hoek Kloosterstraat Willibrordusstraat Wintelre
Bestemmingsplan - gemeente Eersel
Vastgesteld op 20-04-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begripsbepalingen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'hoek Kloosterstraat Willibrordusstraat Wintelre' van de gemeente Eersel.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestandmNL.IMRO.0770.BPWklooster6009-VAST met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aan-huis-verbonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.
1.6 achtergevelrooilijn:
- de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd;
- indien er niet sprake is van een achterste grens van een bouwvlak dan wel geen bouwvlak op de verbeelding is aangegeven: de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw -zonder aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen- alsmede het verlengde daarvan.
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.8 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan-huis-verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
1.9 bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) één persoon of gezin, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
1.10 begane grond:
de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau dan wel waarvan de bovenkant van de vloer maximaal 1,50 m. boven peil is gelegen.
1.11 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.12 bestaand(e situatie):
- a. t.a.v. bebouwing:
bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning;
- b. t.a.v. gebruik:
het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
1.13 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.14 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.15 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.16 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.17 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.18 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.19 bouwmassa:
een verzameling gebouwen bestaande uit een vrijstaand hoofdgebouw, dan wel twee of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen inclusief aan- en uitbouwen.
1.20 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolgde de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.21 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.22 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond.
1.23 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.24 detailhandel in volumineuze goederen:
detailhandel die vanwege de aard en omvang van de goederen een groot oppervlakte per detailhandelsvestiging nodig heeft voor uitstalling, zoals detailhandel in woninginrichting, keukens en sanitair.
1.25 dienstverlening:
het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden.
1.26 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond.
1.27 erker:
hoekige of ronde uitbouw aan de voor- of zijgevel van een hoofdgebouw.
1.28 escortbedrijf:
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.
1.29 functie:
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.
1.30 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.31 hoofdfunctie:
een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.
1.32 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk is aan te merken.
1.33 luifel:
overkapping aan de gevel van een gebouw die constructief verbonden is met het gebouw.
1.34 ondergeschikte activiteit:
een activiteit van zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft.
1.35 ondergeschikte functie:
functie die ondergeschikt is aan de hoofdfunctie.
1.36 overkapping:
een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw.
1.37 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse wordt vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan het productieproces.
1.38 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.
1.39 raamprostitutie:
een seksinrichting bestemd voor of in gebruik voor het zich vanaf de openbare weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats, zichtbaar ter beschikking stellen tot het tegen betaling verlenen van seksuele diensten aan anderen (prostitutie).
1.40 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.41 straatprostitutie:
het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken.
1.42 twee-aaneen:
bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens zijn gebouwd, waarbij onderscheid kan worden gemaakt in geschakelde hoofdgebouwen en twee aaneengebouwde hoofdgebouwen.
1.43 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.44 voorgevellijn:
de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van het hoofdgebouw wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.
1.45 voorgevelrooilijn:
de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.
1.46 vrijstaand:
bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet in de perceelsgrens zijn gebouwd.
1.47 water:
het oppervlakte aan water zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.
1.48 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater.
1.49 werk:
een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.
1.50 wonen:
het bewonen van een wooneenheid
1.51 woning:
een complex van intern met elkaar in verbinding staande ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden, dan wel voor de huisvesting van maximaal 2 personen die geen gezamenlijk huishouden vormen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse grens van het bouwperceel.
2.2 bebouwingspercentage:
het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.
2.3 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
2.4 goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.6 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.7 oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.8 peil:
- a. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen-1
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen-1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. aan-huis-verbonden beroepen;
- c. lichte bedrijvigheid op de begane grond, genoemd in bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten, functiemenging) onder de milieucategorie A;
- d. tuinen, erven en verhardingen;
- e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
- a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bebouwing.
- b. De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld voor het behoud van en ter voorkoming van de aantasting van de cultuurhistorisch waardevolle panden en hun omgeving, de aantasting van gemeentelijke monumenten en hun omgeving, de aantasting van rijksmonumenten en hun omgeving, en ten behoeve van het behoud en herstel van de waardevolle elementen en structuren en de bestaande ruimtelijke karakteristiek.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:
- a. van de bouwregels voor de bouw van één praktijkruimte aansluitend aan een woning, in samenhang met een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.6 onder a. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:
- 1. De vloeroppervlakte mag niet meer dan 100 m² bedragen, met dien verstande, dat ten hoogste 50% van de gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mogen worden bebouwd.
- 2. Bebouwing dient op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van de woning te worden gebouwd.
- 3. De bebouwing dient te zijn georiënteerd op en rechtstreeks bereikbaar te zijn vanaf de openbare weg.
- 4. De goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen.
- 5. De bouwhoogte mag niet meer dan 5,5 m bedragen.
- b. van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder c voor overschrijding van de achtergevelrooilijn, ten behoeve van het vergroten van de diepte van de woning tot een maximale diepte van 15 m, voor zover de afstand van de achtergevel tot de achterste perceelsgrens niet minder dan 3 m bedraagt.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:
- a. van het bepaalde in 3.5.1 onder a voor één praktijkruimte met een maximale oppervlakte van 100 m2 aansluitend aan een woning, in samenhang met een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels als bedoeld in artikel 3.4 onder a, mits het gebruik geen nadelige invloed zal hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt.
- b. van het bepaalde in artikel 3.1 onder c voor het toestaan van lichte bedrijvigheid die niet voorkomt in bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten, functiemenging), met dien verstande, dat de bedrijvigheid naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten milieucategorie A.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 4.1
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4.1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m² en een diepte van meer dan 0,3 m onder maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
- b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
- 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
- 2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
- 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
- c. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
- d. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
- e. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen dat een bestemmingsvlak:
- 1. naar ligging wordt verschoven;
- 2. naar omvang wordt vergroot of verkleind;
- 3. wordt verwijderd;
- 4. van bestemming wijzigt door de oppervlaktes en de dieptes, vanaf wanneer de bepalingen van toepassing zijn, aan te passen;
voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
- b. Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
- b. het gebruiken van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als een zelfstandige woning.
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
Op gronden ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - IHCS' mag de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 65m + NAP.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
- a. de regels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- b. de regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
- 1. de inhoud per gebouw niet meer dan 50 m3 bedraagt;
- 2. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m bedraagt;
- c. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
- 1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m;
- 2. ten behoeve van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 43 m;
- 3. ten behoeve van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m;
- d. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen wordt verhoogd ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, mits:
- 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak bedraagt;
- 2. de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
Artikel 9 Overige Regels
Parkeren en laden/lossen
Het bevoegd gezag toetst bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor laden en lossen. Hiervoor gelden de volgende regels.
Parkeergelegenheid
- a. In het geval van de oprichting of uitbreiding van een gebouw dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak en/of bouwperceel.
- b. In het geval van functiewijziging van een gebouw en/of van gronden dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak en/of bouwperceel.
- c. Aan het voorgaande (in voldoende mate parkeergelegenheid aanbrengen) wordt voldaan indien wordt voldaan aan de normen die zijn neergelegd in het Parkeerbeleidsplan.
- d. Indien deze beleidsregels worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de gewijzigde beleidsregels.
Ruimte voor laden en lossen van goederen
- a. Indien het gebruik van een gebouw en/of gronden daar aanleiding toe geeft, dient te worden voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen.
- b. De ruimte voor laad- en losvoorzieningen als bedoeld onder a dient in stand te worden gehouden.
Afwijkingsmogelijkheid
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in dit artikel indien:
- a. het voldoen hieraan door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of;
- b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan tengevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd,
mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
- c. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld als onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. indien het gebruik, bedoeld als onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: "Regels van het bestemmingsplan hoek Kloosterstraat Willibrordusstraat Wintelre" van de gemeente Eersel.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Voor het perceel op de hoek van de Kloosterstraat en de Willibrordusstraat te Wintelre is de intentie om te komen tot een herontwikkeling die voorziet in het amoveren van de aanwezige bedrijfsgebouwen met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning. Ter plaatse van de bedrijfsbebouwing wordt een tweekapper gerealiseerd. De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een burgerwoning.
Het gemeentebestuur heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan het initiatief.
Het geldende bestemmingsplan staat de voorgenomen een vrijstaande burgerwoning en een tweekapper niet toe. Daarom wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld, waarmee een planologisch-juridische basis wordt gevormd voor het bouwplan.
1.2 Plangebied
Het plangebied is gelegen op de hoek van de Kloosterstraat en de Willibrordusstraat te Wintelre.
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Kom Wintelre', vastgesteld op 26 januari 2012 en onherroepelijk geworden.
Het projectperceel heeft daarin de enkelbestemming `Detailhandel´ en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4.1'. Middels een separate vergunning is eerder ook al toestemming verkregen voor ´Wonen´ op het adres Kloosterstaat 57.
1.4 Leeswijzer
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven, waarna in hoofdstuk 3 het geldende beleidskader aan bod komt. In hoofdstuk 4 worden diverse milieuhygiënische en planologische aspecten verantwoord. Tot slot worden in hoofdstuk 5 de financiële en maatschappelijke haalbaarheid beschreven.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt aandacht geschonken aan de beoogde ontwikkeling binnen het plangebied. Het initiatief wordt beschreven, inclusief de inpassing in de directe omgeving.
Bestaande situatie
Op het projectperceel op de hoek Kloosterstraat / Willibrordusstraat is bebouwing aanwezig, die in gebruik is voor wonen en detailhandelsdoeleinden. Daarnaast is op het perceel sprake van verschillende (bij)gebouwen.
Door de jaren heen is het oorspronkelijke woonhuis op het hoekperceel meerdere malen uitgebreid. Door middel van gedeeltelijk slopen en (her-)nieuwbouw van woningen wordt er een nieuwe invulling gegeven aan het hoekperceel en haar omgeving. Het hoekperceel bevindt zich op een opvallende plek, langs de centrumstraat van Wintelre en is daarmee onderdeel van de entree vanuit Vessem.
2.1 Het Initiatief
De eigenaar van het projectperceel op de hoek Kloosterstraat / Willibrordusstraat te Wintelre heeft het voornemen om te komen tot een herontwikkeling van het hoekperceel die voorziet in het renoveren van de bestaande woning en het volledig slopen van de bijgebouwen die nu onderdak bieden aan de detailhandel. Het woonhuis wordt aan de achterzijde uitgebreid door middel van een dwars georiënteerd volume. De ruimte die vrij komt door de sloop van de detailhandel zal plaats maken voor een twee-kapper die in maat en schaal overeenkomt met de tweekappers tegenover in de Kloosterstraat. Met een inhoud van ca. 500 m³ per woning wordt aansluiting gevonden met de bestaande bebouwing.
Onderstaand een inzicht in de (eigendom)gegevens van het hoekperceel:
In de beoogde opzet en invulling is het opgaan in haar omgeving van groot belang waarbij de bestaande woning en uitbreiding teruggebracht zullen worden naar oorspronkelijke staat met traditionele details en materialen. De nieuwe tweekapper zal qua verschijningsvorm en materiaalgebruik volledig samenhangen met de bestaande bebouwde omgeving. Dat wil echter niet zeggen dat er geen sprake is van modern materiaal gebruik. De tweekapper zal ontworpen worden met een relatief traditionele aanpak maar zeker voldoen aan de moderne eisen van vandaag de dag.
