TAM-omgevingsplan Prinsejagt (Van Zinnicqstraat)
Bestemmingsplan - Gemeente Eindhoven
Ontwerp op 13-03-2025 - in voorbereiding
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Eindhoven kampt met een enorm woningtekort. De stad komt ongeveer 40.000 woningen tekort, wat erop neerkomt dat per drie bestaande woningen één nieuwbouwwoning moet worden toegevoegd. Woonbedrijf heeft daarbij, net als andere woningcorporaties, de grote opgave om nieuwe huurappartementen te bouwen. Voor deze grote opgave is Woonbedrijf op zoek gegaan naar plekken waar verdicht kan worden.
In de buurt Prinsejagt I in Eindhoven staan 243 eengezinswoningen van Woonbedrijf, waarvan een groot deel toe is aan renovatie en verduurzaming. Woonbedrijf heeft ervoor gekozen om 201 woningen te renoveren. Daarnaast zullen 42 woningen aan de rand van de woonbuurt worden gesloopt om plaats te maken voor de benodigde woningbouwopgave. Hier komen drie woongebouwen met 167 sociale huurwoningen. Voor deze verdichting is bewust gekozen voor een plek aan de rand van de woonbuurt, zodat de woongebouwen wat ruimte rondom hebben. Die ruimte is van bijvoorbeeld belang ten behoeve van de leefbaarheid en gezondheid (ruimte voor groen en bewegen), maar ook om inkijk vanuit balkons op buurpercelen zo veel mogelijk te beperken. Vanwege het naastgelegen park is op de gekozen locatie de ruimte om enigszins de hoogte in te gaan. Elk van de drie gebouwen heeft twee identiteiten: een vierlaagse zijde die zich richt op de wijk en een zeslaagse zijde die aansluit op het grootschaligere park.
Het plan zorgt voor meer differentiatie in woningtypes in de wijk, aangezien in deze buurt nu vooral veel grote eengezinswoningen staan. Met het plan wordt voorzien in appartementen voor één- of tweepersoonshuishoudens zoals starters en ouderen. Jonge bewoners kunnen hierdoor starten in hun eigen buurt of bewoners kunnen doorstromen naar een appartement.
Het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) heeft project Prinsejagt geselecteerd voor een landelijke pilot 'Parallel plannen' met als doel de ontwikkeltijd van bouwprojecten moet verkorten. Het proces wordt als het ware in elkaar geschoven. Verschillende processen lopen hierbij tegelijkertijd in plaats van opeenvolgend. De start van de bouw zou hiermee sneller mogelijk moeten zijn, wat hard nodig is gezien de grote behoefte aan woningen. Inwonersparticipatie blijft hierbij even belangrijk als altijd, daarop wordt niet ingeboet.
Het omgevingsplan staat de ontwikkeling van de drie woongebouwen niet toe. Binnen het projectgebied komt volgens het omgevingsplan de bestemming 'Wonen' voor. Binnen de bestemming 'Wonen' is het mogelijk om woongebouwen op te richten, maar de beoogde ontwikkeling past niet binnen de geldende bouwvlakken en maatvoering. Bovendien is het volgens het omgevingsplan niet toegestaan om een aantal woningen te vermeerderen.
Om de ontwikkeling mogelijk te maken is dan ook een wijziging van het omgevingsplan nodig. Bij een wijziging van het omgevingsplan dient gemotiveerd te worden dat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan de betreffende locaties. Met voorliggende motivering en bijbehorende bijlagen wordt hierin voorzien.
Luchtfoto met het projectgebied (globaal blauw omlijnd) (Bron: https://app.pdok.nl/viewer)
1.2 Besluitgebied
Het projectgebied ligt in de buurt Prinsejagt I binnen stadsdeel Woensel. Het gaat om drie percelen van Woonbedrijf aan de Van Zinnicqstraat. Het projectgebied ligt grofweg tussen de Van Zinnicqstraat (ten zuiden), Jacob van Campenweg (ten westen), Vitruviusweg (ten oosten) en het park met de gemeentelijke wijkbegraafplaats Woensel-Noord aan de noordzijde.
In het bijzonder heeft dit project betrekking op de percelen die kadastraal bekend staan als gemeente Woensel, sectie H, nummers 468, 469 en 470. De drie percelen worden van elkaar gescheiden door openbaar gebied in eigendom van de gemeente Eindhoven.
Luchtfoto met kadastrale kaart van het projectgebied (globaal blauw omlijnd) (Bron: https://app.pdok.nl/viewer)
1.3 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 en navolgend hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de huidige en toekomstige situatie. Hoofdstuk 4 beschrijft op welke onderdelen het omgevingsplan wordt gewijzigd. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 aangegeven op welke wijze participatie heeft plaatsgevonden, hoe hiermee rekening is gehouden bij de wijziging van het omgevingsplan en welke andere overlegpartners bij de voorbereiding van de wijziging van het omgevingsplan zijn betrokken. In het daaropvolgende hoofdstuk 6 is de beoogde ontwikkeling getoetst aan relevant beleidskader van het rijk, provincie en de gemeente. Hoofdstuk 7 bevat een toets van het project aan relevante aspecten van de fysieke leefomgeving. Tot slot wordt in hoofdstuk 8 ingegaan op de financiële haalbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Omgeving
Historisch perspectief
Het projectgebied ligt buiten de ring van Eindhoven in het stadsdeel Woensel, de wijk Ontginning en de buurt Prinsejagt (tegen de buurt Driehoeksbos). De wijk Ontginning, die het gebied van Driehoeksbos en Prinsejagt tot Vlokhoven omvat herinnert aan de grote heidevlakte die hier lag en vanaf de 19e eeuw werd ontgonnen. Prinsejagt en Driehoeksbos werden begrensd door de Boschdijk en de oude weg naar het noorden, de Oude Bosschebaan. Dwars over de heide liep een zandweg, waarvan de huidige Jacob van Campenweg een laatste overblijfsel is. De weg voerde van de Woenselse schuurkerk aan de Woenselsestraat naar de schuurkerk in Acht. Prinsejagt kreeg vanaf de 19e eeuw voor een groot deel een agrarische bestemming. Toen het gebied in de naoorlogse jaren werd bebouwd, werd de buurt genoemd naar een oude boerderij in de tegenwoordige Achtse Barrier, die in verband met de stadsuitbreiding moest worden gesloopt. Driehoeksbos herinnert aan het naaldbos dat op dit deel van de ontginning werd geplant. Het naaldhout werd in de kolenmijnen gebruikt om de gangen te sluiten. Een groot perceel van het bos had een driehoekige vorm, vandaar de naam.
Ligging projectgebied (blauw omcirkeld) binnen Eindhoven (Bron: https://app.pdok.nl/viewer)
Stedenbouwkundige structuur
Van belang is dat Eindhoven is ontstaan uit de samenvoeging van de nederzetting Eindhoven met de vijf omliggende nederzettingen Gestel, Strijp, Woensel, Tongelre en Stratum. Het stadsdeel Woensel is een van de vijf lobben die rond het centrum van Eindhoven zijn ontwikkeld. De structuur van het stadsdeel Woensel wordt bepaald door de radiale- en tangentstructuur van Eindhoven.
Het projectgebied ligt tussen de voornaamste radialen Boschdijk en Huizingalaan en de voornaamste ringen Marathonloop en 1e en 2e Lieven De Keylaan.
Ondanks dat de wijk geen cultuurhistorische status is vastgesteld, zijn er wel diverse waardes te vinden. De hoofdstructuur wordt gevormd door: de Oude Bosschebaan en de haaks kruisende voorzieningenstrook die de wijk Prinsejagt opdelen in drie woonbuurten. Ten tweede de groenstructuur met ruime parkachtige randen rond de buurten en kleine plantsoenen binnen de buurten. En tot slot de parochiegedachte met een centrale gepositioneerde parochie in een overzichtelijke woonbuurt.
Voor de betreffende woonbuurt is er een eenvoudige stratenverkaveling die aan de noord- en westrand iets opendraait en knikt naar de groene zoom van de buurt. In de stedenbouwkundige opzet van de buurt is er een compositie gemaakt van rijwoningen en garageblokjes. Door verschuivingen, verdraaiingen verandert het blikveld op kopgevels en kappen. Er ontstaat een dynamisch beeld met veel dieptewerking. Dit wordt versterkt door de samenhang met de inrichting van de buitenruimte.
Prinsejagt is een buurt die voornamelijk is gebouwd in de periode 1945-1969. Slechts ongeveer 150 woningen zijn vóór 1945 gebouwd en ongeveer 700 woningen na 1970. Het deel ten westen van de Dr. Berlagedeel (waar het projectgebied is gelegen) is het oudere deel en heeft een duidelijk accent op huurwoningen. In het oostelijk deel van de buurt (uit de jaren zestig) ligt het accent op koopwoningen. De buurt is een rustige en gewilde woonwijk met een gunstige ligging tussen groen en de nabijheid van winkels waaronder het stadsdeelwinkelcentrum Woensel. De buurt is typisch een voorbeeld van het Nieuwe Bouwen hetgeen duidelijk te zien is door de aanwezige functiescheiding tussen wonen, werken, winkelen, groen en verkeer. Ook is een duidelijke hiërarchie aanwezig in ontsluitingswegen en woonstraten en is er sprake van strokenverkaveling en hofverkaveling waarbij parkeren wordt geconcentreerd, zoals in de huidige situatie binnen het projectgebied het geval is.
Verkeersstructuur
Het projectgebied maakt deel uit van Woensel-Noord. Dit is typisch een stadsdeel dat ontworpen is voor het autoverkeer. Het stadsdeel heeft een goede externe en interne ontsluitingsstructuur waardoor bijna alle buurten en bedrijventerreinen in de nabijheid van rijks- en/of gebiedsontsluitingswegen liggen. De autobereikbaarheid is hierdoor bijzonder goed. Over de radiaalwegen lopen ook diverse ov-verbindingen, waardoor de buurten ook goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer. Ten slotte wordt Woensel-Noord doorkruist door een uitgebreid fietsnetwerk dat buurten verbindt met werkgebieden en voorzieningen.
Groen en water
De groenstructuur van het stadsdeel Woensel-Noord wordt bepaald door groene zones, groene aders en solitaire groenelementen. Zij bepalen voor een belangrijk deel de kwaliteit van het woongebied. De groene aders geven een sterke groenimpressie en leggen een ruimtelijke relatie tussen de groene zones en andere groengebieden. Deze groenstructuur wordt aangevuld met solitaire groenelementen zoals groenpleinen en kleine buurtparkjes. Het is van belang dat deze ruimtelijke samenhang van de verschillende groengebieden behouden blijft. Verstoring door het bebouwen van de groenelementen tast ook de stedenbouwkundige opzet van het plangebied aan.
Binnen de buurt Prinsejagt komen geen relevante oppervlaktewateren voor.
Directe omgeving
De directe omgeving van het projectgebied bestaat ten zuiden ervan uit grondgebonden eengezinswoningen in de huursector. Het gaat om laagbouw rijenwoningen van Woonbedrijf die vooral in verticale stroken zijn opgesteld. De stroken zijn met brandgangen van elkaar gescheiden. De woningen bestaan uit twee bouwlagen met een zadeldak waarvan de nok evenwijdig met de straat loopt. Parkeren vindt hoofdzakelijk plaats op langsparkeerstroken en op straat.
Foto vanaf Van Zinnicqstraat richting Bramantestraat in zuidelijke richting. Bron: Google Streetview, juli 2023, https://www.google.nl/maps)
Foto van woongebouwen ten oosten van het projectgebied. Bron: Google Streetview, juli 2023, https://www.google.nl/maps)
Ten westen van het projectgebied staat aan de Vignolaweg een rij grondgebonden woningen van drie bouwlagen met kap waarvan de nok evenwijdig aan de weg loopt. Deze woningen grenzen aan de ten noorden gelegen groenzone.
Foto vanaf Jacob van Campenweg richting de woningen aan de Vignolaweg in zuidelijke richting. Bron: Google Streetview, juli 2023, https://www.google.nl/maps)
Ten noorden van het projectgebied ligt een groenzone met daarbinnen een gemeentelijke begraafplaats en een hoogspanningsverbinding. Het groen wordt met hofje aan de Van Zinnicqstraat (tussen de afzonderlijke delen van het projectgebied) als het ware de buurt ingetrokken.
Foto van de groenzone ten noorden van het projectgebied vanaf Jacob van Campenweg in oostelijke richting. Bron: Google Streetview, juli 2023, https://www.google.nl/maps)
Aan de oostzijde van het projectgebied staat aan het Pastoor Duséeplein een voormalig kerkgebouw dat momenteel door een onderwijsinstelling wordt gebruikt. Aan de achterzijde van het kerkgebouw, aan de Vitruviusweg ten oosten van het projectgebied, zijn recent enkele nieuwe woongebouwen opgericht. Het gaat om rechthoekige wooncomplexen van 2 tot 4,5 bouwlaag met appartementen.
Foto van voormalige kerkgebouw ten zuidoosten van het projectgebied. Bron: Google Streetview, maart 2021, https://www.google.nl/maps)
2.2 Projectgebied
Het projectgebied omvat drie deelgebieden die zijn gelegen tussen de Van Zinnicqstraat (ten zuiden), Jacob van Campenweg (ten westen), Vitruviusweg (ten oosten) en het park met de gemeentelijke wijkbegraafplaats Woensel-Noord aan de noordzijde. Ieder deelgebied omvat veertien woningen van Woonbedrijf aan de Van Zinnicqstraat. Het gaat net als in de rest van de buurt om grondgebonden eengezinswoningen in rijen, hoofdzakelijk verticaal opgesteld met aan de Van Zinnicqstraat binnen ieder deelgebied een rij van drie woningen horizontaal opgesteld. De rijwoningen bestaan uit twee bouwlagen met zadeldak waarvan de nok evenwijdig met de weg loopt. Aan de Van Zinnicqstraat wordt op de weg geparkeerd. Tussen de deelgebieden zijn hofjes gelegen met deels parkeerplaatsen en deels groene veldjes.
Foto van het hofje tegenover Pieter Huyssensweg. Bron: Google Streetview, augustus 2023, https://www.google.nl/maps)
Foto van de woningen aan de Jacob van Campenweg vanaf de kruising met de Van Zinnicqstraat. Bron: Google Streetview, juli 2023, https://www.google.nl/maps)
Hoofdstuk 3 Toekomstige Situatie
Dit project voorziet in de bouw van drie woongebouwen met in totaal 167 sociale huurwoningen. Het gaat om kleine appartementen voor één- of tweepersoonshuishoudens (zoals starters en ouderen) in de huursector (Woonbedrijf). Het project zorgt voor meer woningdifferentiatie in de wijk, omdat jonge bewoners in hun eigen buurt kunnen starten of (oudere) bewoners kunnen doorstromen naar een appartement.
Uitgangspunten, positie en volumes van de beoogde bebouwing. Bron: Pauwert Architectuur
Het plan omvat drie appartementengebouwen aan de rand van het park, die als een samenhangend geheel worden gebouwd ter versterking van de bestaande stedenbouwkundige structuur. Door de ligging aan de rand van Prinsejagt I, aan de groene structuur, leent de locatie zich voor verdichting. In het ontwerp wordt inspiratie gehaald uit de verschillende ontwerp thematieken van deze buurt, maar is geen letterlijke toepassing. Er wordt gezocht naar een eigentijdse toepassing van de herhaling, verdraaiing en verschuivingen in het volume, de positionering en de architectuur. De zichtlijnen naar de groene omzoming blijven behouden.
Centraal in de wijk bevinden zich voornamelijk kleinschalige grondgebonden woningen, terwijl de randen van de wijk worden gekenmerkt door grootschalige gebouwen die typerend zijn voor de wederopbouwwijk. Bij de positionering van de woningen is rekening gehouden met de afstand tot de buren, om de inkijk in tuinen zo veel mogelijk te beperken. Door de drie gebouwen naar elkaar toe te schuiven, ontstaat er aan zijkanten ruimten voor parkeren. Door de ruime afstand tussen de woongebouwen onderling is er ook voldoende plek voor een gemeenschappelijke groene buitenruimte.
Dwarsdoorsneden van het plan met de afstand onderling en ten aanzien van buren in beeld gebracht. Bron: Pauwert Architectuur
Elk van de drie woongebouwen heeft twee identiteiten: een vierlaagse zijde die zich richt op de wijk en een zeslaagse zijde die aansluit op het grootschaligere park. De woongebouwen hebben een alzijdige oriëntatie. Hiermee wordt sociale controle bevorderd en draagt het plan bij aan de levendigheid van de openbare ruimte. Voor veiligheid en om contact tussen buurt en bewoners te stimuleren wordt een levendige begane grond gerealiseerd met onder andere woningen en een gezamenlijke ontmoetingsruimte. Ook bevinden zich hier de centrale toegang tot het gebouw en de fietsenbergingen.
Vlekkenplan met de beoogde functies op de begane grond. Bron: Pauwert Architectuur
Aan de buitenzijden van het projectgebied komen twee parkeerkoffers te liggen om in de parkeerbehoefte te voorzien. Tevens worden aan de Van Zinnicqstraat langsparkeerplaatsen gerealiseerd.
De ruimte rondom de woongebouwen, met name tussen de woongebouwen onderling, wordt groen ingericht. Binnen dit groen is ruimte voor spelen en ontmoeten. Het groen van het noordelijke gelegen park wordt als het ware nog verder de buurt ingetrokken. Groen heeft een positief effect op de gezondheid van mensen en kan een bijdrage leveren aan de biodiversiteit en diverse klimaatambities (bijvoorbeeld tegengaan hittestress, infiltratie hemelwater).
Hoofdstuk 4 Toetsing Aan Omgevingsplan
4.1 Huidige Bouw- En Gebruiksmogelijkheden
Ter plaatse van het projectgebied geldt, vanwege de invoering van de Omgevingswet op 1 januari 2024, het zogenaamde tijdelijke deel van het omgevingsplan van rechtswege. Dit zijn een aantal voormalige besluiten, plannen en regelgeving die door de gemeente in een gebiedsdekkend omgevingsplan moeten worden verwerkt en vastgesteld. Omdat dit gebiedsdekkende omgevingsplan nog niet is vastgesteld door gemeente Eindhoven, geldt het 'tijdelijk deel van het omgevingsplan' bestaande uit:
- Vastgestelde bestemmingsplannen en beheersverordeningen:
- Bestemmingsplan 'Prinsejagt-Driehoeksbos 2019', vastgesteld 19 mei 2020;
- Bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan waterberging', vastgesteld op 24 november 2020;
- Bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan parkeren, kamerbewoning en woningsplitsing', vastgesteld 24 mei 2022;
- Bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan archeologie 2023', vastgesteld 23 januari 2024.
- Lokale verordeningen:
Tot het tijdelijke deel van het omgevingsplan behoren een gemeentelijke geurverordening, verordening afvoer regen- en grondwater of erfgoedverordening (archeologische monumentenzorg) en bodemkwaliteitskaarten, mits de gemeente een dergelijke verordening heeft vastgesteld. In dit geval zijn van toepassing:- Erfgoedverordening gemeente Eindhoven (hoofdstuk 7 Archeologie);
- Bruidsschat:
- voorrangsbepalingen en overgangsrecht;
- regels over bouwwerken, open erven en terreinen;
- regels over milieubelastende activiteiten;
- regels over aanleggen of wijzigen van wegen of spoorwegen zonder geluidproductieplafond;
- regels over overige gemeentelijke omgevingsvergunningen.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Prinsejagt-Driehoeksbos 2019' (Bron: Omgevingsloket - Regels op de kaart)
4.2 Strijdigheden Met Omgevingsplan
In deze paragraaf wordt ingegaan op de strijdigheden van het project ten opzichte van het geldende omgevingsplan. Hieronder wordt kort ingegaan op verschillende onderdelen van het omgevingsplan, te weten de voormalige bestemmingsplannen en lokale verordeningen.
Bestemmingsplan Prinsejagt-Driehoeksbos 2019
Het projectgebied heeft volgens dit bestemmingsplan de bestemming 'Wonen' met specifiek een bouwaanduiding 'bouwvlak' waar hoofdgebouwen mogen worden gebouwd en een maatvoeringsaanduiding voor de maximale goothoogte (6 meter) en maximale bouwhoogte (10 meter). Deze bouwvlakken, goot- en bouwhoogte zij niet toereikend voor het voorgenomen bouwplan.
Er zijn geen binnenplanse mogelijkheden om het beoogde gebouw mogelijk te maken. Het is dan ook nodig om het omgevingsplan dusdanig te wijzen dat de woongebouwen op deze locatie mogelijk zijn.
In de overige regels van het bestemmingsplan staat een voorwaardelijke verplichting voor parkeren. De voorwaardelijke verplichting schrijft voor dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid conform het geldende parkeerbeleid. Dit is dan ook een voorwaarde voor dit project en in paragraaf 7.8 Verkeer en parkeren wordt hier nader op ingegaan.
Paraplubestemmingsplan Hemelwaterberging
Dit deel van het omgevingsplan herziet onderliggende bestemmingsplannen voor zover het bestemmingen betreft die de functie wonen en/of woondoeleinden en/of woningen, woongebouwen (dan wel andere benamingen die zien op de functie wonen in de betreffende bestemmingsomschrijving) mogelijk maken. Zo ook het bestemmingsplan Prinsejagt-Driehoeksbos 2019. In dit geval geldt zodoende naast de voorwaardelijke verplichting voor parkeren ook een voorwaardelijke verplichting voor hemelwaterberging. De voorwaardelijke verplichting schrijft voor dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen moet worden voorzien in een waterberging of andere maatregelen die bijdragen aan de klimaatbestendigheid, conform het geldende beleid van gemeente Eindhoven. Dit is dan ook een voorwaarde voor dit project en in paragraaf 7.11 Water wordt hier nader op ingegaan.
Paraplubestemmingsplan parkeren, kamerbewoning en woningsplitsing
Dit deel van het omgevingsplan herziet onderliggende bestemmingsplannen voor zover het bestemmingen betreft die de functie wonen en/of woondoeleinden en/of woningen, woongebouwen (dan wel andere benamingen die zien op de functie wonen in de betreffende bestemmingsomschrijving) mogelijk maken. Zo ook het bestemmingsplan 'Prinsejagt-Driehoeksbos 2019'. Het paraplubestemmingsplan staat het toevoegen van woningen door woningsplitsing niet toe. Bij dit project is echt geen sprake van splitsing, maar van sloop-nieuwbouw waarbij woningen worden toegevoegd.
Daarnaast bevat het paraplubestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting voor parkeren bij wijziging van de gebruiksfunctie. Kort gezegd mag een wijziging van de gebruiksfunctie alleen worden doorgevoerd als wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Dit is dan ook een voorwaarde voor dit project en in paragraaf 7.8 Verkeer en parkeren wordt hier nader op ingegaan.
Paraplubestemmingsplan archeologie 2023
Dit deel van het omgevingsplan stelt regels met betrekking tot de bescherming van mogelijk in de bodem aanwezige archeologische waarden. Voor het projectgebied gelden verschillende dubbelbestemmingen met ieder een eigen beschermingsregime. In paragraaf 7.12 wordt ingegaan op archeologie. Op deze plaats volstaat de vermelding dat archeologisch onderzoek is uitgevoerd om mogelijk in de bodem aanwezige archeologische waarden vast te stellen.
Lokale verordeningen
Gemeente Eindhoven beschikt niet over een geurverordening of hemelwaterverordening, maar wel over de Erfgoedverordening gemeente Eindhoven. De bepalingen uit deze verordening die over archeologie gaan (archeologische monumenten en vangnetbepaling archeologie), maken deel uit van het omgevingsplan. Binnen het projectgebied is geen sprake van een archeologisch monument. De vangnetbepaling is alleen van toepassing in gevallen dat een voormalig bestemmingsplan niet in een passende regeling voor archeologie voorziet. Met het Paraplubestemmingsplan archeologie 2023 is hier voor dit projectgebied echter al in voorzien, waardoor de vangnetbepaling in dit geval niet relevant is. Er is dan ook geen strijdigheid met lokale verordeningen.
