geval een onderzoeks- en verantwoordingsplicht opgenomen naar geluidreducerende maatregelen als het gaat om gezoneerde wegen. In eerste instantie wordt gekeken naar bronmaatregelen, vervolgens naar overdrachtsmaatregelen.
Bronmaatregelen
Hieronder vallen bijvoorbeeld het verlagen van de maximum snelheid, het terugdringen van het verkeersaanbod en aanpassen van het wegdektype. De Lage Ham is een stedelijke hoofdweg en heeft een belangrijke ontsluitende functie, hierdoor is afwaardering niet mogelijk. Derhalve zijn de aanpassingen als het wijzigen van de functie van deze weg waarmee het gebruik teruggedrongen kan worden of het verlagen van de maximum snelheid geen reële maatregelen.
Een andere maatregel aan de bron is het toepassen van geluidreducerende wegdekverharding. Het toepassen van stille asfaltverharding zal tot een reductie kunnen leiden tot onder de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Het toepassen van stille asfaltverharding zou hier wel voor kunnen zorgen. Deze maatregel brengt hoge kosten met zich mee, dit staat niet in verhouding tot de omvang van de ontwikkeling. De maatregel is hierdoor niet doelmatig en zal stuiten op bezwaren van financiële aard.
Maatregelen in het overdrachtsgebied
Hieronder vallen maatregelen zoals het toepassen van geluidschermen of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de gevel van de woning. Maatregelen in het overdrachtsgebied in de vorm van geluidafschermende voorzieningen zijn een scherm of wal. Het toepassen van een geluidscherm of wal in stedelijk gebied is zelden toepasbaar en stuit in deze situatie op bezwaren van stedenbouwkundige aard. De afstand tussen de geluidsbron en de gevel van de woning moet met 10 meter worden vergroot om aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB te voldoen. Dit is niet wenselijk, omdat de woning op dezelfde rooilijn moet worden gebouwd als de aangrenzende woningen.
Conclusie
Omdat de voorgenomen ontwikkeling van één nieuwe woning aan de Lage Ham een geluidgevoelige functie betreft en de toekomstige woning binnen de wettelijke geluidzone van de Lage Ham ligt, is in dit rapport de geluidbelasting als gevolg van de Lage Ham inzichtelijk gemaakt.
Als gevolg van het wegverkeer op de Lage wordt de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden.
De maximaal berekende geluidbelasting bedraagt 51 dB, inclusief aftrek artikel 110g Wgh. Deze overschrijding vindt plaats op de tweede bouwlaag van de woning. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden.
Maatregelen om de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Lage Ham te reduceren stuiten op
bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke en financiële aard. Omdat de maximale ontheffingswaarde van 63 dB niet wordt overschreden is het vaststellen van een hogere waarde mogelijk.
Tabel 4.4 Benodigde hogere waarden
4.10 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.5 weergegeven.
Tabel 4.5 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling betreft de toevoeging van één bouwperceel en later de bouw van één woning. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2016 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Rijensestraatweg. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen.
Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling aan Lage Ham 160 te Dongen niet in de weg.
4.11 Conclusie
Uit de toetsing aan de sectorale aspecten blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de beoogde ontwikkeling.
Hoofdstuk 5 Beschrijving Juridische Regeling
5.1 Wettelijke Eisen
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe verplichte standaarden. Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar.
Daarnaast zijn in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, wijze van meten, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling. Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn.
Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.
5.2 Opzet Van De Bestemmingsregeling
Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling is het volgende van belang.
Opzet verbeelding
Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.
Op de verbeelding zijn op de kadastrale kaart de enkelbestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' opgenomen. Met een bouwvlak is aangegeven waar het hoofdgebouw gerealiseerd mag worden. Tevens is de functieaanduiding 'erf' opgenomen.
Opzet regels
De indeling in hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, kent de volgende vaste volgorde:
- in Hoofdstuk 1 Inleidende regels worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald;
- in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels worden in alfabetische volgorde van de naam van de bestemmingen de regels gegeven waarmee die bestemmingen zoals die op de verbeelding voorkomen, nader worden omschreven;
- Hoofdstuk 3 Algemene regels bevat een aantal regels die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelbepaling of de bepaling welke wettelijke regeling van toepassing;
- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels geven ten slotte overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.
