Bedrijventerrein De Wildert - locatie CCEP
Bestemmingsplan - Gemeente Dongen
Vastgesteld op 13-04-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Bedrijventerrein De Wildert - locatie CCEP met identificatienummer NL.IMRO.0766.BP2022000065-VG01 van de gemeente Dongen.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 archeologisch deskundige
een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke en als zodanig geregistreerde deskundige op het gebied van archeologisch onderzoek, in het bezit van een opgravingsbevoegdheid.
1.6 archeologisch onderzoek
Onderzoek verricht door of namens de gemeente, door een dienst, bedrijf of instelling erkend door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) en dat uitgevoerd volgens de desbetreffende specificaties in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
1.7 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.8 agrarisch bedrijf
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en / of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:
- a. grondgebonden agrarisch bedrijf:
- 1. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;
- 2. bollenteelt: de teelt van bloembollen al dan niet in samenhang met de teelt van bolbloemen;
- 3. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
- 4. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond en waarbij de productie (nagenoeg) geheel afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
- 5. paardenhouderij: het fokken van paarden, het houden, stallen of africhten van paarden ten behoeve van de vlees- en / of melkproductie, handel en / of de gebruiksgerichte paardenhouderij;
- 6. sierteelt: de teelt van siergewassen op open grond al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;
- b. niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:
- 1. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
- 2. intensieve kwekerij: de teelt in gebouwen van gewassen, paddenstoelen daaronder begrepen, of dieren anders dan genoemd onder b3 of c.;
- 3. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende agrarische grond als productiemiddel;
- c. aquacultuur: de teelt van (zout)watergebonden organismen waaronder begrepen zagers, schelpdieren en vissen.
1.9 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.10 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.
1.11 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, vanwege de bestemming van het gebouw of het terrein.
1.12 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.13 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
de afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.14 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.15 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.16 bevoegd gezag
het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.17 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.18 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.19 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.20 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.21 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.22 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.23 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.24 geluidgevoelige objecten
woningen en andere geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.25 geluidzone - industrie
de met de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' aangegeven zone, zoals bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder.
1.26 gezoneerd industrieterrein
een terrein waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van bedrijven en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.
1.27 kantoor
een voorziening gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.28 natuurwaarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.
1.29 nutsvoorzieningen
de voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.30 opgraving
De ontsluiting van een archeologische vindplaats met als doel de informatie te verzamelen en vast te leggen die nodig is voor het beantwoorden van de in het Programma van Eisen verwoorde onderzoeksvra(a)g(en) en het behalen van de onderzoeksdoelstellingen. Opgravingen worden verricht door een erkende partij, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet en uitgevoerd volgens de desbetreffende specificatie in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
1.31 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.32 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.
1.33 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.34 risicovolle inrichting
een bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.35 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein'
de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein' die van deze regels deel uitmaakt.
1.36 Wgh-inrichting
bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie
- a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk, geen antenne - installatie zijnde
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 breedte, lengte en diepte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.
2.5 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.8 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, natuurvriendelijke oevers, water, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
- c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 6 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. paardenbakken zijn niet toegestaan:
- b. voorzieningen voor opslag, niet zijnde bouwwerken, zoals mestbassins en bassins voor de opslag van andere stoffen zoals water, zijn niet toegestaan;
- c. de opslag van bagger en grondspecie is op de onbebouwde gronden niet toegestaan.
Artikel 4 Bedrijventerrein
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1': bedrijven tot en met categorie 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein';
- b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2': bedrijven tot en met categorie 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein';
- c. ter plaatse van de aanduiding 'risicovolle inrichting' is tevens een bestaande risicovolleinrichting toegestaan;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals:
- 1. groen,
- 2. water, waterberging en overige voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding zoals waterinfiltratie en -transportvoorzieningen en ondergrondse bergbezinkbassins;
- 3. nutsvoorzieningen, voorzieningen voor duurzame energieopwekking zoals zonnepanelen;
- 4. parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en toegangswegen;
- 5. zend- en ontvangstinstallaties voor telecommunicatie.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
4.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. een bedrijfswoning is niet toegestaan;
- b. een zelfstandig kantoor is niet toegestaan;
- c. per bedrijf is kantoorvloeroppervlakte die meer bedraagt dan 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte niet toegestaan;
- d. nieuwe activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage zijn niet toegestaan;
- e. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- f. behoudens het bepaalde in lid 4.1 onder d zijn risicovolle inrichtingen niet toegestaan;
- g. de maximale productiecapaciteit van frisdranken en aseptische dranken van een inrichting in dit bestemmingsplan bedraagt 850.000 m3 per jaar.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
4.5 Voorwaardelijke verplichting laden en lossen
- a. Indien het beoogde gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend verleend en is dit gebruik uitsluitend toegestaan, indien aan of in dat bouwwerk dan wel op het onbebouwde terrein bij het bouwwerk wordt voorzien in die behoefte en waarbij die laad- en losgelegenheid in stand wordt gehouden. Deze bepaling geldt niet:
- 1. voor bestaand gebruik, waarbij de herbouw van een bouwwerk zonder functiewijziging wordt beschouwd als bestaand gebruik
- 2. voor zover op andere wijze in de nodige laad- of losruimte wordt voorzien.
- b. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende laad- en losgelegenheid wordt voorzien, indien aangetoond wordt dat de parkeerdruk niet onevenredig toeneemt en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid.
Artikel 5 Groen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. beplantingen ten behoeve van landschappelijke afscherming van het bedrijventerrein;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals:
- 1. voet- en fietspaden;
- 2. bermen en bermsloten;
- 3. nutsvoorzieningen;
- 4. geluidwerende voorzieningen;
- 5. water en waterberging;
- 6. overige voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding zoals waterinfiltratie en -transportvoorzieningen, afval(water)inzameling en ondergrondse bergbezinkbassins.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. de oppervlakte van een gebouw bedraagt ten hoogste 15 m².
- b. de bouwhoogte van een gebouw bedraagt ten hoogste 3 m.
- c. de bouwhoogte van voorwerpen van beeldende kunst- of kunstuitingen bedraagt ten hoogste 6 m.
- d. de bouwhoogte van lichtmasten, vlaggenmasten en antennes bedraagt ten hoogste 10 m.
- e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m.
5.3 Wijzingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' bevoegd de bestemming 'Groen' te wijzigen in 'Bedrijventerrein' met in achtneming van de volgende regels:
- a. aangetoond wordt dat de uitbreiding van het bedrijventerrein vanuit bedrijfseconomisch perspectief noodzakelijk is;
- b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 10 m;
- c. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan is gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden dat:
- 1. voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet Natuurbescherming;
- 2. voldaan wordt aan het bepaalde in de milieuwetgeving;
- 3. voorzien wordt in voldoende hemelwaterberging;
- 4. de economische uitvoerbaarheid is aangetoond.
Artikel 6 Natuur
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals:
- 1. voetpaden, bermen en bermsloten;
- 2. water en waterberging;
- 3. overige voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding zoals waterinfiltratie en –transportvoorzieningen;
- a. ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie': tevens voor een zend-/ontvangstinstallatie;
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van een zend-/ontvangstinstallatie bedraagt ten hoogste 40 m;
- c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Verkeer
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden met daarbij behorende kunstwerken;
- b. bruggen en dammen;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, verkeersgeleiding, informatievoorziening, reclame- en kunstuitingen en water.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de wegaanduiding of de verlichting, bedraagt ten hoogste 10 m.
Artikel 8 Leiding - Leidingstrook
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Leidingstrook' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een buisleidingenstraat van nationaal belang.
8.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van lid 8.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens omtrent het verlenen van ontheffing te beslissen winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de beheerder(s) van de leiding(en).
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 9 Waarde - Archeologie
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden.
9.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 9.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,5 m en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene Bouwregels
11.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
11.2 Bestaande maten
Met betrekking tot bestaande maten geldt het volgende:
- a. voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
- b. ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
- c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het overgangsrecht bouwwerken, als opgenomen in dit plan, niet van toepassing.
Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels
12.1 geluidzone - industrie
Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn geen geluidgevoelige objecten toegestaan.
12.2 overige zone - gezoneerd industrieterrein
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gezoneerd industrieterrein' is sprake van een gezoneerd industrieterrein.
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
13.1 Maten en bouwgrenzen
Tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
14.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Artikel 15 Overige Regels
15.1 Parkeergelegenheid
- a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor het veranderen van de functie van een bouwperceel, dient voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein of op openbaar gebied aanwezig te zijn of gerealiseerd te worden, dan wel in stand te worden gehouden;
- b. Voor de in lid a genoemde voldoende parkeergelegenheid dienen de normen zoals bedoeld in de uit de vastgestelde 'Parkeernormen Dongen' zoals opgenomen in Bijlage2 van deze regels in acht genomen te worden;
- c. Indien deze beleidsregels en/of de bijlagen worden gewijzigd door het bevoegd gezag, dient rekening gehouden te worden met deze wijziging. De parkeernormen uit de beleidsregels en/of bijlagen zoals die gelden ten tijde van de ontvangst van de aanvraag worden toegepast;
- d. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, indien aangetoond wordt dat de parkeerdruk niet onevenredig toeneemt en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid.
15.2 Laden en lossen
- a. Indien het beoogde gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend verleend indien aan of in dat bouwwerk dan wel op het onbebouwde terrein bij het bouwwerk wordt voorzien in die behoefte en waarbij die laad- en losgelegenheid in stand wordt gehouden. Deze bepaling geldt niet:
- 1. voor bestaand gebruik, waarbij de herbouw van een bouwwerk zonder functiewijziging wordt beschouwd als bestaand gebruik;
- 2. voor zover op andere wijze in de nodige laad- of losruimte wordt voorzien.
- b. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende laad- en losgelegenheid wordt voorzien, indien aangetoond wordt dat de parkeerdruk niet onevenredig toeneemt en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid.
15.3 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 17 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Bedrijventerrein De Wildert - locatie CCEP'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel Bestemmingsplan
Coca Cola Europacific Partners Nederland B.V. (hierna: CCEP) is gevestigd op bedrijventerrein De Wildert in de gemeente Dongen. Voor de bedrijfslocatie van CCEP geldt het bestemmingsplan De Wildert uit 1980. Met dit bestemmingsplan heeft CCEP lang vooruit gekund, maar inmiddels is het als planologisch toetsingskader gedateerd. Dit zorgt in de praktijk voor uitdagingen in de verlening van omgevingsvergunningen ingeval van wijziging of uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten. Ook wordt daardoor niet voldaan aan de wettelijke verplichting om het plan digitaal te kunnen raadplegen.
Zowel CCEP als de gemeente Dongen hebben daarom behoefte aan een juridisch-planologische regeling die voldoet aan huidige beleidsinzichten en wetgeving. Dit bestemmingsplan voorziet in deze juridisch-planologische regeling.
Parallel aan de voorbereiding van voorliggend bestemmingsplan is een revisievergunning milieu voor de inrichting van CCEP voorbereid. Het resultaat van beide trajecten is een eensluidende regeling in zowel het ruimtelijke spoor als het milieuspoor.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied maakt deel uit van het bedrijventerrein De Wildert (figuur 1.1). Dit bedrijventerrein ligt in de gemeente Dongen ten noordwesten van Tilburg. Ten zuiden van bedrijventerrein De Wildert ligt het industrieterrein Vossenberg en ten noorden agrarisch gebied met bijbehorende bebouwing. Het terrein wordt ontsloten door de Eindsestraat die overgaat in de N632 en Dongenseweg.
Figuur 1.1. Ligging plangebied
1.3 Leeswijzer
Deze toelichting op het bestemmingsplan heeft de volgende opzet.
- In hoofdstuk 2 is de huidige situatie beschreven. Direct daaropvolgend is aangegeven op welke wijze de nieuwe situatie planologisch-juridisch is geregeld in voorliggend bestemmingsplan.
- In hoofdstuk 3 is de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan vastgesteld en voorgenomen beleid van verschillende overheden.
- In hoofdstuk 4 is het plan getoetst aan sectorale wetgeving en aspecten.
- In hoofdstuk 5 en 6 wordt ingegaan op de financiële en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
In deze toelichting en in de regels van het bestemmingsplan zijn veelvuldig relatieve verwijzingen toegepast ('hyperlinks'). Hiermee is op een snelle en eenvoudige manier onderliggende informatie benaderbaar. Zo kunnen binnen de bestemmingsregels gehanteerde begrippen worden aangeklikt waarmee direct wordt gesprongen naar de betreffende begripsbepalingen. Ook kan vanuit de regels de toelichting worden geraadpleegd en kunnen omgekeerd vanuit de toelichting (vooral in paragraaf 2.3 met de juridische planbeschrijving) de regels direct worden benaderd.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.1.1 Ruimtelijke structuur en inrichting
Het plangebied ligt op het zuidoostelijke deel van bedrijventerrein De Wildert. Voor dit gebied geldt nu bestemmingsplan 'Bedrijventerrein De Wildert', vastgesteld op 2 december 1980 (figuur 2.1). Het deel aan de noordkant valt buiten het plangebied van bestemmingsplan 'Bedrijventerrein De Wildert' maar is op ruimtelijkeplannen.nl wel als onderdeel daarvan aangegeven (figuur 2.2). Voorliggend bestemmingsplan voorziet daarom ook in een actuele juridisch-planologische regeling voor dat deel.
Figuur 2.1. Uitsnede bestemmingsplan Bedrijventerrein De Wildert 1980
Figuur 2.2. Noordelijk deel plangebied (gearceerd); bron: ruimtelijkeplannen.nl; bewerking: Rho Adviseurs)
Bedrijventerrein De Wildert is een bijzonder bedrijventerrein, omdat dit met ruim 40 ha grotendeels in beslag wordt genomen door twee grote internationale bedrijven: CCEP en Ardagh Glass die op een grote afzetmarkt - (boven)regionaal dan wel (inter)nationaal - zijn georiënteerd.
Het bedrijventerrein heeft een eenvoudige hoofdstructuur in de vorm van één centraal gelegen (doodlopende) ontsluitingsweg waaraan de bedrijven zijn gesitueerd. CCEP ligt aan oostzijde van deze ontsluitingsweg. De ruimtelijke structuur en de bebouwing op het bedrijventerrein zijn mede afgestemd op een nationale leidingenstrook die van noordwest naar zuidoost door het plangebied loopt. Deze leidingenstrook mag niet worden gebruikt voor bedrijfsdoeleinden en er mag niet op worden gebouwd. Graafwerkzaamheden die geen verband houden met de leidingenstrook en opgaande beplanting zijn evenmin toegestaan.
De inrichting van het bedrijventerrein De Wildert is sterk gericht op efficiëntie ten behoeve van de gevestigde bedrijven. Het kleine aantal bedrijven en de aard en omvang ervan (grootschaligheid) hebben geleid tot een zeer functioneel terrein zonder bijzondere ruimtelijke kwaliteit. CCEP heeft aan het noordkant, buiten het plangebied van het geldende bestemmingsplan De Wildert, al geruime tijd grond in eigendom en in gebruik voor buitenopslag (zie figuur 2.3). In dit bestemmingsplan is dit terrein wel onderdeel van bedrijventerrein De Wildert.
Figuur 2.3. Buitenopslag noordzijde van de productiegebouwen
Op het bedrijfsperceel van CCEP is voldoende ruimte beschikbaar voor parkeren. Het parkeren voor personeel en bezoekers van CCEP vindt voornamelijk plaats aan de voorzijde van de bedrijfsgebouwen. CCEP beschikt over twee aaneengebouwde burgerwoningen: Eindsestraat 143 en 145 (zie bestemming Woondoeleinden (W) in figuur 2.1) . Deze woningen liggen niet op het bedrijfsterrein zelf maar in het bosperceel in de zuidoosthoek van het plangebied. Eén van de woningen staat leeg, de andere woning wordt nog bewoond. Enkele bospercelen langs de zuidrand van het plangebied zijn op provinciaal niveau aangewezen voor Natuurnetwerk Brabant.