Onderstaand een visualisatie van de beoogde nieuwbouwwoningen.
2.2 Ruimtelijke En Functionele Inpassing
De voorliggende planherziening voorziet in van het projectperceel op de hoek Kloosterstraat / Willibrordusstraat te Wintelre heeft het voornemen om te komen tot een herontwikkeling van het hoekperceel die voorziet in het renoveren van de bestaande woning, het volledig slopen van de bijgebouwen die nu onderdak bieden aan de detailhandel en het daarvoor in de plaats realiseren van een tweekapper en bijbehorende ontsluitingen en parkeervoorzieningen.
Ruimtelijk gezien heeft de momenteel aanwezige bebouwing, bestaande uit een woning en overwegend bedrijfsgebouwen, in gebruik als detailhandel, een wat rommelige uitstraling. De beoogde nieuwbouwwoningen passen beter in het straatbeeld. Ten opzichte van zowel de Kloosterstraat als de Willibrordusstraat wordt gevellijnen van de reeds aanwezige woningen gehanteerd, zodat er een meer overzichtelijke ruimte ontstaat tussen de beoogde woningen en de wegen.
De woningen zijn voorstelbaar in de omgeving, omdat er in de directe omgeving vrijwel enkel meer (half)vrijstaande woningen zijn gesitueerd en deel uit maakt van de bestaande stedelijke kom van Wintelre. Sanering van bedrijfsbebouwing en/of -functies ten faveure van woningbouw is een passende ontwikkeling in deze overwegende woonomgeving.
De woningen worden ontsloten via de bestaande wegen, meer specifiek via één inrit aan de Willibrordusstraat en twee inritten aan de Kloosterstraat.
2.3 Verkeer En Parkeren
Op het terrein van de ontwikkeling worden ten behoeve van de beoogde woningen per perceel 2 parkeerplaatsen aangelegd.
De verkeersafwikkeling vanuit het plangebied vindt plaats via de Kloosterstraat en de Willibrordusstraat.
In januari 2014 heeft de gemeente Eersel het parkeerbeleidsplan vastgesteld. Dit plan vormt een toetsingskader voor vraagstukken omtrent parkeren en bevat de volgende aspecten:
- parkeernormen voor nieuwe ontwikkelingen;
- beoordelingskader voor klachten en meldingen;
- instrumenten om specifieke parkeervraagstukken te benaderen.
Indien nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient dus aan de parkeernormen uit het parkeerbeleidsplan te worden getoetst.
Voor de verdere uitwerking van dit onderdeel wordt verwezen naar paragraaf 4.8.
2.4 Woon- Een Leefklimaat
Het projectperceel op de hoek van de Kloosterstraat en de Willibrordusstraat heeft de enkelbestemming Detailhandel en de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4.1. Daarnaast is er een separate toestemming voor de functie "Wonen" op het perceel Kloosterstraat 57.
De woningen zijn voorstelbaar in de omgeving, omdat er in de directe omgeving overwegend (half)vrijstaande woningen zijn gesitueerd. Sanering van bedrijfsbebouwing en/of -functies ten faveure van woningbouw is een passende ontwikkeling.
In paragraaf 4.6 is dit verder uitgewerkt.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied moet passen binnen het vigerend beleid op zowel nationaal, provinciaal, regionaal als gemeentelijk niveau. Voor de ontwikkeling en het plangebied zijn verschillende beleidsstukken relevant. Gezien de beperkte aard en omvang van het planvoornemen worden er op nationaal niveau geen uitspraken gedaan ten aanzien van het voorliggend initiatief. Hierna zijn daarom de belangrijkste bevindingen uit het provinciale en gemeentelijk beleid beschreven en wordt aangegeven hoe de ontwikkeling van het plangebied hierop inspeelt.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), 2012
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze structuurvisie vormt de uitwerking van de ambities van het Rijk, op basis van haar verantwoordelijkheden, in Rijksdoelen en daarmee samenhangende nationale belangen op het gebied van een samenhangend ruimtelijk en mobiliteitsbeleid. Het Rijk heeft tot doel Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken in een periode van economische conjunctuurschommelingen, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. Aanleiding voor het vaststellen van de visie is de constatering dat het voorheen geldende ruimtelijke Rijksbeleid onvoldoende bijdroeg aan het behalen van deze doelen, onder meer door het veroorzaken van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving en een te sectorale blik op vraagstukken. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies.
Het Rijk onderscheidt thans nog dertien nationale belangen; uitsluitend op basis van deze belangen intervenieert het Rijk in de ruimtelijke ordening. Een groot deel van deze belangen leidt tot het reserveren van ruimte voor functies. Dit betreft dan bijvoorbeeld het reserveren van ruimte voor waterberging, militaire activiteiten en de uitbreiding van het hoofdwegennet. Deze belangen zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). Eén van de belangen die niet leidt tot een ruimtereservering is het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. In het kader van dit belang heeft het Rijk besloten om, ten behoeve van het verminderen van de bestuurlijke drukte en het neerleggen van verantwoordelijkheden bij decentrale overheden, de verstedelijkingsstrategie te wijzigen. Dit houdt in dat het bundelingsbeleid, verdichtingsbeleid, locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen, beleid voor basiskwaliteit, stedelijke netwerken, nationale landschappen en rijksbufferzones is afgeschaft en dat daar slechts één beleidslijn voor terug komt: de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze 'ladder' heeft tot doel het principe van vraaggericht programmeren en het principe van zorgvuldig ruimtegebruik bindend voor te schrijven bij de afwegingen van gemeenten en provincies. Dit belang is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Grondgedachte van de 'ladder' is dat een activiteit op meerdere locaties zou kunnen plaatsvinden en dat vervolgens de planologisch meest juiste locatie gekozen moet worden. Dat gaat uit van de activiteit. Hiermee wordt beoogd om de voorheen bestaande praktijk, waarbij in veel gevallen een bestemming wordt gezocht voor een bepaalde locatie (bv. herbestemmen van een voormalige vuilstortplaats), om te vormen.
Het voorliggende plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor van rijkswege een ruimtereservering geldt. Uitsluitend het nationale belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten', als vervat in de 'ladder voor duurzame verstedelijking', is van toepassing op het onderhavige bestemmingsplan. Zie hiervoor 3.1.4.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het onderhavige plangebied niet gelegen is in een gebied waarvoor van Rijkswege een ruimtereservering geldt. Aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt onder 3.1.4 getoetst.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee- tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Met dit initiatief zijn geen kaders noodzakelijk ten behoeve van nieuwe ontwikkelingen waarbij Nationale belangen gemoeid zijn. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit initiatief.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat met dit initiatief geen kaders noodzakelijk zijn ten behoeve van nieuwe ontwikkelingen waarbij Nationale belangen gemoeid zijn.
3.1.3 Besluit milieueffectrapportage
Per 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Deze wijziging geldt voor alle aanvragen na 16 mei 2017, omdat er een directe werking van het Europese recht geldt.
Een milieueffectrapportage (MER) en de bijbehorende procedure (m.e.r.) is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu nadelig wordt beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:
- plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.-(beoordelings)plichtige besluiten;
- plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op de Natura 2000-gebieden.
Een plan is kaderstellend voor een toekomstig m.e.r.-(beoordelings)plichtige besluit indien er sprake is van een overschrijding van de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r. Onder de grenzen uit de C- en D-lijst van het Besluit m.e.r. geldt nog wel de plicht om een 'vormvrije' m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Dit houdt in dat er bekeken moet worden of bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld.
In artikel 7.16, tweede tot en met vierde lid van de Wet milieubeheer staat welke informatie over de voorgenomen activiteit in de mededeling van de initiatiefnemer moet zijn opgenomen. Bij het opstellen van deze informatie moet ook rekening worden gehouden met de relevante criteria van bijlage III bij de Europese mer-richtlijn.
Conclusie
Het onderdeel m.e.r. is niet van toepassing.
3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 lid 2 Bro), 2012
Met de inwerkingtreding op 1 oktober 2012 van art. 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) - de 'ladder voor duurzame verstedelijking' - geldt voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van decentrale overheden die (planologisch) nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken een bijzonder procesvereiste. Dit procesvereiste is gebaseerd op één van de nationale belangen als opgenomen in de SVIR, opgesteld door het Rijk. Dit nationale belang houdt in dat, ten behoeve van een goed systeem van ruimtelijke ordening, een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten plaats dient te vinden. Deze zorgvuldige afweging heeft tot doel om, vanuit een oogpunt van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, planologisch ongewenste versnippering en een onaanvaardbare leegstand te voorkomen.
Het Rijk heeft er voor gekozen om, gedeeltelijk gebaseerd op de al langer geldende SER-ladder uit 1999, het procesvereiste vorm te geven als een determinerend-cumulatief werkende motivatieverplichting. De motivatieverplichting voor ruimtelijke besluiten, welke geldt voor de maximale planologische mogelijkheden inclusief flexibiliteitsinstrumenten (waarbij planologische saldering niet per definitie is toegestaan), bestaat uit twee eisen (treden):
- a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte;
- b. een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Ten aanzien van de eerste trede dient allereerst te worden beoordeeld of het planvoornemen een stedelijke ontwikkeling betreft. Een stedelijke ontwikkeling wordt in artikel 1.1.1, lid 1, onder i van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) als volgt gedefinieerd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Het onderhavige planvoornemen betreft de realisatie van 2 vrijstaande woningen, hetgeen op grond van jurisprudentie niet als stedelijke ontwikkeling behoeft te worden gezien. In dit kader is onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22-11-2015 ECLI:NL:RVS:2015:3542 van belang. Daarin wordt uitgesproken dat een woningbouwplan van 11 woningen geen nieuwe stedelijke ontwikkeling is. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet vereist.
Conclusie
Het planinitiatief, dat voorziet in het renoveren van een bestaande woning en de bouw van twee (nieuwe) woningen, is geen nieuwe stedelijke ontwikkeling en daarmee is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant', Visie op de Brabantse leefomgeving
Toetsingskader
De nieuwe Omgevingswet bundelt de wetten en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur, cultureel erfgoed en water en regelt zo het beheer en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. De provincie wil alvast gaan werken volgens de uitgangspunten van de nieuwe Omgevingswet.
Daarom is in december 2018 de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld. Deze Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Dat gaat om ambities op gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
In de visie zijn door de provincie de doelen nog niet precies vastgelegd. Immers, diep, rond en breed kijken (zie hoofdstuk 4 in deze omgevingsvisie) is centraal uitgangspunt bij het samenspel voor de uitwerking van de visie. Dat betekent dat de provincie volop ruimte biedt voor inbreng vanuit partijen en disciplines. De omgevingsvisie agendeert en nodigt uit om hier samen mee aan de slag te gaan. Daarvoor is een verdere uitwerking van de ambitie nodig in programma's. Die uitwerking is een opgave die op de visie volgt en die in opeenvolgende bestuursperiodes de opdracht en de ruimte geeft om dat met eigen accenten in te vullen. Steeds anticiperend op veranderende omstandigheden en beweging in Brabant.