Op grond van de wettelijke standaarden moet bij de opstelling van een bestemmingsplan (Hoofdstuk 2 van de regels) de volgende vaste volgorde gebruikt worden:
- bestemmingsomschrijving;
- bouwregels;
- nadere eisen;
- afwijken van de bouwregels;
- specifieke gebruiksregels
- afwijken van de gebruiksregels;
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden;
- wijzigingsbevoegdheid.
Een bestemmingsregel behoeft niet al deze elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.
5.3 Toelichting Op De Gehanteerde Bestemmingen
Tuin (Artikel 3)
Enkele zelfstandige of grotere tuinen bij een andere functie zijn bestemd tot 'Tuin'. De bestemming Tuin moet waarborgen dat deze percelen onbebouwd en overwegend onverhard blijven.
Wonen (Artikel 4)
De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor wonen en de bijbehorende tuinen en erven. Beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten in een woning zijn toegestaan. Met een ontheffing wordt de mogelijkheid geboden om een deel van de woning, of een bijgebouw, te gebruiken voor het verlenen van mantelzorg. Het gaat hierbij uitsluitend om een ontheffing van het gebruik. Er mag niet extra worden gebouwd ten behoeve van mantelzorg. Na beëindiging van de mantelzorg kan tegen 'gewone' bewoning van een bijgebouw worden opgetreden omdat in de gebruiksbepalingen is opgenomen dat bewoning van bijgebouwen niet is toegestaan.
Situering hoofdgebouwen, aan- of uitbouwen en bijgebouwen
Binnen de bestemming 'Wonen' is door middel van de aanwijzing van het bouwblok waarbinnen het hoofdgebouw en een overkapping zijn toegestaan en de functieaanduiding 'erf' de indeling van het woonperceel tot uitdrukking gebracht. Woningen behoeven niet geheel binnen bouwvlakken voor hoofdgebouwen te worden gebouwd. Ook op de vlakken met de aanduiding 'erf' mogen bijgebouwen en aan- of uitbouwen in gebruik worden genomen als woonruimten. De gronden zonder aanduiding, betreffen de gronden waar geen gebouwen en overkappingen zijn toegestaan. Het gaat hoofdzakelijk om gronden vóór de voorgevel van hoofdgebouwen (woningen). In gevallen waarbij sprake is van twee voorgevelrooilijnen (hoekpercelen) zijn de gronden zonder nadere aanduiding merendeels aan twee zijden gelegd. Dit is gedaan omdat aan- en uitbouwen en bijgebouwen in de voortuin de kwaliteit van de openbare ruimte onder druk kunnen zetten (achterkantsituaties aan de voorzijde van woningen). Kleinschalige aan- of uitbouwen vóór de voorgevellijn, zoals erkers, zijn wel mogelijk.
5.4 Toelichting Op De Algemene Regels
Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, regels.
Anti-dubbeltelregel (Artikel 5)
Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld in geval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen. Om hiervan een voorbeeld te geven: binnen de bestemming Wonen mag een bepaald percentage van het erf worden bebouwd. Indien het absolute oppervlak (uitgedrukt in m²) niet is bereikt, kan door het bijkopen van een stuk erf van het aangrenzend perceel extra bebouwing tot dit maximum worden gerealiseerd. De anti-dubbeltelbepaling voorkomt dat het overgedragen erf nog eens in de beoordeling van de bouwmogelijkheden op het oorspronkelijk deelerf kan worden betrokken.
Algemene bouwregels (Artikel 6)
Overschrijding bouwgrenzen (Artikel 6.1)
Dit is een regeling voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken. Deze bouwvlakken zijn op de kaart aangeduid met een dikke lijn.
Algemene afwijkingsregels (Artikel 7)
Voor ondergeschikte afwijkingen van de bestemmingsplanregels (de bouwregels) zijn algemene afwijkingsregels opgenomen. Burgemeester en wethouders zijn hierbij bevoegd om 10% af te wijken van de afmetingen zoals deze in de bouwregels van de bestemmingsregels zijn opgenomen.
Algemene wijzigingsregels (Artikel 8)
In lid 8.1 is een algemene flexibiliteitsbepaling opgenomen om voor bepaalde onderdelen van bestemmingen of gebouwen dan wel bouwwerken af te wijken van de bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein.
Het criterium 'van belang voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken' kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als bij nader inzien:
- een bruggetje dat anders moet worden geconstrueerd of een stukje moet opschuiven;
- een fietspad iets anders moet aansluiten op een kruising.
