TAM-omgevingsplan Uitbreiding hoogspanningsstation Eindhoven-Zuid
Bestemmingsplan - gemeente Eindhoven
Ontwerp op 28-05-2025 - in voorbereiding
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
TenneT en Enexis zijn, als respectievelijk landelijke netbeheerder van het hoogspanningsnet en regionale netbeheerder van het middenspanningsnet in Zuid-Nederland, verantwoordelijk voor de leveringszekerheid van elektriciteit. Om die nu en in de toekomst te kunnen garanderen, zijn aanpassingen en uitbreidingen van het hoogspanningsnet noodzakelijk. TenneT werkt samen met regionale netbeheerders zoals Enexis, aan het versterken van het elektriciteitsnet in Noord-Brabant. Dat is nodig om de energietransitie mogelijk te maken en het sterk stijgende aanbod van duurzame elektriciteitsproductie, zoals zonne- en windenergie op het netwerk te kunnen aansluiten en op termijn ook te kunnen voldoen aan de verwachte groei van de vraag naar elektriciteit. De versterking van het netwerk vindt onder meer plaats door nieuwe hoogspanningsstations te bouwen en bestaande hoogspanningsstations uit te breiden.
Enexis en TenneT zijn voornemens om het hoogspanningsstation aan de Genneperweg 170 in Eindhoven uit te breiden. De problematiek in en rond het 150/10kV-station Eindhoven Zuid is meerledig. De beoogde uitbreidingen van klanten kunnen niet door de bestaande bedrijfsmiddelen worden opgevangen. Daarnaast is er vraag naar een aansluiting van zon- en/of windparken. De beoogde uitbreiding van het bestaande hoogspanningsstation past niet binnen het omgevingsplan (van rechtswege) van de gemeente Eindhoven. Het doel van het voorliggende wijzigingsplan is een passend juridisch-planologisch kader te scheppen op basis waarvan de gewenste ontwikkeling kan worden gerealiseerd.
1.2 Besluitgebied
Het plangebied is gelegen in Eindhoven Zuid en grenst aan de Genneperweg. Het plangebied bevindt zich tussen de Genneperweg, Laarstraat, Velddoornweg en de N2. De ligging van het plangebied is weergegeven in onderstaande afbeeldingen en kent de volgende kadastrale percelen:
- GTL01-E-2929
- GTL01-E-2897
Het plangebied bestaat uit het bestaande station en de gewenste uitbreidingen aan de noord- en zuidzijde.
Figuur 1.1: Ligging plangebied met paars gearceerd het bestaande station en in de rode kaders de gewenste uitbreidingen (Bron luchtfoto: PDOK).
1.3 Leeswijzer
Deze motivering bestaat uit negen hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk vormt een inleiding op de omgevingsplanwijziging. In hoofdstuk 2 en 3 van deze motivering is de visie op het plangebied gegeven. In deze hoofdstukken wordt aandacht besteed aan de huidige en toekomstige situatie van het plangebied. In hoofdstuk 4 wordt het omgevingsplan getoetst. In hoofdstuk 5 komt de voorbereiding en participatie aan bod. De hoofdstukken 6 en 7 geven de achtergronden en motivering op de gemaakte keuzes weer. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de beleidskaders van Rijk, provincie, regio en gemeente. In hoofdstuk 7 komen de omgevingsaspecten aan bod. In hoofdstuk 8 wordt de financiële haalbaarheid getoetst. In hoofdstuk 9 staat een artikelsgewijze toelichting.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Ruimtelijk
De huidige situatie van de gronden van het plangebied bestaat uit een golfterrein van Golf & Country Club de Tongelreep. In het plangebied is het hoogspanningsstation Eindhoven Zuid gelegen. In de omgeving van het plangebied bevinden agrarische gebieden en graslanden. De Genneper parken ten noorden van het plangebied is een recreatief uitloopgebied. Een aantal functies dat zich in dit gebied bevindt zijn recreatie gerelateerd zoals een golfbaan, een volkstuincomplex en diverse sportgelegenheden.
Historisch perspectief
Op historisch kaartmateriaal wordt duidelijk dat het plangebied in het midden van de 19e eeuw bestaat uit heide. Ondanks de komst van kunstmest rond 1900 waardoor vele heidevelden werden omgevormd tot landbouwgronden, bleef het plangebied uit heide bestaan. Pas rond 1930 is een deel van het gebied in gebruik geraakt voor de opslag van loofhout. Vervolgens wordt het in de naoorlogse periode ingericht als bouwland, waarna eind jaren '50 en begin jaren '60 een trafostation met drie losse bebouwingen aan de zijde gebouwd wordt. Dit hoogspanningsstation is door de tijd in bescheiden zin uitgebreid. Binnen het plangebied heeft voor zover op te maken uit historisch kaartmateriaal geen bewoning plaatsgevonden; slechts ten westen van het plangebied bestaat sinds 1920 een 'hoeve'.
Verkeersstructuur/ontsluitingen
Het plangebied is gelegen in het zuiden van Eindhoven. Het plangebied is gelegen ten oosten van de Genneperweg en de Laarstraat. Ten zuiden van het plangebied is de N2 gelegen. Ten westen van het plangebied ligt de Velddoornweg. Het bestemd verkeer voor de voorgenomen ontwikkeling wordt ontsloten door de Genneperweg richting de Velddoornweg en vervolgens richting de Antoon Coolenlaan of de Gestelsestraat.
2.2 Functioneel
In de huidige situatie bestaan er zes hoogspanningstracés in Eindhoven, zie figuur 2.1 en 2.2. Deze tracés zijn gelegen rondom het buitengebied van Eindhoven. Het bestaande hoogspanningsstation in Eindhoven Zuid bestaat uit een 150-10 kV hoogspanningsstation. Vanuit het hoogspanningsstation Eindhoven Zuid is er een verbinding met Hapert en met Aftak Rul. Op het huidige station zijn vier transformatoren (Tr1 t/m Tr4) aanwezig. Hier worden Tr2, Tr3 en Tr4 belast en Tr1 is een wisseltrafo en staat uit. Daarnaast bevinden zich er een C-bank, een bedrijfsgebouw en een schakelveld met vermogensschakelaars.
In het noorden van het plangebied liggen agrarische gronden met waarden en in het zuiden een golfterrein van de Golf & Countryclub de Tongelreep. Tussen deze twee gronden is een hoogspanningsstation Eindhoven Zuid gelegen aan de Genneperweg.
Figuur 2.1: Hoogspanningsstations Eindhoven (bron: HoogspanningsNet Netkaart).
Figuur 2.2: Netkaart Eindhoven (Bron: Tennet Netkaart 2020).
Hoofdstuk 3 Toekomstige Situatie
3.1 Ruimtelijk
Aan de Genneperweg te Eindhoven is het 150 kV-hoogspanningsstation Eindhoven Zuid gelegen. De 150kV installatie op station Eindhoven Zuid 150kV (EHVO150) wordt uitgebreid en vervangen. De uitbreidingen van het hoogspanningsstation zullen in twee fases worden uitgevoerd. De uitbreiding in fase 1 betreft het vervangen van Tr2 door een nieuwe 100 MVA transformator. De uitbreidingen in fase 2 betreffen het bijplaatsen van drie nieuwe 100 MVA transformatoren (Tr5, Tr6 en Tr7), twee modulaire blokken (MB's) en een SSI gebouw. In de toekomstige situatie kunnen maximaal Tr2, Tr3, Tr4, Tr5 en Tr7 gelijktijdig op vollast in bedrijf zijn. Tr1 en Tr6 zijn wisseltrafo en staan uit.
De verwachtte uitbreiding aan de Noordzijde betreft een stuk grond agrarisch met waarden. De uitbreidingen in fase 2 zullen ten zuiden van het huidige station worden gesitueerd. Ter plaatse van dit perceel geldt momenteel nog de enkelbestemming 'Sport' (Golf & Countryclub de Tongelreep).
Landschappelijke uitgangspunten
Het feit dat de uitbreiding van het hoogspanningsstation valt onder huidige agrarische gronden met waarden en tevens gelegen is in een groene omgeving van een golfbaan, zal het hoogspanningsstation landschappelijk worden ingepast in deze omgeving. Daarom is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, deze is bijgevoegd in bijlage 1. Een impressie van de toekomstige situatie is weergegeven in onderstaande afbeeldingen.
Figuur 3.1 Verwachtte uitbreiding Noordzijde (Bron: Enexis Netbeheer).
Figuur 3.2: Verwachtte uitbreiding Zuidzijde (Bron: Enexis Netbeheer).
Figuur 3.3: Verwacht ontwerp (Bron: Tennet).
Figuur 3.4: Impressie van de landschappelijke structuren in de toekomstige situatie (Bron: CB5).
3.2 Functioneel
De voorgenomen ontwikkeling omvat de uitbreiding van hoogspanningsstation Eindhoven Zuid, gelegen in de gemeente Eindhoven. De capaciteit van de 150kV-hoogspanningsverbinding in Eindhoven Zuid is niet meer toereikend om aan de transportbehoefte te voldoen. We gebruiken namelijk steeds meer energie. De vraag naar elektriciteit zal ook alleen maar blijven toenemen. Enexis is voornemens het hoogspanningsstation uit te breiden met extra transformatorvermogen. De uitbreiding van het hoogspanningsstation Eindhoven Zuid 150 kV is bedoeld om de transportcapaciteit in verschillende delen van het 150kV-net te vergroten.
De beoogde uitbreiding van het hoogspanningsstation Eindhoven Zuid omvat het volgende:
- Het vervangen van Trafo 2 door een nieuwe 100 MVA transformator;
- Het bijplaatsen van drie nieuwe 100 MVA transformatoren (Tr5, Tr6 en Tr7);
- Twee modulaire blokken (MB's);
- Een Separaat Secundair Installatie (SSI) gebouw.
In de toekomstige situatie kunnen maximaal Tr2, Tr3, Tr4, Tr5 en Tr7 gelijktijdig op vollast in bedrijf zijn. Tr1 en Tr6 zijn wisseltrafo's en staan uit. Het totaal gelijktijdig te schakelen transformatorvermogen komt hiermee boven de 200 MVA.
Hoofdstuk 4 Toetsing Aan Omgevingsplan
4.1 Geldend Ruimtelijk Kader
Hoogspanningsstation Eindhoven Zuid is gesitueerd aan de Genneperweg 170 te Eindhoven. Het geldend ruimtelijk kader wordt gevormd door het tijdelijke omgevingsplan. Dit tijdelijk omgevingsplan is op 1 januari 2024 (met de inwerkingtreding van de Omgevingswet) van rechtswege in werking getreden. Het tijdelijke omgevingsplan bestaat uit bestaande ruimtelijke besluiten, waaronder plaatselijke verordeningen en bestemmingsplannen. Daarnaast bestaat het tijdelijk omgevingsplan uit de bruidsschatregels. Dit zijn de voormalige rijksregels die met de inwerkingtreding van de Omgevingswet over zijn gegaan naar decentrale overheden.
Bestemmingsplan Buitengebied 2008
Het vigerende planologische regime in het plangebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied' (vastgesteld op 29 april 2008). Binnen het plangebied geldt deels de bestemming 'Golfbaan'. Op de plankaart zijn ook dubbestemmingen voor hoogspanningsleidingen (150 kV in dit geval) opgenomen. In het zuidelijke deel van de uitbreiding ligt ook de aanduiding 'Paddenpoel'. Voor het bestaande station geldt de bestemming 'Nutsvoorzieningen' met als specificatie 'Verdeelstation'. Binnen de bestemming ligt ook nog een aanduiding voor twee 'Bedrijfswoningen'. Aan de noordoostkant ligt een kleine strook binnen de aanduiding 'reserveringsgebied waterberging'. Als laatste ligt op het gebied de aanduiding 'Archeologisch waardevol gebied'. Er wordt opgemerkt dat dit reserveringsgebied niet meer aanwezig is op de meest recente versie van de omgevingsverordening van de provincie (zie verder paragraaf 6.2). Met betrekking tot archeologie is inmiddels een parapluplan vastgesteld, deze wordt verderop in dit hoofdstuk behandeld.
Figuur 4.1: Uitsnede van de plankaart van het bestemmingsplan Buitengebied uit 2008. Bron: ruimtelijkeplannen.nl.
Ontwerpbestemmingsplan Buitengebied Eindhoven 2023
Op 16 februari 2023 is het bestemmingsplan 'Buitengebied Eindhoven' als ontwerp ter inzage gelegd. Na vaststelling vormt dit de vigerende planologische regeling. Figuur 2 toont een uitsnede van het ter plaatse geldend ruimtelijk kader.
Vanuit het bestemmingsplan 'Buitengebied Eindhoven' is het plangebied bestemd met de volgende bestemmingen en aanduidingen:
- De enkelbestemming 'Bedrijf' in combinatie met de aanduiding 'nutsbedrijf' voor het bestaande station.
- De enkelbestemmingen 'Agrarisch met waarden' en 'Sport – golfbaan' voor de uitbreidingsgronden.
- De dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 5', 'Waarde – Cultuurhistorie -2', 'Leiding – Hoogspanning bovengronds' en 'Leiding – Hoogspanning ondergronds'.
- De aanduidingen 'milieuzone: boringsvrije zone', 'milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied', 'gebiedsaanduiding – overige zone – beperking veehouderij', 'overige zone – stalderingsgebied' , 'veiligheidszone – hoogspanningsverbinding' en 'geluidzone-industrie'.
Figuur 4.2: Uitsnede van de verbeelding van het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied Eindhoven 2023. Bron: ruimtelijkeplannen.nl.
Paraplubestemmingsplan waterberging 2020
Dit bestemmingsplan is opgesteld met als doel om een planologisch kader te bieden om waterberging te borgen in de fysieke ruimte. Het bestemmingsplan reguleert ruimtelijk de klimaatadaptatie voor de gehele gemeente.
Paraplubestemmingsplan parkeren, kamerbewoning en woningsplitsing 2021
Dit bestemmingsplan is opgesteld met als doel om een uniforme regeling voor parkeren, kamerbewoning en woningsplitsing te hebben. Dit volgt uit het geldende parkeerbeleid en de huisvestingsverordening van de gemeente Eindhoven.
Paraplubestemmingsplan archeologie 2023
Met dit bestemmingsplan wordt een planologisch kader geboden waarmee ter bescherming van het archeologisch erfgoed, in omgevingsvergunningen voorwaarden gesteld worden aan bouw- en/of aanlegactiviteiten, voor zover deze activiteiten de ondergrenzen overschrijden, die zijn gesteld bij de in 2022 vastgestelde geactualiseerde archeologische verwachtingen- en waardenkaart. De effecten van de onderhavige ontwikkeling op archeologische waarden worden behandeld in paragraaf 7.13.
4.2 Strijdigheden Met Omgevingsplan
De beoogde uitbreiding van het bestaande hoogspanningsstation past niet binnen het omgevingsplan (van rechtswege) van de gemeente Eindhoven. De uitbreiding is gelegen op de bestemming 'Golfbaan', in deze bestemming is een hoogspanningsstation niet toegestaan.
De voorliggende motivering biedt de juridisch planologische basis voor de realisatie van de uitbreiding van het hoogspanningsstation Eindhoven Zuid.
4.3 Overige Verordeningen
In hoofdstuk 6 wordt getoetst aan de provinciale verordening. In hoofdstuk 7 worden bij de toetsing per milieuaspect getoetst het de relevante regelgeving (o.a. instructieregels Bkl, Bruidsschat en lokale verordeningen binnen het tijdelijke deel van het omgevingsplan).
Hoofdstuk 5 Voorbereiding En Participatie
5.1 Voorbereiding En Vooroverleg
Het onderhavige plan is in onderling overleg tussen de gemeente en Enexis tot stand gekomen. Het conceptplan is voor advies toegestuurd aan de vooroverlegpartners die zijn betrokken bij de zorg voor de ruimtelijke ordening, of belast met behartiging van belangen die in dit plan in het geding zijn.
5.2 Participatie
In de Omgevingswet staat het actief laten meebeslissen, meedenken, adviseren en informeren van de omgeving centraal. De gemeente Eindhoven heeft voor participatie de Nota Participatiebeleid Omgevingswet en de Nota Inwoners en overheidsparticipatie van de gemeente Eindhoven opgesteld waarin de volgende uitgangspunten centraal staan:
- Doelgericht maatwerk;
- Bewust gesprek,
- Energie & Vernieuwing.
De mate en frequentie van participatie verschilt per project. Het project Eindhoven Zuid is qua fysieke omvang vrij beperkt en betreffen hoofdzakelijk een verbouwing en een aantal ingrepen aan elektrotechnische installaties. Participatie zal vooral betrekking hebben de directe omgeving en op de landschappelijk inpassing en visuele aankleding van het hoogspanningsstation.
De participatiestrategie van Enexis is gebaseerd op drie participatieniveaus: informeren, raadplegen en adviseren. Afhankelijk van het project wordt de communicatie afgestemd op de mate waarin stakeholders betrokken worden. De kernboodschap, die altijd begint met het nut en de noodzaak van de werkzaamheden, vormt de basis van de communicatieaanpak. Daarbij wordt rekening gehouden met zowel de belangen van stakeholders als de vereisten van het project. Voor ieder participatieniveau worden specifieke communicatiemiddelen ingezet, variërend van informeren tot meer interactieve communicatie bij raadplegen en adviseren. Zo zorgt Enexis ervoor dat stakeholders op de juiste manier betrokken worden, met een focus op dialoog waar mogelijk.
De uitbreiding van hoogspanningsstation Eindhoven-Zuid is een relatief beperkte uitbreiding. Hierdoor zal met uitzondering van de Golfclub de impact van de uitbreiding op de omgeving gering zijn. In de directe omgeving van het hoogspanningsstation zijn enkele woningen en drie verenigingen aanwezig (golf, manege en volkstuin). Daarnaast zijn overheidsinstanties een stakeholder, dan gaat het met name om de gemeente, provincie en het waterschap. Gedurende 2024 hebben diverse participatiemomenten plaatsgevonden over met name de landschappelijke inpassing en uitvoering. De participatie heeft plaatsgevonden bij de volgende betrokkenen de golfclub, gemeente Eindhoven, provincie Noord-Brabant, TenneT, omwonenden en verenigingen. Door de gevoerde participatie is in samenspraak met gemeente Eindhoven het landschapsplan aangepast en verwerkt in de motivering. Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt voornamelijk gebruik gemaakt van het informeren van de partijen. Het participatieproces is in meer detail beschreven in bijlage 11.
Hoofdstuk 6 Visie En Beleid Op De Locatie
6.1 Rijksbeleid
6.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
Per 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. De Omgevingswet heeft een aantal wetten gebundeld over de leefomgeving. Daarbij behoort ook één Rijksvisie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Op 11 september 2020 is de NOVI vastgesteld. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:
- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
- duurzaam economisch groeipotentieel
- sterke en gezonde steden en regio's
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Toets
De ontwikkeling draagt bij aan de prioriteit van ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie. Daarnaast draagt het bij aan een duurzaam economisch groeipotentieel.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de NOVI.
6.1.2 Luchthavenbesluit
Baken luchthaven Eindhoven
Op en nabij de luchthaven Eindhoven is een baken (zie figuur 3.1) aanwezig om de richting van het vliegverkeer (zowel horizontaal als verticaal) te kunnen volgen:
- een VDF baken: Vertical Directional Finder. Dit is een hulpmiddel voor de luchtverkeersleiding om de richting te kunnen bepalen van het vliegtuig waarmee op dat moment wordt gecommuniceerd.
Figuur 6.1: Afbeelding hoogtebelemmeringen bakens nabij luchthaven Eindhoven. Blauwe lijnen= VDF.
Radarverstoringsgebied Volkel
Om het ongestoord functioneren van radar- en communicatieapparatuur op de vliegbasis Volkel te waarborgen ligt er rond deze vliegbasis een cirkel met een straal van 50 nautische mijl (=27,8 km), gemeten vanaf de positie van de radar. Binnen dit radarverstoringsgebied moet voor ieder obstakel hoger dan 65 meter worden berekend of er verstoring van de radar optreedt.
Figuur 6.2: Uitsnede uit kaart hoogtebelemmeringen als gevolg van luchthaven Eindhoven. Blauwe lijnen- arcering= radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.
Outer-horizontal
Met de "outer-horizontal" moet rekening worden gehouden bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Hoge objecten door de "outer-horizontal" kunnen leiden tot aanpassing van de vliegprocedures wat het, bijvoorbeeld, minder goed mogelijk maakt om het vliegverkeer van- en naar Eindhoven te spreiden. Deze "outer-horizontal" heeft een radius van 15 km rondom het midden van de start- en landingsbaan en ligt op een hoogte van 150 meter boven maaiveld (gerelateerd aan de baan). Objecten hoger dan 150 meter zijn toelaatbaar indien aangetoond is dat deze geen impact hebben op het vliegverkeer. Op de hieronder ingevoegde kaart is aangegeven binnen welke gebieden hoogbouw/windturbines kansrijk (=groen gekleurd), kansarm (= oranje gekleurd) of onmogelijk (=rood gekleurd) zijn. In de oranje gekleurde gebieden kan vooraf advies worden gevraagd bij de luchtverkeersleiding van de vliegbasis of de hoogbouw/winturbines op die locatie mogelijk worden geacht.
Figuur 6.3: Uitsnede uit kaart Outer horizontals luchthavens Oost Brabant. Oranje= gebied kansarm voor hoge obstakels. Groen= gebied kansrijk voor hoge obstakels. Rood= gebied ongeschikt voor hoge obstakel. Ster = plangebied.
Toetsing
De toetsingsgebieden liggen voor VDF geheel over het plangebied, maar hebben gezien de maximaal toegestane bouwhoogte geen consequenties.
Onderhavig plangebied ligt niet binnen het radarverstoringsgebied.
De voorgenomen ontwikkeling is gelegen in het rode gebied van de kaart 'Outer horizontals luchthavens Oost Brabant'. Dit betekent dat het gebied ongeschikt is voor hoge obstakels. Hoogbouw en windturbines zijn niet toegestaan in het rode gebied. De uitbreiding van een hoogspanningsstation is geschikt voor dit gebied.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het luchthavenbesluit.
6.2 Provinciaal Beleid
6.2.1 Brabantse Omgevingsvisie
De provincie Brabant geeft in haar Omgevingsvisie haar wensbeeld weer dat richting geeft in het formuleren van doelstellingen. Dit zo gehete Panorama is een toekomstbeeld waaraan de provincie met alle partijen wil werken. Het Panorama en de opgave om Brabant in de toekomst welvarend, verbonden en klimaatproef te laten zijn wordt in vier hoofdopgaven onderscheid. Deze hoofdopgaven zijn met elkaar verbonden en werken op elkaar in. De vier hoofdopgaven betreffen:
- Werken aan de Brabantse energietransitie;
- Werken aan een klimaatproof Brabant;
- Werken aan de slimme netwerkstad; en
- Werken aan een concurrerende, duurzame economie.
De vier hoofdopgaven komen voort uit de basisopgave en zijn daarmee ook verankerd. Deze basisopgave betreft het werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit. Elke ontwikkeling in Brabant moet bijdragen aan een goede omgevingskwaliteit.