Bruidsschat
De zogenaamde bruidsschat bevat rijksregels over activiteiten, waaronder bepalingen over vergunningvrij bouwen. De bruidsschat wordt te zijner tijd (samen met de regels uit de bestemmingsplannen en lokale verordeningen) in het gebiedsdekkende omgevingsplan verwerkt. Er is geen strijdigheid met de regels uit de bruidsschat en dus is geen wijziging van dit deel van het omgevingsplan nodig.
4.3 Omgevingsplan Wijziging
Sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft gemeente Eindhoven een omgevingsplan van rechtswege. Aangezien de ontwikkeling niet past in dit omgevingsplan moet het omgevingsplan worden gewijzigd. Dit gebeurt door middel van een wijzigingsbesluit.
Een wijzigingsbesluit omgevingsplan bestaat uit
- Een motivering;
- Regels;
Daarnaast kan het wijzigingsbesluit bevatten:
- Een algemene toelichting (wettelijk niet verplicht);
- Een artikelsgewijze toelichting (wettelijk niet verplicht);
- Toepasbare regels (wettelijk niet verplicht).
In dit geval bestaat het wijzigingsbesluit uit regels en een motivering. Voorliggend document betreft de motivering, waarin is onderbouwd dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van de beoogde functies aan de projectlocatie.
Vanwege huidige beperkingen met de digitale ontsluiting van wijzigingen van het Omgevingsplan in het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) heeft de wetgever het mogelijk gemaakt om een Tijdelijke Alternatieve Maatregel (TAM) toe te passen. Op die manier kunnen wijzigingsbesluiten van omgevingsplannen toch gepubliceerd worden. TAM-IMRO-besluiten maken juridisch gezien deel uit van het ('nieuwe') omgevingsplan, maar worden technisch gezien via het 'oude' formaat (IMRO) opgebouwd. Voorliggende motivering maakt deel uit van het TAM-IMRO wijziging omgevingsplan.
Hoofdstuk 5 Voorbereiding En Participatie
5.1 Voorbereiding
Bij de voorbereiding van dit project zijn diverse stakeholders betrokken. Het project is door het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) geselecteerd voor een landelijke pilot 'Parallel plannen' met als doel de ontwikkeltijd van bouwprojecten te verkorten. Het ministerie heeft dan ook meegekeken bij de totstandkoming van het project, waarbij het ontwerpproces, het planologisch proces en de uitwerking van de vergunning zoveel mogelijk parallel lopen.
5.2 Vooroverleg
Gaandeweg het proces zijn de gebruikelijke overlegpartners betrokken middels vooroverleg. Naast de provincie, het waterschap en de veiligheidsregio zijn dat in Eindhoven de Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed, Trefpunt Groen Eindhoven en Henri van Abbestichting.
Trefpunt Groen Eindhoven
Trefpunt Groen Eindhoven adviseert positief, mits zij het ecologisch werkprotocol ontvangen met de mitigerende maatregelen. Zij benadrukken dat boom beschermende maatregelen dienen te worden genomen tijdens de bouwfase en de voorbereidingen daarvan (zie aanbevelingen in de BEA). Ze zijn zeer te spreken over de inrichting van het groen rondom de gebouwen, waarbij met respect wordt omgegaan met cultureel groen erfgoed. De bomen zijn door dendroloog Frans Fontaine geplant in de periode 1960-1970. Ook zien zij een zorgvuldige opvolging van de taakstellingen uit het SMP met een betrokken ecoloog. Op moment van schrijven zijn de mitigerende maatregelen nog niet bekend, maar wordt daar wel aan gewerkt. Zij willen graag betrokken blijven worden voor de maatregelen omtrent het beschermen van de gierzwaluw, huismus, alle vleermuissoorten en andere aanwezige faunasoorten. Ze waarderen dat ze betrokken worden door de initiatiefnemer en zien uit naar een duurzame voortzetting daarvan.
Henri van Abbestichting
De Henri van Abbestichting heeft samen met de Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed meerdere keren met Woonbedrijf overleg gehad over dit plan. De Henri van Abbestichting schaart zich achter het advies van Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed.
Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven
De stichting is van mening dat maximaal 4 tot 6 bouwlagen passend is, waar het plan eerder nog uitging van maximaal 8 bouwlagen. Er is dan ook gehoor gegeven aan deze opmerking.
Daarnaast is de stichting van mening dat de verdraaiing van de woongebouwen ten opzichte van de Van Zinnicqstraat ervoor zorgt dat de aansluiting op de wijk verwatert. Volgens de stichting dient de hoofdrichting van de hoofdgebouwen orthogonaal met de wijk te zijn, waarbij slechts een verbijzondering of ondergeschikt bouwdeel verdraaid kan worden ten opzichte van de wijk. Hier is echter een verschil van inzicht met de architect en de gemeente. De bouwmassa's zijn namelijk bewust gedraaid gepositioneerd om zo het repeterende patroon te volgen vanaf de buitenste gevels van het nieuwe appartementengebouw De Vlinder aan de oostzijde, via de gedraaide rijwoningen in de bestaande hofjes aan de Van Zinnicqstraat tot aan de Jacob van Campenlaan aan de westzijde. Hiermee volgen ze de logica van de afwijkende wijkranden. Verder uitgezoomd is bovendien te zien dat het noordelijke deel van Prinsejagt I grofweg twee stedenbouwkundige patronen kent: centraal in de buurt een orthogonaal patroon (blauwe stippellijn in onderstaande afbeelding) met rondom aan de randen van de buurt bebouwing die gedraaid op dit orthogonale patroon staat (zie rode lijnen in onderstaande afbeelding). Bijkomend voordeel is dat deze oriëntatie voor een optimale bezonning zorgt. Woningen pal op het zuiden of noorden worden vermeden waardoor elke woning zowel zon als schaduw uren geniet gedurende de dag. Het plan is inmiddels door de Adviescommissie Omgevingskwaliteit Eindhoven positief beoordeeld.
Stedenbouwkundige structuren binnen noordelijk deel Prinsejagt I: orthogonale structuur met blauwe stippellijn omlijnd, met rode lijnen bebouwing gedraaid op deze orthogonale structuur.
Tot slot is de stichting van mening dat het parkeren beter en anders moet worden ingericht om te voorkomen dat er een groot gebied garages en parkeerplaatsen ontstaat met twijfelachtige kwaliteit. Dat geldt met name voor het parkeerveld aan de Jacob van Campenweg, vanwege het tegenover gelegen cluster met garageboxen waarop weinig tot geen direct zicht is. Die zorg wordt echter niet gedeeld door de initiatiefnemer. Op de nieuwe parkeervelden komen namelijk geen bouwwerken zoals garages, carports of overkappingen. De parkeerplaatsen worden op basis van een groenplan gedegen in de omgeving ingepast, omgeven door openbaar groen en voorzien van halfverhard oppervlak. De parkeerplaatsen liggen in het zicht vanaf omliggende doorgaande routestructuren in de buurt en aan de entrees van twee van de woongebouwen, die alzijdig zijn georiënteerd. Zodoende liggen de parkeerplaatsen altijd in het zicht en wordt voorkomen dat er anonieme en sociaal onveilige parkeerplaatsen ontstaan.
SGE Coördinatieteam
Tot slot is het plan ter toetsing voorgelegd aan het SGE Coördinatieteam dat positief heeft geadviseerd.
Veiligheidsregio
Als hier aanleiding voor is wordt gaandeweg de ambtelijke toetsing van deze motivering bij het wijzigingsbesluit omgevingsplan de Veiligheidsregio om advies gevraagd. Uit paragraaf 7.7 blijkt dat in dit geval omgevingsveiligheid geen aandachtspunt vormt. Daarom is geen advies gevraagd.
Andere overheidsorganen
Een kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerpbesluit tot wijziging van het omgevingsplan zal worden toegestuurd aan de provincie Noord-Brabant en waterschap De Dommel.
5.3 Participatie
In de bijlage bij deze motivering is het participatieplan opgenomen. Daarin is omschreven welke stappen er in het participatieproces zijn genomen, op welke wijze participatie heeft plaatsgevonden en wat de resultaten van iedere stap waren. Ook is daarin omschreven welke stappen nog gaan volgen.
Een belangrijke wijziging in het ontwerp naar aanleiding van het participatieproces is het verlagen van de oorspronkelijk geplande bouwhoogte van acht bouwlagen. Elk van de drie woongebouwen krijgt een vierlaagse zijde die zich richt op de wijk en een zeslaagse zijde die aansluit op het grootschaligere park. Het aantal woningen is mede daardoor teruggebracht van 200 naar 167. Ook zijn de gebouwen gedraaid, om meer ruimte te maken voor groen en parkeerplaatsen. De gebouwen worden ten slotte dichter bij elkaar gezet, zodat er meer afstand is tot de omliggende buurt. Een opsomming van de wijzigingen naar aanleiding van het participatietraject is opgenomen in het participatieplan in de bijlagen.
Tot aan de ingebruikname van de woningen is participatie een dynamisch proces waarbij omwonenden en andere belanghebbenden zullen worden betrokken.
Hoofdstuk 6 Visie En Beleid Op De Locatie
In deze paragraaf wordt het beleid dat relevant is voor de activiteit toegelicht getoetst. Er wordt onderscheid gemaakt tussen het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
6.1 Rijksbeleid
6.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:
- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
- duurzaam economisch groeipotentieel
- sterke en gezonde steden en regio's
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Om de beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het afwegen en prioriteren van de verschillende belangen en opgaven:
1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
3. Afwentelen wordt voorkomen
Toets
De vier ambities uit de NOVI zijn verder uitgewerkt in 26 beleidskeuzes, die in de toelichting van de NOVI zijn vertaald naar 21 Nationale belangen. Gezien de aard van dit project zijn vooral de volgende nationale belangen relevant:
(1) Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
(2) Realiseren van een goede omgevingskwaliteit;
(5) Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woningbehoeften;
Ten aanzien van nationaal belang 1 en 5 is de onderbouwing terug te vinden in paragraaf 7.1 (Ladder voor duurzame verstedelijking). De ladder voor duurzame verstedelijking is een instructieregel voor zorgvuldig ruimtegebruik en tegengaan van leegstand. Artikel 5.129g Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) regelt dat bij een wijziging van het omgevingsplan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling toepassing van de ladder is vereist. Op deze plek volstaat de conclusie dat sprake is van een duurzame ontwikkeling. Er is immers sprake van verdichting op bestaande bouwpercelen binnen stedelijk gebied, waarbij 42 grondgebonden woningen worden gesloopt om plaats te maken voor drie woongebouwen met 167 woningen. Het gaat om kleine sociale huurwoningen die bedoeld zijn voor een doelgroep (1 tot 2-persoonhuishoudens) met een concrete actuele behoefte.
Ten aanzien van nationaal belang 1 en 2 kan worden opgemerkt dat in Hoofdstuk 7 aan de hand van de relevante aspecten in de fysieke leefomgeving is gemotiveerd dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van de beoogde functies aan de betreffende locatie. Op deze plek volstaat de conclusie dat met het project sprake is van een goede omgevingskwaliteit.
Overige nationale belangen zijn minder van relevant voor dit project, omdat deze ofwel het schaalniveau overstijgen ofwel op een voor dit project onbelangrijk thema betrekking hebben.
Conclusie
Het project past binnen de beleidskaders van de Nationale Omgevingsvisie.
6.1.2 Luchthavenbesluit
Luchthavenbesluit
In 2009 is de Wet luchtvaart gewijzigd. Naar aanleiding hiervan is een nieuw luchthavenbesluit voor Eindhoven vastgesteld. Dit is op 26 september 2014 vastgesteld en met ingang van 1 november 2014 in werking getreden. In het luchthavenbesluit is het luchthavengebied, de gebruiksmogelijkheden en het beperkingengebied vastgelegd.
Luchthavengebied
Een vastgesteld luchthavengebied (artikel 8.5, WLV) geldt als luchthavengebied als bedoeld in artikel 8.15, lid 2, Wet luchtvaart, zoals dat luidt na inwerkingtreding van de Omgevingswet. Dit staat in artikel 4.89 van de Invoeringswet Omgevingswet.
Beperkingengebied
Een vastgesteld beperkingengebied (artikel 8.5, WLV) geldt als beperkingengebied als bedoeld in artikel 8.15, lid 2, Wet luchtvaart, zoals dat luidt na inwerkingtreding van de Omgevingswet. Dit staat in artikel 4.89 van de Invoeringswet Omgevingswet. Het beperkingengebied bestaat uit:
- de geluidszone: dit is de weergave van de geluidsbelasting van het gezamenlijke luchtverkeer. Binnen deze zone gelden regels voor het bouwen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen.
- de obstakelbeheergebieden: hier gelden maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten.
- het vogelbeheersgebied: binnen dit gebied gelden regels voor een functie of activiteit dat vogels aantrekt.
Op onderstaande afbeelding zijn het luchthavengebied en beperkingengebied weergegeven.
Kaart met beperkingengebied (obstakelbeheergebieden), luchthaventerrein (militair luchtvaartterrein) en de geluidszone vanwege luchtverkeer (Ke) en luchtvaartterrein (db(A), met het projectgebied blauw omcirkeld.
Obstakelbeheergebieden
Met de obstakelbeheergebieden wordt geregeld tot welke hoogte gebouwen en bouwwerken gebouwd mogen worden. Dit is om gevaar voor het vliegverkeer op en rondom de luchthaven te voorkomen. De toegestane hoogten worden bepaald door de vliegfunnel, de IHCS en de ILS:
- Vliegfunnel
De vliegfunnel wordt bepaald door de start- en landingsbaan en het verlengde daarvan. Hier gelden beperkingen ten aanzien van het oprichten van obstakels. - IHCS
Het IHCS (Inner Horizontal and Conical Surface) is bedoeld om vliegtuigen die in het circuit vliegen (circuitverkeer), voorafgaand aan de landing, te beschermen tegen hoge objecten. Het betreft een zone van 4 km rond de landingsbaan waar maximaal 44 meter hoog mag worden gebouwd. Buiten deze zone gaat de maximaal toegestane bouwhoogte geleidelijk omhoog. - ILS
Daarnaast beschikt de Luchthaven over een Instrument Landing System (ILS). Dit wordt gebruikt om een landing in verminderde weersomstandigheden mogelijk te maken. Voor een goed functioneren van het ILS geldt dat een gebied rondom de start- en landingsbaan geen verstoring mag opleveren. Daarom gelden ook in dit gebied beperkingen ten aanzien van de bouwhoogten van gebouwen en bouwwerken (zie onderstaande afbeelding).
Het vogelbeheersgebied
Binnen het vogelbeheersgebied gelden regels voor een functie of activiteit dat vogels aantrekt. In beginsel is een functie of activiteit binnen de volgende categorieën niet toegestaan:
- oppervlaktewateren met een oppervlakte van meer dan 3 hectare;
- natuurbeschermingsgebieden en vogelbeschermingsgebieden;
- vishouderijen met extramurale bassins;
- extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal;
- afvalwaterzuiveringsinstallaties.
Bakens luchthaven Eindhoven en radarverstoringsgebied vliegbasis Volkel
Bij het bepalen van de maximaal toegestane bouwhoogte in het omgevingsplan moet rekening worden gehouden met een baken van luchthaven Eindhoven en het radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel en het radarverstoringsgebied Herwijnen.
Baken luchthaven Eindhoven
Op en nabij de luchthaven Eindhoven is een baken aanwezig om de richting van het vliegverkeer (zowel horizontaal als verticaal) te kunnen volgen. Het gaat om een VDF baken: Vertical Directional Finder. Dit is een hulpmiddel voor de luchtverkeersleiding om de richting te kunnen bepalen van het vliegtuig waarmee op dat moment wordt gecommuniceerd.
Radarverstoringsgebied Volkel
Om het ongestoord functioneren van radar- en communicatieapparatuur op de vliegbasis Volkel te waarborgen ligt er rond deze vliegbasis een cirkel met een straal van 50 nautische mijl (=27,8 km), gemeten vanaf de positie van de radar. Binnen dit radarverstoringsgebied moet voor ieder obstakel hoger dan 65 meter worden berekend of er verstoring van de radar optreedt.
Radarverstoringsgebied voor windturbines Herwijnen
Ten slotte blijkt dat het plangebied is gelegen binnen het radarverstoringsgebied voor windturbines van militair radarstation Herwijnen. Volgens het Bkl geldt een maximumbouwhoogte van 90 meter ten opzichte van NAP voor het bouwen van windturbines.
Toets
Het projectgebied is gelegen buiten de vliegfunnel en de geluidszone van zowel het luchtverkeer als het geluidgezoneerde luchtvaartterrein. Wel ligt het projectgebied binnen het vogelbeheersgebied en het obstakelbeheergebied vanwege de IHCS en ILS. Zodoende gelden er beperkingen voor hoogbouw. De woongebouwen die met dit plan zijn voorzien worden slechts 4 tot 6 bouwlagen hoog en zullen dus niet hoger zijn dan 25 meter. Beperkingen vanwege de IHCS en ILS zijn dus niet van toepassing op dit project. Daarnaast worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die vogels aantrekken. Het project is dan ook niet in strijd met de instructieregels uit het Luchthavenbesluit Eindhoven.
Vanwege het VDF-baken van Luchthaven Eindhoven geldt ter plaatse van het projectgebied een hoogtebelemmering voor hoogbouw (maximaal 120 meter). Ook gelden er instructieregels van het Rijk voor wat betreft de bouwhoogte binnen radarverstoringsgebieden en radarverstoringsgebieden voor windturbines. In dit geval worden echter geen bouwwerken van een dergelijke hoogte mogelijk gemaakt, waardoor het baken en de radarverstoringsgebieden geen consequenties hebben voor dit project of andersom.
Conclusie
Gezien de functies en maximaal toegestane bouwhoogte die met dit project worden mogelijk gemaakt, zijn er vanuit het Bkl en Luchthavenbesluit Eindhoven geen consequenties voor dit project.
6.2 Provinciaal Beleid
6.2.1 Brabantse omgevingsvisie
De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld.
In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat langetermijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
6.2.2 Omgevingsverordening Noord Brabant
Artikel 2.6 van de Omgevingswet bepaalt, dat Provinciale Staten één omgevingsverordening vaststellen waarin de provinciale regels over de fysieke leefomgeving zijn opgenomen.
De provincie heeft als eerste stap een Interim omgevingsverordening vastgesteld waarin de bestaande regels zijn samengevoegd. Inmiddels is de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. In de omgevingsverordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. De huidige regels in de Interim omgevingsverordening zijn gehanteerd als uitgangspunt. De belangrijkste wijzigingen zijn:
- Er is aansluiting gezocht bij de opbouw van de rijksregels. Diverse nadere regelingen zijn in de Omgevingsverordening verwerkt.
- Vanwege het vervallen van de Wet bodembescherming zijn nieuwe regels opgenomen om verontreiniging van het grondwater te voorkomen. Het voorstel is om daarvoor ook voorbeschermingsregels vast te stellen.
- De aanwijzing van voor verzuring gevoelige kwetsbare gebieden (Wav-kaarten) is vervallen.
- De rechtstreeks werkende regels voor de ontwikkeling van veehouderij en mestbewerking vervallen. Het voorstel is om die te vervangen door voorbeschermingsregels.
- Er is een attentiezone geluid opgenomen langs provinciale wegen waarbinnen aandacht wordt gevraagd voor het oprichten van geluidgevoelige bebouwing.
In de omgevingsverordening staan regels voor:
- Burgers en bedrijven: dit zijn zogenaamde rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. Deze regels bevatten voorwaarden om zo'n activiteit te verrichten en geven ook aan of je bijvoorbeeld eerst een melding moet doen voordat je mag beginnen.
- Bestuursorganen van de overheid: dit zijn zogenaamde instructieregels. Met deze regels kan de provincie een opdracht geven aan gemeenten over onderwerpen die zij in het bestemmingsplan moeten opnemen of aan het waterschap over de manier waarop ze hun taken uitvoeren.
Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven
Het gaat hier om regels die naast een eventuele vergunningplicht gelden. Er zijn in de Interim Omgevingsverordening voor de volgende thema's rechtstreekse regels opgenomen: grondwaterbescherming, grondwateronttrekking, bodemsanering, stortplaatsen, ontgrondingen, varend ontgassen, stiltegebied, wegen, natuur en landbouw. De meeste van deze regels waren eerst opgenomen in de Provinciale milieuverordening, de Verordening wegen, de Verordening ontgrondingen en de Verordening natuurbescherming.
Binnen het plangebied zijn voor de volgende werkingsgebieden rechtstreekse regels van toepassing:
- Diep grondwaterlichaam
- Geen attentiezone waterhuishouding
Diep grondwaterlichaam
Dit werkingsgebied bevat rechtstreekse regels ten aanzien van milieubeschermingsgebieden, natuur en wegen. Conform de Omgevingsverordening van de provincie is de onconventionele winning van koolwaterstoffen verboden boven, in of onder een diep grondwaterlichaam. Dit project maakt geen onconventionele winning van koolwaterstoffen mogelijk.
Geen attentiezone waterhuishouding
Dit werkingsgebied bevat rechtstreekse regels ten aanzien van milieubeschermingsgebieden, natuur en wegen. In de Omgevingsverordening van de provincie is geregeld dat onder bepaalde voorwaarden geen vergunning tot het onttrekken van grondwater ten behoeve van een bodemenergiesysteem, bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, onder b, Waterwet, is vereist binnen de zone 'Geen Attentiezone waterhuishouding'. De regels dienen dan ook in acht te worden genomen bij het toepassen van bodemenergiesystemen.
Instructieregels
Dit zijn de regels die tot voor kort waren opgenomen in de Verordening ruimte Noord-Brabant.
Voor het onderhavige plangebied gaat het om de volgende thema's:
- Stedelijk gebied
- Beperking grootschalige logistiek
- Stalderingsgebied
Toets
Stedelijk gebied
Artikel 5.31 (Externe werking Natuur Netwerk Brabant) bepaalt dat een nieuwe ontwikkeling die binnen 'Stedelijk gebied' plaatsvindt en die aantasting van de ecologische waarden en kenmerken in het Natuur Netwerk Brabant geeft, de negatieve effecten waar mogelijk moet beperken en de overblijvende, negatieve effecten moet compenseren. Deze bepaling is niet van toepassing op aantasting door de verspreiding van stoffen in lucht of water. In paragraaf 7.10 is gemotiveerd dat dit project gelet op de aard en omvang in verhouding tot de ligging ten opzichte van Natuur Netwerk Brabant geen negatieve effecten tot gevolg zal hebben. Compensatie is dan ook niet aan de orde.
Artikel 5.55 (Duurzame stedelijke ontwikkeling) bepaalt dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals wonen, werken of voorzieningen in beginsel binnen 'Stedelijk gebied' plaatsvindt en dat daarbij gemotiveerd moet worden dat de ontwikkeling past binnen regionale afspraken en dat sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling. In paragraaf 6.3.2 van deze motivering is gemotiveerd dat er in regionaal verband voldoende ruimte is voor het toevoegen van 167 sociale huurwoningen. In paragraaf 7.1 is geconcludeerd dat met deze ontwikkeling sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling. Er is immers sprake van:
- een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving. Dit blijkt uit de onderbouwing in hoofdstuk 7 van deze motivering;
- zorgvuldig ruimtegebruik, doordat verdichting plaatsvindt binnen bestaand stedelijk gebied en waarbij op een verantwoorde wijze woningen worden toegevoegd door de hoogte in te bouwen, zonder onevenredig afbreuk te doen aan de omgeving;
- klimaatadaptatie. Hemelwater dat op verhard oppervlak terecht komt wordt afgekoppeld en binnen het projectgebied verwerkt. Deels door water vast te houden op daken en deels door infiltratiekratten onder de nieuwe parkeerplaatsen. Daarnaast wordt rondom de gebouwen groen behouden en uitgebreid, waarmee hittestress wordt tegengegaan;
- toepassing van duurzame energie. De woningen zullen voldoen aan de hedendaagse duurzaamheidseisen waardoor het energieverbruik zo gering mogelijk is.