Conclusie
De uitwerking van de ambitie in programma's heeft nog niet plaatsgevonden. Het is derhalve niet mogelijk initiatieven te toetsen aan de omgevingsvisie. Totdat de programma's nader zijn uitgewerkt, worden de initiatieven voorlopig nog getoetst aan de 'Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014'.
3.2.2 Structuurvisie Noord-Brabant
Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 7 februari 2014 de partiële herziening 2014 van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 (SVRO) vastgesteld. De SVRO is opgebouwd uit twee onderdelen. In onderdeel A wordt de kern van de visie verwoord op ruimtelijke ontwikkelingen van Noord-Brabant. Het landschap en de wijze waarop dit moet worden versterkt, staan in dit onderdeel voorop. Deel B van de structuurvisie beschrijft de wijze waarop de provincie de visie uitwerkt in vier robuuste ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur.
In de structurenkaart (zie onderstaande afbeelding) van de SVRO is het plangebied aangeduid als 'Kernen in het landelijk gebied'. Hiervoor geldt dat deze gebieden zo veel als mogelijk worden ontzien van verdere verstedelijking door alleen van de opvang van de eigen verstedelijkingsbehoefte op te vangen. De ontwikkeling die dit bestemmingsplan voorziet, het toevoegen van 2 woningen, past binnen deze structuur.
Het planvoornemen voorziet in het renoveren van de bestaande woning, het volledig slopen van de bijgebouwen die nu onderdak bieden aan de detailhandel en het daarvoor in de plaats realiseren van een tweekapper en bijbehorende ontsluitingen en parkeervoorzieningen.
3.2.3 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Op 25 oktober 2019 hebben Provinciale Staten de Interim omgevingsverordening vastgesteld. De Interim omgevingsverordening is op 5 november 2019 inwerking getreden. De Interim omgevingsverordening betreft een samenvoeging van verschillende regelingen op provinciaal niveau met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. De Interim omgevingsverordening is daarbij een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies. De Interim omgevingsverordening vervangt zes provinciale verordeningen, maar is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie. In principe zijn de huidige regels gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau.
De Interim omgevingsverordening betreft een samenvoeging van verschillende regelingen op provinciaal niveau met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. De Interim omgevingsverordening is daarbij een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies.
De omgevingsvisie is vastgesteld om-vooruitlopend op de Omgevingswet- kansen te benutten.
Met ruimte voor handelen door te werken vanuit doelen in plaats vanuit instrumenten. Door maatschappelijk gedragen waarden centraal te stellen. Door meerwaarde-creatie als basis te hanteren in plaats van als uitzondering. En door vanuit casuïstiek te werken en het doel voorop te stellen.
Voor de provinciale inzet is het werken vanuit het samenspel met diep, rond en breed kijken vertrekpunt. Dit vraagt om een provincie die gemakkelijk van rol kan wisselen en die gericht is op het verbinden van belangen: private belangen, gebiedsbelangen en het publieke belang.
Daarbij hanteert de provincie vijf kernwaarden voor haar denken en handelen. De provincie zet in op:
- 1. meerwaardecreatie;
- 2. technische en sociale innovatie;
- 3. kwaliteit boven kwantiteit;
- 4. een continue verbetering van de leefomgeving;
- 5. proactief en preventief handelen boven gevolgbeperking en herstel.
Voor wat betreft de regels van de verordening is het gestelde in artikel 3.42 van belang. Hierin is bepaald dat een bestemmingsplan dat voorziet in het realiseren van woningen een onderbouwing bevat dat:
- a. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
- b. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.
Ad a:
De regionale woningbouwafspraken zijn opgenomen in de Brabantse Agenda Wonen1. De provincie hanteert met betrekking tot de verwachte woningbehoefte twee scenario's, te weten: laag en hoog. Scenario laag is het behoefte scenario waarbij het huidige woningtekort niet wordt ingelopen. In scenario hoog gaat de provincie ervan uit dat het bestaande woningtekort in de loop van de prognoseperiode wordt weggewerkt.
Onderhavige locatie past met 2 woningen binnen het woningbouwprogramma. Verwezen wordt naar het gestelde onder 3.3.
Ad b:
Doelstelling is om te onderbouwen op welke wijze invulling wordt gegeven aan de doelen als benoemd in de Brabantse omgevingsvisie op het gebied van een veilige, gezonde leefomgeving, energietransitie, klimaatadaptatie en een concurrerende duurzame economie.
Veilige, gezonde leefomgeving:
Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:
- a. zorgvuldig ruimtegebruik
Het betreft een wijziging van een bestaand ruimtebeslag voor bebouwing van een detailhandelsfunctie naar twee woningen, waarbij alle bebouwing geconcentreerd blijft binnen het bestaande bouwperceel.
- b. de waarden in een gebied door toepassing van de lagenbenadering;
De ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op de waarde van de ondergrond zoals de bodem, het grondwater of de archeologische waarde. Het effect op de netwerklaag, zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer, is als gevolg van het toevoegen van 2 woningen verwaarloosbaar.
Voor de bovenste laag geldt dat bij de omvang van de toekomstige functies rekening is gehouden met de effecten op bestaande en toekomstige functies door het bewaren van enige afstand. Het toevoegen van woningen heeft verder geen effect op de volksgezondheid, veiligheid en milieu.
- c. meerwaardecreatie
Het renoveren van de detailhandelsfunctie, waarbij de bebouwing niet meer voldoet aan de energienormen van deze tijd, zorgt ervoor dat de locatie vrijkomt voor de bouw van woningen.
Energietransitie:
Binnen de bouwsector liggen vergaande ambities om enerzijds de bouwelementen te 'verduurzamen' en anderzijds om middelen/maatregelen aan te bieden om het energieverbruik van de bebouwing en de toekomstige bewoners terug te dringen. Door middel van een aantal concrete maatregelen wordt invulling gegeven aan de verbetering van een aantal in het gebied voorkomende kwaliteiten. In het plan zijn onder andere de volgende maatregelen mogelijk:
- Er is ruimte om de dakvlakken op de zon te oriënteren. De meest optimale oriëntatie voor de zonnepanelen is een dakvlak naar het zuiden, maar bij een dakhelling van 40 graden gericht op het westen of oosten is nog steeds een opbrengst van 80% ten opzichte van de maximale opbrengst van een dak gericht op het zuiden te behalen.
- Er wordt duurzaam gebouwd.
- Zonnepanelen kunnen de algemene energievoorziening van het complex geheel of gedeeltelijk verzorgen, hetgeen leidt tot een CO2-reductie.
- Bij het ontwerpen van de woningen wordt een gezond binnen klimaat gecreëerd door optimale ventilatie.
- Bij bouwmaterialen wordt aandacht besteed aan het toepassen bouwmaterialen die minder milieu belastend zijn.
- Het bouwafval wordt zoveel mogelijk beperkt en gescheiden ingezameld.
Voorliggend bestemmingsplan biedt voldoende flexibiliteit om de diverse duurzame technologieën toe te kunnen passen.
Klimaatadaptatie:
Het klimaat verandert. Nederland moet rekening houden met hevigere neerslag, langere en frequentere perioden met droogte, hogere en lagere rivierafvoeren en zeespiegelstijging. De gevolgen van klimaatverandering zijn overal merkbaar, en manifesteren zich ook op lokale schaal, en vooral in het bebouwd gebied.
Het is van belang om bij nieuwe ontwikkelingen inzicht te hebben in de effecten van de klimaatverandering op de leefomgeving in de gemeente en de samenhang tussen de verschillende klimaatthema's, het watersysteem en de ruimtelijke inrichting.
Klimaatadaptatie richt zich in principe op de vier thema's uit de klimaateffectatlas: waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte.
Om de problemen met hitte en droogte aan te passen, is het gewenst om bij ontwikkelingen rekening te houden met extreme weersituaties. Eventuele mogelijkheden zijn:
- Het oprichten van daken met zonnepanelen, groen of reflecterende elementen.
- Terugdringen van de verharding.
- Het behouden van bufferzones.
- Het realiseren van groene iconen.
Met betrekking tot wateroverlast zijn de mogelijkheden:
- Grondwaterverlaging als gevolg van de ontwikkeling dient te worden voorkomen.
- Er zijn geen (hemel)wateroverlastlocaties in de omgeving van het plangebied bekend.
- Er is weinig wateroverlast door overstroming uit beken. Daarentegen dient wateroverlast door hevige neerslag in het stedelijk gebied voorkomen te worden.
Ten aanzien van een klimaatbestendige openbare ruimte worden zoveel mogelijk van het groen en/of de aanwezige bomen op de locatie behouden. Per saldo zal het initiatief niet leiden tot significant meer verharding. Het regenwater zal zoveel als mogelijk ter plaatse geïnfiltreerd worden.
Conclusie
Op basis van voorgaande punten kan geconcludeerd worden dat het planinitiatief voldoet aan de regels van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant voor zover die van toepassing zijn op de ontwikkeling die met voorliggend planinitiatief beoogd wordt.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Kempische visie op wonen 2019-2023
De vier Kempengemeenten, Bergeijk, Bladel, Eersel en Reusel-De Mierden, hebben een gezamenlijke woonvisie opgesteld. Binnen de Kempengemeenten spelen namelijk dezelfde thema's op het gebied van wonen. Daarnaast heeft een Kempische visie op wonen een toegevoegde waarde omdat elke gemeente te maken heeft met gemeentegrensoverschrijdende opgaven, zoals de regionale afstemming over de woningbouwopgave.
De gemeenteraad van Eersel heeft daarom op 12 maart 2019 ingestemd met de vaststelling van de 'Kempische visie op wonen 2019-2013'. In de visie zijn vijf thema's die van belang zijn voor de ontwikkelingen van de regionale woningmarkt nader uitgewerkt in afspraken die met elkaar gemaakt zijn. Het gaat daarbij om beschikbaarheid en betaalbaarheid van woningen, wonen met zorg, duurzaam wonen en tot slot het thema wonen en werken.
De provincie Noord-Brabant heeft de kwantitatieve woningbehoefte voor de Kempengemeenten in beeld gebracht, uitgedrukt in een laag en hoog scenario. Gelet op de sterke economische groei en de daarmee gepaard gaande aantrekkingskracht op vestigers nemen we het hoge scenario als richtlijn voor de toekomstige woningbehoefte. Op basis daarvan is er behoefte aan 2.440 extra woningen in de regio voor de periode 2018-2028.
Voor Eersel bedraagt dit aantal woningen 460. Bovendien voldoet het plan aan het principe van 'inbreiding boven uitbreiding'.
Conclusie
Het plan past binnen de kaders van de Kempische woonvisie.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Omgevingsvisie 1.0
Op 26 januari 2020 heeft de gemeenteraad van Eersel de Omgevingsvisie 1.0 vastgesteld.
