Meerheide 44-52a-54 Eersel
Wijzigingsplan - Gemeente Eersel
Vastgesteld op 22-08-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 het plan:
het wijzigingsplan ‘Meerheide 44-52a-54 Eersel’ van de gemeente Eersel.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0770.WPEmheid4452542043-VAST met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of één of meer bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.5 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
1.6 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
1.7 bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) één persoon of gezin, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
1.8 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte of ruimtes die worden gebruikt voor een (dienstverlenend) bedrijf of instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.9 bestaand(e situatie):
- t.a.v. bebouwing:
bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning; - t.a.v. gebruik:
het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
1.10 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.11 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.12 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.13 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.14 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.15 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.16 bouwmassa:
een verzameling gebouwen bestaande uit een vrijstaand hoofdgebouw, dan wel twee of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen inclusief aan- en uitbouwen.
1.17 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.18 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.19 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond.
1.20 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.21 detailhandel in volumineuze goederen:
detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde goederen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, te weten detailhandel in auto's, boten, caravans, vrachtwagens, landbouwwerktuigen, banden en grove bouwmaterialen.
1.22 erker:
hoekige of ronde uitbouw aan de voor- of zijgevel van een hoofdgebouw.
1.23 escortbedrijf:
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.
1.24 functie:
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.
1.25 gebouw:
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.26 geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, waarbij ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.
1.27 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk is aan te merken.
1.28 luifel:
overkapping aan de gevel van een gebouw die constructief verbonden is met het gebouw.
1.29 overkapping:
een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw.
1.30 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.31 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.32 raamprostitutie:
een seksinrichting bestemd voor of in gebruik voor het zich vanaf de openbare weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats, zichtbaar ter beschikking stellen tot het tegen betaling verlenen van seksuele diensten aan anderen (prostitutie).
1.33 risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.
1.34 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.35 stedenbouwkundig beeld:
het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld, inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen, gevormde ruimte(n).
1.36 straatprostitutie:
het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken.
1.37 voorgevellijn:
de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van het hoofdgebouw wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.
1.38 voorgevelrooilijn:
de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.
1.39 water:
het oppervlakte aan water zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.
1.40 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater.
1.41 werk:
een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.
1.42 woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse grens van het bouwperceel.
2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.
2.3 bebouwingspercentage:
het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.
2.4 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
2.5 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
2.6 goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.7 hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.8 inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.9 oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.10 peil:
- voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven genoemd in bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten) onder de milieucategorieën 2 t/m 4.2, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen, ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 4.2’;
- b. bestaande bedrijven genoemd in bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten) onder de milieucategorie 1;
- c. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
- d. bedrijfswoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
- e. opslag en uitstalling;
- f. parkeervoorzieningen;
- g. groenvoorzieningen;
- h. nutsvoorzieningen;
- i. wegen, paden en straten;
- j. tuinen, erven en verhardingen;
- k. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 3.2.2 onder b voor het bouwen van gebouwen in de zijdelingse perceelsgrens, met dien verstande dat dit uitsluitend is toegestaan indien gebouwen aan weerszijden van de perceelsgrens aaneen worden gebouwd.
- b. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 3.2.5 onder h voor het bouwen van windmolens of windturbines, met dien verstande dat:
- 1. windmolens /windturbines uitsluitend zijn toegestaan binnen het bouwvlak;
- 2. windmolens/windturbines zowel vrijstaand als op het dak van een gebouw mogen worden gebouwd;
- 3. de hoogte van een windmolen/windturbine niet meer mag bedragen dan 15 meter, gemeten ten opzichte van het peil.
- 4. de rotordiameter van een windmolen/windturbine niet meer mag bedragen dan 5 meter.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor:
- a. het toestaan van bedrijvigheid die niet voorkomt in bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten), met dien verstande dat de bedrijvigheid naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten milieucategorieën;
- b. het toestaan van bouwmarkten, tuincentra, detailhandel in volumineuze goederen, detailhandel in brand-/explosiegevaarlijke goederen en detailhandel in keukens/ badkamers/sanitair, met dien verstande dat:
- 1. op eigen terrein moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid om in de parkeerbehoefte te voorzien;
- 2. geen afbreuk mag worden gedaan aan het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse;
- 3. de belangen van derden niet onevenredig mogen worden geschaad;
- 4. er geen bezwaren zijn uit oogpunt van externe veiligheid.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van het toestaan van bouwpercelen die groter zijn dan 5.000 m², met dien verstande dat:
- a. het uitsluitend mag gaan om de uitbreiding van een bedrijf dat reeds op het bedrijventerrein is gevestigd en niet om de nieuwvestiging van een bedrijf;
- b. de grootte van het bouwperceel maximaal 10.000 m² mag bedragen;
- c. het financieel, juridisch of feitelijk onmogelijk is om op het in gebruik zijnde bouwperceel tegemoet te komen aan de ruimtebehoefte door middel van zorgvuldig ruimtegebruik;
- d. er aantoonbare ruimtelijk-economisch belangen voor de lange termijn aanwezig zijn, die de uitbreiding noodzakelijk maken;
- e. de financiële, juridische en feitelijke mogelijkheden ontbreken om het bedrijf te verplaatsen of te vestigen op:
- 1. een bedrijventerrein in een nabij gelegen stedelijk concentratiegebied;
- 2. een nabijgelegen (boven)regionaal bedrijventerrein zoals het Kempisch Bedrijvenpark;
- f. De ontwikkeling geen nadelige invloed mag hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte mag veroorzaken.
- g. De ontwikkeling inpasbaar dient te zijn vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt.
- h. De belangen van derden niet onevenredig worden aangetast.
Artikel 4 Waarde – Archeologie 4.1
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 4.1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m² en een diepte van meer dan 0,3 m onder maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
- b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
- 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
- 2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
- 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
- c. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
- d. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
- e. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen dat een bestemmingsvlak:
- 1. naar ligging wordt verschoven;
- 2. naar omvang wordt vergroot of verkleind;
- 3. wordt verwijderd;
- 4. van bestemming wijzigt door de oppervlaktes en de dieptes, vanaf wanneer de bepalingen van toepassing zijn, aan te passen;
voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
- b. Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Artikel 5 Waarde – Archeologie 6
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 6’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 25.000 m² en een diepte van meer dan 0,4 m onder maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
- b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
- 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
- 2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
- 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
- c. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
- d. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
- e. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen dat een bestemmingsvlak:
- 1. naar ligging wordt verschoven;
- 2. naar omvang wordt vergroot of verkleind;
- 3. wordt verwijderd;
- 4. van bestemming wijzigt door de oppervlaktes en de dieptes, vanaf wanneer de bepalingen van toepassing zijn, aan te passen;
voor zover de geconstateerde afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
- b. Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
- b. het gebruik van gebouwen voor bewoning, met uitzondering van bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
- a. de regels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- b. de regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:
- 1. de inhoud per gebouw niet meer dan 50 m³ mag bedragen;
- 2. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen;
- c. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
- 1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m;
- 2. ten behoeve van voor waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 50 m;
- 3. ten behoeve van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m;
- d. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen wordt verhoogd ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, mits:
- 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak bedraagt;
- 2. de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
Artikel 9 Overige Regels
9.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De voorschriften van de Bouwverordening, ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard, blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden, en
- f. de ruimte tussen bouwwerken.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het wijzigingsplan ‘Meerheide 44-52a-54 Eersel’.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Dit wijzigingsplan is opgesteld voor herbestemming van de locaties aan Meerheide 44, 52a en 54 te Eersel, hierna ook het plangebied genoemd. De initiatiefnemer is de eigenaar van deze locaties. Beoogd wordt de bedrijfslocatie aan Meerheide 44 uit te breiden met de percelen gelegen aan Meerheide 52a en 54. Navolgende figuur geeft een beeld van de ligging van deze locaties ten opzichte van elkaar.