Werken aan de Brabantse energietransitie
Het doel binnen de provincie Brabant is het 100% verduurzamen van energie tot 2050. Tot 2030 is het doel om broeikasgassen ten opzichte van de uitstoot in 1990 ten minste met 50% te reduceren en ten minste 50% duurzame energie te gebruiken. Om het doel te behalen wordt een tweesporenbeleid door de provincie gehanteerd, namelijk:
- Verminderen energieverbruik; en
- Verduurzaming energie
Werken aan een klimaatproof Brabant
Het doel binnen de provincie is om Brabant klimaatbestendig en waterrobuust in te richten tot 2050. Het doel is om tot 2030 de eerste grote gebiedsopgaven ten behoeve hiervan te realiseren.
Werken aan de slimme netwerkstad
Het doel van de provincie tot 2050 is het stedelijk netwerk van Brabant te laten functioneren als één samenhangend duurzaam en concurrerend netwerk van steden en dorpen als onderdeel van de Noord-west-Europese metropool. Het doel tot 2030 is voor Brabantse partijen om te werken aan de transformatie van het bestaand bebouwd gebied.
Werken aan een concurrerende en duurzame economie
Het doel tot 2050 is voor de provincie op Brabant het top kennis- en innovatieregio in Europa te maken. Tot 2030 streeft de provincie er ook naar om Brabant de top-kennis en innovatieregio in Europa te maken.
Toetsing
De voorgenomen ontwikkeling maakt een uitbreiding van het hoogspanningsstation Eindhoven Zuid mogelijk. De uitbreiding van een hoogspanningsstation draagt bij aan het versterken van het elektriciteitsnet. Hierdoor kan het stijgende aanbod van duurzame elektriciteitsproductie, zoals zonne- en windenergie op het netwerk worden aangesloten. Het zorgt voor het transport en de aansluiting van duurzame energie op het net. De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de energietransitie opgave voor Brabant. De omgevingsvisie is vertaald in de Omgevingsverordening Noord-Brabant. Hieraan wordt getoetst in de volgende paragraaf.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de Brabantse Omgevingsvisie.
6.2.2 (TAM-)-omgevingsverordening Noord-Brabant
Artikel 2.6 van de Omgevingswet bepaalt, dat Provinciale Staten één omgevingsverordening vaststellen waarin de provinciale regels over de fysieke leefomgeving zijn opgenomen.
De provincie heeft als eerste stap een Interim omgevingsverordening vastgesteld waarin de bestaande regels zijn samengevoegd. Inmiddels is de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. In de omgevingsverordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. De huidige regels in de Interim omgevingsverordening zijn gehanteerd als uitgangspunt. De belangrijkste wijzigingen zijn:
- Er is aansluiting gezocht bij de opbouw van de rijksregels. Diverse nadere regelingen zijn in de Omgevingsverordening verwerkt.
- Vanwege het vervallen van de Wet bodembescherming zijn nieuwe regels opgenomen om verontreiniging van het grondwater te voorkomen. Het voorstel is om daarvoor ook voorbeschermingsregels vast te stellen.
- DDe aanwijzing van voor verzuring gevoelige kwetsbare gebieden (Wav-kaarten) is vervallen.
- De rechtstreeks werkende regels voor de ontwikkeling van veehouderij en mestbewerking vervallen. Het voorstel is om die te vervangen door voorbeschermingsregels.
- Er is een attentiezone geluid opgenomen langs provinciale wegen waarbinnen aandacht wordt gevraagd voor het oprichten van geluidgevoelige bebouwing.
In de omgevingsverordening staan regels voor:
- Burgers en bedrijven: dit zijn zogenaamde rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. Deze regels bevatten voorwaarden om zo'n activiteit te verrichten en geven ook aan of je bijvoorbeeld eerst een melding moet doen voordat je mag beginnen.
- Bestuursorganen van de overheid: dit zijn zogenaamde instructieregels. Met deze regels kan de provincie een opdracht geven aan gemeenten over onderwerpen die zij in het bestemmingsplan moeten opnemen of aan het waterschap over de manier waarop ze hun taken uitvoeren.
Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven
Het gaat hier om regels die naast een eventuele vergunningplicht gelden. Er zijn in de Omgevingsverordening voor de volgende thema's rechtstreekse regels opgenomen: grondwaterbescherming, grondwateronttrekking, bodemsanering, stortplaatsen, ontgrondingen, varend ontgassen, stiltegebied, wegen, natuur en landbouw. De meeste van deze regels waren eerst opgenomen in de Provinciale milieuverordening, de Verordening wegen, de Verordening ontgrondingen en de Verordening natuurbescherming.
Instructieregels voor het omgevingsplan
Alle regels van de Omgevingsverordening zijn gekoppeld aan werkingsgebieden die op de kaart van de verordening zijn weergegeven. In Hoofdstuk 5 van de verordening zijn instructieregels voor gemeenten opgenomen.
Op het plangebied zijn de volgende werkingsgebieden gelegen:
- Beperkingen veehouderij.
- Stalderingsgebied.
- Beperking grootschalige logistiek.
- Waterwinning voor menselijke consumptie. ? Grondwaterbeschermingsgebied.
- Diep grondwaterlichaam.
- Geen attentiezone waterhuishouding.
- Norm wateroverlast buiten stedelijk gebied. ? Groenblauwe waarden.
- Landelijk gebied.
Toetsing
Algemene maatwerkbepaling
Een omgevingsplan kan conform artikel 5.5 van de Omgevingsverordening een bouw-of
gebruiksactiviteit mogelijk maken buiten bestaand ruimtebeslag als dit vanuit het algemeen belang nodig is voor:
- het transporteren en leveren van energie, gas of water;
- communicatiedoeleinden;
- de bouw van waterstaatwerken.
Het onderhavige TAM-omgevingsplan voorziet in de uitbreiding van het hoogspanningsstation Eindhoven Zuid en landschappelijke inpassing van het station. Hoogspanningsstations zijn knooppunten in de elektriciteitsvoorziening en sluiten hoogspanningsverbindingen op elkaar aan en transformeren de spanning naar een ander niveau. Energie wordt getransporteerd via het hoogspanningsstation. De voorgenomen ontwikkeling valt daarmee onder de "Algemene maatwerkbepaling" in artikel 5.5 van de Omgevingsverordening. Het onderhavige TAM-omgevingsplan kan hierdoor een bouw- en gebruiksactiviteit mogelijk maken buiten bestaand ruimtebeslag.
Basisprincipes
Binnen de instructieregels van de omgevingsverordening voor het omgevingsplan van de gemeente zijn basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies opgenomen. De zorgplicht in artikel 5.7 houdt in dat voor het realiseren van een veilige gezonde leefomgeving met een goede omgevingskwaliteit wordt toepassing gegeven aan:
- Zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 5.8).
- Toepassing van de lagenbenadering (artikel 5.9).
- Meerwaardecreatie (artikel 5.10).
Zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 5.8)
Het onderhavige TAM-omgevingsplan voorziet in de uitbreiding van het hoogspanningsstation Eindhoven Zuid. Het hoogspanningsstation in Eindhoven Zuid is één van de vier energieknooppunten rondom Eindhoven (zie ook paragraaf 2.2). De uitbreiding is essentieel voor het transporteren en leveren van duurzame energie. Deze uitbreiding vindt plaats buiten bestaand ruimtebeslag, wat toegestaan is conform de reeds behandelde algemene maatwerkbepaling. Daarnaast worden niet alle gronden in het plan gebruikt als nutvoorziening. Een deel van de uitbreiding is ook bestemd voor groen en landschappelijke inpassing. Dit zorgt voor zorgvuldig ruimtegebruik.
In paragraaf 7.1 wordt toegelicht dat de voorgenomen ontwikkeling geen stedelijke ontwikkeling betreft. Een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is hierdoor niet benodigd.
Toepassing van de lagenbenadering (Artikel 5.9)
De ontwikkeling houdt rekening met archeologische waarden (zie paragraaf 7.13) en voorkomt negatieve waterhuishoudkundige effecten (zie paragraaf 7.11). Er zijn geen negatieve effecten op de ondergrond.
De uitbreiding is benodigd om de energietransitie mogelijk te maken en het sterk stijgende aanbod van duurzame elektriciteitsproductie te kunnen aansluiten en op termijn ook te kunnen voldoen aan de verwachte groei van de vraag naar elektriciteit. De uitbreiding is essentieel voor de functionaliteit van de netwerklaag. Het functioneren van het hoogspanningsstation (de gebruikswaarde) is essentieel voor een toekomstbestendig energienetwerk (de toekomstwaarde).
Het hoogspanningsstation wordt landschappelijk ingepast en er wordt een kwaliteitsverbetering van het landschap doorgevoerd conform artikel 5.11. Op de aspecten geluid, lucht en veiligheid heeft de ontwikkeling geen negatieve effecten, deze worden nader beschreven in hoofdstuk 7. In de directe omgeving van het hoogspanningsstation zijn enkele woningen en drie verenigingen aanwezig (golf, manege en volkstuin). Vanwege de aanwezigheid en de ligging van het huidige hoogspanningsstation Eindhoven-Zuid zal de impact van de uitbreiding op de omgeving beperkt zijn. Uitzondering hierop is de golfclub, aangezien de uitbreiding gesitueerd is op een gedeelte van de golfbaan (de herkomstwaarde). Enexis en de golfclub zijn, in samenspraak met de gemeente, in overleg over een herstructurering van de lay-out van de golfbaan. Hierdoor worden effecten op de bovenste laag gemitigeerd en wordt rekening gehouden met de belevingswaarde.
Meerwaardecreatie (artikel 5.10)
Voor de voorgenomen ontwikkeling wordt een kwaliteitsverbetering doorgevoerd, zoals bedoeld in artikel 5.11 ("kwaliteitsverbetering landschap"). De beoogde kwaliteitsverbetering wordt beschreven verderop in de onderhavige toetsing. De uitbreiding van het hoogspanningsstation is noodzakelijk omdat het huidige station niet meer toereikend is om aan de transportbehoefte van energie te voldoen. De uitbreiding is noodzakelijk voor het functioneren van het elektriciteitsnet en het faciliteren van de energietransitie, wat van groot economisch, sociaal en maatschappelijk belang is.
Instructieregels voor gemeenten
Onderstaand wordt de voorgenomen ontwikkeling per werkingsgebied getoetst aan de relevante instructieregels voor gemeenten uit Hoofdstuk 5 van de Omgevingsverordening.
Beperkingen veehouderij (artikel 5.65) en stalderingsgebied (artikel 5.66)
In het onderhavige TAM-omgevingsplan worden geen nieuwe veehouderijen toegevoegd of uitgebreid.
Beperking grootschalige logistiek (artikel 5.56a)
In het onderhavige TAM-omgevingsplan wordt de ontwikkeling van grootschalige logistiek niet mogelijk gemaakt.
Waterwinning voor menselijke consumptie (paragraaf 5.2.1), grondwaterbeschermingsgebied (artikel 5.17), diep grondwaterlichaam en geen attentiezone waterhuishouding
Binnen het werkingsgebied "Waterwinning voor menselijke consumptie ligt het plangebied binnen het werkingsgebied "Grondwaterbeschermingsgebied". De bescherming van de kwaliteit van het grondwater en de bodem zijn geborgd in de regels van het onderhavige TAM-omgevingsplan middels de aanduiding "milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied". In paragraaf 7.11 (weging van het waterbelang) is nader beschreven hoe negatieve effecten op het grondwaterlichaam voorkomen worden.
Aan het werkingsgebied "Diep grondwaterlichaam" zijn direct werkende regels gekoppeld en geen instructieregels voor gemeenten. Binnen het betreffende werkingsgebied geldt een verbod op de onconventionele winning van koolwaterstoffen, wat geen onderdeel is van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.
Het werkingsgebied "Geen attentiezone waterhuishouding" signaleert dat het gebied niet is gelegen binnen een attentiezone voor waterhuishouding. Dit werkingsgebied heeft dan ook geen gevolgen voor het onderhavige TAM-omgevingsplan.
Groenblauwe waarden (artikel 5.46)
Gronden met deze aanduiding vormen de overgang tussen het Natuurnetwerk Brabant en het landelijk en stedelijk gebied. De gebieden met de aanduiding 'Groenblauwe waarde' beschermen het Natuurnetwerk en zorgen voor de verbinding tussen de omliggende gebieden. Het beleid is gericht op het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden, het watersysteem en het landschap. Op gronden met deze aanduiding wordt ruimte geboden voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties mits deze gebruiksfuncties bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap. Om de 'Groenblauwe waarden' van het plangebied te behouden en te versterken wordt het station landschappelijk ingepast. Hierin is ruimte voor waterretentie door middel van wadi's, afscherming van het station door middel van struweelranden met takkenrillen aan de zuidzijde en bloemrijk grasland rondom het hele station. Ook de te kappen bomen worden volledig gecompenseerd. Er is daarmee sprake van behoud en versterking van de ecologische en landschappelijke waarden ter plaatse. De inpassing van aanwezige groenblauwe waarden wordt tevens beschreven in de paragraaf 7.9 (groen en landschappelijke inpassing) aan de hand van het opgestelde landschapsplan (bijlage 1).
De uitvoering van de inpassing is geborgd in een voorwaardelijke verplichting in de planregels van het onderhavige TAM-omgevingsplan. De bescherming van groenblauwe waarden zijn geborgd in de regels van het onderhavige TAM-omgevingsplan middels de aanduiding "overige zone – groenblauwe waarde". Er bestaan daarmee geen belemmeringen voor de ontwikkeling die met dit omgevingsplan mogelijk worden gemaakt.
Norm wateroverlast buiten stedelijk gebied
Dit werkingsgebied is gekoppeld aan instructieregels voor waterschappen en bevat geen instructieregel voor gemeenten. In paragraaf 7.11 (weging van het waterbelang) wordt wel ingegaan op de effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de waterhuishouding en wordt getoetst aan de relevante normen vanuit het waterschap (en gemeente) voor het voorkomen van wateroverlast.
Landelijk gebied (artikelen 5.11, 5.12, 5.31 en 5.78)
De ontwikkeling vindt plaats in het landelijk gebied. Maatregelen zijn benodigd om de kwaliteit van het landschap te versterken conform artikel 5.11 ("Kwaliteitsverbetering landschap"). In de onderstaande tabel wordt de huidige bestemmingswaarde en de berekende bestemmingswaarde van de toekomstige situatie getoond, hieruit volgt de benodigde kwaliteitsinvestering.
Tabel 6.1: Benodigde investering in kwaliteitsverbetering op basis van de bestemmingswaarde in de bestaande en toekomstige situatie. Bron: CB5.
Binnen de grenzen van het plangebied zijn geen mogelijkheden om het bedrag fysiek te investeren.
Het gehele bedrag wordt geïnvesteerd in het gemeentelijke groenfonds. Enexis is voornemens de bijdrage van het groenfonds in te zetten voor de landschappelijke versterking van het manegeterrein gelegen ten noorden van de Genneperweg. De kwaliteitsverbetering is geborgd in het onderhavige TAM-omgevingsplan middels een voorwaardelijke verplichting.
Conform artikel 5.12 ("Ontwikkelingsrichting) moet de ontwikkeling passen binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied. Eindhoven Zuid is één van de vier energieknooppunten rondom Eindhoven (zie ook paragraaf 2.2). De uitbreiding van het hoogspanningsstation is essentieel voor het functioneren van de netwerklaag. Er is reeds beschreven dat de ontwikkeling in lijn is met de basisprincipes en dat voorzien wordt in een kwaliteitsverbetering van het landschap. De uitbreiding garandeert de toekomstbestendigheid van het hoogspanningsstation Eindhoven Zuid en daarmee het energienetwerk. Bij de toetsing aan de basisprincipes is reeds aangegeven hoe de ontwikkeling aansluit bij de omliggende lagen en functies in de omgeving. Het plangebied valt binnen de gebiedsvisie voor de Genneper Parken, waarin rekening wordt gehouden met de aanwezigheid van een hoogspanningsstation. Het station wordt landschappelijk ingepast in de directe omgeving en Enexis is voornemens de kwaliteitsverbetering door te voeren binnen de Genneper Parken. Hierdoor past het onderhavige TAM-omgevingsplan binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied.
Artikel 5.31 ("Externe werking Natuurnetwerking Brabant") bevat een instructieregel voor de omgang met eventuele aantasting van ecologische waarden en kenmerken in het Natuur Netwerk Brabant (NNB) door ontwikkeling in het Landelijk Gebied die niet gelegen zijn in het NNB. Het plangebied is geen onderdeel van het NNB en in de uitgevoerde ecologische QuickScan ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling wordt aangegeven dat aantasting via externe werking op voorhand kan worden uitgesloten. De uitkomsten van de QuickScan worden in meer detail behandeld in paragraaf 7.10 (natuur).
Een hoogspanningsstation valt onder een "niet-agrarische activiteit" zoals opgenomen in artikel 5.78 in de verordening. Dit artikel ziet in lid 1 toe op ontwikkelingen binnen bestaande bouwpercelen in Landelijk Gebied. Een niet-agrarische activiteiten mag geen betrekking hebben op:
- een kantoor met baliefunctie;
- het toelaten van nieuwe lawaaisport; en
- een toename van de bestaande gebruiksoppervlakte voor mestbehandeling, mestvergisting en mestbewerking.
Het onderhavige TAM-omgevingsplan maakt geen van de bovengenoemde activiteiten mogelijk. Het bestaande hoogspanningsstation wordt conserverend bestemd. In lid 4 is opgenomen dat een omgevingsplan kan voorzien in een redelijke uitbreiding van een bestaande niet-agrarische activiteit. Er is reeds aangetoond dat de voorgenomen uitbreiding past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied, tevens wordt de uitbreiding landschappelijk ingepast. Hiermee is de uitbreiding passend binnen de omgeving en wordt voldaan aan lid 4.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met het gestelde in de (TAM-)omgevingsverordening Noord-Brabant.
6.3 Gemeentelijk Beleid
6.3.1 Omgevingsvisie Eindhoven
Eindhoven staat voor grote ambities en opgaven. De regio trekt mensen uit binnen- en buitenland die hier graag komen wonen en werken. Tussen 2022 en 2040 komen er in Eindhoven 40.000 woningen en 36.000 arbeidsplaatsen bij. Een stad die groeit, heeft ruimte nodig voor woningen, voorzieningen, groen, verkeer, klimaatmaatregelen en de energietransitie. De ruimte in Eindhoven is beperkt. Daarom moeten we goede keuzes maken en slim met de ruimte omgaan.
Samen met de stad heeft de gemeente Eindhoven de omgevingsvisie Eindhoven opgesteld. De omgevingsvisie Eindhoven helpt te bepalen hoe we de ambities en opgaven een plaats kunnen geven binnen Eindhoven. Het is een integrale visie die de hoofdrichting van de ruimtelijke ontwikkeling van Eindhoven voor de lange termijn bepaalt en die doorwerking krijgt in diverse omgevingsprogramma's en het omgevingsplan. De omgevingsvisie richt zich op het jaar 2040.
De omgevingsvisie beschrijft in de ambitie wat we bereikt willen hebben voor 2040. Daarnaast beschrijft de omgevingsvisie in de opgaven aan welke opgaven we moeten werken om de ambitie te bereiken. Als laatste beschrijft de omgevingsvisie door middel van verstedelijkingsprincipes hoe we de ambitie gaan bereiken.
Op 26 november 2024 is de omgevingsvisie Eindhoven vastgesteld door de gemeenteraad.
Ambitie
In 2040 is Eindhoven, binnen haar stadsgrenzen, gegroeid naar een compacte, gezonde, groene stad met een wereldse uitstraling. Het is plezierig om er te wonen, met veel groen, goede voorzieningen en prettige wijken. De stad is slim ingedeeld, met verdichting rondom (H)OV-knooppunten en omgeven door parken en groene ruimtes voor ontmoeting, beweging en ontspanning. Ondanks de verdichting voelt de stad aangenaam en natuurlijk aan. Eindhoven heeft zich ontwikkeld naar een slimme, gezonde duurzame stad voor iedereen. Stevig verbonden met de Brainportregio en de verdere omgeving.
Dit vertaalt zich in de volgende integrale ambitie:
Eindhoven is de stad waar de toekomst gemaakt wordt, met een goede balans tussen onze unieke economie, ecologie en welzijn.
De integrale ambitie is opgedeeld in vier deelambities, die niet los van elkaar kunnen worden gezien. De vier deelambities zijn in evenwicht en vullen elkaar aan en vormen samen de integrale ambitie. Ze zijn:
- Eindhoven als toekomstbestendige stad: een klimaatadaptieve, gezonde, biodiverse en duurzame stad.
- Eindhoven als stad voor iedereen: een sociale, inclusieve en gastvrije stad.
- Eindhoven als hart van de Brainportregio: een innovatieve economische wereldspeler waar iedereen mee doet.
- Eindhoven als stad in ontwikkeling: een veranderende stad met oog voor eigenheid en historie.
Hoe werken we aan de ambitie?
Eindhoven is in trek om in te wonen en te werken. Het is een prettige, compacte, groene, leefbare en innovatieve stad die steeds in verandering is. De Brainporteconomie zorgt voor een prettig werkklimaat, met een goede samenwerking tussen bedrijven, onderwijs en overheid. Bedrijven willen zich hier graag vestigen, huidige bewoners willen hier blijven wonen en nieuwe inwoners willen hier graag komen wonen.
Door de groei van de stad is er meer behoefte aan woningen, ruimte om je door de stad te verplaatsen, groen, water, voorzieningen, energie en ruimte om te werken. Maar de ruimte in de stad is schaars. Dit zorgt ervoor dat we slim om moeten gaan met de ruimte die we hebben. Het combineren van verschillende functies in één gebied, zoals wonen, werken, groen en voorzieningen heeft veel voordelen. We behalen ruimtewinst en verbeteren de kwaliteit en levendigheid van die gebieden.
Dit vraagt om randvoorwaarden voor de verstedelijking. Deze randvoorwaarden zijn uitgewerkt in zes verstedelijkingsprincipes. De verstedelijkingsprincipes zijn integraal en geven inzicht in de wijze waarop de verschillende stedelijke opgaven in samenhang tot elkaar opgepakt worden. Ze zijn noodzakelijk om de ruimtelijke ambities van Eindhoven waar te maken.
De verstedelijkingsprincipes zijn:
- De groene hoofdstructuur is leidend voor de gezonde ontwikkeling van de stad.
- Voldoende ruimte voor energievoorziening is noodzakelijk.
- Eindhoven is een compacte stad waar nabijheid en meervoudig ruimtegebruik het uitgangspunt zijn.
- De mobiliteit zorgt voor een verbonden, ruimte-efficiënte en gezonde stad.
- De Brainporteconomie krijgt ruimte op bestaande en nieuwe economische toplocaties.
- De ruimtelijke structuur van de stad blijft herkenbaar en we voegen hoogwaardige architectuur toe.
Welke opgave hebben we om de ambitie te bereiken?