- mogelijkheden voor duurzame mobiliteit worden benut. De locatie ligt op een kwartier fietsafstand van het openbaar vervoersknooppunt Eindhoven Centraal. Door de ligging tussen de Boschdijk en Oude Bosschebaan is het projectgebied goed bereikbaar via de fiets en met de bus. Op loopafstand (ongeveer 300 meter) bevindt zich aan de Oude Bosschebaan een bushalte met twee keer per uur een bus in de richting van Best Station en Eindhoven Centraal (via Winkelcentrum Woensel / Catharina Ziekenhuis).
- een bijdrage aan een duurzame, concurrerende economie. Het project betreft een kleinschalig lokaal woningbouwplan dat zowel kwalitatief als kwantitatief bijdraagt aan een gezonde woningmarkt. Een gezonde woningmarkt is gelet op het aantrekken of vestigen van personeel gunstig voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven, al zal het project daar maar een bescheiden bijdrage aan leveren.
De overige regels binnen dit werkingsgebied (Toedeling beheer vaarwegen, Veehouderij in stedelijk gebied, Windturbine in stedelijk gebied, Ruimte-voor-Ruimtekavel) zijn niet aan de orde omdat hiervan geen sprake is bij dit project.
Beperkingen grootschalige logistiek
Artikel 5.56a (Grootschalige logistiek) stelt beperkingen aan de ontwikkeling van grootschalige logistiek. Deze regels zijn niet aan de orde omdat hiervan geen sprake is bij dit project.
Stalderingsgebied
Binnen het Stalderingsgebied (Artikel 5.66 Aanvullende regels stalderen) gelden regels over de toename van de oppervlakte aan dierenverblijf voor hokdieren op agrarische bedrijven. Dit project heeft geen betrekking op een bestaand of nieuw agrarisch bedrijf. De regels voor stalderingsgebieden zijn in dit geval dan ook niet relevant.
Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies
In paragraaf 5.1.2 van de provinciale Omgevingsverordening is bepaald dat bij de evenwichtige toedeling van functies aan locaties invulling moet worden gegeven aan een veilige, gezonde leefomgeving met een goede omgevingskwaliteit. Daarbij moet rekening worden gehouden met een zorgvuldig ruimtegebruik, de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering, en meerwaardecreatie.
Van zorgvuldig ruimtegebruik is in dit geval duidelijk sprake. Er is immers sprake van een verantwoorde verdichting binnen bestaand stedelijk gebied. Daarbij worden 42 grondgebonden woningen gesloopt om plaats te maken voor 167 sociale huurwoningen. Daarbij worden woningen toegevoegd door op een verantwoorde wijze de hoogte in te bouwen, zonder onevenredig afbreuk te doen aan de omgeving.
Bij de lagenbenadering komen de volgende lagen en thema's aan de orde:
- de ondergrond, zoals het bodem- en watersysteem, aardkundige en archeologische waarden;
- de netwerklaag, zoals natuurnetwerk, energienetwerk, infrastructuur inclusief waterwegen, en een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer
- de bovenste laag, zoals cultuurhistorische- en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op lucht, milieu, veiligheid en een gezonde leefomgeving.
Al deze aspecten komen terug in deze motivering. In het kort kan voor al deze aspecten geconcludeerd worden dat het project voorziet in een duurzame ontwikkeling, waarbij voldoende rekening is gehouden met de verschillende thema's binnen de lagen (zie Hoofdstuk 7 Fysieke leefomgeving en milieu).
Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken. Daaronder wordt in ieder geval verstaan de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren. Ook de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn wordt als meerwaarde gezien. Ten slotte kan ook de fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit (Kwaliteitsverbetering landschap) in het buitengebied deel uitmaken van de meerwaardecreatie.
In dit geval zit de meerwaarde met name in het feit dat woningen nodig zijn en hier op een verantwoorde wijze verdichting plaatsvindt. De woningen die worden gesloopt zijn grondgebonden eengezinswoningen die wat ruimer zijn dan de 167 sociale huurwoningen die worden teruggebouwd. De nieuwe woningen zijn bedoeld voor 1- en 2-persoonshuishoudens. Dit type woning was nog niet aanwezig binnen de buurt en sluit aan bij een actuele behoefte die in heel Nederland te zien is. Door in dit type woningen te voorzien draagt het project dan ook bij een gevarieerder woonmilieu in de buurt en de mogelijkheid om de gehele wooncarrière binnen dezelfde buurt af te leggen. De bouwhoogte bedraagt 4 tot 6 bouwlagen, waarbij rekening houdend met omwonenden ervoor gekozen is de hoogste bouwlagen aan de noordzijde (zijde van het park) te realiseren. Rondom de woongebouwen is voldoende groen voor verblijven en ontmoeten en daarbij zijn klimaatbestendige keuzes gemaakt (hemelwaterberging onder halfverharde parkeervakken). Ook dit levert een bijdrage aan de leefbaarheid en is een meerwaarde van dit project.
Overige instructieregels
Overige instructieregels zijn voor dit plan niet relevant.
Conclusie
Gelet op het voorgaande past de ontwikkeling binnen de regels van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
6.3 Gemeentelijk Beleid
6.3.1 Omgevingsvisie
Eindhoven staat voor grote ambities en opgaven. De regio trekt mensen uit binnen- en buitenland die hier graag komen wonen en werken. Tussen 2022 en 2040 komen er in Eindhoven 40.000 woningen en 36.000 arbeidsplaatsen bij. Een stad die groeit, heeft ruimte nodig voor woningen, voorzieningen, groen, verkeer, klimaatmaatregelen en de energietransitie. De ruimte in Eindhoven is beperkt. Daarom moeten we goede keuzes maken en slim met de ruimte omgaan.
Samen met de stad heeft de gemeente Eindhoven de omgevingsvisie Eindhoven opgesteld. De omgevingsvisie Eindhoven helpt te bepalen hoe we de ambities en opgaven een plaats kunnen geven binnen Eindhoven. Het is een integrale visie die de hoofdrichting van de ruimtelijke ontwikkeling van Eindhoven voor de lange termijn bepaalt en die doorwerking krijgt in diverse omgevingsprogramma's en het omgevingsplan. De omgevingsvisie richt zich op het jaar 2040.
De omgevingsvisie beschrijft in de ambitie wat we bereikt willen hebben voor 2040. Daarnaast beschrijft de omgevingsvisie in de opgaven aan welke opgaven we moeten werken om de ambitie te bereiken. Als laatste beschrijft de omgevingsvisie door middel van verstedelijkingsprincipes hoe we de ambitie gaan bereiken.
Op 26 november 2024 is de omgevingsvisie Eindhoven vastgesteld door de gemeenteraad.
Ambitie
In 2040 is Eindhoven, binnen haar stadsgrenzen, gegroeid naar een compacte, gezonde, groene stad met een wereldse uitstraling. Het is plezierig om er te wonen, met veel groen, goede voorzieningen en prettige wijken. De stad is slim ingedeeld, met verdichting rondom (H)OV-knooppunten en omgeven door parken en groene ruimtes voor ontmoeting, beweging en ontspanning. Ondanks de verdichting voelt de stad aangenaam en natuurlijk aan. Eindhoven heeft zich ontwikkeld naar een slimme, gezonde duurzame stad voor iedereen. Stevig verbonden met de Brainportregio en de verdere omgeving.
Dit vertaalt zich in de volgende integrale ambitie.
Eindhoven is de stad waar de toekomst gemaakt wordt, met een goede balans tussen onze unieke economie, ecologie en welzijn.
De integrale ambitie is opgedeeld in vier deelambities, die niet los van elkaar kunnen worden gezien. De vier deelambities zijn in evenwicht en vullen elkaar aan en vormen samen de integrale ambitie. Ze zijn:
- Eindhoven als toekomstbestendige stad: een klimaatadaptieve, gezonde, biodiverse en duurzame stad.
- Eindhoven als stad voor iedereen: een sociale, inclusieve en gastvrije stad.
- Eindhoven als hart van de Brainportregio: een innovatieve economische wereldspeler waar iedereen mee doet.
- Eindhoven als stad in ontwikkeling: een veranderende stad met oog voor eigenheid en historie.
Hoe werken we aan de ambitie?
Eindhoven is in trek om in te wonen en te werken. Het is een prettige, compacte, groene, leefbare en innovatieve stad die steeds in verandering is. De Brainporteconomie zorgt voor een prettig werkklimaat, met een goede samenwerking tussen bedrijven, onderwijs en overheid. Bedrijven willen zich hier graag vestigen, huidige bewoners willen hier blijven wonen en nieuwe inwoners willen hier graag komen wonen.
Door de groei van de stad is er meer behoefte aan woningen, ruimte om je door de stad te verplaatsen, groen, water, voorzieningen, energie en ruimte om te werken. Maar de ruimte in de stad is schaars. Dit zorgt ervoor dat we slim om moeten gaan met de ruimte die we hebben. Het combineren van verschillende functies in één gebied, zoals wonen, werken, groen en voorzieningen heeft veel voordelen. We behalen ruimtewinst en verbeteren de kwaliteit en levendigheid van die gebieden.
Dit vraagt om randvoorwaarden voor de verstedelijking. Deze randvoorwaarden zijn uitgewerkt in zes verstedelijkingsprincipes. De verstedelijkingsprincipes zijn integraal en geven inzicht in de wijze waarop de verschillende stedelijke opgaven in samenhang tot elkaar opgepakt worden. Ze zijn noodzakelijk om de ruimtelijke ambities van Eindhoven waar te maken.
De verstedelijkingsprincipes zijn:
- De groene hoofdstructuur is leidend voor de gezonde ontwikkeling van de stad.
- Voldoende ruimte voor energievoorziening is noodzakelijk.
- Eindhoven is een compacte stad waar nabijheid en meervoudig ruimtegebruik het uitgangspunt zijn.
- De mobiliteit zorgt voor een verbonden, ruimte-efficiënte en gezonde stad.
- De Brainporteconomie krijgt ruimte op bestaande en nieuwe economische toplocaties.
- De ruimtelijke structuur van de stad blijft herkenbaar en we voegen hoogwaardige architectuur toe
Welke opgave hebben we om de ambitie te bereiken?
De kenmerken van de bestaande stad, de ambitie van Eindhoven en trends en ontwikkelingen leiden samen tot een aantal stedelijke opgaven. Deze opgaven ontstaan uit het verschil tussen de stad van nu en de stad die we in 2040 willen zijn. De opgaven zijn stadsbreed, langjarig en dragen bij aan het realiseren van de ambitie. Ze geven richting aan de ontwikkeling van onze stad. De stedelijke opgaven zijn allemaal even belangrijk en moeten in samenhang met elkaar worden opgepakt.
De stedelijke opgaven zijn:
- Eindhoven wordt klimaatneutraal.
- Eindhoven vergroent en wordt gezonder met oog voor mens en dier.
- Eindhoven bouwt door aan een vitale stad met ruimte voor iedereen en meerdere centra.
- Eindhoven investeert in leefbare, sociale en veilige wijken;
- Eindhoven biedt ruimte aan een sterke, concurrerende en duurzame Brainporteconomie.
- Eindhoven werkt aan duurzame mobiliteit en bereikbaarheid: vlot, veilig en schoon.
- Eindhoven werkt aan een levendige stad met goede basis- en topvoorzieningen.
Samen met de stad werken wij aan de stedelijke opgaven. We zoeken de samenwerking op met onze ketenpartners (bijvoorbeeld Waterschap, ODZOB, Veiligheidsregio en GGD), bedrijfsleven, overheden (rijk, provincie, SGE en MRE), inwoners, ondernemers, onderwijsinstellingen, welzijnsorganisaties, woningcorporaties, ontwikkelaars en belangenorganisaties.
Toets
Dit project draagt voornamelijk bij aan de opgaven 'werken aan een gezonde groei van de stad', 'leefbare, sociale wijken met een sterke identiteit' en 'energietransitie van de stad'.
Gezonde groei van de stad
Eindhoven wil groeien, maar wel op een gezonde wijze. Gemeente Eindhoven streeft een compacte stad na, zodat het groenstedelijke karakter in de wijken wordt behouden. Verdichting gaat hand in hand met vergroening. Bij gezonde groei wordt ingezet op een duurzame stad, met groene gebieden, meer biodiversiteit, gezonde lucht, een klimaatadaptieve en veilige leefomgeving en een aantrekkelijke openbare ruimte die uitnodigt om te bewegen.
Dit project is onderdeel van een grotere opgave voor Woonbedrijf in de buurt Prinsejagt, waarbij de komende jaren 201 woningen worden gerestaureerd ten behoeve van het welzijn en de gezondheid van de bewoners en de energieprestatie. Voor de 42 woningen binnen het projectgebied is ervoor gekozen deze te slopen. De locatie biedt kansen om direct naast openbaar groen op een duurzame wijze te verdichten. Verouderde woningen maken plaats voor drie woongebouwen die zullen voldoen aan hedendaagse duurzaamheidseisen. De gebouwen worden deels voorzien van groene daken, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan klimaatadaptatie, waterberging en biodiversiteit (zie paragraaf 7.14). Verder gaat het project gepaard met realisatie van extra groen tussen de woongebouwen. Dit groen nodigt uit tot bewegen en ontmoeten en heeft een positieve invloed op het welzijn van bewoners.
Leefbare en sociale wijken met een sterke identiteit
Bij dit project is er gekozen om te verdichten aan de rand van de woonbuurt tegen het groen. Bij positionering van de blokken wordt inspiratie gehaald uit de stedenbouwkundige opzet van de bestaande buurt. Hiermee blijft de identiteit van de buurt behouden en wordt de nieuwe toevoeging een onderdeel van de buurt. Tussen de woongebouwen wordt groen toegevoegd, waarmee het park ten noorden van het projectgebied als het ware de buurt wordt ingetrokken. Binnen dit groen worden plekken gerealiseerd waar men elkaar kan ontmoeten. De woongebouwen bevatten kleine woningen die geschikt zijn voor zowel starters als senioren. Daarmee draagt het plan eraan bij dat men de hele wooncarrière binnen dezelfde buurt kan afleggen. Op de begane grond van één van de woongebouwen komt bovendien een gezamenlijke ruimte, waar men elkaar kan ontmoeten en zodoende de sociale cohesie in de buurt kan worden versterkt.
Energietransitie in de stad
Zoals onder het kopje 'gezonde groei van de stad' al is aangeven maakt dit project deel uit van een groter renovatieproject ten behoeve van onder andere de duurzaamheid van woningen. Voor het projectgebied is daarbij geoordeeld dat hier kansen om op diverse fronten meerwaarde te creëren: toevoegen van woningen, in combinatie met toevoeging van openbaar groen en met oog voor duurzaamheid. Daarbij maken 42 woningen met een slechtere energieprestatie plaats voor 167 sociale huurwoningen die voldoen aan de hedendaagse duurzaamheidseisen en met oog voor klimaatadaptatie (zie paragraaf 7.14).
Conclusie
Gelet op het voorgaande wordt met dit project invulling gegeven aan de ambities die zijn geformuleerd in de Omgevingsvisie.
6.3.2 Volkshuisvesting
Hoofdstuk 7 Fysieke Leefomgeving En Milieu
7.1 Ladder Van Duurzame Verstedelijking
7.1.1 Algemeen
De ladder voor duurzame verstedelijking is een instructieregel voor zorgvuldig ruimtegebruik en tegengaan van leegstand. De instructieregel in artikel 5.129g Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) regelt dat bij een wijziging van het omgevingsplan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling toepassing van de ladder is vereist.
Bij een stedelijke ontwikkeling die bestaat uit de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelsvoorziening of een andere stedelijke voorziening en die voldoende substantieel is, wordt rekening gehouden met de behoefte aan die stedelijke ontwikkeling, en als die stedelijke ontwikkeling is voorzien buiten het stedelijk gebied of buiten het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied de mogelijkheden om binnen dat stedelijk gebied of binnen dat stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied in die behoefte te voorzien.
7.1.2 Toetsing
Het Bkl geeft geen uitsluitsel wanneer een ontwikkeling moet worden gezien als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Geldende jurisprudentie onder de voormalige Wet ruimtelijke ordening / Besluit ruimtelijke ordening is vanaf 12 woningen, een functiewijziging met een oppervlak groter dan 500 m² bvo, meer dan 500 m² bvo bebouwing, of een functie die gelet op de ruimtelijke uitstraling een stedelijke ontwikkeling is. Leegstand mag volgens jurisprudentie niet 'onaanvaardbaar' zijn.
Het project voorziet in de sloop van 42 woningen en nieuwbouw van 167 sociale huurwoningen. Gelet op de omvang is er duidelijk sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder voor duurzame verstedelijking. Een toets aan deze instructieregel van het Rijk is dan ook nodig.
In het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is het goed om op te merken dat met dit project sprake is van een duurzame ontwikkeling waar behoefte aan is. Er is immers sprake van een verantwoorde inbreiding / verdichting binnen bestaand stedelijk gebied.
7.1.3 Conclusie
Gelet op het voorgaande is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik en een duurzame verstedelijking.
7.2 M.e.r.-beoordeling
7.2.1 Algemeen
De wetgeving over de milieueffectrapportage (m.e.r) is opgenomen in afdeling 16.4 van de Omgevingswet en in hoofdstuk 11 en bijlage V bij het Omgevingsbesluit. Daarin is bepaald dat het bevoegd gezag bij de voorbereiding van een plan of programma een milieueffectrapport opstelt, als dat plan of programma het kader vormt voor te nemen besluiten voor projecten die zijn aangewezen in artikel 16.43 van de Omgevingswet. Onder een plan of programma, als bedoeld in artikel 2, onder a, van de SMB-richtlijn (EU-richtlijn voor strategische milieubeoordeling), wordt in ieder geval verstaan een omgevingsvisie, programma, omgevingsplan en voorkeursbeslissing. Voor de plannen en programma's waarvoor een plan-milieueffectrapport moet worden opgesteld is in de Omgevingswet een generieke aanwijzing opgenomen. Hiervoor is aansluiting gezocht bij de SMB-richtlijn. In Bijlage V bij het Omgevingsbesluit staan de aangewezen categorieën van projecten waarvoor een m.e.r.-procedure verplicht is.
Voor plannen die betrekking hebben op kleine gebieden op lokaal niveau en/of kleine wijzigingen heeft de Omgevingswet de plan-m.e.r.-beoordeling geïntroduceerd. Voor deze ontwikkelingen is een plan-m.e.r. alleen verplicht als voor de activiteit aanzienlijke milieugevolgen worden verwacht. Een plan-m.e.r.-beoordeling is ook van toepassing op plannen die een kader vormen voor m.e.r.-(beoordelings)plichtige projecten en besluiten die niet in het Omgevingsbesluit zijn genoemd.
De plan-m.e.r.-beoordeling betreft een toets om na te gaan of sprake is van een plan met grote milieugevolgen. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van het project, plaats van het project en kenmerken van het potentiële effect.
7.2.2 Toetsing
De realisatie van 167 sociale huurwoningen kan worden gezien als een activiteit uit kolom 1 van Bijlage V van het Omgevingsbesluit, te weten categorie J11 'Stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra en parkeerterreinen'. Volgens kolom 2 is in dat geval geen mer-plicht van toepassing, maar conform kolom 3 is wel een mer-beoordeling noodzakelijk. Of een dergelijk bouwplan daadwerkelijk moet worden aangemerkt als 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de aard en omvang van het project, de ligging en ontsluiting van het projectgebied, en de resultaten van milieuonderzoeken.
In dit geval worden 42 grondgebonden woningen gesloopt om plaats te maken voor drie woongebouwen met 167 sociale huurwoningen in totaal. Ook de openbare ruimte rondom de woongebouwen wordt opnieuw ingericht, waarbij aan de randen in ieder geval twee parkeerterreinen worden gerealiseerd op maaiveld. Gelet op de aard en omvang kan het project worden aangemerkt als 'stedelijk ontwikkelingsproject' en moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd.
De m.e.r.-beoordeling (aanmeldnotitie) is als bijlage bij deze motivering opgenomen. Daaruit blijkt dat dit project niet zorgt voor nadelige milieueffecten.
7.2.3 Conclusie
Het aspect mer-beoordeling vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsbesluit.
7.3 Geluid
7.3.1 Algemeen
Veel activiteiten in de fysieke leefomgeving hebben te maken met geluid; ze veroorzaken geluid(hinder) of worden eraan blootgesteld. Daarom worden er regels gesteld aan geluid. Deze regels gaan over het beheersen van geluid door wegen, spoorwegen, en industrieterreinen en activiteiten enerzijds en de bescherming van geluidgevoelige gebouwen en locaties anderzijds.
7.3.2 Toetsing
7.3.3 Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsbesluit.
7.4 Luchtkwaliteit
7.4.1 Algemeen
Het Rijk toetst en monitort de luchtkwaliteit vooral in de zogenoemde aandachtsgebieden. Aandachtsgebieden zijn locaties met hogere concentraties stikstofdioxide (NO2) of fijnstof (PM10) dan verwacht mag worden. Soms worden hier de rijksomgevingswaarden overschreden of is de achtergrondconcentratie zo hoog, dat bij toevoeging van een nieuw project een rijksomgevingswaarde overschreden kan worden. Bij een aanvraag voor één of meerdere activiteiten in een aandachtsgebied, dient het effect van de ontwikkeling op de luchtkwaliteit beoordeeld te worden. Als de gemeente activiteiten toelaat, die leiden tot gebruik van wegen, vaarwegen of spoorwegen (verkeersaantrekkende werking) of waarvoor luchtregels staan in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) moet worden voldaan aan de omgevingswaarden. Dit volgt uit artikel 5.51 van het Bkl.
In Afdeling 2.2 van het Bkl zijn omgevingswaarden opgenomen voor stikstofoxiden, stikstof- dioxiden, fijnstof, benzeen, lood, koolmonoxide en ozon. In Nederland worden over het algemeen alleen voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) mogelijk overschrijdingen verwacht. Uit paragraaf 5.1.4.1 van het Bkl volgt vervolgens dat wanneer een (wijziging van het) omgevingsplan activiteiten toestaat die leiden tot een verhoging van die concentratie stikstofdioxide dan wel fijnstof in de buitenlucht, de omgevingswaarden als genoemd in afdeling 2.2. in acht worden genomen in het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
norm | ingangsdatum | |
Jaargemiddelde grenswaarde NO2 | 40 µg/m3 | 1-1-2015 |
Jaargemiddelde grenswaarde PM10 | 40 µg/m3 | 1-6-2011 |
Daggemiddelde grenswaarde PM10 | max. 35 dagen/jaar > 50 µg/m3 | 1-6-2011 |
De gemeente Eindhoven heeft een luchtaandachtsgebied voor zowel stikstofdioxide als fijn stof. Dit houdt in dat voor iedere ontwikkeling de luchtkwaliteit getoetst dient te worden.
Een wijzigingsbesluit voldoet aan de luchtkwaliteitsnormen indien:
- aannemelijk is gemaakt dat het plan niet leidt tot het overschrijden van een grenswaarde danwel niet leidt tot een toename van reeds bestaande overschrijding van een grenswaarde;
- aannemelijk is gemaakt dat de luchtkwaliteit als gevolg van het plan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft; danwel bij een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit, door een met het plan samenhangende maatregel of een door die uitoefening of toepassing optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (saldering);
- aannemelijk is gemaakt dat het plan NIBM bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor een grenswaarde is opgenomen.
Luchtvervuiling door milieubelastende activiteiten
Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) bevat algemene Rijksregels voor lucht bij milieubelastende activiteiten. Voor veel milieubelastende activiteiten gelden regels die de emissie naar de lucht moeten beperken, alsmede een zogenaamde zorgplicht. Deze verplicht bedrijven vooraf na te gaan op welke wijze zij verontreiniging van de buitenlucht kunnen voorkomen of beperken. Bedrijven worden geacht preventieve maatregelen te nemen.
De regels voor luchtemissies staan in hoofdstuk 4 en 5 van het Bal. De regels hebben tot doel de luchtkwaliteit te beschermen en te verbeteren. De specifieke beoordelingsregels voor lucht staan in artikel 8.17, 8.21 en 8.24 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).