Figuur 2.4. Huidige situatie (bron: CCEP)
2.1.2 Bedrijfsactiviteiten CCEP
CCEP produceert frisdranken en niet bruisende (aseptische) dranken voor de Nederlandse markt en is bekend producent van frisdranken zoals Coca-Cola, Fanta en Sprite. De maximale productiecapaciteit van de inrichting bedraagt 850 miljoen liter per jaar. De locatie in Dongen omvat kantoren met eigen parkeerplaatsen en is de enige productielocatie in Nederland.
Naast bereiding van frisdranken wordt een deel van deze dranken verwerkt in consumenten- en horecaverpakkingen die op de eigen locatie worden geproduceerd in een blaaskamer. Andere ondersteunende processen betreffen het reinigen van de productie-installaties, een laboratorium waar de producten worden getest op kwaliteit en voedselveiligheid, koelinstallaties, technische onderhoudsdienst en een milieustraat. Op verschillende locaties binnen de inrichting worden gevaarlijke stoffen opgeslagen.
2.1.3 Indeling van het terrein
In figuur 2.5 is de indeling van de inrichting weergegeven. De vrachtwagens met de grondstoffen en flesjes rijden aan de zuidwestkant het terrein van CCEP op en rijden naar achter. De suikerwagens worden aan de voorkant bij de bebouwing geleegd in de silo's. De bebouwing bestaat uit productie- en opslaghallen en diverse kantoren. Werknemers en bezoekers kunnen parkeren op het parkeerterrein aan de voorzijde van het terrein. De hallen waar onder andere het eindproduct wordt gedistribueerd, bevindt zich aan de noordzijde van het terrein. Verder worden chemicaliën opgeslagen in brandwerende kasten. Aan de achterzijde van het terrein zijn de milieustraat en het gastankstation gesitueerd. In de uiterste noordoosthoek van het plangebied bevindt zich een onbebouwd stuk grond dat deels is bebost. Ter plaatse van de aanwezige buisleidingenstrook is in verband met het onderhoud en beheer door de leidingbeheerder geen beplanting aanwezig.
Langs de zuidelijke en westelijke randen van het terrein liggen verschillende beboste delen die gedeeltelijk door de provincie zijn aanwezen voor Natuurnetwerk Brabant. Een gedeelte van dit Natuurnetwerk Brabant is al sinds 1990 gedeeltelijk verhard en heeft feitelijk geen natuurwaarde.
Aan de zuidoostzijde van het terrein liggen twee aaneengebouwde woningen waarvan er slechts één is bewoond. De woningen zijn eigendom van CCEP. Tot slot bevindt zich aan de zuidwestzijde van het terrein een zend- en ontvangstinstallatie.
Figuur 2.5. Overzicht van het terrein (bron: CCEP)
2.2 Beoogde Ontwikkelingen
Dit bestemmingsplan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor het hele bedrijfsperceel van CCEP. Hiermee wordt ook het feitelijk bestaand gebruik van het noordelijk deel van het bedrijfsperceel, dat niet onderdeel is van het plangebied van geldende bestemmingsplan 'Bedrijventerrein De Wildert' (circa 3 ha), geregeld in een actueel bestemmingsplan.
De ambitie van CCEP is om in 2040 klimaatneutraal te zijn in de hele keten. De eerste belangrijke stappen in die richting worden gezet op de productielocatie in Dongen. Hier is de ambitie om vanaf 2024 volledig elektrisch te draaien. Bestaande bronnen van CO2-emissie, zoals de stoomboilers en LPG-heftrucks, worden vervangen door elektrische alternatieven. Ook de LPG-tankinstallatie zal worden verwijderd. De gebruikte elektriciteit zal afkomstig zijn van duurzame bronnen, zoals bij CCEP zelf te installeren zonnecellen en zonne- of windparken in de buurt van de inrichting zoals windpark De Spinder en zonnepark De Wildert.
CCEP wil enkele nieuwe gebouwen bouwen, voor onder meer opslag en logistiek. Deze gebouwen worden hoofdzakelijk gerealiseerd op het bestaande bedrijventerrein. Om de ambitie om in 2040 klimaatneutraal te zijn in de gehele keten te kunnen realiseren, is daarnaast extra fysiek ruimtebeslag nodig. Deze ruimte concentreert zich aan de voorzijde van het terrein, in de zuidwesthoek van het plangebied. Deze gronden met een oppervlakte van circa 1.900 m² hebben in dit bestemmingsplan de bestemming Groen maar zijn ook voorzien van een wijzigingsbevoegdheid.
Het huurcontract van de woning in de zuidoosthoek, die nog in gebruik is, zal op termijn worden beëindigd. Deze en de andere woning worden gesloopt. In dit bestemmingsplan zijn deze gronden (circa 1.600 m2) bestemd voor beplantingen ten behoeve van de landschappelijke afscherming van het bedrijventerrein (in de bestemming 'Groen'), in aansluiting op de bestaande groenstrook langs de Eindsestraat en op het Natuurnetwerk Brabant aan weerszijden.
Figuur 2.6. Mogelijke uitbreiding aan de zuidwestkant (circa 1.900 m²), regeling feitelijk bestaand gebruik aan de noordkant (circa 3 ha.)
2.3 Toelichting Op De Juridische Regeling
2.3.1 Wettelijk kader
In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde ruimtelijke ordeningsstandaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar. Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.
2.3.2 Opzet van de bestemmingsregeling
Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling (verbeelding en planregels) is het volgende van belang.
Verbeelding
Eisen aan de verbeelding
In relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.
Op de verbeelding wordt met bestemmingen en aanduidingen aangegeven welk gebruik is toegestaan en of er ten behoeve van die bestemmingen mag worden gebouwd. De bestemmingen worden door middel van hoofdletters aangeduid, zoals 'BT' voor 'Bedrijventerrein'. Met aanduidingen kan het gebruik nader worden gespecificeerd en het bouwen worden gereguleerd. Naast enkelbestemmingen die met een kleur worden aangeduid, zijn er dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen die op de verbeelding herkenbaar zijn aan arceringen.
De gehanteerde bestemmingen
Voor het bedrijfsperceel van CCEP is de bestemming 'Bedrijventerrein' opgenomen. Langs enkele randen rondom het bedrijfsperceel is de bestemming 'Groen' opgenomen. Groenvoorzieningen zijn overigens ook binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' mogelijk. De gronden die zijn aangewezen voor Natuurnetwerk Brabant zijn bestemd voor 'Natuur' (zie paragraaf 3.2.3). De gronden in het noordoosten van het plangebied behouden, in verband met de beperkte gebruiksmogelijkheden door de ligging van de buisleidingstraat, de geldende agrarische bestemming. De Eindsestraat inclusief voet- en fietspaden is bestemd voor 'Verkeer'. Daarnaast zijn de delen waar archeologische waarden kunnen voorkomen (zie paragraaf 4.3.2) beschermd met de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie'. Tot slot is de buisleidingenstraat in het noordoosten van het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Leiding - Leidingstrook'.
Regels
Op grond van SVBP2012 hebben de hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, de volgende vaste volgorde.
- In hoofdstuk 1 (Inleidende regels) worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald.
- In hoofdstuk 2 (Bestemmingsregels) worden in alfabetische volgorde van de naam van de bestemmingen de regels gegeven, waarmee die bestemmingen zoals die op de verbeelding voorkomen nader worden omschreven.
- Hoofdstuk 3 (Algemene regels) bevat een aantal regels die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelbepaling of de bepaling welke wettelijke regeling van toepassing is.
- Hoofdstuk 4 (Overgangs- en slotregels) ten slotte bevat het overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.
Ook bij de opstelling van de bestemmingsregels (hoofdstuk 2 van de regels) moet een vaste volgorde gebruikt worden, maar de bestemmingsregels hoeven niet alle voorgeschreven elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.
Voorts is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling.
Tot slot dienen de regels zoveel mogelijk aan te sluiten bij de regels van andere bestemmingsplannen binnen de gemeente Dongen en de beheersverordening voor het overige deel van het bedrijventerrein De Wildert.
2.3.3 Toelichting op de gehanteerde bestemmingen
Agrarisch (Artikel 3)
De bestemming Agrarisch staat de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven toe. Dit type bedrijven is ook in de begrippen verklaard. Op de gronden is geen bouwvlak aanwezig en gelden - mede in verband met de buisleidingstraat - beperkte bouwmogelijkheden.
Bedrijventerrein (Artikel 4)
Algemene toelaatbaarheid
De bestemming 'Bedrijventerrein' is een globale bestemming waarbinnen mogelijkheden worden geboden voor nagenoeg alle activiteiten en voorzieningen die met een bedrijventerrein samenhangen, zoals bedrijfspercelen, interne infrastructuur, energievoorzieningen en waterzuiveringen zonder dat de exacte positie daarvan wordt vastgelegd.
Specifieke toelaatbaarheid
Het toelaatbaar gebruik en de toelaatbare activiteiten zijn geregeld in lid 4.1Bestemmingsomschrijving en lid 4.3 Specifieke gebruiksregels. Voor de toelaatbaarheid van de bedrijfsactiviteiten wordt gebruik gemaakt van een milieuzonering en een Staat vanBedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein' (zie ook paragraaf 4.8). In deze staat is de milieuzonering alleen gebaseerd op de milieuaspecten geur, stof en gevaar. Het aspect geluidbelasting van de bedrijven (industrielawaai) is niet als te beoordelen milieueffect meegenomen omdat dit wordt gereguleerd via de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning voor milieu en meldingen/maatwerkvoorschriften) en het zonebeheer van het bevoegd overheidsorgaan. Grote lawaaimakers (zogenoemde Wgh-inrichtingen) kunnen op het terrein worden gevestigd, mits daarvoor voldoende geluidruimte binnen de geluidzone aanwezig is.
De maximale milieucategorie is 4.2. Voor de toegepaste zonering wordt verwezen naar paragraaf 4.8. Bedrijven of bedrijfsactiviteiten uit hogere categorieën dan rechtstreeks toegestaan, zijn alleen mogelijk na toepassing van de in lid 4.4.1 opgenomen afwijkingsbevoegdheid. Deze bedrijven of bedrijfsactiviteiten moeten dan wel naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met bedrijfsactiviteiten uit een categorie die rechtstreeks is toegestaan.
Omdat CCEP onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) valt (zie paragraaf 4.10) is voor het bouwvlak de aanduiding 'risicovolle inrichting' opgenomen. Buiten deze aanduiding zijn geen risicovolle inrichtingen toegestaan.
De maximale productiecapaciteit is in lid 4.3 vastgelegd op 850.000 m3 (850 miljoen liter) per jaar, overeenkomstig de (revisie)vergunning milieu die parallel aan dit bestemmingsplan is voorbereid (zie paragraaf 1.1 en ook paragraaf 4.1 met betrekking tot de vormvrije m.e.r.-beoordeling).
Verder zijn voorzieningen toegestaan die gebruikelijk zijn op een bedrijventerrein, zoals parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, groenvoorzieningen, watervoorzieningen en nutsvoorzieningen.
Bedrijfswoningen
Deze zijn niet mogelijk gemaakt aangezien deze beperkingen opleggen aan de bedrijfsuitoefening van bedrijven. Bedrijfswoningen worden in het kader van milieuwetgeving namelijk aangemerkt als milieugevoelige functies. Bovendien zijn deze uit oogpunt van zorgvuldig en efficiënt ruimtegebruik niet gewenst.
Opslag
Opslag is gebruikelijk op een bedrijventerrein en is dus mogelijk. Er gelden geen beperkingen voor wat betreft de locatie en de hoogte. In de praktijk worden de pallets met frisdrank niet meer dan 3 hoog gestapeld (zie figuur 2.3 in paragraaf 2.1.1).
Groen (Artikel 5)
De belangrijkste functie van deze bestemming is het vastleggen van de groenstroken langs de randen van het bedrijfsperceel. De bestemming Groen is een globale bestemming waarbinnen onder andere ook voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en voet- en fietspaden zijn toegestaan.
De enige gebouwen die in het bestemmingsplan - rechtstreeks - mogelijk worden gemaakt zijn gebouwen voor nutsvoorzieningen tot een oppervlakte van 15 m²en een bouwhoogte van 3 m. Voor het overige mogen op deze bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' zijn burgemeester en wethouders bevoegd om de bestemming Groen te wijzigen in Bedrijventerrein, mits wordt aangetoond dat de uitbreiding van het bedrijventerrein uitvoerbaar is en vanuit bedrijfseconomisch perspectief noodzakelijk. De bouwhoogte van gebouwen in dit gebied mag na wijziging ten hoogste 10 meter bedragen.
Natuur (Artikel 6)
De functie van deze bestemming is het vastleggen van het Natuurnetwerk Brabant en de gronden waar natuurcompensatie wordt gerealiseerd. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Om de te behouden natuurwaarden te borgen is een vergunningstelsel opgenomen voor verschillende werken of werkzaamheden zoals rooien of kappen van de beplanting, het uitvoeren van grondbewerkingen etc. De werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
Verkeer (Artikel 7)
De bestemming Verkeer geldt voor de binnen het plangebied gelegen Eindsestraat aan de zuidkant en de ontsluitingsweg op het bedrijventerrein zelf. Binnen deze bestemming is het daarbij passende gebruik toegestaan zoals parkeren, groen- en waterpartijen en nutsvoorzieningen.
Dubbelbestemming Leiding - Leidingstrook (Artikel 8)
Deze dubbelbestemming is opgenomen voor de in paragraaf 2.1 genoemde buisleidingenstraat van nationaal belang (zie paragraaf 4.12). De afweging of nieuwe functies en bebouwing binnen de bebouwings- en toetsingsafstanden van deze leidingen aanvaardbaar zijn, vindt plaats in het kader van de milieuwetgeving die daarvoor geldt. De breedte van de dubbelbestemming is opgebouwd uit het werkelijke ruimtebeslag (de breedte van de leiding) en de bijbehorende belaste stroken (belemmeringenstroken).
Ten behoeve van deze dubbelbestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Ten behoeve van de samenvallende bestemmingen dient het bouwen steeds aan het leidingenbelang te worden getoetst. Dit geldt ook voor het uitvoeren van werkzaamheden die geen direct verband houden met het bouwen en die de grond roeren, zoals het aanbrengen of rooien van diepwortelende beplantingen en bomen. Deze werkzaamheden zijn alleen mogelijk met een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (voorheen aanlegvergunning genoemd), die alleen kan worden verleend na advies van de betrokken leidingbeheerder en als het leidingbelang niet wordt geschaad.
Dubbelbestemming Waarde - Archeologie (Artikel 9)
Op basis van het gemeentelijk archeologiebeleid en een archeologisch onderzoek is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen voor delen van het plangebied (zie paragraaf 4.3.2). De bestemming valt samen met andere bestemmingen en heeft tot doel de bescherming en veiligstelling van het archeologisch erfgoed in de bodem. De regeling is gebaseerd op de standaardregels die de gemeente Dongen hiervoor heeft opgesteld.
Voordat er ten behoeve van een samenvallende bestemming (bijvoorbeeld 'Bedrijventerrein') een activiteit mag worden uitgevoerd die de bodem roert, moet worden nagegaan of daardoor geen onevenredige schade aan de archeologische waarden wordt toegebracht. Om deze afweging mogelijk te maken is het bouwen afhankelijk gemaakt van een omgevingsvergunning en is voor andere werkzaamheden dan bouwen (bijvoorbeeld graven) ook een omgevingsvergunning nodig. Deze wordt niet verleend indien daardoor in onevenredige mate schade aan de archeologische waarde wordt of kan worden toegebracht. Onder bepaalde voorwaarden is geen omgevingsvergunning noodzakelijk.
2.3.4 Toelichting op de algemene regels
De algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, bepalingen.
Anti-dubbeltelbepaling (Artikel 10)
Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Bro vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.