De kenmerken van de bestaande stad, de ambitie van Eindhoven en trends en ontwikkelingen leiden samen tot een aantal stedelijke opgaven. Deze opgaven ontstaan uit het verschil tussen de stad van nu en de stad die we in 2040 willen zijn. De opgaven zijn stadsbreed, langjarig en dragen bij aan het realiseren van de ambitie. Ze geven richting aan de ontwikkeling van onze stad.
De stedelijke opgaven zijn allemaal even belangrijk en moeten in samenhang met elkaar worden opgepakt. De stedelijke opgaven zijn:
- Eindhoven wordt klimaatneutraal.
- Eindhoven vergroent en wordt gezonder met oog voor mens en dier.
- Eindhoven bouwt door aan een vitale stad met ruimte voor iedereen en meerdere centra.
- Eindhoven investeert in leefbare, sociale en veilige wijken;
- Eindhoven biedt ruimte aan een sterke, concurrerende en duurzame Brainporteconomie.
- Eindhoven werkt aan duurzame mobiliteit en bereikbaarheid: vlot, veilig en schoon.
- Eindhoven werkt aan een levendige stad met goede basis- en topvoorzieningen.
Samen met de stad werken wij aan de stedelijke opgaven. We zoeken de samenwerking op met onze ketenpartners (bijvoorbeeld Waterschap, ODZOB, Veiligheidsregio en GGD), bedrijfsleven, overheden (rijk, provincie, SGE en MRE), inwoners, ondernemers, onderwijsinstellingen, welzijnsorganisaties, woningcorporaties, ontwikkelaars en belangenorganisaties.
Toetsing
Het uitbreiden van hoogspanningsstation Eindhoven Zuid leidt tot een versterking van het elektriciteitsnet. De uitbreiding is benodigd om aan snelle groei van elektriciteitsaanbod via wind- en zonne-energie, de verduurzaming en de verwachte toename van de vraag te voldoen. De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de energietransitie van Eindhoven.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de Omgevingsvisie Eindhoven.
Hoofdstuk 7 Fysieke Leefomgeving En Milieu
7.1 Ladder Van Duurzame Verstedelijking
7.1.1 Algemeen
De ladder voor duurzame verstedelijking is een instructieregel voor zorgvuldig ruimtegebruik en tegengaan van leegstand. De instructieregel in artikel 5.129g Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) regelt dat bij een wijziging van het omgevingsplan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling toepassing van de ladder is vereist. Artikel 8.0b Bkl regelt dat deze instructieregel ook geldt voor een omgevingsvergunning buitenplanse omgevingsplanactiviteit.
Artikel 5.129g (zorgvuldig ruimtegebruik en tegengaan van leegstand)
- Dit artikel is van toepassing op een stedelijke ontwikkeling die bestaat uit de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelvoorziening of een andere stedelijke voorziening en die voldoende substantieel is.
- Voor zover een omgevingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, wordt met het oog op het belang van zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand in het omgevingsplan rekening gehouden met:
- de behoefte aan die stedelijke ontwikkeling; en
- als die stedelijke ontwikkeling is voorzien buiten het stedelijk gebied of buiten het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied: de mogelijkheden om binnen dat stedelijk gebied of binnen dat stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied in die behoefte te voorzien.
- Voor de toepassing van het tweede lid, onder b, wordt tot het stedelijk gebied niet gerekend een stedelijke ontwikkeling waarvoor:
- op grond van het omgevingsplan een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is vereist; en
- nog geen toepassing is gegeven aan het tweede lid.
- Als een omgevingsplan voorziet in de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en de beoordeling van de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, heeft die beoordeling alleen tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
7.1.2 Toetsing
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de uitbreiding van een hoogspanningsstation. Op basis van de uitspraak van 24 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:465 (Inpassingsplan DW380 Doetinchem – Voorst) en de uitspraak van 26 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1123 (Hollands Kroon) worden een hoogspanningsverbinding en transformatorstation niet onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling gezien. Een toetsing aan de Ladder is derhalve niet benodigd.
7.1.3 Conclusie
De ladder vormt geen belemmering voor de onderhavige ontwikkeling.
7.2 Mer-beoordeling
7.2.1 Algemeen
De wetgeving over de milieueffectrapportage is opgenomen in afdeling 16.4 van de Omgevingswet en in hoofdstuk 11 en bijlage V bij het Omgevingsbesluit. Daarin is bepaald dat het bevoegd gezag bij de voorbereiding van een plan of programma een milieueffectrapport opstelt, als dat plan of programma het kader vormt voor te nemen besluiten voor projecten die zijn aangewezen in artikel 16.43 van de Omgevingswet. Onder een plan of programma, als bedoeld in artikel 2, onder a, van de SMB-richtlijn (EU-richtlijn voor strategische milieubeoordeling), wordt in ieder geval verstaan een omgevingsvisie, programma, omgevingsplan en voorkeursbeslissing. Voor de plannen en programma's waarvoor een plan-milieueffectrapport moet worden opgesteld is in de Omgevingswet een generieke aanwijzing opgenomen. Hiervoor is aansluiting gezocht bij de SMB-richtlijn. In Bijlage V bij het Omgevingsbesluit staan de aangewezen categorieën van projecten waarvoor een m.e.r.-procedure verplicht is.
Voor plannen die betrekking hebben op kleine gebieden op lokaal niveau en/of kleine wijzigingen heeft de Omgevingswet de plan-m.e.r.-beoordeling geïntroduceerd. Voor deze ontwikkelingen is een plan-m.e.r. alleen verplicht als voor de activiteit aanzienlijke milieugevolgen worden verwacht. Een plan-m.e.r.-beoordeling is ook van toepassing op plannen die een kader vormen voor mer-(beoordelings)plichtige projecten en besluiten die niet in het Omgevingsbesluit zijn genoemd.
De planmer-beoordeling betreft een toets om na te gaan of sprake is van een plan met grote milieugevolgen. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn.
De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van het project, plaats van het project en kenmerken van het potentiële effect.
7.2.2 Toetsing
Voor de voorgenomen ontwikkeling is een mer-beoordeling uitgevoerd. Deze mer-beoordeling is opgenomen als bijlage 2 bij deze motivering. Hieronder wordt ingegaan op de conclusie van de beoordeling.
Uit de mer-beoordeling blijkt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van het plan, die zouden kunnen leiden tot aanzienlijke milieueffecten ter plaatse van de ontwikkeling. Voor de getoetste milieuaspecten geldt dat er geen aanzienlijke milieueffecten optreden, dan wel dat effecten met mitigerende maatregelen en nader onderzoek worden beperkt, zodat voldaan wordt aan de geldende wet- en regelgeving.
7.2.3 Conclusie
Gelet op de kenmerken van de ontwikkeling en de kenmerken van de potentiële effecten, zijn er geen aanzienlijke milieueffecten te verwachten. Het opstellen van een milieueffectrapport is niet nodig.
7.3 Geluid
7.3.1 Algemeen
Veel activiteiten in de fysieke leefomgeving hebben te maken met geluid; ze veroorzaken geluid(hinder) of worden eraan blootgesteld. Daarom worden er regels gesteld aan geluid. Deze regels gaan over het beheersen van geluid door wegen, spoorwegen, en industrieterreinen en activiteiten enerzijds en de bescherming van geluidgevoelige gebouwen en locaties anderzijds.
Geluid door (spoor) wegen en industrieterreinen
De mate waarin het geluid van (spoor)wegen en industrieterreinen de omliggende geluidgevoelige functies mag belasten is geregeld in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Daarin zijn instructieregels opgenomen die erop zijn gericht het geluid door een weg, spoorweg of industrieterrein te beheersen (artikel 3.18 lid 1 Bkl).
De wetgever maakt daarbij onderscheid tussen geluidbronnen met een geluidproductieplafond als omgevingswaarde (GPP) en bronnen met een basisgeluidemissie (BGE). Geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industrieterreinen heeft invloed op de omgeving. Daarom moet bij nieuwe ontwikkelingen gelegen binnen het geluidaandachtsgebied van de voornoemde bronnen, het geluid van deze bronnen op geluidgevoelige gebouwen altijd beoordeeld worden (artikel 3.20 Bkl). Daarbij wordt getoetst aan de onderstaande waarden uit het Besluit kwaliteit leefomgeving.
De gemeente Eindhoven heeft de instructieregels voor gemeente- en waterschapswegen verwerkt in een nota "Geluidbeleid Verkeers- en spoorwegen zonder Geluidproductieplafonds".
Tabel 7.1 Standaardwaarde en grenswaarde vanuit het Bkl.
Geluidbronsoorten | Standaardwaarde in Lden (dB) | Grenswaarde in Lden (dB) | |
Nieuwe geluidgevoelige gebouwen | Aanleg of aanpassing bron | ||
Rijks- en provinciale wegen | 50 | 60 | 65 |
Gemeente- en waterschapswegen | 53 | 70 | 70 |
Gemeente- en Waterschapswegen in uitleggebieden voor stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen en wijk-/buurtontsluitingswegen | 53 | 58 | 58 |
Hoofd- en lokale spoorwegen | 55 | 65 | 70 |
Industrieterreinen | 50 | 55 | 60 |
40 Lnigh | 45 Lnight | 50 Lnight |
Als de (gezamenlijke) geluidbelasting niet voldoet aan de standaardwaarde kunnen geluidbeperkende maatregelen worden getroffen om het geluid te verminderen tot de standaardwaarde. Het Bkl biedt de mogelijkheid om een hogere geluidbelasting op de gevel van een geluidgevoelig gebouw toe te staan tot de grenswaarde, ook voor de geluidbelasting op bestaande geluidgevoelige gebouwen. Het bevoegd gezag kan dit alleen toestaan als met geluidbeperkende maatregelen niet aan de standaardwaarde voldaan kan worden.
In dat geval moet gemotiveerd worden dat de maatregelen niet getroffen worden vanwege overwegende bezwaren van landschappelijke, stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, technische of financiële aard. Bovendien moet de binnenwaarde van 33 dB (artikel 4.30 Bbl) te allen tijde gewaarborgd zijn.
Een geluidgevoelig gebouw kan binnen meer dan één geluidaandachtsgebied liggen. In dat geval moet bij de vaststelling van een hogere waarde, onderzoek worden gedaan naar de effecten van de cumulatie van alle geluidbronnen tezamen.
Geluid door activiteiten
Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, dient – naast het geluid afkomstig van (spoor)wegen en industrieterreinen – ook het geluid van overige activiteiten in de fysieke leefomgeving beoordeeld te worden.
Bij een aanpassing van het omgevingsplan houdt de gemeente rekening met het geluid door activiteiten met gebruiksruimte op geluidgevoelige gebouwen. Het gaat hierbij om het geluid van alle milieubelastende activiteiten met een functionele binding tezamen. In de afweging betrekt de gemeente de specifieke plaatselijke situatie en de (cumulatieve) gevolgen van activiteiten voor de gezondheid van haar burgers en het milieu. Rekening houden met geluid werkt twee kanten op, het gaat om het toelaten van:
- activiteiten met gebruiksruimte nabij geluidgevoelige gebouwen;
- geluidgevoelige gebouwen nabij bestaande activiteiten met gebruiksruimte.
Dit wijzigingsbesluit maakt activiteiten met geluidruimte mogelijk in de nabijheid van geluidgevoelige gebouwen. Hierbij geldt dat getoetst moet worden aan de standaard- en grenswaarden zoals omschreven in het permanente omgevingsplan of - indien dat nog niet aanwezig is - de standaard- en grenswaarden uit het Bkl (artikel 5.65 en 5.66).
Voor de beoordeling van geluidhinder afkomstig van activiteiten moet rekening worden gehouden met verschillende soorten geluidhinder, namelijk:
- Geluidhinder afkomstig van één of meerdere activiteiten op een locatie (directe hinder).
- Maximale geluidhinder; dit zijn de piekniveaus die optreden als gevolg van activiteiten op een locatie.
7.3.2 Toetsing
In opdracht van Enexis is een akoestisch onderzoek verricht door Peutz in verband met geprojecteerde uitbreidingen bij hoogspanningsstation (HS) Eindhoven Zuid, gesitueerd aan de Genneperweg 170 te Eindhoven. Dit onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 3.
Op het huidige station zijn o.a. vier transformatoren (Tr1 t/m Tr4) aanwezig. In de huidige representatieve bedrijfssituatie worden Tr2, Tr3 en Tr4 belast. Tr1 is wisseltrafo en staat uit.
Resultaten
Uit de berekening volgt dat voor de toekomstige representatieve bedrijfssituatie de etmaalwaarde, inclusief toeslag voor het tonale karakter van het geluid, ter plaatse van de meest nabij gesitueerde woningen buiten het bedrijventerrein maximaal 49 dB(A) zal bedragen. Hiermee wordt voldaan aan de toepasselijke criteria op basis van de VNG-richtlijn 'Bedrijven en milieuzonering'.
Op de rand van het bouwvlak van de woonbestemming van Genneperweg 170 (positie 02A) wordt een etmaalwaarde van 53 dB(A) berekend. Opgemerkt is dat volgens de huidige bestemmingsplan in het betreffende bestemmingsvlak slechts één woning is toegestaan. Uitbreiding van de bestaande woning in noordelijke richting tot de rand van het bouwvlak lijkt niet waarschijnlijk.
Ter plaatse van woningen gelegen op het bedrijventerrein bedraagt de geluidbelasting maximaal 52 dB(A) etmaalwaarde.
Ter plaatse van woningen buiten het bedrijventerrein bedragen de maximale geluidniveaus LAmax ten hoogste circa 62 dB(A). Bij de woningen gelegen op het bedrijventerrein kunnen maximale geluidniveaus optreden tot 66 dB(A). Deze piekgeluiden kunnen optreden bij het schakelen met de vermogensschakelaars. Normaliter wordt alleen overdag geschakeld (maximaal enkele schakelingen per dag. Overigens wordt er de meeste dagen niet geschakeld). In het Bkl zijn overigens als 'standaardwaarde' geen normen opgenomen voor het LAmax in de dagperiode.
Er bevindt zich één woning, die gelegen is buiten het bedrijventerrein, binnen het geluidaandachtsgebied (op 30 meter hoogte). Echter wordt bij deze bestaande woningen (toetspunten 01 en 02 op 5 meter hoogte) wel voldaan aan de toepasselijke criteria op basis van de VNG-richtlijn 'Bedrijven en milieuzonering'.
In onderstaand figuur zijn de begrenzingen van het beoogde plan en de grootte van het geluidaandachtsgebied na uitbreiding weergegeven. Het geluidsaandachtsgebied geeft het gebied weer waarbinnen de nieuwe ontwikkelingen moeten worden beoordeeld door het bevoegd gezag aan de hand van het Bkl. Ten aanzien van de maximale geluidniveaus LAmax zijn in het Bkl geen normen opgenomen voor het LAmax in de dagperiode. Omdat alleen overdag wordt geschakeld (behoudens storing-situaties) kan worden gesteld dat wordt voldaan aan de 'standaardwaarden' uit het Bkl.
Figuur 7.1: Aanduiding industrieterrein en geluidaandachtsgebied (inclusief toeslag).
7.3.3 Conclusie
Uit het onderzoek volgt dat er vanuit akoestisch oogpunt sprake is van een planologisch inpasbare situatie. De geluidproductieplafonds (GPP) zijn geborgd in de regels. Het geluidaandachtsgebied is te raadplegen via de Centrale Voorziening Geluidgegevens. Het aspect geluid levert geen belemmering op voor de ontwikkeling.
7.4 Luchtkwaliteit
7.4.1 Algemeen
Het Rijk toetst en monitort de luchtkwaliteit vooral in de zogenoemde aandachtsgebieden. Aandachtsgebieden zijn locaties met hogere concentraties stikstofdioxide (NO2) of fijnstof (PM10) dan verwacht mag worden. Soms worden hier de rijksomgevingswaarden overschreden of is de achtergrondconcentratie zo hoog, dat bij toevoeging van een nieuw project een rijksomgevingswaarde overschreden kan worden. Bij een aanvraag voor één of meerdere activiteiten in een aandachtsgebied, dient het effect van de ontwikkeling op de luchtkwaliteit beoordeeld te worden. Als de gemeente activiteiten toelaat, die leiden tot gebruik van wegen, vaarwegen of spoorwegen (verkeersaantrekkende werking) of waarvoor luchtregels staan in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) moet worden voldaan aan de omgevingswaarden. Dit volgt uit artikel 5.51 van het Bkl.
In Afdeling 2.2 van het Bkl zijn omgevingswaarden opgenomen voor stikstofoxiden, stikstof- dioxiden, fijnstof, benzeen, lood, koolmonoxide en ozon. In Nederland worden over het algemeen alleen voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) mogelijk overschrijdingen verwacht. Uit paragraaf 5.1.4.1 van het Bkl volgt vervolgens dat wanneer een (wijziging van het) omgevingsplan activiteiten toestaat die leiden tot een verhoging van die concentratie stikstofdioxide dan wel fijnstof in de buitenlucht, de omgevingswaarden als genoemd in afdeling 2.2. in acht worden genomen in het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Tabel 7.2 Jaargemiddelden luchtkwaliteitsnormen.
Stof | Norm |
Jaargemiddelde grenswaarde NO2 | 40 µg/m3 |
Jaargemiddelde grenswaarde PM10 | 40 µg/m3 |
Daggemiddelde grenswaarde PM10 | max. 35 dagen/jaar > 50 µg/m3 |
De gemeente Eindhoven heeft een luchtaandachtsgebied voor zowel stikstofdioxide als fijn stof. Dit houdt in dat voor iedere ontwikkeling de luchtkwaliteit getoetst dient te worden.
Een wijzigingsbesluit voldoet aan de luchtkwaliteitsnormen indien:
- aannemelijk is gemaakt dat het plan niet leidt tot het overschrijden van een grenswaarde danwel niet leidt tot een toename van reeds bestaande overschrijding van een grenswaarde;
- aannemelijk is gemaakt dat de luchtkwaliteit als gevolg van het plan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft; danwel bij een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit, door een met het plan samenhangende maatregel of een door die uitoefening of toepassing optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (saldering);
- aannemelijk is gemaakt dat het plan NIBM bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor een grenswaarde is opgenomen.
Luchtvervuiling door milieubelastende activiteiten
Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) bevat algemene Rijksregels voor lucht bij milieubelastende activiteiten. Voor veel milieubelastende activiteiten gelden regels die de emissie naar de lucht moeten beperken, alsmede een zogenaamde zorgplicht. Deze verplicht bedrijven vooraf na te gaan op welke wijze zij verontreiniging van de buitenlucht kunnen voorkomen of beperken. Bedrijven worden geacht preventieve maatregelen te nemen.
De regels voor luchtemissies staan in hoofdstuk 4 en 5 van het Bal. De regels hebben tot doel de luchtkwaliteit te beschermen en te verbeteren. De specifieke beoordelingsregels voor lucht staan in artikel 8.17, 8.21 en 8.24 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).
7.4.2 Toetsing
De beoogde ontwikkeling heeft geen verkeersaantrekkende werking en leidt niet op een andere manier tot een toename van de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Tijdens de aanleg van het hoogspanningsstation zijn tijdelijk extra verkeersbewegingen noodzakelijk. In de gebruiksfase is het hoogspanningsstation onbemand en vindt enkel verkeer plaats voor toezicht en onderhoud. Het voornemen beïnvloedt dan ook niet in betekenende mate de luchtkwaliteit. Aan de wettelijke grenswaarden wordt voldaan en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In de drie onderstaande figuren wordt getoond dat dat huidige concentraties voor PM2,5, PM10 en NO2 ruimschoots onder de grenswaarden zitten.
Figuur 7.2a: Huidige concentraties PM2,5/m3 (Bron: Atlasleefomgeving).
Figuur 7.2b: Huidige concentraties PM10/m3 (Bron: Atlasleefomgeving).
Figuur 7.3: Huidige concentraties NO2/m3 (Bron: Atlasleefomgeving).
7.4.3 Conclusie
Voor luchtkwaliteit is getoetst op de verkeersaantrekkende werking en toename van concentraties luchtverontreinigende stoffen. Door de wijze van gebruik van het hoogspanningsstation wordt de luchtkwaliteit niet beïnvloedt. Het aspect luchtkwaliteit levert geen belemmering op voor de ontwikkeling.
7.5 Geur
7.5.1 Algemeen
Er zijn diverse sectoren waarbij geurhinder een rol kan spelen, zoals onder meer bij veehouderijen en andere landbouwactiviteiten, de mengvoederindustrie, horeca, rioolwaterzuiveringsinstallaties, slachterijen en (andere) milieubelastende activiteiten. De gemeente moet bij de vaststelling van (een wijziging van) het omgevingsplan rekening houden met geur door activiteiten op geurgevoelige gebouwen. Rekening houden met geur werkt twee kanten op:
- bij het mogelijk maken van activiteiten met gebruiksruimte in de buurt van geurgevoelige gebouwen;
- bij het toelaten van geurgevoelige gebouwen in de buurt van bestaande activiteiten met
gebruiksruimte (geurveroorzakende bedrijven).
Aanvaardbare geurhinder
De geur van een activiteit (met gebruiksruimte) op een geurgevoelig gebouw moet aanvaardbaar zijn (artikel 5.92 lid 2 Bkl). Dit betekent dat de gemeente moet beoordelen of waarden, afstanden of gebruiksregels in het omgevingsplan leiden tot een aanvaardbaar hinderniveau. Gemeenten bepalen zelf welke mate van geurhinder zij aanvaardbaar vinden. De gemeente legt in het omgevingsplan vast wat de plaats is waar waarden voor geur gelden. Ook kennen sommige activiteiten afstandsregels. Dit zijn minimumafstanden tussen een geurgevoelig gebouw en een geurveroorzakende activiteit.
De gemeente Eindhoven heeft nog geen normen voor geurhinder opgenomen in het permanente omgevingsplan. Om te bepalen of sprake is van aanvaardbare geurhinder hanteert de gemeente de Beleidsregel industriële geur als toetsingskader. In de beleidsregel zijn normen opgenomen voor gebiedstypen. In onderstaande tabel zijn de normen weergegeven.
Tabel 7.3: Waarden geur
98-percentiel | 99,9 percentiel | |||
Omgevingscategorie | Richtwaarde ouE(H)/m3 | Grenswaarde ouE(H)/m3 | Richtwaarde ouE(H)/m3 | Grenswaarde ouE(H)/m3 |
Wonen | 1,0 | 2,0 | 4 | 8 |
Gemengd | 2,0 | 4,0 | 8 | 16 |
Overig | 10 | 10 | 40 | 40 |
Geurhinder door activiteiten
Activiteiten die op enige wijze geurhinder veroorzaken moeten voldoen aan de regels die in het (tijdelijk) omgevingsplan staan. Indien er nog geen aanpassing heeft plaatsgevonden van het tijdelijk omgevingsplan en sprake is van een activiteit die voorheen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer viel, gelden de regels uit de Bruidsschat. Op termijn worden de regels uit de bruidsschat geïntegreerd in het (permanente) omgevingsplan van de gemeente.
Voor een aantal milieubelastende activiteiten geldt een vergunningplicht op basis van hoofdstuk 3 van het (Bal). De beoordelingsregels zijn opgenomen in afdeling 8.5 'Omgevingsvergunning milieubelastende activiteit' van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Het bevoegd gezag gebruikt deze beoordelingsregels bij het beoordelen van de vergunningaanvraag. In het Bkl staan algemene beoordelingsregels en specifieke beoordelingsregels voor geur.