Figuur 1: Beeld van bedrijf aan Meerheide 44, met de beoogde uitbreiding aan Meerheide 52a en 54
Voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Meerheide' het vigerende bestemmingsplan. Op grond van dit bestemmingsplan mag de maximum omvang van een bouwperceel op het bedrijventerrein maximaal 5.000 m² bedragen, tenzij op grond van de verbeelding een grotere omvang is toegestaan. Door samenvoeging van de percelen aan Meerheide 5a en 54 aan het bouwperceel van Meerheide 44 bedraagt de bedrijfsomvang 6.456 m².
In artikel 5.6 van het vigerende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de toegestane grootte van een bouwperceel te vergroten tot maximaal 10.000 m². Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Eersel heeft bij besluit van 24 oktober 2018 met kenmerk 18.15545 ingestemd met de beoogde herbestemming. In dit wijzigingsplan wordt aangetoond dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de gestelde wijzigingsvoorwaarden uit het vigerende bestemmingsplan 'Meerheide'.
1.2 Ligging Van Het Plangebied
Het plangebied is gelegen aan Meerheide 44, 52b en 54 te Eersel. Navolgende figuur geeft de ligging van het plangebied ten opzichte van de omgeving weer.
Figuur 2: Het plangebied weergegeven op een luchtfoto. De ligging van het plangebied is in groen aanduid
1.3 Begrenzing Plangebied
Het plangebied betreft de percelen kadastraal bekend als gemeente Eersel, sectie H, nummers 781 (omvang 337 m²), 782 (omvang 1181 m²) en 833 (omvang 4.938 m²). Het plangebied heeft hiermee een omvang van 6.456 m².
1.4 Juridische Status Van Het Plangebied
De gemeenteraad van Eersel heeft op 27 juni 2013 het bestemmingsplan 'Meerheide' vastgesteld. Het plangebied kent in dit bestemmingsplan de bestemming 'Bedrijf' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4.1 (aan de noordzijde van het plangebied) en 'Waarde - Archeologie 6' (aan de zuidzijde van het plangebied). Tevens zijn de navolgende aanduidingen aanwezig binnen het plangebied:
- 'bedrijf tot en met categorie 4.2' ter plaatse van de bedrijfsbestemming;
- bouwvlak
- 'maximum bouwhoogte 10 meter, maximum goothoogte 10 meter'', ter plaatse van het bouwvlak;
- 'bedrijfswoning', ter plaatse van Meerheide 54
Navolgende figuur betreft een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan. Het plangebied is daarbinnen aangeduid met een zwarte bolletjeslijn.
Figuur 3: Plangebied in bestemmingsplan 'Meerheide'
Het samenvoegen van het plangebied tot één bouwperceel is binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan 'Meerheide', niet rechtstreeks mogelijk, omdat de maximaal toegestane omvang van een bouwterrein 5.000 m² bedraagt, wanneer er geen nader aanduiding is opgenomen voor een grotere omvang van het bouwterrein. Door samenvoeging van het plangebied tot één bouwperceel wordt de maximaal toegestane omvang van 5.000 m² overschreden. Wel wordt in artikel 5.6 van het vigerende bestemmingsplan de mogelijkheid geboden om middels een wijzigingsprocedure de omvang van het bouwperceel te vergroten tot de beoogde grootte, zijnde 6.456 m².
1.5 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 van deze toelichting is een beschrijving van de huidige situatie opgenomen. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de toekomstige situatie. In hoofdstuk 4 worden de uitgangspunten van het geldende beleid verwoord die betrekking hebben op de beoogde herbestemming. In hoofdstuk 5 wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan van toepassing zijnde wijzigingsvoorwaarden. Hoofdstuk 6 gaat in op de overige relevante milieu-planologische aspecten. In hoofdstuk 7 is een beschrijving van de uitvoerbaarheid opgenomen. In hoofdstuk 8 wordt ten slotte in de procedure beschreven.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Ontstaansgeschiedenis
Het eerste deel van het bedrijventerrein Meerheide, nu bekend als Meerheide I, is ontstaan begin jaren '90 van de vorige eeuw in agrarische gebied ten noorden van de Rijksweg A67. Dit gebied kenmerkte zich destijds als een enigszins afgezonderd deel van het open agrarische landschap gelegen ten noorden van Eersel, dat aan verschillende zijden werd begrensd door opgaande beplanting. Kenmerkend waren onder andere de visvijver Biesven en de beplante voormalige vuilstort in het noorden, sportpark De Meer in het westen en de beplanting langs de snelweg in het zuiden. Het bestemmingsplan 'Meerheide', dat is vastgesteld in december 1995, vormde het juridisch-planologische kader voor de realisering van de eerste fase van bedrijventerrein Meerheide. Het zuidelijk deel van dit terrein werd daarbij specifiek ontwikkeld voor transport- en distributiebedrijven op grote bedrijfskavels. De overige gronden werden bestemd voor lokale bedrijven tot maximaal milieucategorie 4.
Vanwege een groeiende ruimtebehoefte is in februari 2004 het bestemmingsplan 'Meerheide II' vastgesteld. Dit bestemmingsplan voorzag in de uitbreiding van Meerheide door de realisering van extra bedrijfspercelen aan de noordwestzijde van het bestaande bedrijventerrein, tussen Meerheide I en sportpark De Meer. Met de opzet van het terrein werd aangesloten bij de opzet van Meerheide I, waarbij langs de noordelijke en westelijke rand werd voorzien in een groene rand. De bedrijfspercelen zijn bestemd voor bedrijven in de milieucategorieën 2 en 3. In de periode tot 2007 werden ook de gronden op Meerheide II vrijwel volledig uitgegeven. Hierdoor was er binnen de gemeentegrenzen geen sprake meer van terreinen waar nieuwe bedrijven zich konden vestigen.
