KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - 1
Artikel 4 Bedrijf - 2
Artikel 5 Bedrijf - Uit Te Werken
Artikel 6 Groen
Artikel 7 Natuur
Artikel 8 Verkeer
Artikel 9 Verkeer - Railverkeer
Artikel 10 Water
Artikel 11 Leiding - Gas
Artikel 12 Waterstaat - Waterlopen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 13 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 14 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 16 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 17 Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 18 Overgangsrecht
Artikel 19 Slotregel
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Parkeernormen
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Uitspraak 14 Juni 2014
1.2 Tussenuitspraak 22 Mei 2013
1.3 Goedkeuringsbesluit Gs
1.4 Het Plangebied
1.5 Voorgaande Plannen
1.6 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Inleiding
2.2 Hoofdstructuur
2.3 Verkeerskundige Structuur
2.4 Stedenbouwkundige Structuur
2.5 De Randen
2.6 Groenstructuur
2.7 Buitenopslag
Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Nationaal Beleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Regionaal Beleid
3.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf En Planologische Aspecten
4.1 Inleiding
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
4.3 Bodem
4.4 Water
4.5 Archeologie En Cultuurhistorie
4.6 Flora En Fauna
4.7 Vogelbevolking
4.8 Geluid
4.9 Luchtkwaliteit
4.10 Externe Veiligheid
4.11 Obstakelvrije Zones Luchtvaart
4.12 Ke-contouren
4.13 Explosieven
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Algemeen
5.2 Planmethodiek
5.3 Verbeelding
5.4 Planregels
5.5 Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Handhaving
6.1 Algemeen
6.2 Handhaving Voorliggend Plan
Hoofdstuk 7 Financiële Aspecten
Hoofdstuk 8 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Inspraak En Vooroverleg
8.2 Ambtshalve Wijzigingen (Van Voorontwerp Naar Ontwerp)
8.3 Zienswijzen
8.4 Ambtshalve Wijzigingen (Van Ontwerp Naar Vastgesteld)
Bijlagen Bij De Toelichting
Bijlage 1 Nota Van Zienswijzen En Ambtshalve Wijzigingen

Bedrijventerrein GDC-Noord 2009

Bestemmingsplan - gemeente Eindhoven

Vastgesteld op 02-09-2014 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Bedrijventerrein GDC-Noord 2009 van de gemeente Eindhoven.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0772.80040-0303 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 A-, B- en C-hout

A-hout: massief en onbehandeld hout, zoals pallets en ongeverfd hout

B-hout:hardhout, hardboard, zachtboard en spaanplaat

C-hout:geïmpregneerd , gecreosoteerd en gewolmaniseerd hout, zoals tuinpalen, bielzen, meerpalen, beschoeing hout, boompalen.

1.6 Algemene wet bestuursrecht

Wet van 4 juni 1992, Stb. 315, houdende algemene regels van bestuursrecht, zoals deze luidde op het moment van ter inzage legging van het ontwerp van dit plan.

1.7 arbeidsplaatsendichtheid

het aantal arbeidsplaatsen per uitgeefbare hectare op basis van een werkweek van 40 uren per arbeidsplaats.

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 bebouwingspercentage

een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.10 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein wenselijk is.

1.11 bedrijventerrein

het bedrijventerrein GDC Acht, bestaande uit het gebied omsloten door de Oirschotsedijk, Anthony Fokkerweg, het spoor, de snelweg A2 en bijbehorend groen.

1.12 beperkt kwetsbaar object

a.

1°. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens, allen voor zover zij niet behoren tot een risicovolle inrichting en met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare, en

2°. bedrijfswoningen voor zover zij niet behoren tot een risicovolle inrichting;

b. kantoorgebouwen, voorzover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen en voor zover zij niet behoren tot een risicovolle inrichting;

c. hotels en restaurants, voorzover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen en voor zover zij niet behoren tot een risicovolle inrichting;

d. winkels, voorzover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen en voor zover zij niet behoren tot een risicovolle inrichting;

e. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;

f. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voorzover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen en voor zover zij niet behoren tot een risicovolle inrichting;

g. bedrijfsgebouwen, voorzover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen en voor zover zij niet behoren tot een risicovolle inrichting;

h. objecten die met de onder a tot en met e en g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare objecten zijn, en

i. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.