7.4.2 Toetsing
Dit project voorziet in het omzetten van een kantoorbestemming naar woningen met maatschappelijke functies in de plint. Er wordt dus een 'gebouw met een woonfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan' mogelijk gemaakt. In artikel 5.54 Bkl is bepaald dat een dergelijke activiteit niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit als het gaat om:
- één ontsluitingsweg: ten hoogste maximaal 1.500 woningen, of
- twee ontsluitingswegen: ten hoogste maximaal 3.000 woningen.
Gelet op het aantal woningen waarin dit project voorziet, draagt de ontwikkeling zelf 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtkwaliteit. Een luchtkwaliteitsonderzoek vanwege de realisatie van de nieuwe woningen is dan ook niet nodig.
Omdat gemeente Eindhoven een luchtaandachtsgebied voor zowel stikstofdioxide als fijn stof heeft, is het in het belang van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties nodig om de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied te beoordelen. Dit kan worden beoordeeld met behulp van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK). In artikel 2.4 en 2.5 van het Bkl staan de ten hoogste toelaatbare omgevingswaarden benoemd. Gemeente Eindhoven heeft geen afwijkende omgevingswaarden vastgesteld, waardoor aan de wettelijke normen moet worden getoetst.
Hieronder is een uitsnede opgenomen van de CIMLK viewer waarop te zien is waar het dichtstbijzijnde toetspunt zich bevindt ten opzichte van het projectgebied. De afbeelding geeft de NO2-concentratie weer in de meest recente monitoringsronde en het meest nabijgelegen monitoringsjaar. Eenzelfde uitsnede kan worden gemaakt van andere monitoringsronden, monitoringsjaren en luchtverontreinigende stoffen (PM10 en PM2,5, per monitoringsjaar en monitoringsronde), maar het is niet zinvol om hiervoor steeds afzonderlijk een afbeelding op te nemen. Wel is het van belang om de relevante concentraties te beoordelen. In onderstaande tabel zijn voor het dichtstbijzijnde toetspunt en de meest actuele monitoringsronde de omgevingswaarden in beeld gebracht voor de meest relevante luchtverontreinigende stoffen.
Uitsnede CIMLK viewer, met het projectgebied blauw omlijn en pijl naar dichtstbijzijnde toetspunt.
Uit voorgaande tabel blijkt dat de concentraties luchtverontreinigende stoffen de in het Bkl vastgestelde omgevingswaarden niet overschrijden. De Wereldgezondheidsorganisatie (World Health Organization, WHO) heeft op 22 september 2021 haar advieswaarden sterk naar beneden bijgesteld, de huidige advieswaarden bedragen 10 µg/m³ voor NO2, 15 µg/m³ voor PM10 en 5 µg/m³ voor PM2,5. Met name de concentraties fijn stof zijn van belang met het oog op de mogelijke gezondheidseffecten. Deze advieswaarden zijn geen harde grenzen maar doelen waar op langere termijn naar toegewerkt zou moeten worden. De concentraties ter hoogte van het projectgebied zijn hoger dan deze advieswaarden. Dit wordt veroorzaakt door de achtergrondconcentratie (en dit geldt daarmee niet alleen voor het projectgebied, maar voor de hele regio). De bijdrage van de lokale bronnen aan de optredende concentraties is beperkt. Zodoende is het gelet op de luchtkwaliteit aanvaardbaar de functie wonen aan de projectlocatie toe te delen.
7.4.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsbesluit.
7.5 Geur
7.5.1 Algemeen
Er zijn diverse sectoren waarbij geurhinder een rol kan spelen, zoals onder meer bij veehouderijen en andere landbouwactiviteiten, de mengvoederindustrie, horeca, rioolwaterzuiveringsinstallaties, slachterijen en (andere) milieubelastende activiteiten. De gemeente moet bij de vaststelling van (een wijziging van) het omgevingsplan rekening houden met geur door activiteiten op geurgevoelige gebouwen. Rekening houden met geur werkt twee kanten op:
- bij het mogelijk maken van activiteiten met gebruiksruimte in de buurt van geurgevoelige gebouwen;
- bij het toelaten van geurgevoelige gebouwen in de buurt van bestaande activiteiten met gebruiksruimte (geurveroorzakende bedrijven);
Aanvaardbare geurhinder
De geur van een activiteit (met gebruiksruimte) op een geurgevoelig gebouw moet aanvaardbaar zijn (artikel 5.92 lid 2 Bkl). Dit betekent dat de gemeente moet beoordelen of waarden, afstanden of gebruiksregels in het omgevingsplan leiden tot een aanvaardbaar hinderniveau. Gemeenten bepalen zelf welke mate van geurhinder zij aanvaardbaar vinden. De gemeente legt in het omgevingsplan vast wat de plaats is waar waarden voor geur gelden. Ook kennen sommige activiteiten afstandsregels. Dit zijn minimumafstanden tussen een geurgevoelig gebouw en een geurveroorzakende activiteit.
De gemeente Eindhoven heeft nog geen normen voor geurhinder opgenomen in het permanente omgevingsplan. Om te bepalen of sprake is van aanvaardbare geurhinder hanteert de gemeente de Beleidsregel industriële geur als toetsingskader. In de beleidsregel zijn normen opgenomen voor gebiedstypen. In onderstaande tabel zijn de normen weergegeven.
98-percentiel | 99,9 percentiel | |||
Omgevingscategorie | Richtwaarde ouE(H)/m3 | Grenswaarde ouE(H)/m3 | Richtwaarde ouE(H)/m3 | Grenswaarde ouE(H)/m3 |
Wonen | 1,0 | 2,0 | 4 | 8 |
Gemengd | 2,0 | 4,0 | 8 | 16 |
Overig | 10 | 10 | 40 | 40 |
Geurhinder door activiteiten
Activiteiten die op enige wijze geurhinder veroorzaken moeten voldoen aan de regels die in het (tijdelijk) omgevingsplan staan. Indien er nog geen aanpassing heeft plaatsgevonden van het tijdelijk omgevingsplan en sprake is van een activiteit die voorheen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer viel, gelden de regels uit de Bruidsschat. Op termijn worden de regels uit de bruidsschat geïntegreerd in het (permanente) omgevingsplan van de gemeente.
Voor een aantal milieubelastende activiteiten geldt een vergunningplicht op basis van hoofdstuk 3 van het (Bal). De beoordelingsregels zijn opgenomen in afdeling 8.5 'Omgevingsvergunning milieubelastende activiteit' van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Het bevoegd gezag gebruikt deze beoordelingsregels bij het beoordelen van de vergunningaanvraag. In het Bkl staan algemene beoordelingsregels en specifieke beoordelingsregels voor geur.
7.5.2 Toetsing
Met dit project wordt geen nieuwe geurbron mogelijk gemaakt. Wel worden nieuwe woningen mogelijk gemaakt en dat zijn geurgevoelige objecten. In de omgeving van het projectgebied zijn echter geen geurveroorzakende activiteiten (bedrijven, veehouderijen en dergelijke) met een invloed op het projectgebied.
7.5.3 Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsbesluit.
7.6 Bodem
7.6.1 Algemeen
Uit de Omgevingswet volgt dat gemeenten primair verantwoordelijk zijn voor de zorg voor de fysieke leefomgeving, waaronder ook de zorg voor (de kwaliteit van) de bodem wordt verstaan. Het wettelijk instrumentarium onder de Omgevingswet is voor wat betreft de bodem gebaseerd op drie pijlers:
- het voorkomen van nieuwe verontreiniging of aantasting (preventie);
- het meewegen van bodemkwaliteit als onderdeel van een brede afweging van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving in relatie tot functies (toedeling van functies);
- het op duurzame en doelmatige wijze beheren van resterende historische verontreinigingen (beheer van historische bodemverontreinigingen).
Om een bouwactiviteit op een bodemgevoelige locatie toe te staan, dient op grond van het Besluit kwaliteit leefomgeving (artikel 5.89i en 5.89j) aangetoond te worden dat de bodemkwaliteit geschikt is voor het beoogde gebruik. Een locatie is bodem-gevoelig als hier een bodemgevoelig gebouw is toegelaten op grond van een omgevingsplan of omgevingsvergunning. Tot een bodemgevoelige locatie hoort ook een aaneengesloten terrein direct grenzend of toebehorend aan een bodemgevoelig gebouw, zoals een tuin of terrein. Onder een bodemgevoelig gebouw wordt verstaan; een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat de bodem raakt en waar personen meer dan twee uur per dag aaneengesloten aanwezig zijn.
Om aan te tonen of de bodemkwaliteit geschikt is voor het beoogde gebruik is het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek als bedoeld in artikel 5.7b van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de beoogde ontwikkeling. Waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie zijn (op grond van artikel 5.89i Bkl) opgenomen in het omgevingsplan. Bij een overschrijding van een vastgestelde waarde is het bouwen van een bodemgevoelig gebouw alleen toegelaten als sanerende of andere beschermende maatregelen worden getroffen.
7.6.2 Toetsing
Voor dit project is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage hiervan is opgenomen in de bijlagen.
De bodem bestaat deels uit zwak tot sterk siltig, zeer fijn tot matig grof zand. De bovengrond bovendien zwak humeus. Zeer plaatselijk bestaat de bovengrond uit zwak humeuze, sterk zandige klei. De ondergrond bestaat deels uit zwak tot sterk zandige leem. Ter plaatse van de brandgangen/steegjes is de bovengrond zwak tot matig puinhoudend, zwak baksteenhoud en zwak tot sterk koolhoudend. In de overige boringen zijn zintuiglijk geen bijmengingen aangetroffen.
In de bovengrond zijn géén parameters in een verhoogd gehalte aangetroffen. Daarmee valt de milieuhygiënische bodemkwaliteit van de bovengrond op de onderzoekslocatie in de kwaliteitsklasse landbouw/natuur. In de ondergrond zijn eveneens géén parameters in een verhoogd gehalte aangetroffen. Daarmee valt de milieuhygiënische bodemkwaliteit van de ondergrond op de onderzoekslocatie in de kwaliteitsklasse landbouw/ natuur. In het grondwater zijn geen parameters in een verhoogde concentratie aangetroffen.
Gelet op de onderzoeksresultaten, bestaat er géén reden voor een nader bodemonderzoek. Er zijn geen belemmeringen voor het bouwen op een bodemgevoelige locatie.
Ter plaatse van de brandgangen/steegjes is de grond verdacht op de aanwezigheid van een verontreiniging met asbest (vanwege de bijmengingen met puin en de bouwperiode). Een onderzoek naar de aanwezigheid van asbest in de bodem (conform de NEN 5707) is dus noodzakelijk om vast te stellen of de puinhoudende grond asbesthoudend is.
Conclusie: asbestonderzoek dient aan te tonen of de puinhoudende grond asbesthoudend is. Omdat geen onderzoek uitgevoerd kon worden onder de bebouwing dienen deze terreindelen onderzocht te worden na de sloop.
7.6.3 Conclusie
Met de opname van een beoordelingsregel ingevolge waarvan ter plaatse van de brandgangen/steegjes een asbestonderzoek wordt voorgeschreven voordat gestart wordt met de bouw van de woningen, vormt aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsbesluit.
7.7 Omgevingsveiligheid
7.7.1 Algemeen
Omgevingsveiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen en windturbines. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Ook wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor omgevingsveiligheid zijn regels opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Grenswaarden en standaardwaarden voor het Plaatsgebonden Risico (PR) ten aanzien van (zeer) (beperkt) kwetsbare gebouwen en (beperkt) kwetsbare locaties zijn opgenomen in artikel 5.6 tot en met artikel 5.11a van het Bkl. Grenswaarden voor kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties (art. 5.7 lid 1 Bkl) worden in een Omgevingsplan in acht genomen. Met standaardwaarden voor beperkt kwetsbare gebouwen en locaties wordt in een omgevingsplan rekening gehouden (art. 5.11 Bkl). Voor het plaatsgebonden risico gelden, afhankelijk van de activiteit, vastgestelde afstanden of te berekenen afstanden (bijlage VII Bkl).
In hoofdstuk 4 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) zijn alle activiteiten opgenomen waarbij een vaste norm van toepassing is en voor welke activiteiten een berekening van PR-contour en aandachtsgebied vereist is.
Groepsrisico
Het groepsrisico betreft de kans op het overlijden van een groep van tien of meer personen per jaar als gevolg van een ongewoon voorval. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Onder de Omgevingswet is gekozen voor een nieuwe benadering van het groepsrisico, met aandachtsgebieden. Aandachtsgebieden laten zien op welke locaties extra aandacht nodig is om aanwezigen te beschermen tegen mogelijke ongevallen bij activiteiten met gevaarlijke stoffen. Aandachtsgebieden laten zien waar mensen binnenshuis, zonder aanvullende maatregelen, onvoldoende beschermd zijn tegen gevaren uit de omgeving. Voorbeelden van die gevaren zijn warmtestraling (brand), overdruk (explosie) en giftige stoffen in de lucht (gifwolk). Via de aandachtsgebieden worden deze gevaren zichtbaar op de kaart, zodat direct duidelijk is welke gevaren waar op kunnen treden. Daardoor heeft het bevoegd gezag bij het nemen van besluiten over ruimtelijke ordening de risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen meteen in beeld. Zo kan het bevoegd gezag ze al aan het begin van het planproces meenemen. Aandachtsgebieden zijn er voor brandgevaar, explosiegevaar en gifwolken.
Aandachtsgebieden (bron: www.aandeslagmetdeomgevingswet.nl).
Kwetsbare functies
Bij de beoordeling van de hiervoor beschreven risico's wordt uitgegaan van een onderscheid in zeer kwetsbare gebouwen, kwetsbare gebouwen, beperk kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties en beperkt kwetsbare locaties. Of een bepaald gebouw of een bepaalde locatie is aan te merken als één van voornoemde gebouwen of locaties volgt uit het Bkl (Bijlage IV). Gebouwen met een woonfunctie zijn kwetsbare gebouwen, net als onder andere gebouwen met een kantoor- of onderwijsfunctie. Basisscholen, kinderdag- verblijven en gebouwen met 24-uurszorg zijn voorbeelden van zeer kwetsbare gebouwen. Deze indeling is gemaakt op basis van de volgende afwegingen:
- Hoeveel personen zijn in dat gebouw c.q. op die locatie gelijktijdig aanwezig?
- Wat is de aanwezigheidsduur van die personen?
- In hoeverre zijn die personen in staat zichzelf in veiligheid te brengen bij een incident.
Het realiseren van zeer kwetsbare gebouwen en kwetsbare gebouwen en locaties is niet mogelijk binnen een plaatsgebonden risicocontour. Voor het overige geldt dat rekening dient te worden gehouden met de relevante plaatsgebonden risicocontouren en aandachtsgebieden. Dat vraagt om een afweging en motivering (verantwoording) bij het wijzigen van het omgevingsplan.
7.7.2 Toetsing
Met dit project wordt niet voorzien in een nieuwe risicovolle activiteit. Wel worden kwetsbare gebouwen (woonfunctie) mogelijk gemaakt. Daarom is het van belang om af te wegen of ten aanzien van die nieuwe woningen een voldoende veilige omgeving kan worden geboden gelet op externe veiligheidsrisico's. Met behulp van de kaart 'Externe Veiligheid' van Atlas Leefomgeving kan in beeld worden gebracht welke risicobronnen zich in de omgeving van het projectgebied bevinden. Daarbij wordt gekeken naar risicovolle inrichtingen, buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en transportroutes over land (wegen, spoorwegen en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Uitsnede kaarten Milieubelastende activiteiten met een extern veiligheidsrisico, Aandachtsgebieden en Plaatsgebonden risico van Atlas Leefomgeving (Bron: Ministerie IenW - Register externe veiligheid, 2024). Projectgebied met blauwe marker aangeduid.
Risicovolle inrichtingen
Op bedrijventerrein GDC ten noordwesten van het projectgebied (tussen rijksweg A2/N2 en het spoor) komen meerdere bedrijven met risicovolle activiteiten voor. Het projectgebied ligt niet binnen de plaatsgevonden risicocontour van deze bedrijven. Eén bedrijf heeft een gifwolkaandachtsgebied dat tot net over het spoor reikt, maar het projectgebied ligt ruimschoots buiten dit aandachtsgebied.
Buisleidingen
Parallel aan het spoor ten westen van het projectgebied loopt een buisleiding (Gasunie) waardoor brandbare stoffen worden vervoerd. Deze gasleiding loopt ook via de Anthony Fokkerweg in de richting van de Boschdijk. Het projectgebied ligt niet binnen de PR10-6-contour of het brandaandachtsgebied van deze buisleidingen.
Transport gevaarlijke stoffen over land
In de omgeving komen geen vaarwegen voor waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het projectgebied is niet gelegen binnen het brandaandachtsgebied, explosieaandachtsgebied of gifwolkaandachtsgebied van de spoorlijn Tilburg-Eindhoven. Ook is het projectgebied niet gelegen binnen het brandaandachtsgebied of explosieaandachtsgebied van de rijkswegen A2/N2 en A50. Transport van gevaarlijke stoffen over lokale wegen is in de omgeving van het projectgebied niet aan de orde.
7.7.3 Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsbesluit.
7.8 Verkeer En Parkeren
7.8.1 Algemeen
Het Masterplan Mobiliteit 2050 'Wij gaan vooruit' is in maart 2024 door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin zijn de hoofdlijnen van het mobiliteitsbeleid voor de komende decennia (planhorizon 2050) vastgelegd. Met een concrete uitwerking voor de komende jaren (t/m 2026) en een doorkijk naar 2030. Deze visie vormt het bestuurlijke beleidskader voor alle verkeers- en mobiliteitsopgaven. In de volgende paragrafen zijn de essentiële elementen voor het projectgebied beschreven.
Masterplan Mobiliteit 2050
Het Masterplan Mobiliteit streeft naar een toekomst waarin wij in verbinding zijn met elkaar, waarin er vrijheid is voor iedereen om te gaan en staan waar ze willen en op welke manier ze dat willen, waarin we ruimte maken voor elkaar en de veelzijdigheid van de stad, waar het veilig is voor jong en oud. Een stad waar de lucht schoon is en waar we gezond oud kunnen worden. Een stad waar het fijn is om te zijn en waar we kunnen ontspannen.
Voetgangersverkeer
De gemeente Eindhoven wil meer aandacht schenken aan de voetganger in de stad. Daarvoor zijn een tweetal routenetwerken voor de voetgangers benoemd in het 'Masterplan Mobiliteit 2050'. Routes om actief te verplaatsen en routes om ontspannen te bewegen.
Aan de noordzijde van het plangebied is een voetpad aanwezig richting de Oude Bosschebaan. De Oude Bosschebaan maakt deel uit van het voetgangersnetwerk van Eindhoven, met vrijliggende voet- en fietspaden aan weerzijden van de rijbaan en een geregelde oversteekplaats voor het langzaam verkeer. Aan de zuidzijde is het plangebied gelegen aan de Van Zinnicqstraat, waar aan weerszijden van de rijbaan vrijliggende voetpaden aanwezig zijn. Alhoewel de kwaliteit van het omliggende voetgangersnetwerk goed is, is het ook van belang om te kijken naar de afstand tot de dichtstbijzijnde dagelijkse voorzieningen. Zo zijn er twee basisscholen gelegen op circa 500 meter loopafstand vanaf het plangebied en is het Lieven De Keypark gelegen op circa 300 meter loopafstand. De afstand tot de dichtstbijzijnde supermarkt is echter wel groter. De dichtstbijzijnde supermarkt is namelijk de Jumbo aan het Gerretsonplein, gelegen op circa 1 kilometer loopafstand vanaf het plangebied.
Fietsverkeer
De gemeente Eindhoven wil het gebruik van de fiets stimuleren. In het 'Masterplan Mobiliteit 2050' is een fietsnetwerk opgenomen dat bestaat twee soorten fietsroutes. In volgorde van belangrijkheid: doorfietsroutes en stadroutes. Deze fietsroutes zijn weergegeven in onderstaande afbeelding.
Ten westen van het plangebied is een stadsroute langs de Boschdijk aanwezig. Deze fietsroute leidt in zuidelijke richting naar het centrumgebied van Eindhoven. Daarnaast is ten oosten van het plangebied een doorfietsroute aanwezig langs de Oude Bosschebaan. Op de Van Zinnicqstraat zijn conform de ontwerprichtlijnen voor erftoegangswegen uit het ASVV 2021 geen aparte fietsvoorzieningen aanwezig, waardoor fietsers de rijbaan moeten delen met het gemotoriseerde verkeer.
Overzicht fietsroutes rondom plangebied (zwart omlijnd), doorfietsroutes (rood), stadsroutes (blauw)
Openbaar vervoer
Het vervoer per spoor en het netwerk van hoogwaardige busverbindingen vormt volgens het Masterplan Mobiliteit 2050 het kernnetwerk voor het openbaar vervoer. Voor het busnetwerk wordt vervolgens uitgegaan van twee netwerken: een Hoogwaardig Openbaar Vervoer netwerk (HOV-netwerk) en een netwerk van ontsluitende buslijnen.
Binnen het openbaar vervoersnetwerk van Eindhoven is het plangebied gelegen tussen twee ontsluitende buslijnen. De dichtstbijzijnde OV-halte is de bushalte Oude Bosschebaan, gelegen op circa 200 meter loopafstand vanaf het plangebied. Vanaf deze halte kan om het halfuur gebruik worden gemaakt van buslijn 9, tussen Eindhoven Station en Best Station. De eerstvolgende OV-halte is de bushalte De Grote Beek, gelegen op circa 700 meter loopafstand vanaf het plangebied. Bij deze halte kan gebruik worden gemaakt van buslijn 8, tussen Eindhoven Station en Kapelbeemd.
Autoverkeer
Het wegennetwerk is in Masterplan Mobiliteit 2050 geactualiseerd. Dit bestaat uit de volgend indeling in hoofdwegen: Randweg A2/N2, Ring en regionale bundelroute, Radialen buiten de ring, Radialen binnen de ring. Daarmee is een robuust wegennetwerk gedefinieerd voor de hoofdontsluiting voor autoverkeer. Dit zijn ook de wegen waar een maximum snelheid van tenminste 50 km/u gehandhaafd zal blijven in de toekomst. Een onderliggend netwerk van gebiedsontsluitingswegen zorgt voor de verder ontsluiting van de diverse stadsdelen en wijken. Op enkele uitzonderingen na zullen deze uit oogpunt van leefbaarheid en veiligheid in de toekomst allemaal een maximum snelheid van 30 km/u kennen.
Het plangebied wordt ontsloten op de Van Zinnicqstraat, een erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 30 km/u. In oostelijke richting leidt de Van Zinnicqstraat naar de Oude Bosschebaan, een gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/u. In zuidelijke richting leidt de Oude Bosschebaan via de Europalaan en de John F Kennedylaan naar de ring van Eindhoven. In noordelijke richting leidt de Oude Bosschebaan naar de Anthony Fokkerweg. Binnen het Masterplan is de Anthony Fokkerweg gedefinieerd als een radiaal buiten de ring. In westelijke richting leidt de Anthony Fokkerweg naar de aansluiting op de A2, tussen Maastricht en Amsterdam.
Hubs
Hubs vormen de verbindende schakels in de verplaatsingen. Het zijn de plekken waar verschillende vervoerwijzen samenkomen en mensen kunnen overstappen. Voor de mobiliteitstransitie zijn verplaatsingen met een of meer overstappen essentieel. Mobiliteitshubs in Eindhoven hebben vooral drie functies; het aanbieden van deelmobiliteit, het faciliteren van de overstap van de ene op de andere vervoerwijze en tot slot het (op afstand) parkeren van de (eigen) auto. Hubs hebben in Eindhoven verschillende verschijningsvormen op allerlei schaalniveaus.
Het STOMP principe
In en om het centrum van Eindhoven spelen diverse (grote) verdichtingsopgaven die ieder hun eigen mobiliteitsbehoefte meebrengen. Om het centrum nu en in de toekomst bereikbaar, leefbaar en veilig te houden moet op een andere manier naar de inrichting en het gebruik van de openbare ruimte gekeken moeten worden. Hierbij wordt uitgegaan van het STOMP principe. STOMP staat voor hoe we verplaatsingen onderscheiden:
- Stappen;
- Trappen;
- Openbaar Vervoer;
- Mobility as a Service;
- Privé-auto.
