KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Regels
Artikel 1 Bestaande Regels Van Toepassing
Artikel 2 Begrippen
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Overgangsrecht
Artikel 6 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planvoornemen
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
4.3 Verkeer En Parkeren
4.4 Bedrijven En Milieuzonering
4.5 Archeologie En Cultuurhistorie
4.6 Geluid
4.7 Externe Veiligheid
4.8 Luchtkwaliteit
4.9 Kabels En Leidingen
4.10 Bodem
4.11 Water
4.12 Ecologie
4.13 Duurzaamheid
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 1 Bedrijfsontwikkelingsplan
Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 3 Verkennend Asbest In Bodemonderzoek
Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 5 Quickscan Wet Natuurbescherming - Econsultancy
Bijlage 6 Quickscan Wet Natuurbescherming - Holag
Bijlage 7 Aanvulling Quickscan - Holag
Bijlage 8 Aanvulling Vleermuizen
Bijlage 9 Eindadvies Omgevingsdienst Aspect Ecologie
Bijlage 10 Qra Buisleiding
Bijlage 11 Verslag Omgevingsdialoog

Dongen Buitengebied - herziening Eindsestraat 61

Bestemmingsplan - Gemeente Dongen

Vastgesteld op 13-07-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Regels

Artikel 1 Bestaande Regels Van Toepassing

De regels die deel uitmaken van het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Dongen, zoals vervat in de bestandenset met planidentificatie NL.IMRO.0766.BP2009000001-0001 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen) zijn onverkort van toepassing.

Artikel 2 Begrippen

2.1 Aanvulling lid 1.2 regels bestemmingsplan 'Dongen Buitengebied'

In aanvulling op Artikel 1 wordt aan artikel 1 lid 1.2 van het bestemmingsplan 'Dongen Buitengebied' het volgende toegevoegd:

"en de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels met identificatienummer NL.IMRO.0766.BP2022000079-".

2.2 Plan

Het bestemmingsplan Dongen Buitengebied - herziening Eindsestraat 61 met indentificatienummer NL.IMRO.0766.BP2022000079- van de gemeente Dongen.

Artikel 3 Agrarisch

De regels in artikel 3 van het bestemmingsplan 'Dongen Buitengebied' met planidentificatie NL.IMRO.0766.BP2009000001-0001 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

  1. a. aan lid 3.1 een sub j en een sub k worden toegevoegd luidende:

j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - vrachtwagenparkeerplaats': vrachtwagenparkeerplaatsen met overnachtingsmogelijkheid;

k. het binnen twee jaar na onherroepelijk zijn van voorliggend bestemmingsplan realiseren en vervolgens beheren en instandhouden van de groene landschappelijke inpassing zoals weergegeven in bijlage 1.

  1. b. aan lid 3.2.1 een sub k wordt toegevoegd luidende:

k. in afwijking van het bepaalde in sub c. is voor overige bedrijfsgebouwen en overkappingen:

    1. 1. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte' de aangegeven goothoogte toegestaan;
    2. 2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' de aangegeven bouwhoogte toegestaan.

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Overgangsrecht

5.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwen luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het wijzigingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

5.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het wijzigingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het wijzigingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

Artikel 6 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan 'Dongen Buitengebied - herziening Eindsestraat 61'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Boomkwekerij E. de Jong is voornemens op het bedrijfsperceel aan Eindsestraat 61 te Dongen drie verouderde opstallen met een oppervlakte van circa 1.200 m² te slopen en daarvoor in de plaats een nieuw bedrijfsgebouw te realiseren. In een bestaand gebouw wordt de kantine met kantoor omgezet naar een informatiecentrum voor klanten en ondergeschikte detailhandel op het perceel. Een ander bestaand gebouw wordt bestemd voor het verpakken en gereedmaken voor transport van kleine bomen en struiken. Deze ruimte zal ook worden gebruikt voor de stalling van voertuigen voor de teelt en opslagruimte voor diverse hulpmiddelen.

Het nieuw te realiseren bedrijfsgebouw zal bestaan uit een werkruimte van 1.100 m² waarin grotere bomen voor transport gereed worden gemaakt. Daarnaast wordt een kantoor en een spreekkamer gerealiseerd alsmede een toilet- en douchevoorziening met kantine voor internationale chauffeurs die op de locatie in hun vrachtwagen overnachten. Hiervoor is ook parkeerruimte (circa 400 m2) gereserveerd op het buitenterrein.

Voor de locatie geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied' (vastgesteld op 5 november 2009). Het nieuw te realiseren bedrijfsgebouw met de daarbij gewenste goot- en nokhoogte (respectievelijk 11 en 15 meter) is in strijd met het bestemmingsplan, evenals het gebruik van een gedeelte van het buitenterrein als overnachtingsplaats voor internationale vrachtwagenchauffeurs. Omdat het gaat om een zeer beperkte aanpassing van het bestemmingsplan, waarbij de regels beperkt worden gewijzigd, is voor het planologisch herstelbesluit gekozen voor een partiële herziening van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied'. Voorliggend plan bevat deze herziening.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied bevindt zich aan Eindsestraat 61, aan de oostzijde van de kern Dongen. De locatie omvat meerdere percelen (DGN01 - M - 580, DGN01 - M - 579, DGN01 - M - 446, DGN01 - M - 578 en DGN01 - M - 214) en kent een oppervlakte van circa 1,8 hectare. De ligging en begrenzing van het plangebied is weergegeven in de figuren 1.1 en 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2022000079-VG01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied (Bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2022000079-VG01_0002.png"

Figuur 1.2 Begrenzing plangebied (Bron: Google Maps)

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Voor de locatie geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Dongen' (vastgesteld op 5 november 2009). De gronden hebben hierin de bestemming 'Agrarisch', welke in de eerste plaats zijn bedoeld voor de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven. Tevens zijn deze gronden bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van nevenfuncties, ondergeschikt aan het agrarische bedrijf;
  2. b. aan de bestemming ondergeschikte extensieve dagrecreatie met bijbehorende recreatieve fiets- en wandelpaden en voorzieningen;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, natuurvriendelijke oevers, water, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

Tevens geldt de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie-2' en geldt gedeeltelijk de dubbelbestemming 'Leiding-Gas'. Ook zijn de gebiedsaanduidingen 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied', 'wetgevingszone - ontheffingsgebied - 2.1' en 'wetgevingzone - wijzigingsgebied - 2' van kracht. Een uitsnede van de verbeelding is weergegeven in figuur 1.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2022000079-VG01_0003.png"

Figuur 1.3 Bestemmingsplan 'Buitengebied Dongen' met aanduiding plangebied

(Bron: Ruimtelijkeplannen)

Artikel 3.4 van het geldend bestemmingsplan bevat de zogenoemde specifieke gebruiksregels. Onder h (tabel 3.1) wordt vermeld dat verkoop aan huis van (eigen) agrarische producten (maximaal 100 m2), de opslag en stalling van agrarische producten, goederen, werktuigen of materialen in bestaande bebouwing (maximaal 1000 m2) en natuur- en milieueducatie, bezoekboerderijen en rondleidingen (maximaal 100 m2) rechtstreeks zijn toegestaan. Deze activiteiten zijn derhalve niet strijdig met het geldend bestemmingsplan.

Daarentegen voorziet de beoogde ontwikkeling wel in de realisatie van een nieuw bedrijfsgebouw met een hogere nok- en goothoogte dan in het geldend bestemmingsplan is toegestaan. In artikel 3.2.1 onder c is namelijk opgenomen dat de goot- en bouwhoogte van overige bedrijfsgebouwen en overkappingen respectievelijk 7 en 11 meter mogen bedragen. De gewenste goot- en nokhoogte bedraagt 11 en 15 meter. Daarnaast is momenteel geen regeling in het bestemmingsplan opgenomen voor het gebruik (van een gedeelte van het terrein) als overnachtingsplaats voor internationale vrachtwagenchauffeurs. Door middel van voorliggende partiële herziening van het bestemmingsplan kan de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk worden gemaakt.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie in en rond het plangebied en geeft inzicht in de beoogde ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de beleidskaders van het Rijk, de provincie Noord-Brabant en de gemeente Dongen. Hoofdstuk 4 omvat de toets aan de sectorale milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 komt de juridische planbeschrijving aan de orde. In hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en de procedure.

Hoofdstuk 2 Planvoornemen

2.1 Huidige Situatie

Op het terrein waar de beoogde ontwikkeling wordt gerealiseerd is een boomkwekerij aanwezig. Het bedrijf wordt uitgeoefend op een terrein met twee bestaande bedrijfsgebouwen en een bedrijfswoning. Verder bestaat de bebouwing uit een drietal niet in gebruik zijnde opstallen die dateren uit de periode van veeteelt op de locatie.

Kenmerkend aan de omgeving van het plangebied is de lintbebouwing aan de Eindsestraat die zich vanuit Dongen richting het buitengebied heeft ontwikkeld. De bebouwing bestaat overwegend uit een of twee bouwlagen met een kap. De kapvormen kennen veel variatie: zadeldaken, wolfsdaken, schilddaken en mansardedaken. De verdiepings- en nokhoogte van de bebouwing is vrij hoog. Aan de Eindsestraat zijn meerdere (agrarische) bedrijven gevestigd.

In de figuren 2.1 t/m 2.9 is de huidige situatie van het plangebied in beeld gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2022000079-VG01_0004.png"

Figuur 2.1 Inrichtingstekening met bestaande en te slopen bebouwing

(Bron: Architectenbureau Kees Jacobs)

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2022000079-VG01_0005.png"

Figuur 2.2 Foto 1, bestaande bedrijfswoning (Bron: Architectenbureau Kees Jacobs)

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2022000079-VG01_0006.png"

Figuur 2.3 Foto 2, bestaande entree van het bedrijf (Bron: Architectenbureau Kees Jacobs)

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2022000079-VG01_0007.png"

Figuur 2.4 Foto 3, bestaand gebouw kantoor en laden/lossen

(Bron: Architectenbureau Kees Jacobs)

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2022000079-VG01_0008.png"

Figuur 2.5 Foto 4, te slopen schuur aan de oostzijde van het plangebied

(Bron: Architectenbureau Kees Jacobs)

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2022000079-VG01_0009.png"

Figuur 2.6 Foto 5, te slopen stal (Bron: Architectenbureau Kees Jacobs)

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2022000079-VG01_0010.png"

Figuur 2.7 Foto 6, bestaand gebouw 2 (Bron: Architectenbureau Kees Jacobs)

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2022000079-VG01_0011.png"

Figuur 2.8 Foto 7, in gebruik zijnde bedrijfsgronden (Bron: Architectenbureau Kees Jacobs)

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2022000079-VG01_0012.png"

Figuur 2.9 Foto 9, te slopen stal (Bron: Architectenbureau Kees Jacobs)

2.2 Toekomstige Situatie

Planopzet algemeen

De initiatiefnemer is voornemens drie oude opstallen aan de oostzijde van het plangebied te slopen en daarvoor in de plaats een nieuw bedrijfsgebouw te realiseren. De nieuwe planopzet is weergegeven in figuur 2.10. Het gedetailleerde bedrijfsontwikkelingsplan is als bijlage 1 bij voorliggend bestemmingsplan toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2022000079-VG01_0013.png"

Figuur 2.10 Toekomstige planopzet (Bron: Architectenbureau Kees Jacobs)

In de nieuwe opzet worden de vervallen stallen gesloopt en het aanwezige asbest gesaneerd. Het totaal te slopen oppervlak bedraagt 1200 m2. In het bestaande gebouw 1 achter de woning wordt de kantinefunctie met kantoor omgezet naar een informatiecentrum voor klanten, ondergeschikte detailhandel en een bedrijfsgedeelte voor potten en enten van nieuwe bomen en struiken. Het bestaande gebouw 2 wordt bestemd voor het verpakken en gereedmaken voor transport van kleine bomen en struiken. De ruimte zal ook worden gebruikt voor de stalling van voertuigen voor de teelt en opslagruimte voor diverse hulpmiddelen.

Het nieuwe gebouw 3 bestaat uit een werkruimte van 1100 m2 waarin grotere bomen transportgereed worden gemaakt. Door de jaren heen is de vraag naar deze grotere bomen aanzienlijk toegenomen. Ten behoeve van de verwerking van deze grotere bomen is het noodzakelijk een werkruimte te hebben met een goothoogte van 11 meter en een nokhoogte van 15 meter. Tevens zal deze nieuwe werkruimte voorzien worden van een kraanbaan.

Daarnaast wordt een kantoor/administratie en spreekkamer toegevoegd alsmede toilet en douchevoorziening met kantine voor (internationale) transporteurs. De oppervlakte voor dit gedeelte bedraagt circa 225 m2. De impressies, aanzichten en plattegronden van de ontwerpen van gebouw 3 zijn weergegeven in de figuren 2.11 t/m 2.13.