1.13 Besluit burgerluchthavens

Besluit van 30 september 2009, houdende regels voor burgerluchthavens (Besluit burgerluchthavens) zoals deze luidde op het moment van de vaststelling van dit gewijzigde bestemmingsplan naar aanleiding van de tussenuitspraak van 22 mei 2013 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

1.14 Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Besluit van 27 mei 2004, Stb. 250, houdende regels inzake milieukwaliteitseisen op het gebied van de externe veiligheid zoals deze luidden op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.15 bestaand

bij bouwwerken: bestaand ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan als ontwerp;

bij gebruik: bestaand ten tijde van inwerkingtreding van het desbetreffende gebruiksverbod;

bij verkeersdoeleinden: de ligging van, en het aantal rijbanen ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.16 bruto- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf, kantoor, winkel of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.17 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.18 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.20 Bouwbesluit 2012

Besluit van 29 augustus 2011 houdende vaststelling van voorschriften met betrekking tot het bouwen, gebruiken en slopen van bouwwerken (Bouwbesluit 2012), zoals deze luidde op het moment van de vaststelling van dit gewijzigde bestemmingsplan naar aanleiding van de tussenuitspraak van 22 mei 2013 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

1.21 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.22 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.23 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.25 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.26 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.27 buitenopslag

opslag in de openlucht van materialen of goederen met inbegrip van opslag van containers, doch exclusief opslag van goederen en materialen in containers.

1.28 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.29 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt.

1.30 gebiedsontsluitingsweg

een op de kaart voorkomende weg waarmee gebieden worden ontsloten, die meerdere kavels omvatten.

1.31 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.32 gebruiken

het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.

1.33 geluidzoneringsplichtige inrichting

een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.

1.34 gevaarlijke stoffen

a. stof die of preparaat dat bij of krachtens het Besluit verpakking en aanduidingmilieugevaarlijke stoffen en preparaten is ingedeeld in een categorie als bedoeld in artikel9.2.3.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer, of

b. gevaarlijke stof als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen;

1.35 gewichtige redenen

redenen om af te wijken van de wettelijke richtwaarden, zoals bij extensief gebruikte terreinen en/of gebouwen (bijv. magazijnen, opslagloods), bij het opvullen van kleine open gaten in bestaand stedelijk gebied of bij vervangende nieuwbouw;

1.36 grenswaarde

grenswaarde als bedoeld in artikel 5.1, derde lid, van de wet ten aanzien van het niveau van het plaatsgebonden risico;

1.37 groepsrisico (GR)

cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is;

1.38 groothandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of afleveren van goederen aan wederverkopers, dan wel instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.39 handel

elke vorm van handel, dat wil zeggen het bedrijfsmatig ten verkoop uitstallen, te koop aanbieden, verkopen of leveren van goederen.

1.40 HDO-afval

bedrijfsafval afkomstig van handel, diensten en overheid, waarbij de volgende afvalstromen te onderscheiden zijn:

- organisch bedrijfsafval, waarbij flessenglas aangemerkt dient te worden als organisch, daar hier mogelijk etensresten op kunnen zitten;

- niet-organisch bedrijfsafval.

1.41 hoofdgebouw

een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.42 huishoudelijk afval

afval van huishoudens, waarbij de volgende afvalstromen te onderscheiden zijn:

- GFT-afval: gescheiden groente-, fruit-, en tuinafval van huishoudens;

- huishoudelijk restafval: het overige huishoudelijk afval, naast het GFT-afval;

- niet gescheiden huishoudelijk afval: niet gescheiden GFT-afval en huishoudelijk restafval.

1.43 in de buitenlucht opslaan, verwerken en overslaan van organische afvalstoffen

het anders dan in volledig afsluitbare gebouwen opslaan, verwerken en overslaan van organische afvalstoffen, waarbij de gebouwen daadwerkelijk gesloten worden gehouden buiten de reguliere werktijden. Het betreft in dit kader uitsluitend de reguliere werktijden ten aanzien van het opslaan, verwerken en overslaan van organische afvalstoffen.

1.44 invloedsgebied

gebied waarin volgens bij regeling van Onze Minister gestelde regels personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico;

1.45 kantoor

een gebouw dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen.

1.46 kavelontsluitingsweg

een weg, die aansluit op een gebiedsontsluitingsweg, waarmee één of enkele kavels worden ontsloten.

1.47 kwetsbaar object

  1. a. woningen, niet zijnde:
    - verspreid liggende woningen met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare en voor zover die woningen niet behoren tot een risicovolle inrichting;
    - bedrijfswoningen;
  2. b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, waartoe in ieder geval behoren:
    - (psychiatrische) ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    - scholen;
    - sociale werkplaatsen, of;
    - gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  3. c. gebouwen waarin meestal grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
    - kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object, voor zover zij niet behoren tot een risicovolle inrichting of;
    - complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt, voor zover zij niet behoren tot een risicovolle inrichting, en winkels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd en voor zover zij niet behoren tot een risicovolle inrichting;
  4. d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen, voor zover zij niet behoren tot een risicovolle inrichting.