Bij het STOMP-ontwerpprincipe wordt eerst naar de voetganger gekeken (Stappen), vervolgens naar de fietser (Trappen), OV en MaaS en pas daarna wordt naar de privéauto gekeken. Deze aanpak sluit ook aan op de doelstellingen/ambities uit het Masterplan Mobiliteit 2050 dat specifiek inzet op lopen, fietsen en openbaar vervoer, vooral binnen de Ring, terwijl de automobiliteit meer wordt gebundeld en naar de Ring.
Navolgend wordt het STOMP principe ten aanzien van het onderhavige plan uitgewerkt.
Verkeersgeneratie
Voor het bepalen van de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van de meest recente CROW-kencijfers, afkomstig uit CROW-publicatie 744 'Parkeerkencijfers 2024'. Aan de hand van CROW-kencijfers is de verkeersgeneratie in de huidige en toekomstige situatie bepaald. De verkeersgeneratie betreft de optelsom van de aankomende en vertrekkende ritten. Binnen de kencijfers wordt onderscheid gemaakt naar stedelijkheid en ligging van de ontwikkeling. Op basis van CBS-data wordt voor de gemeente Eindhoven een stedelijkheidsgraad van 'zeer sterk stedelijk' gehanteerd. De ligging van het plangebied is gedefinieerd als 'rest bebouwde kom'. Tenslotte wordt op basis van de omgevingsadressendichtheid en het gemiddelde autobezit binnen de gemeente Eindhoven conform het CBS per kencijfer het gemiddelde van de bandbreedte aangehouden. Met behulp van de CROW-kencijfers is de verkeersgeneratie gedurende een gemiddelde weekdag berekend. Voor het beoordelen van de verkeersafwikkeling is echter de gemiddelde werkdag maatgevend. Conform CROW-744 wordt voor het omrekenen van weekdag naar werkdag een omrekenfactor van 1,11 toegepast.
In de bestaande situatie zijn binnen het plangebied 42 sociale huurwoningen aanwezig die als gevolg van de beoogde ontwikkeling komen te vervallen. Bij het bepalen van de verkeerstoename als gevolg van de beoogde ontwikkeling kan daarom dan ook saldering worden toegepast. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 167 huurappartementen met een oppervlakte van 30 tot 60 m². In onderstaande tabel is de verkeerstoename als gevolg van de beoogde ontwikkeling weergegeven.
Bestaande situatie | ||||
Functie | Aantal | Kencijfer | Weekdag (mvt/etmaal) | Werkdag (mvt/etmaal) |
Huur huis, sociale huur | 42 woningen | 4,3 per woning | 180,6 | 200,5 |
Beoogde situatie | ||||
Functie | Aantal | Kencijfer | Weekdag (mvy/emaal) | Werkdag (mvt/etmaal) |
Huur appartement sociale huur < 75 m² bvo | 167 woningen | 3,2 per woning | 534,4 | 593,2 |
Saldo | 353,8 | 392,7 |
Ten opzichte van de bestaande situatie zorgt de beoogde ontwikkeling voor een verkeerstoename van 354 mvt/etmaal gedurende een gemiddelde weekdag, wat neerkomt op een verkeerstoename van 393 mvt/etmaal gedurende een gemiddelde werkdag.
Verkeerstoedeling
Voor het bepalen van de toedeling van het gegenereerde verkeer is gebruik gemaakt van de navigatietool van Google Maps. Vanaf het plangebied wordt het gemotoriseerde verkeer volledig in oostelijke richting ontsloten naar de Oude Bosschebaan. Op de Oude Bosschebaan wordt 40% (157 mvt/etmaal) van het gegenereerde verkeer in noordelijke richting ontsloten naar het kruispunt Estafettelaan - Fakkellaan - Oude Bosschebaan, vanaf waar 10% (39 mvt/etmaal) in oostelijke richting over de Fakkellaan wordt ontsloten en 30% (118 mvt/etmaal) in noordelijke richting over de Estafettelaan naar de Marathonloop. Vanaf hier wordt het verkeer in westelijke richting ontsloten naar het kruispunt Boschdijk - Marathonloop - Anthony Fokkerweg. Op dit kruispunt wordt 15% (59 mvt/etmaal) via de Boschdijk in noordelijke richting ontsloten en 15% (59 mvt/etmaal) in westelijke richting over de Anthony Fokkerweg. De resterende 60% (236 mvt/etmaal) wordt op de Oude Bosschebaan in zuidelijke richting ontsloten naar het kruispunt Oude Bosschebaan - 1e Lieven de Keylaan - Doctor Berlagelaan. Vanaf dit kruispunt wordt 10% (39 mvt/etmaal) verder in zuidelijke richting ontsloten over de Doctor Berlagelaan en 25% (98 mvt/etmaal) via de 1e Lieven de Keylaan naar de Boschdijk en vanaf daar naar de Ring van Eindhoven. De resterende 25% (98 mvt/etmaal) wordt over de 1e Lieven de Keylaan ontsloten in oostelijke richting.
Beoogde verkeerstoedeling
Verkeersafwikkeling
Aan de hand van de cijfers die volgen uit de berekening van de verkeersgeneratie moet worden bekeken welke consequenties dit heeft op de verkeersafwikkeling op het huidige en eventueel aangepaste wegennet. Hieruit blijkt dat het plan wel of niet past binnen de bestaande infrastructuur.
De hoogste verkeerstoename als gevolg van de beoogde ontwikkeling vindt plaats vanaf het plangebied tot aan de Oude Bosschebaan, waar de beoogde ontwikkeling zorgt voor een verkeerstoename van 393 mvt/etmaal gedurende een gemiddelde werkdag. Deze wegen zijn ingericht als een erftoegangsweg-type 1 met een rijbaanbreedte van circa 6 meter. Vooropgesteld dat de verkeersafwikkeling afhankelijk is van de inrichting van wegvakken en kruispunten, kan worden gesteld dat uit de verkeerskundige praktijk blijkt dat op erftoegangswegen-type 1 een verkeersomvang van 4.000 à 6.000 mvt/etmaal veelal vlot en veilig kan worden afgewikkeld. Voor het bepalen van de verkeersintensiteiten in de autonome situatie is gebruik gemaakt van verkeersgegevens afkomstig uit het BBMA verkeersmodel 2022 van de provincie Noord-Brabant. Hieruit zijn verkeersgegevens verzameld voor de prognosejaren 2030 en 2040. Voor het beoordelen van de impact van de planbijdrage is de verkeersituatie 10 jaar na realisatie maatgevend. Voor de beoogde ontwikkeling wordt als uitgangspunt rekening gehouden met het realisatiejaar 2025 en het toekomstjaar 2035. Voor het bepalen van de verkeersintensiteiten in het toekomstjaar is per wegvak de 'jaarlijkse autonome groei bepaald aan de hand van het verschil in de intensiteiten tussen de prognosejaren 2030 en 2040. In de onderstaande tabel zijn de verkeersintensiteiten met en zonder planbijdrage weergegeven tot en met de Oude Bosschebaan. Hierbij is per wegvak ook weergegeven op basis van de inrichting van de weg hoeveel verkeer een dergelijke weg probleemloos vlot en veilig kan verwerken.
Wegvak | Acceptabel verkeersomvang | Intensiteit 2030 autonoom (mvt/etmaal) | Intensiteit 2040 autonoom (mvt/etmaal) | Intensiteit 2035 autonoom (mvt/etmaal) | Planbijdrage (mvt/etmaal) | Intensiteit 2035 incl. plan (mvt/etmaal) |
Van Zinnicqstraat | 4.000 à 6.000 mvt/etmaal | 900 | 1.000 | 949 | 393 | 1.341 |
Pastoor Duséeplein | 4.000 à 6.000 mvt/etmaal | 1.900 | 2.100 | 1.997 | 393 | 2.390 |
Vitruviusweg | 4.000 à 6.000 mvt/etmaal | 1.900 | 2.100 | 1.997 | 393 | 2.390 |
Oude Bosschebaan Noord | 6.000 à 15.000 mvt/etmaal | 5.600 | 6.100 | 5.845 | 236 | 6.080 |
Oude Bosschebaan Zuid | 6.000 à 15.000 mvt/etmaal | 7.100 | 7.600 | 7.346 | 157 | 7.503 |
Uit de resultaten van de bovenstaande tabel blijkt dat de autonome situatie tot aan de Oude Bosschebaan dermate laag zijn ten opzichte van de gehanteerde grenswaarde voor een acceptabele verkeersomvang dat de beoogde verkeerstoename probleemloos kan worden opgevangen. Vanaf de Oude Bosschebaan is de beoogde verkeerstoename dermate laag dat de planbijdrage opgaat in het heersende verkeersbeeld.
Verkeersveiligheid
De beoogde ontwikkeling heeft geen nadelige gevolgen voor de verkeersveiligheid van het langzaam verkeer. Voor voetgangers zijn voetpaden aanwezig ten noorden van het plangebied. Op de punten waar het langzaam verkeer in aanraking komt met het gemotoriseerde verkeer is de planbijdrage dermate laag dat het effect op de verkeersveiligheid van het langzaam verkeer verwaarloosbaar is. Alhoewel fietsers de rijbaan delen met het gemotoriseerde verkeer tot aan de Oude Bosschebaan, zorgt de beoogde ontwikkeling niet voor een significante verslechtering van de verkeersveiligheid van het fietsverkeer. Op de betreffende wegen geldt een lage maximumsnelheid en de bochten in de rijbaan ontmoedigen te hard rijden. Daarbij geldt zoals eerder benoemd dat deze wegen nog over ruim voldoende restcapaciteit beschikken om de beoogde verkeerstoename probleemloos op te vangen. De beoogde ontwikkeling leidt dan ook niet tot knelpunten op het gebied van verkeersveiligheid.
Autoparkeren
De ruimte in de stad is beperkt en kostbaar. De gemeente moet dan ook de schaarse ruimte efficiënt gebruiken. Daarom wordt er ingezet op ruimte-efficiënt en omgevingsvriendelijk vervoer. Meer lopen, fietsen, openbaar vervoer en gebruik van deelmobiliteit en minder gebruik van de auto. Deze mobiliteitstransitie is in het belang van een bereikbare en leefbare stad.
De Nota Parkeernormen 2024 is opgesteld om de door de gemeente Eindhoven gewenste mobiliteitstransitie te kunnen sturen. We hebben te maken met een grote verdichtingsopgave in Eindhoven en tegelijk het centrum van Eindhoven goed bereikbaar blijven. De parkeernormen die aan bouwplannen gesteld worden, dragen bij aan de doelstellingen voor een autoluw centrum en aan de verdichtingsopgave in de hele stad en maken het daarom ook mogelijk om plannen te realiseren met minder of zelfs (in het centrum) zonder de aanleg van parkeerplaatsen (nulnorm).
De parkeernormering heeft betrekking op het parkeren van auto's en fietsen. In de systematiek wordt echter ook ingezet op duurzame alternatieve vervoerswijzen. Dit is onder meer uitgewerkt in de vorm de verplichte reductie bij HOV en het stimuleren van deelmobiliteit en mobiliteitshubs (minder parkeerplaatsen bij stations en HOV-haltes en bij gebruik van deelvervoer voor bewoners. Daarnaast willen we bestaande parkeercapaciteit beter gaan benutten in plaats van het aanleggen van nieuwe parkeerplaatsen. Voor het gedeelte van de parkeeropgave waar een plan niet in voorziet, bestaat het mobiliteitsfonds waarin de afkoopbedragen terecht komen ten behoeve van stadsbrede duurzame mobiliteitsvoorzieningen.
Elk nieuw of bestaand adres waar na 2016 een omgevingsvergunning voor is afgegeven, komt op het AUP-overzicht (Adressenlijst Uitsluiting Parkeervergunningen). Adressen op deze lijst komen niet in aanmerking voor een parkeervergunning en hebben geen recht op een bezoekersregeling binnen betaald parkeergebieden.
Fietsparkeren
In de Nota Parkeernormen 2024 zijn eveneens de fietsparkeernormen opgenomen. Naast voldoende in omvang hangt het succes van een fietsenstalling sterk af van de kwaliteit, de bruikbaarheid, sociale veiligheid en het comfort ervan. De belangrijkste kwaliteitseisen voor toegankelijkheid, inrichting en bruikbaarheid zijn om die reden ook vastgelegd: het Besluit bouwwerken leefomgeving (art. 4.171) regelt dat een woonfunctie over een afsluitbare bergruimte moet beschikken voor het stallen van fietsen en bij collectieve fietsenstallingen gelden de kwaliteitseisen inpandige fietsenstallingen die Eindhoven als gelijkwaardig beschouwt mits de benodigde aantallen fietsparkeerplekken conform de normen worden ingepast.
7.8.2 Toetsing
Verkeersgeneratie en -afwikkeling
Ten opzichte van de bestaande situatie zorgt de beoogde ontwikkeling voor een verkeerstoename van 393 mvt/etmaal gedurende een gemiddelde werkdag. Op basis van de autonome verkeersintensiteiten hebben de ontsluitende wegen ruim voldoende rest capaciteit beschikbaar om de beoogde verkeerstoename probleemloos te verwerken. Het effect van de beoogde ontwikkeling op de verkeersveiligheid en verkeersafwikkeling van het omliggende wegennet is dan ook verwaarloosbaar.
Autoparkeren
Voor dit project is de online parkeertool van gemeente Eindhoven ingevuld. De parkeertool is als bijlage bij deze motivering gevoegd. Uit de parkeertool blijkt dat in de beoogde situatie 57 parkeerplaatsen extra nodig zijn. In deze parkeerbehoefte wordt voorzien door middel van twee parkeervelden aan de west- en oostzijde van het projectgebied. Beide velden bij elkaar opgeteld zijn goed voor 57 parkeerplaatsen.
De berekening gaat uit van een toename, waarbij de huidige parkeercapaciteit behouden blijft. Uit de parkeertool blijkt dat de huidige behoefte op het maatgevende moment 45 parkeerplaatsen betreft (bezoekers en parkeren sociale huurwoningen met toepassing dubbelgebruik). De parkeerbehoefte werd voorheen volledig in de openbare ruimte opgevangen, maar van die capaciteit komen de twee hofjes (totaal 16 parkeerplaatsen) te vervallen. In de overige openbare ruimte in nabijheid is voldoende ruimte beschikbaar om deze parkeerplaatsen op te vangen. Uit de als bijlage toegevoegde parkeerdrukmeting volgt immers dat op de maatgevende momenten voldoende restcapaciteit beschikbaar is, waaronder langsparkeren aan de Van Zinnicqstraat (sector 4, 5 en 6 uit de parkeerdrukmeting).
Benadrukt moet worden dat het aandeel van de parkeerbehoefte gelijk aan de parkeerbehoefte in de huidige situatie (grondgebonden sociale huurwoningen) op dit moment al in openbaar gebied wordt opgelost en dit blijft in de toekomstige situatie behouden. De parkeerplaatsen die in de hofjes komen te vervallen (16 parkeerplaatsen) worden elders in de openbare ruimte in de omgeving van het plangebied opgevangen. Daarbij mag de parkeerdruk niet oplopen tot een onacceptabel niveau. Uit de Nota Parkeernormen 2024 volgt dat het buiten het centrum mogelijk is bij voldoende restcapaciteit parkeerplaatsen in de openbare ruimte voor een plan in te zetten, zolang de bezetting onder de 90% blijft (zowel op het maatgevende moment van het plan als op het piekmoment van de parkeerdruk in de omgeving). Uit de parkeerdrukmeting volgt dat zowel voor het gebruikmaken van parkeerplaatsen aan de Van Zinnicqstraat als voor parkeerplaatsen in de direct aangrenzende straten (totaal) de parkeerdruk onder de 90% blijft. De parkeerdruk blijft dus op een acceptabel niveau.
Gezien het voorgaande wordt voldaan aan het geldende parkeerbeleid van gemeente Eindhoven.
Parkeersituatie in de nieuwe situatie (Bron: Pauwert architectuur)
Fietsparkeren
De fietsparkeerbehoefte is onder te verdelen in de behoefte voor bewoners en bezoekers. Uit de ingevulde parkeertool volgt een behoefte aan 404 fietsparkeerplaatsen voor bewoners. In de drie woongebouwen worden op de begane grond bergingen gerealiseerd die voldoende groot zijn om per woning in de fietsparkeerbehoefte (2 per woning) te voorzien. Voor bezoekers worden aan de entree van ieder gebouw zogenaamde fietsnietjes voorzien. In totaal zijn ongeveer 34 fietsparkeerplaatsen voor bezoekers nodig, die in verhouding tot het aantal woningen per woongebouw worden verdeeld.
7.8.3 Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsbesluit.
7.9 Groen
7.9.1 Algemeen
Begin 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen: het verhaal van de stad, de waarde van groen, de ambitie van Eindhoven en het daadwerkelijke groenbeleid. Het groenbeleidsplan heeft als doel het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies. Hiermee levert de toepassing van het groenbeleid een wezenlijke bijdrage aan een aantrekkelijke woon- en werkomgeving door bij te dragen aan de thema's biodiversiteit, gezondheid, identiteit en klimaatadaptatie.
Het groenbeleid sluit aan op de geomorfologische structuur van de stad: de structuur van dekzandruggen en beken (Dommel en Gender) die Eindhoven hebben gevormd. Op basis van de tuinstad gedachte is bij de verdere ontwikkeling van Eindhoven sterk ingezet op het behoud van de groene ruimten tussen de voormalige dorpen. Genneper Parken (tussen Stratum en Gestel), Brainport Park (tussen Strijp en Woensel) en De Karpen (tussen Woensel en Tongelre) vormen nog altijd imposante, groene wiggen, die tot diep in de stad reiken. Het behoud van de robuuste groenstructuur, die vanuit het buitengebied, via de wiggen tot aan de bomen bij de voordeur reikt, is een belangrijk uitgangspunt van het Groenbeleidsplan.
Het Groenbeleidsplan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.
In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Beleidsregel groen en water bij ruimtelijke ontwikkelingen . De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.
Ruimtelijke Strategieënkaart (plangebied blauw omcirkeld)
Het projectgebied is in het Groenbeleidsplan 2017 aangeduid als 'Stad, rood bepalend' maar op ligt tegen 'Structureel stadsgroen'. In deze gebieden wordt als ordeningsprincipe de volgende strategie aangehouden:
Strategie 1: Stad, rood beeldbepalend
In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Het uitgangspunt is dat de kwaliteit en het oppervlak van het groen niet verder mogen afnemen. De ondersteunende functie van het groen is van groot belang, vooral vanwege de betekenis voor biodiversiteit, gezondheid, identiteit en klimaatadaptatie. Binnen de aangeduide groenarme buurten wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal.
Strategie 4: Structureel stadsgroen
In deze gebieden gaat het om het netwerk van de binnenstedelijke groenstructuur. Het groen is bedoeld voor groene dooradering van de stad, voor intensieve recreatie en ontspanning (parken), natuur en waterberging. Als uitgangspunt wordt ingezet op een robuust groen netwerk. Het beleid is gericht op het versterken van de functionaliteit van deze gebieden en het verbinden tot robuuste structuren. Toevoeging van niet-groene voorzieningen is slechts mogelijk als sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang, als er geen alternatieven voorhanden zijn, als door een 'groen-inclusief ontwerp' de groene kwaliteit tenminste wordt gehandhaafd en als compensatie plaatsvindt van de per saldo verloren deel van de groenstructuur.
7.9.2 Beleidsregel Groen en Water bij ruimtelijke ontwikkelingen gemeente Eindhoven
Op 17 juli 2024 is de Beleidsregel 'Groen en water bij ruimtelijke ontwikkelingen gemeente Eindhoven' in werking getreden. Deze beleidsregel heeft als doel een afwegingskader te bieden waarmee wordt bepaald of een ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid over het nemen van klimaatrobuuste maatregelen. Daarnaast is een afwegingskader opgenomen voor compensatie van bestaand groen en voor verzoeken tot beheer en verkoop van gemeentelijk groen.
Met deze beleidsregel is vastgelegd dat initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen een bijdrage dienen te leveren aan het vergroenen van de stad op een manier die bijdraagt aan de doelstellingen klimaatadaptatie, biodiversiteit, gezondheid en identiteit.
Groennorm
In de beleidsregel is opgenomen dat er per nieuwe woning ter waarde van 8 m2 nieuw groen toegevoegd moet worden. In het geval van het niet-woonprogramma geldt dat er ter waarde van 10% van het bruto vloer oppervlak (BVO) moet worden vergroend. Er wordt gestuurd op kwaliteit. Groen van een hoge kwaliteit kan de groennorm verlagen, groen van lagere kwaliteit kan de groennorm verhogen.
Voor de toepassing van de groennorm/groenopgave wordt de rekentool Klimaatopgave gebruikt. De uitdraai hiervan wordt bij de vergunningaanvraag gevoegd. De gekozen maatregelen worden voor groen uitgewerkt in een groenplan. Deze rekentool wordt ook gebruikt voor de waterbergingsopgave.
Groencompensatie
In de beleidsregel 'groen en water bij ruimtelijke ontwikkelingen' zijn regels opgenomen voor (financiële) compensatie van bestaand groen. Voor bomen geldt deze regeling niet, hiervoor geldt de Verordening Bomen.
7.9.3 Verordening bomen 2024
In de Verordening Bomen 2024 is de bescherming van bomen geregeld, doordat voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig is. Daarbij wordt ook gezorgd voor de compensatie van te kappen bomen. De verordening bevat regels over hoe wordt omgegaan met overlast door bomen, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de beoordeling (weigeringsgronden) van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in bomen.
Conform de verordening is een vergunning voor kappen van bomen nodig voor:
- het vellen van een boom of houtopstand met een stamomtrek van minimaal 45 centimeter op 130 centimeter hoogte waarbij in geval van 'meerstammigheid' de stamomtrek van de dikste stam geldt;
- het snoeien van meer dan 30% van het kroonvolume of wortelgestel van een boom of houtopstand met een stamomtrek van minimaal 45 centimeter op 130 centimeter hoogte;
- het verplanten van een boom of houtopstand met een stamomtrek van minimaal 45 centimeter op 130 centimeter hoogte;
- voor het eerst kandelaberen van een boom of houtopstand met een stamomtrek van minimaal 45 centimeter op 130 centimeter hoogte;
- het vellen van een boom of houtopstand, ongeacht de stamomtrek, die is aangelegd op grond van een herplant-, compensatie en/of instandhoudingsplicht;
- het voorhanden of in voorraad hebben dan wel het vervoeren van een gekapte boom of houtopstand, of delen ervan, met een plantenziekte voor zover deze plantenziekte zich kan verspreiden.
De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels voor compensatie is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Aanvullingswet Natuur. De Aanvullingswet Natuur is van toepassing buiten de Bebouwingscontour houtkap (voorheen bebouwde komgrens Wet Natuurbescherming) op:
- boom of houtopstand met minimaal 45 centimeter stamomtrek gemeten op 130 centimeter hoogte, buiten erven of in tuinen;
- houtopstanden met een oppervlakte van meer dan 10 are. Het gaat hier om de oppervlakte van de totale houtopstand dus niet alleen van het te vellen deel;
- houtopstanden die bestaan uit een rijbeplanting van meer dan 20 bomen (gerekend over het totaal aantal rijen). Het gaat hier om het aantal bomen in rijbeplanting van de totale houtopstand dus niet alleen het aantal te vellen bomen.
Voor bomen geldt dus of de Aanvullingswet Natuur of de Verordening Bomen 2024. Voor het vellen van bomen die onder bovenstaande criteria vallen, dient een melding te worden gedaan bij de Provincie Noord Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing.
Verdere details zijn te vinden in de Verordening bomen 2024 en de nadere uitwerking daarvan in de nadere regels.
Nadere regels compensatieplicht Verordening Bomen 2024
Het uitgangspunt is dat er bij kap fysiek gecompenseerd wordt in de zin van herplant van een gelijkwaardige boom of houtopstand.