Algemene bouwregels (Artikel 11)
De algemene bouwregels omvatten bouwregels die aanvullend op de regels van hoofdstuk 2 van toepassing zijn. Lid 11.1 bevat een algemene regeling voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen door ondergeschikte onderdelen van gebouwen. De overschrijding van de bouwgrenzen dient wel beperkt te zijn. Lid 11.2 betreft uitsluitend een bouwbepaling en geen gebruiksbepaling. Met deze bepaling wordt voorkomen, dat bestaande bouwwerken, die wat betreft afstandsmaten of andere maten afwijken van de maatvoering zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, onder het overgangsrecht komen te vallen.
Algemene aanduidingsregels (Artikel 12)
In dit artikel staan de zogenoemde gebiedsaanduidingen beschreven die in meerdere bestemmingen vallen en daarom niet zijn opgenomen in de artikelen van de betreffende (enkel)bestemmingen. In dit plan gaat het om de gebiedsaanduidingen 'geluidzone - industrie' en 'overige zone - gezoneerd industrieterrein'.
Algemene afwijkingsregels (Artikel 13)
Voor ondergeschikte afwijkingen van de bestemmingsregels (de bouwregels) is een algemene afwijkingsregel opgenomen.
Algemene wijzigingsregels (Artikel 14)
In lid 14.1 is een algemene flexibiliteitsbepaling opgenomen om voor bepaalde onderdelen van bestemmingen of gebouwen dan wel bouwwerken af te wijken van de bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Deze bepaling gaat verder dan die in lid 13.1, vandaar dat hier altijd een wijziging voor nodig is van burgemeester en wethouders.
Het criterium 'van belang voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken' kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als bij nader inzien:
- open water dat als zodanig is bestemd een andere vorm moet krijgen;
- een bruggetje dat anders moet worden geconstrueerd of een stukje moet opschuiven;
- een fietspad iets anders moet aansluiten op een kruising;
- een bestemming moet worden aangepast om een betere entree mogelijk te maken.
Het gaat in de meeste gevallen om de praktische uitvoering van het plan, waarbij geen belangen van derden worden geschaad.
Het criterium 'in verband met de werkelijke toestand van het terrein' is vooral aan de orde in situaties waarbij een terrein of gebied een geheel nieuwe inrichting krijgt en waarbij in het veld maar weinig aanknopingspunten zijn. Bij het uitzetten van het gebied blijkt dat de afmetingen niet exact gelijk zijn aan de coördinaten op tekening in het digitale bestand en dat de situering van de nieuwe openbare wegen en de uitgeefbare percelen iets moet worden aangepast. Gezien de nauwkeurigheid van tegenwoordig gaat het daarbij om centimeters in plaats van meters.
Overige regels (Artikel 15)
Parkeren
Dit artikel bevat drie verschillende onderwerpen. In lid 15.1 zijn de regels opgenomen voor het aspect 'parkeren' overeenkomstig de beleidsregel "Parkeernormen Dongen" (zie Bijlage 2 van de regels van dit bestemmingsplan). De regeling is zo vormgegeven dat bij (bouw)activiteiten wordt getoetst of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid aan de hand van deze beleidsregels. Deze toetsing vindt plaats bij de omgevingsvergunning. Omdat een omgevingsvergunning ook betrekking kan hebben op het afwijken van het bestemmingsplan, vindt deze toetsing daar ook plaats. In dat geval wordt ook het gebruik getoetst, niet alleen het bouwen. Echter gebruiksveranderingen die bij recht zijn toegestaan volgens het bestemmingsplan vallen hier niet onder (zie uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zaaknr. 201800074/1/R6).
Laden en lossen
In deze nota is geen beleid opgenomen ten aanzien van het laden en/of lossen van goederen. Er bestaat echter wel behoefte aan een regeling voor laden en lossen, omdat ook deze bepaling uit de bouwverordening is vervallen. Daarom is in lid 15.2 een bepaling opgenomen dat voor een bouwwerk, waarbij de verwachting bestaat dat er behoefte zal zijn aan ruimte voor laden en/of lossen van goederen, de omgevingsvergunning slechts zal worden verleend wanneer wordt voorzien in die behoefte. In het artikel is voor zowel parkeren als voor laden en lossen een afwijkingsbevoegdheid opgenomen.
Werking wettelijke regeling
Lid 15.3 betreft "Werking wettelijke regeling". In een aantal gevallen wordt in de regels van bestemmingsplannen verwezen naar een (andere) wettelijke regeling of wordt een procedure, begrip en / of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. Ook in de begripsbepalingen komen die verwijzingen voor. Op grond van jurisprudentie mag een bestemmingsplan slechts volgens de vereiste procedure van de Wro worden gewijzigd. Het impliciet wijzigen van een bestemmingsplan door wijzigingen in wetgeving in de bepalingen waarnaar wordt verwezen is niet toegestaan. Het is dan ook nodig dat verwijzingen naar toepasbare wettelijke regelingen worden gefixeerd, namelijk naar de tekst ervan zoals die op het moment van vaststelling van het plan gold. Uit praktische overwegingen is er voor gekozen in dit hoofdstuk van de regels een artikel "Wettelijke regelingen" op te nemen, waarin is bepaald dat alle wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan. Hierdoor behoeft niet meer telkens te worden verwezen naar publicaties in het staatsblad.
2.3.5 Toelichting op de overgangs- en slotbepalingen
Overgangsrecht (Artikel 16)
In artikel 16 van de regels is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 16.2 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 16.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen.
Slotregel (Artikel 17)
De titel of de naam van het bestemmingsplan is vastgelegd in artikel 17 van de regels.
Hoofdstuk 3 Toetsing Aan Beleid En Visies
3.1 Toetsing Aan Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de
Omgevingswet en vervangt op Rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen we in gebieden komen tot betere, meer geïntegreerde keuzes. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten:
- Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- Duurzaam economisch groeipotentieel;
- Sterke en gezonde steden en regio’s;
- Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Er zijn vooral in steden en stedelijke regio’s nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio’s behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk wil het Rijk de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren. Schonere lucht, voldoende groen en water en genoeg publieke voorzieningen waar mensen kunnen bewegen (wandelen, fietsen, sporten, spelen), ontspannen en samenkomen. Daarbij hoort een uitstekende bereikbaarheid en toegankelijkheid, ook voor mensen met een handicap. Het Rijk wil ervoor zorgen dat de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid verder toeneemt. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio’s geborgd. Niet alleen groei heeft de aandacht. Ook in gebieden met bevolkingsdaling versterken we de vitaliteit en leefbaarheid.
Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-winsituaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
- 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte.
- 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
- 3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Toetsing
In de NOVI is geen concreet beleid op nationaal niveau geformuleerd dat van belang is voor het bestemmingsplan.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, Regeling algemene regels ruimtelijke ordening
Het Barro en het Rarro bevatten inhoudelijke regels van de Rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen met ruimtelijke onderbouwing moeten voldoen.
Toetsing
Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart) en Erfgoed (Unesco). Voor dit bestemmingsplan zijn de volgende onderwerpen uit het Barro en Rarro relevant:
- 1. Militaire luchtvaartterreinen;
- 2. Voorkeurstracés buisleidingen.
1. Militaire luchtvaartterreinen
Het zuidwesten van het plangebied ligt binnen het obstakelgebied rondom vliegbasis Gilze-Rijen (zie figuur 3.1).
Figuur 3.1. Kaart 4 Rarro - militaire luchtvaartterreinen (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Artikel 2.6.4.lid 4 van het Barro bepaalt:
'De maximaal toelaatbare hoogte van objecten in, op of boven de grond in een obstakelbeheergebied is in overeenstemming met artikel 16 van het Besluit militaire luchthavens.'
Uit het Besluit militaire luchthavens volgt dat (artikel 16 lid 2):
'De maximaal toelaatbare hoogte van objecten in, op of boven de grond, die op 1 november 2006 niet in het obstakelbeheergebied aanwezig waren, is, in verband met de veiligheid van het landen van luchtvaartuigen met behulp van een instrument landingssysteem, in overeenstemming met de blijkens een in de Staatscourant bekend gemaakte mededeling van Onze Minister van kracht zijnde versie van de ICAO EUR DOC 015. De eerste volzin is niet van toepassing indien:
- a. de bouwvergunning voor het object vóór 1 november 2006 is verleend, of
- b. de bouw van het object in het op 1 november 2006 geldende bestemmingsplan is voorzien.'
De maximum toegestane bouwhoogte binnen het plangebied bedraagt evenals die in het geldende bestemmingsplan 20 meter. Het bestemmingsplan laat geen bouwwerken toe die leiden tot obstakels voor het militaire luchtvaartterrein Gilze-Rijen.
Voorkeurstracés buisleidingen
Het noordoosten van het plangebied ligt binnen het zoekgebied buisleidingen (zie figuur 3.2) en het tracé door Hoeksche Waard en Noord-Brabant voor aardgas, bulkchemicaliën, CO2, kabels/leidingen, olie (zie figuur 3.3).
Figuur 3.2. Kaart 13 Voorkeurstracés buisleidingen - zoekgebied (www.ruimtelijkeplannen.nl)
Figuur 3.3. Kaart 13 Voorkeurstracés buisleidingen - tracé (www.ruimtelijkeplannen.nl)
Artikel 2.9.2 Barro geeft de aanwijzing voor voorkeurstracés. De breedte van het voorkeurstracé bedraagt ten hoogste 70 meter. Op grond van artikel 2.9.3 Barro kan de gemeenteraad het voorkeurstracé in een bestemmingsplan nader uitwerken, op een wijze dat het tracé voor de buisleidingenstrook:
- a. gelegen blijft binnen het zoekgebied, bedoeld in artikel 2.9.2, eerste lid;
- b. aansluit op het voorkeurstracé onderscheidenlijk het tracé voor een buisleidingenstrook in de naastliggende gemeenten;
- c. een breedte heeft die gelijk is aan de breedte die het voorkeurstracé over het grootste deel van dat tracé heeft.
Artikel 2.9.4 lid 1 Barro bepaalt dat:
'Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die zijn gelegen binnen het voorkeurstracé laat, ten opzichte van het op het moment van aanwijzing van dat voorkeurstracé geldende bestemmingsplan, geen nieuwe activiteiten toe die een belemmering kunnen vormen voor de aanleg van een buisleiding van nationaal belang.'
De genoemde buisleidingenstraat is in dit bestemmingsplan nader uitgewerkt en voorzien van een beschermende dubbelbestemming 'Leiding - Leidingstrook'. Hiermee voldoet het plan aan de regels uit Barro en Rarro.
Conclusie
Het bestemmingsplan voldoet aan de rijksregels uit Barro en Rarro.
3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening
In het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) is geregeld dat een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor gaan vergezeld van een toelichting, waarin zijn neergelegd:
- a. een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
- b. een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
- c. de uitkomsten van het overleg met officiële instanties;
- d. de uitkomsten van het verrichte onderzoek;
- e. een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
- f. de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.
Op al deze punten wordt in voorliggende toelichting ingegaan.
Verder is in het Bro vastgelegd dat voor stedelijke ontwikkelingen de zogenoemde ladder voor duurzame verstedelijking moet worden gehanteerd (een nadere onderbouwing in het bestemmingsplan). Op 1 juli 2017 is de duurzaamheidsladder (artikel 3.1.6. lid 2 Bro) aangepast. Deze luidt nu als volgt: 'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
Toetsing (aan ladder voor duurzame verstedelijking)
Wel of geen stedelijke ontwikkeling
De ladder is van toepassing als een plan wordt aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Of er sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit jurisprudentie blijkt dat het toevoegen van meer dan 500 m² bedrijventerrein kan worden gezien als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Voor de gronden met de bestemming Groen in de zuidwesthoek is een wijzigingsbevoegdheid met een oppervlakte van circa 1.900 m² opgenomen naar Bedrijventerrein. In dit plan is dus sprake van een stedelijke ontwikkeling.
Bestaand stedelijk gebied
In de algemene bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening (1.1.1 lid 1 onder h) is de volgende definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. De beoogde uitbreiding heeft nu een groenbestemming, is onderdeel van het bedrijventerrein en geldt daarmee als stedelijk gebied. Daarom is hierna de behoefte beschreven en gemotiveerd waarom niet binnenstedelijk in die behoefte kan worden voorzien.
Beschrijving behoefte
Het betreft in dit geval de concrete uitbreidingsbehoefte van een bestaand bedrijf, om de ambitie om in 2040 klimaatneutraal te zijn in de gehele keten te kunnen realiseren. Dit is niet mogelijk op het huidige bedrijfsperceel. Dit is in de huidige situatie geheel in gebruik. Daarom is een kleinschalige uitbreiding beoogd. Daarbij wordt - na wijziging van de bestemming in een wijzigingsplan - gebruikt gemaakt van een bosperceel dat in eigendom is van het bedrijf en feitelijk ook deel uitmaakt van het complex. Er wordt dus geen grote uitbreiding gezocht buiten het terrein.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de uitbreiding van het bedrijventerrein past binnen de kaders van het rijksbeleid.
3.2 Toetsing Aan Provinciaal Beleid
3.2.1 Inleiding
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie Noord-Brabant en de Interim omgevingsverordening (hierna: Iov) relevant. In de omgevingsvisie geeft de provincie aan welke doelen de provincie nastreeft, wat voor beleid de provincie voert, hoe de provincie stuurt om haar doelen te realiseren en welke instrumenten zij daarbij inzet (paragraaf 3.2.2). De Iov is een van de instrumenten die de provincie inzet om haar doelen te realiseren. De verordening is op 25 oktober 2019 door Provinciale Staten vastgesteld en wordt regelmatig geactualiseerd. Op 15 april 2022 is de geconsolideerde versie gepubliceerd (paragraaf 3.2.3). Paragraaf 3.2.4 gaat in op de regionale bedrijventerreinenafspraken.
3.2.2 Omgevingsvisie Noord-Brabant
In de Omgevingsvisie Noord-Brabant is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2050. Naast een beeld van het Noord-Brabant van nu is een beeld geschetst van het welvarend, verbonden, klimaatproof en vernieuwend Noord-Brabant van 2050. Hieruit zijn vier hoofdopgaven onderscheiden die nauw met elkaar samenhangen:
- 1. Werken aan de Brabantse energietransitie;
- 2. Werken aan een klimaatproof Brabant;
- 3. Werken aan de slimme netwerkstad;
- 4. Werken aan een concurrerende, duurzame economie.
Samen met andere partijen zoals gemeenten en bedrijven wil de provincie uitvoering geven aan projecten die passen binnen deze opgaven. Van belang is dat het in de toekomst ook goed wonen, werken en verblijven blijft. Werken aan een goede omgevingskwaliteit zowel in de bebouwde als in de onbebouwde omgeving is het uitgangspunt.
Toetsing
In het bestemmingsplan wordt het bestaande gebruik en het planologisch toegestane gebruik vastgelegd. Daarnaast is met een wijzigingsbevoegdheid beperkte uitbreiding van het bedrijventerrein voorzien binnen het bestaande stedelijke gebied. Gelijktijdig werkt CCEP aan het energieneutraal maken van de activiteiten. Hiermee is het plan in lijn met de uitgangspunten uit de omgevingsvisie.
3.2.3 Interim Omgevingsverordening
De provincie wil met haar regels aansluiten op de werkwijze van de Omgevingsvisie en de Omgevingswet. Daarom is ervoor gekozen om de verschillende provinciale verordeningen voor de fysieke leefomgeving samen te voegen tot een Interim omgevingsverordening (Iov).
De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er alleen inhoudelijke wijzigingen zijn doorgevoerd als die rechtstreeks voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals bijvoorbeeld het diep, rond en breed kijken van de omgevingsvisie. Omdat de Iov beleidsneutraal is en vooral bedoeld is om bestaande regelingen samen te voegen, heeft er ook (nog) geen expliciete afweging plaatsgevonden of de inzet van de verordening voor een bepaald thema gecontinueerd moet worden. Uitgangspunt van deze Interim omgevingsverordening is dat de huidige regels met het huidige beschermingsniveau zijn gehandhaafd. In het algemeen geldt daarbij dat de inzet van de verordening in de provincie Noord-Brabant is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor het vanuit provinciale belangen nodig is om regels in te zetten of waarvoor het vanuit de wet verplicht is om regels te stellen in de verordening.