In deze visie zijn het bestaande beleid en de actuele ontwikkelingen in de gemeente Eersel in beeld gebracht en zijn tegenstellingen tussen sectoren geïdentificeerd. Belangrijkste leidraad hierbij zijn de gemeentelijke ambities, zoals verwoord in de Toekomstvisie 2030. Net zoals de toekomstvisie is ook de omgevingsvisie vooral richtinggevend. De visie biedt een ontwikkelperspectief.
Voor de kern Wintelre ziet de detailkaart er als volgt uit:
Conclusie
Het plan is niet in strijd met de Omgevingsvisie 1.0.
3.4.2 Toekomstvisie 2030
In juni 2013 heeft de gemeenteraad de Toekomstvisie 2030 'Kempisch wonen in een wereldregio' vastgesteld. Deze visie geeft het gewenste beeld van de gemeente in 2030 weer en biedt het kader waarin de gemeente haar beleid kan richten. De gemeente heeft drie kernambities geformuleerd die voortbouwen op de sterke kwaliteiten van de gemeente:
- kempisch wonen: in 2030 is de gemeente een excellente woongemeente die de Kempische identiteit koestert, waarin groen wonen met een evenwichtig opgebouwde bevolking in een groeiende economische omgeving uitgangspunten zijn;
- aangesloten zijn op een wereldregio: de gemeente Eersel is in 2030 goed aangesloten op de Brainport, Eindhoven en de Kempen;
- in een 21e-eeuwse cultuur: in 2030 weet de gemeente Eersel ruimte te geven aan de netwerksamenleving en stimuleert zij samen met partners een duurzame, dynamische, innovatieve cultuur waarin initiatieven uit de kernen en de regio leidend zijn.
Voor de kern Wintelre ligt de nadruk op het behoud van de cultuurhistorische en groene waarden van het dorp. Herbestemming heeft de voorkeur boven nieuwbouw. Ook staan duurzaamheid en het streven naar een energie neutrale gemeente hoog op de agenda.
Conclusie
Het plan is niet in strijd met de Toekomstvisie 2030.
3.4.3 Structuurvisie Eersel 2011
Op 3 april 2012 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 2011 vastgesteld. In de structuurvisie is het bestaande ruimtelijke beleid bijeengebracht en zijn de sectorale visies met elkaar verbonden, zodat ze in onderlinge samenhang tot uitvoer kunnen worden gebracht. Een belangrijk onderdeel van de structuurvisie is de bijdrage van nieuwe stedelijke ontwikkelingen aan de landschappelijke kwaliteit, doordat de structuurvisie een relatie legt tussen de stedelijke ontwikkelingsmogelijkheden en de voorgenomen ruimtelijke verbeteringsprojecten in het buitengebied. De StructuurvisiePlus, die is vastgesteld op 17 december 2002, maakt integraal deel uit van de Structuurvisie 2011. Ook het Landschapsontwikkelingsplan, dat is vastgesteld op 15 mei 2007, maakt deel uit van de nieuwe structuurvisie. De ruimtelijke visie zoals vastgelegd in de StructuurvisiePlus en het Landschapsontwikkelingsplan blijft daardoor richtinggevend voor de komende jaren.
In de StructuurvisiePlus (2002) heeft het gemeentebestuur haar integrale visie heeft weergegeven voor de meest wenselijke ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De structuurvisie heeft als doel de ruimtelijke kwaliteiten van de gemeente te behouden, maar tegelijkertijd ook ruimte te bieden voor nieuwe duurzame ontwikkelingen. De volgende items zijn verder uitgewerkt en onderbouwd in de StructuurvisiePlus:
- Voor de realisering van nieuwe woningbouw in de kernen ter voorziening in de behoefte voor eigen aanwas tot 2015 bestaan in alle kernen voldoende mogelijkheden.
- Voorzieningen spelen een belangrijke rol in de leefbaarheid van de kernen.
- Realiseren van voorzieningen voor intramurale zorg in de kernen Eersel en Vessem.
- Uitbreiding van de bedrijventerreinen Meerheide in Eersel en Hoefseweg in Vessem.
- Ontwikkeling van gebied Eersel-West voor maatschappelijke en dienstverlenende functies.
- Voldoende mogelijkheden voor landbouw.
- Ontwikkeling van een landschappelijk raamwerk in delen van de gemeente en inzetten op de realisatie van natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones.
- Recreatieve voorzieningen mogen kwalitatief worden verbeterd.
- Er zijn voldoende locaties voorhanden voor de ontwikkeling van Ruimte-voor-Ruimte-locaties voor extra woningbouw op grotere kavels.
- Veel zorg voor water.
In de structuurvisie is aangegeven dat de opbouw van Wintelre zich kenmerkt door een lintstructuur die al voor 1900 aanwezig was. In de periode vanaf 1900 hebben slechts beperkt ontwikkelingen plaatsgevonden, waardoor de aanwezigheid van het buitengebied vanaf de kern nog goed voelbaar is. Het dorp is in de 20e eeuw gegroeid door verdichting van de bebouwing langs de dorpslinten en de realisering van enkele uitbreidingslocaties.
Visueel geeft dit het volgende beeld:
Conclusie
Nu het gaat om een invulling van de bestaande lintstructuur met behoud van de groene ruimte kan worden geconcludeerd dat het plan past binnen de structuurvisie 2030.
3.4.4 Bestemmingsplan 'Kom Wintelre'
Het gemeentelijk beleid dat relevant is voor het plangebied is vastgelegd in het vigerende bestemmingsplan 'Kom Wintelre ', vastgesteld op 26 januari 2012 en onherroepelijk geworden.
Voor het plangebied geldt op grond van dit bestemmingsplan de enkelbestemming `Detailhandel´ en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4.1'.
Op grond van de geldende regels zijn de voor Detailhandel aangewezen gronden bestemd voor:
- a. detailhandel;
- b. wonen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wonen';
- c. aan huis verbonden beroepen;
- d. lichte bedrijvigheid op de begane grond, genoemd in bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten, functiemenging) onder de milieucategorie A;
- e. uitsluitend een parkeerterrein ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
- f. groenvoorzieningen;
- g. parkeervoorzieningen;
- h. tuinen, erven en verhardingen;
- i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Conclusie
De realisatie van twee (nieuwe) woningen binnen de bestemming 'Detailhandel' past niet binnen het geldend planologisch regiem.
Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische En Planologische Verantwoording
Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bij het opstellen van een bestemmingsplan of daarmee vergelijkbare planvorm verplicht om inzicht te bieden in de relevante planologische en milieuhygiënische aspecten. In dit hoofdstuk is een verantwoording voor deze aspecten opgenomen.
4.1 Bodem
Door Lankelma Geotechniek Zuid B.V. te Oirschot is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op het projectperceel (rapportage d.d. 14 juli 2020).
Dit bodemonderzoek, dat als bijlage 2 is bijgevoegd, is uitgevoerd ten behoeve van de bepaling van de huidige milieuhygiënische bodemkwaliteit voor zowel grond als grondwater. Het onderzoek is specifiek uitgevoerd in het kader van de geplande ontwikkeling van het terrein ten behoeve van woningbouw.
Uit de resultaten van het bodemonderzoek blijkt dat:
met betrekking tot grond:
zijn analytisch geen van de onderzochte parameters in verhoogde mate aangetoond. Allen liggen onder de achtergrondwaarden. Op basis van het Besluit bodemkwaliteit kan de milieuhygiënische kwaliteit van onderzochte bodemlagen indicatief als klasse AW2000 beschouwd worden.
Met betrekking tot grondwater:
In het grondwater uit peilbuis B1 zijn analytisch licht verhoogde gehalten met barium en naftaleen aangetoond.
Met betrekking tot asbest in grond:
Er in het kader van dit onderzoek geen specifiek onderzoek (conform NEN5707) is verricht naar het voorkomen van asbest in de grond en op het maaiveld. Wel heeft een indicatieve inspectie van het terrein plaatsgevonden. In de vrijkomende grond en op het maaiveld zijn geen asbestverdachte (plaat)materialen aangetroffen.
Met betrekking tot de toetsing van de hypothese:
De hypothese 'onverdacht' kan op basis van de resultaten, slechts licht verhoogde gehalten in het grondwater, formeel worden aanvaard.
Conclusie
In het kader van de Wet bodembescherming zijn geen aanvullende procedures noodzakelijk. Op basis van de bevindingen uit onderhavig bodemonderzoek zijn er vanuit milieuhygiënisch oogpunt derhalve geen belemmeringen c.q. beperkingen voor de voorgenomen ontwikkeling op deze locatie.
4.2 Water
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling is het opstellen van een waterparagraaf verplicht gesteld, mede in relatie tot de watertoets. In deze paragraaf wordt verwoord hoe er in het plan met de aspecten water en ruimte rekening wordt gehouden, in relatie tot enerzijds het waterbeleid en anderzijds de waterhuishouding.
Sinds juli 2003 is de watertoets wettelijk verankerd in het Besluit op de Ruimtelijke Ordening. Het besluit verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van alle ruimtelijke plannen.
Het beleid is er op gericht om het watersysteem op orde te brengen en vervolgens op orde te houden. Dit betekent dat er zo min mogelijk wateroverlast ontstaat en dat de waterkwaliteit voldoende is. Het plangebied valt onder het beheer van Waterschap De Dommel. Het beleid van het waterschap is gericht op het zo lang mogelijk vasthouden van gebiedseigen water, gecombineerd met het zoveel mogelijk scheiden van schoon en verontreinigd water. Het beleid van het waterschap is opgenomen in het Waterbeheerplan 2016-2021 'Waardevol Water'. Het waterbeheerplan beschrijft de doelen en inspanningen van het waterschap binnen de planperiode. Omdat de wateropgaven feitelijk niet veranderd zijn, zijn de thema's in het waterbeheerplan hetzelfde als de thema's in het waterbeheerplan 2010-2015. De vijf waterthema's zijn:
- Droge voeten: voorkomen van wateroverlast in het beheergebied, onder meer door het aanleggen van waterbergingsgebieden en het op orde brengen van regionale keringen.
- Voldoende water: voor zowel de natuur als de landbouw is het van belang dat er niet te veel en niet te weinig water is. Daarom reguleert het waterschap het gronden oppervlaktewater.
- Natuurlijk water: zorgen voor flora en fauna in en rond beken en sloten door deze waterlopen goed in te richten en te beheren.
- Schoon water: zuiveren van afvalwater en vervuiling van oppervlaktewater aanpakken en voorkomen.
- Mooi water: stimuleren dat mensen de waarde van water beleven, door onder meer recreatief gebruik.
In het bebouwd gebied streeft het waterschap naar een klimaatbestendige en waterrobuuste omgeving. Door klimaat- en wateropgaven op te pakken, kan de stedelijke kwaliteit worden verbeterd en kunnen toekomstige maatschappelijke kosten worden vermeden.
Voor de verwerking van hemelwater hanteert het waterschap een voorkeursvolgorde: hergebruik - vasthouden/infiltreren - bergen en afvoeren - afvoeren naar oppervlaktewater - afvoeren naar de riolering.