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2022000079-VG01_0014.png"

Figuur 2.11 Impressie van het te realiseren bedrijfsgebouw

(Bron: Architectenbureau Kees Jacobs)

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2022000079-VG01_0015.png"

Figuur 2.12 Aanzichten ontwerp (Bron: Architectenbureau Kees Jacobs)

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2022000079-VG01_0016.png"

Figuur 2.13 Plattegronden ontwerp (Bron: Architectenbureau Kees Jacobs)

Buitenterrein

Het plangebied beschikt over één inrit naar de bedrijfswoning en twee hoofdtoegangen aan westelijke en oostelijke zijde. De westelijke relatief smalle toegang zal in de toekomst gebruikt worden voor kleinere voertuigen (figuur 2.14). Nabij deze toegang bevinden zich 26 parkeerplaatsen en zijn bedoeld voor particuliere klanten, groepen voor excursies en geïnteresseerden voor het informatiecentrum. De oostelijke toegang is uitsluitend bedoeld voor grote transportvoertuigen en biedt meer manoeuvreerruimte op het terrein. Het laden van deze voertuigen geschiedt vanuit het nieuwe gebouw en vanaf de buitenopslag. Voor overnachtingen van de vrachtwagenchauffeurs zijn vier parkeerplaatsen voorzien ten noorden van gebouw 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2022000079-VG01_0017.png"

Figuur 2.14 Toegang kleine voertuigen (Bron: Architectenbureau Kees Jacobs)

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2022000079-VG01_0018.png"

Figuur 2.15 Inrit grote transportvoertuigen en parkeerplaatsen

(Bron: Architectenbureau Kees Jacobs)

Privégedeelte

Het bestaande privégedeelte bestaat momenteel uit een bedrijfswoning, een bestaande bergruimte en de hierom gelegen tuin. Het ligt in de bedoeling in het tuingedeelte een dubbele garage te plaatsen. Verder wordt middels groenvoorzieningen het privégedeelte gescheiden gehouden van de bedrijfsactiviteiten. Het toekomstige privégedeelte is weergegeven in figuur 2.16.

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2022000079-VG01_0019.png"Figuur 2.16 Toekomstig privégedeelte (Bron: Architectenbureau Kees Jacobs)

Landschappelijke inpassing

In figuur 2.17 is het landschappelijk inpassingsplan in beeld gebracht. De beplantingselementen die hierin terugkomen zijn:

  • Heg groene beuk;
  • Heg rode beuk;
  • Wilde bloemen;
  • Waterdoorlaatende bestrating / grasstenen;
  • Blockbomen;
  • Prunus;
  • Cercis;
  • Taxus haag;
  • Meerstammige bomen;

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2022000079-VG01_0020.png"

Figuur 2.17 Landschappelijk inpassingsplan (Bron: Architectenbureau Kees Jacobs)

In paragraaf 3.4.5 is het initiatief getoetst aan de landschapsinvesteringsregeling van de gemeente Dongen. Het bijbehorende landschappelijk inpassingsplan is tevens gekoppeld aan de regels van deze herziening.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Door de verschillende overheden is beleid geformuleerd ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. Paragraaf 3.2 behandelt het rijksbeleid. Het provinciaal beleid is opgenomen in paragraaf 3.3. Tot slot wordt in paragraaf 3.4 de beoogde ontwikkeling getoetst aan het gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050?

Als we alle wensen naast elkaar leggen, ontstaat het volgende beeld. We willen een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten.
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Voor dit project relevante nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland.

Keuzes

De belangrijkste keuzes zijn:

  • Duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit
  • Ruimte voor overgang naar een circulaire economie
  • Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen

Het beoogde initiatief heeft raakvlakken met het thema landgebruik. Uitgangspunt hierbij is om het landschap te beschermen en logistieke functies te concentreren. Het landschap van Nederland is deel van onze identiteit. Om te kunnen blijven genieten van ons mooie landschap moet behoud van de kwaliteit van ons landschap sterker meewegen in de keuzes die we maken. Bijvoorbeeld door verrommeling en versnippering te voorkomen door logistieke functies op bestaande bedrijventerreinen of langs corridors te concentreren. Sommige landschappen zijn zo waardevol dat ze extra beschermd worden. Zo moeten bijvoorbeeld bepaalde delen van het Groene Hart beschermd worden, maar is er in andere delen juist ruimte voor ontwikkeling. Dit pakken we in een gezamenlijk proces met het gebied aan.

Inwoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.

Het beoogde initiatief bestaat uit een woon- en werksituatie, waarbij deze samen komen in de bedrijfsuitvoering. De uitbreiding draagt zodoende bij aan de vitaliteit van het dorp Dongen en de omgeving. De bedrijfsontwikkeling zorgt voor een goede balans tussen wonen en werken wat de vitaliteit ten goede komt.

Toetsing

De Nationale Omgevingsvisie wordt gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau en heeft geen directe belangen die geborgd moeten worden ten aanzien van het plangebied en de beoogde ontwikkeling.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro) zijn dertien nationale belangen opgenomen. De volgende kunnen relevant zijn voor ruimtelijke plannen in de gemeente:

  • Rijksvaarwegen
  • Grote rivieren
  • Defensie
  • Hoofdwegen en landelijke spoorwegen
  • Elektriciteitsvoorziening
  • Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
  • Natuurnetwerk Nederland
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament

De regels in het besluit zijn concreet normstellend benoemd en moeten direct of indirect (door tussenkomst van de provincie) doorwerken tot het niveau van de lokale besluitvorming. De indirecte doorwerking komt enkel bij de Ecologische Hoofdstructuur en de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden voor. Het Barro voorziet verder in een hoofdstuk overige bepalingen en gaat gepaard met meerdere bijlagen. In deze bijlagen worden onder andere de belangen van de grote rivieren en defensie geografisch begrensd.

Toetsing

Op het plangebied zijn geen voorwaarden van toepassing op basis van het Barro.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 lid 2 Bro)

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen, is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt voor de wijziging is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt verstaan 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Toetsing

Voorliggende ontwikkeling voorziet in de sloop van drie verouderde opstallen met een oppervlakte van 1.200 m² en de realisatie van een nieuw bedrijfsgebouw. Door de beoogde ontwikkeling zal een doelmatige agrarische bedrijfsvoering gevoerd kunnen worden en zal behoud van de boomkwekerij verzekerd zijn. Aangezien er sprake is van een herinrichting van het bedrijfsperceel en het bedrijfsoppervlak niet wordt vergroot wordt, is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hierdoor kan een toetsing aan de ladder achterwege worden gelaten.

3.2.4 Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het rijksbeleid.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

In de Omgevingsvisie Noord-Brabant is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2050. Naast een beeld van het Noord-Brabant van nu is een beeld geschetst van het welvarend, verbonden, klimaatproof en vernieuwend Noord-Brabant van 2050. Hieruit zijn vier hoofdopgaven te onderscheiden die nauw met elkaar samenhangen:

  • Werken aan de Brabantse energietransitie
  • Werken aan een klimaatproof Brabant
  • Werken aan de slimme netwerkstad
  • Werken aan een concurrerende, duurzame economie

Samen met andere partijen zoals gemeenten en bedrijven wil de provincie uitvoering geven aan projecten die passen binnen deze opgaven. Van belang is dat het in de toekomst ook goed wonen, werken en verblijven blijft. Werken aan een goede omgevingskwaliteit zowel in de bebouwde als in de onbebouwde omgeving is het uitgangspunt. Vraaggerichte ontwikkeling en uitbreiding van bedrijventerreinen en bedrijfslocaties staat hierbij hoog in het vaandel.

Toetsing

Ontwikkeling van nieuwe bedrijvigheid dient in principe plaats te vinden binnen 'bestaand stedelijk gebied' of in het 'zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling'. Als gevolg van economische, technologische en maatschappelijke ontwikkelingen staan de steden en dorpen van Brabant steeds vaker voor (omvangrijke) nieuwe bestemmings- en transformatieopgaven in of nabij het bebouwde gebied. Hier liggen namelijk de kansen om enerzijds in te spelen op de forse woningbouwopgave (circa 120.000 woningen bouwen in de komende tien jaar) en om door middel van nieuwe bedrijvigheid nieuwe werkgelegenheid te creëren. De beoogde ontwikkeling draagt bij aan het creëren van nieuwe werkgelegenheid en speelt in op de vier hoofdopgaven uit de Omgevingsvisie Noord-Brabant. Vraaggerichte ontwikkeling van bedrijfslocaties is in lijn met de ambitie die de provincie voor ogen heeft.

3.3.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

In oktober 2019 is de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant bevat alle provinciale regels voor de fysieke leefomgeving. De verordening zorgt voor kaderstellende doorvertaling van de omgevingsvisie en het bestaande provinciaal beleid.

De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is een eerste stap in de implementatie van de Omgevingswet op provinciaal niveau. Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Net zoals de Omgevingswet een groot aantal wetten vervangt, vervangt de Brabantse omgevingsverordening een aantal provinciale verordeningen. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant vervangt de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.

In de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant staan regels voor:

  • Burgers en bedrijven: dit zijn rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. Deze regels bevatten de voorwaarden om zo'n activiteit te mogen verrichten. Deze regels geven ook aan of de start van een activiteit vooraf moet worden gegaan door een melding.
  • Bestuursorganen van de overheid: dit zijn zogenaamde instructieregels. Met deze regels kan de provincie een opdracht geven aan gemeenten over onderwerpen die zij in het bestemmingsplan moeten opnemen of aan het waterschap over de manier waarop ze hun taken uitvoeren.

Het plangebied ligt conform de themakaart 'stedelijke ontwikkeling en erfgoed' (figuur 3.1) buiten het aangeduide 'concentratiegebied' of 'verstedelijking afweegbaar'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2022000079-VG01_0021.png"

Figuur 3.1 Uitsnede kaart 'stedelijke ontwikkeling en erfgoed' (Bron: Provincie Noord-Brabant)

Binnen het de themakaart 'landbouw' (figuur 3.2) wordt het plangebied aangeduid als 'landelijk gebied' met daarbij de aanvullende aanduiding 'beperkingen veehouderij'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2022000079-VG01_0022.png"

Figuur 3.2 Uitsnede kaart 'landbouw' (Bron: Provincie Noord-Brabant)

Binnen het thema 'basiskaart landelijk gebied' (figuur 3.3) wordt het plangebied aangeduid als 'Landelijk gebied' en 'Gemengd landelijk gebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2022000079-VG01_0023.png"

Figuur 3.3 Uitsnede 'basiskaart landelijk gebied' (Bron: Provincie Noord-Brabant)

In hoofdstuk 3 van de Interim omgevingsverordening zijn zogenoemde instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen in hun bestemmingsplannen. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Tevens zijn een aantal algemene basisprincipes opgenomen.

De volgende artikelen zijn relevant voor de beoogde ontwikkeling.

Artikel 3.5 Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit

Lid 1

Een bestemmingsplan geeft bij de evenwichtige toedeling van functies zoals opgenomen in hoofdstuk 3 Instructieregels aan gemeenten invulling aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving.

Lid 2

Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:

  1. a. zorgvuldig ruimtegebruik;
  2. b. de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering;
  3. c. meerwaardecreatie.

Artikel 3.6 Zorgvuldig ruimtegebruik

Lid 1

Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:

  1. a. de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:
    1. 1. nieuwvestiging mogelijk is op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk;
    2. 2. er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is en uitbreiding, al dan niet gelijktijdig met de vestiging van een functie, op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk is toegestaan;
  2. b. bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
  3. c. gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel.

Lid 2

Onder bestaand ruimtebeslag voor bebouwing wordt verstaan het werkingsgebied Stedelijk Gebied of een bestaand bouwperceel.

Artikel 3.7 Toepassing van de lagenbenadering

Lid 1

De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd.

Lid 2

De lagenbenadering omvat de effecten op:

  1. a. de ondergrond, zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden;
  2. b. de netwerklaag, zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer.
  3. c. de bovenste laag zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu.

Lid 3

Door de factor tijd actief te benutten wordt rekening gehouden met de herkomstwaarde, vanuit het verleden, de (on)omkeerbaarheid van optredende effecten en de toekomstwaarde gelet op duurzaamheid en toekomstbestendigheid.

Artikel 3.8 Meerwaardecreatie

Lid 1

Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder:

  1. a. de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat;
  2. b. de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn.

Lid 2

De fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit, bedoeld in artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap kan deel uitmaken van de meerwaardecreatie.

Artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap

Lid 1

Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.

Lid 2

Het bestemmingsplan motiveert dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied én op welke wijze de uitvoering is geborgd door dat:

  1. a. dit financieel, juridisch en feitelijk is geborgd in het plan; of
  2. b. de afspraken uit het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken, worden nagekomen.

Lid 3

Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan mede de volgende aspecten omvatten:

  1. a. de op grond van deze verordening verplichte landschappelijke inpassing;
  2. b. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
  3. c. het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
  4. d. het wegnemen van verharding;
  5. e. het slopen van bebouwing;
  6. f. de realisering van het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszones;
  7. g. het aanleggen van extensieve recreatieve mogelijkheden.

Lid 4

Ingeval er toepassing wordt gegeven aan het tweede lid onder b geldt dat een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds is verzekerd én over de besteding van dat fonds periodiek verslag wordt gedaan in het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken.