Om ook in de periode na 2007 te kunnen voorzien in uitgeefbare ruimte voor bedrijvigheid in de gemeente Eersel is in december 2009 het bestemmingsplan 'Meerheide III' vastgesteld ten behoeve van een verdere uitbreiding van Meerheide met een derde fase, aansluitend op het bestaande bedrijventerrein. Meerheide III is net als Meerheide II, bestemd voor bedrijven in maximaal milieucategorie 3. Dit bedrijventerrein is inmiddels gedeeltelijk in gebruik genomen. In het bestemmingsplan Meerheide III is ook de realisering van een landschappelijke buffer tussen Meerheide en Duizel opgenomen. Het noordoostelijke deel van het bedrijventerrein Meerheide wordt gevormd door de Venco Campus. Dit gedeelte van het bedrijventerrein is in gebruik als visvijver en ten behoeve van een zonnepark. Navolgende figuur geeft een beeld van het bedrijventerrein, waarop de ligging van het plangebied is aangeduid.
Figuur 4: Indeling bedrijventerrein Meerheide, met de ligging van het plangebied daarop aangeduid als gelegen in het gebied Meerheide I
2.2 Ruimtelijke En Functionele Structuur
De oorspronkelijke landschapsstructuur van het bedrijventerrein heeft vanaf de aanleg van 'Meerheide I' een rol gespeeld bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein. Kenmerkend voor het gebied is de ligging van het bedrijventerrein als een apart compartiment in het landschap, omringd door groen. Navolgende figuur geeft een luchtfoto met de ligging van het bedrijventerrein in de omgeving.
Figuur 5: Luchtfoto met ligging bedrijventerrein in de omgeving
Doordat het uitgangspunt voor de ontwikkeling van Meerheide (van fase I tot en met fase III) steeds is geweest om het bedrijventerrein af te schermen met groenstroken, is sprake van een bedrijventerrein dat sterk naar binnen is gericht en zich niet profileert als zichtlocatie aan de omliggende wegen. Zowel vanaf de A67 als vanaf de Steenovens is de bedrijfsbebouwing nauwelijks zichtbaar door de aanwezigheid van brede groenstroken met boombeplanting.
2.3 Huidige Invulling Plangebied
2.3.1 Inleiding
Het plangebied betreft de percelen gelegen aan Meerheide 44, 52a en 54. Op de locaties aan Meerheide 44 en 52a zijn bedrijven gevestigd. De locatie aan Meerheide 54 betreft de bedrijfswoning bij de locatie aan Meerheide 52a. Deze percelen zijn allen aan de Meerheide ontsloten, maar grenzen aan de achterzijden aan elkaar. Navolgend figuur geeft een luchtfoto van dit terrein, waarop de betreffende kavels zijn aangeduid.
Figuur 6: Luchtfoto locaties Meerheide 44, 52a en 54, gezien vanaf de zijde van Meerheide 52a/54
2.3.2 Meerheide 44
Een gedeelte van het plangebied betreft de bedrijfslocatie van Schepens Beton en is gevestigd aan Meerheide 44. De locatie heeft een omvang van 4.938 m². Het bedrijf Schepens Beton bestaat sinds 1928. Schepens Beton is sinds 2006 gevestigd in het pand aan Meerheide 44 te Eersel. Navolgende figuur geeft een beeld van dit bedrijf gezien vanaf de Meerheide.
Figuur 7: Beeld van bedrijf Schepens Beton vanaf de Meerheide
Het terrein aan Meerheide 44 is geheel in gebruik ten behoeve van de bedrijfsvoering en is geheel verhard. Het bedrijfspand is gelegen aan de noordzijde van de kavel. Aan de voorzijde van het terrein, aan de Meerheide, vindt parkeren plaats. Het terrein ten zuidoosten van het bedrijfspand is in gebruik voor opslag. Navolgende figuur geeft een luchtfoto van het bedrijfsterrein aan Meerheide 44 plaats.
Figuur 8: Luchtfoto met invulling van het bedrijfsterrein aan Meerheide 44, waarop aan de noordzijde van de foto ook de invulling van het bedrijfsterrein aan Meerheide 52a en 54 zichtbaar is
2.3.3 Meerheide 52a-54
De locatie aan Meerheide 52a-54 heeft een omvang van 1.518 m². Deze locatie was in gebruik ten behoeve van een verhuurbedrijf. Het perceel is geheel verhard. Het bedrijfspand (aan Meerheide 52a) en de bedrijfswoning (aan Meerheide 54) zijn centraal op het perceel gelegen en nemen het grootste deel van het terrein in beslag. Vóór het pand is ruimte voor parkeren en ontsluiting van het bedrijf. Navolgende foto's geven een beeld van deze locatie, gezien vanaf de Meerheide.
Figuur 9: Beeld van invulling van locatie aan Meerheide 52a-54
Hoofdstuk 3 Toekomstige Situatie
3.1 Beoogde Bedrijfsuitbreiding
Op de locatie van het bedrijf Schepens Beton worden onder andere prefab betonproducten gefabriceerd. De locatie van het bedrijf aan Meerheide 44 in Eersel is in 2016 uitgebreid tot de huidige omvang. Door de toenemende vraag heeft Schepens Beton. behoefte aan meer productiecapaciteit en productieoppervlakte. Het huidige perceel aan Meerheide 44 voorziet niet in extra bebouwingsmogelijkheden hiervoor. Het perceel aan Meerheide 44 is reeds maximaal bebouwd. Door de aankoop van het aangrenzende perceel aan Meerheide 52/a-54 (voorheen Van Der Aalst Verhuur) wordt het bouwperceel en daarmee de productiecapaciteit en productie oppervlakte vergroot. Hierdoor kan na onder andere een interne verbouwing, wél ruimschoots aan de huidige en toekomstige vraag worden voldaan.
Het plan omvat het samenvoegen van de beide bedrijfspercelen, door de reeds bestaande bebouwingen aan elkaar te koppelen en het realiseren van een interne verbinding tussen de bedrijfspanden. Door het samenvoegen van beide percelen is er geen sprake van 'bouwen op zijdelingse perceelgrens' en wordt aan het maximale toegestane bebouwingspercentage voldaan. Navolgende figuur geeft een beeld van de bestaande bedrijfspanden en de te realiseren koppeling tussen deze bedrijven.
Figuur 10: Foto van de bestaande bedrijfspanden en de koppeling tussen deze bedrijven
3.2 Beoogd Planologisch Regime
Middels dit wijzigingsplan wordt het toegestaan om een bouwperceel te realiseren met een omvang van meer dan 5.000 m². Door samenvoeging van de bedrijven gelegen aan Meerheide 44 en Meerheide 52a-54 wordt een bouwperceel met een omvang van 6.456 m² gerealiseerd. Hierna is een weergave van de beoogde planologische situatie na herontwikkeling weergegeven.
Figuur 11: Beoogde planologische situatie
Middels de beoogde herbestemming wordt toepassing gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 5.6 van het vigerende bestemmingsplan 'Meerheide'.