1.48 lijst van bedrijfsactiviteiten

de bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de VNG zoals opgenomen in bijlage 1 (Lijst van bedrijfsactiviteiten) behorende bij deze regels.

1.49 organisch afval

onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken organische stoffen, waarbij de volgende afvalstromen worden onderscheiden:
- dierlijk afval: slachtafval en kadavers;
- GFT-afval: gescheiden ingezameld groente-, fruit- en tuinafval van huishoudens,
- organisch bedrijfsafval: bedrijfsafval vergelijkbaar met GFT-afval, waaronder (gekookt) keukenafval en etensresten (swill), dat vrijkomt bij handel, diensten en overheid en veilingafval;
- groenafval: gescheiden ingezameld groenafval dat vrijkomt bij aanleg en onderhoud van openbaar groen, bos- en natuurterreinen, berm- en slootmaaisel, alsmede al het afval dat hiermee te vergelijken is, zoals onder meer grof tuinafval, afval van hoveniersbedrijven, agrarisch afval en afval dat vrijkomt bij aanleg en onderhoud van terreinen van instellingen en bedrijven;
- berm- en slootmaaisel: groenafval dat vrijkomt bij het maaien van groenstroken, wegbermen en slootkanten.

1.50 peil

0.30 m boven de kruin van de weg.

1.51 plaatsgebonden risico (PR)

risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is.

1.52 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, bewerkt of hersteld, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.53 PR10-6/jaar contour

binnen deze plaatsgebonden risicocontour is de kans 1 op de 1.000.000 per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is.

1.54 raccordement

aansluitingsspoor voor een bedrijventerrein.

1.55 regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi)

regeling van de Staatssecretaris van VROM van 8 september 2004, houdende regels met betrekking tot afstanden en de wijze van berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico ter uitvoering van het Besluit externe veiligheid inrichtingen zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.56 richtwaarde

richtwaarde als bedoeld in artikel 5.1, derde lid, van de wet ten aanzien van het niveau van het plaatsgebonden risico.

1.57 risicovolle inrichting

  1. 1. inrichtingen bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten en/of;
  2. 2. inrichtingen waar opslag, overslag en/of het gebruik van gevaarlijke stoffen plaatsvindt én die behoren tot een categorie van inrichtingen als bedoeld in bijlage 1 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer én waarvan het invloedsgebied tot over de perceelsgrens reikt en/of;
  3. 3. inrichtingen waarvoor, krachtens artikel 3.12, 3.17, 3.18, 3.28, 4.1, 4.3, 4.4, 4.5, 4.7 of 4.81 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, regels gelden bij de opslag, overslag en/ of het gebruik van gevaarlijke stoffen met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden ten aanzien van (beperkt) kwetsbare objecten en/of;
  4. 4. een inrichting waarin meer dan 1.000 kilogram consumentenvuurwerk als bedoeld in het Vuurwerkbesluit of waarin professioneel vuurwerk als bedoeld in het Vuurwerkbesluit wordt opgeslagen of bewerkt of;
  5. 5. inrichtingen die niet onder 1 tot en met 4 vallen en waarvan de 10-6/jaar contour voor het plaatsgebonden risico is gelegen buiten de bouwperceelsgrens;

1.58 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.59 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.

1.60 Wet geluidhinder

Wet van 16 februari 1979 (Stb. 442), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.

1.61 Wet ruimtelijke ordening

Wet van 20 oktober 2006, Stb. 2006, 566, houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van ter inzage legging van het ontwerp van dit plan.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens

gemeten vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) perceelsgrens.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. handel en bedrijf in de vorm van bedrijven:
  • met een kavelgrootte van minimaal 1.000 m² en;
  • waarvan de bedrijfsvoering geheel of nagenoeg geheel (minimaal 85%) bestaat uit overslag, groupage, distributie en assemblage van goederen, niet zijnde afvalstoffen, en;
  • die voorkomen in de categorieën 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten, niet zijnde geluidzoneringsplichtige inrichtingen en/of kwetsbare objecten, en;
  • voor zover het reeds aanwezige bedrijven betreft, die voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten;
  • inclusief de met de bedrijfsvoering verband houdende logistieke dienstverlening en kantoorfaciliteiten, doch uitgezonderd detailhandel;
  1. b. handel en bedrijf in de vorm van industriele bedrijven en handelsbedrijven:
  • met een kavelgrootte van minimaal 1.000 m² en;
  • die voorkomen in de categorieën 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten, niet zijnde afvalverwerkende bedrijven en/of geluidszoneringsplichtige inrichtingen en/of zelfstandige kantoorvestigingen en/of kwetsbare objecten;
  • met uitzondering van detailhandel en groothandel in de vorm van ter plaatse aan detaillisten te leveren en/of door detaillisten af te halen goederen. Dit geldt niet voor het bepaalde onder sub c.;
  1. c. productiegebonden detailhandel deel uitmakende van bedrijven vermeld onder a. en/of b., met uitzondering van detailhandel in voedings – en genotmiddelen;
  2. d. ter plaatse van de aanduiding 'Specifieke vorm van bedrijf 1-1' tevens voor handel en bedrijf in de vorm van industriële bedrijven en handelsbedrijven;
  3. e. ter plaatse van de aanduiding 'Specifieke vorm van bedrijf 1-2' tevens voor handel in en opslag van containers;
  4. f. ter plaatse van de aanduiding 'Specifieke vorm van bedrijf 1-3', tevens voor transportdoeleinden in de vorm van (een) raccordement(en);

met de daarbij behorende:

  1. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. h. buitenopslag, met uitzondering van organisch afval. Opslag van A- B- en C-hout in de buitenlucht is wel toegestaan;
  3. i. erven en terreinen;
  4. j. groenvoorzieningen;
  5. k. infrastucturele voorzieningen, waaronder kavelontsluitingsweg;
  6. l. parkeervoorzieningen;
  7. m. waterhuishoudkundige voorzieningen met uitzondering van waterpartijen in de vorm van waterlopen, vijvers en open bassins;
  8. n. nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.4.1 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2:

  1. a. en toestaan dat hoofd- en bijgebouwen vóór de naar de ontsluitingsweg gerichte zijde van het bouwvlak worden gebouwd indien de bedrijfsvoering dit vereist, met dien verstande dat de afstand van gebouwen tot de naar de ontsluitingsweg gerichte grens van het bouwperceel ten minste 17 meter bedraagt;
  2. b. en toestaan dat een lager percentage van het bouwperceel wordt bebouwd, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. 1. het percentage is niet lager dan 50% van het voor de desbetreffende sector van toepassing zijnde minimumpercentage;
  2. 2. de omgevingsvergunning geldt voor maximaal 5 jaren;
  3. 3. mede aan de hand van een te overleggen bedrijfsontwikkelingsplan is aantoonbaar dat het minimale bebouwingspercentage op dit moment niet haalbaar is voor het te vestigen bedrijf;
  4. 4. de tijdelijke omgevingsvergunning is vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar;
  5. 5. de tijdelijke omgevingsvergunning is vanuit het oogpunt van beeldkwaliteit aanvaardbaar;
  6. 6. de ruimtelijke en functionele structuur wordt niet onevenredig aangetast;
  7. 7. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast;
  8. 8. gebruik wordt gemaakt van maatregelen om duurzaam bouwen toe te passen.

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 3.6 jo. 3.9a Wro voor wat betreft de gronden met de aanduiding 'Specifieke vorm van bedrijf 1-1', waar industriële bedrijvigheid is toegestaan, voorzover deze bestemming nog niet is gerealiseerd, kunnen deze doeleinden in afwijking en in plaats hiervan ook elders worden gesitueerd, mits de totale omvang ervan met niet meer dan 10% toe- of afneemt.