Toetsing

Hierna wordt achtereenvolgens aan de relevante artikelen van de Interim omgevingsverordening getoetst.

Artikel 3.5 Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit

Artikel 3.5 vormt de opmaat voor een goede omgevingskwaliteit. Onder een evenwichtige toedeling van functies wordt verstaan dat invulling wordt gegeven aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Hiervoor moet rekening worden gehouden met:

  • zorgvuldig ruimtegebruik;
  • de waarden in een gebied door toepassing van de lagenbenadering;
  • meerwaardecreatie.

Deze aspecten zijn in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant nader uitgewerkt in de artikelen 3.6 t/m 3.8. Daarnaast geldt voor ontwikkelingen in het landelijk gebied ook dat er sprake moet zijn van kwaliteitsverbetering (zie artikel 3.9). Deze artikelen worden hieronder nader toegelicht.

Artikel 3.6 Zorgvuldig ruimtegebruik

Wat betreft zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 3.6) is het uitgangspunt van de provincie dat voor de toedeling van functies eerst de mogelijkheden in stedelijk gebied worden benut of de mogelijkheden binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing. Dit geldt niet in gevallen dat er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is en uitbreiding, al dan niet gelijktijdig met de vestiging met de vestiging van een functie is toegestaan.

De beoogde ontwikkeling betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 onder i van het Bro, waardoor de Ladder voor duurzame verstedelijking niet hoeft worden toegepast. Voorliggende ontwikkeling voorziet in de sloop van drie verouderde opstallen met een oppervlakte van 1.200 m² en de realisatie van een nieuw bedrijfsgebouw. Door de beoogde ontwikkeling zal een doelmatige agrarische bedrijfsvoering gevoerd kunnen worden en zal behoud van de boomkwekerij verzekerd zijn. Aangezien er sprake is van een herinrichting van het bedrijfsperceel en het bedrijfsoppervlak niet wordt vergroot wordt, is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening. Bovendien wordt ingespeeld op het principe om bouwwerken op het perceel te concentreren.

Tenslotte geldt voor de beoogde ontwikkeling geldt kwalitatief geïnvesteerd wordt in doelmatige bedrijfsvoering waarbij beperkte afwijkingen ten opzichte van het geldend bestemmingsplan noodzakelijk zijn. Juridisch-planologisch vinden er geen grote veranderingen plaats ten opzichte van de bestaande situatie. De ontwikkeling sluit aan bij de hierboven genoemde artikelen en is passend binnen de omgeving van de Eindsestraat. Bedrijven bij kernen in landelijk gebied zijn juist bedoeld voor de kleinere en middelzware bedrijven die bijdragen aan de vitaliteit van die kernen. Voor grote(re) bedrijven zijn regionale terreinen beschikbaar.

Artikel 3.7 Toepassing van de lagenbenadering

Wat betreft artikel 3.7 dient onderzocht te worden wat de effecten zijn op:

  • de ondergrond;
  • de netwerklaag;
  • de bovenste laag.

Met het effect op de ondergrond worden onder andere de aspecten bodem, grondwater en archeologische waarden bedoeld. De netwerklaag omvat aspecten zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer. In de beschouwing van de bovenste laag dienen aspecten zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu aan bod te komen. Hierbij dient te worden gekeken naar het verleden, heden en toekomst. De beoogde ontwikkeling mag geen negatieve effecten hebben op de waarden in de omgeving en dient ook in de toekomst geen beperkingen op te leveren voor de omgeving.

De toetsing van de gevolgen van het initiatief op bovengenoemde aspecten is uitgebreid uiteengezet in hoofdstuk 4 van voorliggend bestemmingsplan.

Artikel 3.8 Meerwaardecreatie

Bij de beoogde ontwikkeling wordt waar mogelijk uitgegaan van het principe meerwaardecreatie (artikel 3.8), waar bij een ontwikkeling sprake is van een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat en de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn. Met de beoogde ontwikkeling speelt de initiatiefnemer in op een aantal (beleids)doelstellingen en randvoorwaarden, te weten:

  • duurzaam bedrijfsmatig initiatief met landschappelijke en ecologische meerwaarde;
  • meervoudig ruimtegebruik, goed passend in de geest van de Omgevingswet;
  • architectonisch goed inpasbaar (nieuwbouw in stijl aansluitend op de omgeving);
  • geen hinder voor naburige erven.

Artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap

Artikel 3.9 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant eist, bij een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in het landelijk gebied, een fysieke kwaliteitsverbetering van de landschappelijke kwaliteit. De beoogde ontwikkeling gaat gepaard met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologisch en landschappelijke waarden en kenmerken van het plangebied en de nabije omgeving. Hier wordt nader op in gegaan in paragraaf 3.4.5 van voorliggend bestemmingsplan. Gesteld kan worden dat het initiatief in lijn is met artikel 3.9 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.

3.3.3 Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het provinciaal beleid.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie Dongen 2020

Op 3 december 2009 is door de gemeenteraad van Dongen de ‘Structuurvisie Dongen 2020’ vastgesteld. In de structuurvisie wordt de visie van de gemeente weergegeven op de ruimtelijke ontwikkeling tot en met het jaar 2020. Het doel van de visie is niet om strakke grenzen aan te geven, maar om te stimuleren en richtinggevend te zijn. De structuurvisie vormt een afwegingskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

De structuurvisie is opgedeeld in thema’s. Eén van de thema’s is de ‘Vitale landbouw’. Binnen dit thema heeft de gemeenteraad de volgende ambitie opgesteld: Behoud en ontwikkeling van de economische vitaliteit en de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Dit initiatief betreft een ontwikkeling die bijdraagt aan de vitale landbouw en de vitale economie van de gemeente Dongen. Door de beoogde ontwikkeling zal doelmatige en winstgevende agrarische bedrijfsvoering op de locatie uitgevoerd kunnen worden. Het beoogde initiatief past dus binnen de ambitie van de gemeente Dongen.

Toetsing

Bij de structuurvisie is tevens een structuurvisiekaart toegevoegd. Uit deze structuurvisiekaart blijkt dat het plangebied is gelegen binnen de aanduidingen ‘Kwaliteit III’, 'brede ontwikkeling' en 'buffer Dongen - Oosterhout/Tilburg', zie figuur 3.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2022000079-VG01_0024.png"

Figuur 3.4 Uitsnede kaart ‘Structuurvisie Dongen 2020’, plangebied zwart omcirkeld

(Bron: Gemeente Dongen)

In de zone tussen de Vierbundersweg en de Eindsestraat aan de oostzijde van de kern Dongen is vergroting van de stabiliteit in het ruimtegebruik gewenst. Differentiatie van functies, die elders binnen de gemeente niet altijd een passende plek kunnen krijgen, biedt kansen voor dit gebied om een diversiteit aan ontwikkelingen mogelijk te maken. Belangrijk daarbij is dat de verschillende functies elkaar ruimtelijk en milieuhygiënisch verdragen en waar mogelijk versterken, zodat ze in een samenspel de ruimtelijke kwaliteit van het gebied versterken. De openheid van het gebied moet daarbij gewaarborgd blijven.

Voor agrarische gronden in de aanduiding ‘brede ontwikkeling’ is een brede agrarische ontwikkeling mogelijk met dien verstande dat de ontwikkeling van glastuinbouw en intensieve veehouderij beperkt is. Er is geen sprake van een ontwikkeling met betrekking tot glastuinbouw of intensieve veehouderij, derhalve is op grond van de gemeentelijke structuurvisie een brede agrarische ontwikkeling mogelijk binnen het plangebied.

Uit de structuurvisie blijkt tevens dat de bufferzones tussen Dongen en omliggende gemeenten ervoor moeten zorgen dat de gemeente en de kernen binnen de gemeente hun identiteit behouden. De Buffer Dongen- Oosterhout/Tilburg dient als groene strategische rand deze bufferfunctie te gaan vervullen. De nieuw te realiseren bedrijfsbebouwing zal gerealiseerd worden achter en naast reeds bestaande bebouwing. Hierdoor zal het open een landschappelijk accent behouden blijven.

3.4.2 Raamwerk omgevingsvisie 1.0

Dit document vormt het raamwerk voor de nader uit te werken omgevingsvisie van gemeente Dongen. In dit raamwerk schetst de gemeente een beeld van de ambities, stand van zaken en de opgaves waar de komende jaren aan gewerkt gaat worden. Dit raamwerk voor de omgevingsvisie is gebaseerd op bestaand beleid en brengt, geheel in de geest van de Omgevingswet, meerdere beleidsterreinen samen in één visie.

In het raamwerk omgevingsvisie 1.0 zijn vier lijnen benoemd van waaruit wordt gebouwd aan de gemeente: er wordt ruimte geboden aan het Dongens DNA, de economie van morgen, de (gezonde) leefomgeving en het klimaat.

Dongens DNA

Om ruimte te bieden aan het Dongens DNA wordt geïnvesteerd in:

  • Het koesteren en versterken van de eigen identiteit van de dorpskernen

De gemeente neemt de identiteit van een gebied als een van de pijlers voor de ontwikkelingen in de leefomgeving. Samen met inwoners brengt de gemeente de kwaliteiten en basiswaarden van een gebied in kaart om vervolgens aan de gewenste ontwikkeling te kunnen gaan bouwen.

  • Het waarborgen van fysiek Dongens DNA

Het Dongens DNA komt niet alleen terug in cultuur, ook in het landschap zijn er fysieke kenmerken terug te vinden die verwijzen naar hoe Dongen zo geworden is. Karakteristieke dorpsgezichten krijgen een nieuwe invulling om zo ons fysiek Dongens DNA te behouden.

  • Ontmoetingsplekken

Al jaren is er sprake van een groeiende individuele keuzevrijheid en ruimte voor het individu, ook in de gemeente Dongen. Tegelijkertijd is er nog steeds sprake van en behoefte aan duidelijke collectieve opvattingen en collectief gedrag. De uitdaging ligt in het samenbrengen en faciliteren van beide bewegingen. Ruimte blijven bieden aan verenigingen en evenementen én aandacht hebben voor het faciliteren van individuele ontmoetingen.

  • Initiatieven verbinden en faciliteren

De rol van de gemeente verandert. Aan de ene kant wordt van de gemeente gevraagd om zo veel mogelijk ruimte te bieden aan onze initiatiefrijke en vindingrijke inwoners. Aan de andere kant is bij grotere opgaves waar de vindingrijkheid en initiatiefrijkheid goed gebruikt kan worden een sterkere en meer faciliterende rol van de gemeente nodig.

Economie van morgen

Om ruimte te bieden aan de economie van morgen, wordt geïnvesteerd in:

  • Bedrijvigheid

De bedrijven vormen het kloppende hart van de economie. Er wordt ingezet op kwaliteitsverbetering en

efficiënt en duurzaam ruimtegebruik van de huidige bedrijventerreinen met aandacht voor gezondheid.

  • Goed personeel

De gemeente Dongen zet daarom in op een samenwerking tussen onderwijsinstelling en bedrijfsleven om maatwerk te leveren in het opleiden, bijscholen en omscholen van (toekomstige) werknemers.

  • Het centrum

Het centrum is levendig, het is prettig wonen, winkelen en ontmoeten. De voorzieningen (winkels, horeca, maatschappelijk) zijn afgestemd op de wensen van bewoners en ondernemers. Het centrum heeft een aantrekkelijke openbare ruimte in combinatie met woningbouw. Het centrum is goed bereikbaar met gratis parkeren.

  • Buitengebied en recreatie

De ruimtelijke kwaliteiten van het buitengebied - rust, groen en ruimte - zijn van groot belang voor een aantrekkelijke leefomgeving en voor onze gezondheid, maar vormen ook een belangrijke economische factor. De gemeente wenst daarom die kwaliteiten zoveel mogelijk te behouden en te versterken. De ondernemers in het buitengebied worden waar mogelijk geholpen een goede balans te vinden tussen agrarische ontwikkelingen, landbouwfuncties, landschappelijke waarden en ontwikkelingen zoals recreatie.

  • Mobiliteit

De mobiliteit wordt bevorderd door aan te sluiten op het regionale netwerk van fietsroutes dat inwoners, forenzen en bezoekers kiezen voor vervoer per fiets. Voor het toenemend aanbod van elektrische auto’s wordt voorzien in elektrische laadpalen.

Een gezonde leefomgeving

Om ruimte te bieden voor een gezonde leefomgeving, wordt geïnvesteerd in:

  • Een goede, duurzame woningvoorraad passend bij de inwoners en hun behoeften

Met ruimte voor nieuwe woonconcepten (met onder andere slimme oplossingen voor zorg en ondersteuning), ruimte voor het toenemend aantal eengezinshuishoudens en 75-plussers en ruimte voor nieuwe inwoners (uitbreiding van de woningvoorraad in de periode tot 2030).

  • Een groene leef- en woonomgeving

De gemeente investeert in groen in de woon- en leefomgeving. Het groen biedt volop mogelijkheden om in te spelen, sporten, ontspannen en ontmoeten. Het groen draagt bij aan biodiversiteit, klimaatbestendigheid en aantrekkelijkheid van de gemeente.