3.3 Verkeer En Parkeren
3.3.1 Verkeersstructuur
Het bedrijventerrein Meerheide wordt voor gemotoriseerd verkeer ontsloten vanaf de Steenovens, die rechtstreeks aansluit op de A67. Voor de bedrijventerreinen Meerheide I (waarin het plangebied gelegen is) en II is sprake van één aansluiting van de weg Meerheide op de Steenovens. Voor ontsluiting van Meerheide III en de Venco Campus is in het noordelijk deel van het bedrijventerrein nabij de kruising Steenovens-Knegselsedijk, een tweede aansluiting gerealiseerd. De interne wegenstructuur op het bedrijventerrein Meerheide bestaat uit een lusvormige structuur op Meerheide I/II en een tweede lusvormige ontsluitingsweg op Meerheide III. De twee verkeerslussen zijn met elkaar verbonden via de weg Meerheide, die de Meer oversteekt. De Venco Campus is rechtstreeks bereikbaar via de noordelijke aansluiting op de Steenovens.
Het plangebied is aan twee zijden ontsloten aan de Meerheide. Deze bedrijfsontsluitingen blijven ongewijzigd bij samenvoeging van deze bedrijven middels een nieuwbouw tussen deze bedrijven. De beoogde ontwikkeling heeft geen gevolgen voor de ontsluitingsstructuur van het bedrijventerrein en de verkeersintensiteit op dit bedrijventerrein. In samenhang met uitbreiding van het bedrijf Schepens Beton verdwijnt het verhuurbedrijf aan Meerheide 52a-54. Navolgende figuur geeft een beeld van de verkeersontsluiting, waarop de ligging van het plangebied is aangeduid.
Figuur 12: Beeld verkeersontsluiting bedrijventerrein Meerheide, met de ligging van het plangebied aangeduid
3.3.2 Parkeren
Het parkeren vindt op eigen terrein plaats. Voor de bedrijfspanden aan Meerheide 44 en 52a-54 is hiervoor ruimte aanwezig. Toevoeging van de productieruimte als koppelstuk tussen de panden aan Meerheide 44 en Meerheide 52a-54 leidt niet toename van de parkeerbehoefte.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Sinds 1 oktober 2012 is het op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, Bro, verplicht om in het geval dat een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, in de toelichting de zogenoemde ladder voor duurzame verstedelijking op te nemen. Per 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking' in werking getreden. De kern van de gewijzigde 'Ladder' is terug gebracht tot navolgende tekst:
'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
Artikel 1.1.1 Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als een "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen". Middels de beoogde herontwikkeling worden twee bestaande bedrijven samen toegevoegd binnen het stedelijk gebied. Er vind nieuwbouw plaats van een verbindingsgebouw tussen deze bedrijven met een omvang van circa 145 m².
Op basis van jurisprudentie blijkt dat de uitbreiding van een bedrijfsgebouw met een geringe omvang niet gezien wordt als een stedelijke ontwikkeling (ABRvS 23 april 2014; ECLI:NL:RVS:2014:1442). Derhalve is toetsing van onderhavige ontwikkeling aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk.
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening
De provincie Noord-Brabant geeft in de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025, met een doorkijk naar 2040. De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
Provinciale Staten hebben op 7 februari 2014 de partiële herziening 2014 van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 vastgesteld. De ruimtelijke keuzes die in deze Structuurvisie zijn opgenomen zijn van provinciaal belang en zijn geformuleerd als:
- het versterken van regionale contrasten tussen klei-, zand- en veenontginningen;
- de ontwikkeling van een vitaal en divers platteland;
- het creëren en behouden van een robuust water- en natuursysteem;
- het realiseren van een betere waterveiligheid door preventie;
- de koppeling van waterberging en droogtebestrijding;
- het geven van ruimte voor duurzame energie;
- de concentratie van verstedelijking;
- het ontwikkelen van een sterk stedelijk netwerk: Brabantstad;
- het creëren van groene geledingszones tussen steden;
- het ontwikkelen van goed bereikbare recreatieve voorzieningen;
- het ontwikkelen van economische kennisclusters;
- internationale bereikbaarheid;
- de beleefbaarheid van stad en land vanaf de hoofdinfrastructuur.
De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening is opgebouwd uit twee onderdelen. In onderdeel A wordt de kern van de visie verwoord op ruimtelijke ontwikkelingen binnen de provincie Noord-Brabant. Het landschap en de wijze waarop dit moet worden versterkt, staan in dit onderdeel voorop. Deel B van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening beschrijft de wijze waarop de provincie de visie uitwerkt in vier robuuste ruimtelijke structuren: 'Groenblauwe structuur', 'Landelijk gebied', 'Stedelijke structuur' en 'Infrastructuur'. Het plangebied is gelegen binnen de 'stedelijke structuur'. De Verordening ruimte Noord-Brabant geeft nadere regels voor ontwikkelingen binnen de provincie Noord-Brabant.
4.2.2 Verordening ruimte Noord-Brabant
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.3.1 Toekomstvisie 2030
In juni 2013 heeft de gemeente Eersel de Toekomstvisie 2030 opgesteld. Onderdeel van deze visie is de visie op werken binnen de gemeente Eersel. De gemeente is gelegen binnen de Kempen. De Kempen staan bekend om hun ondernemerszin. De gemeente Eersel is van oudsher een gemeente met veel werkgelegenheid. Innovatie is kenmerkend voor de regio. Het bedrijfsleven dient als basis voor de leefbaarheid in de gemeente. Naast dat het werkgelegenheid in de gemeente biedt en daarmee inwoners trekt, sponsoren de bedrijven de lokale verenigingen. Een bloeiend verenigingsleven is belangrijk voor de sociale cohesie. De beoogde herontwikkeling leidt niet tot een substantiële bijdrage aan doelen die expliciet genoemd zijn in de toekomstvisie. Daarvoor is de ontwikkeling te kleinschalig van aard. Desalniettemin leidt de herbestemming tot het behoud en de uitbreiding van een kwalitatief hoogwaardig bedrijf op een bestaand bedrijventerrein.
Hoofdstuk 5 Toets Aan Wijzigingsvoorwaarden
5.1 Inleiding
Middels dit wijzigingsplan wordt de maximum toegestane omvang van een bouwperceel op een bedrijventerrein vergroot. Hiervoor is in artikel 5.6 van het vigerende bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Dit artikel is hierna opgenomen.