De regels omtrent de waterhuishuishouding zijn opgenomen in de Keur 2015. Samen met de legger vormt de Keur het juridisch instrumentarium van het Waterschap. In de Keur zijn onder andere regels opgenomen met betrekking tot compensatiemaatregelen in het geval van een toename van het verhard oppervlak. Daarnaast zijn in de Keur gebods- en verbodsregelingen opgenomen die betrekking hebben op handelingen in en rond watergangen en waterkeringen die zijn opgenomen in de legger.
Op regionaal niveau is de provincie verantwoordelijk voor het beleidsveld water. Geldend is het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016-2021 van 18 december 2015. Het PMWP is de structuurvisie voor het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat de verplichte onderdelen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water. Behalve dat het PMWP de uitgangspunten aangeeft voor het waterbeleid van waterschappen en gemeenten, toetst de provincie aan de hand van dit plan ook of de plannen van de waterschappen passen in het provinciale beleid.
Als algemene uitgangspunten zijn onder andere te noemen de scheiding van relatief schone en vuile waterstromen en het benutten van mogelijkheden voor infiltratie en/of conservering van hemelwater.
In het geval van een toename van het verhard oppervlak dient te worden voldaan aan de regels die het waterschap hieraan stelt. Op grond van artikel 3.6 van de Keur van het waterschap is het verboden om zonder vergunning neerslag door toename van het verhard oppervlak of door afkoppeling van bestaand verhard oppervlak tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen.
In de 'Algemene regels Keur Waterschap De Dommel 2015' is in artikel 15 een vrijstelling van dit verbod opgenomen: er is geen vergunning nodig als de toename van het verhard oppervlak maximaal 2.000 m2 bedraagt, als minder dan 10.000 m2 bestaand verhard oppervlak wordt afgekoppeld of als de toename van het verhard oppervlak tussen de 2.000 en 10.000 m2 bedraagt en compenserende maatregelen zijn getroffen in de vorm van een bergings-/infiltratievoorziening. Bij een toename van het verhard oppervlak van meer dan 10.000 m2 is een vergunning benodigd en geldt de 'Beleidsregel afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak' (artikel 13 van de 'Beleidsregels voor waterkering, waterkwantiteit en grondwater Keur waterschap De Dommel 2015').
Omdat in de Keur en de daarbij behorende beleidsregels is voorzien in een uitputtende regeling, is een aanvullende regeling in de regels van het bestemmingsplan niet noodzakelijk.
Het beleid van de gemeente Eersel voor wat betreft de waterhuishouding sluit aan op het landelijke en provinciale beleid en is vastgelegd in het vGRP 2016-2021 dat op 15 december 2015 door de gemeenteraad is vastgesteld. Het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan is een beleidsdocument. In dit plan legt de gemeente het beleid vast voor de inzameling en het transport van overtollig afvalwater en hemelwater. Om de rioleringszorg uit te voeren zijn in het vGRP 2016-2021 ambities benoemd op het gebied van doelmatig beheer, milieu en duurzaamheid, inzameling en transport van afvalwater en hemelwater, het technisch beheer van de rioleringssystemen en financiën.
Enkele ambities betreffen het vergroten van de duurzaamheid van de rioleringszorg, het monitoren van wateroverlast, afkoppelen van verhard oppervlak en doelmatig beheer van de riolering. Deze ambities zijn vertaald naar speerpunten en maatregelen die in de beleidsperiode ingevuld worden.
Speerpunten voor de periode 2016-2021 zijn onder andere het invullen van afkoppelmogelijkheden, het opstellen van een hemelwaterbeleid, het actueel houden van de beheergegevens, het opstellen van een beheervisie en een onderzoek naar klimaatbestendigheid van de riolering.
In de huidige situatie is het ontwikkelperceel (nagenoeg) volledig verhard en grotendeels bebouwd. De beoogde ontwikkeling heeft tot gevolg dat verharding en/of bebouwing in oppervlak feitelijk wordt gereduceerd.
De gemeente Eersel heeft als voorwaarde bij het verlenen van medewerking aangegeven dat er een 15mm retentieberging, bij voorkeur via infiltratie, gerealiseerd dient te worden. Bij het te ontwikkelen bouwplan zal voorzien worden in een retentieberging voor het hemelwater die voldoet aan het uitgangspunt van de gemeente Eersel van 15 liter per vierkante meter verharding. Bij de uitvoering van dit bestemmingsplan wordt onderzocht of de overloop van de retentie aangesloten kan worden op het regenwaterriool in de Willibrordusstraat. Vanwege het feit dat het gehele plangebied in handen is van een eigenaar is, zijn er geen privaatrechtelijke beperkingen die een dergelijke voorziening in de weg staan.
Conclusie
Met inachtneming van vorenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect water geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het initiatief. De infiltratievoorziening zal met het bouwplan gerealiseerd worden.
4.3 Geluid
4.3.1 Wegverkeerslawaai
Conform de Wet Geluidhinder dient een akoestisch onderzoek te worden verricht indien er sprake is van het projecteren van nieuwe woningen binnen de zone van een weg. Uitzonderingen hierop zijn wegen, die bestemd zijn als woonerf of opgenomen zijn in een 30 km-zone.
Het projectperceel is niet gelegen in de onderzoekszone van een of meerdere wegen. Nu de ontwikkellocatie is gesitueerd nabij niet gezoneerde wegen (30 km/u wegen) dient daarnaast op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat ook sprake is van een aanvaardbaar geluidniveau.
Door F. Bouwmans Ingenieursburo te Deurne is een akoestisch onderzoek uitgevoerd ten behoeve van het initiatief op (rapportage d.d. 19 mei 2020, project 20200519-01).
Het akoestisch onderzoek, dat als bijlage 1 is bijgevoegd, heeft tot doel de geluidsbelasting op de gevels van de te projecteren woning te bepalen en te toetsen aan de grenswaarden, die in wet Geluidhinder zijn gesteld. Indien niet aan de grenswaarden wordt voldaan, moet worden bezien of geluidsbeperkende maatregelen doelmatig zijn.
Uit het onderzoek is gebleken, dat de geluidsbelasting van beoogde woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. Omdat deze richtwaarde van 48 dB wordt overschreden en voor niet gezoneerde wegen aangesloten wordt bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen, zijn maatregelen afgewogen. Maatregelen blijken niet mogelijk of zijn niet wenselijk vanuit stedenbouwkundige/verkeerskundige of financiële aard.
Conclusie
Aangezien de maximaal aanvaardbare waarde van 63 dB niet wordt overschreden is er bovendien geen sprake van een onaanvaardbare geluidbelasting voor het pand aan de Kloosterstraat 55 en de nieuwbouwwoningen in de vorm van de tweekapper. Omdat de Kloosterstraat een 30 km/u weg betreft hoeven geen hogere waarden te worden aangevraagd.
Voor de woningen zal sowieso moeten worden voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit ten aanzien van geluidwering. Tevens zullen geluidsisolerende maatregelen noodzakelijk zijn. Hiervoor wordt te zijner tijd bij de uitwerking van het bouwplan een nader onderzoek uitgevoerd.
4.3.2 Luchtverkeer
Het ontwikkelperceel is gelegen in de nabijheid van de vliegbasis Eindhoven. Het perceel is gelegen binnen de obstakelbeheergebieden van de luchthaven Eindhoven, maar buiten de geluidszones die rondom de luchthaven zijn gelegen.
- Geluidcontour vliegbasis Eindhoven
Van belang is om te bepalen of de ontwikkellocatie ligt binnen de voor de vliegbasis Eindhoven geldende Ke-contour. Met de vaststelling van het bestemmingsplan Kom Wintelre is al vastgesteld dat de ontwikkellocatie buiten de geluidszones (35 Ke-contour) van de vliegbasis is gelegen.
De grens voor de maximaal toelaatbare geluidbelasting voor nieuwe geluidgevoelige objecten bedraagt in principe 35 Ke. Voor nieuwe woningen die een open plek in de bestaande, te handhaven bebouwing opvullen en voor herbouw van bestaande woningen geldt een grenswaarde van 40 Ke. Voor woningen die noodzakelijk zijn uit oogpunt van bedrijfs- of grondgebondenheid en voor reeds geprojecteerde woningen geldt een grenswaarde van 45 Ke. Voor bestaande geluidgevoelige objecten (waaronder woningen) geldt in principe een grenswaarde van 40 Ke. Als gevelmaatregelen zijn getroffen, zijn voor bestaande geluidgevoelige objecten hogere grenswaarden (tot 65 Ke) toegestaan.
In het akoestisch onderzoekrapport van Ingenieursburo F. Bouwmans is aangegeven dat Wintelre ter hoogte van de 20 Ke-contour ligt. Dit betekent dat de geluidbelasting vanwege vliegtuiglawaai ter hoogte van het bouwplan ca. 48 dB bedraagt en daarmee aanvaardbaar is.
- Geluidzone grondgebonden geluid vliegbasis Eindhoven
Naast geluidcontouren voor vlieglawaai (de Ke-contouren) ligt rond vliegbasis Eindhoven ook een 50 dB(A) geluidcontour vanwege grondgebonden geluid. Ingevolge de Wet geluidhinder moet deze contour worden vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten de zonegrens mag de geluidbelasting die wordt geproduceerd niet hoger zijn dan 50 dB(A) etmaalwaarde. Binnen de 50 dB(A)-contour zijn geen nieuwe geluidgevoelige functies (objecten en terreinen) toegestaan, tenzij een hogere waarde is verleend. Voor nieuwe situaties bedraagt de hogere grenswaarde maximaal 55 dB(A). Voor bestaande situaties geldt een maximale hogere grenswaarde van 60 dB(A).
De 50 dB(A) contour ligt over het oostelijk deel van de kern Wintelre. De ontwikkellocatie valt daar buiten.
De haalbaarheid van woningbouw op deze locaties is derhalve niet in het geding.
- Obstakelvrije zone
De maximale hoogte voor objecten binnen een obstakelbeheergebied dient op grond artikel 2.6.4, lid 4 van het Barro in overeenstemming te zijn met artikel 16 van het Besluit militaire luchthavens. Dat Besluit strekt ertoe om met betrekking tot militaire luchthavens uitvoering te geven aan de Wet luchtvaart. Dit besluit is in feite primair een herschikking van reeds geldende regels die vanuit diverse regelgeving in dit besluit bijeen zijn gebracht. Het obstakelbeheergebied is een samenstelling van een aantal verschillende obstakelvlakken:
- de invliegfunnel;
- het Inner Horizontal Conical Sufrace (IHCS);
- het Instrument Landing System-gebied (ILS).
In het bestemmingsplan Kom Wintelre is reeds vastgesteld dat de ontwikkellocatie ligt in een gebied waarvoor een obstakelbeperking heeft te gelden op basis van bovenvermeld IHCS.
Op grond hiervan mag op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - IHCS' de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 65 m + NAP. Voor het initiatief is dit geen belemmering.
Voor dit obstakelbeheergebied is de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - ihcs' opgenomen.