  • Leefbare en sociale wijken en kernen

De gemeente investeert in veiligheid: fysiek en sociaal, vanuit preventie. Met een goed voorzieningenniveau. Gemeente stuurt op multifunctionele voorzieningen en levendige plekken waar inwoners van diverse doelgroepen en leeftijdsgroepen elkaar ontmoeten.

  • Inclusie

We investeren in toegankelijkheid van onze voorzieningen voor alle inwoners. En hebben ook voor aansluiting en verbinding van doelgroepen die op enige wijze drempels ervaren in het deelnemen in de samenleving.

Klimaat

Om ruimte te bieden aan het klimaat, wordt geïnvesteerd in:

  • Bewustwording bij inwoners

Het verduurzamen van Dongen kan alleen slagen wanneer de gemeente dat met zowel inwoners als bedrijven doet. Dit vraagt om een besef wat er gaande is omtrent het klimaat en dat diverse partijen samen aan zet zijn om dit tij te keren. Er wordt gestreefd om uiteindelijk naar gezamenlijke- en inwonerinitiatieven te komen voor het leefbaar houden van de woonomgeving of verduurzamen van woningen en bedrijven.

  • Verduurzaming van onze woningen, bedrijven, warmte- en energiebronnen

Het wordt mogelijk gemaakt om met behulp van duurzame warmtebronnen zoals geo- en aquathermie, warmtenetten en restwarmte van onze bedrijven onze woningen te verwarmen. Er wordt ruimte gemaakt voor de opwek van duurzame energie, er wordt aangesloten bij regionale initiatieven en er wordt voor gezorgd dat iedereen over de kennis kan beschikken om zijn of haar woning te verduurzamen.

  • Een klimaatbestendig Dongen

De gemeente zorgt ervoor dat hitte, verdroging of wateroverlast de leefomgeving of gezondheid niet beïnvloeden. Regen- of grondwater is beschikbaar voor plant en dier. Hierbij zet de gemeente in op minder verstening en meer ruimte voor waterberging. Samen met een uitgebalanceerd openbaar en particulier groen zorgt dit voor voldoende afkoeling en minder wateroverlast of verdroging.

  • Innovaties op het gebied van verduurzaming en klimaatadaptatie

De gemeente staat open voor nieuwe ontwikkelingen en technologieën die een bijdrage leveren aan de klimaatopgave energie en duurzaamheid.

Toetsing

Met de beoogde ontwikkeling wordt ingespeeld op de vier lijnen uit dit beleidsdocument. Het gaat om een toekomstgerichte ontwikkeling waarbij op een innovatieve, duurzame en gezonde manier wordt ingespeeld op het behoud van het Dongens DNA en het versterken van de ruimtelijke kwaliteiten van het buitengebied. Bovendien worden landschappelijke waarden aan het gebied toegevoegd en liggen er nadrukkelijk kansen om bij de nadere uitwerking van de plannen duurzaamheid, ecologie, klimaatadaptatie en gezondheid te integreren. Gemeente Dongen kan onder het principe 'ja, mits' de ruimte bieden om voorliggend vindingrijke initiatief te faciliteren.

3.4.3 Toekomstvisie 2025 'Investeren in relaties'

In de periode april 2015 - februari 2016 heeft de gemeente Dongen de Toekomstvisie 2025 'Investeren in relaties' gemaakt. De toekomstvisie is tot stand gekomen met de inwoners, ondernemers, instellingen, verenigingen en stichtingen.

In de toekomstvisie wordt aangegeven voor welke ontwikkelingen de gemeente voor staat. Daarnaast wordt een beeld geschetst van de gemeente in 2025. Deze visie is uitgewerkt aan de hand van vijf pijlers. Dat zijn de belangrijkste opgaven waar onze gemeente, onze gemeenschap, de komende jaren voor staat:

• Dongen als woon- en leefgemeente: Dongen Leeft!

• Zorg om en voor inwoners: Dongen Zorgt!

• Veiligheid: Veilig Dongen!

• Economie en werkgelegenheid: Dongen Onderneemt!

• Dienstverlening: Dongen Dient!

Dongen is een landelijke gemeente, en bevindt zich in een regio met veel recreatie. Van oudsher is Dongen niet echt een verblijfs- of recreatiegemeente. Maar de laatste jaren zijn er de nodige ontwikkelingen op dat gebied geweest. Tegelijkertijd neemt in de regio, met de ontwikkelingen bij de Efteling en de Beekse Bergen, het langdurig verblijf in de regio toe. Zowel op het gebied van recreatie als verblijf zijn binnen Dongen meer ontwikkelingen realiseerbaar. Er is ruimte om het aantal bedden in de gemeente te vergroten. Het is goed om aansluiting te zoeken bij Hart van Brabant, waar beleidsmatig en projectmatig vorm gegeven wordt aan recreatie en leisure. En meer specifiek liggen er kansen in de samenwerking met de Langstraat-gemeenten.

Op het gebied van economie en werkgelegenheid wordt op lokaal niveau samengewerkt. Winkeliersvereniging Dongen Promotion, Horeca Dongen, Verenigd Ondernemers Contact Dongen, ZLTO, de partners van “Verrassend Dongen” zijn natuurlijke en voor de hand liggende partners. Met deze partijen wordt periodiek overleg gepleegd. Daarnaast werkt de regio Hart van Brabant samen op het gebied van economie. De velden waar Hart van Brabant zich mee bezig houdt, zijn niet allemaal werkvelden die in Dongen direct terug te vinden zijn. Dongen kan aansluiting met name vinden op het gebied van zorg, onderwijs en recreatie. Op het gebied van re-integratie of werkgeversdienstverlening biedt de samenwerking binnen Hart van Brabant en de Diamantgroep voordelen. Werkgelegenheid houdt immers niet op bij de gemeentegrenzen. Een gezamenlijke en op elkaar afgestemde benadering van werkgevers draagt bij aan de plaatsing van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt.

Toetsing

De ambities die in de toekomstvisie 2025 aan bod komen hebben in zekere mate betrekking op de beoogde ontwikkeling aan de Eindsestraat. Van belang is, dat de vijf pijlers uit de visie op gezette tijden worden geactualiseerd en aangescherpt. Met behulp van een strategische agenda kan het gemeentebestuur jaarlijks aandachtspunten benoemen en concrete acties uitzetten. Daarmee krijgt een redelijk statische toekomstvisie die is opgesteld met de kennis en de ideeën van nu, in de loop van de tijd een meer dynamisch karakter. Het biedt de gemeente de mogelijkheid om mee te gaan met toekomstige ontwikkelingen, zo ook de ambities die de initiatiefnemer bij de beoogde ontwikkeling voor ogen heeft. Meegaan met de tijd en inspelen op actuele wensen vanuit de markt vormt hierbij het speerpunt. Het college heeft voor ogen om deze strategische agenda steeds bij de perspectief- of prioriteitennota te herijken en aan te bieden aan de gemeenteraad. De raad kan uitspraken doen, die vervolgens worden vertaald in de gemeentelijke begroting.

3.4.4 Welstandsnota Gemeente Dongen (2008)

De bebouwde omgeving bestaat uit verschillende woon- en werkgebieden zoals: historische dorpscentra, individuele woningen en kleinschalige woningbouwprojecten van voor de Tweede wereldoorlog, naoorlogse woonwijken en bedrijventerreinen. Voor de gebiedsgerichte criteria is Dongen onderverdeeld in de deelgebieden:

  • Historische lintbebouwing;
  • Dorpswonen;
  • Woongebieden;
  • Bedrijventerreinen.

De kern Dongen is ontstaan als een agrarische nederzetting. Het dorp ontwikkelde zich in aansluiting op het oorspronkelijke bebouwingslint van de Lage Ham - Hoge Ham - Eindsestraat en de bebouwing in de omgeving van de Protestantse Kerk aan de Kerkstraat. Langs de oudere hoofdwegen en uitvalswegen zijn in de loop der tijd bebouwingslinten ontstaan. Veel van deze bebouwingslinten zijn bewaard gebleven. De linten vormen een driehoekige structuur waarbinnen het centrum is gegroeid en waar omheen de latere woonwijken zijn gerealiseerd. Vanwege het historische belang dat de Donge en het beekdal van de Donge hebben gehad voor het ontstaan en de ontwikkeling van Dongen wordt ook dit gebied bij de historische laag gerekend.

De belangrijkste kwaliteit van de historische lintbebouwing is het historische karakter. Linten maken, als de belangrijkste identiteitsdragers, de geschiedenis van Dongen afleesbaar. Het historische karakter van de linten is terug te vinden in de structuur en de bebouwing. De linten bestaan uit een lineaire structuur ontstaan aan de uitgegraven moeren en de agrarische bedrijvigheid. Rooilijnen verspringen en kavelbreedtes variëren. De dichtheid varieert van open agrarische lintbebouwing tot gesloten bebouwingswanden in het centrum van het dorp. Bij de bebouwing valt vooral de diversiteit op. Er is pand voor pand gebouwd veelal door particuliere opdrachtgevers. De bebouwing verschilt onderling in architectuur, massa, (dak)vorm, materiaal, kleur, e.d. Door verdichting in het dorp staan panden uit verschillende panden naast elkaar.

Toetsing

Aangezien het plangebied aan Eindsestraat 61 te Dongen geen deel uitmaakt van het bestaand bebouwd gebied van de kern Dongen, is het plangebied niet opgenomen in de Welstandsnota. De Welstandsnota vormt daarmee geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Derhalve wordt hier ook niet verder op in gegaan.

3.4.5 Landschapsinvesteringsregeling

Binnen de gemeente Dongen is het afsprakenkader van de regio Hart van Brabant van toepassing. Op 26 november 2015 is de notitie ‘Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant, actualisering 2015’ vastgesteld. In deze notitie worden drie categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen onderscheiden:

  • Categorie 1: Ruimtelijke ontwikkeling waarvoor geen (extra) kwaliteitsverbetering van het landschap is vereist (geen landschappelijke inpassing en evenmin ruimtelijke kwaliteitsverbetering vereist);
  • Categorie 2: Ruimtelijke ontwikkelingen waarop de regels inzake kwaliteitsverbetering van toepassing zijn, maar waarbij het gaat om ontwikkelingen die een (zeer) beperkte invloed hebben (alleen landschappelijke inpassing vereist);
  • Categorie 3: Ruimtelijke ontwikkelingen waarop de regels inzake kwaliteitsverbetering van toepassing zijn en waarbij sprake is van een (substantiële) invloed op het landschap (zowel landschappelijke inpassing als ruimtelijke kwaliteitsverbetering vereist).

Toetsing

Op grond van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant en de hierboven beschreven notitie worden de volgende investeringen beschouwd als investeringen in de kwaliteit van het landschap:

1. de kwaliteit van bodem/water/natuur/landschap/cultuurhistorie;

2. extensieve recreatieve mogelijkheden.

Een gemeente kan er voor kiezen om per ontwikkeling te onderbouwen hoe met de landschapsinvesteringsregeling (hierna: LIR) wordt omgegaan en per ontwikkeling overleg te hebben met de provincie of met deze onderbouwing kan worden ingestemd. Voor onderhavige kleinschalige ontwikkeling kan worden gesteld dat deze ontwikkeling valt binnen categorie 1 van de LIR: Dit zijn ontwikkelingen die geen (extra) kwaliteitsverbetering van het landschap vereisen.

Binnen categorie 1 vallen onder andere ontwikkelingen die maatschappelijk zeer gewenst zijn, ontwikkelingen die naar aard al een fysieke verbetering van de van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of extensieve recreatieve mogelijkheden tot gevolg hebben en/of ontwikkelingen die geen of een verwaarloosbare impact hebben ten opzichte van het huidige gebruik. Specifiek wordt in de voorbeelden van categorie 1 de herbouw van bouwwerken, passend binnen de bestemming en het bestemmingsvlak, maar niet binnen de bouwregels benoemd. Dit laatste is van toepassing op het initiatief aan de Eindsestraat 61, waarbij het gaat om een kleinschalige wijziging van de maatvoeringsmogelijkheden uit het geldend bestemmingsplan. De wijziging is noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en voorziet in de sloop van drie verouderde opstallen met een oppervlakte van 1.200 m² en de realisatie van een nieuw duurzaam en toekomstbestendig bedrijfsgebouw. Er is sprake van een interne herinrichting van het bedrijfsperceel waarbij het bedrijfsoppervlak en het bouwvlak niet vergroot wordt. Het plan biedt mogelijkheden voor het benutten van de bestaande kwaliteiten van het landschap en sluit in stedenbouwkundig opzicht aan bij het patroon van de Eindsestraat. Binnen ontwikkelingen die vallen in categorie 1 geldt nog wel een basisverplichting ten aanzien van een goede landschappelijke inpassing op basis van een goedgekeurd inrichtingsplan. Het goedgekeurde landschappelijk inpassingsplan is gekoppeld aan de regels van deze herziening, waarmee het planvoornemen past binnen de LIR van de gemeente Dongen.