5.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van het toestaan van bouwpercelen die groter zijn dan 5.000 m², met dien verstande dat:
- a. het uitsluitend mag gaan om de uitbreiding van een bedrijf dat reeds op het bedrijventerrein is gevestigd en niet om de nieuwvestiging van een bedrijf;
- b. de grootte van het bouwperceel maximaal 10.000 m² mag bedragen;
- c. het financieel, juridisch of feitelijk onmogelijk is om op het in gebruik zijnde bouwperceel tegemoet te komen aan de ruimtebehoefte door middel van zorgvuldig ruimtegebruik;
- d. er aantoonbare ruimtelijk-economisch belangen voor de lange termijn aanwezig zijn, die de uitbreiding noodzakelijk maken;
- e. de financiële, juridische en feitelijke mogelijkheden ontbreken om het bedrijf te verplaatsen of te vestigen op:
- 1. een bedrijventerrein in een nabij gelegen stedelijk concentratiegebied;
- 2. een nabijgelegen (boven)regionaal bedrijventerrein zoals het Kempisch Bedrijvenpark;
- f. De ontwikkeling geen nadelige invloed mag hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte mag veroorzaken.
- g. De ontwikkeling inpasbaar dient te zijn vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt.
- h. De belangen van derden niet onevenredig worden aangetast.
5.2 Toets Aan Wijzigingsvoorwaarden
5.2.1 Inleiding
Hierna wordt de beoogde herontwikkeling van het plangebied getoetst aan de wijzigingsvoorwaarden zoals opgenomen in artikel 5.6 van het bestemmingsplan 'Meerheide'.
5.2.2 Bestaand bedrijf
Op grond van lid a van de wijzigingsbevoegdheid dient sprake te zijn van uitbreiding van een bestaand bedrijf dat reeds op het bedrijventerrein is gevestigd. Het mag niet gaan om nieuwvestiging. Binnen het plangebied zijn twee bestaande bedrijven gelegen. Dit betreft de bedrijven gelegen aan Meerheide 44 en aan Meerheide 52a-54. Door samenvoeging van deze bedrijven vindt uitbreiding van het bedrijf gelegen aan Meerheide 44 plaats. Dit betreft derhalve de uitbreiding van een bestaand bedrijf dat reeds gelegen is op het bedrijventerrein.
5.2.3 Maximum omvang van het bouwperceel
Op grond van lid b van de wijzigingsbevoegdheid mag de maximale omvang van 10.000 m² voor het bouwperceel niet overschreden worden. Deze wijzigingsprocedure ziet toe op vergroting van het bouwperceel voor het bedrijf aan Meerheide 44 tot een omvang van 6.456 m², waarmee onder de omvang onder de maximaal toegestane omvang blijft.
5.2.4 Toets regels Verordening ruimte Noord-Brabant
De in lid c, d en e opgenomen voorwaarden zijn direct ontleend aan de voorwaarden voor bedrijfsuitbreiding van bestaande bedrijventerrein in kernen in het landelijk gebied, zoals opgenomen in artikel 4.6 van de Verordening ruimte Noord-Brabant. In paragraaf 4.2.2.4 van deze toelichting is de ontwikkeling getoetst aan deze voorwaarden. De beoogde ontwikkeling past binnen de gesteld regels uit de Verordening ruimte Noord-Brabant.
5.2.5 Verkeer en parkeren
In lid f van de wijzigingsbevoegdheid is gesteld dat de beoogde ontwikkeling geen nadelige invloed mag hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename mag veroorzaken op de parkeerbehoefte. In paragraaf 3.3 van deze toelichting is verwoord dat de ontwikkeling geen invloed heeft op deze aspecten.
5.2.6 Stedenbouwkundig-ruimtelijke inpasbaarheid
In lid g van de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen dat de ontwikkeling inpasbaar dient te zijn vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt. Het plan omvat het samenvoegen van twee bedrijfspercelen door de reeds bestaande bedrijfspanden aan elkaar te koppelen en het realiseren van een interne verbinding tussen de bedrijfspanden. De bedrijfspanden hebben een hoogstaande beeldkwaliteit. De uiterlijke verschijningsvorm van de panden wijzigt niet. De ontwikkeling is inpasbaar vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt.
5.2.7 Voorkomen aantasting derdenbelanghebbenden
Door samenvoeging van de bedrijven via een gezamenlijke koppeling van de bedrijfspanden worden geen belangen van derden geschaad. De percelen blijven ongewijzigd ontsloten aan de Meerheide. Er is geen sprake van een toename van verkeersbewegingen of parkeerdruk. Ook is geen sprake van verhoging van de milieucategorie voor het bedrijf.
5.3 Conclusie
De beoogde herbestemming past binnen de wijzigingsvoorwaarden uit artikel 5.6 van het bestemmingsplan 'Meerheide'.
Hoofdstuk 6 Toets Aan Milieu-/planologische Aspecten
6.1 Bedrijven En Milieuzonering
6.1.1 Inleiding
Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient rekening te worden gehouden met milieuzoneringen van bestaande bedrijven om zodoende de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. De (indicatieve) lijst 'Bedrijven en Milieuzonering', uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, bevat richtafstanden voor milieubelastende activiteiten. In de lijst 'Bedrijven en Milieuzonering' worden richtafstanden gegeven voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. De richtafstanden worden nagestreefd tussen de grens van de bestemming en de uiterste grens van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is. De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype 'rustige woonwijk of rustig buitengebied'. In een gemengd gebied mag deze richtlijnafstand met één afstandstap verkleind worden. Op basis van de indicatieve afstanden zijn de bedrijven op de bedrijvenlijst in de VNG-handreiking ingedeeld in milieucategorieën die variëren van 1 (indicatieve afstand 10 meter) tot 6 (indicatieve afstand 1.500 meter). In de volgende tabel zijn de milieucategorieën met bijbehorende indicatieve afstand weergegeven.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Tabel 1: Afstanden in het kader van bedrijven en milieuzonering
6.1.2 Bedrijventerrein Meerheide
Op grond van de afstand tot omliggende woningen en de gewenste vestigingsmogelijkheden is voor het bedrijventerrein Meerheide bepaald welke milieucategorieën zijn toegestaan op de verschillende delen van het bedrijventerrein. Gezien de afstand tot woningen is het overal op Meerheide mogelijk om bedrijven tot milieucategorie 3.2 (indicatieve afstand tot woningen in een 'rustige woonwijk' 100 meter) toe te staan. Op delen van Meerheide is het op basis van de indicatieve afstanden uit de VNG-brochure zelfs mogelijk om (aanzienlijk) zwaardere bedrijven toe te laten. Op het centrale deel van het bedrijventerrein Meerheide zijn bedrijven in maximaal milieucategorie 4.2 toegestaan. Dit geldt ook voor de bedrijven binnen het plangebied. Deze bedrijven zijn aangeduid met de functieaanduiding 'Bedrijf' met aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2'. De samenvoeging van de bedrijven tot een bedrijf met een omvang van 6.446 m² heeft geen invloed op de milieucategorie. Ook komt het bedrijf niet dichter bij een gevoelige functie te liggen dan thans het geval is.