7.5.2 Toetsing
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt geen activiteit mogelijk gemaakt met een gebruiksruimte in de buurt van geurgevoelige gebouwen. De ontwikkeling laat geen geurgevoelig gebouw toe in de buurt van bestaande activiteiten met geurveroorzakende bedrijven. Nadere toetsing op het aspect geur is niet benodigd.
7.5.3 Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
7.6 Bodem
7.6.1 Algemeen
Uit de Omgevingswet volgt dat gemeenten primair verantwoordelijk zijn voor de zorg voor de fysieke leefomgeving, waaronder ook de zorg voor (de kwaliteit van) de bodem wordt verstaan. Het wettelijk instrumentarium onder de Omgevingswet is voor wat betreft de bodem gebaseerd op drie pijlers:
- het voorkomen van nieuwe verontreiniging of aantasting (preventie);
- het meewegen van bodemkwaliteit als onderdeel van een brede afweging van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving in relatie tot functies (toedeling van functies);
- het op duurzame en doelmatige wijze beheren van resterende historische verontreinigingen (beheer van historische bodemverontreinigingen).
Om een bouwactiviteit op een bodemgevoelige locatie toe te staan, dient op grond van het Besluit kwaliteit leefomgeving (artikel 5.89i en 5.89j) aangetoond te worden dat de bodemkwaliteit geschikt is voor het beoogde gebruik. Een locatie is bodem-gevoelig als hier een bodemgevoelig gebouw is toegelaten op grond van een omgevingsplan of omgevingsvergunning. Tot een bodemgevoelige locatie hoort ook een aaneengesloten terrein direct grenzend of toebehorend aan een bodemgevoelig gebouw, zoals een tuin of terrein. Onder een bodemgevoelig gebouw wordt verstaan; een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat de bodem raakt en waar personen meer dan twee uur per dag aaneengesloten aanwezig zijn.
Om aan te tonen of de bodemkwaliteit geschikt is voor het beoogde gebruik is het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek als bedoeld in artikel 5.7b van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de beoogde ontwikkeling. Waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie zijn (op grond van artikel 5.89i Bkl) opgenomen in het omgevingsplan. Bij een overschrijding van een vastgestelde waarde is het bouwen van een bodemgevoelig gebouw alleen toegelaten als sanerende of andere beschermende maatregelen worden getroffen.
7.6.2 Toetsing
Door Antea Group is een historisch bodemonderzoek opgesteld, het rapport is meegenomen als bijlage 4. In het rapport conform NEN 5725 is een verwachting voor de bodemkwaliteit ter plaatse vastgesteld.
Grond
Op basis van eerder uitgevoerd bodemonderzoek wordt verwacht dat er geen interventiewaarden worden overschreden ter plaatse van de beoogde werklocaties. Echter is er onvoldoende informatie beschikbaar met betrekking tot de kwaliteit van grond, het voorkomen van asbest en de parameter PFAS voor de afvoer van grond.
Grondwater
Op basis van eerder uitgevoerd onderzoek worden geen interventiewaarde-overschrijdingen in het grondwater verwacht.
Asbest
Op basis van de verzamelde gegevens wordt de locatie als onverdacht ten aanzien van asbest beschouwd omdat er geen aanwijzingen zijn voor bodembelastende activiteiten waarbij asbest op of in de bodem terecht is gekomen.
Vervolgonderzoek
Om de bodemkwaliteit met voldoende zekerheid vast te stellen wordt een booronderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit van de grond, het voorkomen van asbest en de parameter PFAS voor de eventuele afvoer van grond.
7.6.3 Conclusie
Er bestaan geen aanwijzingen voor (een geval van ernstige) bodemverontreiniging, wel wordt er nog vervolgonderzoek gedaan naar kwaliteit van de grond, asbest en PFAS, dit is onderdeel van de uitvoeringsfase. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
7.7 Omgevingsveiligheid
7.7.1 Algemeen
Omgevingsveiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen en windturbines. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Ook wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor omgevingsveiligheid zijn regels opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Grenswaarden en standaardwaarden voor het Plaatsgebonden Risico (PR) ten aanzien van (zeer) (beperkt) kwetsbare gebouwen en (beperkt) kwetsbare locaties zijn opgenomen in artikel 5.6 tot en met artikel 5.11a van het Bkl. Grenswaarden voor kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties (art. 5.7 lid 1 Bkl) worden in een Omgevingsplan in acht genomen. Met standaardwaarden voor beperkt kwetsbare gebouwen en locaties wordt in een omgevingsplan rekening gehouden (art. 5.11 Bkl). Voor het plaatsgebonden risico gelden, afhankelijk van de activiteit, vastgestelde afstanden of te berekenen afstanden (bijlage VII Bkl).
In hoofdstuk 4 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) zijn alle activiteiten opgenomen waarbij een vaste norm van toepassing is en voor welke activiteiten een berekening van PR-contour en aandachtsgebied vereist is.
Groepsrisico
Het groepsrisico betreft de kans op het overlijden van een groep van tien of meer personen per jaar als gevolg van een ongewoon voorval. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Onder de Omgevingswet is gekozen voor een nieuwe benadering van het groepsrisico, met aandachtsgebieden. Aandachtsgebieden laten zien op welke locaties extra aandacht nodig is om aanwezigen te beschermen tegen mogelijke ongevallen bij activiteiten met gevaarlijke stoffen. Aandachtsgebieden laten zien waar mensen binnenshuis, zonder aanvullende maatregelen, onvoldoende beschermd zijn tegen gevaren uit de omgeving. Voorbeelden van die gevaren zijn warmtestraling (brand), overdruk (explosie) en giftige stoffen in de lucht (gifwolk). Via de aandachtsgebieden worden deze gevaren zichtbaar op de kaart, zodat direct duidelijk is welke gevaren waar op kunnen treden. Daardoor heeft het bevoegd gezag bij het nemen van besluiten over ruimtelijke ordening de risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen meteen in beeld. Zo kan het bevoegd gezag ze al aan het begin van het planproces meenemen. Aandachtsgebieden zijn er voor brandgevaar, explosiegevaar en gifwolken.
Figuur 7.4: Aandachtsgebieden (bron: www.aandeslagmetdeomgevingswet.nl).
Kwetsbare functies
Bij de beoordeling van de hiervoor beschreven risico's wordt uitgegaan van een onderscheid in zeer kwetsbare gebouwen, kwetsbare gebouwen, beperk kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties en beperkt kwetsbare locaties. Of een bepaald gebouw of een bepaalde locatie is aan te merken als één van voornoemde gebouwen of locaties volgt uit het Bkl (Bijlage IV). Gebouwen met een woonfunctie zijn kwetsbare gebouwen, net als onder andere gebouwen met een kantoor- of onderwijsfunctie. Basisscholen, kinderdag- verblijven en gebouwen met 24-uurszorg zijn voorbeelden van zeer kwetsbare gebouwen. Deze indeling is gemaakt op basis van de volgende afwegingen:
- Hoeveel personen zijn in dat gebouw c.q. op die locatie gelijktijdig aanwezig?
- Wat is de aanwezigheidsduur van die personen?
- In hoeverre zijn die personen in staat zichzelf in veiligheid te brengen bij een incident.
Het realiseren van zeer kwetsbare gebouwen en kwetsbare gebouwen en locaties is niet mogelijk binnen een plaatsgebonden risicocontour. Voor het overige geldt dat rekening dient te worden gehouden met de relevante plaatsgebonden risicocontouren en aandachtsgebieden. Dat vraagt om een afweging en motivering (verantwoording) bij het wijzigen van het omgevingsplan.
Programma externe veiligheid
De gemeente Eindhoven heeft op het programma externe veiligheid vastgesteld. In dit programma is aangegeven waar nieuwe risicobronnen mogen komen en welke risicobronnen daar zijn toegestaan. Ook is een stappenplan in dit programma opgenomen om te komen tot een passende bescherming.
7.7.2 Toetsing
In de omgeving van het plangebied ligt een aantal risicobronnen. Het betreft de Rijksweg A2/A67 en het bedrijf 'CVM High Tech Campus Eindhoven U.A.' De risicobronnen worden hieronder beschouwd.
Rijksweg A2/A67
Ten zuiden van het plangebied ligt de Rijksweg A2/A67. De Rijksweg heeft een plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) van 33 meter, deze contour reikt niet tot aan het plangebied. Er wordt daarmee voldaan aan de grens- en richtwaarde ten aanzien van het plaatsgebonden risico.
Het plangebied valt wel deels in het explosie- en gifwolkaandachtsgebied, weergegeven in onderstaand figuur.
Figuur 7.5: Risicocontouren en aandachtsgebied ten opzichte van plangebied.
CVM High Tech Campus Eindhoven U.A.
Ten westen van het plangebied ligt CVM High Tech Campus Eindhoven U.A. Dit bedrijf heeft een opslag van gevaarlijke stoffen. De relevante plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) bevindt zich binnen het bedrijventerrein. De opslag van gevaarlijke stoffen heeft een (placeholder) gifwolkaandachtsgebied. Het plangebied valt hier volledig binnen, gezien onderstaand figuur.
Figuur 7.6: Ligging van het plangebied ten opzichte van de opslag (rood) en het gifwolkaandachtsgebied (geel).
Risicobeschouwing
Het hoogspanningsstation wordt niet beschouwd als een beperkt kwetsbaar gebouw aangezien er geen mensen verblijven (Bkl, artikel 5.15).
7.7.3 Conclusie
Door de ligging van het plangebied ten opzichte van de Rijksweg A2/A67 en de activiteit rondom het hoogspanningsstation vormt het aspect omgevingsveiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
7.8 Verkeer En Parkeren
7.8.1 Algemeen
Welke mobiliteitsbehoefte een ruimtelijk plan exact met zich meebrengt, is per definitie onbekend. De eindgebruiker is er immers nog niet. Het plan moet evenwel voorzien in een adequate mobiliteitsoplossing. Om de mobiliteitsbehoefte wel zo goed mogelijk in te schatten worden parkeernormen gebruikt. Dit zijn theoretische normen die gestoeld zijn op de gemiddelde behoefte aan (fiets)parkeerplaatsen bij functies van gebouwen en voorzieningen in de Nederlandse praktijk, aangevuld met lokale gegevens. Door uit te gaan van deze normen zal de parkeer/mobiliteitsoplossing van een plan tegemoet komen aan de mobiliteitsvraag van dat plan.
7.8.2 Toetsing
De beoogde ontwikkeling voorziet in een uitbreiding van het hoogspanningsstation Eindhoven Zuid, deze functie heeft geen verkeersaantrekkende werking en parkeerbehoefte.
7.8.3 Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren levert geen belemmering op voor de ontwikkeling.
7.9 Groen En Landschappelijke Inpassing
7.9.1 Algemeen
Begin 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen: het verhaal van de stad, de waarde van groen, de ambitie van Eindhoven en het daadwerkelijke groenbeleid. Het groenbeleidsplan heeft als doel het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies. Hiermee levert de toepassing van het groenbeleid een wezenlijke bijdrage aan een aantrekkelijke woon- en werkomgeving door bij te dragen aan de thema's biodiversiteit, gezondheid, identiteit en klimaatadaptatie.
Het groenbeleid sluit aan op de geomorfologische structuur van de stad: de structuur van dekzandruggen en beken (Dommel en Gender) die Eindhoven hebben gevormd. Op basis van de tuinstad gedachte is bij de verdere ontwikkeling van Eindhoven sterk ingezet op het behoud van de groene ruimten tussen de voormalige dorpen. Genneper Parken (tussen Stratum en Gestel), Brainport Park (tussen Strijp en Woensel) en De Karpen (tussen Woensel en Tongelre) vormen nog altijd imposante, groene wiggen, die tot diep in de stad reiken. Het behoud van de robuuste groenstructuur, die vanuit het buitengebied, via de wiggen tot aan de bomen bij de voordeur reikt, is een belangrijk uitgangspunt van het Groenbeleidsplan.
Het Groenbeleidsplan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.
In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds (beleidsregel Groen en Water met bijbehorende rekentool). De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.
Onderhavig plangebied is in het Groenbeleidsplan 2017 aangeduid als multifunctioneel groen. In dit gebied wordt als ordeningsprincipe de volgende strategie(en) aangehouden:
Strategie 5: Multifunctioneel groen
Het betreft voornamelijk aan de stadsrand gelegen gebieden met uiteenlopende groenfuncties. Het beleid is gericht op het versterken van het contact tussen de stedelingen en het landschap met een goede balans tussen intensief en extensief recreatief gebruik waarbij de landschappelijke en ecologische waarden worden beschermd. Uitgangspunt daarbij is het behouden van de aanwezige natuur- en landschapskwaliteiten en waar mogelijk deze verder te ontwikkelen. Gebruiksfuncties zijn veelal volkstuinen, golfbanen, bos, natuureducatie, kleinschalige sportgebieden, maneges, wandelen, fietsen en kleinschalige landbouw.
Figuur 7.7a: Ruimtelijke Strategieënkaart
Beleidsregel Groen en Water bij ruimtelijke ontwikkelingen
Op 17 juli 2024 is de Beleidsregel 'Groen en water bij ruimtelijke ontwikkelingen gemeente Eindhoven' in werking getreden. Deze beleidsregel heeft als doel een afwegingskader te bieden waarmee wordt bepaald of een ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid over het nemen van klimaatrobuuste maatregelen. Daarnaast is een afwegingskader opgenomen voor compensatie van bestaand groen en voor verzoeken tot beheer en verkoop van gemeentelijk groen.
Met deze beleidsregel is vastgelegd dat initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen een bijdrage dienen te leveren aan het vergroenen van de stad op een manier die bijdraagt aan de doelstellingen klimaatadaptatie, biodiversiteit, gezondheid en identiteit.
Groennorm
In de beleidsregel is opgenomen dat er per nieuwe woning ter waarde van 8 m2 nieuw groen toegevoegd moet worden. In het geval van het niet-woonprogramma geldt dat er ter waarde van 10% van het bruto vloer oppervlak (BVO) moet worden vergroend. Er wordt gestuurd op kwaliteit. Groen van een hoge kwaliteit kan de groennorm verlagen, groen van lagere kwaliteit kan de groennorm verhogen.
Voor de toepassing van de groennorm/groenopgave wordt de rekentool Klimaatopgave gebruikt. De uitdraai hiervan wordt bij de vergunningaanvraag gevoegd. De gekozen maatregelen worden voor groen uitgewerkt in een groenplan. Deze rekentool wordt ook gebruikt voor de waterbergingsopgave.
Groencompensatie
In de beleidsregel 'groen en water bij ruimtelijke ontwikkelingen' zijn regels opgenomen voor (financiële) compensatie van bestaand groen. Voor bomen geldt deze regeling niet, hiervoor geldt de Verordening Bomen 2024.
Verordening bomen 2024
In de Verordening Bomen 2024 is de bescherming van bomen geregeld, doordat voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig is. Daarbij wordt ook gezorgd voor de compensatie van te kappen bomen. De verordening bevat regels over hoe wordt omgegaan met overlast door bomen, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de beoordeling (weigeringsgronden) van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in bomen.
Conform de verordening is een vergunning voor kappen van bomen nodig als:
- het vellen van een boom of houtopstand met een stamomtrek van minimaal 45 centimeter op 130 centimeter hoogte waarbij in geval van 'meerstammigheid' de stamomtrek van de dikste stam geldt;
- het snoeien van meer dan 30% van het kroonvolume of wortelgestel van een boom of houtopstand met een stamomtrek van minimaal 45 centimeter op 130 centimeter hoogte;
- het verplanten van een boom of houtopstand met een stamomtrek van minimaal 45 centimeter op 130 centimeter hoogte;
- voor het eerst kandelaberen van een boom of houtopstand met een stamomtrek van minimaal 45 centimeter op 130 centimeter hoogte;
- het vellen van een boom of houtopstand, ongeacht de stamomtrek, die is aangelegd op grond van een herplant-, compensatie en/of instandhoudingsplicht;
- het voorhanden of in voorraad hebben dan wel het vervoeren van een gekapte boom of houtopstand, of delen ervan, met een plantenziekte voor zover deze plantenziekte zich kan verspreiden.
De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels voor compensatie is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Aanvullingswet Natuur. De Aanvullingswet Natuur is van toepassing buiten de Bebouwingscontour houtkap (voorheen bebouwde komgrens Wet Natuurbescherming) op:
boom of houtopstand met minimaal 45 centimeter stamomtrek gemeten op 130 centimeter hoogte, buiten erven of in tuinen;
houtopstanden met een oppervlakte van meer dan 10 are. Het gaat hier om de oppervlakte van de totale houtopstand dus niet alleen van het te vellen deel;
houtopstanden die bestaan uit een rijbeplanting van meer dan 20 bomen (gerekend over het totaal aantal rijen). Het gaat hier om het aantal bomen in rijbeplanting van de totale houtopstand dus niet alleen het aantal te vellen bomen.
Voor bomen geldt dus of de Aanvullingswet Natuur of de Verordening Bomen 2024. Voor het vellen van bomen die onder bovenstaande criteria vallen, dient een melding te worden gedaan bij de Provincie Noord Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing.
Verdere details zijn te vinden in de Verordening bomen 2024 en de nadere uitwerking daarvan in de nadere regels.
Nadere regels compensatieplicht Verordening Bomen 2024
Het uitgangspunt is dat er bij kap fysiek gecompenseerd wordt in de zin van herplant van een gelijkwaardige boom of houtopstand.
Fysieke compensatie vindt plaats op dezelfde locatie als waar de te vellen boom of houtopstand aanwezig is of was. Indien herplant op die locatie niet mogelijk is, is een alternatieve locatie op het perceel of in het plangebied mogelijk.
Indien fysieke compensatie slechts deels mogelijk is kan de herplant worden aangevuld met financiële compensatie. Dat fysieke compensatie niet mogelijk is moet onderbouwd worden door de initiatiefnemer en vervolgens worden beoordeeld en goedgekeurd door het college.
Groene kaart
Er is een groene kaart waarop ter informatie het volgende is aangegeven:
- Groenstructuur van de gemeente Eindhoven (groene wiggen, groene dooradering en hoofgroenstructuur);
- Groenarme gebieden;
- Centrumgebied;
- Bebouwde komgrens.
De informatie op de groene kaart is nodig om:
- Te duiden waar de waardevolle bomen staan;
- Te duiden waar de monumentale bomen staan;
- Inzicht te geven in de Bebouwde komgrens;
- Inzicht te geven in de gebieden waar een compensatiefactor geldt in het geval financiële compensatie aan de orde is, het centrumgebied en de groenarme gebieden.
Om de kaart actueel te houden wordt de informatie over de bomen op de kaart en de kadastrale situatie op de kaart, zeer frequent bijgewerkt. Zo blijft de kaart up-to-date en betrouwbaar voor zowel interne als externe gebruikers. Onderstaand een uitsnede van de Groene Kaart bij het plangebied. De blauwe stippen zijn beschermde bomen. Verder ligt het plangebied binnen de Groene weg en buiten de bebouwingscontour houtkap (voorheen bebouwde kom grens Wet natuurbescherming).
Figuur 7.7b: Uitsnede van de Groene Kaart. Bron: Gemeente Eindhoven.
7.9.2 Toetsing
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een toename aan verharding waardoor landschapselementen benodigd zijn om dit te compenseren. In het landschapsplan, bijgevoegd in bijlage 1, wordt beschreven hoe het toevoegen van groene elementen zorgt voor een landschappelijke inpassing.
Op 4 meter vanaf het zuidelijk hekwerk wordt een struweelrand met boomvormers (18 stuks) gerealiseerd. De totale oppervlakte van de struweelrand bedraagt 1.838 m². De struweelbeplanting zorgt voor een ecologische compensatie voor de steenmarter. Aan de zuidzijde buiten het hekwerk worden in de struweelzone een aantal marterbunkers opgenomen. Aan de westzijde van het plangebied wordt een wadi gerealiseerd met een oppervlakte van 510 m².
Figuur 7.8: Landschapsplan – Vlekkenplan (bron: CB5).
Beleidsregel groen en water
Voor de ontwikkeling geldt dat er ter waarde van 10% van het bruto vloer oppervlak (bvo) moet worden vergroend om te voldoen aan de groencompensatie regeling. Het landschapsplan voldoet aan deze eis en het toepassen van de beleidsregel is geborgd in de regels van het onderhavige TAM-omgevingsplan.
De toetsing aan het onderdeel water in de beleidsregels wordt behandeld in de waterparagraaf 7.11.
Houtopstanden
De beoogde ontwikkeling voorziet in een uitbreiding van het hoogspanningsstation Eindhoven Zuid, derhalve is het verwijderen van bosschage en bomen noodzakelijk. Hieronder wordt getoond welke bomen en bosschages worden verwijderd. Voor het kappen van houtopstanden buiten de bebouwingscontour houtkap dient een kapmelding bij de provincie aangevraagd te worden. De grond waarop de gekapte houtopstand heeft gestaan, moet binnen drie jaar na het kappen "bosbouwkundig verantwoord" herbeplant zijn (herplantplicht) conform artikel 3.93 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Binnen het plangebied wordt binnen het hekwerk geen opgaande beplanting toegepast in verband met de aanwezigheid van ondergrondse en bovengrondse kabels en leidingen. Voor de uitbreiding binnen het hekwerk van het plangebied dient 1.100 m2 opgaande beplanting en 67 bomen te worden gerooid. De herplant van 18 bomen en herbeplanting van de opgaande beplanting vindt plaats binnen het plangebied. De compensatie van de overige 49 bomen dienen elders gerealiseerd te worden. Dit wordt nader uitgewerkt in een compensatieplan dat bij de kapmelding wordt gevoegd.
Figuur 7.9: Landschapsplan – te verwijderen begroeiing (bron: CB5).
Groenblauwe waarden
Het hoogspanningsstation is conform de omgevingsverordening gelegen in een groenblauwe waarde (zie ook paragraaf 6.2.2). De groenblauwe waarde beschermt het Natuurnetwerk en zorgt voor de verbinding tussen omliggende gebieden. Om de groenblauwe waarden van het plangebied te behouden en te versterken wordt het hoogspanningsstation landschappelijk ingepast. Er is ruimte geboden voor waterretentie door middel van wadi's, afscherming van het station door middel van struweelranden met rakkenrillen aan de zuidzijde en bloemrijk grasland rondom het hele station. Ook de te kappen bomen worden gecompenseerd. Er is daarmee sprake van behoud en versterking van de ecologische en landschappelijke waarden ter plaatse. De groenblauwe waarde wordt ook geborgd in de regels van het onderhavige TAM-omgevingsplan.
Kwaliteitsverbetering
In paragraaf 6.2.2 is de vereiste kwaliteitsverbetering van het landschap reeds behandeld. Binnen de grenzen van het plangebied zijn geen mogelijkheden om het bedrag fysiek te investeren. Het gehele bedrag wordt geïnvesteerd in het gemeentelijke groenfonds. Enexis is voornemens bij te dragen aan de landschappelijke versterking van het manegeterrein binnenterrein gelegen ten noorden van de Genneperweg. De kwaliteitsverbetering is geborgd in het onderhavige TAM-omgevingsplan middels een voorwaardelijke verplichting.