3.4.6 Conclusie

De beoogde ontwikkeling is in lijn met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit plan relevant zijn. De resultaten en conclusies van eventuele onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

4.2 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

4.2.1 Normstelling en beleid

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen milieueffectrapportage nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.

4.2.2 Toetsing en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied van 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2).

Bij voorliggende ontwikkeling is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject aangezien het gaat om een kleinschalige functiewijziging met beperkte bouwmogelijkheden ter ondersteuning van de bestaande functie. Hier geldt daarom geen mer-beoordelingsplicht en kan verwezen worden naar jurisprudentie ECLI:NL:RVS:2021:1967.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

4.3 Verkeer En Parkeren

4.3.1 Bereikbaarheid

Het plangebied wordt ontsloten door de Eindsestraat, dit is een gebiedsontsluitingsweg. De weg verbindt de zuidoostelijk gelegen N-wegen (N260 en N632) met Dongen. Ter hoogte van het plangebied geldt op de weg een maximum snelheid van 50 km/uur. De weg ontsluit verschillende woningen, bedrijven en agrarische percelen. Via de Eindsetraat is het plangebied goed bereikbaar voor gemotoriseerd verkeer met als herkomst/bestemming het centrum van Dongen of het hoofdwegennet. Langs de zuidzijde van de weg ligt een vrijliggend tweerichtingen fietspad. Langs de noordzijde, waar het plangebied zijn inrit heeft, ligt een smal voetpad. Tot slot ligt er op zeer korte loopafstand van de inrit de bushalte 'Dongen, Doremansteeg', waar diverse bussen halteren. Dit alles maakt dat het plangebied goed bereikbaar is voor de verschillende vervoerswijzen.

4.3.2 Ontsluiting

De locatie beschikt over een inrit naar de bedrijfswoning en twee hoofdtoegangen aan westelijke en oostelijke zijde. De westelijke relatief smalle toegang zal in de toekomst gebruikt worden voor kleinere voertuigen, Meteen achter de toegang bevindt zich de parkeervoorziening. Deze biedt plaats aan 26 voertuigen en is bedoeld voor de particuliere klanten, groepen ten behoeve van de excursies met het informatiecentrum direct ernaast gelegen in gebouw 1.

De oostelijke toegang is uitsluitend bedoeld voor grote transportvoertuigen en biedt meer manoeuvreerruimte op het terrein. Het laden van deze voertuigen geschiedt vanuit het gebouw 3 en vanaf de buitenopslag van bomen ernaast gelegen. Voor overnachten van de transporteurs zijn een drietal parkeerplaatsen voorzien achter het gebouw 2.

4.3.3 Verkeersgeneratie - en afwikkeling

Ter bepaling van de hoeveelheid verkeer dat door deze ontwikkeling wordt gegenereerd, zijn kencijfers van het CROW (publicatie 381, 2018) gebruikt. De omvang van de verkeersgeneratie wordt onder andere bepaald door de locatie van het plangebied. In deze situatie ligt het plangebied in de rest bebouwde kom in een matig stedelijke gemeente (volgens de adressendichtheid van het CBS).

Met de beoogde ontwikkeling worden drie oude bedrijfsgebouwen met een oppervlakte van 1.200 m² gesloopt. Daarvoor in de plaats wordt er een nieuw bedrijfsgebouw gerealiseerd met een oppervlakte van 1.100 m². In bestaande bebouwing wordt een kantine met kantoor omgezet naar een informatiecentrum voor klanten en ondergeschikte detailhandel op het perceel. Een ander bestaand gebouw wordt bestemd voor het verpakken en gereedmaken voor transport van kleine bomen en struiken. Deze ruimte zal ook worden gebruikt voor de stalling van voertuigen voor de teelt en opslagruimte voor diverse hulpmiddelen.

De verkeersgeneratie van bedrijfsfuncties kan worden berekend aan de hand van CROW-kencijfers (publicatie 381, 2018). Bij deze wijze van berekenen wordt het bruto vloeroppervlak van het bedrijf vermenigvuldigd met het kencijfer dat aansluit bij de desbetreffende bedrijfsactiviteiten. In het geval van de ontwikkeling aan de Eindsestraat 61 in Dongen zal met het slopen van drie oude bedrijfsgebouwen en realiseren een nieuw bedrijfsgebouw het bruto vloeroppervlak niet toenemen. Op basis van de CROW kencijfers zorgt de ontwikkeling daarmee niet voor een toename van het aantal verkeerbewegingen van en naar het plangebied.

De ontwikkeling heeft echter wel als doel om voorzieningen van het bedrijf uit te breiden en de bedrijfsactiviteiten te intensiveren. In dat opzicht kan er in de praktijk wel een toename van het aantal verkeersbewegingen worden verwacht. Echter zal deze toename dermate beperkt zijn dat deze zonder problemen kan worden afgewikkeld over de Eindsestraat, zonder daarbij de maximale capaciteit van de weg te bereiken. Op de Eindsestraat zal de beperkte toename dan ook nauwelijks merkbaar zijn en opgaan in de dagelijkse fluctuatie van het verkeer.

4.3.4 Parkeren

Zoals vastgelegd in het bestemmingsplan Parapluplan Parkeren Dongen, zijn binnen de gemeentegrenzen de 'Parkeernormen gemeente Dongen' (01-07-2020) van kracht. Aan de hand van deze parkeernormen kan de toekomstige parkeerbehoefte van het plangebied worden berekend. Conform de gebiedsindeling uit dit parkeernormenbeleid ligt het plangebied in 'rest bebouwde kom incl. 's-Gravenmoer'.

De bestaande bebouwing die gehandhaafd blijft, heeft een oppervlakte van circa 1.250 m² bvo. Hier wordt een bedrijfsloods van circa 1.100 m² bvo aan toegevoegd. Het totale toekomstige bruto vloeroppervlak komt daarmee neer op 2.350 m² bvo. Tevens wordt er een klein gebouw met kantoor, kantine en sanitair gerealiseerd. Omdat deze ruimtes ondergeschikt zijn aan de overige bedrijfsgebouwen en geen eigen parkeerbehoefte met zich meebrengen, wordt deze bebouwing niet meegerekend bij het bepalen van de parkeervraag.

Op basis van het gemeentelijke parkeerbeleid kan het bedrijf worden gecategoriseerd arbeidsextensief en bezoekersextensief bedrijf. Hiervoor geldt een maximale parkeernorm van 1,0 parkeerplaats per 100 m² bvo. Uitgaande van de toekomstige bedrijfsoppervlakte van 2.350 m² bvo, zal de parkeerbehoefte afgerond 24 parkeerplaatsen bedragen.

Meteen achter de toegang bevindt zich de parkeervoorziening. Deze biedt plaats aan 26 voertuigen. Dit is voldoende om op eigen terrein te kunnen voorzien in de berekende parkeerbehoefte. Daarnaast worden er nog enkele vrachtwagenparkeerplaatsen gerealiseerd.

4.3.5 Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is goed. De verkeerstoename ten behoeve van de ontwikkeling is beperkt en zal op het omliggende wegennet niet leiden te knelpunten. Op eigen terrein is voldoende ruimte aanwezig om te voorzien in de berekende parkeerbehoefte. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling daarmee niet in de weg.

4.4 Bedrijven En Milieuzonering

4.4.1 Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Onderscheid wordt gemaakt in afstandstappen van 0, 10, 30, 50, 100, 200, etc. meter.

Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.

4.4.2 Toetsing en conclusie

In de beoogde situatie wordt een nieuw bedrijfsgebouw gerealiseerd. Hiermee wordt een milieuhinderlijke functie opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. In de omgeving van het plangebied zijn er voornamelijk bedrijven en woonbestemmingen gelegen waardoor de omgeving getypeerd kan worden als 'gemengd gebied'.

Het bedrijf is momenteel al gevestigd op de locatie. De wijziging betreft de sloop van drie gebouwen en het realiseren van een nieuw bedrijfsgebouw met de daarbij gewenste goot- en nokhoogte. De sloop en realisatie van het nieuwe bedrijfsgebouw vinden uitsluitend plaats in het bouwvlak van het bestaande bedrijf. Er zullen geen nieuwe werkzaamheden mogelijk gemaakt worden die een hogere milieubelasting hebben. Er is in de huidige situatie al sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Dit zal in de toekomstige situatie niet veranderen. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt daarmee geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.5 Archeologie En Cultuurhistorie

4.5.1 Archeologie

Normstelling en beleid

Nota Cultureel Erfgoed Dongen (2016-2018)

De Nota Cultureel Erfgoed Dongen is vastgelegd op 10 maart 2016. De nota bundelt het huidige en nieuwe beleid omtrent cultureel erfgoed in één erfgoednota. Hierbij is de basis gelegd voor een brede, integrale basis voor behoud en versterking van cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Dongen.

De gemeente Dongen maakt in de nota haar beleid en ambities op het gebied omtrent cultureel erfgoed kenbaar. Hierbij wordt gebruik gemaakt van onder andere het provinciaal beleid, dat is vertaald naar gemeentelijk beleid, de Cultuurhistorische Waardenkaart en de Archeologische beleidsadvieskaart.

Erfgoedverordening gemeente Dongen 2016

De erfgoedverordening is op 13 oktober 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Centrale beleidsregel daarin is dat het verboden is om in een archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied de bodem dieper dan 50 cm onder de oppervlakte te verstoren. Op het verbod zijn verstoringen uitgezonderd in een gebied:

  • met een lage archeologische verwachtingswaarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 50.000 m2;
  • met een middelhoge en hoge archeologische verwachtingswaarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 100 m2;
  • waarvoor in het bestemmingsplan reeds bepalingen zijn opgenomen voor archeologische monumentenzorg.

Het verbod geldt evenmin indien een rapport is overgelegd waaruit blijkt dat aanwezige archeologische waarden in voldoende mate kunnen worden veiliggesteld of dat deze niet onevenredig worden geschaad dan wel dat in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.

Toetsing

Econsultancy B.V. heeft in maart 2021 een archeologisch onderzoek uitgevoerd voor het gedeelte waar bodemingrepen in het kader van de bedrijfsontwikkeling zullen plaatsvinden. Het onderzoeksrapport is opgenomen als bijlage 2. Aangezien op het overige terrein geen aanvullende bodemingrepen plaatsvinden geldt hiervoor geen archeologische onderzoeksverplichting. Voor dit terreingedeelte kan op voorhand gesteld worden dat het aspect archeologie geen belemmering vormt.

Het onderzoeksgebied valt binnen het geldend bestemmingsplan 'Dongen Buitengebied', waarvoor een dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie - 2' is opgenomen. Bij deze dubbelstemming is archeologisch onderzoek noodzakelijk indien bodemingrepen een oppervlakte groter dan 100 m² beslaan en die de bodem dieper dan 0,3 m – mv verstoren. Volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Dongen ligt het plangebied grotendeels binnen een gebied met een hoge archeologische verwachting (figuur 4.1). Deze hoge verwachting hangt samen met het historische karakter van deze straat. De hoge verwachting hangt samen met de mogelijke aanwezigheid van welvingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2022000079-VG01_0025.png"

Figuur 4.1 Uitsnede van de archeologische beleidskaart van de gemeente Dongen

(Bron: Gemeente Dongen)

Het bureauonderzoek heeft aangetoond dat er zich mogelijk archeologische waarden in het onderzoeksgebied zouden kunnen bevinden. Daarom is aansluitend een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek uitgevoerd.

De aangetroffen bodemopbouw bestaat uit een donkerbruin geel gevlekte laag die is geïnterpreteerd als verstoring. De diepte van de verstoring varieert tussen 80 tot 160 centimeter onder het huidige maaiveld. De onderliggende laag betreft grijs rivierzand van de Formatie van Sterksel. De verwachte eerdgrond en dekzandafzettingen op basis van de gegevens van het bureauonderzoek zijn niet waargenomen vanwege de verstoring. De verstoring is waarschijnlijk veroorzaakt door de bouw van de huidige stallen/loodsen en de eerdere agrarische werkzaamheden. De hoge verwachting voor het Neolithicum tot en met de Vroege-IJzertijd, de Late-Middeleeuwen en de Nieuwe tijd kunnen worden bijgesteld naar laag.

Op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek kan het onderzoeksgebied worden vrijgegeven. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' is daarom niet meer van toepassing op het reeds onderzochte gebied. Deze geldt nog wel voor het overige (niet onderzochte) terreingedeelte. Op 19 september 2022 heeft Monumentenhuis Brabant in overleg met gemeente Dongen reeds ingestemd met het onderzoek en bijbehorend advies.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

4.5.2 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Nota Cultureel Erfgoed Dongen (2016-2018)

De Nota Cultureel Erfgoed Dongen is vastgesteld op 10 maart 2016. De nota bundelt het huidige en nieuwe beleid omtrent cultureel erfgoed in één erfgoednota. Hierbij is de basis gelegd voor een brede, integrale basis voor behoud en versterking van cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Dongen.

De gemeente Dongen maakt in de nota haar beleid en ambities op het gebied omtrent cultureel erfgoed kenbaar. Hierbij wordt gebruik gemaakt van onder ander het provinciaal beleid, dat is vertaald naar gemeentelijk beleid, de Cultuurhistorische Waardenkaart en de Archeologische beleidsadvieskaart.