6.1.3 Staat van bedrijfsactiviteiten
Als bijlage bij de regels van het vigerende bestemmingsplan is een staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen. Indien een bedrijf zich wil vestigen op Meerheide moet het passen binnen de toegestane milieucategorie. Daarnaast wordt getoetst of het bedrijf voorkomt op de staat van bedrijfsactiviteiten. De staat van bedrijfsactiviteiten is een gefilterde lijst die is gebaseerd op de bedrijvenlijst uit de VNG-brochure. De lijst bevat uitsluitend bedrijfsactiviteiten waarvan de vestiging passend is op de bedrijventerreinen. Activiteiten als delfstoffenwinning, zelfstandige kantoren en agrarische bedrijvigheid zijn van de lijst verwijderd. Ook fysiek onmogelijke activiteiten (zoals zeevaart en binnenvaart) zijn niet op de lijst opgenomen. Bedrijven die niet voorkomen op de staat van bedrijfsactiviteiten maar die qua aard en invloed op de omgeving overeenkomen met de bedrijven die wel zijn toegelaten, kunnen worden toegestaan via een omgevingsvergunning voor het afwijken. De huidige (en ook te behouden) bedrijfsactiviteiten zijn opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten en zijn passend ter plaatse.
6.2 Externe Veiligheid
6.2.1 Inleiding
Onder externe veiligheid verstaat men het beheersen van risico's die direct of indirect voortvloeien uit de opslag, de productie, het gebruik en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het risico is daarbij gedefinieerd als 'de kans op overlijden' voor personen. Er is geen sprake van de toevoeging van een beperkt kwetsbaar object. De aanwezige risico's zijn zeer afhankelijk van het brontype. De relevante typen zijn: bedrijven, vervoer van gevaarlijke stoffen (per spoor, over de weg en het water) en kabels en leidingen. Deze aspecten worden in de navolgende subparagrafen nader toegelicht.
6.2.2 Risico's
Ten aanzien van risico's wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die continu op die plaats aanwezig is. De wetgever schrijft voor hoe moet worden omgegaan met de PR 10-6/jaar contour. Binnen deze contour heeft iemand die hier continu aanwezig is de kans van 1 op één miljoen om te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen (minimaal 10) overlijdt, als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop niet meer dan 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.
6.2.3 Risicovolle inrichting
De risicovolle bedrijven binnen de gemeente Eersel zijn opgenomen op de Provinciale Risicokaart. Binnen het bedrijventerrein Meerheide is één inrichting gevestigd die onder de werkingssfeer van het Bevi valt. Dit betreft het bedrijf 'KLG Europe' gelegen in het zuidoostelijk deel van het plangebied. Er is sprake van de opslag van gevaarlijke stoffen, met een plaatsgebonden risicocontour 10-6 (PR 10-6) die buiten de grens van de inrichting valt. Binnen de PR 10-6 contour zijn geen kwetsbare objecten aanwezig. Wel bevindt zich binnen de PR 10-6 contour een beperkt kwetsbaar object, in de vorm van de bedrijfshal van het naastgelegen transportbedrijf. Binnen deze veiligheidszone is de nieuwbouw van kwetsbare objecten of de omzetting van een bestaand beperkt kwetsbaar object in een kwetsbaar object niet toegestaan. Het plangebied is niet binnen deze risico-contour gelegen. De ontwikkeling binnen het plangebied leidt niet tot het ontstaan van een risico-contour.
Op basis van de informatie van de risicokaart kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico binnen het invloedsgebied van de inrichting (218 meter). Door de beoogde ontwikkeling zal de hoogte van het groepsrisico niet toenemen. Het invloedsgebied beperkt zich tot een deel van het bedrijventerrein Meerheide en de A67.
Er is binnen het invloedsgebied geen sprake van verminderd zelfredzame personen, maar van professionele bedrijfsorganisaties. In het geval van een calamiteit maken de wegen op het bedrijventerrein het mogelijk om van de calamiteit af te vluchten. De hoogte van het groepsrisico wordt verantwoord geacht.
6.2.4 Vervoer van gevaarlijke stoffen
Voor het transport van gevaarlijke stoffen is uitsluitend de Rijksweg A67 relevant. Over de overige wegen in de omgeving van het plangebied (waaronder de Steenovens) kan ook transport van gevaarlijke stoffen plaatsvinden, maar de vervoersintensiteiten zijn zodanig beperkt dat er geen sprake is van relevante risico's. De Rijksweg A67 heeft een PR 10-6 contour van 20 meter. De PR 10-6 contour strekt zich niet uit over het plangebied. Binnen het plangebied is ook geen sprake van de aanwezigheid van (beperkt) kwetsbare objecten. Het plaatsgebonden risico levert derhalve geen belemmeringen op voor dit wijzigingsplan.
6.2.5 Kabels en leidingen
Er is in het plangebied en in de omgeving van het plangebied geen sprake van leidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.
Over het bedrijventerrein Meerheide ligt het tracé van een hoogspanningsverbinding, die het bedrijventerrein van noordwest tot zuidoost doorsnijdt. Aan weerszijden van de hoogspanningslijn is sprake van een indicatieve zone van 80 meter waarbinnen rekening dient te worden gehouden met het elektromagnetisch veld van de leiding. Er bestaan geen wettelijke normen ten aanzien van het bouwen binnen deze zone. Het nationaal beleid bestaat eruit dat wordt geadviseerd om het verblijf van kinderen (0-15 jaar) binnen deze zone van 0,4 µT te beperken. Geadviseerd wordt dan ook geen nieuwe bestemmingsplannen op te stellen die de realisering van woningen, kinderdagverblijven of scholen mogelijk maken. Het plangebied is gelegen op een afstand van circa 95 meter tot de hoogspanningsleiding gelegen.
Het plangebied is gelegen buiten de aan te houden richtafstand. Daarbij maakt dit wijzigingsplan slechts het gebruik van een locatie als bedrijfsbestemming mogelijk. Er is derhalve geen sprake van een bestemming die verblijf van de 'gevoelige groep' kinderen mogelijk maakt.
6.2.6 Conclusie
De ontwikkeling heeft geen consequenties in het kader van het aspect externe veiligheid.
6.3 Bodem
Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient te zijn aangetoond dat de bodem geschikt is voor de beoogde functie. Binnen het plangebied zijn de locaties in gebruik als bedrijventerrein. Deze functie blijft ongewijzigd. Niet aannemelijk is dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde gebruik.
Het bedrijf dat thans gevestigd is aan Meerheide 52a-54 voert geen activiteiten uit die kunnen leiden tot een verontreiniging van de bodem.
6.4 Waterhuishouding
6.4.1 Inleiding
Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante plannen en besluiten. Een watertoets maakt de mogelijke negatieve invloeden van het initiatief inzichtelijk. Tevens geeft de watertoets oplossingsrichtingen aan waarmee mogelijke optredende negatieve invloeden beperkt of ongedaan gemaakt kunnen worden. Het waterschap heeft een aantal principes gestileerd, die van belang zijn als vertrekpunt van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder. Het plangebied valt onder het beheer van waterschap De Dommel.