Bij de samenvoeging zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd: een gebruikersvriendelijke verordening met een duidelijke opbouw en een vereenvoudiging van de regels;
- geen dubbele regelgeving dus er worden geen regels gesteld voor aspecten die al op nationaal niveau zijn geregeld;
- regels ondersteunen de uitvoering en nieuwe manier van werken uit de omgevingsvisie en brengen partners als gemeenten, waterschappen, ondernemers en bewoners zoveel mogelijk in positie om eigen verantwoordelijkheid te nemen;
- regels bieden waar mogelijk ruimte voor eigen invulling en afweging, bijvoorbeeld door meer te werken met doelvoorschriften en open normen;
- een ja, mits benadering en het positief formuleren van voorwaarden.
In de Verordening wordt met name ingegaan op het thema zorgvuldig ruimtegebruik ten aanzien van ontwikkelingen van bedrijventerreinen. Die ontwikkeling is belangrijk om ruimte te bieden aan bedrijven die vanwege hun bedrijfsvoering effect hebben op hun omgeving en daardoor overlast kunnen geven op hindergevoelige functies als wonen of zorgfuncties. Een bestemmingsplan moet inzicht bieden in de effecten op de omgeving maar zorgt ook dat een bedrijventerrein deze opvangfunctie blijvend kan vervullen.
Toetsing
Voor het plangebied zijn de volgende aspecten uit de verordening relevant:
- 1. milieubeschermingsgebied, natuur en wegen / grondwaterbescherming, waterveiligheid en -berging;
- 2. stedelijke ontwikkelingen en erfgoed;
- 3. natuur en stiltegebieden.
Ad. 1 milieubeschermingsgebied, natuur en wegenmilieubeschermingsgebied, natuur en wegen
Op kaart 1 en 5 bij de Iov is het plangebied aangeduid voor 'boringsvrije zone - maximale boordiepte 30 meter', 'waterwinning voor menselijke consumptie' en 'grondwaterlichaam', zie figuur 3.4.
Figuur 3.4. Uitsnede kaart 1 Interim Omgevingsverordening (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Artikel 2.18 van de Iov bevat regels voor activiteiten in de bodem Boringsvrije zone. Het verrichten van werkzaamheden in de bodem is toegestaan tot een boordiepte van 30 m. Voor deze activiteiten is reeds vergunning. Hiermee is het plan in lijn met artikel 2.18.
Artikel 2.1 van de iov bevat een zorgplicht voor waterwinning. Dit houdt in dat degene die binnen de Waterwinning voor menselijke consumptie een activiteit verricht, waarvan hij weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de kwaliteit van het grondwater verplicht is:
- alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen,
- voor zover deze niet kunnen worden voorkomen, die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken, en
- als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt, die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.
De zorgplicht heeft geen directe raakvlakken met het bestemmingsplan, maar is wel van belang voor de uitvoering van de activiteiten van CCEP.
Artikel 2.20 bevat een verbod om boven, in of onder een diep grondwaterlichaam de onconventionele koolwaterstoffen te winnen. Dit verbod heeft directe raakvlakken met het bestemmingsplan.
ad. 2 Stedelijke ontwikkelingen en erfgoed
Op kaart 3 bij de Iov is het plangebied - met uitzondering van het Natuur Netwerk Brabant aangeduid als 'Concentratiegebied voor verstedelijking' (zie figuur 3.5). Voor dit gebied wordt ingezet op bevordering van ruimtelijke kwaliteit. Uitgangspunt in de verordening is dat de bescherming van de ruimtelijke kwaliteit in het geldende bestemmingsplan al is gewaarborgd. Als geldende ontwikkelrechten worden overgenomen in een nieuw bestemmingsplan, bijvoorbeeld in het kader van een wettelijk verplichte actualisering, is het wel nodig dat recente inzichten over ruimtelijke kwaliteit worden meegewogen.
Figuur 3.5. Uitsnede kaart 3 Interim Omgevingsverordening (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Over het thema zorgvuldig ruimtegebruik wordt opgemerkt dat hieraan op verschillende wijzen invulling wordt gegeven. Inzet is een toekomstbestendig ruimtelijk toetsingskader (lees: bestemmingsplan). In verband hiermee is zo veel als mogelijk aangesloten bij de geldende bestemmingsplannen. Uit oogpunt van zorgvuldig ruimtegebruik worden in het onderhavige bestemmingsplan nieuwe bedrijfswoningen niet langer mogelijk gemaakt, zodat deze geen belemmering vormen voor de ontwikkeling van de bedrijven.
Het bedrijventerrein is landschappelijk goed ingepast. Vanaf de N260 is het bedrijventerrein bijna niet zichtbaar door de aanwezigheid van groenstroken en bospercelen. Deze stroken en percelen zijn in dit bestemmingsplan als zodanig bestemd (met enige aanpassingen, zie hierna). Aan de noordzijde grenst het bedrijventerrein aan het landelijk gebied van Dongen.
In het zuiden van het plangebied ligt Natuurnetwerk Brabant (zie ook figuur 3.6). Deze gronden hebben in dit bestemmingsplan een natuurbestemming.
ad. 3 Natuur en stiltegebieden
Op kaart 4 van de Iov zijn enkele delen van het plangebied aangeduid voor Natuur Netwerk Brabant (zie figuur 3.6). Een deel hiervan is daadwerkelijk in gebruik als bos, een groot deel is echter al sinds 1990 gedeeltelijk verhard en heeft feitelijk geen natuurwaarde.
Figuur 3.6. Uitsnede kaart 4 Interim Omgevingsverordening (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Artikel 3.15 bevat het beschermingsregime voor Natuurnetwerk Brabant:
Lid 1
Een bestemmingsplan van toepassing op Natuur Netwerk Brabant:
- a. strekt tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken;
- b. bevat regels gericht op de bescherming van de ecologische waarden en kenmerken en houdt daarbij ook rekening met andere aanwezige waarden en kenmerken, zoals rust, stilte, cultuurhistorische waarden en kenmerken;
- c. staat, zolang het Natuur Netwerk Brabant niet is gerealiseerd, bestaande bebouwing en bestaande planologische gebruiksactiviteiten toe.
Lid 2
Als ecologische waarden en kenmerken gelden de natuurbeheertypen zoals vastgelegd op de beheertypenkaart en de ambitiekaart van het natuurbeheerplan.
Lid 3
Als de inrichting en beheer van het Natuur Netwerk Brabant binnen een gebied is verzekerd, stelt de gemeente binnen negen maanden een bestemmingsplan vast overeenkomstig het eerste lid.
Nieuwe ontwikkelingen in Natuur Netwerk Brabant zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden (artikel 3.17 iov):
- a. nieuwe ontwikkelingen in het Natuur Netwerk Brabant, overeenkomstig Artikel 3.18;
- b. het nee, tenzij-principe, overeenkomstig Artikel 3.19;
- c. de saldo-benadering, overeenkomstig Artikel 3.20;
- d. een kleinschalige uitbreiding, overeenkomstig Artikel 3.21.
Het voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in uitbreiding van het bedrijfsperceel op gronden met de aanduiding Natuurnetwerk Brabant. De regels ten aanzien van Natuurnetwerk Brabant hebben daarom geen raakvlakken met dit bestemmingsplan.
3.2.4 Bedrijventerreinafspraken Regio Hart van Brabant 2020-2024
In de notitie 'Bedrijventerreinenafspraken Regio Hart van Brabant 2020-2024' is het regionaal afsprakenkader met betrekking tot (de ontwikkeling van) bedrijventerreinen opgenomen. Dit afsprakenkader is tot stand gekomen door een tweetal bestuurlijke rondes langs de acht regiogemeenten, de gemeenten Haaren en Heusden en de provincie Noord-Brabant. Het afsprakenkader gaat uit van vraaggericht ontwikkelen, en beschrijft de werkwijze waarop in de regio afspraken worden gemaakt over het accommoderen van de vraag naar bedrijventerreinen (via het stoplichtenmodel). Daarvoor heeft de provincie een nieuwe kwantitatieve en kwalitatieve behoefteprognose laten opstellen op basis waarvan de regio met een nieuwe voorstel voor een set afspraken kon komen. De regionale afspraken over de bedrijventerreinprogrammering vormen geen belemmering om het bestemmingsplan vast te stellen.
3.3 Toetsing Aan Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Dongen 2020
De Structuurvisie Dongen 2020 bevat het integrale ruimtelijke beleid op hoofdlijnen voor de gehele gemeente tot 2020. De ambitie die in de visie is vastgelegd is het met open vizier en met zoveel mogelijk inwoners van Dongen nadenken over het creëren, het in stand houden en het versterken van een aantrekkelijke en functionele woon-, werk- en leefomgeving. Centraal staat dat iedereen zoveel mogelijk kan deelnemen aan het wonen, werken en leven in de gemeente en dat de eigenheid van Dongen wordt gewaarborgd.
Aan die ambitie zijn drie belangrijke hoofdopgaven gekoppeld. Het gaat om:
- 1. goed wonen, werken en leven voor iedereen;
- 2. (cultuur)historisch Dongen;
- 3. versterken groenblauwe raamwerk.
Toetsing
Voor verschillende thema's zijn visies geformuleerd. Relevant voor dit bestemmingsplan is het thema 'Goede economie en voldoende voorzieningen'. Zie uitsnede structuurvisiekaart in figuur 3.7. Op dit thema wordt hierna ingegaan.
Figuur 3.7. Uitsnede structuurvisiekaart Dongen
Goede economie en voldoende voorzieningen
Zuinig ruimtegebruik bestaand bedrijventerrein
Op de bestaande bedrijventerreinen ligt het accent op beheer en onderhoud. Bij een aantal private kavels kan door middel van revitalisering nog een kwaliteitsslag worden gemaakt. Door de relatief beperkte uitbreidingsruimte voor bedrijventerreinen binnen de gemeentegrenzen van Dongen wordt op de bestaande bedrijventerreinen gezocht naar mogelijkheden voor zuinig ruimtegebruik. Dit kan worden bewerkstelligd door intensivering van het ruimtegebruik, bijvoorbeeld door het toestaan van grotere bouwhoogtes en een groter bebouwingspercentage op de bedrijfspercelen en / of door bijvoorbeeld efficiënt oplossen van parkeren.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een actueel planologisch kader voor het bedrijfsperceel van CCEP. Het huidige bestemmingsplan is verouderd en stemt niet overeen met de feitelijke situatie. In voorliggend bestemmingsplan is een bedrijfsbestemming opgenomen waarbinnen plannen voor de toekomst op het bestaande terrein kunnen worden uitgevoerd. Er is aangesloten bij het geldende bebouwingspercentage. Daarnaast is in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor een kleinschalige uitbreiding aan de zuidwestzijde van terrein binnen het bestaand stedelijk weefsel. Hiermee is sprake van een toekomstbestendig planologisch kader waarbinnen de ambities van CCEP gerealiseerd kunnen worden. Het bestemmingsplan is hiermee in lijn met de structuurvisie.
Hoofdstuk 4 Toetsing Aan Omgevingsaspecten
4.1 Toetsing Aan Besluit Milieueffectrapportage
4.1.1 Toetsingskader
In het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Ook wanneer de drempelwaarden niet worden overschreden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, die aanleiding geven om een milieueffectrapport (MER) op te stellen. Daarbij moet worden gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig (bijlage C en D), project-m.e.r-plichtig (bijlage C) of m.e.r-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Onder deze drempelwaarden is een ontwikkeling niet rechtstreeks plan-m.e.r.-, project-m.e.r.- of m.e.r.-beoordelingsplichtig.
Concreet voor deze situatie zijn voor dit plan de volgende m.e.r.-categorieën (en bijbehorende drempelwaarden) in bijlage D relevant:
- de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 75 hectare of meer (D 11.3);
- de aanleg, wijziging of uitbreiding van werken voor het onttrekken of kunstmatig aanvullen van grondwater, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een hoeveelheid water van 1,5 miljoen m3 of meer per jaar (D 15.2);
- de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie van een siroopfabriek, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 20 miljoen liter per jaar of meer (D 38.2).
Inmiddels is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan - ondanks dat het ruim onder de drempelwaarde blijft - mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een 'vormvrije'm.e.r.-beoordeling.
4.1.2 Toetsing
Op basis van een toetsing aan het Besluit m.e.r. wordt geconcludeerd dat op basis van de m.e.r. categorieën D 11.3, D 15.2 en D 38.2 een vorm vrije m.e.r.-beoordeling van toepassing is:
- De uitbreiding aan de zuidwestkant (circa 1.900 m²) en de juridisch-planologische regeling van het feitelijk bestaand gebruik aan de noordkant (circa 3 ha) bedragen samen ruim minder dan de drempelwaarde.
- In de huidige situatie is een grondwateronttrekking vergund tot een maximum van 1,375 miljoen m³ water per jaar, tegen een feitelijke onttrekking van 0,63 miljoen m³ per jaar (2018). Deze vergunde ruimte zal binnen het nieuwe bestemmingsplan niet wijzigen of worden uitgebreid, waardoor categorie D 15.2 niet van toepassing is.
- In de huidige situatie is de productie van 850.000 m3 (850 miljoen liter) liter Coca-Cola en frisdranken vergund, tegen een feitelijke productie van 495 miljoen liter per jaar (2018). Deze vergunde ruimte zal binnen het nieuwe bestemmingsplan niet worden uitgebreid: in de gebruiksregels van voorliggend bestemmingsplan is maximale productiecapaciteit van de risicovolle inrichting (i.e. CCEP) bepaald op 850.000 m3 per jaar, overeenkomstig de (revisie)vergunning milieu (die parallel aan dit bestemmingsplan is voorbereid). De vergunde ruimte zal binnen het nieuwe bestemmingsplan niet worden uitgebreid. Wel maakt het bestemmingsplan wijzigingen in de productie van frisdranken (siroop) mogelijk. Deze potentiële wijzigingen liggen vooralsnog onder het niveau van 20 miljoen liter per jaar, waarmee een vorm vrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is.
Op basis van bovenstaande toetsing wordt geconcludeerd dat op basis van de m.e.r. categorieën D 11.3 en D 15.2 een vorm vrije m.e.r.-beoordeling van toepassing is. Het m.e.r.-beoordelingsbesluit dient met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te worden gelegd. De aanmeldnotitie is opgenomen in bijlage 1.
Er zijn geen ontwikkelingen geïdentificeerd die in de nabijheid van het plangebied spelen en die kunnen leiden tot een mogelijke cumulatie van milieueffecten als gevolg van het bestemmingsplan.
4.1.3 Conclusie
Op 20 december 2022 is door het college besloten dat geen MER nodig is.
4.2 Verkeer En Parkeren
Inleiding en uitgangspunten
Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.
Kleinschalige uitbreiding van het bedrijventerrein kan leiden tot veranderingen op het gebied van verkeer en parkeren. In deze paragraaf wordt ingegaan op de verkeerskundige gevolgen hiervan. Voor de beoogde uitbreiding wordt de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie berekende op basis van de beleidsregel 'Parkeernormen Dongen' behorende bij het parapluplan en kencijfers CROW publicatie 381.
Voor het te hanteren kencijfer wordt uitgegaan van een stedelijkheidsgraad van 'matig stedelijk'. Het plangebied valt volgens de beleidsregel 'Parkeernormen Dongen' (zie bijlage 2 van de regels) in het 'gebied buiten bebouwde kom' dat in de kencijfers van het CROW wordt vertaald naar 'buitengebied'. Voor de beoordeling van de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid wordt getoetst aan de wegencategorisering en de daarin bepaalde grenswaarde voor de verkeersintensiteit per wegcategorie en door middel van een expert judgement.