4.4 Luchtkwaliteit
Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit') bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling. Dit is het geval wanneer:
- een ontwikkeling niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit;
- ten gevolge van een ontwikkeling de concentraties van de betreffende stoffen verbeteren of ten minste gelijk blijven;
- een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties van de betreffende stoffen in de buitenlucht;
- een ontwikkeling past binnen een vastgesteld programma (zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit).
Het voorliggende planinitiatief maakt de bouw van twee woningen mogelijk.
Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:
- 1. aantonen dat een project binnen de grenzen van een categorie uit de Regeling NIBM valt;
- 2. op een andere manier aannemelijk maken dat een project voldoet aan het 3%-criterium.
Aangezien het voorgestane initiatief zich uitstrekt over (het toevoegen van) slechts twee woningen en dit aantal ver beneden de wettelijke drempel (van 1500 nieuwe woningen op één ontsluitingsweg) ligt wordt voldaan aan het 3%-criterium.
Conclusie
Aangezien het initiatief voldoet aan het 3%-criterium en bovendien daarmee de verkeersaantrekkende werking van dit plan ruim onder der 7500 verkeerbewegingen ligt kan gezien het voorgaande geconcludeerd worden dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Op basis van artikel 5.16, lid 1, aanhef en onder c van de Wet milieubeheer kan het project zonder nader onderzoek doorgang vinden.
4.5 Externe Veiligheid
Algemeen
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (o.a. van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden.
Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (o.a. l.p.g.- tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (o.a. aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).
Om voldoende ruimte te scheppen tussen risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.
Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR. Wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Besluit externe veiligheid transportroutes
Voor ruimtelijke ordening in relatie tot de transportroutes is er het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) ontstaan. Dit besluit is per 1 april 2015 in werking getreden. Tevens is de regeling Basisnet vastgesteld die op dezelfde datum in werking is getreden.
Op grond van het Bevt dient een ruimtelijk plan met betrekking tot de plaatsgebonden contour een afstand in acht te nemen, zoals die in de regeling Basisnet is opgenomen.
Er ligt geen plaatsgebonden contour op grond van deze regeling over de planlocatie.
Buisleidingen
Op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen dient bij nieuwe ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
In de directe omgeving is een risicobron aanwezig in de vorm van een LPG-station. Deze is hemelsbreed op ruim 870 meter afstand ten opzichte van de projectlocatie gelegen. Er is dan ook geen sprake van een toename van het aantal personen in het effectgebied.
Ten westen van de projectlocatie is op ruim 350 meter een aardgasleiding gelegen. Gezien de afstand vormt deze geen belemmering.
Tot slot vindt er in de directe omgeving van de projectlocatie geen vervoer plaats van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor of het water.
Conclusie
Vanwege externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor het initiatief.
4.6 Bedrijven En Milieuzonering
4.6.1 Wet Geur en veehouderij
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet is het nieuwe toetsingskader bij aanvragen om een milieuvergunning van veehouderijen. De veehouderijen moeten voldoen aan individuele wettelijke normen voor de geurbelasting op een geurgevoelig object.
Echter ook omgekeerd dient vanuit deze wet te worden beoordeeld of bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Dit betekent dat vanuit de individuele bedrijven een voorgrondbelasting wordt gehanteerd en vanuit het beoordelen of sprake is van een goed woon- en leefklimaat wordt een achtergrondbelasting gehanteerd.
Het planinitiatief is gelegen binnen het stedelijk gebied van Wintelre. Ten westen van de kern is een bedrijf aanwezig dat in het kader van het bestemmingsplan "Kom Wintelre" een agrarische bestemming heeft. Het bedrijf is gevestigd aan de Hemelrijksestraat 3 te Wintelre. Het bedrijf is actief in de branche dienstverlening voor de akker- en/of tuinbouw en heeft een vergunning voor een rundveehouderij inclusief dieren met een geuremissiefactor.
De achtergrondbelasting is de cumulatie van de voorgrondbelastingen van individuele bedrijven. Onderstaand is een uitsnede weergegeven van de achtergrondbelasting, zoals die beschikbaar is bij de ODZOB. Hieruit blijkt dat ter plaatse sprake is van een goede kwaliteit van de leefomgeving (3-7 ouE/m3).
Omdat de achtergrondbelasting een cumulatie is van de individuele voorgrondbelastingen, mag worden aangenomen dat de voorgrondbelasting van het bedrijf aan de Hemelrijksestraat 3 lager is dan de achtergrondbelasting. Daarmee zal ook de voorgrondbelasting geen effecten heeft op de aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat ter plekke.
Aangezien er tussen het betreffende agrarische bedrijf een aantal woningen van derden is gelegen, zal de planherziening geen gevolgen hebben voor het agrarische bedrijf.
Conclusie
De planontwikkeling zal geen gevolgen hebben voor de bedrijfsvoering van het bedrijf aan de Hemelrijksestraat 3. Voor het overige is geen sprake van de aanwezigheid van agrarische bedrijven in de (directe) omgeving.
Ter plaatse van het plangebied is sprake van een goede kwaliteit van de leefomgeving (3-7 ouE/m3).
4.6.2 Bedrijven en milieuzonering
Er dient een noodzakelijke ruimtelijke scheiding te worden aangebracht tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming en/of vergroting van de leefkwaliteit. De milieuhinder van bedrijven dient te worden geanalyseerd op hun invloed op mogelijke ontwikkelingen. Indien milieubelastende functies in het plangebied mogelijk worden gemaakt, dient de invloed op de omgeving inzichtelijk te worden gemaakt.
De toelaatbaarheid van bedrijvigheid kan globaal worden beoordeeld met behulp van de methodiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (uitgave 2009). In deze brochure is een bedrijvenlijst opgenomen die informatie geeft over de milieukenmerken van typen bedrijven.
Vervolgens wordt in de lijst op basis van een aantal factoren (waaronder geluid, gevaar en verkeer) een indicatie gegeven van de afstanden tussen bedrijfstypen en een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals rustig buitengebied), waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. De lijst is algemeen geaccepteerd als uitgangspunt bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Zoals aangegeven dient als basis voor het hanteren van de richtlijn een rustige woonwijk.
Aangezien hier sprake is van ligging binnen het stedelijk gebied van Wintelre en er nauwelijks tot geen sprake is van een diversiteit aan functies is het reëel om in dit geval ook daadwerkelijk uit te gaan van een rustige woonwijk.
Richtafstanden conform Bedrijven en milieuzonering, VNG
Voor de uiteindelijke beoordeling van de vraag of sprake is van een goed woon- en leefklimaat is van belang dat er geen sprake is van bedrijven, die van invloed kunnen zijn op de ontwikkel- / bouwlocatie.
In Wintelre komen op diverse locaties bedrijven voor. De ligging van bedrijven in de kern is in algemene zin geen probleem, zolang deze wat betreft hun aard, schaal en uitstraling passen binnen de woonomgeving. In de praktijk betekent dit dat bedrijven in de categorieën 1 en 2, gezien de beperkte hinder die dergelijke bedrijven veroorzaken, zonder meer toelaatbaar zijn.
Voor de uiteindelijke beoordeling van de vraag of sprake is van een goed woon- en leefklimaat is in de gegeven situatie een inventarisatie van bedrijven gemaakt, die van invloed kunnen zijn op de bouwlocatie. Geen van de aanwezige bedrijven heeft onaanvaardbaar negatieve invloed op de beoogde ontwikkeling en evenmin heeft de beoogde functiewijziging een belemmerende werking naar diezelfde bedrijven.
Adres | Type bedrijf | Gewenste afstand | Werkelijke afstand |
Kekkeneind 12 | Fysiotherapie | 10 | 80 |
Kekkeneind 12 | Reparatieservice voor huishoudapparatuur | 10 | 85 |
Kekkeneind 13b | Kapsalon | 10 | 90 |
Margrietlaan 24 | Metaalbewerking (gesloten gebouw) | 30 | 150 |
Smitspad 2 | Partyplanner | 10 | 170 |
Willibrordusstraat 16 | Horeca | 50 | 120 |
Willibrordusstraat 25 | Autobedrijf | 30 | 150 |
Willibrordusstraat 35 | Kerk | 30 | 230 |
Conclusie
Hieruit blijkt dat bij het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat er geen belangen van omliggende bedrijven met de bouw van de woningen worden geschaad.
4.6.3 Endotoxine
Endotoxinen zijn celwandresten van bacteriën. Inademing van endotoxinen kan leiden tot ontstekingen van de luchtwegen. Vanwege het ontbreken van algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten ten aanzien van endotoxinen, is er in de jurisprudentie nog maar weinig invulling gegeven aan de vraag hoe met dit risico moet worden omgegaan in het omgevingsrecht. Met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 december 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3435) is een eerste stap gezet.
In het advies 'Gezondheidsrisico's rond veehouderijen' van 30 november 2012 heeft de Gezondheidsraad een gezondheidskundige advieswaarde van 30 EU/m3 geïntroduceerd. De Gezondheidsraad stelde onder andere dat de blootstellinggegevens leren dat alleen op enkele tientallen meters afstand tot sommige veehouderijbedrijven, in het bijzonder een pluimveebedrijf, de endotoxineconcentratie rond de 30 EU/m3 lijkt te kunnen liggen.
Het Ondersteuningsteam Veehouderij en Volksgezondheid (bestaande uit enkele Brabantse omgevingsdiensten en gemeenten) heeft, vooruitlopend op een landelijk toetsingskader, de notitie "Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid, endotoxine toetsingskader 1.0" opgesteld (hierna: het Toetsingskader endotoxinen).
Op basis van onderzoek wordt een verhoging van het risico op longontsteking gevonden voor omwonenden die binnen een straal van één kilometer van pluimveebedrijven wonen. Uit het endotoxine onderzoek blijkt dat tot 500 meter rondom individuele pluimveebedrijven een overschrijding mogelijk is van de advieswaarde van de Gezondheidsraad van 30 EU/m3 in de buitenlucht. Het endotoxine onderzoek laat zien dat bij varkenshouderijen een overschrijding van de advieswaarde mogelijk is, maar dat in de praktijk de wettelijke de geur- en fijnstofnormen doorgaans zodanig beperkend zijn dat een overschrijding van de advieswaarde van de Gezondheidsraad wordt voorkomen.
Nu de dichtstbijzijnde intensieve veehouderij op een afstand van ruim 400m ten opzichte van het plangebied is gelegen is aannemelijk dat de adviesnorm van 30 EU/m3 niet zal worden overschreden.
Bij omwonenden van geitenbedrijven is een verhoogd risico op longontsteking gevonden, in een straal van anderhalf tot twee kilometer rondom de bedrijven. Omdat nog onbekend is waardoor mensen die wonen in de buurt van geitenhouderijen vaker een longontsteking hebben, zijn in 2019 verschillende onderzoeken gestart. Hiermee willen de onderzoekers achterhalen waarom mensen die wonen in de buurt van geitenhouderijen vaker een longontsteking hebben. De resultaten van deze onderzoeken worden naar verwachting medio 2022 gepubliceerd.