6.4.2 Beleidskader
6.4.3 Waterparagraaf
6.5 Luchtkwaliteit
Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit') bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 is vastgelegd dat bestuursorganen bevoegdheden, zoals het vaststellen van een bestemmingsplan, mogen uitoefenen wanneer sprake is van één of meer van de volgende gevallen:
- a. Er is geen sprake van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden.
- b. De concentratie van de desbetreffende stoffen in de buitenlucht verbetert of blijft ten minste gelijk.
- c. Het plan draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de concentratie van de desbetreffende stoffen in de buitenlucht.
- d. De ontwikkeling is opgenomen in een vastgesteld programma, zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Dit wijzigingsplan ziet toe op samenvoeging van twee bestaande bedrijfsterreinen, waarbij uitbreiding van de bedrijfsbebouwing met een omvang van 145 m² plaatsvindt. Deze ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Er is geen sprake van toevoeging van een gevoelige functie.
6.6 Geluid
Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling dient getoetst te worden aan de Wet geluidhinder. Het hoofddoel van de Wet geluidhinder is het beschermen van de mens tegen geluidhinder. In de Wet geluidhinder is geregeld dat bepaalde wegen, spoorwegen en bedrijven(terreinen) een geluidzone hebben. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van een geluidgevoelig object binnen een geluidszone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op deze gebouwen of terreinen.
De bedrijfsbestemmingen binnen het plangebied zijn op basis van de Wet geluidhinder niet als geluidgevoelig object aan te merken. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting binnen het plangebied is dan ook niet aan de orde.
6.7 Geur
Ten behoeve van deze ontwikkeling dient in het kader van het aspect 'geur' antwoord gegeven te worden op de volgende vragen:
- Is ter plaatse van het plangebied een acceptabel woon- en verblijfklimaat gegarandeerd? (belang geurgevoelig object).
- Wordt niet iemand onevenredig in zijn belangen geschaad? (belangen veehouderij en derden).
Binnen het plangebied vindt geen toename van geurgevoelige objecten plaats. Er zijn reeds twee bedrijven aanwezig, die middels een koppelstuk met elkaar verboden worden. Er is geen sprake van de aanwezigheid van geurcontouren of vaste afstanden die over het plangebied gelegen zijn. Het aspect geur is niet belemmerend voor de beoogde herbestemming.
6.8 Gezondheid
6.8.1 Endotoxinen
Wanneer er binnen een afstand van 250 meter van een veehouderij waarin uitstoot van endotoxinen plaatsvindt sprake is van het te realiseren kwetsbare object wordt gebruik gemaakt van de afstandsbepaling uit het 'Notitie handelsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid Endotoxine toetsingskader 1.0'. Middels deze notitie en bijbehorende afstandstabel kan worden bepaald of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat met betrekking tot endotoxinen. Met behulp van de afstandsgrafiek is de afstand van veehouderijen ten opzichte van gevoelige objecten bepaald om de blootstelling aan endotoxine te beoordelen. Met deze afstanden is het invloed gebied aangegeven waarbinnen endotoxinen tot een risico voor de volksgezondheid kunnen leiden. Tot op deze afstand wordt de advieswaarde van 30 EU/m³ mogelijk overschreden. Binnen deze afstand zijn geen gevoelige objecten gelegen.
Binnen het plangebied vindt geen uitstoot van endotoxinen plaats. Ook wordt binnen het plangebied geen gevoelig object toegevoegd. Het aspect gezondheid is niet van toepassing op de beoogde ontwikkeling.
6.8.2 Geitenhouderijen
Op circa 760 meter van het initiatief is een geitenhouderij gesitueerd op het adres Knegselsedijk 13 in Duizel. Op basis van verschillende onderzoeken is aangetoond dat er verhoogde gezondheidsrisico's zijn wanneer in de nabijheid van een geitenhouderij gewoond wordt. Dit moet in overweging worden meegenomen bij de besluitvorming over de wijzigingsbevoegdheid.
ln de periode 2009-2013 is het onderzoek Veehouderijen Gezondheid Omwonenden (VGO) uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn op 7 juli 2016 gepubliceerd (hoofdrapport VGO). Gegevens van 110.278 patiënten, die ingeschreven stonden bij 27 huisartspraktijken in het VGO-onderzoeksgebied, zijn hiervoor geanalyseerd. Op 16 juni 2017 is een aanvullend VGO-rapport gepubliceerd. ln het aanvullend VGO-onderzoek zijn de onderzoeksgegevens statistisch uitvoeriger geanalyseerd. Onder andere is onderzocht of er in de jaren 2009'2013 een verband bestond tussen de woonafstand tot geitenhouderijen en het risico op longontsteking. Gemiddeld over deze onderzoeksjaren laten de aanvullende analyses een 29o/o verhoogde kans op longontsteking zien voor mensen die rondom een individuele geitenhouderij wonen, tot een afstand van 1,5 - 2 km (dit is vergeleken met bewoners zonder een geitenhouderij binnen deze afstand van de woning). Uit het onderzoek volgt dat het risico op longontsteking rond een geitenhouderij bijna drie keer groter is dan het risico op longontsteking tot een afstand van circa 1 km rond een pluimveehouderij. De oorzaak van deze verhoogde kans op longontstekingen rondom geitenhouderijen kan door de onderzoekers niet worden aangegeven. Het gevolg is dat het nemen van effectieve bedrijfsgerichte maatregelen nu nog niet mogelijk is (
Er vindt binnen het plangebied geen toevoeging plaats van een geurgevoelig object. Het aspect gezondheid in relatie tot veehouderijen brengt geen belemmering voor het plan met zich mee.
6.9 Archeologie
6.9.1 Beleidskader
Met de Erfgoedwet beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed: roerend (cultuurgoederen en verzamelingen) en onroerend (monumenten en archeologie). De Erfgoedwet kent nieuwe bepalingen voor gemeenten. Zo kunnen gemeenten een gemeentelijke erfgoedverordening vaststellen en dienen gemeenten een erfgoedregister bij te houden. Ook dient het College van burgemeester en wethouders het voornemen om cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekendmaken.
6.9.2 Erfgoedbeleid gemeente Eersel
De gemeente Eersel heeft samen met de andere Kempengemeenten Bergeijk, Bladel, Oirschot en Reusel-De Mierden een erfgoedkaart en een beleidsplan archeologische monumentenzorg laten opstellen. Het archeologiebeleid van de gemeente Eersel is opgenomen in de Erfgoedverordening gemeente Eersel 2017. In navolging van het erfgoedbeleid zijn voor verschillende gebieden die binnen een bepaalde beschermingscategorie vallen, door middel van dubbelbestemmingen opgenomen in het vigerend bestemmingsplan beschermingsregimes opgenomen. Navolgende figuur geeft een uitsnede van de archeologische beleidskaart voor het plangebied.