7.9.3 Conclusie
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt rekening gehouden met de landschappelijke inpassing door het toevoegen van groene landschapselementen. Het aspect groen levert geen belemmering op voor de ontwikkeling.
7.10 Natuur
7.10.1 Algemeen
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect natuur en de gevolgen voor de natuur door stikstofdepositie.
Ter bescherming van de natuur zijn in het Bkl diverse regels opgenomen. Deze regels komen grotendeels overeen met de regels die zijn opgenomen in de huidige Wet natuurbescherming (Wnb). Het gaat hierbij in de eerste plaats om regels voor de gebiedsbescherming van aangewezen Natura 2000-gebieden, regels voor de soortenbescherming van te beschermen planten, diersoorten (waaronder vogels) en regels ter bescherming van houtopstanden.
Het gebieds- en soortenbeschermingsregime vloeit voor een belangrijk deel voort uit twee Europese richtlijnen, te weten de Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en de Habitatrichtlijn (92/43/EEG).
Gebiedsbescherming
Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Nederland worden deze gebieden aangewezen binnen de EU-vogelrichtlijnen en de EU-habitatrichtlijnen. De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn beschermt Natura 2000-gebieden. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit wijst de Natura 2000-gebieden aan. Op grond van artikel 2.43 Omgevingswet legt hij ook de instandhoudingsdoelstellingen vast. Dit gebeurt in een aanwijzingsbesluit. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze bij de voorbereiding van een omgevingsplan in kaart te worden gebracht en beoordeeld. Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Een ruimtelijk plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied kan alleen worden vastgesteld indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- Alternatieve oplossingen zijn niet voorhanden;
- Het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale
- of economische aard; en
- de noodzakelijke compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
In afdeling 8.6 Bkl staat het beoordelingskader voor de omgevingsvergunning voor Natura 2000-activiteiten. Dit is door middel van het aanvullingsspoor Natuur gebeurd.
Soortenbescherming
Onder de Omgevingswet zijn veel dier- en plantsoorten beschermd. De bescherming richt zich op soorten van Europees belang, die onder de reikwijdte van de Vogel- en Habitatrichtlijn vallen, als om bepaalde soorten van nationaal belang. Soortenbescherming vindt plaats binnen en buiten het natuurnetwerk Nederland. Het kan de vorm hebben van wet- en regelgeving, maar ook van fysieke maatregelen die bescherming, vestiging of uitbreiding van een soortenpopulatie stimuleren. Op grond van artikel 2.18 lid 1 sub f Omgevingswet zijn in beginsel de provincies hiervoor verantwoordelijk. Echter, ook decentrale overheden kunnen hierover actief beleid voeren. Hierbij kan worden gedacht aan het vaststellen van bijvoorbeeld een programma voor soortenbescherming. Door strikte formulering van een flora- en fauna-activiteit moet bij vrijwel alle activiteiten in de fysieke leefomgeving nagegaan worden of:
- er soorten aanwezig zijn; en
- welke soorten dat zijn.
In hoofdstuk 11 van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt bepaald wanneer een vergunning nodig is.
7.10.2 Toetsing
de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling. De QuickScan is bijgevoegd in bijlage 5.
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebied
Het plangebied ligt op minimaal 2,3 kilometer afstand van zuidoostelijk gelegen gronden behorend tot Natura 2000 gebied Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux. Op ongeveer 7,1 kilometer afstand naar het oosten ligt Natura 2000 gebied Stabrechtse Heide & Beuven en westelijk op 10 kilometer Natura 2000 gebied Kempenland-West.
Doordat het plangebied buiten het Natura 2000 gebied ligt kunnen alleen effecten optreden als gevolg van externe werking. Ten aanzien van Natura 2000 gebieden dient er o.a. zekerheid geboden te worden betreffende het niet optreden van een verslechtering van de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten. Gezien de aard en omvang van het voornemen, de locatie, de effectafstand tot Natura 2000 gebieden en het effectbereik, zijn externe effecten op voorhand uit te sluiten.
Met behulp van het rekenprogramma AERIUS Calculator zijn de effecten met betrekking tot stikstofdepositie als gevolg van de voorliggende ontwikkeling in beeld gebracht, zie bijlage 6. Voor de voorgenomen ontwikkeling toont de AERIUS Calculator nergens een stikstofdepositie groter dan 0,00 mol/ha/jaar. Het aspect stikstof vormt dan ook geen belemmering.
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied ligt op minimaal 260 meter afstand van gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland behoren. In of in de directe nabijheid van een NNN-gebied zijn geen ontwikkelingen toegestaan die de 'wezenlijke kenmerken of waarden' aantasten. Het plangebied ligt niet in, of direct aangrenzend aan het NNN-gebied. De significante aantasting van en negatieve effecten door externe werking op de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN zijn, gezien de omvang, de aard, het effectbereik en de locatie van het voornemen, op voorhand uit te sluiten.
Soortenbescherming
Flora
Het plangebied biedt vanwege de inrichting, het beheer en gebruik geen geschikt habitat voor beschermde plantensoorten. In het zuiden van het plangebied staat een aantal grove dennen met enkele berken en beuken welke gekapt zullen worden voor de beoogde uitbreiding.
Vleermuizen
Het plangebied is beoordeeld op de geschiktheid al vleermuishabitat. De in het plangebied staande bomen met geschikte stamdiameter zijn tijdens het veldbezoek gecontroleerd op holtes, gaten of loshangende schors waarin vleermuizen mogelijk verblijfplaatsen kunnen hebben. Er zijn hiervan geen waarnemingen gedaan. In het plangebied zijn geen lijnvormige elementen aanwezig die kunnen dienen als vliegroutes voor vleermuizen. Er is dus geen ontheffing nodig voor deze soortgroep en de werkzaamheden hebben geen significant negatief effect op foerageergebieden van vleermuizen.
Marterachtigen
De ruigte aan de zuidzijde van het afgerasterde terrein met de aanwezige houtrails zouden schuilplaatsen of foerageergelegenheden kunnen herbergen voor kleine marterachtigen. Deze houtrails zal bij de uitbreiding verwijderd dienen te worden waardoor het niet uit te sluiten is dat er marterachtigen verstoord zullen worden omdat dit deel een belangrijk onderdeel van het leefgebied van marterachtigen is.
Vogels
Er zijn tijdens het veldbezoek nesten en nestplaatsen aangetroffen in de te kappen bomen. De nestkastjes zullen voor aanvang van de werkzaamheden en buiten het broedseizoen dienen te worden verwijderd. Indien het kappen van de bomen buiten het broedseizoen plaatsvindt, wordt voorkomen dat er negatieve effecten optreden ten aanzien van algemeen voorkomende vogelsoorten. Een ontheffingsaanvraag is niet noodzakelijk.
Amfibieën, vissen en reptielen
Tijdens het terreinbezoek is een hagedis waargenomen. Deze schoot echter weg voordat deze gedetermineerd kon worden. Mogelijk betrof dit een levendbarende hagedis maar het kan ook een zandhagedis geweest zijn. Gezien de biotoop voorkeur en verspreiding van de zandhagedis is dit echter als onwaarschijnlijk ingeschat. Negatieve effecten op de levendbarende hagedis met betrekking tot de voorgenomen werkzaamheden kunnen niet worden uitgesloten.
De ecologische QuickScan gaat er vanuit dat er geen waterstructuren aangetast worden. Er is nader onderzoek benodigd als dit wel het geval is.
7.10.3 Conclusie
Voor gebiedsbescherming zijn er geen negatieve effecten te verwachten. Voor soortenbescherming wordt nader onderzoek uitgevoerd, wat mogelijk kan leiden tot de noodzaak tot het nemen van maatregelen, wat reeds geborgd is door het onderdeel flora en fauna in de Omgevingswet. Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
7.11 Weging Van Het Waterbelang
7.11.1 Algemeen
Er moet voldaan worden aan de beoordelingsregels voor die in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan. Daarnaast moet er voldaan worden aan de instructieregels van de provincie (Omgevingsverordening) en in het geval van water aan de Waterschapsverordening van het waterschap.
In het Omgevingsplan van rechtswege wordt wel het paraplubestemmingsplan met de rekentool klimaatadaptieve opgave voorgeschreven. Het voldoen aan deze rekentool blijft daarmee vanaf 1 januari 2024 van kracht. Hetzelfde geldt voor de overgenomen bruidsschatregels.
Rijk
Nederland leeft met water. Dat betekent dat bij bouwen rekening gehouden moet worden met water. Bij de vaststelling van het omgevingsplan moet de gemeente voor het waterbelang de opvattingen van de waterbeheerder betrekken. Dit volgt uit een instructieregel (artikel 5.37) die is opgenomen in paragraaf 5.1.3 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).
Op basis van artikel 5.37 vervalt de term 'watertoets'. Met ingang van de Omgevingswet vervangt het begrip 'weging van het waterbelang' deze term. Er gelden geen regels voor hoe de gemeente de waterbeheerder hierbij betrekt. De gemeente is vrij om hier zelf invulling aan te geven.
In de kamerbrief 'water en bodem sturend' van 25 november 2022 formuleert het Rijk een aantal uitgangspunten om water en bodem sturend te laten zijn in de ruimtelijke ordening. Dat zorgt ervoor dat de inwoners ook in een Nederland met een veranderend klimaat kunnen blijven leven, wonen en werken. Naast de keuze 'waar' te bouwen is er ook invulling gegeven aan de vraag 'hoe' een gebied klimaatbestendig kan worden ingericht of bebouwd. Daartoe hebben de samenwerkende overheden en externe partijen een landelijke maatlat voor een groene klimaatadaptieve gebouwde omgeving opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de thema's wateroverlast, droogte, hitte, gevolgbeperking overstromingen, biodiversiteit en bodemdaling bij nieuwbouw. Voor de juridische borging van de groene maatlat denkt het Rijk aan een instructieregel in het Bkl of meer specifieke regelgeving in het Bbl.
Provincie
De Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant bevat instructieregels voor waterschappen en gemeenten. In hoofdstuk 5 van de Omgevingsverordening staan de instructieregels voor gemeenten. Voor het thema 'water' zijn de volgende artikelen van belang:
In artikel 5.7 wordt voor het realiseren van een veilige, gezonde leefomgeving met een goede omgevingskwaliteit toepassing gegeven aan de lagenbenadering. Daarmee wordt tegemoet gekomen aan het principe 'water een bodem sturend'. Het is een keuze van het kabinet om bij de inrichting van Nederland meer rekening houden met water en bodem. Dit principe is vertaald in diverse randvoorwaarden waarmee provincies samen met alle betrokken partijen een gebiedsgerichte aanpak kunnen opstellen.
In artikel 5.16 tot en met artikel 5.18 worden de grondwatervoorraden beschermd. Daardoor blijft waterwinning voor menselijke consumptie mogelijk.
Artikel 5.41 en 5.42 gaan in op de bescherming van de waterhuishouding en behoud en herstel van watersystemen. Doel van de attentiezone waterhuishouding is om ontwikkelingen die een negatieve invloed hebben op de binnen de attentiezone gelegen natte natuurparels tegen te gaan. Het werkingsgebied 'Behoud en herstel watersystemen' is gebaseerd op het Regionaal waterprogramma en gebaseerd op waterlopen met de functie waternatuur, (natte) ecologische verbindingszones en gebieden die in de reconstructie- en gebiedsplannen zijn aangeduid als 'ruimte voor beek- en kreekherstel'. Uitgangspunt voor de begrenzing door de gemeente in het omgevingsplan is een breedte van ten minste 25 meter aan weerszijden van de waterloop.
Om de ruimte voor oppervlaktewater te behouden zijn artikel 5.49 en 5.50 opgesteld. Een waterloop heeft ruimte nodig om bij langdurige neerslag water te kunnen afvoeren. Daarbij treedt het water uit zijn 'bakje' en overstroomt de omgeving. Hier dient rekening mee te worden gehouden bij bouwactiviteiten. Binnen regionale waterberging (artikel 5.49) gelden meer beperkingen dan in de reserveringsgebieden waterberging, omdat deze gebieden concreet nodig zijn om wateroverlast tegen te gaan. Binnen reservering waterberging (artikel 5.50) is een afweging mogelijk. De onderbouwing van het besluit tot wijziging van het omgevingsplan bevat hiervan de verantwoording. In beide gevallen geldt bij het opnemen van een regeling in het omgevingsplan dat betrokkenheid van de waterschappen, als primair verantwoordelijk bestuursorgaan voor de inrichting van de waterbergingsgebieden, nodig is.
Bij regionale waterkeringen rondom de Klotputten geldt een beperkingengebied. Een beperkingengebied is een breed verzamelbegrip en wordt in de Omgevingswet gedefinieerd als een gebied dat bij of op grond van de wet (door Rijk of provincie) is aangewezen, waar vanwege de aanwezigheid van een werk of object, regels gelden over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor dat werk of object.
Waterschap
Door de ingang van de Omgevingswet per 1 januari 2024 vervangt de Waterschapsverordening waterschap De Dommel de Brabant Keur. De Waterschapsverordening is een verordening met de wettelijke regels die het waterschap hanteert bij de bescherming van oppervlaktewaterlichamen (beken, sloten en rivieren), waterkeringen, bergingsgebieden, grondwater en bijbehorende kunstwerken (gemalen, stuwen, etc.). In de Waterschapsverordening wordt specifieker gekeken naar de regelgeving voor verschillende soorten gebieden en activiteiten.
De Waterschapsverordening Waterschap De Dommel 2024 verbiedt het zonder vergunning afvoeren van hemelwater ontstaan door een toename aan verhard oppervlak naar oppervlaktewater. Vrijstelling voor het genoemde verbod wordt gegeven indien de waterparagraaf van het omgevingsplan na 1 januari 2019 schriftelijke goedkeuring heeft gekregen van het waterschap en de maatregelen daarvan zijn uitgevoerd, of de toename aan verhard oppervlak een maximale hoeveelheid van 500 m2 bedraagt en/of de toename aan verhard oppervlak alleen bestaat uit een groen dak.
Bij een ontwikkeling met een toename aan verharding tussen 500 m² en 10.000 m² is op basis van de Waterschapsverordening geen vergunning vereist, mits voldoende compenserende waterbergingsmaatregelen zijn uitgevoerd.
Gemeente Eindhoven
De gemeente Eindhoven heeft drie wettelijke zorgplichten (inzameling en transport van afval-, hemel- en grondwater). Daarnaast zijn in het Water- en Klimaatadaptatie Aanpak (WKA) taken beschreven voor het oppervlaktewater en de water gerelateerde klimaatadaptatie opgaven.
De water gerelateerde klimaatadaptatie opgaven zijn verder uitgewerkt in waterregels. Deze regels binden derden aan de doelen van dit beleid. De regels voor waterberging zijn zo opgesteld dat vergroening op privaat terrein bij nieuwbouw wordt gestimuleerd en beloond. Hoe groener een plangebied wordt ingericht hoe lager de waterbergingseis in millimeters wordt. Ook ontwikkelingen in groenarme buurten worden op deze manier gestimuleerd.
De gemeente Eindhoven heeft de rekentool klimaatadaptatie opgave ontwikkeld waarmee initiatiefnemers eenvoudig kunnen nagaan wat de omvang van de klimaatadaptatie maatregelen moet zijn, op basis van een aantal gegevens van hun initiatief en de locatie. Ook de vergroeningsopgaven zijn opgenomen in de rekentool.
Rijk en provincie zetten in op water en bodem sturend maken. In Eindhoven zijn Watervisiekaarten opgesteld om hier invulling aan te geven. Deze watervisiekaarten zijn richtinggevend bij elke ruimtelijke transitie binnen de gemeente Eindhoven en vormen een onderlegger voor het Omgevingsplan.
Toelichting rekentool
De gemeente Eindhoven maakt bij de beoordeling van de voor een nieuwe ontwikkeling in een plangebied voorgestelde maatregelen gebruik van een rekentool. Deze rekentool klimaatopgave, beschikbaar op rekentool.eindhovenduurzaam.nl, maakt het een ontwikkeling mogelijk interactief haar plangebied en de te nemen maatregelen te beschrijven en te controleren of aan de gemeentelijke eisen wat betreft waterberging en vergroening wordt voldaan. Bovendien kan een afschrift van de beschrijving van het plangebied en de keuze van de maatregelen met voorbeelden voor de verdere uitwerking gedownload worden om bijgevoegd te worden bij de eventuele watertoets of aanvraag van de omgevingsvergunning.
De werking van de rekentool kan worden aangepast aan nieuwe inzichten en de uitkomst van de laatste versie van de tool is maatgevend.
Principewerking van de rekentool
De rekentool klimaatopgave vraagt de klimaatrobuuste maatregelen te specificeren die zijn voorzien in het ontwerp binnen het plangebied en, waar nodig, hoe groot de oppervlakken zijn waar deze worden toegepast. Hieruit berekent de tool welk deel van het regenwater van een bui binnen het plangebied geborgen moet worden (de waterbergingsopgave, het grijze deel) en welk deel de klimaatrobuuste maatregelen zelf voor hun rekening nemen (het groene deel). Daarna kunnen nog extra maatregelen toegevoegd worden. Het doel is dat alle maatregelen bij elkaar de totale waterbergingsopgave (berging van al het water van een bui) van het plangebied voor hun rekening nemen.
De specificatie van maatregelen en oppervlakken vindt interactief plaats: de tool laat direct het effect van deze specificaties zien op de daaruit afgeleide totale waterbergingsopgave; daarnaast laat de tool op een aantal manieren visueel zien wat de individuele groene en grijze bijdrage van een maatregel is.
Vóór elke maatregel staat in de tool een i-symbool; door daarop te klikken wordt meer informatie over die maatregel gegeven zoals specifieke uitvoeringseisen en links naar achtergrondinformatie.
De tool doorloopt hierbij vier stappen:
- Wat zijn de kerngegevens van het project?
- Welke klimaatrobuuste maatregelen worden binnen het plangebied gerealiseerd?
- Hoe lost u de resterende waterbergingsopgave op?
- Download het resultaat. Als een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, voeg dit resultaat dan, inclusief uitwerking, bij die aanvraag.
Samenvattend
Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling geeft het Rijk drie aandachtspunten mee: (1) betrekken van de waterbeheerder, (2) water en bodem sturend maken en (3) werken met de groene maatlat. Naast de bestaande instructieregels stuurt de provincie op een goede omgevingskwaliteit met aandacht voor water en bodem sturend middels de lagenbenadering. Hierdoor wordt rekening gehouden met een veranderend klimaat. De gemeente Eindhoven heeft een wettelijke zorgplicht voor de inzameling en transport van afval-, hemel- en grondwater. De rekentool klimaatadaptatie opgave geeft invulling aan klimaatadaptatie en is opgenomen in het paraplu bestemmingsplan. Door het invullen van de rekentool kunnen initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen eenvoudig nagaan wat de omvang van de klimaatadaptatiemaatregelen moet zijn.
7.11.2 Toetsing
Het proces van de weging van het waterbelang is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerders (in dit geval Waterschap De Dommel en gemeente Eindhoven) in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Door Antea Group is een weging van het waterbelang opgesteld. Deze is bijgevoegd in bijlage 7.
In de weging worden de randvoorwaarden voor waterhuishoudkundige aspecten beschreven voor de voorgenomen ontwikkeling. Bij de weging heeft reeds afstemming plaatsgevonden met het waterschap.
Oppervlakteverdeling
De noordelijk uitbreidingslocatie heeft een oppervlak van circa 5.294 m². Het zuidelijk deel heeft een oppervlak van circa 23.525 m². Het volledige plangebied, exclusief het bestaande hoogspanningsstation, heeft een totale oppervlakte van circa 28.820 m².
In de huidige situatie is het plangebied vrijwel volledig onverhard. In de toekomstige situatie bestaat circa 12.622 m² uit verhard/bebouwd oppervlak (noordelijk deel 1.353 m² bebouwing en zuidelijk deel 11.269 m² verhard oppervlak). Het overige deel (circa 16.200 m²) blijft onverhard oppervlak.
Op basis van het ontwerp bestaat in de toekomstige situatie 7.994 m² van de totale verharding uit een waterdoorlatende verharding (grasbetonelementen). Hiernaast is ruimte gereserveerd voor en wadi met een oppervlakte van 510 m².
Wateropgave
Wanneer er sprake is van toename verhard oppervlakte, veranderd de hemelwaterafvoer. Neerslag op verhard oppervlak komt sneller tot afstroming naar nabijgelegen oppervlaktewater, dan neerslag op onverhard oppervlak. Het oppervlaktewatersysteem wordt hierdoor zwaarder belast, hierdoor neemt het risico op wateroverlast toe. Om de waterbergingsopgave te bepalen, is gekeken naar de opgaves vanuit het beleid van het waterschap de Dommel en de gemeente Eindhoven. Op basis hiervan is bepaald welk beleid voor deze planontwikkeling maatgevend is.
Waterschap de Dommel: Op basis van het meest recente ontwerp is de totale toename in verhard oppervlak is circa 12.622 m². Om aan de gestelde 60-mm regel van het waterschap te voldoen moet er een bergingscapaciteit van circa 760 m³ (12.622 x 0,06) gerealiseerd worden.
Gemeente Eindhoven: Uit de rekentool volgt voor de noordelijke uitbreidingslocatie een bergingsopgave van 52,1 m³. Voor de zuidelijke uitbreidingslocatie volgt uit de rekentool een bergingsopgave van 676,1 m³. In totaal is de bergingsopgave voor de voorgenomen uitbreiding 728,2 m³.
De waterbergingsopgave vanuit de gemeente Eindhoven is maatgevend. Door te voldoen aan de berekende waterberging voldoet de ontwikkeling tevens aan de eisen van het waterschap voor waterberging. Hiermee wordt ook voldaan aan de wens om het water binnen het plangebied vast te houden en wateroverlast te voorkomen.
In totaal is de bergingsopgave voor de voorgenomen uitbreiding 728,2 m³. In de onderstaande tabel is de invulling van de wateropgave op basis van het huidige ontwerp weergegeven.
Invulling wateropgave | Oppervlakte in m² | Volume in m³ |
Waterdoorlatende verharding | 7.994 | 285,6 |
Wadi | 510 | 428,8 |
Totaal | 8.504 | 714,4 |
Tabel 7.4: Invulling van de wateropgave in huidige ontwerp.