Aangezien er in een omtrek van 2 kilometer rondom het plangebied geen geitenhouderijen zijn gelegen is het aannemelijk dat deze geen onacceptabele gevolgen hebben voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor het onderhavige plangebied.
Conclusie:
Voor de betreffende mogelijk te maken woningen kan gesproken worden van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4.6.4 Spuitzone
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State acht het niet onredelijk dat als vuistregel wordt gehanteerd dat tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid in de fruitsector, de boomteelt en de glastuinbouw in het algemeen een afstand van 50 meter dient te worden aangehouden in verband met het gebruik van bestrijdingsmiddelen.
Het onderhavige plangebied is op een grotere afstand dan 50 meter gelegen van agrarische gronden. Dit betekent dat spuitzones een aanvaardbaar woon- en leefklimaat niet in de weg staan.
Conclusie
Het planinitiatief dat beschreven wordt in deze toelichting levert geen hinder op voor functies die rond de projectlocatie zijn gelegen en mogelijke spuitzones zijn op voldoende afstand gelegen t.b.v. een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plekke.
4.7 Kabels En Leidingen
In en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig die een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Conclusie
Er zijn geen belemmeringen vanuit aanwezige kabels en leidingen.
4.8 Verkeer En Parkeren
De projectlocatie wordt via bestaande in- en uitritten aan de bestaande openbare weg ontsloten. Deze wordt weliswaar verlegd maar dat wijzigt de situatie verder niet.
Het initiatief voorziet in het toevoegen van twee woningen. De realisatie van twee woningen geeft maximaal 6 motorvoertuigen per etmaal. Dit zal de intensiteit op de Kloosterstraat nauwelijks beïnvloeden, omdat het slechts een zeer beperkt percentage betreft van de huidige intensiteit op de Kloosterstraat.
Het is dan ook niet aannemelijk dat de ontsluiting van de woningen op de Kloosterstraat zal leiden tot een onevenredige belasting ervan.
Er dient tevens voorzien te zijn in voldoende parkeergelegenheid. Gemeente Eersel heeft op 23 januari 2014 het 'Parkeerbeleidsplan Eersel' vastgesteld. Dit plan omvat een toetsingskader voor vraagstukken omtrent parkeren en bevat parkeernormen voor nieuwe ontwikkelingen. Het kerkdorp Wintelre is daarbij aangewezen als 'rest bebouwde kom'.
In het parkeerbeleidsplan is voor deze categorie vastgelegd dat voor twee-onder-een-kap woningen voorzien moet worden in 2,4 parkeerplaatsen per woning en voor vrijstaande woningen in 2,5 parkeerplaatsen per woning. Bij alle drie de wooneenheden is voldoende ruimte om 3 auto's te kunnen parkeren. Met de bouw van de nieuwe woningen zal een tweetal uitritten aangelegd moeten worden. Deze zullen in de plaats komen van de bestaande uitritten van het huidige bedrijf/winkel. Dat betekent dat de bestaande 6 parkeervakken in de directe omgeving van het plangebied in tact blijven. Met het mogelijk maken van de woningen vervalt de bestemming 'detailhandel'. Met betrekking tot de parkeerdruk betekent dit dat deze alleen al door de functiewijziging afneemt. Door het voorzien van parkeergelegenheid op eigen terrein neemt deze nog verder af. De beoogde ontwikkeling vormt dus tevens geen belemmeringen voor wat betreft het aspect parkeren.
Conclusie
Er zijn geen belemmeringen vanuit verkeer en parkeren.
4.9 Flora En Fauna
Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving, meer specifiek de Wet natuurbescherming. Deze wet geldt sinds 1 januari 2017 en vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Het wettelijk kader is gericht op het behoud van de biologische diversiteit en een duurzaam gebruik van de bestanddelen daarvan, de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, het behoud van het vogelstand en de bescherming van bedreigde dier- en plantensoorten en hun natuurlijke leefomgeving.
Op 15 juni 2020 is door Ecoresult een quick scan in het kader van de Wet natuurbescherming en Interim omgevingsverordening opgesteld. Dit rapport is bijgevoegd (Bijlage 3). Ook is door ons bureau een eerste globale berekening gehouden met Aerius Calculator op basis van de door Aerius aangegeven kentallen (Bijlage 4). . Daarbij is uitsluitend uitgegaan van de nieuwe activiteiten en is nog geen rekening gehouden met het vervallen van de huidige stikstofemissie vanwege de bestaande winkel. Ook deze berekening is bijgevoegd.
Natura 2000-gebieden
Op geringe afstand bevindt zich echter een Natura-2000 gebied met stikstofgevoelig habitat. Op basis van de geringe afstand tot het plangebied en de aard van de werkzaamheden valt niet op voorhand uit te sluiten dat de activiteiten de natuurlijke kenmerken van Natura 2000- gebieden zullen aantasten. Het is aannemelijk dat de stikstofdepositie niet hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar omdat er in de gebruiksfase twee Nul Op de Meter (NOM) woningen aanwezig zullen zijn en uit de eerste globale berekening blijkt dat de stikstofdepositie niet hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar. Deze globale berekening is bijgevoegd (Bijlage 4).
Met betrekking tot de aanlegfase is momenteel niet vaststaand dat er significante effecten kunnen worden uitgesloten. Echter door Spoedwet aanpak stikstof, is de mogelijkheid om bij ministeriële regeling een stikstofregistratiesysteem in te stellen geconcretiseerd. Met de spoedaanpak stikstof bouw en infrastructuur kunnen initiatiefnemers met gebruikmaking van het stikstofregistratiesysteem toestemming verkrijgen voor een woningbouwproject. In eerste instantie is gedurende een bepaalde periode een voorkeursvolgorde voor de verschillende woningbouwprojecten aangehouden. Deze is inmiddels vervallen. Dit betekent dat nu alle woningbouwprojecten (mits gasloos gebouwd) indien nodig, een beroep op deze aanpak kunnen doen.
Momenteel is er nog voldoende ruimte binnen het registratiesysteem om een eventuele aanvraag om een vergunning te kunnen verlenen. Bovendien is de verwachting, dat binnenkort nieuwe bronmaatregelen welke tot stikstofvermindering leiden, ingezet kunnen worden voor het stikstofregistratiesysteem. Met name de warme saneringsregeling van varkenshouderijen zal hier een bijdrage aan leveren.
Indien en voorzover er voor de aanlegfase een natuurvergunning benodigd is, is het aannemelijk dat er voldoende stikstofdepositieruimte is om een dergelijke vergunning te verlenen.
Verder kan nog worden aangetekend dat momenteel ter plekke een schildersbedrijf inclusief winkel aanwezig is. Ter plekke zullen in de toekomst geen bedrijfsmatige en detailhandelsactiviteiten meer worden uitgevoerd zodra de nieuwe woningen worden gerealiseerd. Op dit moment heeft het bedrijf een verkeersaantrekkende werking van minimaal 2 zware transporten per week en minimaal 10 personenauto's per dag (zijnde bezoekers van de winkel en vertrekkend en aankomend personen van het bedrijf). In de aanlegfase zullen bouwmaterialen worden aangevoerd en zullen er verkeersbewegingen zijn van arbeiders.
De verkeersbewegingen van zwaar verkeer zullen beduidend minder zijn dan de aanvoer d.m.v. zwaar verkeer van goederen voor het schildersbedrijf. Immers met een beperkt aantal verkeersbewegingen zullen alle benodigde bouwmaterialen worden aangevoerd. Als dan wordt uitgegaan van een bouwtijd van 26 weken, houdt dat in dat er minimaal 52 vrachtauto's bouwmaterialen zouden mogen aanvoeren om eenzelfde hoeveelheid zwaar transport te hebben in dezelfde periode.
Eenzelfde redenering is toe te passen op het personenverkeer. Het aantal auto's in de nieuwe situatie zal het huidige aantal niet overschrijden. Resteert nog de ter plekke aanwezige werktuigen. Deze zijn zeer beperkt van aard en tijd. Gedurende een aantal dagen zal het bestaande gebouw worden gesloopt en de bouwput van de nieuwe woningen worden uitgegraven. Verder zal er nauwelijks uitstoot van stikstof zijn omdat de overige machines licht van aard zijn en voornamelijk elektrisch worden aangedreven (pannenlift, betonmolen enz.).
Beschermde soorten
In het plangebied zijn mogelijk vaste rust- en verblijfplaatsen van vogels met jaarrond beschermde nesten aanwezig. Indien tijdens een uit te voeren aanvullend onderzoek beschermde waarden van deze soorten worden aangetroffen is het nodig een ontheffing voor de Wet natuurbescherming aan te vragen. Het is aannemelijk dat, indien alle benodigde maatregelen genomen worden, een ontheffing wordt verleend. Indien benodigde mitigerende maatregelen nodig zijn, dan zullen deze tijdig voor de sloop van de gebouwen worden getroffen.
Het plangebied en de directe omgeving van het plangebied kunnen potentieel geschikt zijn als voortplantingsplaats voor algemene vogelsoorten waarvan de nesten (in dezen) niet jaarrond beschermd zijn. Door onder andere buiten het broedseizoen (grofweg 15 maart - 15 augustus) te werken zijn schadelijke effecten op nesten van algemene vogels te voorkomen. Werken binnen het broedseizoen is enkel mogelijk indien het plangebied regelmatig wordt gecontroleerd op bezette nesten van vogels en deze afwezig zijn. De werkzaamheden dienen dan uitgevoerd te worden op aanwijzing van een ecologisch deskundige.
In het plangebied zijn geschikte locaties voor verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig. Indien voortplantings- en vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn dient een ontheffing of vergunning in bezit te zijn voordat met de werkzaamheden kan worden gestart.
Het is aannemelijk dat, indien alle benodigde maatregelen genomen worden, een ontheffing wordt verleend.
Conclusie
Indien en voorzover er beschermde soorten aanwezig zijn is het aannemelijk dat een benodigde ontheffing zal worden verleend. Het is aannemelijk dat de stikstofdepositie niet hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar in de gebruiksfase zodat significante gevolgen voor natura 2000-gebieden op voorhand kunnen worden uitgesloten. Indien er een vergunning benodigd zou zijn voor de aanlegfase is het aannemelijk dat in het stikstofregistratiesysteem voldoende ruimte aanwezig is om deze te kunnen verlenen.
4.10 Archeologie En Cultuurhistorie
Archeologie
De Wet op de archeologische monumentenzorg, gericht op een betere bescherming van het archeologisch erfgoed, bepaalt dat elke gemeente over een eigen archeologiebeleid dient te beschikken. De algemene uitgangspunten van deze wet laten zich als volgt vertalen:
- gestreefd dient te worden naar behoud in situ van de archeologische waarden;
- de verstoorder betaalt;
- zorg dragen voor verankering van archeologie in ruimtelijke plannen.
De projectlocatie maakt deel uit van de kern Wintelre. Om inzicht te krijgen in de aanwezige en te verwachten cultuurhistorische waarden is door de Kempengemeenten en A2-gemeenten een gezamenlijk erfgoedplan opgesteld. Het erfgoedplan bevat een uitgebreide inventarisatie van de archeologische en cultuurhistorische (verwachtings)waarden binnen het grondgebied van de betrokken gemeenten en een aanzet voor een integraal cultuurhistorisch beleid.