Verkeersstructuur
Gemotoriseerd verkeer
Het plangebied ligt aan de Eindsestraat/Dongenseweg en wordt ontsloten via deze weg. De Eindsestraat/Dongenseweg sluit westelijk aan op de Vierbundersweg/Steenstraat, een belangrijke verbindingsweg tussen Dongen en Tilburg. In oostelijke richting sluit de Eindsestraat/Dongensweg aan op de Heibloemstraat (noordelijke richting) en N260 Burgemeester Letscherweg (zuidelijke richting).
Openbaar vervoer
Het plangebied is ook te bereiken met het openbaar vervoer. De dichtstbijzijnde bushalte ligt aan de Eindsestraat (Dongen, Groenvenseweg). Deze bushalte ligt binnen loopafstand van het plangebied. Aan deze halte halteren bussen 327, 328 en 627 die rijden in de richting van Breda, Oosterhout en Tilburg.
Fietsverkeer
Het fietsverkeer kan het plangebied goed bereiken via het vrijgelegen fietspad, zuidelijk langs de Eindsestraat/Dongenseweg.
Parkeren
Parkeerbehoefte
De gemeente Dongen heeft haar parkeernormen vastgesteld in de beleidsregel 'Parkeernormen Dongen' (zie bijlage 2 bij de regels). Het uitgangspunt in Dongen is de maximale parkeernorm. Hierin zijn parkeernormen opgenomen voor het onderdeel werken. Voor de te hanteren parkeerkencijfers is uitgegaan van stedelijkheidsgraad 'matig stedelijk' en de zone 'buitengebied'. De functie waarop het plangebied betrekking heeft is gecategoriseerd als 'bedrijf arbeidsextensief/ bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf).
In tabel 4.1 is de parkeerbehoefte berekend als na wijziging de bestemming Groen wordt omgezet in de bestemming Bedrijventerrein, waarbij een voor parkeren worstcasescenario van volledige bebouwing is aangehouden. De parkeerbehoefte van de uitbreiding ligt in dat geval tussen de 16 en 25 parkeerplaatsen.
Functie | Grootte uitbreiding | Parkeerkencijfer (min.) per 100 m2 bvo | Parkeerkencijfer (max.) per 100 m2 bvo | Aandeel bezoekers |
Bedrijf arbeidsintensief/ bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf) | 1.900 m2 | 0,8 | 1,3 | 5% |
Totaal | 15,2 | 24,7 |
Parkeeraanbod
Op het eigen bedrijfsperceel is meer dan voldoende ruimte aanwezig om aan de parkeerbehoefte te voldoen. Op het grote parkeerterrein aan de voorzijde van het perceel zijn circa 315 parkeerplaatsen aanwezig. Aan de westzijde van de bedrijfsgebouwen, nabij het portiergebouw met slagboom, bevinden zich nog eens 10 parkeerplaatsen. Deze zijn gereserveerd voor het parkeren bij het aan- en afmelden. Op basis van een expert judgement bedraagt de bezetting van het grote parkeerterrein maximaal 75%. De beschikbare parkeercapaciteit bedraagt in deze worst case situatie circa 78 parkeerplekken. Er kan dus ruimschoots worden voorzien in de parkeerbehoefte.
Verkeersgeneratie
In de huidige situatie rijden er voor de aan- en afvoer van grondstoffen en producten dagelijks circa 460 vrachtwagens het terrein op en af. Dat worden er in de toekomst naar verwachting circa 350. Het betreft jaargemiddelde dagen.
Dagelijks komen er circa 300 motorvoertuigen (mtv) van werknemers en bezoekers. Dit aantal neemt toe tot circa 450 mtv/etmaal.
Het aantal extra motorvoertuigen na wijziging van de bestemming in de zuidwesthoek bedraagt, in een voor verkeer worstcasescenario van volledige bebouwing, 109 mvt/etmaal.
Verkeersafwikkeling
Naar verwachting zal ongeveer de helft van dit verkeer in oostelijke en voor de andere helft in westelijke richting zich verspreiden. Het totaal aantal verkeersbewegingen kan binnen de huidige infrastructuur worden opgevangen en dit leidt niet tot knelpunten op het omliggend wegennet.
Verkeersveiligheid
Het langzaam verkeer kan ter hoogte van de ingang van het terrein van CCEP de Eindsestraat in twee fases oversteken. Hiermee is een acceptabele verkeersveiligheid gewaarborgd.
Conclusie
De ontsluiting van het plangebied is goed. De nieuwe ontwikkeling leidt niet tot problemen in de verkeersafwikkeling en parkeren. De aspecten verkeer en parkeren staan de vaststelling van het plan dan ook niet in de weg.
4.3 Cultuurhistorie En Archeologie
4.3.1 Cultuurhistorie
Toetsingskader
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het Rijk opgenomen dat gemeenten bij het nemen van ruimtelijke besluiten rekening moeten houden met de aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten. De facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging.
De gemeente Dongen heeft een eigen Cultuurhistorische Waardekaart vastgesteld op 20 februari 2014. Daarop is alle cultuurhistorische informatie op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau vermeld.
Toetsing en conclusie
De aanwezige cultuurhistorische waarden zijn weergegeven in figuur 4.1.
Figuur 4.1. Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart Dongen
Een deel van de bebouwing is aangeduid voor 'historische bouwkunst wederopbouw tot 1970'. Het beleid voor historische bouwkunst is er op gericht voor zover de objecten nog geen monumentale status hebben om nader onderzoek naar de cultuurhistorische waarden te verrichten ten behoeve van een eventuele aanwijzing als gemeentelijk monument of bescherming anderszins, bijvoorbeeld via het bestemmingsplan.
Het gebouw is niet aangewezen als gemeentelijk monument en er is geen intentie om dat alsnog te doen. In het bestemmingsplan is dan ook geen regeling opgenomen die strekt tot behoud van het gebouw. Wijzigingen aan het gebouw zijn op dit moment overigens niet voorzien.
Het omliggende landschap is gekenmerkt als heideontginning. De bossen binnen het plangebied en in de directe nabijheid betreffen heidebebossingen, (beboste) zandverstuivingen en dekzandrug. Een deel van dit bos aan de kant van de Eindsestraat verdwijnt, na wijziging van de bestemming Groen in de bestemming Bedrijventerrein. Daar staat tegenover dat de woonbestemming in de zuidoosthoek in dit bestemmingsplan een groenbestemming krijgt.
4.3.2 Archeologie
Toetsingskader
Erfgoedwet
De Nederlandse bodem zit vol met archeologische waarden. Met de ondertekening van het Europese verdrag van Valletta in 1992, een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed, hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen. Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzigingen aangebracht in de Monumentenwet 1988. De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels (met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. Naast de Monumentenwet vervangt de Erfgoedwet ook andere wetten zoals de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die in 2021 naar de Omgevingswet overgaan, blijven van kracht tot die wet in werking treedt. De vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en de nieuwe Omgevingswet is:
- Roerend cultureel erfgoed en de aanwijzing van rijksmonumenten staat in de Erfgoedwet;
- De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed (stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen) en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving komt in de Omgevingswet.
Gemeentelijk archeologiebeleid
Om de gemeentelijke rol als beslissend bestuursorgaan adequaat te kunnen vervullen, is een gemeentelijk archeologiebeleid met een eigen (inhoudelijk en bestuurlijk) afwegingskader opgesteld. De gemeenteraad heeft op 10 februari 2011 de archeologische beleidskaart vastgesteld. Deze kaart moet gelezen worden in relatie tot de vastgestelde Erfgoedverordening. Voor gebieden met op de AMK en IKAW een middelhoge of hoge verwachtingswaarde is het uitgangspunt dat onderzoek wordt uitgevoerd als ruimtelijke ingrepen worden uitgevoerd of gepland die de eventuele archeologische waarden kunnen aantasten.
De insteek van dit beleid is het regelen van archeologie in ruimtelijke plannen. Zolang de bescherming van archeologische waarden niet in een bestemmingsplan is geregeld, geldt de Erfgoedverordening.
In lijn met de intentie van de wetgever wordt een algemene vrijstelling voor archeologie verleend tot 100 m2 en een diepte van 0,5 m voor de zogenaamde kruimelgevallen. Aan de hand van de archeologische verwachtingswaarde wordt per deelgebied een grens gesteld waarboven archeologisch onderzoek verplicht is en waaronder vrijstelling wordt verleend.
Toetsing en conclusie
In het kader van voorliggend bestemmingsplan is een bureau- en inventariserend archeologisch veldonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 2. Uit het onderzoek blijkt dat het grootste deel van het plangebied een lage archeologische verwachting heeft, maar dat er nog delen zijn met een middelhoge tot hoge archeologische verwachting.
De hoogste archeologische verwachting betreft het deel van het zuidoostelijke deelgebied waar de top van het dekzand, deels onder het aanwezige stuifzand, nog geheel intact is (5.500 m2). Hier kunnen nog resten van vuursteenvindplaatsen in situ aanwezig zijn alsook resten en/of sporen uit latere perioden. Het overige deel van het zuidoostelijke deelgebied, buiten de delen waar kabels en leidingen in de ondergrond aanwezig zijn, heeft ook nog een hoge archeologische verwachting voor resten en/of sporen uit de perioden vanaf het Neolithicum (8.925 m2). In deze delen met een hoge archeologische verwachting vormen toekomstige bodemingrepen een bedreiging voor het archeologisch bodemarchief, waardoor hier bij bodemingrepen vervolgonderzoek noodzakelijk wordt geacht. Voor deze delen is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen.
Het noorden van het zuidwestelijke deelgebied heeft nog een middelhoge archeologische verwachting voor resten en/of sporen uit de perioden vanaf het Neolithicum (6.360 m2). Dit geldt ook voor het uiterste noordoosten van het plangebied (7.200 m2). Ook in deze delen met een middelhoge verwachting vormen toekomstige bodemingrepen een bedreiging voor het archeologisch bodemarchief, waardoor ook voor deze delen een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' is opgenomen.
Voor het grootste deel van het plangebied is gebleken dat dit een lage archeologische verwachting heeft (20,8 ha.). In deze delen vormen toekomstige bodemingrepen geen bedreiging voor het archeologisch bodemarchief. Deze delen hebben dan ook geen dubbelbestemming in voorliggend bestemmingsplan.
Figuur 4.2 geeft de archeologische verwachting voor het plangebied op grond van het bovenstaande weer.
Figuur 4.2. Archeologische verwachtingskaart (bron: VUhbs)
Geconcludeerd wordt dat het aspect archeologie geen belemmering oplevert voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
4.4 Bodemkwaliteit
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek en conclusie
Het bestemmingsplan voorziet in het continueren van de huidige planologische rechten (bestaande toegestane gebruik en de onbenutte juridisch-planologische gebruiks- en bouwmogelijkheden) en een beperkte uitbreiding van het bedrijventerrein, na een wijziging van de bestemming.
Om de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan uit het oogpunt van de bodemkwaliteit te verantwoorden heeft een milieuhygiënisch vooronderzoek plaatsgevonden naar de locatie van het feitelijk bestaand gebruik aan de noordkant en naar het wijzigingsgebied in de zuidwesthoek. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 3.
Op basis van de beschikbare informatie worden vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen
belemmeringen voorzien voor dit plan. Indien grondroerende werkzaamheden plaatsvinden zal rekening moeten worden gehouden met het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek.
4.5 Watertoets
Toetsingskader
Waterbeheer en watertoets
Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van Waterschap Brabantse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van deze paragraaf is overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling. Het waterschap heeft in het kader van het wettelijk vooroverleg (zie paragraaf 6.1) bij brief van 13 april 2022 een positief advies gegeven over de waterparagraaf. De opmerkingen van het waterschap zijn opgenomen in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal
- Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021
Waterschapsbeleid
Het waterschap Brabantse Delta is onder andere verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente Dongen. Het gaat hierbij om de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer -waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit. Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening (de Keur en de bijbehorende legger). De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van het waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij (nieuwe) ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'Beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater'.
Huidige situatie
Het plangebied is in de huidige situatie zo goed als volledig verhard. Langs de randen zijn beboste en onverharde terreinen aanwezig.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zandgronden. Er is ter plaatse van CCEP sprake van grondwatertrap VIII. Voor de grondwatertrap VIII geldt een gemiddelde hoogste grondwaterstand van meer dan 0,8 m beneden maaiveld en een gemiddelde laagste grondwaterstand van meer dan 1,6 m beneden maaiveld. Het maaiveld ter plaatse van CCEP ligt circa 7 m boven NAP.
Waterkwantiteit
Op alle watergangen en sloten die zijn opgenomen in de legger, is de Keur van het waterschap van toepassing. Dit betekent voor de verschillende watergangen het volgende:
- a. waterlopen categorie A: voor deze watergangen geldt dat het waterschap tot 5 m vanaf beide insteken van de watergang randvoorwaarden stelt aan de inrichting om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden;
- b. waterlopen categorie B: de eigenaren van gronden langs deze watergangen moeten de sloten eenmaal per jaar – in het najaar – schoonmaken. Het waterschap controleert of de sloten goed schoon zijn (= schouwen);
- c. voor ingrepen die binnen 5 m vanaf de insteek van waterlopen categorie A plaatsvinden, dient een ontheffing van de Keur te worden aangevraagd. Dit geldt ook voor ingrepen in de waterlopen categorie B en overige watergangen en sloten, zoals het verleggen en dempen van watergangen en het aanbrengen van duikers in watergangen.
Nabij het plangebied bevinden zich enkele A en B waterlopen (figuur 4.3).
Figuur 4.3. Ligging watergangen nabij het plangebied
Veiligheid en waterkeringen
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig. Het plangebied is dan ook niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering (zie figuur 4.3).
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is in de huidige situatie aangesloten op een gemengd rioolstelsel. Het afvalwater wordt geloosd op een particuliere waterzuivering. In verband met calamiteiten is er een uitwijkmogelijkheid naar een RWZI van de gemeente Dongen.
Boringsvrije zone in het kader van grondwaterbescherming
Een goede kwaliteit grondwater is van essentieel belang voor CCEP. De provincie heeft de grond van CCEP en zijn omgeving de status verleend van boringsvrije zone, vanwege het grondwatergebruik van CCEP voor frisdrankproductie (zie paragraaf 3.2.3). Op grond van de provinciale milieuverordening is het in een dergelijke zone in het algemeen verboden om boorputten op te richten of grond- of funderingswerken uit te voeren op een diepte van drie meter of meer onder het maaiveld. Uitzonderingen zijn mogelijk, bijvoorbeeld als gebruik wordt gemaakt van grondverdringende gladde geprefabriceerde palen zonder verbrede voet of van schroefpalen. Ook is het in een boringsvrije zone in het algemeen verboden werken of handelingen te verrichten waardoor direct of indirect warmte aan het grondwater wordt onttrokken of toegevoegd (zoals bodemenergiesystemen).
Toekomstige situatie
Algemeen
Het plan voorziet in de bouw van enkele nieuwe gebouwen, onder meer voor opslag en logistiek. Deze gebouwen worden hoofdzakelijk gerealiseerd op het reeds bestaande bestemde bedrijventerrein. Om de ambitie van CCEP - om in 2040 in de hele keten klimaatneutraal te zijn - te kunnen realiseren is extra fysiek ruimtebeslag nodig. Deze ruimte is er na wijziging van de bestemming Groen in de bestemming Bedrijventerrein aan de zuidwestkant van het terrein.
Waterkwantiteit
Alle nieuwbouw- en herstructureringsprojecten binnen de gemeente Dongen worden in principe waterneutraal uitgevoerd, waarbij getracht wordt te voorkomen dat er negatieve effecten op grond- en oppervlaktewater optreden. Hierbij wordt uitgegaan van een bui T=100 dat overeenkomt met een retentie van 78 mm. Verhard oppervlak wordt in principe niet aangesloten op de riolering. Het hemelwater wordt bij voorkeur bovengronds geborgen en vervolgens geïnfiltreerd. In een rioleringsplan (of waterparagraaf) zal worden nagegaan waar hemelwater kan worden ingezet voor de lokale waterhuishouding of voor infiltratie en aan welke eisen daarbij moet worden voldaan. Het hemelwater dat niet aan deze criteria voldoet, zal worden ingezameld en afgevoerd naar de RWZI.