De totale mate van waterberging is 714,4 m³ op basis van het huidige ontwerp. Er dient nog 14,1 m³ aan berging gerealiseerd te worden om aan de opgave vanuit de gemeente Eindhoven te voldoen. Dit kan worden gedaan door groene daken toe te passen op de aanwezige gebouwen. Op basis van een totaal dakoppervlak van 1.124 m³ zorgt dit voor 19,1 m³ berging. Dit brengt het totaal op 733,5 m³ aan beschikbare berging en wordt er voldaan aan de bepaalde wateropgave. Indien dit niet gewenst is kan er een diepere wadi worden gerealiseerd voor het invullen van de benodigde berging. Hierbij is het uitgangspunt dat oppervlakten waarvoor de voorzieningen zijn bedoeld ook hierop afwateren. Op aangeven van de gemeente moet er een infiltratieonderzoek uitgevoerd worden om te bepalen of de bodem voldoende infiltratiecapaciteit heeft voor het infiltreren van hemelwater. Gezien het terrein naar alle waarschijnlijkheid wordt opgehoogd kan bij de realisatie van de wadi en waterdoorlatend verharding, goed doorlatend zand of bodemverbetering worden toegepast. Indien noodzakelijk kunnen ook grindkokers ter plaatse van de wadi worden toegepast. De exacte dimensionering en capaciteit van de voorzieningen dienen nader uitgewerkt te worden bij de omgevingsvergunning.
Grondwater
Ontwatering
Als uitgangspunt voor de minimale ontwateringsdiepte wordt conform vigerend beleid, gehanteerd dat in de gebieden waar de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) ondieper is dan 0,7 meter onder het maaiveld ter plaatse van een woning er sprake is van een onvoldoende ontwateringsdiepte. Indien dit het geval is kan er mogelijk wateroverlast optreden.
Op basis van zowel de grondwaterstanden beschikbaar uit DINOloket, de gegevens afkomstig uit de rekentool van de gemeente Eindhoven en de waarschijnlijke ophoging van het terrein (NAP + 19,2m) is het niet de verwachting dat de GHG op minder dan 0,7 m-mv gesitueerd is ter plaatse van het plangebied.
Infiltratie
Vooralsnog zijn er geen lokale gegevens beschikbaar van de doorlatendheid van de bodem ter plaatse van het plangebied. Zoals eerder benoemd moet ter plaatse van het plangebied waar hemelwater geïnfiltreerd gaat worden, op aangeven van de gemeente Eindhoven, een infiltratieonderzoek noodzakelijk uitgevoerd worden.
Gelet op de bodemopbouw (overwegend zand) wordt niet verwacht dat dit een probleem is. Bij de aanwezigheid van storende lagen kan indien nodig bodemverbetering worden toegepast om de doorlatendheid van de bodem te verbeteren.
Hiernaast dient ten aanzien van het infiltreren van afvloeiend hemelwater een melding worden gedaan bij de provincie. Ook dient zorg te worden gedragen dat het infiltrerend hemelwater schoon is en daar waar nodig zuiverende voorzieningen worden gerealiseerd. Dit omdat het plangebied gesitueerd is in een grondwaterbeschermingsgebied.
Watersystemen
Ter plaatse van of nabij het plangebied zijn geen oppervlaktewateren aanwezig welke zijn aangemerkt op de legger van waterschap de Dommel. De ontwikkeling heeft derhalve geen negatieve effecten op het oppervlaktewatersysteem van waterschap de Dommel.
Echter zijn er wel diverse oppervlaktewateren (vijver) en sloten aanwezig binnen het plangebied of direct grenzend hieraan. Deze oppervlaktewateren zijn momenteel in privaat beheer. Het is onbekend wat de functie van de sloten/greppels zijn ter plaatse van het plangebied. De functie hiervan dient nader beschouwd te worden om de bepalen welke invloed de eventuele demping van de sloten en/of vijver heeft op het watersysteem ter plaatse van het plangebied en naastgelegen percelen. Dit kan eventueel worden opgenomen in de nadere uitwerking van de waterhuishoudkundige inrichting van het plangebied.
Waterkwaliteit
Gezien de ligging van het plangebied in een grondwaterbeschermingsgebied, kan (afvloeiend) hemelwater niet zondermeer zonder melding geïnfiltreerd worden. In de toekomstige situatie mag de waterkwaliteit niet verslechteren. Dit houdt in dat er geen negatieve gevolgen zijn op het omliggende grond en/of oppervlaktewatersysteem. Derhalve dient bij voorkeur te worden gewerkt met niet-uitlogende materialen. Ook moet afstromend hemelwater zoveel mogelijk gescheiden afgevoerd worden om vervuiling te voorkomen. Indien nodig dient er een voldoende zuiverende voorziening gerealiseerd te worden voordat het water geïnfiltreerd wordt. Geadviseerd wordt om het (waterhuishoudkundig)plan af te stemmen en te toetsen bij de provincie Noord-Brabant. In het omgevingsplan worden de regels met betrekking tot het grondwaterbeschermingsgebied en waterkwaliteit geborgd.
Waterveiligheid
Het plangebied bevindt zich niet nabij een dijk of binnen een dijkring. Hierdoor heeft de ontwikkeling geen invloed op de waterveiligheid.
Wateroverlast
Binnen het zuidelijk deel van het plangebied kan tijdens extreme neerslag (140 mm in 2 uur) in het oosten een waterdiepte ontstaan van >30 cm. Het plangebied zal naar alle waarschijnlijkheid worden opgehoogd waardoor dit water mogelijk verdrongen wordt richting de omgeving. Met de realisatie van de wadi en aanwezigheid van waterdoorlatende verharding wordt het overgrote deel van het hemelwater binnen het plangebied afgevoerd richting de voorziening of lokaal geïnfiltreerd.
Dit betreft water wat voorheen richting de laagtes binnen het plangebied zou stromen. Met de ophoging van het terrein wordt het maaiveld geëgaliseerd en is er geen sprake meer van deze laagtes. Het hemelwater wat dus binnen het plangebied valt, watert af op de daarvoor bedoelde voorzieningen. Het is de verwachting dat in de praktijk het hemelwater wat buiten het plangebied valt richting het al aanwezige oppervlaktewater ter plaatse van de golfbaan zal afstromen.
In eerste instantie zal moeten worden nagegaan gegaan of er momenteel ook daadwerkelijk sprake is van wateroverlast door in gesprek te gaan met de exploitanten/eigenaren van omliggende percelen (met name de golfbaan). Indien noodzakelijk kan, ter voorkoming van de afwenteling van hemelwater bij extreme neerslag, een ring-/zaksloot gerealiseerd rondom de zuid-, oost- en noordzijde van het plangebied. In de huidige situatie is rondom het station momenteel ook een sloot aanwezig. Deze kan worden uitgebreid zodat het ook de voorgenomen uitbreidingen omvat. De exacte dimensionering en manier van afwatering (indien noodzakelijk) dient nader uitgewerkt te worden in de vergunningsfase.
Vuil- en hemelwater
Het vuilwater en hemelwater dienen apart te worden afgevoerd. Het vuilwater dient op het vuilwaterriool van de gemeente te worden afgevoerd en kan mogelijk worden aangesloten op het bestaande rioolsysteem gesitueerd ten westen van het plangebied.
Waterhuishouding natuurgebieden
Het plangebied bevindt zich niet binnen Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000- gebied. De ontwikkeling heeft geen effect op de waterhuishoudkundige situatie in de nabijgelegen natuurgebieden.
7.11.3 Conclusie
De waterbergingsopgave wordt geborgd in de regels en nader uitgewerkt bij het ontwerp. Het aspect water vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
7.12 Archeologie
7.12.1 Algemeen
Nationaal beleid
Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld wanneer andere belangen zwaarder wegen, dan moeten de waarden worden opgegraven en daarmee ex situ worden behouden. Het Verdrag van Valletta is doorvertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente het bevoegd gezag op het gebied van archeologie en cultuurhistorie. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In het omgevingsplan houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden door het stellen van regels. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie. Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop de archeologische (te verwachten) waarden in de ondergrond zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Eindhoven beschikt, als invulling van haar verantwoordelijkheid volgens de Erfgoedwet, over een eigen Archeologische verwachtingen- en waardenkaart. Met deze kaart wil de gemeente het ondergronds cultureel erfgoed van Eindhoven behouden door behoedzame ontwikkeling en beheer.
De geactualiseerde Archeologische verwachtingen- en waardenkaart (vastgesteld op 21 juni 2022) wordt beschouwd als een bureauonderzoek op gemeentelijk schaalniveau en geldt vanaf het moment van vaststelling als onderlegger voor het omgevingsplan.
Op de archeologische verwachtingen- en waardenkaart zijn de archeologische waarden en verwachtingen binnen de gemeentegrenzen aangegeven door middel van categorieën (de categorieën 1 tot en met 8). Ter bescherming van de archeologische waarden worden deze (met uitzondering van categorie 8) op de verbeelding opgenomen als Waarde – Archeologie. Hieraan zijn per categorie regels gekoppeld. Deze regels geven aan wanneer archeologisch onderzoek verplicht is. (Bouw)werkzaamheden die binnen de in de regels vermelde oppervlakten én diepte vallen worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Hierdoor kunnen bij ruimtelijke ordeningsprocedures sneller beslissingen worden genomen en kan de archeologie in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen.
Archeologisch kader
De van oorsprong hoger gelegen oude bouwlanden met een dik plaggendek, waaruit een groot deel van het gemeentelijk grondgebied bestond, blijken een goed geconserveerd bodemarchief te herbergen. Maar ook andere landschappelijke eenheden - zoals de nattere beekdalen en de flanken daarvan, de vennen of het 'restveen' - blijken vaak een waardevol archeologisch gegevensbestand te bevatten. Het gemeentelijk bodemarchief geeft blijk van een bewoningsgeschiedenis van duizenden jaren en herbergt archeologische resten daterend uit de (late) prehistorie, de Romeinse tijd, de vroege middeleeuwen, de late middeleeuwen en nieuwe tijd. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat geschreven bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.
Een bijzondere betekenis heeft de historische kern van Eindhoven, die als stad al in de loop van de late middeleeuwen een belangrijke regionale economische en bestuurlijke rol vervulde. Daarnaast kent de gemeente uit deze periode een aantal (verdwenen) hoeven, kasteeltjes, kerken, (water)molens en dergelijke die zowel archeologisch en cultuurlandschappelijk van hoge waarde zijn. Archeologische waarnemingen binnen en ook buiten de van oorsprong laatmiddeleeuwse historische kernen bieden mogelijkheden om meer te weten te komen over de ontstaansgeschiedenis, ontwikkeling en bewoningsdynamiek tussen de plattelandsdorpen en de stad in wording en kunnen daarmee een verrijking vormen voor de lokale en regionale geschiedenis. Daarnaast zijn in de gemeente resten van ondergronds militair erfgoed te verwachten. In de Tweede Wereldoorlog lag hier bijvoorbeeld een militair vliegveld ('Fliegerhorst Eindhoven') en de gemeente maakte deel uit van het operatieterrein 'Market Garden' van het geallieerde bevrijdingsleger.
Meldingsplicht toevalsvondsten
De wettelijke meldingsplicht voor archeologische toevalsvondsten geldt altijd (art. 5.10 Erfgoedwet 2016). Mochten tijdens grondwerkzaamheden (vermoedelijke) archeologische resten (vondsten, muurwerk, grondsporen et cetera) worden aangetroffen, dan dienen deze direct gemeld te worden aan de Minister van OCW en bij de (afdeling Omgevingskwaliteit) gemeente Eindhoven. Vervolgens zal bepaald worden of, en zo ja welke, aanvullende maatregelen getroffen dienen te worden.
7.12.2 Toetsing
Voor het plangebied is door Arcadis een bureauonderzoek uitgevoerd, deze is meegenomen in bijlage 8. Vervolgens is door Antea Group een booronderzoek uitgevoerd, deze is meegenomen in bijlage 10. Hieronder zijn de uitkomsten en vervolgstappen beschreven.
Verwachting
De gemeente Eindhoven heeft haar archeologiebeleid verwerkt in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Eindhoven'. Er bevinden zich geen archeologische monumenten binnen het plangebied en het onderzoeksgebied. Het overgrote deel van het plangebied valt in de hoge verwachtingszone (categorie 5), met daaroverheen een mogelijke verstoring geprojecteerd.
Voor 'Waarde – Archeologie 5' geldt een onderzoeksplicht voor bodemingrepen groter dan 250 m2 en dieper dan 0,3 m ten opzichte van het maaiveld. Een klein deel van het plangebied ligt op de archeologische verwachtingen- en waardenkaart in een zone met 'geen archeologisch verwachting' (categorie 8). Dit gaat om de waterplas ten zuiden van het plangebied. Voor 'Waarde – Archeologie 8' geldt geen onderzoeksplicht (zie onderstaand figuur). De verwachting is dat de ingrepen in oppervlakte en diepte de vrijstellingsgrenzen overschrijden en daarmee onderzoeksplichtig zijn.
In het plangebied zijn vanwege de landschappelijke opbouw archeologische resten te verwachten uit de periode Laat-Paleolithicum tot en met de Late Middeleeuwen. Deze verwachting hangt sterk af van de mate van verstoring binnen het plangebied. Voor de periode van het Paleolithicum – Mesolithicum geldt een hoge verwachting doordat het een hoger gelegen gebied betreft met dekzandwelvingen tussen de beekdalen van de Dommel en de Tongelreep in. Voor het Neolithicum – Middeleeuwen geldt tevens een hoge verwachting, gebaseerd op de landschappelijke ligging en de nabijgelegen vindplaatsen (o.m. een opgraving met resten uit de Romeinse tijd). Bovengenoemde verwachtingen gelden met name voor het zuidelijk deel van het plangebied. Op basis van de resultaten van eerder uitgevoerd archeologisch proefsleuvenonderzoek in het noordelijk deel van het plangebied (de aanwezigheid van een verstoorde veldpodzolgrond) geldt voor dit deel een lage verwachting op de aanwezigheid van intacte vindplaatsen uit de perioden Paleolithicum-Middeleeuwen. Voor de Nieuwe Tijd geldt voor het gehele plangebied een lage verwachting vanwege de lange functie die het gebied had als heide. Ook voor de Tweede Wereldoorlog is de verwachting laag; ondanks dat het plangebied onderdeel uitmaakte van het operatieterrein Market Garden, zijn op basis van luchtfoto's en overige informatiebronnen geen aanwijzingen voor militaire activiteiten in dit gebied.
Figuur 7.10a: Het plangebied op de archeologische verwachtingen- en waardenkaart gemeente Eindhoven (2022). Bron: Bureauonderzoek Arcadis
Archeologisch vervolgonderzoek wordt na overleg met het bevoegd gezag in het noordelijk en zuidelijk deel van het plangebied aanbevolen in de vorm van verkennend booronderzoek ter plekke van de werkzaamheden om het verwachtingsmodel aan te vullen. Dit verkennend booronderzoek heeft als doel de bodemopbouw en/of bodemverstoringen gedetailleerd in kaart te brengen.
Vervolgonderzoeken
In opdracht van Enexis heeft Antea Group in oktober en december 2024 een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd in het noordelijk en zuidelijk deel van het plangebied. Op basis van dit booronderzoek kan worden vastgesteld dat er in de bodem sprake is van verstoringen van recente aard. Deze hangen waarschijnlijk samen met de aanleg van het huidige golfterrein op locatie.
In het onderzoek wordt onderscheid gemaakt in het noordelijk deel van het plangebied en het zuidelijk deel.
Noordelijk deel
In het noordelijk deel van het plangebied zijn uitsluitend A-C profielen aanwezig. Deze profielen zijn het gevolg van de verstoringen die samenhangen met de inrichting van het terrein. Hierdoor is de bodem in het noordelijk deelgebied op grote schaal verstoord.
In de bureaustudie werd verwacht dat er hier sprake zou zijn van een middelhoge tot hoge archeologische verwachting. Deze verwachting bleek echter de ingrepen die geassocieerd zijn met de golfbaan te onderschatten. De verstoringen lijken dieper en ingrijpender dan in eerste instantie verwacht.
In het overgrote deel van het plangebied is er geen reden voor vervolgonderzoek. De grootschalige verstoringen in het plangebied hebben de archeologische resten in een eerder stadium waarschijnlijk al vernietigd.
Zuidelijk deel
Binnen het plangebied zijn voor het overgrote deel AC-profielen aanwezig. Dit is het gevolg van de verstoringen die samenhangen met de inrichting van het golfterrein en het daarbij behorende reliëf. Op basis van het bureauonderzoek bleek dat het plangebied mogelijk verstoord was. Het uitgevoerde booronderzoek bevestigt dit beeld. Er is sprake van een verstoorde bodem in het overgrote deel van het plangebied. Alleen ter plaatse twee boringen in het eerdere onderzoek bleek de bodem (deels) intact te zijn. Het booronderzoek toont verder aan dat het plangebied in een zeer natte omgeving ligt. Het water heeft bewoning bemoeilijkt en zeer waarschijnlijk onmogelijk gemaakt.
Vanwege de natte bodem en grootschalige verstoringen adviseert Antea Group vrijgave voor het gehele plangebied, hier is mee ingestemd door het bevoegd gezag. Er is daarom geen dubbelbestemming opgenomen op het zuidelijke uitbreidingsdeel.
7.12.3 Conclusie
Het aspect archeologie levert geen belemmering op voor de ontwikkeling.
7.13 Cultuurhistorie
7.13.1 Algemeen
Op 29 november 2022 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven geactualiseerd. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart bestaat uit twee deelwaardenkaarten, te weten de waardenkaart historisch cultuurlandschap en de waardenkaart historische stedenbouw en erfgoed.
Op de waardenkaart historisch cultuurlandschap zijn aangegeven en gewaardeerd de historische landschappelijke gebieden (incl. historische nederzettingslocaties) en elementen (landschapselementen infrastructuur, waterstaat, opgaand groen, religie en funerair erfgoed en reliëf), die belangrijk zijn voor de herkenbaarheid van de historische ontwikkeling van Eindhoven.
Op de waardenkaart historische stedenbouw en erfgoed zijn aangegeven de beschermde rijks- en gemeentelijke monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten, gemeentelijke archeologische monumenten, cultuurhistorisch waardevolle objecten, historisch waardevolle kunstwerken, historische wegen en waterlopen, historisch-stedenbouwkundige structuren en waardevol aangelegd groen en bomen, die belangrijk zijn voor de herkenbaarheid van de historische ontwikkeling van Eindhoven.
7.13.2 Toetsing
Beschermingsregime rijk en provincie
Binnen het plangebied bevinden zich geen rijksmonumenten, ook is het niet onderdeel van een beschermd stads- of dorpsgezicht.
Op de "Cultuurhistorische Waardenkaart herziening 2024" van de provincie Noord-Brabant bevinden er zich geen cultuurhistorische waarden van provinciaal belang in het plangebied.
Gemeentelijke waardenkaarten
In onderstaand figuur wordt de historische stedenbouw en erfgoed getoond. Het plangebied bevat geen cultuurhistorische stedenbouw en of erfgoed, wel ligt het naast een 'historisch landschap'. Het plangebied is geen onderdeel van een cultuurhistorisch landschap, maar ligt wel naast een buitengebied met deels een hoge waarde en deels een middenwaarde.
Figuur 7.11: Historische stedenbouw en erfgoed (Bron: gemeente Eindhoven).
Figuur 7:12 Historische cultuurlandschap (Bron: gemeente Eindhoven).
De voorgenomen ontwikkeling wordt ingepast in de omgeving door landschapselementen. In het ontwerp, die getoond is in het landschapsplan, wordt beschreven dat er een struweelhaag wordt toegevoegd. Een struweelhaag dient als culturele waarden voor het plangebied. Het voornemen wordt cultureel ingepast op de omgeving.
7.13.3 Conclusie
Het aspect cultuurhistorie levert geen belemmering op voor de ontwikkeling.
7.14 Duurzaamheid
7.14.1 Algemeen
De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Onderstaande tekst legt concreet uit wat we als stad willen en waar dat op gebaseerd is.
1) CO2 reductie
Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening040. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. De gemeenteraad heeft in het Klimaatplan 2021-2025 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.
1A) Aardgasloze verwarming
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Per 1 juli 2018 is de Wet voortgang energietransitie in werking getreden. Te bouwen bouwwerken (in gewone taal: nieuwbouw) voor kleinverbruikers – woningen, winkels, kantoren – mogen niet langer worden aangesloten op aardgasnetten. Daarnaast streeft de gemeente er nadrukkelijk naar te voorkomen dat ALLE nieuwe ontwikkelingen nog op aardgas worden aangesloten.
In het Klimaatplan 2021-2025 heeft de gemeenteraad vastgelegd dat 'zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en ook daar waar het nog niet wettelijk is bepaald nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.
1B) Duurzame mobiliteit
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee de leefbaarheid in onze groeiende stad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte voor fietsen, wandelen smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.
1C) Warmte- en energiebesparing
Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.
1D) Duurzame energie opwekking
Naast de reductie in CO2, willen we als stad ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die we dan als stad gebruiken, bij voorkeur binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.
2) Circulaire Economie
Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar
producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020
hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.
2A) Duurzame materialen
Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen.
2B) Geen afval
In 2020 willen we 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.
2C) Flexibel en demontabel bouwen
Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.
2D) Deeleconomie/ as a service concepten
De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten. Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik van het) product bij de leverancier.
3) Natuur
Eindhoven de groenste! Groene daken en gevels, biodiversiteit, klimaatadaptatie (het wordt steeds warmer en natter), stadslandbouw en aantrekkelijk groen voor recreatie, ontspanning en bewegen. Hoe dragen nieuwe en herontwikkelingen in Eindhoven hieraan bij? Brengt het schade toe aan bestaande natuur of biedt het kansen voor toevoeging/uitbreiding?
3A) Biodiversiteit
Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven willen we ecologische versnippering in onze stad tegen gaan.
3B) Oppervlakte groen
We willen geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan onze gebouwen.
4. Sociale basisbehoeften
The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).
4A) Klimaatadaptatie
Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.
4B) Gezonde verstedelijking
Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte
4C) participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen
We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit leidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten. Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.
Specifiek Eindhovens
Daarnaast is er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze stad belangrijk vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders (belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.
7.14.2 Toetsing
Het uitbreiden van een hoogspanningsstation is benodigd om de energietransitie mogelijk te maken en het aanbod van duurzame elektriciteitsproductie op te vangen. Door het uitbreiden van een hoogspanningsstation wordt het elektriciteitsnet versterkt. De ontwikkeling draagt bij aan de energietransitie één van de duurzame pijlers, CO2 reductie, van gemeente Eindhoven.
7.14.3 Conclusie
Het aspect duurzaamheid levert geen belemmering op voor de ontwikkeling.
7.15 Privaatrechtelijke Verhoudingen
7.15.1 Algemeen
Uit jurisprudentie blijkt dat eigendomsverhoudingen uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening in beginsel niet van doorslaggevende betekenis zijn. Hieraan kan slechts betekenis toekomen, indien privaatrechtelijke verhoudingen van een dusdanig evident belemmerende aard zijn dat in verband daarmee de realisering van de ontwikkeling niet aannemelijk is.
7.15.2 Toetsing
De ontwikkeling vindt plaats op gronden die in eigendom zijn van Enexis.
7.15.3 Conclusie
Privaatrechtelijke verhoudingen vormen geen belemmering voor de ontwikkeling.
7.16 Kabels, Leidingen En Straalpaden
7.16.1 Algemeen
Kabels en leidingen vervullen verschillende functies. De omvang en inhoud, en daarmee het risico bij beschadiging, verschilt hierdoor ook. Daarnaast kunnen kabels en leidingen in zowel openbare als privé-gronden gelegen zijn, waardoor verschillende belangen geraakt worden. In het tijdelijk deel van het omgevingsplan zijn de bestaande regels met betrekking tot de bescherming van kabels en leidingen opgenomen. Dit bestaat uit de ruimtelijke regels (beheersverordeningen en bestemmingsplannen) en de bruidsschat.