Het gaat in de meeste gevallen om de praktische uitvoering van het plan, waarbij geen belangen van derden worden geschaad.
Het criterium 'in verband met de werkelijke toestand van het terrein' is vooral aan de orde in situaties waarbij een terrein of gebied een geheel nieuwe inrichting krijgt en waarbij in het veld maar weinig aanknopingspunten zijn. Bij het uitzetten van het gebied blijkt dat de afmetingen niet exact gelijk zijn aan de coördinaten op tekening/in het digitale bestand en dat de situering van de nieuwe openbare wegen en de uitgeefbare percelen iets moet worden aangepast. Gezien de nauwkeurigheid van tegenwoordig, gaat het daarbij om centimeters in plaats van meters.
Overige regels (Artikel 9)
Dit artikel bevat één bepaling, namelijk 'Werking wettelijke regeling (artikel 9.1). In een (toenemend) aantal gevallen wordt in de regels van bestemmingsplannen verwezen naar een (andere) wettelijke regeling of wordt een procedure, begrip en/of functie uit de andere regeling van toepassing verklaard. Ook in de begripsbepalingen komen die verwijzingen voor. Op grond van jurisprudentie mag een bestemmingsplan slechts volgens de vereiste procedure van de Wro worden gewijzigd. Het impliciet wijzigen van een bestemmingsplan door wijzigingen in wetgeving in de bepalingen waarnaar wordt verwezen is niet toegestaan. Het is dan ook nodig dat verwijzingen naar toepasbare wettelijke regelingen worden gefixeerd, namelijk naar de tekst ervan zoals die op het moment van vaststelling van het plan gold. Uit praktische overwegingen is er voor gekozen in dit hoofdstuk van de regels een artikel 'Wettelijke regelingen' op te nemen, waarin is bepaald dat alle wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan. Hierdoor behoeft niet meer telkens te worden verwezen naar publicaties in het staatsblad.
5.5 Toelichting Op De Overgangs- En Slotregels
Overgangsrecht (Artikel 10)
Op grond van artikel 7.10 Wro is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. In Artikel 9 van de regels is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 10.1 is de artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen. Van de mogelijkheid die artikel 3.2.3 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen.
In lid 10.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen. Van de mogelijkheid die artikel 3.2.3 Bro biedt om hieraan een persoonsgebonden overgangsrecht te koppelen, is geen gebruik gemaakt.
Slotregel (Artikel 11)
In de slotregel worden de regels aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Perceelsplitsing Lage Ham 160 Dongen'.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Naast de planologische haalbaarheid van de ontwikkeling zoals getoetst in voorgaande paragrafen, moet ook de financiële uitvoerbaarheid van de ontwikkeling aangetoond worden. In de Wet ruimtelijke ordening is de grondexploitatiewet opgenomen. Hierin is geregeld dat gemeenten de mogelijkheid krijgen om kosten van de planontwikkeling te verhalen op grondeigenaren. Het kostenverhaal dient verplicht door de gemeente opgesteld te worden. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. Van een exploitatieplan kan worden afgeweken door in het kostenverhaal anderszins te voorzien (overeenkomst met alle grondeigenaren in het plangebied of volledig grondeigendom). In een bestemmingsplan is sprake van kostenverhaal (6.2.3 tot en met 6.2.5 Bro) als een bouwplan (6.2.1 Bro) wordt mogelijk gemaakt.
De gemeente is van mening dat er geen belemmeringen zijn aangaande de financiële uitvoerbaarheid. Deze ontwikkeling wordt geheel bekostigd door de initiatiefnemer. De door de initiatiefnemer aan de gemeente overlegde gegevens tonen afdoende aan dat deze de benodigde investeringen financieel kan dragen. Een exploitatieplan is niet noodzakelijk aangezien met een anterieure overeenkomst tussen initiatiefnemer en gemeente in het kostenverhaal is voorzien.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient inzicht te worden gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij zowel om de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de planvoorbereiding zijn betrokken alsook om de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro.
Bijlage 1 Archeologisch Bureau- En Verkennend Booronderzoek
Bijlage 1 Archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek
Bijlage 2 Archeologische Beoordeling En Advies Monumentenhuis Brabant Bv
Bijlage 2 Archeologische beoordeling en advies Monumentenhuis Brabant bv
Bijlage 3 Wateradvies Waterschap Brabantse Delta
Bijlage 3 Wateradvies Waterschap Brabantse Delta