Situatie | Bergingseis |
Bestaande bebouwing | geen aanvullende retentie van hemelwater |
Verbouwing zonder vergroting van verhard oppervlak | retentie van 7 mm hemelwater, van toepassing op het gehele verhard oppervlak |
Verbouwing met vergroting van verhard oppervlak | retentie van 78 mm hemelwater, enkel van toepassing op het extra verhard oppervlak, bestaande verhard oppervlak 7 mm |
Nieuwbouw | retentie van 78 mm hemelwater, van toepassing op het verharde oppervlak (tuin 80%) |
Tabel 4.2 Bergingseisen vanuit de gemeente Dongen
De gemeente Dongen heeft strengere bergingseisen dan het waterschap Brabantse Delta. Deze eisen zijn gevisualiseerd in figuur 4.4.
Figuur 4.4. Visualisatie bergingseisen gemeente Dongen (Bron: Gemeente Dongen)
De uitbreiding aan de zuidoostkant valt onder de categorie 'verbouwing met vergroting van verhard oppervlak'. De huidige aanwezige verharding (op het bedrijfsperceel van CCEP) bedraagt circa 16 hectare. Als gevolg van een uitbreiding aan de zuidwestkant na wijziging van de bestemming Groen in de bestemming Bedrijventerrein kan het verhard oppervlak toenemen. Daarom is in de wijzigingsregels opgenomen dat bij deze wijziging moet worden aangetoond dat wordt voorzien in voldoende hemelwaterberging.
Ten zuiden van het plangebied liggen bestaande infiltratievijvers. Deze infiltratievijvers hebben voldoende capaciteit om het extra hemelwater afkomstig van CCEP op te vangen en te infiltreren.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling is niet van invloed op de waterveiligheid in en rondom het plangebied.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Daarom wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van milieuvriendelijke bouwmaterialen en worden uitlogende bouwmaterialen, zoals lood, koper, zink en zacht PVC niet toegestaan.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering, vigerend waterschapsbeleid en het verbreed GRP Dongen is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- a. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
- b. verontreiniging van hemelwater wordt voorkomen of beperkt;
- c. afvalwaterstromen worden gescheiden gehouden, tenzij het niet-gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
- d. huishoudelijk afvalwater en daarmee vergelijkbaar afvalwater wordt ingezameld en naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie getransporteerd;
- e. ander afvalwater dan bedoeld onder d. (in de praktijk dus vooral hemelwater) wordt hergebruikt (zo nodig na zuivering aan de bron);
- f. ander afvalwater dan bedoeld onder d. wordt lokaal in het milieu teruggebracht (zo nodig na zuivering aan de bron);
- g. ander afvalwater dan bedoeld onder d. wordt als stedelijk afvalwater ingezameld en naar een rwzi getransporteerd.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap mag worden gebouwd, geplant of opgeslagen. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de Keur.
Er wordt in dit plan niet voorzien in het graven van een nieuwe watergang of andere watervoorzieningen op eigen terrein. De bepalingen van de Keur zijn daarmee niet relevant voor dit bestemmingsplan.
Vanwege de aanleg van verhard oppervlak binnen beschermd gebied is wel een watervergunning noodzakelijk.
Klimaatadaptief bouwen en inrichten
In Nederland leidt klimaatverandering tot hogere temperaturen, meer (extreme) neerslag, drogere zomers en een stijgende zeespiegel. Het gaat daarbij niet alleen om geleidelijke veranderingen: extreem weer, zoals hittegolven en forse regen- en hagelbuien, zal steeds vaker voorkomen en tot meer schade en slachtoffers leiden. Klimaatadaptief bouwen en inrichten biedt een kans om van gebieden een aantrekkelijke leef- en vestigingslocatie te maken met meer groen en ruimte voor water in de bebouwde omgeving en voor meer innovatieve bouwvormen. Hiermee worden ook andere doelen dan klimaatadaptatie gediend, zoals een gezonde en veilige leefomgeving, biodiversiteit en het verhogen van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.
Conclusie
Als de wijzigingsbevoegheid voor het gebied in de zuidwesthoek wordt toegepast en de mate van verharding als gevolg daarvan bekend is, wordt de eventueel noodzakelijke hemelwaterberging nader uitgewerkt in overleg met de gemeente Dongen en het waterschap Brabantse Delta. Mede gelet op de bestaande infiltratievijvers met voldoende capaciteit voor de opvang van extra hemelwater afkomstig van CCEP, wordt verwacht dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
4.6 Industrielawaai
Toetsingskader
Een geluidzone wordt vastgesteld rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn gevestigd die 'in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken' zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Dergelijke bedrijven worden in de volksmond ook wel 'grote lawaaimakers' genoemd. In dat kader is op 5 januari 1990 voor industrieterrein De Wildert een geluidzone vastgesteld.
Op grond van de wet behoort tot de geluidzone het gebied tussen het industrieterrein zelf en de buitengrens van de zone. Het industrieterrein zelf maakt dus geen deel uit van de geluidzone. Volgens de Wet geluidhinder mag de geluidbelasting van alle bedrijven op een gezoneerd industrieterrein, buiten de zone niet hoger zijn dan 50 dB(A) etmaalwaarde. Tevens dient rekening te worden gehouden met de in het verleden vastgestelde MTG's (Maximaal Toegestane Geluidbelasting) en hogere waarden ter plaatse van geluidgevoelige functies binnen de geluidzone.
Toetsing
In het kader van dit bestemmingsplan is een onderzoek uitgevoerd naar geluid in de omgeving ten gevolge van de bedrijven gelegen op gezoneerd industrieterrein 'De Wildert' (zie bijlage 4). Er wordt voorgesteld dat de grens van het gezoneerde industrieterrein zal worden aangepast, teneinde alle activiteiten bij CCEP volledig binnen de grenzen van het gezoneerde industrieterrein te laten vallen (zie figuur 4.5).
Figuur 4.5. Huidige (blauwe lijn) en geprojecteerde grens (oranje raster) van gezoneerd industrieterrein 'De Wildert' ter plaatse van CCEP
Ten behoeve van het onderzoek is het actuele zoneoverdrachtsmodel door de zonebeheerder (OMWB) verstrekt. Dit model is aangevuld met de actuele geluidemissie door CCEP, waarvoor een omgevingsvergunningaanvraag is ingediend. Tevens is een realistische geluidreservering opgenomen voor de terreindelen van CCEP die buiten de actuele zonegrens vallen en terreindelen waar thans aanvullende activiteiten worden voorzien.
Uit de rekenresultaten volgt dat na genoemde aanpassing ter hoogte van de zonebewakingsposities nog steeds ruimschoots wordt voldaan aan de maximale geluidbelasting van 50 dB(A)-etmaalwaarde. De geluidzone zoals vastgesteld voor het gezoneerde industrieterrein 'De Wildert' behoeft derhalve niet te worden aangepast naar aanleiding van de uitbreiding van de grenzen van het gezoneerd industrieterrein. De geluidbelasting ter hoogte van alle MTG-posities voldoet tevens aan de gestelde MTG-waarden op basis van de uitgangspunten.
Conclusie
Op grond van het voorgaande kan worden gesteld dat voorgestelde aanpassing van het gezoneerde industrieterrein vanuit akoestisch oogpunt haalbaar is. Het aspect industrielawaai vormt daarom geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
4.7 Wegverkeerslawaai
Toetsingskader
De Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer zijn in het kader van geluidhinder van belang. Bij nieuwe ontwikkelingen dient de geluidsituatie in beeld gebracht te worden. De geluidniveaus op de gevels van de nieuwe en bestaande geluidgevoelige functies worden getoetst aan de geluidnormen.
Onderzoek en conclusie
Het bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden voor de realisatie van nieuwe geluidgevoelige functies. In paragraaf 4.2. is aangegeven dat in de toekomstige situatie het aantal vrachtwagens dat de locatie bezoekt afneemt met circa 100 en het aantal lichte voertuigen toeneemt met circa 150 mvt/etmaal. De wijziging van de bestemming in de zuidwesthoek leidt worst case tot 109 extra mvt/etmaal. Conform het verkeersmodel, peiljaar 2020, bedraagt de verkeersintensiteit op de Eindsestraat 10.400 mvt/etmaal. Bij een toename van de verkeersomvang met minder dan 20% is sprake van een geluidtoename van minder dan 1 dB, wat niet hoorbaar is voor het menselijk gehoor. Bovendien ligt parallel en op heel korte afstand van de Eindsestraat-Dongenseweg de Burgemeester Letschertweg (provinciale weg N260) die voor de geluidbelasting en de beleving van geluidhinder bepalend is.
Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
4.8 Milieuhinder En Bedrijven
Toetsingskader
Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Beleid
Om in het bestemmingsplan de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt gebruik gemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten (verder: SvB) is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009).
In de SvB zijn richtafstanden opgenomen ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' kunnen kleinere richtafstanden worden aangehouden.
In het plangebied wordt gebruik gemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerdindustrieterrein' (hierna: SvB-gezoneerd industrieterrein) deze is toegespitst op de milieuzonering van gezoneerde industrieterreinen. Op dergelijke industrieterreinen wordt de geluidbelasting van de bedrijven gereguleerd via de Wet geluidhinder met bijbehorend zonebeheer en aanverwante wetgeving (Wet milieubeheer en Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). Vanwege de status als gezoneerd industrieterrein en de regulering van het geluidaspect via de Wet geluidhinder, heeft de milieuzonering met behulp van de SvB 'gezoneerd industrieterrein' geen betrekking op het aspect geluid, maar alleen op de aspecten geur, stof en gevaar. De SvB 'gezoneerd industrieterrein' is gebaseerd op de richtafstandenlijst uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering, met uitzondering van het aspect geluid.
Voor een nadere toelichting op de aanpak van de milieuzonering met behulp van de SvB-gezoneerd industrieterrein wordt verwezen naar bijlage 5.
Toetsing
In het bestemmingsplan is een milieuzonering opgenomen waarbij, afhankelijk van de afstand tot aan (burger)woningen in de omgeving, bedrijven uit maximaal 4.1 tot en met maximaal categorie 4.2. Hierbij is uitgegaan van omgevingstype 'gemengd gebied ' voor woningen in de omgeving. Dit is vanwege de ligging van deze woningen binnen de geluidzone van het huidige gezoneerd industrieterrein De Wildert en de ligging van deze woningen deels langs drukke hoofdontsluitingswegen. Er is daarmee sprake van een verhoogde milieubelasting voor geluid. Er wordt met de milieuzonering in dit bestemmingsplan voldaan aan de bijbehorende richtafstanden. Hiermee wordt zorg gedragen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de aanwezige woningen in de omgeving.
CCEP is een frisdrankenfabriek en is als volgt in de SvB-gezoneerd industrieterrein ingeschaald:
Figuur 4.6. Fragment uit de SvB-gezoneerd industrieterrein. (SBI staat voor Standaard bedrijfsindeling, zie ook bijlage 5.)
Naast geluid, dat niet in de tabel is meegenomen, is het meest maatgevende milieuaspect gevaar. Ook geur blijkt een relevant milieuaspect. Voor deze milieuaspecten gelden voor een omgevingstype 'rustige woonwijk' of 'rustig buitengebied' richtafstanden van respectievelijk 50 en 10 meter. Voor een omgevingstype 'gemengd gebied' zijn de richtafstanden 30 en 0 meter. Daarmee is CCEP aan te merken als een bedrijf uit milieucategorie 3.1. De dichtstbijzijnde woning van derden is de Heibloemstraat 14 en ligt op een afstand van 70 meter tot de dichtstbijzijnde bedrijfsbestemming. Er wordt daarmee ruim voldaan aan de hiervoor vermelde richtafstanden. Gezien de aard en omvang van de frisdrankenfabriek geldt op het gebied van geluid en gevaar een aparte toetsing. Zie hiervoor de paragrafen 4.6 Industrielawaai en 4.10 Externe veiligheid.
Naast een toets aan de richtafstanden uit het VNG-publicatie is beoordeeld of de feitelijke, historisch gegroeide situatie in overeenstemming is met de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Zo zijn er op het gebied van geur en stof maximale niveaus opgenomen in de milieuvergunning om hinder ter plaatse van de omliggende woningen te voorkomen. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de aanwezige woningen in de omgeving.
Conclusie
De opgenomen milieuzonering van het bestemmingsplan is afgestemd op de gevoelige functies in de omgeving. De bestaande situatie van het bedrijf CCEP past binnen deze milieuzonering. Het aspect milieuzonering staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
4.9 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.3. weergegeven.
Tabel 4.3. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m² bij één ontsluitingsweg en 200.000 m² bij twee ontsluitingswegen.
Toetsing
Ten behoeve van de revisieaanvraag milieu is een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 6. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat ter hoogte van de beschouwde posities de jaargemiddelde concentratie PM10 in het jaar 2021 inclusief de bijdrage van CCEP maximaal 19µg/mg/m³ bedraagt. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de grenswaarde van 40 µg/mg/m³. Aan het maximaal aantal overschrijdingsdagen wordt eveneens ruimschoots voldaan.
De jaargemiddelde concentratie PM2,5 bedraagt ter hoogte van de beoordelingsposities maximaal 12 µg/mg/m³ en voldoet hiermee aan de grenswaarde van 25 µg/mg/m³.
De jaargemiddelde concentratie NO2 bedraagt ter hoogte van de beschouwde beoordelingsposities in het jaar 2021 maximaal 17 µg/mg/m3. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de grenswaarde van 40 µg/mg/m3. Ook ten aanzien van het maximaal aantal overschrijdingen van de uurgemiddelde concentratie wordt voldaan aan de grenswaarde.
Ter plaatse van het plangebied kan voor de overige in de Wet milieubeheer opgenomen stoffen zonder verder onderzoek worden geconcludeerd dat wordt voldaan aan de genoemde grenswaarden. Aldus gelden er vanuit het aspect luchtkwaliteit geen beperkingen.
Het aantal extra motorvoertuigen na wijziging van de bestemming in de zuidwesthoek bedraagt, in een voor verkeer worstcasescenario van volledige bebouwing, 109 mvt/etmaal. Uitgaande van eenzelfde verhouding tussen vrachtwagens en personenwagens als op het bestaand bedrijfsterrein (44% respectievelijk 56% in jaar 2024) draagt deze toename in niet betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit ter plaatse.
Conclusie
De conclusie is dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet belemmert. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van zowel het plangebied als nabijgelegen woningen.
4.10 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Bij nieuwe (ruimtelijke plannen) dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als de kans per jaar dat een onbeschermd persoon die onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) op dezelfde plaats verblijft, komt te overlijden als gevolg van een ongeval met een potentieel gevaarlijke bron.
Groepsrisico
Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt. In principe moet de populatiedichtheid worden geïnventariseerd voor het gehele gebied waarbinnen dodelijke slachtoffers kunnen vallen. Dit gebied wordt begrensd met de 1% letaliteitscontour.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Op grond van het Bevi kan er rondom een industrieterrein een Veiligheidscontour worden vastgesteld.
Deze veiligheidscontour geeft de grens aan tot waar de plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) van de risicovolle bedrijven mag uitbreiden. Binnen de veiligheidscontour wordt niet meer getoetst aan de individuele grenswaarden voor het plaatsgebonden risico. Binnen de veiligheidscontour zijn (beperkt) kwetsbare objecten niet toegestaan als die geen functionele binding met het terrein hebben.