Figuur 15: Uitsnede archeologische beleidskaart voor de omgeving van het plangebied
Binnen het bestemmingsplan is gedeeltelijk sprake van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4.1' en gedeeltelijk de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6'. Hiervoor gelden de navolgende drempelwaarden voor archeologisch onderzoek:
- Waarde - Archeologie 4.1' (categorie 4): onderzoeksverplichting voor oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 0,3 m;
- 'Waarde - Archeologie 6' (categorie 6): onderzoeksverplichting voor oppervlakte groter dan 25.000 m² en dieper dan 0,4 m.
Binnen het plangebied vindt bodemverstoring met een omvang van 145 m² plaats. Hiermee worden de drempelwaarden niet overschreden. Er is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk. De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4.1' en 'Waarde - Archeologie 6' uit het vigerende bestemmingsplan zijn ongewijzigd opgenomen in de regels van dit wijzigingsplan. Hiermee wordt zeker gesteld dat geen archeologische waarden verloren gaan met de beoogde herbestemming.
6.10 Cultuurhistorie
Binnen het plangebied is geen cultuurhistorische bebouwing gelegen. Binnen het plangebied vindt geen sloop van bebouwing plaats. Binnen het plangebied wordt bestaande bebouwing herbenut en middels nieuwbouw aan de achterzijde tussen de panden met elkaar verbonden. Als gevolg van de beoogde herontwikkeling gaan dan ook geen cultuurhistorische waarden verloren.
6.11 Natuur
6.11.1 Inleiding
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht geworden. Deze wet vervangt de wetten: Natuurbeschermingswet 1998, Boswet en de Flora- en faunawet. Zowel in de voorgaande als nieuwe wetgeving zijn de nationale natuurwetgeving en internationale richtlijnen en verdragen verankerd, zoals Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, Wetland-Conventie, Conventie van Bern, Cites en Verdrag van Ramsar. De wet is opgesplitst in de bescherming van gebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van soorten (soortenbescherming).
6.11.2 Gebiedsbescherming
De Wet natuurbescherming voorziet in specifieke kaders voor gebieden die op grond van internationale verplichtingen moeten worden beschermd, te weten de Natura 2000 gebieden, bedoeld in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Ten aanzien van de gebiedsbescherming is het de bedoeling dat plannen en projecten eenduidig en integraal worden getoetst op hun invloed op de te beschermen natuurwaarden in de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden.
In de nabije omgeving van het bedrijventerrein Meerheide zijn geen natuurgebieden gelegen waarvoor op grond van de Wet natuurbescherming een beschermingsregime geldt. De ontwikkeling is dusdanig kleinschalig van aard dat geen sprake is van een significant effect op beschermde natuurgebieden.
6.11.3 Soortenbescherming
In de Wet natuurbescherming geldt een aantal verbodsbepalingen ter bescherming van planten- en diersoorten. Er is sprake van twee beschermingsniveaus, te weten: Europees beschermde soorten volgens de Habitat- en Vogelrichtlijn en Nationaal beschermde soorten. Voor alle inheemse diersoorten, beschermd of onbeschermd, geldt de zorgplicht. De zorgplicht wil zeggen dat men deze niet onnodig mag doden, verwonden of beschadigen. Voor onbeschermde soorten geldt geen ontheffingsplicht maar alleen de zorgplicht. Naast soorten beschermt de Wet natuurbescherming ook verblijfplaatsen die als 'vast' kunnen worden aangemerkt. Een vaste verblijfplek betreft een verblijfplek waarnaar een dier regelmatig terugkeert en niet slechts eenmalig voor een specifieke functie gebruikt wordt, zoals de nesten van de meeste vogels. Voor beschermde soorten dienen de effecten op populatieniveau te worden getoetst. In tegenstelling tot de voorgaande Flora en faunawet is de bescherming in mindere mate individueel en dient de staat van de instandhouding van de gehele populatie in aanmerking te worden genomen.
Het plangebied is gelegen op een bedrijventerrein en geheel verhard ten behoeve van bedrijfsbebouwing en erfverharding. Binnen het plangebied zijn geen flora- en fauna waarden aanwezig. De ontwikkeling leidt ook niet tot aantasting van flora of fauna waarden.
6.12 M.e.r-beoordeling
6.12.1 Aanleiding
6.12.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
6.12.3 Conclusies en advies
Op grond van deze toelichting is in voldoende mate inzicht gekregen in de milieugevolgen van de beoogde ontwikkeling. Gelet op de kenmerken van het plan, de locatie van het plan en de kenmerken van de potentiele effecten moet worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot milieueffecten van een dusdanige omvang dat sprake kan zijn van 'belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu'. De effecten blijven beperkt tot het plangebied. Er is daarom geen aanleiding of noodzaak voor het doorlopen van een formele m.e.r.-(beoordelings)procedure of m.e.r.-procedure.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
De initiatiefnemer is zich ervan bewust dat alle kosten die gemaakt worden in of ten behoeve van de procedure en de uitvoering voor rekening van de initiatiefnemer komen. Dit betreft onder meer de kosten voor de benodigde onderzoeken, de kosten voor het opstellen van dit wijzigingsplan, de legeskosten die voldaan dienen te worden en eventuele planschade die door uitvoering van het wijzigingsplan optreedt. Het beoogde plan is financieel uitvoerbaar.
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Dit wijzigingsplan zal conform de wettelijke vereisten kenbaar worden gemaakt. Naar aanleiding van eventuele zienswijzen op het wijzigingsplan kan een heroverweging op deze onderdelen plaatsvinden en kan besloten worden onderhavig wijzigingsplan op een aantal punten te wijzigen.
Hoofdstuk 8 Procedure
8.1 Procedure
Dit wijzigingsplan doorloopt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is vastgelegd in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze procedure houdt in dat het ontwerp-wijzigingsplan na behandeling door het College van burgemeester en wethouders wordt gepubliceerd en zes weken ter inzage wordt gelegd. Het ontwerpwijzigingsplan zal ook digitaal raadpleegbaar zijn op de site van de gemeente en op ruimtelijkeplannen.nl. Belanghebbenden kunnen in die zes weken hun zienswijze kenbaar maken bij de gemeente. Binnen acht weken na afloop van de termijn dat het ontwerpwijzigingsplan ter inzage heeft gelegen stelt het College van burgemeester en wethouders het wijzigingsplan vast. Daarbij worden eventueel ingediende zienswijzen betrokken. Tegen de vaststelling van een wijzigingsplan staat rechtstreeks beroep open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1. Bro
Artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een wijzigingsplan burgemeester en wethouders overleggen met het bestuur van de bij het plan betrokken waterschap. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
8.3 Zienswijzen
Dit wijzigingsplan heeft met ingang van 4 juli 2019 tot 15 augustus 2019 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ontvangen. Hierna is dit wijzigingsplan ongewijzigd vastgesteld.