Cultuurhistorische waardenkaart (CHW)

De 'Cultuurhistorische waardenkaart' (vastgesteld 26 september 2006) van de provincie Noord-Brabant vormt het kader voor het inhoudelijke cultuurhistorische beleid met behulp waarvan dat beleid getoetst en ontwikkeld kan worden. Op de cultuurhistorische waardenkaart zijn meerdere aanduidingen opgenomen (historische bouwkunst, historische stedenbouw, historische geografie (lijnen en vlakken), historische groenstructuren, historische zichtrelaties, archeologische monumenten en indicatieve archeologische waarden).

De Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie is in de gemeente vertaald naar de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Dongen (vastgesteld op 15 januari 2014).

Toetsing

In figuur 4.2 is het plangebied weergegeven in de uitsnede van de Cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Dongen. In de directe omgeving is 'Gebiedstype 1' waarneembaar. Rijksmonumenten ontbreken

In 'Gebiedstype 1' gaat het om de samenhang tussen structuren en historische bebouwing met eventueel het aanwezige groen en zijn de huidige stedenbouwkundige kwaliteiten uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. De belangrijkste objecten in dit gebiedstype zijn reeds beschermd als gemeentelijk of rijksmonument of staan op de aandachtslijst van identiteitsbepalende objecten. Ook zijn al veel objecten in kaart gebracht in de Cultuurhistorische Waardenkaart. De monumenten en identiteitsbepalende objecten geven aanknopingspunten om de geschiedenis zichtbaar te houden maar zeker ook de objecten uit de Cultuurhistorische Waardenkaart. Er zal daarom in deze gebieden, behoudens aangewezen monumenten, geen afzonderlijke aandacht zijn voor individuele bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2022000079-VG01_0026.png"

Figuur 4.2 Cultuurhistorische waardenkaart gemeente Dongen met aanduiding plangebied

(Bron: Gemeente Dongen)

De te slopen stallen zijn niet van cultuurhistorische waarde. Ook bevinden deze vervallen stallen zich aan de achterzijde van de lint aan de Eindsestraat. Voor het te realiseren bedrijfsgebouw is in het stedenbouwkundig ontwerp rekening gehouden met het versterken van de zichtbaarheid en beleving ten opzichte van de huidige bebouwing aan de Eindsestraat. Op deze wijze worden omliggende cultuurhistorische waarden in voldoende mate gerespecteerd en versterkt.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het aspect cultuurhistorie.

4.6 Geluid

4.6.1 Normstelling en beleid (algemeen)

De Wet geluidhinder en het Activiteitenbesluit vormen het wettelijk kader voor de beoordeling van geluid voor wegen, windturbines en bedrijven. In de Wet geluidhinder zijn normen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai (industrieterreinen) opgenomen. In het Activiteitenbesluit zijn normen voor individuele inrichtingen en windturbines opgenomen. Daarnaast heeft de gemeente nog beleid ten aanzien van evenementen.

4.6.2 Wegverkeerslawaai

Normstelling en beleid

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/uur-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidbelasting wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day evening night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde in onderhavige situaties bedraagt 63 dB (binnenstedelijk gelegen woning).

Aftrek ex artikel 110g Wgh

De in de Wgh genoemde grenswaarden aan de buitengevels ten aanzien van wegverkeerslawaai betreffen waarden inclusief aftrek op basis van artikel 110g Wgh. Dit artikel houdt in dat voor het wegverkeer een aftrek mag worden gehanteerd welke anticipeert op het stiller worden van het wegverkeer in de toekomst door innovatieve maatregelen aan de voertuigen. De toegestane aftrek bedraagt: 5 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen minder dan 70 km/u bedraagt. Voor wegen met een representatief te achten snelheid van 70 km/u of meer is de hoogte van de aftrek afhankelijk van de geluidbelasting exclusief aftrek. Bij een geluidbelasting van 56 dB en 57 dB mag een aftrek toegepast worden van respectievelijk 3 dB en 4 dB. Bij overige geluidbelastingen wordt een aftrek van 2 dB toegepast. De aftrek mag alleen worden toegepast bij toetsing van de geluidbelastingen aan de normstellingen uit de Wgh.

Toetsing

De ontwikkeling maakt geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai kan daardoor achterwege worden gelaten.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel het uitstralingseffect van de verkeerstoename beoordeeld. Op basis van de berekende verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling en de verdeling daarvan over het wegennet en gegevens uit het verkeersmodel (gegevens 2030 met huidige ligging N260 en N632) is bepaald dat voor de relevante wegen geen sprake zal zijn van een verkeertoename van meer dan 25% ten opzichte van de autonome situatie. De verkeerstoename ten behoeve van de ontwikkeling is beperkt en zal op het omliggende wegennet niet leiden te knelpunten. Bij een toename van >25% is er namelijk pas een significant effect op de geluidsbelasting. Zodoende zal als gevolg van de ontwikkeling ook geen sprake zijn van een significante geluidtoename langs deze wegen. Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkeling niet in de weg.

4.6.3 Industrielawaai

Het plangebied ligt buiten gezoneerd industrieterrein en er staat geen windturbine in de buurt. De geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit zullen niet worden overschreden. Industrielawaai vormt geen belemmering voor het plan.

4.6.4 Railverkeerslawaai

Het plangebied ligt niet binnen de geluidzone van een spoorweg. Railverkeerslawaai vormt geen belemmering voor het plan.

4.6.5 Conclusie

Het aspect geluid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.7 Externe Veiligheid

4.7.1 Normstelling en beleid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • Bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

4.7.2 Toetsing

Overeenkomstig de in figuur 4.3 weergegeven professionele risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, zijn er in de omgeving geen risicovolle bronnen te vinden. Ook vindt er in de omgeving geen transport van gevaarlijke stoffen plaats via het spoor, het water of de weg.

Door het plangebied loopt de buisleiding A-531. De buisleiding heeft een grootte van 18 inch en een werkdruk van 66 bar. Hiermee komt het invloedsgebied op 240 meter. Het plangebied bevindt zich in het invloedsgebied. Voor de beoogde ontwikkeling is een QRA uitgevoerd, welke is opgenomen in bijlage 10 van voorliggend bestemmingsplan. Uit de berekening blijkt dat het plangebied niet binnen de PR 10-6-contour van de buisleiding ligt. Het groepsrisico is in de huidige en toekomstige situatie kleiner dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico neemt niet toe in de toekomstige situatie. Er kan worden volstaan met een beknopte verantwoording. Voor de buisleiding geldt daarnaast een belemmeringenstrook van 5 meter. De bestaande en de te realiseren bebouwing liggen buiten deze strook.

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2022000079-VG01_0027.png"

Figuur 4.3 Ligging plangebied en aardgasbuisleiding (Bron: Risicokaart)

Beknopte verantwoording

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de Eindsestraat. Deze weg sluit aan op het verdere wegennetwerk van Dongen. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.

Zelfredzaamheid

In de toekomstige situatie zal een nieuwe bedrijfsgebouw en overnachtingsmogelijkheid gerealiseerd worden. De aanwezigen worden als zelfredzame personen beschouwd. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Het maatgevende scenario voor de buisleidingen betreft een fakkelbrandscenario. Vanwege (graaf)werkzaamheden ontstaat een breuk in een hogedruk aardgasleiding. Het aardgas stroomt onder hoge druk uit. Het brandbare gas ontsteekt waardoor een fakkelbrand optreedt. De effecten van een fakkelbrand zijn hittestraling en rook. Om schuilen/vluchten te bevorderen wordt geadviseerd om afschakelbare ventilatie te installeren om te voorkomen dat (rook) gassen naar binnen worden gezogen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.

4.7.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Luchtkwaliteit

4.8.1 Normstelling en beleid

Toetsingskader

De gevolgen voor de luchtkwaliteit worden beoordeeld op basis van de Wet ruimtelijke ordening, de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk), de AMvB 'Niet in betekenende mate' (het besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM. Er dient, ook na realisatie van het planvoornemen, sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet voldaan worden aan de geldende grenswaarden en luchtkwaliteitseisen.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1. weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof toetsing van grenswaarde
stikstofdioxide (NO2)) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³
Fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg/m³

NIBM

In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.

4.8.2 Toetsing

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het aspect luchtkwaliteit te worden onderzocht. Het plan voorziet in een bedrijfsontwikkeling en valt daardoor niet in een vastgestelde categorie. In paragraaf 4.3 is de verkeersgeneratie onderzocht. Aan de hand van de CROW-kencijfers is het bruto oppervlak van het bedrijf vermenigvuldigd met het kencijfer dat aansluit bij de desbetreffende bedrijfsactiviteiten berekend. In het geval van de ontwikkeling aan de Eindsestraat 61 in Dongen zal met het slopen van drie oude bedrijfsgebouwen en realiseren een nieuw bedrijfsgebouw het bruto vloeroppervlak niet toenemen. Op basis van de CROW kencijfers zorgt de ontwikkeling daarmee niet voor een toename van het aantal verkeerbewegingen van en naar het plangebied.

De ontwikkeling heeft echter wel als doel om voorzieningen van het bedrijf uit te breiden en de bedrijfsactiviteiten te intensiveren. In dat opzicht kan er in de praktijk wel een toename van het aantal verkeersbewegingen worden verwacht. Echter zal deze toename dermate beperkt zijn dat deze zonder problemen kan worden afgewikkeld over de Eindsestraat, zonder daarbij de maximale capaciteit van de weg te bereiken. Op de Eindsestraat zal de beperkte toename dan ook nauwelijks merkbaar zijn en opgaan in de dagelijkse fluctuatie van het verkeer. De bedrijfsontwikkeling valt niet onder de hierboven genoemde grenswaarden. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is nagegaan hoe het met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied is gesteld. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde voor luchtkwaliteit relevante weg is de Eindsestraat (zie figuur 4.4). Hieruit blijkt dat zowel in 2020 als in 2030 voldaan wordt aan de voor dit jaar geldende normen uit de Wet Milieubeheer zoals weergegeven in tabel 4.2.

Tabel 4.2 Toetsing aan grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof grenswaarde maximale waarden in jaar 2020 maximale waarden in jaar 2030
stikstofdioxide (NO2) 40 µg/m³ 17,4 12,1
fijn stof (PM10) 40 µg/m³ 18,2 15,5
max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ 6,4 6,0
Fijn stof (PM2,5) 25 µg/m³ 11,3 8,9

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2022000079-VG01_0028.png"

Figuur 4.4 Luchtkwaliteit (Bron: NSL-monitoringstool)

4.8.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Kabels En Leidingen

4.9.1 Normstelling en beleid

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

4.9.2 Toetsing en conclusie

Binnen het plangebied bevindt zich de buisleiding A-531. Hier is reeds nader op ingegaan in paragraaf 4.7. Verder zijn er in het plangebied en in de directe omgeving geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.10 Bodem

4.10.1 Normstelling en beleid

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

4.10.2 Toetsing

Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie. In het kader hiervan zijn een verkennend asbest in de bodem- en een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Van belang is dat de primaire bestemming van het perceel niet wijzigt. Het perceel behoudt een agrarische bestemming.

Verkennend asbest in bodemonderzoek

Uit het verkennend asbest in bodemonderzoek, waarvan de rapportage is weergegeven als bijlage 3, is gebleken dat visueel geen enkel asbestgat puin is aangetroffen. In geen van de inspectiegaten zijn visueel asbestverdachte materialen aangetroffen. Ter plaatse van inspectiegat G01 en G02 (0-10 cm-mv) is analytisch geen gewogen asbest (<0,2 mg/kg d.s.) aangetoond.

Geconcludeerd wordt dat de asbestconcentratie is de bodem de interventiewaarde (>100 mg/kgds gewogen asbest) niet overschrijdt. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest.

De onderzoekslocatie is voldoende onderzocht op het voorkomen van asbest in de bodem. Er is zintuigelijk en analytisch geen asbest aangetroffen, dus er zal geen aanleiding zijn voor nader asbest in bodemonderzoek conform de NEN 5707.

Verkennend bodemonderzoek

Om een indicatie te verkrijgen van de milieuhygienische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie teneinde te bepalen of vanuit milieuhygienisch oogpunt belemmeringen bestaan tegen de voorgenomen ontwikkeling, is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapporage is weergegeven als bijlage 4.

Voor de algemene kwaliteit is de hypothese gesteld van een onverdachte locatie met betrekking tot het voorkomen van een bodemverontreiniging. Op basis van de onderzoeksresultaten kan de gestelde hypothese worden aangenomen, aangezien zowel in de boven- en ondergrond als het grondwater geen verhoogde gehalten zijn aangetoond.

Aangezien de (gestandaardiseerde) meetwaarden de index van 0,5 niet overschrijden zijn geen vervolgstappen in het kader van de Wbb noodzakelijk.

Tijdens het verkennend bodemonderzoek zijn geen puinbijmengingen aangetroffen. Op basis hiervan en aangezien reeds een verkennend asbestonderzoek op de locatie is uitgevoerd, waarbij geen asbestverontreiniging is aangetroffen, is een verkennend onderzoek naar asbest conform de NEN 5707 en/of conform de NEN 5897 niet noodzakelijk geweest.