Besluit externe veiligheid transportroutes en Regeling Basisnet
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6-contour als grenswaarde voor kwetsbare objecten en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6-contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt gesteld dat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient bij ruimtelijke ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen. Het Bevb is van toepassing op de aanwezige ondergrondse aardgasleidingen en op de aanwezige ondergrondse leidingen voor toxische stoffen. Verantwoording van het GR is uitsluitend noodzakelijk wanneer er mensen verblijven binnen het invloedsgebied van een leiding. Bij toename onder de 10% en als de waarde van 0,1*oriëntatiewaarde niet wordt overschreden is berekening/verantwoording van het GR ook niet nodig.
Toetsing
Nabij het plangebied zijn verschillende risicobronnen aanwezig. In figuur 4.7 zijn de nabijgelegen risicobronnen weergegeven.
Figuur 4.7. Omliggende risicobronnen
Risicovolle inrichtingen
In het plangebied en de omgeving bevinden zich verschillende risicorelevante bronnen. Binnen de inrichting is een opslaglocatie voor gevaarlijke stoffen (PGS 15 opslag) en een opslagtank met LPG aanwezig. Deze LPG-tankinstallatie zal verwijderd worden en is daarom niet opgenomen in dit bestemmingsplan. Omdat de installatie wel is vergund, valt ze onder overgangsrecht en is ze wel in de risicoanalyse meegenomen.
De inrichting valt onder het Bevi. In bijlage 7 is de risicoanalyse voor de inrichting weergegeven. De externe veiligheidssituatie buiten het plangebied ziet er per risicobron als volgt uit:
Tabel 4.4 Risicobronnen omgeving plangebied
Risicobron | Plangebied binnen PR 10-6 contour | Overschrijding oriëntatiewaarde groepsrisico? (indien relevant) | Plangebied binnen invloedsgebied | |
Ardagh Glass Dongen B.V (Eindsestraat 133): geen Bevi, wel risicorelevant in verband met de opslag en verlading van lpg | Nee | Nee | Ja | |
Propaantank Heibloemstraat 5 (J.A.M. De Bie), geen Bevi (info: professionele risicokaart)3 | Nee | Nee | Nee | |
Versteijnen's Internationaal Transportbedrijf B.V. (Zeusstraat 3 in Tilburg): Brzo-inrichting PGS15) en daardoor ook Bevi-inrichting | Nee | Nee | Ja |
Plaatsgebonden risico (PR)
- Ardagh Glass Dongen B.V.: De PR 10-6-contour komt nauwelijks buiten de eigen inrichtingsgrens. Hierbinnen zijn geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten aanwezig of geprojecteerd. Er wordt daarom voldaan aan de grenswaarde en de richtwaarde ten aanzien van het PR.
- CCEP: Het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar ligt binnen de inrichtingsgrens. Er wordt dan ook voldaan aan de grenswaarde en richtwaarde voor het PR.
- Propaantank Heibloemstraat 5 (J.A.M. De Bie): Er wordt in de huidige situatie voldaan aan de veiligheidsafstand van maximaal 25 m (Activiteitenbesluit). Tevens is geen bedrijfsbestemming geprojecteerd binnen de 'worst case'-veiligheidsafstand van 25 m.
- Overige inrichtingen: Aangezien voor risicorelevante inrichtingen buiten het plangebied (Versteijnen's Internationaal Transportbedrijf B.V.) de PR 10-6-contouren niet in het plangebied liggen, heeft de planontwikkeling geen gevolgen.
Groepsrisico (GR)
- Ardagh Glass Dongen B.V : Het groepsrisico is in de huidige situatie ruimschoots onder de oriëntatiewaarde gelegen (figuur 4.8). De voorgenomen ontwikkeling veroorzaakt geen toename van de personendichtheid. Hierdoor zal het groepsrisico niet relevant toenemen. Er kan worden volstaan met een beknopte verantwoording van het groepsrisico.
Figuur 4.8. Huidige groepsrisico Ardagh Glass (rood: Ardagh Glass, groen: oriëntatiewaarde
- CCEP: Het maximaal aantal slachtoffers bedraagt minder dan 10. Het aantal slachtoffers is kleiner dan tien. De inrichting veroorzaakt daarom geen groepsrisico.
- Propaantank (Heibloemstraat 5): er geldt formeel geen invloedsgebied en daarmee tevens geen groepsrisico;
- Versteijnen's Internationaal Transportbedrijf B.V.: Het huidige groepsrisico is gelegen onder de oriëntatiewaarde. Gelet op de grote afstand tot aan het bedrijf (circa 1.800 m), de grootte van het invloedsgebied (3.350 m) en de aard van de ontwikkeling (geen toename van de personendichtheid) wordt niet verwacht dat de planontwikkeling noemenswaardige gevolgen zal hebben voor de hoogte van het groepsrisico.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Op grond van informatie uit de provinciale risicokaart blijkt dat in het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of het water plaatsvindt. Wel is sprake van vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen (buisleidingenstrook).
Plaatsgebonden risico (PR)
De buisleidingenstrook kent conform de Structuurvisie Buisleidingen van het Rijk een breedte van 70 m. Daarbuiten zijn geen belemmeringenzones (of PR 10-6 contouren) gelegen. In de buisleidingenstrook zijn in de huidige situatie reeds verschillende buisleidingen aanwezig. Dit betreffen 2 naftaleidingen en een ruwe olieleiding. In de volgende tabel is de relevante informatie aangegeven.
Figuur 4.9. Overzicht aanwezige leidingen in de buisleidingenstrook
Groepsrisico (GR)
Bekend is dat voor K1-leidingen met lichte brandstoffen geen sprake is van een groepsrisico bij dichtheden kleiner dan 255 personen per hectare buiten de PR 10-6-contour. In de huidige situatie zijn de dichtheden kleiner dan 255 personen per hectare.
Aangezien er in de toekomstige situatie geen sprake is van een relevante toename van de personendichtheid in het plangebied zal de personendichtheid kleiner dan 255 personen per hectare blijven. Er is dan ook geen sprake van een groepsrisico.
Naast de buisleidingenstrook is ten westen van het plangebied een hogedruk aardgasleiding (Z-522-06) gelegen. De leiding heeft geen PR 10-6-contour. De aardgasleiding heeft een invloedsgebied van 70 meter aan weerszijden van de leiding. Binnen het invloedsgebied is geen nieuwe bebouwing voorzien. Er vinden geen ontwikkelingen plaats waardoor sprake is van een toename van het groepsrisico.
Beperkte verantwoording groepsrisico
Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van verschillende risicobronnen is een beperkte verantwoording van het groepsrisico vereist. Hiervoor is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant. Het advies van de Veiligheidsregio is verwerkt in deze paragraaf.
De Veiligheidsregio Midden- en West Brabant geeft aan dat de regels voor de aanwezige pijpleidingen goed staan beschreven in de bestemmingsregels voor de leidingstrook.
De belangrijkste veranderingen voor de externe veiligheid in het bestemmingsplan betreffen:
- het opheffen van het LPG-tankstation op het terrein van CCEP en
- het (in de toekomst) opheffen van de stoomboiler.
Dit betekent dat in ieder geval twee risicobronnen op deze locatie verdwijnen. Hiermee zal de veiligheidssituatie volgens het advies verbeteren. Wel is opgemerkt dat op het terrein nog twee woningen aanwezig zijn (niet zijnde bedrijfswoningen). Aangezien dit als een kwetsbaar object (risico-ontvanger) kan worden beschouwd is het advies om deze woonfunctie niet te continueren. Dit advies is overgenomen in dit bestemmingsplan waarin de woonbestemming is gewijzigd in een groenbestemming.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn.
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om haar taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende / adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering te allen tijde een belangrijke rol.
Het plangebied wordt ontsloten via de Eindsestraat/Dongenseweg en op de N260. De N260 is een doorgaande weg waarmee het plangebied direct aangesloten is op het regionale wegennet. Het gedegen wegennetwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede. Ook heeft het terrein een ingang vanaf de Heibloemstraat die gebruikt kan worden in geval van een calamiteit. Zo kan bijvoorbeeld via meerdere aanvalswegen een mogelijke brand geblust worden. Daarnaast kan via deze wegen van de bronnen af worden gevlucht.
Zelfredzaamheid
De aanwezige personen in een frisdrankfabriek zullen over het algemeen zelfredzaam zijn. Incidenteel kunnen kinderen, ouderen of gehandicapten aanwezig zijn. Deze personen worden beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de verminderd zelfredzame personen kunnen begeleiden.
Het voor het groepsrisico maatgevende scenario is een zogenoemde BLEVE. De effecten van een koude en warme BLEVE zijn hittestraling, overdruk en scherfwerking. Het slachtofferbeeld wordt voornamelijk bepaald door de hittestraling en niet door de overdruk. Gebouwen kunnen bescherming bieden tegen de hittestraling, maar moeten dan wel bestand zijn tegen de overdruk. Afhankelijk van de situatie en de inrichting van de omgeving kan het handelingsperspectief verschillen. Snel reageren is bevorderlijk. Om dekking te zoeken is een schuilplaats binnengaan een goed handelingsperspectief. Wanneer gebouwen ontbranden of instorten is het handelingsperspectief ontruimen en vluchten. Wanneer gebouwen wel bestand zijn tegen de hittestraling, dienen personen binnen te blijven.
Instructie met betrekking tot de juiste handelswijze in geval van een incident is noodzakelijk voor een effectieve zelfredzaamheid. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.
4.11 Ecologie
Toetsingskader
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten, de bescherming van het Natuurnetwerk Brabant en handhaving van de oppervlakte houtopstanden de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
- het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
- de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Brabant (NNB)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Brabant (NNB) zijn aangewezen in de provinciale Interim omgevingsverordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
- soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
- soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
- overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Brabant
In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden (daaronder begrepen het daaropvolgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied) worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wild zwijn en woelrat.
Toetsing
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een Natura2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen op circa 5 km afstand (figuur 4.10).
Figuur 4.10. Ligging Natura2000-gebied (bron: AERIUS Calculator
Ten behoeve van de revisievergunning is een stikstofonderzoek uitgevoerd. Dit is onderzoek is opgenomen in bijlage 8. Deze AERIUS-berekening is aangepast naar aanleiding van gemaakte opmerkingen in het verzoek om aanvulling van gegevens in het kader van de aanvraag om een natuurvergunning (zie bijlage 9, 10 en 11). Uit de berekeningen blijkt dat in de beoogde situatie (2024) er een bijdrage van 0,01/ha/jr is op het gebied Arendonk, Merksplas, Oud-Turnhout, Ravels en Turnhout. De projectbijdrage op dit gebied bedraagt echter - 0,05 mol/ha/jr.
Binnen het plangebied liggen aan twee zijden delen van het Natuurnetwerk Brabant (zie figuur 4.11). Het bestemmingsplan voorziet niet in een ontwikkeling binnen het Natuurnetwerk Brabant en leidt dus niet tot aantasting hiervan. De betreffende gronden zijn bestemd tot 'Natuur'. Een deel hiervan is daadwerkelijk in gebruik als bos, een groot deel is echter al sinds 1990 gedeeltelijk verhard en heeft feitelijk geen natuurwaarde.
Figuur 4.11. Ligging Natuurnetwerk Brabant
Soortenbescherming
De aanwezigheid van beschermde soorten is door middel van een bureau- en veldonderzoek in beeld gebracht. Figuur 4.12 geeft een overzicht van de biotopen waar beschermde soorten aanwezig kunnen zijn.
Figuur 4.12. Biotopen waar diersoorten in verwacht worden en relevante waarnemingen (bron: Habitus, 2021)
Het bosje in het noordoosten van het plangebied biedt naast geschikt broedbiotoop voor vogels ook geschikt biotoop voor de boommarter, eekhoorn, steenmarter en bruine eikenpage. Verder is er ook een dassenburcht aanwezig. Naast das kan ook boommarter een verblijfplaats hebben in deze burcht. Eekhoorn kan verblijfplaatsen hebben in bomen en boomholtes. In de boomholtes kunnen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Er is een oud nest van zwarte kraai aangetroffen, waar boomvalk en ransuil op kunnen broeden. Een roestplaats van ransuil kan aanwezig zijn in de naaldbomen. Buizerd, boomvalk, havik, ransuil en sperwer kunnen broeden op de horst. Een deel van de oostgevel van de fabriek en een bijgebouw zijn geschikt voor vleermuizen. Roekennesten zijn aanwezig in de bomen op het zuidoosten van het terrein. De rugstreeppad kan zich vestigen binnen het gehele plangebied als er tijdens de werkzaamheden geschikt biotoop ontstaat. In de ingetekende biotopen (figuur 4.12) kunnen diverse vogels aanwezig zijn en een nest hebben. In bomen en bosschages gaat het bijvoorbeeld om houtduif, ekster, grote bonte specht, koolmees en zwarte kraai.
De locatie van de dassenburcht in de noordoosthoek ligt in de bestemming Agrarisch (niet in de bestemming Bedrijventerrein), de roekennesten vallen binnen de bestemming 'Natuur'. Hiermee biedt het bestemmingsplan voldoende bescherming. Bovenal blijft bij ontwikkelingen op het bedrijfsterrein de zorgplicht op grond van de Wet natuurbescherming van toepassing.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
4.12 Planologisch Relevante Leidingen En Straalpaden
Toetsingskader
Voor hoofdtransportleidingen en hoogspanningsverbindingen geldt dat deze in een bestemmingsplan moeten worden geregeld. Deze leidingen hebben namelijk gevolgen voor het gebruik van gronden in de directe omgeving en zijn dus planologisch relevant. Ook niet-hoofdtransportleidingen met veiligheidscontour, kunnen planologisch relevant zijn. Voor zover ze geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer, zijn de volgende buisleidingen planologisch relevant:
- Hoogspanningsverbindingen met een spanning van 50 kV en hoger.
- Buisleidingen voor transport van aardgas vanaf 16 bar en een uitwendige diameter van 50 mm;
- Buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een druk vanaf 16 bar en een uitwendige diameter van 70 mm.
- Buisleidingen voor het transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico's met zich meebrengen voor mens of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken.
Volgens het Bor mogen drink-, koel-, industrie- en afvalwaterleidingen vergunningvrij worden aangelegd, mits ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening. Als gevolg hiervan hoeven deze leidingen niet in een bestemmingsplan worden vastgelegd.
Niet-planologisch relevante leidingen vervullen een functie voor de aanwezige functies en hoeven evenmin bescherming c.q. regeling in een bestemmingsplan. Deze leidingen kunnen dan ook zonder planologische regeling worden aangelegd.
Toetsing
In en nabij het plangebied zijn drie planologisch relevante leidingen aanwezig, namelijk de PRB- en rrp-l9 buisleidingen aan de noordoostzijde van het plangebied. De leidingstrook biedt ook ruimte voor de realisatie van de Deltacorridor (door middel van de rijkscoördinatieregeling.) Deze leidingen zijn in het bestemmingsplan planologisch geregeld en beschermd middels de dubbelbestemming 'Leiding - Leidingstrook'. Voor deze leidingen geldt een belemmeringenstrook van respectievelijk 10 en 42,5 meter waarbinnen niet gebouwd mag worden. Omdat er binnen deze zone geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden vormt dit aspect geen belemmering voor vaststelling van het bestemmingsplan.
4.13 Duurzaamheid
Klimaat
CCEP wil in 2040 klimaatneutraal zijn in de hele keten. De ambitie is om vanaf 2024 volledig elektrisch te draaien. Bestaande bronnen van CO2-emissie, zoals de stoomboilers en LPG-heftrucks, worden vervangen door elektrische alternatieven. Ook de LPG-tankinstallatie zal verwijderd worden. De gebruikte elektriciteit zal zoveel mogelijk afkomstig zijn van duurzame bronnen, zoals bij CCEP zelf te installeren zonnecellen en zonne- of windparken in de buurt van de inrichting.