Fysieke compensatie vindt plaats op dezelfde locatie als waar de te vellen boom of houtopstand aanwezig is of was. Indien herplant op die locatie niet mogelijk is, is een alternatieve locatie op het perceel of in het plangebied mogelijk.
Indien fysieke compensatie slechts deels mogelijk is kan de herplant worden aangevuld met financiële compensatie. Dat fysieke compensatie niet mogelijk is moet onderbouwd worden door de initiatiefnemer en vervolgens worden beoordeeld en goedgekeurd door het college.
7.9.4 Groene kaart
Er is een Groene kaart waarop ter informatie het volgende is aangegeven:
- groenstructuur van de gemeente Eindhoven (groene wiggen, groene dooradering en hoofgroenstructuur);
- groenarme gebieden;
- centrumgebied;
- bebouwingscontour houtkap als bedoeld in artikel 5.165b Besluit kwaliteit leefomgeving;
- gemeentelijke waardevolle bomen en monumentale bomen.
De informatie op de groene kaart is nodig om:
- te duiden waar de waardevolle bomen staan;
- te duiden waar de monumentale bomen staan;
- inzicht te geven in de Bebouwingscontour houtkap;
- inzicht te geven in de gebieden waar een compensatiefactor geldt in het geval financiële compensatie aan de orde is; het centrumgebied en de groenarme gebieden (zie Nadere regels compensatieplicht).
Om de kaart actueel te houden wordt de informatie over de bomen op de kaart en de kadastrale situatie op de kaart, zeer frequent bijgewerkt. Zo blijft de kaart up-to-date en betrouwbaar voor zowel interne als externe gebruikers.
7.9.5 Toetsing
De strategie 'Stad, rood beeldbepalend' is aan de orde. Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van groene elementen of functies, waarbij het uitgangspunt is dat de kwaliteit en het oppervlak van het groen niet verder mogen afnemen. Binnen als zodanig aangeduide groenarme buurten wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal. Het projectgebied ligt volgens de Groene Kaart 2024 niet binnen een groenarme buurt waar naar uitbreiding van het groenareaal wordt gestreefd.
Het park aan de noordzijde van het projectgebied maakt deel uit van het 'Structureel stadsgroen' en is volgens de Groene Kaart 2024 van belang als 'groene dooradering' van de stad. Op de plek van de huidige hofjes tussen de afzonderlijke deelgebieden is dit groen al enigszins de wijk ingetrokken. Door de ruime positionering van de nieuwe woongebouwen onderling en ten opzichte van bestaande bebouwing in de omgeving komt er nog meer ruimte om dit groen verder de buurt in te trekken. Het groen tussen de woongebouwen wordt multifunctioneel, in die zin dat deze bijdraagt aan klimaatambities (minder verharding ten behoeve van hemelwaterinfiltratie en tegengaan hittestress), biodiversiteit, bewegen en ontmoeten (en daarmee het welzijn en de gezondheid van bewoners).
Om te beoordelen of het ontwerp van een project aan de groennorm voldoet is een online rekentool ontwikkeld. Daarin is ook de norm voor hemelwaterberging (zie paragraaf 7.11) verwerkt. Voor dit project is de online rekentool ingevuld en het resultaat is opgenomen als bijlage bij deze motivering.
Bij stap 1 van de Rekentool Klimaatopgave worden de kerngegevens van het project ingevuld, zoals ligging, oppervlakte en programma. Daaruit volgt de behoefte aan groen en waterberging die gerealiseerd dienen te worden. Bij stap 2 wordt nader gespecificeerd welk oppervlak van het maaiveld, dak en gevel groen wordt uitgevoerd. Ook kan worden aangegeven welke maatregelen in het project worden genomen om groen toe te voegen en/of water vast te houden, zoals een groen dak, wadi of ondergrondse waterbergingen. De ontwikkeling is klimaatneutraal of -positief als aan de vereiste groen- en waterbergingsopgave wordt voldaan. Zoals uit bijgevoegde uitvoer blijkt voldoet het project aan de vereisten. De realisatie en instandhouding van de juiste hoeveelheid groen en waterberging wordt in de regels van dit TAM-omgevingsplan geborgd met een beoordelingsregel.
Bomen effect analyse
De sloop- en nieuwbouw binnen het projectgebied kan gevolgen hebben voor bestaande bomen binnen en rondom het projectgebied. Daarom is een bomeneffectanalyse uitgevoerd. De rapportage hiervan is als bijlage bij deze motivering opgenomen.
In totaal zijn 59 bomen geïnventariseerd. 27 bomen hebben een goede conditie, 29 bomen hebben een redelijke conditie en drie bomen hebben een matige conditie. De bomen met een goede en redelijke conditie hebben een levensverwachting van meer dan vijftien jaar. De bomen met een matige conditie hebben een levensverwachting tussen de vijf en vijftien jaar. Bij 11 bomen zijn holte(s) waargenomen waardoor zij als risicobomen zijn
opgenomen.
Bomen 3, 13, 18 en 57 kunnen in het licht van de voorgenomen werkzaamheden niet duurzaam worden ingepast. Voor deze bomen moet een omgevingsvergunning voor kap worden aangevraagd.
Behoud van de overige bomen in het plangebied is in het licht van de voorgenomen werkzaamheden mogelijk, mits volgens een aantal randvoorwaarden wordt gewerkt.
In het participatietraject is door huidige bewoners met name veel waarde toegekend aan een magnoliaboom in één van de achtertuinen van de huidige woningen. Verzocht is om deze boom te behouden en een plaats te geven in het ontwerp. De magnoliaboom is één van de vier bomen die volgens de BEA niet duurzaam behouden zou kunnen blijven.
Naar aanleiding van de BEA en het participatietraject is het stedenbouwkundig ontwerp dusdanig aangepast dat zo veel mogelijk bomen, waaronder in ieder geval de magnoliaboom, kunnen worden behouden.
Bij het stedenbouwkundig ontwerp zijn de gebouwen en het parkeerterrein dusdanig gepositioneerd dat de boom behouden kan blijven. De boom staat bij de entree van het oostelijke gebouw, waardoor deze nog meer betekenis krijgt.
De drie bomen die niet behouden kunnen worden, zullen worden gekapt. Deze bomen staan momenteel in de achtertuin van huidige bewoners. De waarde van deze bomen wordt getaxeerd en compensatie van de bomen vindt plaats in de groene middenzones. De overige bomen zijn duurzaam te behouden mits tijdens de aanlegwerkzaamheden rekening wordt gehouden met deze bomen en een aantal boombeschermende maatregelen worden genomen.
Invulling groenopgave (Bron: Pauwert architectuur)
7.9.6 Conclusie
Het aspect groen vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsbesluit.
7.10 Natuur
7.10.1 Algemeen
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect natuur en de gevolgen voor de natuur door stikstofdepositie
Ter bescherming van de natuur zijn in het Bkl diverse regels opgenomen. Deze regels komen grotendeels overeen met de regels die zijn opgenomen in de voormalige Wet natuurbescherming.
Het gaat hierbij in de eerste plaats om regels voor de gebiedsbescherming van aangewezen Natura 2000-gebieden, regels voor de soortenbescherming van te beschermen planten, diersoorten (waaronder vogels) en regels ter bescherming van houtopstanden.
Het gebieds- en soortenbeschermingsregime vloeit voor een belangrijk deel voort uit twee Europese richtlijnen, te weten de Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en de Habitatrichtlijn (92/43/EEG).
Gebiedsbescherming
De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn beschermt Natura 2000-gebieden. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit wijst de Natura 2000-gebieden aan. Op grond van artikel 2.43 Omgevingswet legt hij ook de instandhoudingsdoelstellingen vast. Dit gebeurt in een aanwijzingsbesluit. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze bij de voorbereiding van een omgevingsplan in kaart te worden gebracht en beoordeeld. Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Een ruimtelijk plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied kan alleen worden vastgesteld indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het
plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- Alternatieve oplossingen zijn niet voorhanden;
- Het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
- De noodzakelijke compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
In afdeling 8.6 Bkl staat het beoordelingskader voor de omgevingsvergunning voor Natura 2000-activiteiten. Dit is door middel van het aanvullingsspoor Natuur gebeurd.
Soortenbescherming
Onder de Omgevingswet zijn veel dier- en plantsoorten beschermd. De bescherming richt zich op soorten van Europees belang, die onder de reikwijdte van de Vogel- en Habitatrichtlijn vallen, als om bepaalde soorten van nationaal belang. Soortenbescherming vindt plaats binnen en buiten het natuurnetwerk Nederland. Het kan de vorm hebben van wet- en regelgeving, maar ook van fysieke maatregelen die bescherming, vestiging of uitbreiding van een soortenpopulatie stimuleren. Op grond van artikel 2.18 lid 1 sub f Omgevingswet zijn in beginsel de provincies hiervoor verantwoordelijk. Echter, ook decentrale overheden kunnen hierover actief beleid voeren. Hierbij kan worden gedacht aan het vaststellen van bijvoorbeeld een programma voor soortenbescherming.
Door strikte formulering van een flora- en fauna-activiteit moet bij vrijwel alle activiteiten in de fysieke leefomgeving nagegaan worden of er soorten aanwezig zijn en welke soorten dat zijn. In hoofdstuk 11 van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt bepaald wanneer een vergunning nodig is.
7.10.2 Toetsing
7.10.3 Conclusie
Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van gebieds- en soortenbescherming geen belemmeringen zijn voor dit project.
7.11 Water
7.11.1 Algemeen
Algemeen (wettelijk kader /gemeentelijk beleid)
Rijk
Nederland leeft met water. Dat betekent dat bij bouwen rekening gehouden moet worden met water. Bij de vaststelling van het omgevingsplan moet de gemeente voor het waterbelang de opvattingen van de waterbeheerder betrekken. Dit volgt uit een instructieregel (artikel 5.37) die is opgenomen in paragraaf 5.1.3 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).
Op basis van artikel 5.37 vervalt de term 'watertoets'. Met ingang van de Omgevingswet vervangt het begrip 'weging van het waterbelang' deze term. Er gelden geen regels voor hoe de gemeente de waterbeheerder hierbij betrekt. De gemeente is vrij om hier zelf invulling aan te geven.
In de kamerbrief 'water en bodem sturend' van 25 november 2022 formuleert het Rijk een aantal uitgangspunten om water en bodem sturend te laten zijn in de ruimtelijke ordening. Dat zorgt ervoor dat de inwoners ook in een Nederland met een veranderend klimaat kunnen blijven leven, wonen en werken. Naast de keuze 'waar' te bouwen is er ook invulling gegeven aan de vraag 'hoe' een gebied klimaatbestendig kan worden ingericht of bebouwd. Daartoe hebben de samenwerkende overheden en externe partijen een landelijke maatlat voor een groene klimaatadaptieve gebouwde omgeving opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de thema's wateroverlast, droogte, hitte, gevolgbeperking overstromingen, biodiversiteit en bodemdaling bij nieuwbouw. Voor de juridische borging van de groene maatlat denkt het Rijk aan een instructieregel in het Bkl of meer specifieke regelgeving in het Bbl.
Provincie
De Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant bevat instructieregels voor waterschappen en gemeenten. In hoofdstuk 5 van de Omgevingsverordening staan de instructieregels voor gemeenten. Voor het thema 'water' zijn de volgende artikelen van belang:
In artikel 5.7 wordt voor het realiseren van een veilige, gezonde leefomgeving met een goede omgevingskwaliteit toepassing gegeven aan de lagenbenadering. Daarmee wordt tegemoet gekomen aan het principe 'water een bodem sturend'. Het is een keuze van het kabinet om bij de inrichting van Nederland meer rekening houden met water en bodem. Dit principe is vertaald in diverse randvoorwaarden waarmee provincies samen met alle betrokken partijen een gebiedsgerichte aanpak kunnen opstellen.
In artikel 5.16 tot en met artikel 5.18 worden de grondwatervoorraden beschermd. Daardoor blijft waterwinning voor menselijke consumptie mogelijk.
Artikel 5.41 en 5.42 gaan in op de bescherming van de waterhuishouding en behoud en herstel van watersystemen. Doel van de attentiezone waterhuishouding is om ontwikkelingen die een negatieve invloed hebben op de binnen de attentiezone gelegen natte natuurparels tegen te gaan. Het werkingsgebied 'Behoud en herstel watersystemen' is gebaseerd op het Regionaal waterprogramma en gebaseerd op waterlopen met de functie waternatuur, (natte) ecologische verbindingszones en gebieden die in de reconstructie- en gebiedsplannen zijn aangeduid als 'ruimte voor beek- en kreekherstel'. Uitgangspunt voor de begrenzing door de gemeente in het omgevingsplan is een breedte van ten minste 25 meter aan weerszijden van de waterloop.
Om de ruimte voor oppervlaktewater te behouden zijn artikel 5.49 en 5.50 opgesteld. Een waterloop heeft ruimte nodig om bij langdurige neerslag water te kunnen afvoeren. Daarbij treedt het water uit zijn 'bakje' en overstroomt de omgeving. Hier dient rekening mee te worden gehouden bij bouwactiviteiten. Binnen regionale waterberging (artikel 5.49) gelden meer beperkingen dan in de reserveringsgebieden waterberging, omdat deze gebieden concreet nodig zijn om wateroverlast tegen te gaan. Binnen reservering waterberging (artikel 5.50) is een afweging mogelijk. De onderbouwing van het besluit tot wijziging van het omgevingsplan bevat hiervan de verantwoording. In beide gevallen geldt bij het opnemen van een regeling in het omgevingsplan dat betrokkenheid van de waterschappen, als primair verantwoordelijk bestuursorgaan voor de inrichting van de waterbergingsgebieden, nodig is.
Bij regionale waterkeringen rondom de Klotputten geldt een beperkingengebied. Een beperkingengebied is een breed verzamelbegrip en wordt in de Omgevingswet gedefinieerd als een gebied dat bij of op grond van de wet (door Rijk of provincie) is aangewezen, waar vanwege de aanwezigheid van een werk of object, regels gelden over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor dat werk of object.
Waterschap
Het waterschap gaat niet over ruimtelijke ordening. Uit artikel 5.37 van het Bkl volgt dat de gemeente de opvattingen van de waterbeheerder moet betrekken bij het vaststellen van het omgevingsplan. Op basis van het uitgangspunt 'water en bodem sturend' kan de rol van het waterschap in de ruimtelijke ordening wellicht wijzigen. In de Keur van Waterschap De Dommel bevat artikel 3.6 een verbod op afvoer door verhard oppervlak zonder vergunning. Op basis van de algemene regel 15 (Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak) geldt een vrijstelling als het waterschap na 1 januari 2019 heeft ingestemd met de waterparagraaf in het bestemmingsplan. Voor de gemeente Eindhoven is dit geval. Dat betekent dat de rekentool klimaatadaptie opgave leidend is bij elke nieuwe ontwikkeling.
Gemeente Eindhoven
De gemeente Eindhoven heeft drie wettelijke zorgplichten (inzameling en transport van afval-, hemel- en grondwater). Daarnaast zijn in het Water- en Klimaatadaptatie Aanpak (WKA) taken beschreven voor het oppervlaktewater en de water gerelateerde klimaatadaptatie opgaven.
De water gerelateerde klimaatadaptatie opgaven zijn verder uitgewerkt in waterregels. Deze regels binden derden aan de doelen van dit beleid. De regels voor waterberging zijn zo opgesteld dat vergroening op privaat terrein bij nieuwbouw wordt gestimuleerd en beloond. Hoe groener een plangebied wordt ingericht hoe lager de waterbergingseis in millimeters wordt. Ook ontwikkelingen in groenarme buurten worden op deze manier gestimuleerd.
De gemeente Eindhoven heeft de rekentool klimaatadaptatie opgave ontwikkeld waarmee initiatiefnemers eenvoudig kunnen nagaan wat de omvang van de klimaatadaptatie maatregelen moet zijn, op basis van een aantal gegevens van hun initiatief en de locatie. Ook de vergroeningsopgaven zijn opgenomen in de rekentool.
Rijk en provincie zetten in op water en bodem sturend maken. In Eindhoven zijn Watervisiekaarten opgesteld om hier invulling aan te geven. Deze watervisiekaarten zijn richtinggevend bij elke ruimtelijke transitie binnen de gemeente Eindhoven en vormen een onderlegger voor het Omgevingsplan.
Toelichting rekentool
De gemeente Eindhoven maakt bij de beoordeling van de voor een nieuwe ontwikkeling in een plangebied voorgestelde maatregelen gebruik van een rekentool. Deze rekentool klimaatopgave, beschikbaar op rekentool.eindhovenduurzaam.nl, maakt het een ontwikkeling mogelijk interactief haar plangebied en de te nemen maatregelen te beschrijven en te controleren of aan de gemeentelijke eisen wat betreft waterberging en vergroening wordt voldaan. Bovendien kan een afschrift van de beschrijving van het plangebied en de keuze van de maatregelen met voorbeelden voor de verdere uitwerking gedownload worden om bijgevoegd te worden bij de eventuele watertoets of aanvraag van de omgevingsvergunning.
De werking van de rekentool kan worden aangepast aan nieuwe inzichten en de uitkomst van de laatste versie van de tool is maatgevend.
Principewerking van de rekentool
De rekentool klimaatopgave vraagt de klimaatrobuuste maatregelen te specificeren die zijn voorzien in het ontwerp binnen het plangebied en, waar nodig, hoe groot de oppervlakken zijn waar deze worden toegepast. Hieruit berekent de tool welk deel van het regenwater van een bui binnen het plangebied geborgen moet worden (de waterbergingsopgave, het grijze deel) en welk deel de klimaatrobuuste maatregelen zelf voor hun rekening nemen (het groene deel). Daarna kunnen nog extra maatregelen toegevoegd worden. Het doel is dat alle maatregelen bij elkaar de totale waterbergingsopgave (berging van al het water van een bui) van het plangebied voor hun rekening nemen.
De specificatie van maatregelen en oppervlakken vindt interactief plaats: de tool laat direct het effect van deze specificaties zien op de daaruit afgeleide totale waterbergingsopgave; daarnaast laat de tool op een aantal manieren visueel zien wat de individuele groene en grijze bijdrage van een maatregel is. Vóór elke maatregel staat in de tool een i-symbool; door daarop te klikken wordt meer informatie over die maatregel gegeven zoals specifieke uitvoeringseisen en links naar achtergrondinformatie.
De tool doorloopt hierbij vier stappen:
- Wat zijn de kerngegevens van het project?
- Welke klimaatrobuuste maatregelen worden binnen het plangebied gerealiseerd?
- Hoe lost u de resterende waterbergingsopgave op?
- Download het resultaat. Als een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, voeg dit resultaat dan, inclusief uitwerking, bij die aanvraag.
Beschrijving watersysteem plangebied
Checklist Watersysteem | |
Hoofdwatergang cq open water | Nee |
Zijwatergang | Nee |
Keurgebied binnen plangebied? | Nee |
Binnen 25-100 jaarszone? | Nee |
Binnen boringsvrije zone? | Nee |
Ecologische verbindingszone? | Nee |
Binnen reserveringsgebied waterberging 2050? | Nee |
Attentiegebied EHS | Nee |
Rioolwatertransportleiding | Nee |
Waterschap gemaal | Nee |
Verdachte/verontreinigde locaties? | Nee |
Infiltratie praktisch mogelijk? | matig tot goed* |
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid | Nee |
Samenvattend
Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling geeft het Rijk drie aandachtspunten mee: (1) betrekken van de waterbeheerder, (2) water en bodem sturend maken en (3) werken met de groene maatlat. Naast de bestaande instructieregels stuurt de provincie op een goede omgevingskwaliteit met aandacht voor water en bodem sturend middels de lagenbenadering. Hierdoor wordt rekening gehouden met een veranderend klimaat. De gemeente Eindhoven heeft een wettelijke zorgplicht voor de inzameling en transport van afval-, hemel- en grondwater. De rekentool klimaatadaptatie opgave geeft invulling aan klimaatadaptatie en is opgenomen in het paraplu bestemmingsplan. Door het invullen van de rekentool kunnen initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen eenvoudig nagaan wat de omvang van de klimaatadaptatie maatregelen moet zijn.
7.11.2 Toetsing
Door de bouw van 167 sociale huurappartementen op de plaats van 42 grondgebonden woningen zal het aanbod aan huishoudelijk water (afvalwater) toenemen. Dit afvalwater zal op gebruikelijke wijze gescheiden van het hemelwater worden aansloten worden op het bestaande gemengde riool in de Van Zinnicqstraat. Het hemelwater op het hoge dak van de drie gebouwen wordt opgevangen en afgevoerd naar hergebruiktanks. Van daaruit wordt het water verpompt en gefilterd naar de aangesloten toiletten. Op deze manier wordt het regenwater hergebruikt en dus ook drinkwater bespaard. De hergebruiktanks hebben wel een overlaat, mocht de hoeveelheid water van een neerslaggebeurtenis/reek groter zijn dan de aanwezige waterbergingscapaciteit. Zodoende wordt er ook minder snel hemelwater afgevoerd via het gemengde stelsel. De capaciteit van de gemengde stelsels is geënt op oude neerslaggebeurtenissen, welke maatgevend zijn in relatie tot de droogweer afvoer. Hiermee is de toename van het huishoudelijk afvalwater te aanvaarden. Ook heeft het plan nog lagere daken welke als groene daken uitgevoerd zullen worden. Groen daken zorgen ook weer voor een vertragende afvoer van hemelwater. De hemelwaterafvoer van deze daken en de overlaat leidingen worden afgevoerd naar de bestaande gemengde riolen (Noord-Zuid) die tussen de gebouwen liggen, zie de groene leiding in de onderstaande afbeelding.
Met de huidige inzichten en het behoud van de huidige bomen is de gemeente Eindhoven voornemens de 4 rioolstrengen van dit Noord-Zuid tracé op enig moment om te bouwen naar HWA-riool.
Binnen dit ontwikkelplan vinden geen veranderingen van eigendom plaats. Per perceel en gebouw is de rekentool klimaatopgave ingevuld, welke in onderstaande tabel is samengevat.
Tabel type oppervlakken en/of te nemen maatregelen per perceel/gebouw
In de bijlage zijn de drie rekentools klimaatopgave bijgevoegd. Het hergebruik van hemelwater in een appartementencomplex is maatwerk omdat de rekentool hier enkel in voorziet in geval van grondgebonden woningen. Met bijgevoegde notitie is de afstemming van dit maatwerk geleverd en met hergebruik hemelwater gekozen voor de meest duurzame vorm van verwerking van hemelwater.
7.11.3 Conclusie
Gelet op het voorgaande vormt het aspect water geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsbesluit.
7.12 Archeologie
7.12.1 Algemeen
Wettelijk en beleidsmatig karakter
Nationaal beleid
Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld wanneer andere belangen zwaarder wegen, dan moeten de waarden worden opgegraven en daarmee ex situ worden behouden. Het Verdrag van Valletta is doorvertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente het bevoegd gezag op het gebied van archeologie en cultuurhistorie. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In het omgevingsplan houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden door het stellen van regels. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie. Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop de archeologische (te verwachten) waarden in de ondergrond zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Eindhoven beschikt, als invulling van haar verantwoordelijkheid volgens de Erfgoedwet, over een eigen Archeologische verwachtingen- en waardenkaart. Met deze kaart wil de gemeente het ondergronds cultureel erfgoed van Eindhoven behouden door behoedzame ontwikkeling en beheer. De geactualiseerde Archeologische verwachtingen- en waardenkaart (vastgesteld op 21 juni 2022) wordt beschouwd als een bureauonderzoek op gemeentelijk schaalniveau en geldt vanaf het moment van vaststelling als onderlegger voor het omgevingsplan.