Met het uitgevoerde onderzoek is ons inziens de milieuhygienische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie gelegen aan de Eindsestraat 61 te Dongen in voldoende mate vastgesteld. Vanuit milieuhygienisch oogpunt bestaan geen bezwaren tegen de voorgenomen herontwikkeling (nieuwbouw van een loods). Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat bij ontgraven, afvoeren en toepassen elders de regels van de Regeling en het Besluit bodemkwaliteit van toepassing zijn en mogelijk aanvullende keuringen (inclusief PFAS) worden verlangd. Daarnaast kunnen gebiedsspecifiek zowel strengere als minder strenge eisen gelden.

4.10.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.11 Water

4.11.1 Normstelling en beleid

Waterbeheer en watertoets

Voor alle ruimtelijke plannen zal een watertoets moeten worden uitgevoerd. In deze watertoets wordt aangegeven hoe in het betreffende plan met water wordt omgegaan. Daarbij wordt allereerst sterk ingezet op preventie van verontreiniging en nuttig hergebruik van water op lokaal niveau. Daarnaast is voor de retentiebehoefte de voorkeurvolgorde infiltreren, retentie binnen het plangebied, retentie buiten het plangebied of berging in bestaand watersysteem. Bij de berekening van de retentie wordt tabel 4.2 van deze paragraaf gehanteerd. Aspecten als oppervlaktewater, grondwater, hemelwater, afvalwater, waterkwaliteit en -kwantiteit, omgevingsfactoren en waterberging komen hierin aan de orde. Met de watertoets wordt de waterbeheerder tijdig betrokken in het ontwerpproces. Opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021

Waterschapsbeleid

Het waterschap Brabantse Delta is onder andere verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente Dongen. Het gaat hierbij om de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer -waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit. Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.

Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van het waterschap Brabantse Delta.

Het waterschap hanteert bij (nieuwe) ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater'.

Gemeentelijk beleid

Het verbreed GRP Dongen geeft het beleid van de gemeente Dongen weer op het gebied van rioleringszorg (afvalwater en hemelwater) en haar gemeentelijke zorgtaken ten aanzien van grondwater. In het plan komt ook het stedelijke oppervlaktewater aan de orde, omdat hemelwater, grondwater en zelfs afvalwater relaties hebben met het oppervlaktewater. De zorgplichten zijn zodanig geformuleerd dat iedere gemeente een zekere mate van beleidsvrijheid houdt om een eigen invulling te kiezen voor de lokale situatie. Dit verbreed GRP Dongen geldt voor de periode 2016 tot en met 2020.

4.11.2 Toetsing

Huidige situatie

Het plangebied bevindt zich aan Eindsestraat 61, aan de oostzijde van de kern Dongen. Het gebied is in de huidige situatie deels verhard. Er zijn waterlichamen ten noorden en oosten van het plangebied gelegen.

Bodem en grondwater

Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de grond in de omgeving van het plangebied uit enkeergronden; fijn zand. Met betrekking tot grondwater is in het plangebied sprake van grondwatertrap VI. Dit betekent dat de hoogste gemiddelde grondwaterstand (GHG) schommelt tussen 40-80 centimeter onder maaiveld. De gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) ligt op 120 centimeter onder maaiveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2022000079-VG01_0029.png"

Figuur 4.5 Overzicht bodemsoorten plangebied (rood omcirkeld)

(Bron: Bodemkaart van Nederland, 2018)

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2022000079-VG01_0030.png"

Figuur 4.6 Overzicht grondwatertrappen plangebied (rood omcirkeld)

(Bron: Bodemkaart van Nederland, 2018)

Waterkwantiteit

Op alle watergangen en sloten die zijn opgenomen in de legger, is de keur van het waterschap van toepassing. Dit betekent voor de verschillende watergangen het volgende:

  1. a. waterlopen categorie A: voor deze watergangen geldt dat het waterschap tot 5 m vanaf beide insteken van de watergang randvoorwaarden stelt aan de inrichting om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden;
  2. b. waterlopen categorie B: de eigenaren van gronden langs deze watergangen moeten de sloten eenmaal per jaar – in het najaar – schoonmaken. Het waterschap controleert of de sloten goed schoon zijn (= schouwen);
  3. c. voor ingrepen die binnen 5 m vanaf de insteek van waterlopen categorie A plaatsvinden, dient een ontheffing van de keur te worden aangevraagd.

Dit geldt ook voor ingrepen in de waterlopen categorie B en overige watergangen en sloten, zoals het verleggen en dempen van watergangen en het aanbrengen van duikers in watergangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2022000079-VG01_0031.png"

Figuur 4.7 Uitsnede legger Waterschap Brabantse Delta met het plangebied rood omlijnd

(Bron: Waterschap Brabantse Delta)

Uit figuur 4.7 blijkt dat er ten noorden en oosten van het plangebied sprake is van B-watergangen. Voor werkzaamheden in de beschermingszone van de watergangen dient een watervergunning aangevraagd te worden.

Veiligheid en waterkeringen

Binnen en in de directe omgeving van de gemeente Dongen zijn geen waterkeringen gelegen. Het plangebied is dan ook niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is in de huidige situatie aangesloten op een gemengd rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

Initiatiefnemer is voornemens drie oude bedrijfsgebouwen te slopen en daarvoor in de plaats een nieuw bedrijfsgebouw te realiseren. Het totaal te slopen oppervlak bedraagt 1.200 m2. Het nieuwe gebouw wat aan de westzijde van het plangebied wordt gerealiseerd bestaat uit een werkruimte van 1.100 m2.

Waterkwantiteit

Alle nieuwbouw- en herstructureringsprojecten binnen de gemeente Dongen worden in principe waterneutraal uitgevoerd, waarbij getracht wordt te voorkomen dat er negatieve effecten op grond- en oppervlaktewater optreden. Hierbij wordt uitgegaan van een bui t=100 dat overeenkomt met een retentie van 78 mm. Verhard oppervlak wordt in principe niet aangesloten op de riolering. Het hemelwater wordt bij voorkeur bovengronds geborgen en vervolgens geïnfiltreerd. In een rioleringsplan (of waterparagraaf) zal worden nagegaan waar hemelwater kan worden ingezet voor de lokale waterhuishouding of voor infiltratie en aan welke eisen daarbij moet worden voldaan. Het hemelwater dat niet aan deze criteria voldoet, zal worden ingezameld en afgevoerd naar de RWZI.

Situatie Bergingseis
Bestaande bebouwing geen aanvullende retentie van hemelwater
Verbouwing zonder vergroting van verhard oppervlak retentie van 7mm hemelwater, van toepassing op het gehele verhard oppervlak
Verbouwing met vergroting van verhard oppervlak retentie van 78mm hemelwater, enkel van toepassing op het extra verhard oppervlak, bestaande verhard oppervlak 7 mm
Nieuwbouw retentie van 78mm hemelwater, van toepassing op het verharde oppervlak (tuin 80%)

Tabel 4.3 Bergingseisen vanuit de gemeente Dongen

De gemeente Dongen heeft strengere bergingseisen dan het waterschap Brabantse Delta. Deze eisen zijn gevisualiseerd in figuur 4.8.

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2022000079-VG01_0032.png"

Figuur 4.8 Visualisatie bergingseisen gemeente Dongen (Bron: Gemeente Dongen)

Omdat er sprake is van volledige sloop en nieuwbouw van de bedrijfsgebouwen, moet er volgens de gemeente Dongen worden uitgegaan van nieuwbouw. Het nieuwe bedrijfsgebouw zal bestaan uit 1.100 m2.

Op basis van de normen van de gemeente Dongen dient rekening te worden gehouden met 85,8 m3 (1100 x 0,078) compensatie voor de nieuwe verharding.

Conform het waterschapsbeleid zal bij de verdere uitwerking worden bekeken hoe het hemelwater op deze locatie kan worden hergebruikt of ter plaatse geïnfiltreerd. Er zijn diverse mogelijkheden om invulling te geven aan de compensatie-eis. Zo zouden bijvoorbeeld binnen het plangebied infiltratiekratten gerealiseerd kunnen worden onder de verharding of kan er worden gekeken naar het aanleggen van open water of het verbreden en uitdiepen van de bestaande watergangen grenzend aan het plangebied. De exacte uitwerking van deze benodigde waterberging en de vorm waarin dit toegepast dient in de fase van de omgevingsvergunning voor bouwen verder uitgewerkt te worden. In het kader hiervan zal overleg met de gemeente Dongen en indien nodig met het waterschap Brabantse Delta plaatsvinden.

Het waterschap adviseert om de infiltratiecapaciteit van de bodem te onderzoeken en zoveel als mogelijk hemelwater ter plaatse te laten infiltreren.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling is niet van invloed op de waterveiligheid in het plangebied.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Daarom wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van milieuvriendelijke bouwmaterialen en worden uitlogende bouwmaterialen, zoals lood, koper, zink en zacht PVC niet toegestaan.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering, vigerend waterschapsbeleid en het verbreed GRP Dongen is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  1. a. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  2. b. verontreiniging van hemelwater wordt voorkomen of beperkt;
  3. c. afvalwaterstromen worden gescheiden gehouden, tenzij het niet-gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
  4. d. huishoudelijk afvalwater en daarmee vergelijkbaar afvalwater wordt ingezameld en naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie getransporteerd;
  5. e. ander afvalwater dan bedoeld onder d. (in de praktijk dus vooral hemelwater) wordt hergebruikt (zo nodig na zuivering aan de bron);
  6. f. ander afvalwater dan bedoeld onder d. wordt lokaal in het milieu teruggebracht (zo nodig na zuivering aan de bron);
  7. g. ander afvalwater dan bedoeld onder d. wordt als stedelijk afvalwater ingezameld en naar een rwzi getransporteerd.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

4.11.3 Conclusie

Ten gevolge van de planontwikkeling is sprake van een toename in verharding. Er wordt rekening gehouden met de bergingseis van de gemeente Dongen voor nieuwbouw. De exacte invulling van de benodigde waterberging wordt nader uitgewerkt in overleg met de gemeente Dongen en het waterschap. Op basis hiervan wordt verwacht dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.12 Ecologie

4.12.1 Normstelling en beleid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  1. a. Natura-2000 gebieden;
  2. b. Bijzondere nationale natuurgebieden;
  3. c. Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  1. 1. alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  2. 2. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  3. 3. de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bijzondere nationale natuurgebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) kan buitenom de gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden Natura 2000, ook gebieden aanwijzen als Bijzonder nationaal natuurgebied wanneer het gebied is opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn of het gebied onderwerp is van een procedure als bedoeld in artikel 5 van de Habitatrichtlijn. De beschermende werking die geldt voor gebieden die behoren tot Natura 2000, geldt in dat geval ook voor het bijzondere nationaal natuurgebied.

Natuurnetwerk Nederland (NNN) / Natuurnetwerk Brabant (NNB)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. De provincie Noord Brabant hanteert daarvoor het begrip Natuurnetwerk Brabant (NNB). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  1. a. soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  2. b. soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn; en
  3. c. de bescherming van overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Brabant

In de provincie Noord-Brabant wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee, voor het op of in de bodem brengen van meststoffen en voor agrarische beregening uit grondwater. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wild zwijn en woelrat.

4.12.2 Toetsing

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied (zie figuur 4.9). Direct effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. De dichtsbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn de 'Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen' op circa 6,5 km ten noordoosten en de 'Langstraat' op 8 km ten noorden van het plangebied. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot natuurgebieden kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2022000079-VG01_0033.png"

Figuur 4.9 Ligging plangebied (rood omcirkeld) ten opzichte van Natura 2000-gebieden

(Bron: Rijksoverheid)

Natuurnetwerk Brabant

Het plangebied ligt niet in een gebied dat begrensd is in het kader van Natuurnetwerk Brabant (NNB). Het dichtstbijzijnde gebied is gelegen aan de achterzijde van het plangebied. Dit is natuurgebied 'L01.02 Houtwal en houtsingel'. De geplande activiteit ligt op voldoende afstand van dit gebied. Het heeft geen negatief effect op de natuurwaarden van de gebieden die zijn begrensd in het kader van Natuurnetwerk Brabant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2022000079-VG01_0034.png"

Figuur 4.10 Ligging plangebied (rode cirkel) ten opzichte van Natuurnetwerk Brabant

(Bron: Provincie Brabant)

Waterkwaliteitszone

Het plangebied ligt niet binnen een waterkwaliteitszone. Het dichtstbijzijnde gebied is gelegen ten noordwesten van het plangebied op ongeveer 1 km afstand. Dit betreft een 'reservering waterberging'. De geplande activiteit ligt op voldoende afstand van dit gebied. Het heeft geen negatief effect op de natuurwaarden van de gebieden die zijn begrensd in het kader van de waterkwaliteitszone.