Ruimtelijke regels
In het tijdelijk deel van het omgevingsplan staan regels voor buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Deze regels richten zich op de ligging en het type leiding (aard van de stof en bij gas, de maximale druk). In het tijdelijk deel van het omgevingsplan kunnen ook regels over ondergrondse hoogspanningsverbindingen staan. Deze regels richten zich op de afstand van bepaalde gebouwen tot magneetvelden. Daarnaast kunnen ook voor andere kabels en leidingen regels staan in de ruimtelijke regels van het tijdelijk deel, omdat ze naar het oordeel van het bevoegd gezag ruimtelijk relevant zijn.
Bruidsschat
De regels uit de bruidsschat zijn relevant bij aanvragen van een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken.
7.16.2 Toetsing
De planologisch relevante kabels en leidingen zijn opgenomen op de verbeelding.
7.16.3 Conclusie
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
7.17 Niet Gesprongen Explosieven
7.17.1 Algemeen
De term ontplofbare oorlogsresten (OO) is per 2021 van kracht geworden en vervangt de term conventionele explosieven (CE). In de praktijk worden OO en CE soms ook wel niet gesprongen explosieven (NGE) genoemd. NGE is een overkoepelende term.
In artikel 4.10 van het Arbeidsomstandighedenbesluit is ten aanzien van OO vastgelegd dat in alle gevallen waarin gevaar voor de veiligheid of gezondheid van werknemers kan bestaan door de mogelijke aanwezigheid van OO, alvorens werkzaamheden worden aangevangen, hiernaar oriënterend onderzoek moet worden ingesteld.
De gemeente Eindhoven beschikt over kaarten met de gebieden die verdacht zijn op het voorkomen van NGE's. In deze gebieden dient voorafgaand aan grondverzet explosieven onderzoek uitgevoerd te worden, in de vorm van een projectgebonden risicoanalyse (PRA) of een detectie onderzoek. Wanneer op basis van onderzoek NGE's worden aangetroffen worden deze geruimd.
7.17.2 Toetsing
Het oriënterend onderzoek (zie bijlage 9) heeft uitsluitend betrekking op OO, ofwel explosieven die zijn achtergebleven als gevolg van oorlogshandelingen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het heeft als doel te bepalen of er (aanvullend) OO-onderzoek uitgevoerd dien te worden voorafgaande aan het uitvoeren van de voorgenomen bodemingrepen. Het plangebied is reeds onderzocht in het Vooronderzoek OO door Bombs Away/IDDS. Dit onderzoek is uitgevoerd conform het WSCS-OCE. Ten aanzien van het plangebied wordt in het Vooronderzoek OO geconcludeerd dat het gebied volledig onverdacht is op de aanwezigheid van OO in de (water)bodem. In de omgeving van het plangebied zijn wel enige verdachte gebieden afgebakend (zie onderstaand figuur).
Figuur 7.13: OO-Bodembelastingkaart van het Vooronderzoek van Bombs Away/IDDS en het huidige plangebied (oranje lijn). De rode gebieden zijn verdachte gebieden, de zwarte lijn is de gemeentegrens. Bron: Gemeente Eindhoven.
7.17.3 Conclusie
Uit het vooronderzoek wordt geconcludeerd dat het huidige plangebied volledig in onverdacht gebied gelegen is. Er hoeven geen aanvullende maatregelen getroffen te worden en de bodemingrepen kunnen op reguliere wijze worden uitgevoerd. Het aspect niet gesprongen explosieven levert geen belemmering op voor de ontwikkeling.
7.18 Mageetvelden
7.18.1 Algemeen
Sinds 2005 geldt een voorzorgbeleid vanuit het Rijk voor magnetische velden bij bovengrondse hoogspanningsverbindingen. Het voorzorgbeleid is door het rijk in 2008 verduidelijkt. Bij brief van 21 april 2023 (kenmerk DGKE-DRE / 26746813) heeft het rijk het beleid uit 2005, inclusief de verduidelijking in 2008, herijkt. De brief van 21 april 2023 met het herijkte voorzorgbeleid vervangt het voorzorgbeleid uit 2005/2008.
Het herijkte voorzorgbeleid is van toepassing op alle netcomponenten (van TenneT en regionale netbeheerders), dus niet alleen op bovengrondse hoogspanningsverbindingen maar ook op ondergrondse kabelverbindingen en hoogspanningsstations van TenneT en Enexis. In het herijkte voorzorgbeleid adviseert de Minister van Klimaat en Energie (Economische Zaken en Klimaat) in samenspraak met de staatssecretaris van VWS en op aanbeveling van de Gezondheidsraad om de blootstelling aan magneetvelden van alle netcomponenten (hoogspanningsverbindingen, -kabels en -stations), waar mogelijk en proportioneel, beperkt te houden. Dit moet bereikt worden door het nemen van proportionele bronmaatregelen bij de aanleg van nieuwe netcomponenten of het wijzigen van bestaande netcomponenten, waardoor de magneetvelden van deze netcomponenten zo klein mogelijk worden gehouden dan wel worden verminderd.
7.18.2 Toetsing
Voor modulaire blokken geldt dat de 0,4 µT contour niet verder reikt dan circa 8 meter vanaf de buitenzijde van de gebouwen. Voor transformatoren geldt dat deze afstand circa 3 meter bedraagt. De magneetveldcontour van 0,4 µT ligt bij de voorgenomen uitbreiding binnen het plangebied. Binnen deze contour liggen geen gevoelige bestemmingen. De magneetveldcontour blijft hiermee binnen het huidige hoogspanningsstation terrein.
7.18.3 Conclusie
Er zijn vanuit het aspect magneetvelden gezien geen belemmeringen voor het toestaan van het voornemen op de locatie.water
7.19 Bedrijven En Milieuzonering
7.19.1 Algemeen
Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.
In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in de richtafstandentabel gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
- de richtafstanden hebben betrekking op het omgevingstype 'rustige woonwijk';
- de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.
Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.
7.19.2 Toetsing
Het voornemen valt onder de categorie "elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatievermogen 200 – 1.000 MVA". Deze is ingeschaald als milieucategorie 4.2 met een richtafstand van 300 meter voor geluid en 50 meter voor gevaar. Het aspect geluid is reeds behandeld in paragraaf 7.3. Het aspect gevaar heeft betrekking op de magneetveldzone, deze is reeds behandeld in paragraaf 7.19.
7.19.3 Conclusie
Er zijn vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering gezien geen belemmeringen voor het toestaan van het voornemen op de locatie.
Hoofdstuk 8 Financiële Haalbaarheid
De Omgevingswet verplicht overheden om de kosten voor werken, werkzaamheden en maatregelen naar evenredigheid te verhalen op de initiatiefnemers die profijt hebben van de aan te leggen openbare voorzieningen.
Het afsluiten van een overeenkomst tussen de initiatiefnemer van de bouwactiviteit en het bevoegd gezag heeft daarbij de voorkeur. Als het niet mogelijk is een overeenkomst af te sluiten, is de publiekrechtelijke weg verplicht. Dan verhaalt het bevoegd gezag de kosten op basis van de regels in een omgevingsplan, een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Kostenverhaal geldt voor kostenverhaalplichtige activiteiten. Dat zijn:
- aangewezen bouwactiviteiten
- aangewezen activiteiten vanwege gebruikswijzigingen
Het overzicht van kostenverhaalplichtige activiteiten staat in artikel 8.13 van het Omgevingsbesluit. Er wordt een anterieure overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer.
Hoofdstuk 9 Artikelsgewijze Toelichting
- Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen
- Hoofdstuk 2 - Vanwege instructieregels aangewezen gebieden en locaties
- Hoofdstuk 3 - Gebruiksdoel van gronden en bouwwerken
- Hoofdstuk 4 - Overige regels over het gebruik van gronden en bouwwerken
- Hoofdstuk 5 - Activiteiten met betrekking tot bouwwerken
- Hoofdstuk 6 – Ruimtelijke regels over bouwwerken
- Hoofdstuk 7 - Aanlegactiviteiten
- Hoofdstuk 8 - Algemene regels
- Hoofdstuk 9 - Overgangsregels
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing
bijlage 1 Landschappelijke inpassing
Bijlage 2 Mer-beoordeling Eindhoven Zuid
bijlage 2 Mer-beoordeling Eindhoven Zuid
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek
bijlage 3 Akoestisch onderzoek
Bijlage 4 Historisch Bodemonderzoek
bijlage 4 Historisch bodemonderzoek
Bijlage 5 Quickscan Ecologie
Bijlage 6 Stikstofonderzoek
Bijlage 7 Weging Van Het Waterbelang
bijlage 7 Weging van het Waterbelang
Bijlage 8 Archeologisch Bureauonderzoek
bijlage 8 Archeologisch bureauonderzoek
Bijlage 9 Oriënterend Onderzoek Oo
bijlage 9 Oriënterend onderzoek OO
Bijlage 10 Archeologisch Booronderzoek
bijlage 10 Archeologisch booronderzoek
Bijlage 11 Participatieverslag
bijlage 11 Participatieverslag
Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen
Artikel 1 Toepassingsbereik
1.1 Onderdeel omgevingsplan Eindhoven
- Dit TAM-omgevingsplan Uitbreiding hoogspanningsstation Eindhoven Zuid is onderdeel van het omgevingsplan Eindhoven.
- Dit TAM-omgevingsplan Uitbreiding hoogspanningsstation Eindhoven Zuid is in de plaats getreden van het voorheen ter plaatse van het Besluitgebied geldende ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan.
1.2 Tijdelijk omgevingsplan-bestemmingsplan
De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het vierde lid.
1.3 Tijdelijk omgevingsplan - bruidsschat
De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit TAM-omgevingsplan.
1.4 Verwijzing naar verbeelding
De regels in dit TAM-omgevingsplan zijn van toepassing op de locatie TAM-omgevingsplan Uitbreiding hoogspanningsstation Eindhoven Zuid, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0772.800000-versie.
Artikel 2 Begripsbepalingen
2.1 Van toepassing verklaring
Begripsbepalingen die zijn opgenomen in de bijlage bij artikel 1.1 bij de Omgevingswet, bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn ook van toepassing op dit TAM-omgevingsplan, tenzij artikel 2.2 een aanvullende of afwijkende begripsomschrijving bevat.
2.2 Aanvullende en afwijkende begrippen
In aanvulling op en in afwijking van het bepaalde in 2.1 worden voor de toepassing van de regels in dit TAM-omgevingsplan de begrippen uit bijlage I gehanteerd.
Artikel 3 Meet- En Rekenbepalingen
3.1 algemeen
De meet- en rekenbepalingen bedoeld in artikel 22.24 van het omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op het meten van de waarden die in dit TAM-omgevingsplan in m, m2 of m3 zijn uitgedrukt, voor zover hiervan niet is afgeweken in 3.2 en 3.3.
3.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
3.3 ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van het bouwvlak door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, ventilatiekanalen, reclameaanduidingen, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van het bouwvlak niet meer dan 1 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Vanwege Instructieregels Aangewezen Gebieden En Locaties
Artikel 4 Instructieregels Van De Provincie Noord-brabant
4.1 overige zone - groenblauwe waarden
Ter plaatse van overige zone - groenblauwe waarden geldt dat de gronden zijn aangewezen voor het behoud, het herstel of de duurzame ontwikkeling van het bodem- en watersysteem en de daarmee samenhangende ecologische waarden en kenmerken, biodiversiteit en landschappelijke waarden en kenmerken, als bedoeld in artikel 5.46 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
4.2 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
Ter plaatse van milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied geldt dat de gronden zijn aangewezen tot grondwaterbeschermingsgebied als bedoeld in artikel 5.17 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Hoofdstuk 3 Gebruikdsdoel Van Gronden En Bouwwerken
Artikel 5 Algemeen
- Het is verboden gronden of bouwwerken te gebruiken op een wijze die niet in overeenstemming is met een in hoofdstuk 3 aan een locatie gegeven gebruiksdoel en de daarop betrekking hebbende regels, of op een wijze die in strijd is met de regels over gebruik, bedoeld in hoofdstuk 4.
- De regels in dit hoofdstuk hebben betrekking op het gebruiksdoel van locaties en het gebruik van gronden en bouwwerken.
Artikel 6 Bedrijf - Nutsvoorziening
- Dit artikel is van toepassing op de locatie Bedrijf - Nutsvoorziening.
- De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor:
- een hoogspanningsstation voor het transporteren, verdelen en transformeren van elektrische energie
met de daarbij behorende:
- gebouwen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- erven en terreinen;
- overige ondergrondse en/of bovengrondse nutsvoorzieningen;
- wegen en paden, parkeervoorzieningen en ontsluitingsstructuren;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen; en
- groenvoorzieningen.
Artikel 7 Groen
- Dit artikel is van toepassing op de locatie Groen.
- De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor:
- groenvoorzieningen;
- bermen en beplantingen;
- speelvoorzieningen;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- beheer en/of zuivering van oppervlakte- en rioolwater;
- kunstobjecten;
met de daarbij behorende:
- verhardingen;
- (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
- nutsvoorzieningen;
- bouwwerken, geen gebouw zijnde.
Artikel 8 Leiding - Hoogspanning Bovengronds
- Dit artikel is van toepassing op de locatie Leiding - Hoogspanning bovengronds.
- De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor:
- een bovengrondse hoogspanningsverbinding van maximaal 150 kV;
met de daarbij behorende:
- belemmeringenstrook;
- voorzieningen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 9 Leiding - Hoogspanning Ondergronds
- Dit artikel is van toepassing op de locatie Leiding - Hoogspanning ondergronds.
- De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor:
- een ondergrondse hoogspanningsverbinding van maximaal 150 kV;
met de daarbij behorende:
- belemmeringenstrook;
- voorzieningen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 10 Waarde - Archeologie - 5
- Dit artikel is van toepassing op de locatie Waarde - Archeologie - 5.
- De regels geldend op locaties aangewezen als Waarde - Archeologie - 5 zijn gesteld met het oog op de bescherming en veiligstelling van de op en/of de in deze gronden voorkomende archeologische waarden.
Artikel 11 Waarde - Cultuurhistorie - 2
- Dit artikel is van toepassing op de locatie Waarde - Cultuurhistorie - 2.
- De regels geldend op locaties aangewezen als Waarde - Cultuurhistorie - 2 zijn gesteld met het oog op het herstel en het bevorderen van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van het aanwezen gebied en/of de aanwezige cultuurhistorische waardevolle en kenmerkende (landschaps)elementen.
Hoofdstuk 4 Overige Regels Over Het Gebruik Van Gronden En Bouwwerken
Artikel 12 Beperking Voor Zeer Kwetsbare En Kwetsbare Gebouwen En Beperkt Kwetsbare En Kwetsbare Locaties In Een Veiligheidszone Hoogspanningsverbinding
12.1 Toepassingsbereik en oogmerk
- Dit artikel is van toepassing op de locatie veiligheidszone - hoogspanningsverbinding.
- De regels in dit artikel zijn gesteld om zeer kwetsbare gebouwen, kwetsbare gebouwen, beperkt kwetsbare locaties en kwetsbare locaties waar kwetsbare doelgroepen kunnen verblijven te beschermen.
12.2 Beperking voor zeer kwetsbare en kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties in een veiligheidszone hoogspanningsverbinding
Het is ter plaatse van veiligheidszone - hoogspanningsverbinding verboden zeer kwetsbare gebouwen en kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties waar kwetsbare doelgroepen kunnen verblijven toe te voegen.
Artikel 13 Beperking Voor Zeer Kwetsbare En Kwetsbare Gebouwen En Beperkt Kwetsbare En Kwetsbare Locaties In Een Veiligheidszone Invloedsgebied
13.1 Toepassingsbereik en oogmerk
- Dit artikel is van toepassing op de locatie veiligheidszone - invloedsgebied.
- De regels in dit artikel zijn gesteld om zeer kwetsbare gebouwen, kwetsbare gebouwen, beperkt kwetsbare locaties en kwetsbare locaties waar kwetsbare doelgroepen kunnen verblijven te beschermen.
13.2 Beperking voor zeer kwetsbare en kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties in een veiligheidszone invloedsgebied
Het is ter plaatse van veiligheidszone – invloedsgebied verboden zeer kwetsbare gebouwen en kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties waar kwetsbare doelgroepen kunnen verblijven toe te voegen.
Hoofdstuk 5 Activiteiten Met Betrekking Tot Bouwwerken
Artikel 14 Overig - Geluidproductieplafonds (Gpp)
14.1 Begrenzing industrieterrein
De in dit artikel vastgestelde geluidproductieplafonds gelden voor het hoogspanningsstation Eindhoven Zuid welke is begrensd door de locatie Bedrijf - Nutsvoorziening.
14.2 Omgevingswaarden
Als omgevingswaarde geluidproductieplafond hoogspanningsstation gelden de geluidwaarden afkomstig van het in 14.1 bedoelde hoogspanningsstation Eindhoven Zuid, uitgedrukt in Lden en Lnight, ter plaatse van het geluidreferentiepunt zoals, tezamen met het geluidaandachtsgebied, tevens is vastgelegd in de Centrale Voorziening Geluidgegevens.
14.3 Geluidreferentiepunten
De geluidreferentiepunten zoals bedoeld in 14.2 zijn vastgelegd op de coördinaten zoals opgenomen in de hierna weergegeven tabel.
Tabel 1 geluidreferentiepunten
14.4 Omgevingswaarden
Ter plaatse van de geluidreferentiepunten zoals bedoeld in 14.3 gelden de omgevingswaarden in Lden en Lnight zoals opgenomen in de hierna weergegeven tabel als geluidproductieplafond.
Tabel 2 geluidproductieplafonds ter plaatse van geluidreferentiepunten
Artikel 15 Geluidaandachtsgebied
15.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die liggen binnen het geluidaandachtsgebied zoals aangewezen in de Centrale voorziening Geluidgegevens.
15.2 Voorrangsbepaling
De regels in dit artikel hebben voorrang op regels die op de gronden ter plaatse van het geluidaandachtsgebied, zoals bedoeld in artikel 15.1, gelden voor zover het gaat om regels uit besluiten zoals bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet.
15.3 Beoordelingsregels bouwen binnen het geluidaandachtsgebied
- Ter plaatse van het geluidaandachtsgebied, zoals bedoeld in 15.1, geldt in aanvulling op de op die gronden van toepassing zijnde regels, zoals bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, dat het realiseren of toevoegen van geluidgevoelige gebouwen niet is toegestaan.
- Het bepaalde onder 1 is niet van toepassing op geluidgevoelige gebouwen voor zover die op grond van het tijdelijke deel van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning al rechtmatig zijn toegestaan op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan.
Hoofdstuk 6 Ruimtelijke Regels Over Bouwwerken
Artikel 16 Bouwwerken Ten Behoeve Van Een Hoogspanningsstation
16.1 Beoordelingsregels bouwen van gebouwen
Ter plaatse van Bedrijf - Nutsvoorziening wordt een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken verleend als wordt voldaan aan de volgende regels:
- het gebouw ten dienste van het hoogspanningsstation is;
- een gebouw is uitsluitend toegestaan ter plaatse van een bouwvlak;
- het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
- de maximale bouwhoogte bedraagt 20 m.
16.2 Beoordelingsregels bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Ter plaatse van Bedrijf - Nutsvoorziening wordt een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken verleend als wordt voldaan aan de volgende regels:
- het bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten dienste van het hoogspanningsstation is;
- de maximale bouwhoogte bedraagt 20 m, met uitzondering van:
- hoogspanningsmasten waarvan de maximale bouwhoogte 70 m bedraagt;
- bliksempieken en portalen waarvan de maximale bouwhoogte 25 m bedraagt;
- camerabeveiligingsmasten waarvan de maximale bouwhoogte 10 m bedraagt;
- erf- en terreinafscheidingen waarvan de maximale bouwhoogte 4 m bedraagt.
Artikel 17 Bouwwerken Ten Behoeve Van Groen
17.1 Beoordelingsregels bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Ter plaatse van Groen wordt een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken verleend als wordt voldaan aan de volgende regels:
- de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 1 m;
- de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 3 m.
Artikel 18 Bouwwerken Ten Behoeve Van Bovengrondse Hoogspanningsverbindingen
18.1 Uitzondering bouwen van bouwwerken
- Ter plaatse van Leiding - Hoogspanning bovengronds zijn, in afwijking van het bepaalde elders in dit TAM-omgevingsplan, uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bovengrondse hoogspanningsverbinding toegestaan.
- Ter plaatse van Leiding - Hoogspanning bovengronds gelden de volgende regels:
- de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 5 m;
- de maximale bouwhoogte van hoogspanningsmasten bedraagt 70 m.
18.2 Specifieke mogelijkheid om bij omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken af te wijken van de ruimtelijke regels over bouwwerken binnen 'Leiding - Hoogspanning bovengronds'
Het bevoegd gezag verleend in afwijking van het bepaalde in 18.1 onder 1 een omgevingsvergunning ook voor het bouwen van een bouwwerk conform de regels elders in dit TAM-omgevingsplan.
18.3 Beoordelingsregels van toepassing op artikel 18.2
De omgevingsvergunning zoals bedoeld in 18.2 onder 1 wordt verleend indien:
- er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het veilig, betrouwbaar en duurzaam functioneren van de leiding;
- vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
Artikel 19 Bouwwerken Ten Behoeve Van Ondergrondse Hoogspanningsverbindingen
19.1 Uitzondering bouwen van bouwwerken
Ter plaatse van Leiding - Hoogspanning ondergronds zijn, in afwijking van het bepaalde elders in dit TAM-omgevingsplan, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de ondergrondse hoogspanningsverbinding toegestaan.
19.2 Specifieke mogelijkheid om bij omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit af te wijken van ruimtelijke regels over bouwwerken binnen 'Leiding - Hoogspanning ondergronds'
Het bevoegd gezag verleend in afwijking van het bepaalde in 19.1 een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken conform de regels elders in dit TAM-omgevingsplan.
19.3 Beoordelingsregels van toepassin op artikel 19.2
De omgevingsvergunning zoals bedoeld in 19.2 wordt verleend indien:
- geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het veilig, betrouwbaar en duurzaam functioneren van de leiding;
- vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
Artikel 20 Bouwwerken / Beperkingen Ten Behoeve Van/vanwege Archeologie
20.1 Aanwijzing vergunningplicht binnen 'Waarde - Archeologie - 5'
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten binnen Waarde - Archeologie - 5.
20.2 Uitzondering vergunningplicht
Een omgevingsvergunning, als bedoeld in 20.1, is niet benodigd indien:
- maximaal 250 m2 van de grond wordt geroerd; en
- werkzaamheden plaatsvinden vanaf 250 m2 tot een maximale diepte van 0,3 m onder maaiveld.
20.3 Beoordelingsregels bouwen van bouwwerken binnen 'Waarde - Archeologie - 5'
- Een omgevingsvergunning, als bedoeld in 20.1, wordt verleend indien met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat met de oprichting van het bouwwerk dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige verstoring van de archeologische waarden ontstaan of kan ontstaan.
- Indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de oprichting van het bouwwerk kan leiden tot een onevenredige verstoring van de archeologische waarden, dan wordt de omgevingsvergunning, als bedoeld in 20.1, toch verleend indien daaraan de volgende regels worden verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem te behouden en/of;
- de verplichting tot het doen opgravingen op basis van een Programma van Eisen.
20.4 Aanvullende beoordelingsregels in plaats van vergunningplicht
Indien er al elders in dit TAM-omgevingsplan een verbod is opgenomen om zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten, dan gelden de beoordelingsregels in dit artikel aanvullend op de in dit TAM-omgevingsplan gestelde beoordelingsregels voor het bouwen en geldt de vergunningplicht zoals bedoeld in 20.1 niet.
Artikel 21 Beperking Vanwege Cultuurhistorie
21.1 Aanvullende beoordelingsregels bouwen van bouwwerken
Ter plaatse van Waarde - Cultuurhistorie - 2 geldt in aanvulling op de beoordelingsregels elders in dit TAM-omgevingsplan dat advies ingewonnen dient te worden bij de gemeentelijk cultuurhistorisch adviseur en/ of de commissie ruimtelijke kwaliteit, waaruit blijkt dat met het bouwen van bouwwerken geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de aanwezige cultuurhistorische waarden en kenmerkende elementen.
21.2 Vergunningvoorschriften
Aan de omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken kan ter plaatse van Waarde - Cultuurhistorie - 2 het voorschrift tot het treffen van maatregelen worden verbonden waardoor cultuurhistorische waarden en kenmerkende elementen kunnen worden behouden.
Artikel 22 Beperking Vanwege Grondwaterbeschermingsgebied
22.1 Aanvullende beoordelingsregels bouwen van bouwwerken
Ter plaatse van 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' geldt in aanvulling op de beoordelingsregels elders in dit TAM-omgevingsplan dat de verticale diepte van een bouwwerk niet meer bedraagt dan 3 m onder maaiveld.
22.2 Specifieke mogelijkheid om bij omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken af te wijken van de ruimtelijke regels over bouwwerken binnen 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'
Het bevoegd gezag verleend in afwijking van het bepaalde in 22.1 een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken ook voor een bouwwerk met een verticale diepte van meer dan 3 m onder maaiveld.
22.3 Beoordelingsregels van toepassing op artikel 22.2
De omgevingsvergunning, bedoeld in 22.2, wordt verleend indien het bouwwerk of de bouwwerkzaamheden geen onevenredige afbreuk doen aan de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de drinkwatervoorziening.
22.4 Advies
Voordat wordt besloten over een aanvraag om een omgevingsvergunning, bedoeld in 22.2, wint het bevoegd gezag advies in bij de gedeputeerde staten.
Artikel 23 Kwaliteitsverbetering
23.1 Voorwaardelijke verplichting kwaliteitsverbetering
Het gebruiken of (doen) laten gebruiken van gronden en bouwwerken overeenkomstig dit TAM-omgevingsplan is alleen toegestaan indien binnen 5 jaar na het onherroepelijk worden van dit TAM-omgevingsplan:
- het landschapsplan, zoals bedoeld in bijlage 2 bij de regels, is uitgevoerd en in stand worden gehouden; en
- de financiële bijdrage ten grootte van €59.233,30 ten behoeve van de kwaliteitsverbetering is gedaan in het gemeentelijke groenfonds.
23.2 Afwijkende voorwaardelijke verplichting kwaliteitsverbetering
Het gebruiken of (doen) laten gebruiken van gronden en bouwwerken overeenkomstig dit TAM-omgevingsplan is, in afwijking van 23.1, ook toegestaan indien niet voldaan wordt aan het landschapsplan, maar wordt voldaan aan de volgende regels:
- er zijn landschapsmaatregelen genomen;
- de landschapsmaatregelen, zoals bedoeld onder a, zijn minimaal gelijk aan de in het landschapsplan, zoals bedoeld in bijlage 2 bij de regels, opgenomen landschapsmaatregelen en voorzien in een minimaal gelijkwaardig beschermingsniveau van de landschappelijke waarden waarvoor de in het landschapsplan genoemde landschapsmaatregelen zijn opgenomen;
- door de activiteit de stedenbouwkundige kwaliteit van de locatie en de omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
- door de activiteit de beeldkwaliteit van de locatie en de omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
- het belang van het behoud van cultureel erfgoed zich daar niet tegen verzet;
- het gebruik van het te bouwen bouwwerk in overeenstemming is met hoofdstuk 3.
23.3 Voorwaardelijke verplichting klimaatrobuuste maatregelen
Een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken op grond van dit TAM-omgevingsplan wordt alleen verleend als vast staat dat wordt voorzien in voldoende klimaatrobuuste maatregelen ten aanzien van groen en water(berging), met dien verstande dat aan de hand van de 'Beleidsregel groen en water bij ruimtelijke ontwikkelingen gemeente Eindhoven' wordt bepaald of hieraan is voldaan.
Artikel 24 Algemene Mogelijkheid Om Bij Omgevingsvergunning Voor Een Omgevingsplanactiviteit Bouwwerken Af Te Wijken Van De Ruimtelijke Regels Over Bouwwerken
24.1 Afwijkende beoordelingsregels maten
Het bevoegd gezag verleend, in afwijking van de maximale maten uit dit TAM-omgevingsplan, een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken ook indien:
- maximaal 10% van de maximale maat wordt overschreden met dien verstande dat de afwijking maximaal 1 m bedraagt; en
- de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad; en
- niet reeds op grond van deze regels een andere omgevingsvergunning of ontheffing is of kan worden verleend.
24.2 Afwijkende beoordelingsregels bouwvlak
Het bevoegd gezag verleend, in afwijking van het bepaalde in dit TAM-omgevingsplan, een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken ook bij het bouwen buiten bouwvlak indien:
- er een meetverschil of onnauwkeurigheid op de kaart ten opzichte van de feitelijke situatie daartoe aanleiding geeft; en
- maximaal 3 m buiten het bouwvlak wordt gebouwd.
Hoofdstuk 7 Aanlegactiviteiten
Artikel 25 Vergunningplichtige Aanlegactiviteiten Ter Plaatse Van 'Leiding - Hoogspanning Bovengronds'
25.1 Toepassingsbereik
- Dit artikel is van toepassing op een aanlegactiviteit, voor zover die bestaat uit:
- het aanbrengen en/of rooien van hoogopgaande beplanting of bomen;
- het plaatsen van bovengrondse constructies,
- installaties of apparatuur;
- het opslaan van materialen of stoffen;
- het ophogen en egaliseren, verlagen van de bodem of afgraven of anderszins wijzigen van maaiveld of weghoogte;
- het slopen van bovengrondse constructies, installaties, opstallen of apparatuur;
- het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van (reeds bestaande) watergangen, alsmede het verhogen of verlagen van het waterpeil;
- het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
- het aanleggen van zonneparken.
- Dit artikel geldt ter plaatse van Leiding - Hoogspanning bovengronds.
- De regels in dit artikel zijn gesteld met het oog op het belang van de veiligheid en bescherming van de leiding.
25.2 Vergunningplicht aanlegactiviteiten
Ter plaatse van Leiding - Hoogspanning bovengronds is het verboden zonder omgevingsvergunning een aanlegactiviteit leiding hoogspanning bovengronds te verrichten.
25.3 Uitzondering vergunningplicht
Het verbod, bedoeld in 25.2, geldt niet als de bedoelde activiteiten:
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
- reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit regelonderdeel;
- het normale onderhoud van leidingen betreffen.
25.4 Beoordelingsregels
De omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit leiding hoogspanning bovengronds wordt alleen verleend als door de genoemde werken en werkzaamheden geen veiligheidsrisico's ontstaan en de betreffende leiding niet wordt aangetast.
25.5 Aanvraagvereisten
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit leiding hoogspanning bovengronds worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden verstrekt over:
- de te gebruiken materialen;
- de mate waarin sprake is van afvoer van grond naar een andere locatie; en
- de aanwezigheid van obstakels die in de weg staan aan het verrichten van activiteiten.
25.6 Vergunningvoorschriften
Met het oog op het belang, bedoeld in 25.1, onder 3, kunnen aan een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit leiding hoogspanning bovengronds voorschriften worden verbonden.
25.7 Advies leidingbeheerder
Voordat wordt besloten over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit leiding hoogspanning ondergronds wint het bevoegd gezag advies in bij de leidingbeheerder over de vraag of door de voorgenomen aanlegactiviteiten veiligheidsrisico's ontstaan en de betreffende leiding wordt aangetast.
Artikel 26 Vergunningplichtige Aanlegactiviteiten Ter Plaatse Van 'Leiding - Hoogspanning Ondergronds'
26.1 Toepassingsbereik
- Dit artikel is van toepassing op een aanlegactiviteit, voor zover die bestaat uit:
- het aanbrengen en/of rooien van diepwortelende beplanting of bomen;
- het aanleggen of verwijderen van kabels en leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur, anders dan ten dienste van de ondergrondse hoogspanningsverbinding;
- het opslaan van materialen of stoffen;
- het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend, ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en aanleggen van drainage, dieper dan 0,80 m onder maaiveld;
- het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen, alsmede het verhogen of verlagen van het waterpeil;
- het indrijven van voorwerpen in de bodem, dieper dan 0,80 m onder maaiveld;
- het slopen van bovengrondse constructies, installaties, opstallen of apparatuur;
- het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging of andere graafwerkzaamheden;
- het aanleggen van zonnepanelen.
- Dit artikel geldt ter plaatse van Leiding - Hoogspanning ondergronds.
- De regels in dit artikel zijn gesteld met het oog op het belang van de veiligheid en bescherming van de leiding.
26.2 Vergunningplicht aanlegactiviteiten
Ter plaatse van Leiding - Hoogspanning ondergronds is het verboden zonder omgevingsvergunning een aanlegactiviteit leiding hoogspanning ondergronds te verrichten.
26.3 Uitzondering vergunningplicht
Het verbod, bedoeld in 26.2, geldt niet als de bedoelde activiteiten:
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
- reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit regelonderdeel;
- het normale onderhoud van leidingen betreffen.
26.4 Beoordelingsregels
De omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit leiding hoogspanning ondergronds wordt alleen verleend als door de genoemde werken en werkzaamheden geen veiligheidsrisico's ontstaan en de betreffende leiding niet wordt aangetast.
26.5 Aanvraagvereisten
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit leiding hoogspanning ondergronds worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- de te gebruiken materialen;
- de mate waarin sprake is van afvoer van grond naar een andere locatie; en
- de aanwezigheid van obstakels die in de weg staan aan het verrichten van activiteiten.
26.6 Vergunningvoorschriften
Met het oog op het belang, bedoeld in 26.1, onder 3, kunnen aan een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit leiding hoogspanning ondergronds voorschriften worden verbonden.
26.7 Advies leidingbeheerder
Voordat wordt besloten over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit leiding hoogspanning ondergronds wint het bevoegd gezag advies in bij de leidingbeheerder over de vraag of door de voorgenomen aanlegactiviteiten veiligheidsrisico's ontstaan en de betreffende leiding wordt aangetast.
Artikel 27 Vergunningplichtige Aanlegactiviteiten Ter Plaatse Van 'Waarde - Archeologie - 5'
27.1 Toepassingsbereik
- Dit artikel is van toepassing op een aanlegactiviteit, voor zover die bestaat uit:
- het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe ook wordt gerekend het aanleggen van drainage, diepwoelen, mengen van grond, diepploegen en ontginnen;
- het verlagen of afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
- het graven, verbreden, verdiepen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
- het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
- het rooien en vellen van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
- het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
- het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
- het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
- het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
- het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt;
- het aanbrengen van verhardingen.
- Dit artikel geldt ter plaatse van Waarde - Archeologie - 5.
- De regels in dit artikel zijn gesteld met oog op de bescherming en veiligstellen van de op en/of in de gronden voorkomende archeologische resten.
27.2 Vergunningplicht aanlegactiviteiten
Ter plaatse van Waarde - Archeologie - 5 is het verboden zonder omgevingsvergunning een aanlegactiviteit archeologie te verrichten.
27.3 Uitzondering vergunningplicht
Het verbod, bedoeld in 27.2, geldt niet als de bedoelde activiteiten:
- van ondergeschikte betekenis zijn dan wel behoren tot het normale onderhoud;
- mogen worden verricht krachtens een reeds verleende vergunning;
- reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit regelonderdeel;
- benodigd zijn in het kader van de vergunningaanvraag; of
- worden verricht over een oppervlakte van minder dan 250 m2 en niet dieper dan 0,3 m onder maaiveld.
27.4 Beoordelingsregels
- De omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit archeologie wordt alleen verleend als door de genoemde werken en werkzaamheden de archeologische waarden hetzij direct, hetzij indirect niet onevenredig worden aangetast.
- Indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en/ of werkzaamheden kan leiden tot onevenredige verstoring van archeologische waarden, dan wordt de omgevingsvergunning, als bedoeld in 27.2, verleend indien daaraan de volgende regels worden verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem te behouden en/of;
- de verplichting tot het doen opgravingen op basis van een Programma van Eisen.
27.5 Aanvraagvereisten
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit archeologie wordt in ieder geval een archeologisch onderzoek verstrekt.
27.6 Advies
Voordat wordt besloten over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit archeologie wint het bevoegd gezag advies in bij de gemeentelijke adviseur archeologie.
Artikel 28 Vergunningplichtige Aanlegactiviteiten Ter Plaatse Van 'Waarde - Cultuurhistorie - 2'
28.1 Toepassingsbereik
- Dit artikel is van toepassing op een aanlegactiviteit, voor zover die bestaat uit:
- het aanbrengen van (half)verhardingen, het verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
- het wijzigen van perceelindeling zoals die door sloten, greppels, reliëfverschillen en beplantingselementen is aangegeven;
- diepwoelen of diepploegen;
- het aanleggen, verharden of opheffen van wegen of paden;
- het graven, verbreden, verdiepen of dempen van waterlopen rivieren, beken, stromen, kanalen, grachten, sloten en greppels;
- het verwijderen van houtgewas, perceelrandbegroeiing of opgaande beplanting;
- het aanbrengen van beplanting anders dan het herplanten van gerooide/ gevelde houtopstanden.
- Dit artikel geldt ter plaatse van Waarde - Cultuurhistorie - 2.
- De regels in dit artikel zijn gesteld met het oog op het behoud, het herstel en het bevorderen van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van het aangewezen gebied en/of de aanwezige cultuurhistorische waardevolle en kenmerkende (landschaps)elementen.
28.2 Vergunningplicht aanlegactiviteiten
Ter plaatse van 'Waarde – Cultuurhistorie – 2' is het verboden zonder omgevingsvergunning een aanlegactiviteit cultuurhistorie te verrichten.
28.3 Uitzondering vergunningplicht
Het verbod, bedoeld in 28.2, geldt niet als de bedoelde activiteiten:
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
- reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit regelonderdeel;
- het normale onderhoud van leidingen betreffen.
28.4 Beoordelingsregels
De omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit cultuurhistorie wordt alleen verleend als door de genoemde werken en werkzaamheden de cultuurhistorische waarden en kenmerken niet onevenredig worden aangetast.
28.5 Vergunningvoorschriften
Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in 28.2, kan de verplichting worden verbonden tot het treffen van maatregelen waardoor de cultuurhistorische waarden en kenmerkende elementen van het gebied kunnen worden behouden.
Artikel 29 Vergunningplichtige Aanlegactiviteiten Ter Plaatse Van Overige Zone - Groenblauwe Waarden
29.1 Toepassingsbereik en oogmerk
- Dit artikel is van toepassing op een aanlegactiviteit, voor zover die bestaat uit:
- het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met een oppervlakte van meer dan 100 m2;
- het afgraven, vergraven, ophogen en egaliseren van de bodem;
- het vellen of rooien van houtgewas.
- Dit artikel is van toepassing ter plaatse van overige zone - groenblauwe waarden.
- De regels in dit artikel zijn gesteld met het oog op het behoud, herstel, of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de daarmee samenhangende ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden.
29.2 Vergunningplicht aanlegactiviteiten
Ter plaatse van overige zone - groenblauwe waarden is het verboden om zonder omgevingsvergunning een aanlegactiviteit groenblauwe waarde te verrichten.
29.3 Uitzondering vergunningplicht
Het verbod, bedoeld in 29.2, geldt niet als de bedoelde activiteiten:
- het normaal beheer en onderhoud betreffen;
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit TAM-omgevingsplan;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
29.4 Beoordelingsregels
De omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit groenblauwe waarde wordt slechts verleend als aangetoond is dat de uitoefening van de werken en/of werkzaamheden niet strijdig is met de belangen van de ecologische, landschappelijke dan wel hydrologische waarden en kenmerken van het gebied.
29.5 Aanvraagvereisten
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit groenblauwe waarde worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden verstrekt over:
- de te gebruiken materialen;
- de mate waarin sprake is van afvoer van grond naar een andere locatie; en
- de aanwezigheid van obstakels die in de weg staan aan het verrichten van activiteiten.
29.6 Vergunningvoorschriften
Met het oog op het in 29.1 onder 3, bedoelde belang kunnen aan de omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit groenblauwe waarde, voorschriften worden verbonden.
29.7 Advies waterschap
Voor zover de aangevraagde ingrepen (mede) effect hebben op de hydrologische waarden, kan het bevoegd gezag, voorafgaand aan de vergunningverlening, advies inwinnen bij het waterschap.
Artikel 30 Vergunningplichtige Aanlegactiviteiten Ter Plaatse Van Milieuzone - Grondwaterbeschermingsgebied
30.1 Toepassingsbereik en oogmerk
- Dit artikel is van toepassing op een aanlegactiviteit, voor zover die bestaat uit:
- het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
- het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
- het gebruiken, storten en opslaan van meststoffen, bestrijdingsmiddelen, verontreinigde grond of schadelijke stoffen;
- het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur; en
- werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder) bemaling.
- Dit artikel is van toepassing ter plaatse van milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied.
- De regels in dit artikel zijn gesteld met het oog op de bescherming van het grondwater ten behoeve van drinkwatervoorziening.
30.2 Vergunningplicht aanlegactiviteiten
Ter plaatse van milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied is het verboden zonder omgevingsvergunning een aanlegactiviteit grondwaterbeschermingsgebied te verrichten.
30.3 Uitzonderingen op de vergunningplicht
Het verbod, bedoeld in 30.2, geldt niet voor de gevallen als bedoeld in artikel 3.32 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
30.4 Beoordelingsregel
De omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit grondwaterbeschermingsgebied wordt alleen verleend als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de drinkwatervoorziening.
30.5 Aanvraagvereisten
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit grondwaterbeschermingsgebied worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- de te gebruiken materialen;
- de mate waarin sprake is van afvoer van grond naar een andere locatie; en
- de aanwezigheid van obstakels die in de weg staan aan het verrichten van activiteiten.
30.6 Advies gedeputeerde staten
Voordat wordt besloten over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit grondwaterbeschermingsgebied wint het bevoegd gezag advies in bij de gedeputeerde staten.
30.7 Vergunningvoorschriften
Met het oog op het belang, bedoeld in 30.1, onder 3, kunnen aan een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit grondwaterbeschermingsgebied voorschriften worden verbonden.
Hoofdstuk 8 Algemene Regels
Artikel 31 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Hoofdstuk 9 Overgangsregels
Artikel 32 Overgangsrecht Bouwen
32.1 Overgangsrecht bouwen
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van dit TAM-omgevingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
32.2 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Het bepaalde in 32.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het omgevingsplan zoals deze gold voor de inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 33 Overgangsrecht Gebruik
33.1 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
33.2 Strijdig gebruik
Het is verboden het met dit TAM-omgevingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 33.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dit TAM-omgevingsplan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
33.3 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in 33.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
33.4 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Het bepaalde in 33.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het omgevingsplan zoals deze gold voor de inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Bijlage 1 Begrippen
aanlegactiviteit archeologie
aanlegactiviteit zoals bedoeld in 27.1 van dit TAM-omgevingsplan;
aanlegactiviteit cultuurhistorie
aanlegactiviteit zoals bedoeld in 28.1 van dit TAM-omgevingsplan;
aanlegactiviteit groenblauwe waarde
aanlegactiviteit zoals bedoeld in 29.1 van dit TAM-omgevingsplan;
aanlegactiviteit grondwaterbeschermingsgebied
aanlegactiviteit zoals bedoeld in 30.1 van dit TAM-omgevingsplan;
aanlegactiviteit leiding hoogspanning bovengronds
aanlegactiviteit zoals bedoeld in 25.1 van dit TAM-omgevingsplan;
aanlegactiviteit leiding hoogspanning ondergronds
aanlegactiviteit zoals bedoeld in 26.1 van dit TAM-omgevingsplan;
bebouwing
één of meer gebouwen en/ of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
belemmeringenstrook
een strook grond ten behoeve van het onderhoud van een buisleiding waarbinnen geen bebouwing mag worden opgericht en/ of werken en werkzaamheden (niet zijnde bouwen) mogen worden uitgevoerd die van invloed kunnen zijn op de ongestoorde ligging van de buisleiding;
beperkt kwetsbare locatie
locatie als bedoeld in bijlage VI, onder B bij het Besluit kwaliteit leefomgeving;
besluitgebied
het gebied waarop dit TAM-omgevingsplan van toepassing is en waarvan de begrenzing is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.07772.800000-versie;
bestaand
bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het wijzigingsbesluit, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;
bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit;
bevoegd gezag
het college van burgemeester en wethouders, tenzij op grond van of krachtens de Omgevingswet een ander bestuursorgaan als bevoegd gezag is aangewezen;
bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;
gebruiken
het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken;
geluidgevoelig gebouw
geluidgevoelig gebouw als bedoeld in artikel 3.21 Bkl;
hoogspanningsstation
een installatie voor het schakelen van hoogspanningsverbindingen en/of het transformeren van elektrische energie en/of het regelen en meten ten behoeve van het veilig, betrouwbaar en duurzaam functioneren van het hoogspanningsnet.
kwetsbaar gebouw
gebouw als bedoeld in bijlage VI, onder C bij het Besluit kwaliteit leefomgeving;
kwetsbare locatie
locatie als bedoeld in bijlage VI, onder D bij het Besluit kwaliteit leefomgeving;
nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.;
omgevingsplan
Omgevingsplan gemeente Eindhoven;
omgevingsplanactiviteit bouwwerken
omgevingsplanactiviteit bestaande uit het bouwen van een bouwwerk en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk;
omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken
omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken bedoeld in artikel 22.26 van het omgevingsplan;
peil
0,30 m boven de kruin van de weg;
ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan
ruimtelijk besluit of ruimtelijke besluiten, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, die bij wijze van overgangsrecht tijdelijk deel van dit omgevingsplan zijn, totdat deze bij wijzigingsbesluit voor een locatie zijn vervallen;
water
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen;
waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.);
zeer kwetsbaar gebouw
gebouw als bedoeld in bijlage VI, onder E bij het Besluit kwaliteit leefomgeving.