Op de archeologische verwachtingen- en waardenkaart zijn de archeologische waarden en verwachtingen binnen de gemeentegrenzen aangegeven door middel van categorieën (de categorieën 1 tot en met 8). Ter bescherming van de archeologische waarden worden deze (met uitzondering van categorie 8) op de verbeelding opgenomen als Waarde – Archeologie. Hieraan zijn per categorie regels gekoppeld. Deze regels geven aan wanneer archeologisch onderzoek verplicht is. (Bouw)werkzaamheden die binnen de in de regels vermelde oppervlakten én diepte vallen worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Hierdoor kunnen bij ruimtelijke ordeningsprocedures sneller beslissingen worden genomen en kan de archeologie in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen.
Archeologisch kader
De van oorsprong hoger gelegen oude bouwlanden met een dik plaggendek, waaruit een groot deel van het gemeentelijk grondgebied bestond, blijken een goed geconserveerd bodemarchief te herbergen. Maar ook andere landschappelijke eenheden - zoals de nattere beekdalen en de flanken daarvan, de vennen of het 'restveen' - blijken vaak een waardevol archeologisch gegevensbestand te bevatten. Het gemeentelijk bodemarchief geeft blijk van een bewoningsgeschiedenis van duizenden jaren en herbergt archeologische resten daterend uit de (late) prehistorie, de Romeinse tijd, de vroege middeleeuwen, de late middeleeuwen en nieuwe tijd. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat geschreven bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.
Een bijzondere betekenis heeft de historische kern van Eindhoven, die als stad al in de loop van de late middeleeuwen een belangrijke regionale economische en bestuurlijke rol vervulde. Daarnaast kent de gemeente uit deze periode een aantal (verdwenen) hoeven, kasteeltjes, kerken, (water)molens en dergelijke die zowel archeologisch en cultuurlandschappelijk van hoge waarde zijn. Archeologische waarnemingen binnen en ook buiten de van oorsprong laatmiddeleeuwse historische kernen bieden mogelijkheden om meer te weten te komen over de ontstaansgeschiedenis, ontwikkeling en bewoningsdynamiek tussen de plattelandsdorpen en de stad in wording en kunnen daarmee een verrijking vormen voor de lokale en regionale geschiedenis. Daarnaast zijn in de gemeente resten van ondergronds militair erfgoed te verwachten. In de Tweede Wereldoorlog lag hier bijvoorbeeld een militair vliegveld ('Fliegerhorst Eindhoven') en de gemeente maakte deel uit van het operatieterrein 'Market Garden' van het geallieerde bevrijdingsleger.
Meldingsplicht toevalsvondsten
De wettelijke meldingsplicht voor archeologische toevalsvondsten geldt altijd (art. 5.10 Erfgoedwet 2016). Mochten tijdens grondwerkzaamheden (vermoedelijke) archeologische resten (vondsten, muurwerk, grondsporen et cetera) worden aangetroffen, dan dienen deze direct gemeld te worden aan de Minister van OCW en bij de (afdeling Omgevingskwaliteit) gemeente Eindhoven. Vervolgens zal bepaald worden of, en zo ja welke, aanvullende maatregelen getroffen dienen te worden.
7.12.2 Toetsing
Het Paraplubestemmingsplan archeologie 2023 (onderdeel omgevingsplan) stelt regels met betrekking tot de bescherming van mogelijk in de bodem aanwezige archeologische waarden. Binnen het projectgebied komen verschillende beschermingsregimes voor:
Archeologische verwachting | Onderzoeksplicht bij bodemingrepen: | ||
Dubbelbestemming | Waardering | Groter dan | Dieper dan |
Waarde - Archeologie 3 | Terrein van archeologische waarde | 50 m² | 30 cm-mv |
Waarde - Archeologie 4 | Hoge verwachting, historische kern | 100 m² | 30 cm-mv |
Waarde - Archeologie 5 | Middelhoge archeologische verwachting | 2.500 m² | 30 cm-mv |
Uitsnede Archeologische waardenkaart Eindhoven. Projectgebied blauw omlijnd.
Het meest westelijke deelgebied is deels aangewezen als terrein met archeologische waarde. De rest van dit deelgebied, het volledige middelste deelgebied en een stukje van het oostelijke deelgebied hebben een hoge verwachting (historische kern, zone rondom terrein van hoge archeologische verwachting). Het overige deel van het oostelijke deelgebied is aangemerkt als een gebied met middelhoge verwachting.
Vanwege de hoge archeologische verwachting in twee van de drie deelgebieden is archeologisch onderzoek uitgevoerd. De rapportage is opgenomen als bijlage bij deze motivering.
Uit het archeologisch bureauonderzoek komt naar voren dat er zich geen archeologische vindplaatsen bevinden binnen of direct nabij het projectgebied. In de wijdere omgeving (1.000 m) zijn er twee vindplaatsen aanwezig. Het betreft twee relatief dicht bij elkaar liggende locaties waarvan één een urnenveld uit de late bronstijd - ijzertijd is. Bij de andere gaat het om handgevormd aardewerk uit de periode late bronstijd - Romeinse tijd, alsmede om een neolithische stenen bijl.
In het projectgebied komen geen gradiëntzones voor en zodoende worden geen vindplaatsen van jagerverzamelaars verwacht. Voor de periode van de landbouwers geldt een middelhoge verwachting voor de complextypen bewoning, begraving, ambacht, infrastructuur en landbouw. Er geldt ook een hoge verwachting op het aantreffen van resten van het wegtracé van de Nieuwe Dijk. Er liggen enkele mangaten uit de Tweede Wereldoorlog binnen het plangebied, parallel aan de Nieuwe Dijk.
Op basis van het bureauonderzoek heeft vervolgens inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek) plaatsgevonden. Hieruit bleek dat de bodem binnen het plangebied sterk verstoord is: er is minstens 70-90 cm van de oorspronkelijke bodem verdwenen. Daarom worden er nauwelijks tot geen archeologische resten meer verwacht. Omdat vanwege de diepe verstoringen de kans op waardevolle archeologische resten en op relevante kenniswinst klein wordt geacht, wordt verder archeologisch onderzoek door het archeologisch onderzoeksbureau niet zinvol geacht.
Gemeente Eindhoven neemt deze conclusie als bevoegd gezag over en heeft besloten dat geen vervolgonderzoek nodig is en het plangebied vrij te geven voor de geplande civieltechnische werkzaamheden.
7.12.3 Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsbesluit.
7.13 Cultuurhistorie
7.13.1 Algemeen
Op 29 november 2022 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven geactualiseerd. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart bestaat uit twee deelwaardenkaarten, te weten de waardenkaart historisch cultuurlandschap en de waardenkaart historische stedenbouw en erfgoed.
Op de waardenkaart historisch cultuurlandschap zijn aangegeven en gewaardeerd de historische landschappelijke gebieden (incl. historische nederzettingslocaties) en elementen (landschapselementen infrastructuur, waterstaat, opgaand groen, religie en funerair erfgoed en reliëf), die belangrijk zijn voor de herkenbaarheid van de historische ontwikkeling van Eindhoven
Op de waardenkaart historische stedenbouw en erfgoed zijn aangegeven de beschermde rijks- en gemeentelijke monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten, gemeentelijke archeologische monumenten, cultuurhistorisch waardevolle objecten, historisch waardevolle kunstwerken, historische wegen en waterlopen, historisch-stedenbouwkundige structuren en waardevol aangelegd groen en bomen, die belangrijk zijn voor de herkenbaarheid van de historische ontwikkeling van Eindhoven.
7.13.2 Toetsing
Gemeente Eindhoven beschikt over een cultuurhistorische waardenkaart. Op de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente is te zien dat er in de nabijheid van het project twee relevante cultuurhistorische elementen voorkomen, te weten de Jacob van Campenweg en de voormalige H. Vincentius a Paulo kerk. De kerk (met pastorie en klokkentoren) is een gemeentelijk monument. De Jacob van Campenweg is een laatste overblijfsel van een oude zandweg die dwars over de toenmalige heide liep en de Woenselse schuurkerk aan de Woenselsestraat met de schuurkerk in Acht verbond. Het is dan ook een stukje historische wegenstructuur van vóór 1832. Ook de bomenrij die deze weg deels begeleid is cultuurhistorisch waardevol.
Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart Eindhoven. Projectgebied blauw omlijnd.
Binnen het projectgebied zelf komen geen monumenten of cultuurhistorisch waardevolle objecten. Wel is ervoor gekozen om de Jacob van Campenweg met een langzaamverkeersverbinding tussen de nieuwe woongebouwen door te trekken tot aan de Van Zinnicqstraat. Daarnaast is tijdens het participatietraject naar voren gekomen dat bewoners de huidige magnoliaboom in één van de achtertuinen behoudenswaardig vinden. De boom heeft volgens hen symbolische waarde doordat deze is gepland door één van de eerste bewoners die er tot aan de sloop van de woningen hebben gewoond. De boom blijft behouden en is dan ook opgenomen in het groene inrichtingsplan.
7.13.3 Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsbesluit.
7.14 Duurzaamheid
7.14.1 Algemeen
De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Onderstaande tekst legt concreet uit wat we als stad willen en waar dat op gebaseerd is.
CO2 reductie
Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening040. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. De gemeenteraad heeft in het Klimaatplan 2021-2025 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.
1A) Aardgasloze verwarming
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Per 1 juli 2018 is de Wet voortgang energietransitie in werking getreden. Te bouwen bouwwerken (in gewone taal: nieuwbouw) voor kleinverbruikers – woningen, winkels, kantoren – mogen niet langer worden aangesloten op aardgasnetten. Daarnaast streeft de gemeente er nadrukkelijk naar te voorkomen dat ALLE nieuwe ontwikkelingen nog op aardgas worden aangesloten.
In het Klimaatplan 2021-2025 heeft de gemeenteraad vastgelegd dat 'zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en ook daar waar het nog niet wettelijk is bepaald nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.
1B) Duurzame mobiliteit
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee de leefbaarheid in onze groeiende stad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte voor fietsen, wandelen smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.
1C) warmte- en energiebesparing
Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.
1D) duurzame energie opwekking
Naast de reductie in CO2, willen we als stad ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die we dan als stad gebruiken, bij voorkeur binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.
2 Circulaire Economie
Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar
producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020
hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.
2A) duurzame materialen
Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen.
2B) geen afval
In 2020 willen we 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.
2C) flexibel en demontabel bouwen
Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.
2D) deeleconomie/ as a service concepten
De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten.
Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik van het) product bij de leverancier.
3) Natuur
Eindhoven de groenste! Groene daken en gevels, biodiversiteit, klimaatadaptatie (het wordt steeds warmer en natter), stadslandbouw en aantrekkelijk groen voor recreatie, ontspanning en bewegen. Hoe dragen nieuwe en herontwikkelingen in Eindhoven hieraan bij? Brengt het schade toe aan bestaande natuur of biedt het kansen voor toevoeging/uitbreiding?
3A) biodiversiteit
Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven willen we ecologische versnippering in onze stad tegen gaan.
3B) oppervlakte groen
We willen geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan onze gebouwen.
4. Sociale basisbehoeften
The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).
4A) Klimaatadaptatie
Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.
4B) gezonde verstedelijking
Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte
4C) participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen
We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit leidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten. Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.
Specifiek Eindhovens
Daarnaast is er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze stad belangrijk vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders (belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.
7.14.2 Toetsing
Binnen het projectgebied maar ook op gebouwniveau wordt voldoende aandacht besteed aan duurzaamheid. Zo worden de nieuwe woningen gebouwd volgens de hedendaagse duurzaamheidseisen, waardoor het energieverbruik zo minimaal mogelijk is. Ook worden de gebouwen natuurinclusief gebouwd. Om de biodiversiteit te bevorderen worden inpandige nest-, paar- en/of kraamgelegenheden voor vogelsoorten en vleermuizen gerealiseerd. Een deel van de platte daken worden bedekt met sedum. Hiermee kan hemelwater langer op het dak worden vastgehouden (voordat het overtollige water wordt afgevoerd), wat belangrijk is in het kader van klimaatadaptatie. Sedumdaken dragen ook bij aan isolatie van woningen en dat is gunstig voor een lager energieverbruik en tegen hittestress. Bovendien leveren sedumdaken een bijdrage aan de biodiversiteit doordat ze bijen, vlinders, vliegen, spinnen en andere insecten aantrekken.
De nieuwe woongebouwen worden in een ruime setting ten opzichte van elkaar gepositioneerd. De omgeving rondom wordt groen aangekleed. Dit is enerzijds van belang voor de biodiversiteit, anderzijds is dit van belang in het kader van klimaatadaptatie. Bomen en andere opgaande beplanting zorgen voor schaduw en houden minder warmte vast dan gebouwen en erfverharding. Daarmee wordt hittestress tegengaan en bovendien kan in onverharde delen van het plangebied het hemelwater direct in de bodem infiltreren. Door ook de parkeervakken van de twee nieuwe parkeerterreinen aan de randen van het projectgebied halfverhard uit te voeren en infiltratiekratten onder de parkeerterreinen aan te brengen, wordt ervoor gezorgd dat al het hemelwater wat op de erfverharding binnen het plangebied neerkomt in het plangebied wordt vastgehouden en kan infiltreren.
Het project is tevens verbonden aan het initiatief 'De natuurlijke stad'. Daar wordt invulling aan gegeven door bijvoorbeeld inheemse plantsoorten te gebruiken. In het verdere ontwerp van Buro Lubbers wordt hier rekening mee gehouden.
Er is gekozen voor compacte gebouwvolumes, zodat het gebruik van materialen wordt beperkt en waarmee we bijdragen aan de duurzaamheid van het gebouw. Daarbij gaat het niet alleen om het reduceren van het gebruik van materiaal, maar ook om de duurzaamheid van de nodige bouwmaterialen. Naast afwegingen op het gebied van materiaal en energieverbruik, is het gebruik van het gebouw een belangrijk thema tijdens het ontwerp. Een toekomstbestendig (en daarmee duurzaam) ontwerp vraagt om een fijne leefomgeving, waarin de gebruiker een belangrijke rol speelt. Een fijn woongebouw heeft de kans op een langere levensduur. En tot slot zal in het ontwerp zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van de gebouwen.
Door een natuurinclusieve omgeving te creëren wordt bijgedragen aan de bewustwording van de toekomstige bewoners. Het gebouw wordt ingepast in het landschapsontwerp en bewoners en buurtgenoten worden betrokken worden bij het ontwerp en de inpassing.
7.14.3 Conclusie
In dit project is voldoende oog voor duurzaamheid.
7.15 Windhinder
7.15.1 Algemeen
Windhinder is een aspect van de fysieke leefomgeving (artikel 2.1 Omgevingswet). Hierdoor is het een onderdeel van de taak van de gemeente voor het evenwichtig toedelen van functies aan locaties (artikel 2.4 en 4.2 Omgevingswet) in het omgevingsplan. De Rijksoverheid heeft voor dit aspect van de fysieke leefomgeving geen instructieregels opgesteld. De gemeente Eindhoven heeft in de beleidsregel gemeentelijke normen windhinder een toetsingskader vastgesteld.
- De gemeente Eindhoven kiest nadrukkelijk voor het toevoegen van hoge gebouwen binnen de stad. De gemeente Eindhoven stelt daarbij ook eisen aan windhinder en windgevaar.
- Windhinder en windgevaar moeten conform NEN 8100:2006 in beeld worden gebracht.
- Voor de openbare ruimte moet als ondergrens een 'goed' (zoals gekwalificeerd in NEN 8100:2006) windklimaat worden nagestreefd. Voor 'langdurig zitten' wordt altijd een kwalificatie 'goed' verlangd. Deze kwalificatie geldt ook voor 'slenteren' wanneer een hoofdentree van een gebouw in een dergelijk gebied is gelegen.
Een beoordeling 'matig' kan eventueel na bestuurlijke afweging worden geaccepteerd, hierbij spelen kosten van windhinderbeperkende maatregelen en het ontbreken van alternatieven een rol.
Een 'slecht' windklimaat is niet toegestaan. In situaties waar, vanwege specifieke locatieomstandigheden, in zeer beperkte mate op niet voor verblijf relevante plekken, het windhinderklimaat in redelijkheid niet kan worden verbeterd, hebben B&W de bevoegdheid van deze eis af te wijken.
Bij windgevaar moet de kwalificatie 'gevaarlijk' te allen tijde worden vermeden.
7.15.2 Toetsing
Volgens de genoemde NEN-norm kan met behulp van een beslismodel worden bepaald of windonderzoek nodig is:
- gebouwen hoger dan 30 meter: windonderzoek is nodig;
- beschut gelegen gebouwen, hoogte 15 tot 30 meter: specialist beoordeelt of windonderzoek nodig is;
- onbeschut gelegen gebouwen, hoogte tot 30 meter: specialist beoordeelt of windonderzoek nodig is.
Dit project voorziet in drie woongebouwen van 4 tot 6 bouwlagen hoog, oplopend vanaf de buurt richting het park aan de noordzijde. De woongebouwen worden zodoende ongeveer 13 tot 25 meter hoog. De gebouwen liggen enigszins beschut tussen de bestaande en te behouden bomenrijen aan de Van Zinnicqstraat aan de zuidzijde (heersende windrichting is zuidwesten), de vierlaags bebouwing aan de Vignolaweg ten westen en de bomen in het park aan de noordzijde.
De nieuwe woongebouwen komen ongeveer 40 meter uit elkaar te staan en op 40 meter afstand van omliggende woningen. Gelet op deze omstandigheden is een windonderzoek niet nodig. Aangenomen mag worden dat het project niet dusdanig op het windklimaat van invloed is dat niet langer sprake is van een goed windklimaat.
7.15.3 Conclusie
Het aspect windhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsbesluit.
7.16 Bezonning
7.16.1 Algemeen
Er bestaan geen wettelijke normen die zien op een minimum aantal zonuren per dag in een woning of op een balkon. De wetgever heeft ervoor gekozen regulering hiervan over te laten aan bestuursorganen. Dit betekent dat bestuursorganen op dit onderwerp beleidsruimte hebben.
In juli 2024 zijn de 'Beleidsregels voor bezonning woningen 2024' vastgesteld. Deze vervangen het bezonningsbeleid uit 2017. Het bezonningsbeleid geldt voor de hele stad. Dit gaat over de hoeveelheid zonlicht op de gevel en in de tuin. In het vorige bezonningsbeleid gelden de bezonningsregels niet in de binnenstad. Dat komt omdat er in de binnenstad naast woningen, ook andere centrumfuncties zijn. Bijvoorbeeld: winkelen, werken en horeca. Als gevolg hiervan is er minder zonlicht op woningen. Bij het aangepaste bezonningsbeleid geldt deze uitzondering voor het hele centrum: de binnenstad, Knoop XL en het Emmasingelkwadrant. Dit is omdat de omgevingsvisie en het Verstedelijkingsakkoord uitgaan van veel nieuwbouw in dit gebied. In de beleidsregels zijn regels opgenomen over sunspots. Dit zijn plekken waar extra aandacht is voor voldoende zon. Daarnaast staan in de regels over bezonning bij woningen waar aan voldaan moet worden. De stelregel is dat op 21 maart minimaal 2 uur zonlicht aanwezig moet kunnen zijn.
7.16.2 Toetsing
Voor het bouwplan is een bezonningstudie gemaakt. Deze bezonningstudie is als bijlage bij deze motivering gevoegd. Uit de studie blijkt dat er minimaal 2 uur zon per dag bij de woningen aanwezig is in de referentieperiode en dat dientengevolge aan de gemeentelijke beleidsregels voor zonlicht wordt voldaan.
7.16.3 Conclusie
Het aspect bezonning vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsbesluit.
7.17 Privaatrechtelijke Belemmeringen
7.17.1 Algemeen
Uit jurisprudentie blijkt dat eigendomsverhoudingen uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening in beginsel niet van doorslaggevende betekenis zijn. Hieraan kan slechts betekenis toekomen, indien privaatrechtelijke verhoudingen van een dusdanig evident belemmerende aard zijn dat in verband daarmee de realisering van de ontwikkeling niet aannemelijk is.
7.17.2 Toetsing
Het projectgebied beperkt zich tot de kadastrale percelen die eigendom zijn van Woonbedrijf. Wel investeert Woonbedrijf in de groene herinrichting van de zones tussen de woongebouwen (voormalige hofjes) als openbare ruimte. Er zijn geen privaatrechtelijke belemmeringen.
7.17.3 Conclusie
Het aspect privaatrechtelijke belemmeringen vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsbesluit.
7.18 Kabels, Leidingen En Straalpaden
7.18.1 Algemeen
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
- gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
- aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
- defensiebrandstoffen;
- warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.
De Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION) verplicht gravers (ook wel grondroerders genoemd) tot het melden van elke 'mechanische grondroering' bij het Kadaster. Doel van de wet is gevaar of economische schade door beschadiging van ondergrondse kabels of leidingen (water-, elektriciteit- en gasleidingen, telefoonlijnen en olie- en gasleidingen) te voorkomen. De wet heeft de (vrijblijvende) zelfregulering zoals die bestond in de vorm van het Kabels en Leidingen Informatie Centrum (KLIC) vervangen.
7.18.2 Toetsing
Binnen het projectgebied of directe nabijheid liggen geen planologisch beschermde kabels of leidingen. Direct ten noorden van het projectgebied loopt een 150 kV-hoogspanningsverbinding. De hoogspanningsverbinding heeft een beperkingengebied van 20 meter aan beide zijden van de hartlijn en een veiligheidszone van 85 meter aan beide zijden van de hartlijn. Zoals in onderstaande afbeelding te zien is, reiken geen van beide zones tot over het projectgebied.
Digitale verbeelding bestemmingsplan 'Prinsejagt-Driehoeksbos 2019' met oranje oplichtend de veiligheidszone van de hoogspanningsverbinding en met stippen gearceerd het beperkingengebied. (Bron: Omgevingsloket - Regels op de kaart)
7.18.3 Conclusie
Het aspect kabels, leidingen en straalpaden vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsbesluit.
7.19 Niet Gesprongen Explosieven
7.19.1 Algemeen
De gemeente Eindhoven beschikt over kaarten met de gebieden die verdacht zijn op het voorkomen van nge's (niet gesprongen explosieven). In deze gebieden dient voorafgaand aan grondverzet explosieven onderzoek uitgevoerd te worden, in de vorm van een projectgebonden risicoanalyse (PRA) of een detectie onderzoek. Wanneer op basis van onderzoek nge's worden aangetroffen worden deze geruimd.
7.19.2 Toetsing
Het projectgebied is volgens de kaart 'Veilige bodem' van de Atlas van de ondergrond van gemeente Eindhoven niet gelegen binnen gebied dat verdacht is op niet-gespringen explosieven. Een risicoanalyse of detectieonderzoek kan dan ook achterwege blijven.
7.19.3 Conclusie
Het aspect niet-gesprongen explosieven vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsbesluit.
7.20 Gezondheid
7.20.1 Algemeen
Doel van de Ow is ook het beschermen van de gezondheid (artikel 2.1, lid 3, onder b). In lid 4 benadrukt de wet dat bij het stellen van regels met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in ieder geval rekening gehouden met het belang van het beschermen van de gezondheid.
Gezondheidsbescherming
Een deel van de hiervoor beschreven omgevingsaspecten heeft een gezondheidscomponent, waarbij het in de meest gevallen gaat om gezondheidsbescherming. In het kader van gezondheidsbescherming moet daarnaast ook gekeken worden naar gezondheidsrisico's voortkomende uit de agrarische sector (geitenhouderijen, endotoxinen vanwege varkens- of pluimveehouderijen, spuitzones vanwege gewasbeschermingsmiddelen).
Gezondheidsbevordering
Bij de afweging van de gezondheidsgevolgen kunnen ook gezondheidsbevorderende aspecten een rol spelen zoals bijvoorbeeld een groene leefomgeving, ruimte voor beweging, beschikbaarheid en toegankelijkheid van voorzieningen en sociale cohesie.
7.20.2 Toetsing
Uit de voorgaande paragrafen is gebleken dat er gelet op de gestelde normen voor geen enkel omgevingsaspect (bijv. bodemkwaliteit, luchtkwaliteit, geluidhinder, geurhinder) belemmeringen zijn voor nieuwe woongebouwen op de projectlocatie. Gezondheidsrisico's vanwege geitenhouderijen, endotoxinen of spuitzones zijn uitgesloten aangezien deze niet in de omgeving van het projectgebied voorkomen. Het plangebied ligt ook net buiten de veiligheidszone van de hoogspanningsverbinding, zodat ook dat aspect geen belemmering vormt.