Soortenbescherming

Voor de beoogde ontwikkeling is in februari 2021 door Econsultancy een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd (bijlage 5). Deze quickscan is in mei 2021 door bureau Holag herzien (bijlage 6). In afstemming met de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant is de quickscan van Holag in januari 2022 aangevuld (bijlage 7) en is geconcludeerd dat er met uitzondering van vleermuizen geen nader onderzoek naar beschermde soorten noodzakelijk is.

Het aspect vleermuizen is daaropvolgend nader onderzocht en aangevuld. Bijbehorende onderzoeksrapportage is weergegeven als bijlage 8. In de rapportage wordt gesteld dat de te slopen gebouwen mogelijke verblijfplaatsen van vleermuizen bevatten. Enkele lage muren met openingen en spouw zijn aanwezig. Voorts inpandig een klein deel met aftimmering. Deze plaatsen waren ten tijde van de onderzoeken goed te bereiken voor opname. Conform het Vleermuisprotocol 2021 is vleermuisonderzoek uitgevoerd. De terreinbezoeken zijn uitgevoerd op geluid met een batdetector en zicht. Met behulp van een lichtbron zijn de goed bereikbare potentiële verblijfplaatsen onderzocht. Hier zijn op geen enkel moment vleermuizen of sporen van vleermuizen aangetroffen.

Hieropvolgend heeft de Omgevingsdienst d.d. 14 maart 2022 ingestemd met de conclusies en adviezen uit de quickscans met bijbehorende aanvullingen daarop. Het advies is weergegeven in bijlage 9.

4.12.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de nadere uitwerking van het initiatief.

4.13 Duurzaamheid

4.13.1 Normstelling en beleid

Voor de toekomstige bedrijfsontwikkeling dient zoveel mogelijk rekening te worden gehouden met constructies die het verlies van warmte in de winter beperken en in de zomermaanden zorgen dat de warmte buiten blijft. Geïsoleerde betonnen muren zorgen voor extra isolatie net zoals een geïsoleerd betonnen dak.

4.13.2 Toetsing en conclusie

Op bouwkundig vlak zullen in de fase van de omgevingsvergunning voor bouwen ook de volgende aspecten aan de orde komen, waarbij gebruik wordt gemaakt van de ambities en maatregelen van de gemeente Dongen (https://dongen.nl/fileadmin/Dongen_bestanden/Documenten/Inwoner/Bouwen_en_wonen/ klimaatbestendig_en_duurzaam_bouwen.pdf):

  • Onderhoudsvriendelijk gebouw realiseren;
  • Afvalstromen beperken;
  • Gebruik maken van hemelwater;
  • Recyclebare grondstoffen toepassen;
  • Gasloos.

Bij de toekomstige ontwikkeling kan ingespeeld worden op hoge duurzaamheidsambities. Zo kunnen de mogelijkheden voor het opwekken van energie (zonnepanelen) of hergebruik van restwarmte en circulair bouwen (door bijvoorbeeld het gebruik van hout) onderzocht worden. Daarnaast behoren het opslaan van regenwater op de daken of in infiltratiekratten tot de mogelijkheden. Hierdoor zou het waterhuishoudkundige systeem minder belast worden.

De volgende duurzaamheidsmaatregelen kunnen worden getroffen:

  • De nieuwe bebouwing wordt maximaal gasloos gebouwd en uitgevoerd;
  • De bebouwing zal maximaal worden geïsoleerd;
  • De eigen energie zal worden opgewekt door gebruik te maken van zonnepanelen;
  • Warmte uit warmtebronnen zal worden hergebruikt voor de verwarming van het gebouw;
  • De verwarming zal bestaan uit een warmtepomp of een zogenoemd warmteterugwinningssysteem (wtw);
  • Er zal overal gebruik worden gemaakt van led-verlichting;
  • Er wordt maximaal circulair gebouwd. Daar waar mogelijk wordt gekozen voor houten constructiedelen. Hierdoor is de gebruikt CO2 emissie ook voor de toekomst herbruikbaar. Daarbij zal ook gebruik worden gemaakt van bouwmaterialen die zijn geregistreerd via Madaster;
  • Er wordt gebruik gemaakt van biobased materialen. Er zal nadrukkelijk geen gebruik worden gemaakt van toxische materialen.

In het bedrijfsontwikkelingsplan (bijlage 1) zijn ook al een aantal duurzaamheidsmaatregelen opgenomen. Een milieuvriendelijke bedrijfsvoering staat bij de boomkwekerij hoog in het vaandel. Er wordt aan afnemers hoge eisen gesteld aan de kwaliteit en duurzaamheid van de producten. Kwaliteit en grootte worden bij het enten reeds bepaald en vormen de basis voor de gehele teelt. Hierbij wordt ook uitgegaan van het beperken van bestrijdingsmiddelen gedurende de teelt. De aanwas gedijt zoveel als mogelijk in een natuurlijke omgeving. Immers zal de beoogde ontwikkeling toewerken naar een nieuwe situatie waarin landbouw en natuur weer volwaardig samengaan. Door het aanleggen van grasbanen tussen de aanplant wordt hemelwater langer vastgehouden en ontstaat wederom allerlei en natuurlijk leven, zoals vlinders, bijen, regenwormen, insecten etc. die deels een positieve uitwerking hebben op de aanplant. Hierdoor wordt de entourage ook voor vogels weer aantrekkelijk.

De volgende duurzaamheidsmaatregelen zijn opgenomen in het bedrijfsontwikkelingsplan:

  • Zonnepanelen: Bij de nieuw te bouwen bedrijfsruimte doet zich de gelegenheid voor om een groot aantal zonnepanelen in het dakvlak te integreren. Hierdoor kan de nieuwbouw en eventueel ook de bestaande bebouwing zelfvoorzienend worden.
  • Opvang hemelwater: Hemelwater zal opgeslagen worden in een ondergrondse tank en gebruikt worden voor de beregening van de aanplant.
  • Luchtwarmtepomp: Voor verwarming en koeling van de nieuwe voorziening zal een luchtwarmtepomp geïnstalleerd worden.
  • LED verlichting: Bij alle verlichting in de gebouwen en het buitenterrein zal gebruikt worden gemaakt worden van LED verlichting.
  • Waterdoorlatende bestrating: Het parkeerterrein zal worden uitgevoerd met een waterdoorlatende bestrating middels grasstenen.
  • Veiligheid: Zoveel als mogelijk zal het terrein worden voorzien van een deugdelijk gaashek met afrastering met poorten alsmede een goede buitenverlichting.
  • Eikenprocessierups: Langs de toegang aan de oostelijke perceelgrens staan een vijftiental eiken. Deze eiken zullen verwijderd moeten worden, dit in verband met de export van veel bomen door heel Europa. Vanwege de eikenprocessierups die in deze bomen zit, voert Naktuinbouw (NVWA) hier veel controles op uit. Indien deze rupsen in deze bomen zitten mag er niet geëxporteerd worden. Deze bomen moeten geheel eikenprocessierups vrij zijn. Het hangen van vogelhuisjes is niet voldoende, ook dan blijft de rups aanwezig in de boom. Ook is het voor voertuigen niet mogelijk om deze inrit te gebruiken omdat de takken veel te ver uithangen. Deze bomen worden verwijderd om er vervolgens de Carpinus betulus "Fastigiata" voor terug te planten. Dit is een boom die vrij is van ziektes, die smaller opgaand is en zeer in trek is bij vogels. De Carpinus vertakt zeer fijn waardoor de vogels hier gemakkelijk nestjes kunnen maken. De bomen die worden gepland zullen al flinke bomen zijn. Door deze jaarlijks te snoeien en eventueel een keer in de zoveel jaar te kandelaberen creëer wordt een mooie laan gecreëerd. Doordat de Carpinus betulus smaller is, is het voor voertuigen ook weer mogelijk om over deze inrit achter de loods te rijden.

De toenemende belangstelling vanuit de maatschappij tot meer vergroening van het milieu heeft ook zijn effect op de bedrijfsvoering waarbij uitgebreid informatie verstrekt wordt aangaande de wensen van particulieren en bedrijven. Gelijktijdig wordt constant gelet op mogelijke verbeteringen van de teelt en de milieu omstandigheden.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

Bij het voorliggende bestemmingsplan blijven de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied' met indentificatienummer NL.IMRO.0766.BP2009000001-0001 van kracht. Onder Artikel 3 Agrarisch worden diverse specifieke regels aan het plan toegevoegd ten behoeve van de beoogde ontwikkeling aan Eindsestraat 61. Er is dus niet gekozen voor een herziening in de vorm van een zogenoemd 'postzegelbestemmingsplan' met een volledige set eigen regels.

Vanwege de wettelijke eisen ten aanzien van de digitale raadpleegbaarheid is het wel noodzakelijk om ook een artikel op te nemen waarmee de verbeelding en regels van deze herziening wordt verankerd in het basisplan. Die verankering is geregeld in artikel 2.1Aanvulling lid 1.2 regels bestemmingsplan 'Dongen Buitengebied'

In artikel 3.2.1 Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze voorgeschreven regels zijn opgenomen in Artikel 4 en Artikel 5 en gelden uitsluitend voor het plangebied van de herziening. In Artikel 6 is de citeertitel van de regels van deze herziening opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Naast de planologische haalbaarheid van de ontwikkeling zoals getoetst in voorgaande paragrafen, moet ook de financiële uitvoerbaarheid van de ontwikkeling aangetoond worden. In de Wet ruimtelijke ordening is de grondexploitatiewet opgenomen. Hierin is geregeld dat gemeenten de mogelijkheid krijgen om kosten van de planontwikkeling te verhalen op grondeigenaren. Het kostenverhaal dient verplicht door de gemeente opgesteld te worden. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. Van een exploitatieplan kan worden afgeweken door in het kostenverhaal anderszins te voorzien (overeenkomst met alle grondeigenaren in het plangebied of volledig grondeigendom). In een bestemmingsplan is sprake van kostenverhaal (6.2.3 tot en met 6.2.5 Bro) als een bouwplan (6.2.1 Bro) wordt mogelijk gemaakt.

De gemeente is van mening dat er geen belemmeringen zijn aangaande de financiële uitvoerbaarheid. Deze ontwikkeling wordt geheel bekostigd door de initiatiefnemer. De door de initiatiefnemer aan de gemeente overlegde gegevens tonen afdoende aan dat deze de benodigde investeringen financieel kan dragen. Een exploitatieplan is niet noodzakelijk aangezien met een anterieure overeenkomst tussen initiatiefnemer en gemeente in het kostenverhaal wordt voorzien.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient inzicht te worden gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij zowel om de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de planvoorbereiding zijn betrokken alsook om de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro.

6.2.1 Participatietraject

De initiatiefnemer zelf is op 9 januari 2020 persoonlijk op bezoek geweest bij verschillende bewoners en ondernemers in de omgeving. Een kort verslag van de omgevingsdialoog is opgenomen als bijlage 11. De benaderde adressen zijn Eindsestraat 57, 58, 60, 62, 64, 65 en 65a (figuur 6.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2022000079-VG01_0035.png"

Figuur 6.1 Benaderde adressen in het kader van het participatietraject

(Bron: Architectenbureau Kees Jacobs)

De benaderde bewoners en ondernemers hebben aangegeven geen bezwaren te hebben tegen de plannen. Er kwamen voornamelijk positieve reacties.

6.2.2 Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het ontwerpbestemmingsplan toegestuurd naar de vaste vooroverlegpartners. In afstemming met deze partners is het bestemmingsplan op onderdelen beperkt aangepast en akkoord bevonden.

6.2.3 Terinzagelegging en vaststelling

Het ontwerpbesluit en het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken hebben conform het bepaalde in artikel 3.8 en 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening van 9 februari tot en met 23 maart 2023 zes weken ter inzage gelegen. In die periode kon een ieder zijn of haar zienswijze naar keuze schriftelijk of mondeling indienen. Er zijn geen zienswijzen naar voren gebracht.

Het bestemmingsplan is in de raadsvergadering van 13 juli 2023 vastgesteld. Het Vaststellingsbesluit is bij voorliggend plan bijgevoegd. Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.

Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan

Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan

Bijlage 1 Bedrijfsontwikkelingsplan

Bijlage 1 Bedrijfsontwikkelingsplan

Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 2 Archeologisch onderzoek

Bijlage 3 Verkennend Asbest In Bodemonderzoek

Bijlage 3 Verkennend asbest in bodemonderzoek

Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 5 Quickscan Wet Natuurbescherming - Econsultancy

Bijlage 5 Quickscan Wet natuurbescherming - Econsultancy

Bijlage 6 Quickscan Wet Natuurbescherming - Holag

Bijlage 6 Quickscan Wet natuurbescherming - Holag

Bijlage 7 Aanvulling Quickscan - Holag

Bijlage 7 Aanvulling quickscan - Holag

Bijlage 8 Aanvulling Vleermuizen

Bijlage 8 Aanvulling vleermuizen

Bijlage 9 Eindadvies Omgevingsdienst Aspect Ecologie

Bijlage 9 Eindadvies Omgevingsdienst aspect ecologie

Bijlage 10 Qra Buisleiding

Bijlage 10 QRA buisleiding

Bijlage 11 Verslag Omgevingsdialoog

Bijlage 11 Verslag omgevingsdialoog