Het erfgoedplan is op 22 december 2011 vastgesteld door de gemeenteraad van Eersel. De erfgoedkaart bestaat uit drie delen: een inventarisatiekaart (die op zijn beurt is onderverdeeld in kaarten betreffende het archeologisch, historisch en fysisch landschap en een verstoringenkaart), verwachtingen- en waardenkaarten voor archeologie en cultuurhistorie en beleidskaarten voor archeologie en cultuurhistorie. Op de beleidskaarten zijn de inventarisatie en waardering van archeologische en cultuurhistorische elementen samengebracht en geconcretiseerd. De beleidskaarten vormen de basis voor het gemeentelijk beleid op het gebied van cultuurhistorie en kunnen worden vertaald in bestemmingsplannen.
Op de archeologische beleidskaart, die deel uitmaakt van het erfgoedplan, zijn de archeologische (verwachtings)waarden voor het hele gemeentelijk grondgebied in beeld gebracht. Op basis van een analyse van landschappelijke, bodemkundige en archeologische informatie is een vlakdekkende kaart opgesteld. Binnen het grondgebied van de gemeente Eersel is een aantal terreinen met een monumentale status aanwezig en bevinden zich diverse gebieden van archeologische waarde.
Op de beleidskaart wordt onderscheid gemaakt in 7 categorieën:
- categorie 1: archeologisch monument;
- categorie 2: gebied van archeologische waarde;
- categorie 3: gebied met hoge verwachting (historische kernen en linten);
- categorie 4: gebied met hoge verwachting;
- categorie 5: gebied met middelhoge verwachting;
- categorie 6: gebied met lage verwachting;
- categorie 7: gebied zonder archeologische verwachting.
Uitsnede Archeologische beleidskaart
In het geldende bestemmingsplan is al aangegeven dat de projectlocatie wordt gewaardeerd met een archeologische verwachtingswaarde 4. Deze bestemming blijft met de huidige planherziening in stand. Dit betekent dat indien er op het perceel in de toekomst bouwwerkzaamheden plaatsvinden en/of werken en werkzaamheden worden uitgevoerd deze slechts kunnen plaatsvinden op basis van een omgevingsvergunning. Deze vergunning wordt alleen verleend als op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de activiteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Dit betekent, dat voordat het planinitiatief kan worden gerealiseerd er voorafgaand nog een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Conclusie
Nader archeologisch onderzoek zal ten tijde van het bouwplan moeten worden uitgevoerd om te kunnen bepalen of er op het aspect archeologie geen belemmeringen aanwezig zijn voor het initiatief. Tot het moment dat hierover duidelijkheid komt zal de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie - 4' gehandhaafd blijven.
Cultuurhistorie
In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorisch elementen en archeologische vindplaatsen ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de provinciale cultuurhistorische waardenkaart. Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangegeven.
Het cultureel erfgoed van de gemeente Eersel is opgenomen in de Erfgoedkaarten van de Kempen- en A2-gemeenten.
In en rond Wintelre zijn diverse elementen met cultuurhistorische waarde aanwezig. De historische dorpslinten (Kekkeneind - Willibrordusstraat - Biemeren en Kerkstraat - Mostheuvel/Slikdijk) zijn aangeduid als historisch geografische lijnen met een redelijk hoge waarde. Ook de Akkerweg en de Kloosterstraat zijn redelijk hoog gewaardeerde lijnen. De (deels onverharde) wegen- en padenstructuur ten zuiden van Wintelre is aangeduid als een stelsel van historisch geografische lijnen met een hoge waarde, net als de Hemelrijksestraat, het oostelijk deel van de Willibrordusstraat en het Smitspad. Ten noorden van Wintelre is de beplanting langs de Hemelrijksestraat en de Koemeersdijk aangemerkt als historische groenstructuur.
In Wintelre is verder een aantal panden aanwezig met een cultuurhistorische waarde. Cultuurhistorisch waardevolle panden maken de specifieke dorps- en streekgebonden ontstaansgeschiedenis afleesbaar, zichtbaar en herkenbaar. Het zegt iets over de groei en ontstaansgeschiedenis van het dorp. Cultuurhistorisch waardevolle panden hebben cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarde voor het dorp. Het betreft enerzijds rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten en anderzijds panden die geen monumentale status hebben, maar die van belang zijn voor de uitstraling van het dorp.
De bebouwing op de ontwikkellocatie heeft op geen enkele wijze monumentale of beschermingswaardige betekenis.
Conclusie
Er zijn geen belemmeringen vanuit cultuurhistorie.
Hoofdstuk 5 Juridische Beschrijving
Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de bebouwing en het gebruik van gronden en gebouwen binnen het projectgebied gelegen op de hoek van de Kloosterstraat en de Willibrordusstraat.
In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de komende jaren voor de ruimtelijke en functionele gewenste situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten; ook uit deze aspecten blijkt een aantal randvoorwaarden naar voren te komen die in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
In dit hoofdstuk wordt de inhoud van de bestemmingen (de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden) toegelicht en wordt aangegeven hoe de uitgangspunten hun juridische vertaling in het eigenlijke plan (regels en verbeelding) hebben gekregen. De bestemmingen zijn juridisch vastgelegd in de tekst van de regels en in beeld op een verbeelding. Verbeelding en regels zijn één geheel en niet afzonderlijk leesbaar.
Bij het opstellen van het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Voorts is aangesloten bij het gemeentelijke Handboek digitale bestemmingsplannen. Gestreefd is hierbij naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en regels.
5.1 Systematiek En Techniek
Het bestemmingsplan is naar aanleiding van de inwerkingtreding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening opgezet volgens de verplichte landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). Deze standaard - welke slechts een systematische standaardisering betreft en geen inhoudelijke standaard is - is verplicht in het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Zo voorziet het SVBP in een standaardopbouw van een bestemmingsplan door onder andere:
- standaardbenamingen van een bestemming en de daarin voorkomende bepalingen (bouwregels,
- aanlegvergunningen, e.d.);
- de alfabetische volgorde van de begripsbepalingen en bestemmingen;
- een vaste volgorde van een indeling van een bestemming;
- een aantal standaardbegripsbepalingen;
- een standaardwijze van meten;
- vaste kleuren en kleurcodes van een bestemming op de verbeelding;
- standaardbenamingen van aanduidingen op de digitale verbeelding van het bestemmingsplan en in de regels.
In het kader van de nieuwe wet- en regelgeving is het plan technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet het aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Het plan kan in het informatiesysteem van de gemeente en diverse andere overheden worden ingevoerd en worden ontsloten via internet. Er zal een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan blijven bestaan. Het vaststellen van een digitale versie is vanaf de invoering van de nieuwe Wro overigens verplicht.
5.2 Toelichting Op De Bestemmingen
Hieronder wordt een uitleg gegeven bij die bestemming waarvoor dit noodzakelijk is. Niet alle bestemmingen zijn hier beschreven. Wanneer de bestemming niet beschreven is, zijn er geen bijzonderheden te melden.
Wonen
De projectlocatie is hoofdzakelijk bestemd tot "Wonen". Binnen deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen (woningen), aan- en uitbouwen, bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en overkappingen.
Ter plaatse mogen -naast de renovatie van de aanwezige woning- maximaal twee (extra) woningen worden gerealiseerd. Aan dit bebouwingstype zijn specifieke bouwregels verbonden.
Waarde - archeologie
De in het plan opgenomen dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' categorie 4.1 is conform de beleidscategorieën van de gemeente Eersel.
5.3 Overige Bepalingen
Afwijkingen (algemeen)
De in het plan opgenomen afwijkingsmogelijkheden bieden de mogelijkheid om veranderingen relatief snel, na een korte procedure en binnen gemeentelijk te beoordelen en door te voeren. Aan het gebruik van deze binnenplanse afwijkingen zijn wel een aantal voorwaarden verbonden. Deze voorwaarden zijn opgenomen in de planregels. Het doel van het opnemen van deze voorwaarden is om te voorkomen dat er een stedenbouwkundige, planologische en aan de andere kant onaanvaardbare situatie zal ontstaan.
De rechtszekerheid voor de belanghebbenden is verzekerd door de bezwaarschriftenprocedure die bij de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid is voorgeschreven. Iedere voorgenomen afwijking van de verbeelding en de planvoorschriften zal in de procedure namelijk niet alleen worden beoordeeld op zijn inhoudelijke aspecten en getoetst worden aan het plan, maar zal evenzeer worden bezien op zijn gevolgen voor omwonenden en andere belanghebbenden.
Algemene afwijkingsregels
Het betreft een flexibiliteitsregeling die noodzakelijk is om op kleine onderdelen te kunnen afwijken van de regels van het plan, bijvoorbeeld als gevolg van in de praktijk vaak voorkomende problemen met het uitmeten van terreinen en dergelijke. Een bekend gegeven is de mogelijkheid om 10% te kunnen afwijken van maten, percentages en afmetingen. Deze regel is slechts toepasbaar onder bepaalde beperkingen.
Overgangsregels
Door middel van deze regels kunnen bestaande afwijkingen ten opzichte van het bestemmingsplan worden voortgezet, tenzij deze op illegale manier tot stand zijn gekomen. Als er geen sprake is van illegale situaties kan de bestaande situatie worden gecontinueerd.
Ten behoeve daarvan kunnen van het bestemmingsplan afwijkende gebouwen in stand worden gehouden en kan van het bestemmingsplan afwijkend bestaand gebruik worden voortgezet. De overgangsregels zijn opgenomen conform artikel 3.2.1. en 3.2.2. Bro.
Hoofdstuk 6 Haalbaarheid
In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van de ontwikkeling aangetoond. De ontwikkeling moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en de te doorlopen procedures weergegeven.
6.1 Financieel
Uitvoerbaarheid
De kosten die gemaakt worden bij de uitvoering van de ontwikkeling zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De ontwikkeling heeft voor de gemeente geen negatieve financiële gevolgen.
Kostenverhaal
Met de initiatiefnemer zal een anterieure overeenkomst worden gesloten waardoor het vaststellen van een exploitatie-plan niet noodzakelijk is.
Conclusie
In voorliggend geval is het afsluiten van een anterieure overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer, niet noodzakelijk.
6.2 Maatschappelijk
Het bestemmingsplan 'hoek Kloosterstraat Willibrordusstraat Wintelre' heeft op basis van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening vanaf 8 oktober 2020 tot en met 18 november 2020 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Er is 1 zienswijze ingediend. De geanonimiseerd nota beoordeling zienswijzen bestemmingsplan 'hoek Kloosterstraat Willibrordusstraat Wintelre is opgenomen in Bijlage 5. De zienswijze heeft geleid tot aanpassing van de maximale bouwhoogte van de bedrijfswoning naar 9 m.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Akoestisch Rapport
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Quick Scan Natuur
Bijlage 4 Globale Berekening Aerius
Bijlage 4 Globale berekening Aerius