Verder is van belang dat in de buurt Prinsejagt I 243 eengezinswoningen van Woonbedrijf staan. Hiervan worden er de komende jaren 201 gerestaureerd ten behoeve van het welzijn en de gezondheid van de bewoners en de energieprestatie. Voor de 42 woningen binnen het projectgebied is ervoor gekozen deze te slopen en drie nieuwe woongebouwen op te richten. Naast het feit dat hiermee door in de hoogte te bouwen snel meer woningen kunnen worden toegevoegd gaat het bovendien om woningen die voldoen aan de hedendaagse duurzaamheidseisen.
Ten slotte gaat het project gepaard met realisatie van groen rondom de woongebouwen en met name op de plaats van de huidige hofjes. Dit groen nodigt uit tot bewegen en ontmoeten en heeft een positieve invloed op het welzijn van bewoners. Op de begane grond van één van de woongebouwen komt bovendien een gezamenlijke ruimte, waar men elkaar kan ontmoeten en zodoende de sociale cohesie in de buurt kan worden versterkt.
7.20.3 Conclusie
Het aspect gezondheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsbesluit.
Hoofdstuk 8 Financiele Haalbaarheid
De Omgevingswet verplicht overheden om de kosten voor werken, werkzaamheden en maatregelen naar evenredigheid te verhalen op de initiatiefnemers die profijt hebben van de aan te leggen openbare voorzieningen.
Het afsluiten van een overeenkomst tussen de initiatiefnemer van de bouwactiviteit en het bevoegd gezag heeft daarbij de voorkeur. Als het niet mogelijk is een overeenkomst af te sluiten, is de publiekrechtelijke weg verplicht. Dan verhaalt het bevoegd gezag de kosten op basis van de regels in een omgevingsplan, een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Kostenverhaal geldt voor kostenverhaalplichtige activiteiten. Dat zijn:
- aangewezen bouwactiviteiten
- aangewezen activiteiten vanwege gebruikswijzigingen
Het overzicht van kostenverhaalplichtige activiteiten staat in artikel 8.13 van het Omgevingsbesluit. In dit geval is sprake van "a. de bouw van een of meer gebouwen met een woonfunctie;" en dus van een kostenverhaalplichtige activiteit.
De initiatiefnemer realiseert het project voor eigen rekening en risico. De initiatiefnemer heeft aan de gemeente voldoende aangetoond dat de ruimtelijke ontwikkeling niet evident financieel onuitvoerbaar is. Tussen initiatiefnemer en de gemeente is een overeenkomst gesloten waarmee het kostenverhaal voor de ontwikkeling anderszins is verzekerd. Tevens zijn afspraken gemaakt over nadeelcompensatie. Gelet hierop is de ruimtelijke ontwikkeling niet evident economisch onuitvoerbaar.
Bijlage 1 Participatieplan
Bijlage 2 Mer-beoordeling
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
bijlage 3 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek
bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 5 Parkeerberekening
Bijlage 6 Parkeerdrukmeting
Bijlage 7 Rekentool Klimaatopgave + Overzicht Verharding
bijlage 7 Rekentool klimaatopgave + overzicht verharding
Bijlage 8 Bomeneffectanalyse
Bijlage 9 Stikstofdepositieberekening
bijlage 9 Stikstofdepositieberekening
Bijlage 10 Nader Onderzoek Huismussen
bijlage 10 Nader onderzoek Huismussen
Bijlage 11 Nader Onderzoek Gierzwaluw En Vleermuizen
bijlage 11 Nader onderzoek Gierzwaluw en Vleermuizen
Bijlage 12 Soortmanagementplan
bijlage 12 Soortmanagementplan
Bijlage 13 Besluit Ontheffing Wet Natuurbescherming
bijlage 13 Besluit ontheffing Wet natuurbescherming
Bijlage 14 Doorlatendheidsonderzoek
bijlage 14 Doorlatendheidsonderzoek
Bijlage 15 Archeologisch Onderzoek
bijlage 15 Archeologisch onderzoek
Bijlage 16 Visualisatie Bezonning
bijlage 16 Visualisatie bezonning
Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen
Artikel 1 Toepassingsbereik
1.1 Onderdeel omgevingsplan Eindhoven
- Dit TAM-omgevingsplan Prinsejagt (Van Zinnicqstraat) is onderdeel van het omgevingsplan Eindhoven.
- Dit TAM-omgevingsplan Prinsejagt (Van Zinnicqstraat) is in de plaats getreden van het voorheen ter plaatse van het Besluitgebied geldende ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan.
1.2 Tijdelijk omgevingsplan-bestemmingsplan
De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in artikel 1.4.
1.3 Tijdelijk omgevingsplan - bruidsschat
De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 van het omgevingsplan zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit TAM-omgevingsplan.
1.4 Verwijzing naar verbeelding
De regels in dit TAM-omgevingsplan zijn van toepassing op de locatie TAM-omgevingsplan Prinsejagt (Van Zinnicqstraat), waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0772.002Prinsejagt-0201.
Artikel 2 Begripsbepalingen
2.1 Van toepassing verklaring
Begripsbepalingen die zijn opgenomen in de bijlage bij de Omgevingswet en in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn ook van toepassing op dit TAM-omgevingsplan, tenzij artikel 2.3 tot en met 2.48 een afwijkende begripsomschrijving bevat.
2.2 Aanvullende begrippen
In aanvulling op het bepaalde in artikel 2.1 worden voor de toepassing van de regels in dit TAM-omgevingsplan de begrippen als bedoeld in artikel 2.3 tot en met 2.48 gehanteerd.
2.3 plan
het omgevingsplan van de gemeente Eindhoven.
2.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
2.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
2.6 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
2.7 bedrijf aan huis
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).
2.10 beroep aan huis
een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Bijvoorbeeld gastouderopvang; detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis; of het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf.
2.11 Besluit activiteiten leefomgeving
Besluit van 3 juli 2018, houdende regels over activiteiten die in de fysieke leefomgeving, met inbegrip van de wijzigingen die nadien zijn aangebracht.
2.12 Besluit kwaliteit leefomgeving
Besluit van 3 juli 2018, houdende regels over de kwaliteit van de fysieke leefomgeving en de uitoefening van taken en bevoegdheden, met inbegrip van wijzigingen die nadien zijn aangebracht.
2.13 Besluit bouwwerken leefomgeving
Besluit van 3 juli 2018, houdende regels over bouwwerken in de fysieke leefomgeving, met inbegrip van de wijzigingen die nadien zijn aangebracht.
2.14 bestaand
bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het wijzigingsbesluit, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;
bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit.
2.15 bevoegd gezag
het college van burgemeester en wethouders, tenzij op grond van of krachtens de Omgevingswet een ander bestuursorgaan als bevoegd gezag is aangewezen.
2.16 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
2.17 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
2.18 buitenplanse omgevingsvergunning
omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet.
2.19 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
2.20 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum, internetwinkel/webwinkel, afhaalpunten en supermarkt.
2.21 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.
2.22 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
2.23 erotisch getinte vermaaksfunctie
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.
2.24 garagebox
gebouwen voor de stalling van auto´s en andere voertuigen.
2.26 huishouden
een meerderjarige alleenstaande, dan wel twee of meer personen waarvan er ten minste één meerderjarig is, die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren.
2.27 internetwinkel
Internetwinkels worden aangemerkt als een specifieke vorm van detailhandel waarbij:
- de transactie via internet of andere media tot stand komt, en;
- de goederen ter plaatse kunnen worden afgehaald; en/of
- de goederen ter plaatse kunnen worden afgerekend; en/of
- de goederen ter plaatse kunnen worden bekeken of geprobeerd.
2.28 inwoning
- woonvorm, waarbij de volledig eigenaar/volledig eigenaren van de woning die gedurende de inwoning door hem/hen en eventueel zijn/hun gezin ten minste één jaar in ongewijzigde samenstelling (behoudens naar algemene maatstaven passende wijzigingen) wordt bewoond, in die woning één (of meerdere) kamer(s) in gebruik geeft/geven aan maximaal één persoon en maximaal twee minderjarige kinderen van die persoon;
- woonvorm, waarbij de hoofdhuurder van de woning van een woningcorporatie die gedurende de inwoning door hem en eventueel zijn gezin ten minste één jaar in ongewijzigde samenstelling (behoudens naar algemene maatstaven passende wijzigingen) wordt bewoond, in die woning één (of meer) kamer(s) in gebruik geeft aan maximaal één persoon en maximaal twee minderjarige kinderen van die persoon.
2.29 kamerbewoning
woonvorm - niet zijnde inwoning in de zin van artikel 2.28 - waarbij sprake is van woonruimte die bestaat uit één of meer verblijfsruimten, die geen eigen afzonderlijke toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche/bad en/of toilet) buiten die onzelfstandige woonruimte, met dien verstande dat hieronder niet wordt verstaan maatschappelijke voorzieningen in de vorm van beschermd en/of verzorgd wonen. De huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren wordt niet als kamerbewoning aangemerkt.
2.30 kunstwerk
bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
2.31 lijst van bedrijfsactiviteiten
de bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de VNG en opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels.
2.33 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
2.34 omgevingsplanactiviteit bouwwerken
omgevingsplanactiviteit bestaande uit het bouwen van een bouwwerk en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk.
2.35 Omgevingsregeling
Regeling van 11 november 2019, houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving, met inbegrip van wijzigingen die nadien zijn aangebracht.
2.36 omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken
omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken, bedoeld in artikel 19.1 van dit TAM-omgevingsplan.
2.37 onzelfstandige woonruimte
woonruimte (kamer) in een (deel van een) gebouw, die door de aard van de inrichting en het gebruik het privédomein van de bewoner is, die (mede) is aangewezen op het gebruik van gezamenlijke wezenlijke voorzieningen elders in dat (deel van het) gebouw.
2.38 prostitutiebedrijf
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.
2.39 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
2.40 tuincentrum
een kwekerij en/of een verkoopplaats waar artikelen voor verwerking/gebruik in tuin en huis, daaronder ook begrepen dierbenodigdheden voor huisdieren, direct aan particulieren ter verkoop worden aangeboden, van welke verkoopplaats een koffiehoek deel kan uitmaken ter ondersteuning van de tuincentrumfunctie.
2.41 verkoopvloeroppervlakte
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.
2.42 voorgevel
de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
2.43 voorgevelrooilijn
De denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.
2.44 water
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.
2.45 waterberging
voorziening voor het tijdelijk vasthouden van regenwater dat afstroomt vanaf de oppervlakte van een bouwwerk.
2.46 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).
2.47 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, dan wel voor de huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.
2.48 woongebouw
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
Artikel 3 Meet- En Rekenbepalingen
Hoofdstuk 2 Vanwege Instructieregels Aangewezen Gebieden En Locaties
Artikel 4 Instructieregel Van Het Rijk
Niet relevant voor dit TAM-omgevingsplan Prinsejagt (Van Zinnicqstraat).
Artikel 5 Instructieregel Van De Provincie Noord-brabant
Niet relevant voor dit TAM-omgevingsplan Prinsejagt (Van Zinnicqstraat).
Hoofdstuk 3 Gebruiksdoel Van Gronden En Bouwwerken, Regels Over Gebruik
Artikel 6 Toepassingsbereik
Dit hoofdstuk heeft betrekking op het gebruiksdoel en het gebruik van gronden en bouwwerken.
Artikel 7 Gebruik In Overeenstemming Met Aan Locatie Gegeven Gebruiksdoel
Tot een gebruik dat in overeenstemming is met een aan een locatie gegeven gebruiksdoel behoren in elk geval het inrichten en/of gebruiken van gronden en bouwwerken voor:
- erven en terreinen;
- wegen en paden;
- groenvoorzieningen;
- nutsvoorzieningen;
- voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Artikel 8 Ondergeschikte Vormen Van Gebruik
Niet relevant voor dit TAM-omgevingsplan Prinsejagt (Van Zinnicqstraat).
Artikel 9 Vangnetbepaling Strijdig Gebruik
Het is verboden gronden of bouwwerken te gebruiken op een wijze die niet in overeenstemming is met een in Hoofdstuk 3 aan een locatie gegeven gebruiksdoel en de daarop betrekking hebbende regels, of op een wijze die in strijd is met de regels over gebruik, bedoeld in Hoofdstuk 4.
Artikel 10 Wonen
10.1 Toepassingsbereik
- Dit artikel is van toepassing op 'wonen'.
- De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor:
- wonen in een woongebouw, waarbij inwoning is toegestaan, maar hieronder niet begrepen bewoning van woonwagens of woonschepen;
- parkeren ten behoeve van wonen in een woongebouw.
10.2 Omvang en situering wonen
Ter plaatse van 'aantal woningen' is het maximum aantal woningen de daar bepaalde waarde.
10.3 Specifieke regels over gebruik
- Het is verboden een bij een woongebouw behorend bijgebouw en/of garagebox te gebruiken voor zelfstandige woonruimte.
- Het is verboden een woongebouw en bijbehorend erf te gebruiken ten behoeve van een seksinrichting.
10.4 Omgevingsplanactiviteit beroep of bedrijf aan huis
10.5 Kamerbewoning en woningsplitsing
Hoofdstuk 4 Overige Regels Over Het Gebruik Van Gronden En Bouwwerken
Artikel 11 Inrichting En Gebruik Van Het Bij Een Hoofdgebouw Behorend Erf, Erfbebouwing
11.1 Inrichting en gebruik van het bij een hoofdgebouw behorend erf, erfbebouwing
- Het gebruik van het bij een hoofdgebouw behorend erf is in overeenstemming met een in Hoofdstuk 3 aan een locatie gegeven gebruiksdoel.
- Onder het gebruik van een bij een hoofdgebouw behorend erf dat in overeenstemming is met een in Hoofdstuk 3 aan een locatie gegeven gebruiksdoel wordt verstaan een inrichting en gebruik op een wijze die naar algemene maatstaven als een normale inrichting en gebruik van het bijbehorende erf wordt beschouwd.
Artikel 12 Parkeernormen Voor Auto's En Fietsen
12.1 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het aantal parkeerplaatsen voor auto's en fietsen dat bij het gebruik van gronden en bouwwerken gerealiseerd en in stand gehouden moet worden.
12.2 Parkeernormen
Voor de toepassing van deze paragraaf gelden de parkeernormen volgens de beleidsregel 'Nota parkeernormen 2024' of diens rechtsopvolger.
12.3 Regels bij het binnenplans wijzigen van bestaand gebruik
In aanvulling op het bepaalde in Artikel 9 is het verboden om de gebruiksactiviteit van gronden en/of gebouwen te wijzigen in een andere gebruiksactiviteit, indien niet in voldoende mate parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden, een en ander volgens de beleidsregel 'Nota Parkeernormen 2024'.
12.4 Maatwerkvoorschrift bij wijzigen bestaand gebruik
- Het bevoegd gezag kan een maatwerkvoorschrift stellen waarmee kan worden afgeweken van artikel 12.3, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag:
- sprake is van bijzondere gebieden of bijzondere situaties; en
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en/of fysieke leefomgeving.
- Een maatwerkvoorschrift als bedoeld in het eerste lid kan inhouden een voorschrift met betrekking tot het behoud van een passend aantal parkeerplaatsen.
- Bij het verzoek tot het geven van een maatwerkvoorschrift worden in elk geval de volgende gegevens verstrekt:
- PM afstemmen met VTH.
Artikel 13 Het Wijzigen Van Het Gebruik Van Een Gebouw Naar Een Geluidgevoelige Functie
Niet relevant voor dit TAM-omgevingsplan Prinsejagt (Van Zinnicqstraat).
Artikel 14 Beperkingen Voor Beperkt Kwetsbare En Kwetsbare Gebouwen In Een Beperkingengebied Plaatsgebonden Risico
Niet relevant voor dit TAM-omgevingsplan Prinsejagt (Van Zinnicqstraat).
Hoofdstuk 5 Activiteiten Met Betrekking Tot Bouwwerken
Artikel 15 Toepassingsbereik
Dit hoofdstuk is van toepassing op het verrichten van:
- een omgevingsplanactiviteit bouwwerken;
- een omgevingsplanactiviteit slopen.
Artikel 16 Beoordelingsregels, Vergunningvoorschriften En Aanvraagvereisten
16.1 Toepassingsbereik
De in dit artikel opgenomen beoordelingsregels gelden in aanvulling op artikel 22.29 van het omgevingsplan op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken, bedoeld in artikel 22.26 van het omgevingsplan.
16.2 Parkeernormering auto's en fietsen
16.4 Asbest
Voordat wordt gestart met de bouw dient een asbesthoudend onderzoek te hebben uitgewezen dat de bodem vrij van asbest is.
Artikel 17 Omgevingsplanactiviteit Slopen
Niet relevant voor dit TAM-omgevingsplan Prinsejagt (Van Zinnicqstraat).
Artikel 18 Algemene Mogelijkheid Om Bij Omgevingsvergunning Voor Een Omgevingsplanactiviteit Af Te Wijken Van Ruimtelijke Regels Over Bouwwerken
18.1 Gevallen waarin kan worden afgeweken van de regels
Als een omgevingsplanactiviteit bouwwerken in strijd is met de ruimtelijke regels, bedoeld in Artikel 21, kan de omgevingsvergunning in afwijking van artikel 22.29, eerste lid van het omgevingsplan, toch worden verleend als de omgevingsplanactiviteit bouwwerken betrekking heeft op:
a. een bouwwerk, bedoeld in artikel 2.29 van het Besluit bouwwerken leefomgeving, voor zover dat vanwege artikel 2.30 van het Besluit bouwwerken leefomgeving niet vergunningvrij is toegestaan;
b. een bouwwerk dat is uitgezonderd van de vergunningplicht, bedoeld in artikel 22.27 van het omgevingsplan, voor zover daarop vanwege artikel 5.15 of artikel 22.28 van het omgevingsplan, toch de vergunningplicht uit artikel 19.1, van toepassing is;een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan binnen de bebouwde kom;
c. een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2.29, onderp sub 1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving, dat niet voldoet aan de in dat artikel genoemde eisen, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
1. niet hoger dan 5 meter, en;
2. de oppervlakte niet meer dan 50 m2.
3. een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:niet hoger dan 10 m, en;
4. de oppervlakte niet meer dan 50 m²;
d. een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw;
e. een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 m;
f. het gebruiken van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages, (dak)hellingen tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen, percentages en (dak)hellingen;
g. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 m, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 2 m is;
h.. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 m is;
i.. de overschrijding van het bouwvlak met maximaal 40 cm ten behoeve van gevelisolatie om energie te besparen;
j. de realisatie van bouwwerken ten behoeve van het opwekken van duurzame energie en toestaan dat de maximum oppervlakte wordt vergroot tot maximaal 100 m.
18.2 Beoordelingsregels
- Aan artikel 18.1 wordt alleen toepassing gegeven als:
- de activiteit niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat;
- door de activiteit de stedenbouwkundige kwaliteit van de locatie en de omgeving daarvan niet onevenredig worden aangetast;
- door de activiteit de beeldkwaliteit van de locatie en de omgeving daarvan niet onevenredig worden aangetast;
- het belang van het behoud van cultureel erfgoed zich daartegen niet verzet;
- het gebruik van het te bouwen bouwwerk in overeenstemming is met Artikel 9;
- de activiteit voor zover het gaat om een activiteit als bedoeld in artikel 18.1 onder q en o, het bouwwerk of de bouwwerkzaamheden geen onevenredige afbreuk doen aan de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de drinkwatervoorziening, waarbij advies van gedeputeerde staten wordt gevraagd;
- het aantal woningen niet toeneemt ten opzichte van het maximum aantal dat in het omgevingsplan is bepaald of, wanneer er geen maximum is bepaald, is het toevoegen van woningen niet toegestaan, tenzij het gaat om huisvesting in verband met mantelzorg;
- voldaan wordt aan de beoordelingsregels zoals opgenomen in artikel 16.
- Aan artikel 18.1 aanhef en onder c, wordt geen toepassing gegeven als sprake is van strijd met een instructieregel, zoals opgenomen in hoofdstuk 5 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, of in de provinciale omgevingsverordening.
18.3 Voorschriften
Bij toepassing van artikel 18.1 kunnen aan de omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken met het oog op de bescherming van de in artikel
18.2 bedoelde belangen voorschriften worden verbonden.
18.4 Aanvraagvereisten
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken dat slechts vergund kan worden met toepassing van artikel 18.1, worden die gegevens verstrekt die naar het oordeel vanhet bevoegd gezag nodig zijn om de beoordeling, bedoeld in artikel 18.2, te kunnen doen.
Artikel 19 Vergunningplicht Bouwen, In Stand Houden En Gebruiken Bouwwerk
19.1 Vergunningplicht bouwwerken
Voor bouwactiviteiten zoals opgenomen in het omgevingsplan geldt een vergunningplicht zoals opgenomen in artikel 22.26.
19.2 Algemene beoordelingsregel
De omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken wordt alleen verleend als de activiteit niet in strijd is met de regels over het verlenen van de omgevingsvergunning die in Artikel 16 en Hoofdstuk 6 zijn gesteld.
Hoofdstuk 6 Ruimtelijke Regels Over Bouwwerken
Artikel 20 Toepassingsbereik
Dit hoofdstuk is van toepassing op de omgevingsplanactiviteit bouwwerken en bevat regels over bouwwerken.
Artikel 21 Vangnetbepaling Ruimtelijke Regels Bouwwerken
Het is verboden een bouwwerk te bouwen, in stand te houden en te gebruiken op een wijze die niet in overeenstemming is met de in dit hoofdstuk opgenomen ruimtelijke regels over bouwwerken.
Artikel 22 Gebruik Van Bouwwerken
Bouwwerken mogen uitsluitend worden gebruikt op een wijze die in overeenstemming is met:
- een ter plaatse geldend gebruiksdoel als bedoeld in Artikel 9;
- een verleende buitenplanse omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit om af te wijken van de regels over gebruik;
- een verleende omgevingsvergunning om af te wijken, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de toenmalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 23 Gebouwen
23.1 Waar zijn gebouwen toegestaan
Een gebouw is, tenzij in dit omgevingsplan anders bepaald, uitsluitend toegestaan ter plaatse van een bouwvlak.
23.2 Bouwhoogte gebouwen
Ter plaatse van 'maximale bouwhoogte gebouw' is de maximum bouwhoogte van een gebouw in meters de daar bepaalde waarde.
23.3 Gebouwen voor het opwekken van duurzame energie
- Gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie zijn binnen enbuiten het bouwvlak toegestaan.
- De maximale bouwhoogte bedraagt 3 m.
- De maximale oppervlakte bedraagt 15 m2.
Artikel 24 Bouwwerken, Geen Gebouwen Zijnde
24.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
- Tenzij elders anders is bepaald, bedraagt de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, 5 meter.
- Voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde in het eerste lid, gelden die maten als maximum.
24.2 Erf- en terreinafscheidingen
- Tenzij elders anders is bepaald, bedraagt de maximum hoogte van een erf- en terreinafscheiding:
- 2 m, voor zover gelegen achter de voorgevelrooilijn;
- 1 m, voor zover gelegen voor de voorgevelrooilijn.
- Voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde in het eerste lid, gelden die maten als maximum.
Hoofdstuk 7 Aanlegactiviteiten
Niet relevant voor dit TAM-omgevingsplan Prinsejagt (Van Zinnicqstraat).
Hoofdstuk 8 Milieubelastende Activiteiten
Niet relevant voor dit TAM-omgevingsplan Prinsejagt (Van Zinnicqstraat).
Hoofdstuk 9 Algemene Regels
Artikel 25 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Hoofdstuk 10 Overgangsregels
Artikel 26 Overgangsrecht
26.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een
omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
26.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 26.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 26.1 met maximaal 10%.
26.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 26.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van
inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
26.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
26.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met dit TAM-omgevingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 26.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dit TAM-omgevingsplan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
26.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 26.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het
verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
26.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 26.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.