Energie
CCEP heeft geïnventariseerd welke daken geschikt zijn voor zonnepanelen. Naar verwachting is op deze daken ruimte voor een capaciteit van circa 1,9 MWh. Het gas-, water- en energieverbruik van CCEP wordt bijgehouden en geregistreerd. De productie wordt op een steeds duurzamere wijze uitgevoerd. De twee oude stoomketels die voor een groot gasverbruik zorgen worden eind 2023 uit bedrijf gehaald. De stoomketels worden vervangen door duurzame elektrische boilers. Het gasverbruik van de inrichting wordt daarom na 2023 fors lager.
Afval
De afvalstoffen worden op diverse plaatsen binnen de inrichting verzameld in afvalbakken. Waar mogelijk worden stromen gescheiden ingezameld en afgevoerd en in veel gevallen worden afvalstromen, zoals kunststof, nog gescheiden in deelstromen (PET, folie, etc.). Wanneer een afvalbak vol is, wordt deze door een medewerker geleegd. De meeste afvalstromen worden verzameld en opgebulkt in de milieustraat binnen de inrichting. Vanaf de milieustraat worden de stoffen afgevoerd.
Best beschikbare technieken
De activiteiten die binnen de inrichting worden uitgevoerd moeten voldoen aan de Best Beschikbare Technieken. Voor IPPC-installaties staan de beste beschikbare technieken in BBT-conclusies. Op de activiteiten van CCEP zijn de volgende BBT-conclusies van toepassing:
- Op- en overslag bulkgoederen (ESB);
- Voedingsmiddelen en zuivel (FDM);
- Energie efficiëntie.
Uit de toetsing aan de BBT-conclusies voor op-en overslag bulkgoederen en voor voedingsmiddelen en zuivel - uitgevoerd in het kader van de revisieaanvraag milieu - volgt dat aan de BBT wordt voldaan.
In de BREF voor energie-efficiëntie worden geen concrete technieken genoemd. De inrichting valt onder de Europese Energie-Efficiency Richtlijn (EED) en zal voldoen aan de relevante wet-en regelgeving voor energiebesparing. De inrichting voldoet aan de uitgangspunten en eisen waardoor gesteld kan worden dat CCEP voldoet aan de beste beschikbare technieken.
Hoofdstuk 5 Financiële Uitvoerbaarheid
5.1 Financiële Uitvoerbaarheid
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd. Voor dit plan is een anterieure overeenkomst opgesteld, waarmee de kosten anderszins zijn verzekerd. Hierin zijn ook afspraken gemaakt ten aanzien van planschade.
Hoofdstuk 6 Resultaten Overleg En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Resultaten Overleg
In het kader van het bestuurlijke vooroverleg is het concept-ontwerpbestemmingsplan toegestuurd aan de vooroverlegpartners. Van de provincie en het waterschap is een reactie ontvangen. Deze worden in deze paragraaf samengevat en van een beantwoording voorzien.
1. Provincie Noord-Brabant
Samenvatting overlegreactie
- 1. De woningen Eindsestraat 143 en 145 worden herbestemd (zijn niet meer in gebruik) voor bedrijfsgebonden kantoren, opslag ten behoeve van bedrijfsactiviteiten uit ten hoogste milieucategorie 3.2 en parkeervoorzieningen. Dit nieuwe bedrijfsperceel komt daarmee solitair te staan en los van het bestaande bedrijventerrein. De provincie vraagt zich af, als de locatie met woningen gesloopt gaat worden ten behoeve van opslag en kantoorruimte, of deze bebouwing niet op een andere plek op het bedrijventerrein en of aansluitend aan het bedrijventerrein gerealiseerd zou kunnen worden. In dat geval zou namelijk onderzocht kunnen worden of op deze locatie natuur kan worden ontwikkeld. De provincie vraagt dit nader te onderzoeken met het oog op zorgvuldig ruimtegebruik.
- 2. Bovendien vraagt de provincie zich af hoe deze losse bedrijfspercelen onderdeel kunnen zijn van het totale bedrijventerrein. Dit zal met een koppelteken hiervan deel uit kunnen maken. Dat is nu niet het geval. Indien dat niet op deze wijze wordt bestemd, zal de wijziging van de woonbestemmingen naar bedrijfsbestemming namelijk getoetst moeten worden aan artikel 3.73 Iov (vestiging van een niet-agrarische functie in landelijk gebied), omdat de wijziging dan niet beschouwd kan worden als uitbreiding maar als de vestiging van een niet-agrarische functie op een bestaand bouwperceel.
- 3. Op blz. 24 van de toelichting wordt gerefereerd aan de Regionale Agenda Werken 2013 Hart van Brabant en op blz. 29 aan Regionale Agenda Werken uit 2018. De provincie adviseert om te verwijzen naar de meest recente bedrijventerreinafspraken namelijk: Bedrijventerreinafspraken Regio Hart van Brabant 2020-2024. De afspraken belemmeren dit bestemmingsplan overigens niet.
Beantwoording gemeente
- 1. De gronden waarop de twee woningen staan, zijn in eigendom van CCEP. Hiervan staat één woning leeg. De andere woning wordt bewoond door een voormalig medewerker van CCEP. Nadat deze bewoning is beëindigd, wil CCEP beide woningen slopen. Naar aanleiding van de reactie van de provincie Noord-Brabant heeft CCEP zich opnieuw gebogen over de toekomt van dit perceel. Ze kiest er nu voor om deze gronden een groenbestemming te geven, in aansluiting op de bestaande groenstrook langs de Eindsestraat en op het Natuurnetwerk Brabant aan weerszijden. Ze komt daarmee tegemoet aan de overweging van de provincie en aan eerdere afspraken met de gemeente Dongen.
Omdat op het bestaande bedrijfsterrein al sprake is van efficiënt ruimtegebruik en CCEP hier voor een verdere optimalisatie van haar bedrijfsproces al enkele nieuwe gebouwen wil bouwen, voor onder meer opslag en logistiek, is niettemin extra fysiek ruimtebeslag nodig, om de ambitie om in 2040 klimaatneutraal te zijn te kunnen realiseren. Met het oog hierop is voor de zuidwesthoek een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
- 2. Omdat dit deel nu bestemd wordt met de bestemming 'Groen is dit niet meer aan de orde.
- 3. De toelichting is op dit punt aangevuld.
2. Waterschap Brabantse Delta
Samenvatting overlegreactie
Het waterschap geeft een positief wateradvies en heeft de volgende opmerkingen:
- 1. Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de ‘natuurlijke’ waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. Indien de toename van verhard oppervlak minder dan 500 m2 bedraagt, geldt er een vrijstelling van de vergunningplicht op basis van de Keur.
- 2. In Nederland leidt klimaatverandering tot hogere temperaturen, meer (extreme) neerslag, drogere zomers en een stijgende zeespiegel. Het gaat daarbij niet alleen om geleidelijke veranderingen: extreem weer, zoals hittegolven en forse regen- en hagelbuien, zal steeds vaker voorkomen en tot meer schade en slachtoffers leiden. Klimaatadaptief bouwen en inrichten biedt een kans om van gebieden een aantrekkelijk leef- en vestigingslocatie te maken met meer groen en ruimte voor water in de bebouwde omgeving en voor meer innovatieve bouwvormen. Hiermee worden ook andere doelen dan klimaatadaptie gediend, zoals een gezonde en veilige leefomgeving, biodiversiteit en het verhogen van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Verschillende decentrale overheden en regio's werken actief aan klimaat adaptief bouwen en inrichten.
- 3. Het waterschap wijst erop dat er voor het uitvoeren van werkzaamheden in of rondom oppervlaktewaterlichamen of waterkeringen en voor het onttrekken/infiltreren van grondwater, gebods- of verbodsbepalingen kunnen gelden op basis van de Keur. Veelal is voor werkzaamheden die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer een vergunning van het waterschap benodigd. In sommige gevallen kan een werkzaamheid onder een Algemene regel vallen, waardoor er onder voorwaarden sprake kan zijn van een vrijstelling van de vergunningplicht. De Keur en de Algemene regels zijn onder andere te raadplegen op de website van het waterschap (www.brabantsedelta.nl).
Beantwoording
- 1. Het principe van waterneutraal bouwen is verwoord in de waterparagraaf van het bestemmingsplan.
- 2. In de waterparagraaf wordt een toevoeging gedaan over klimaatadaptief bouwen en inrichten.
- 3. De waterparagraaf maakt melding van de Keur en Algemene regels.
3. Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant
De Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (OMWB) adviseert om het plan op de volgende punten aan te passen:
- 1. In paragraaf 2.2 moet een afbeelding duidelijk maken welke uitbreidingen aan de orde zijn.
- 2. De OMWB verzoekt om paragraaf 4.1 met betrekking tot de vormvrije m.e.r.-beoordeling aan te vullen met informatie over de oppervlaktes van de uitbreiding, de cumulatie met andere projecten, het gebruik van natuurlijke hulpbronnen en de productie van afvalstoffen.
- 3. Voor de haalbaarheid van het voorliggende plan zal er bijvoorbeeld middels een historisch onderzoek meer inzicht moeten worden geboden in de heersende bodemkwaliteit ter plaatse van de voorziene uitbreiding van het bedrijventerrein.
- 4. De OMWB bevestigt dat de geluidzone zoals vastgesteld voor het gezoneerde industrieterrein 'De Wildert' niet hoeft te worden aangepast naar aanleiding van de uitbreiding van de grenzen van het industrieterrein. Wel merkt ze op dat de woningen Eindsestraat 143 en 145 niet zonder meer onderdeel kunnen worden van het geluidgezoneerd bedrijventerrein, als ze geen eigendom zijn van CCEP.
- 5. De OMWB adviseert paragraaf 4.7 over wegverkeerslawaai aan te vullen met de ontbrekende gegevens [met betrekking tot de verkeersintensiteit op de Eindsestraat].
- 6. In paragraaf 4.8 over bedrijven en milieuzonering ontbreekt een feitelijke toetsing van de bedrijfsactiviteiten (aan de hand van in de staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen categorieën, de daarbij horende richtafstanden en de diverse uitgevoerde onderzoeken) ten opzichte van omliggende gevoelige functies.
- 7. Ten aanzien van externe veiligheid merkt de OMWB op dat, vanwege de ligging van het plangebied binnen aantal invloedsgebieden van verschillende risicobronnen, het groepsrisico moet worden verantwoord. Omdat het plan vrij conserverend van karakter is, kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico van de gemeente Dongen. Deze standaard verantwoording is vervolgens onderdeel van de verdere besluitvorming.
- 8. De OMWB verzoekt om het aanleveren van losse AERIUS-rekenbestanden. Voor deze stikstofberekeningen moet de nieuwste AERIUS-calculator worden gebruikt. Daarbij moeten de verleende vergunningen in beeld worden gebracht en moet worden aangetoond dat de juiste referentiesituatie is genomen. Ook moet het brandstofgebruik van mobiele werktuigen worden onderbouwd. Tot slot merkt de OMWB op dat in de stikstofberekeningen het juiste aantal vrachtwagens (350) moet worden gehanteerd.
Beantwoording
- 1. Deze afbeelding is toegevoegd als figuur 2.6.
- 2. In paragraaf 4.1 over de vormvrije m.e.r.-beoordeling en in de aanmeldnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling zijn naar aanleiding van de opmerkingen van de OMWB de volgende aanpassingen gedaan:
- a. De uitbreiding aan de zuidwestkant (circa 1.900 m²) en de juridisch-planologische regeling van het feitelijk bestaand gebruik aan de noordkant (circa 3 ha) bedragen samen ruim minder dan de drempelwaarde.
- b. In paragraaf 3.1.4 (natuurlijke hulpbronnen in het gebied) van de aanmeldnotitie is verantwoord dat de grondwaterontrekking als gevolg van het plan niet wijzigt of wordt uitgebreid.
- c. Onder 3.2.7 is aan de aanmeldnotitie een paragraaf over afvalstoffen toegevoegd.
- d. Onder 3.2.12 is aan de aanmeldnotitie een paragraaf over de cumulatie van effecten toegevoegd.
- 3. Om de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan uit het oogpunt van de bodemkwaliteit te verantwoorden heeft een milieuhygiënisch vooronderzoek plaatsgevonden op de locatie van het feitelijk bestaand gebruik aan de noordkant en in het wijzigingsgebied in de zuidwesthoek. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 3 bij de toelichting.
- 4. De woningen Eindsestraat 143 en 145 zijn in eigendom van CCEP. Er is echter voor gekozen om deze woningen niet meer als zodanig te bestemmen. Deze gronden zijn bestemd voor beplantingen ten behoeve van de landschappelijke afscherming van het bedrijventerrein (in de bestemming 'Groen'), in aansluiting op de bestaande groenstrook langs de Eindsestraat en op het Natuurnetwerk Brabant aan weerszijden.
- 5. De ontbrekende gegevens in paragraaf 4.7 zijn ingevuld: conform het verkeersmodel, peiljaar 2020, bedraagt de verkeersintensiteit op de Eindsestraat 10.400 mvt/etmaal. Omdat als gevolg van het plan sprake is van een toename van de verkeersomvang met minder dan 20%, is sprake van een geluidtoename van minder dan 1 dB, wat niet hoorbaar is voor het menselijk gehoor.
- 6. In paragraaf 4.8 over bedrijven en milieuzonering wordt allereerst geconcludeerd dat ruim wordt voldaan aan de richtafstanden en dat gezien de aard en omvang van de frisdrankenfabriek op het gebied van geluid en gevaar een aparte toetsing geldt (in de paragrafen over Industrielawaai en externe veiligheid). Vervolgens is ook beoordeeld of de feitelijke, historisch gegroeide situatie in overeenstemming is met de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Onder verwijzing naar de maximale niveaus voor geur en stof in de milieuvergunning, om hinder ter plaatse van de omliggende woningen te voorkomen, wordt geconcludeerd dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de aanwezige woningen in de omgeving.
- 7. Naar aanleiding van de reactie van de OMWB is een beperkte verantwoording van het groepsrisico vereist. Hiervoor is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant. Het advies van de Veiligheidsregio is verwerkt in paragraaf 4.10 over externe veiligheid.
- 8. In bijlage 10 en 11 bij de toelichting zijn de nieuwe stikstofberekeningen opgenomen, op basis van de nieuwste AERIUS-calculator, het nieuwste inzicht ten aanzien van het brandstofgebruik van mobiele werktuigen en het juiste aantal vrachtwagens. In bijlage 9 bij de toelichting is een toelichting op de actualisatie van de stikstofberekeningen opgenomen. Deze bijlage dient ook als toelichting op de aanvulling op de aanvraag om milieuvergunning. In deze toelichting is de referentiesituatie nader onderbouwd.
6.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro).
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Gezoneerd Industrieterrein'
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein'
Bijlage 2 Parkeernormen Dongen
Bijlage 2 Parkeernormen Dongen
Bijlage 1 Aanmeldingsnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 1 Aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling
Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 2 Archeologisch onderzoek
Bijlage 3 Milieuhygiënisch Vooronderzoek Bodem
Bijlage 3 Milieuhygiënisch vooronderzoek bodem
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai
Bijlage 4 Akoestisch onderzoek industrielawaai
Bijlage 5 Toelichting Op De Aanpak Van Milieuzonering Met Behulp Van De Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Gezoneerd Industrieterrein'
Bijlage 6 Onderzoek Luchtkwaliteit
Bijlage 6 Onderzoek luchtkwaliteit
Bijlage 7 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 7 Onderzoek externe veiligheid
Bijlage 8 Onderzoek Stikstofdepositie
Bijlage 8 Onderzoek stikstofdepositie
Bijlage 9 Toelichting Op Actualisatie Stikstofberekeningen
Bijlage 9 Toelichting op actualisatie stikstofberekeningen
Bijlage 10 Stikstof Vergelijkingsberekening Met Aangepaste Rijroutes
Bijlage 10 Stikstof vergelijkingsberekening met aangepaste rijroutes
Bijlage 11 Stikstofberekening Voor 2024 Met Aangepaste Rijroutes
Bijlage 11 Stikstofberekening voor 2024 met aangepaste rijroutes