Artikel 4 Bedrijf - 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. handel en bedrijf in de vorm van bedrijven:
  • met een kavelgrootte van minimaal 1.000 m² en;
  • waarvan de bedrijfsvoering geheel of nagenoeg geheel (minimaal 85%) bestaat uit overslag, groupage, distributie en assemblage van goederen, niet zijnde afvalstoffen, en;
  • die voorkomen in de categorieën 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten, niet zijnde geluidzoneringsplichtige inrichtingen en/of kwetsbare objecten, en;
  • voor zover het reeds aanwezige bedrijven betreft, die voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten;
  • inclusief de met de bedijfsvoering verband houdende logistieke dienstverlening en kantoorfaciliteiten, doch uitgezonderd detailhandel;
  1. b. handel en bedrijf in de vorm van opslag, verwerking en overslag van afvalstoffen, compostering hieronder begrepen:
  • met een kavelgrootte van minimaal 1.000 m² en;
  • die voorkomen in de categorieën 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten, en mits niet zijnde geluidzoneringsplichtige inrichtingen en/of zelfstandige kantoorvestiging en/of kwetsbaar object;
  • opslag, verwerking en overslag van organische afvalstoffen, voor zover dit niet in de buitenlucht plaatsvindt, is toegestaan met uitzondering van berm- en slootmaaisel en dierlijk afval;
  1. c. productiegebonden detailhandel deel uitmakende van bedrijven vermeld onder a. en/of b., met uitzondering van detailhandel in voedings – en genotmiddelen;
  2. d. ter plaatse van de aanduiding 'Specifieke vorm van bedrijf 2-3', tevens voor transportdoeleinden in de vorm van (een) raccordement(en);

met de daarbij behorende:

  1. e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. f. buitenopslag, met uitzondering van organisch afval. Opslag van A-, B- en C-hout in de buitenlucht is wel toegestaan;
  3. g. het in de buitenlucht opslaan, verwerken en overslaan van groenafval uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'Specifieke vorm van bedrijf 2–4';
  4. h. erven en terreinen;
  5. i. groenvoorzieningen;
  6. j. infrastructurele voorzieningen, waaronder kavelontsluitingsweg;
  7. k. parkeervoorzieningen;
  8. l. waterhuishoudkundige voorzieningen met uitzondering van waterpartijen in de vorm van waterlopen, vijvers en open bassins;
  9. m. nutsvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 5 Bedrijf - Uit Te Werken

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven;
  2. b. verkeer;

Met daarbij behorende:

  1. c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. d. groenvoorzieningen;
  3. e. leidingen;
  4. f. openbare nutsvoorzieningen;
  5. g. parkeervoorzieningen;
  6. h. tuinen, erven en terreinen;
  7. i. waterhuishoudkundige voorzieningen.

5.2 Uitwerkingsregels

Burgemeester en wethouders werken de in lid 5.1 genoemde bestemming nader uit, met inachtneming van de onderstaande uitwerkingsregels.

  1. a. Voor de uitwerking is het voor het plangebied op 10 juni 2008 door de raad vastgestelde Beeldkwaliteitsplan GDC Noord Eindhoven richtinggevend.
  2. b. Bij de uitwerking is voor de gronden die worden bestemd voor bedrijven artikel 3 van toepassing en voor de gronden die worden bestemd voor verkeer artikel 8.

5.3 Voorlopig bouwverbod en afwijken bouwregels

  1. a. Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd in overeenstemming met een in werking getreden uitwerkingsplan en met inachtneming van de in dat plan opgenomen regels.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.3 onder a, indien de op te richten bebouwing naar zijn bestemming en gebruik, alsmede naar zijn afmetingen en zijn plaats binnen het plangebied in overeenstemming zal zijn met, dan wel op verantwoorde wijze kan worden ingepast in een reeds vastgesteld uitwerkingsplan of een daarvoor ter inzage gelegd ontwerp.

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ecologische verbindingszone;
  2. b. groenvoorzieningen;
  3. c. het behoud, herstel en ontwikkeling van de aanwezige landschappelijke en natuurlijke waarden;
  4. d. waterhuishoudkundige doeleinden;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding "verenigingsleven" tevens voor een accommodatie voor de scouting;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding "dienstverlening" tevens voor een facilitair centrum ten dienste van de groenzone en/of het bedrijventerrein;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van groen -1" tevens voor lichtbaken;

met daaraan ondergeschikt:

  1. h. extensieve recreatie, zoals voet-, fiets- en ruiterpaden;
  2. i. nutsvoorzieningen;

met daarbij behorende:

  1. j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeven van:

  1. a. een samenhangend straat - en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid
  3. c. de sociale veiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 6.1 wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. standplaats voor onderkomens;
  2. b. opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten;
  3. c. terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-,vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan, welke bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn;
  4. d. opslagplaats van hout en/of aannemersmaterialen;
  5. e. volkstuin;
  6. f. terrein voor wedstrijdsport, motor- en fietscross of modelvliegtuigsport;
  7. g. het diepwoelen of -ploegen van de bodem;
  8. h. het aanleggen en verharden van wegen, niet zijnde voet- of fietspaden, het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 200 m2.

Artikel 7 Natuur

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuurwetenschappelijke en landschappelijke waarden;
  2. b. duurzame instandhouding van het bos en daarop afgestemde bosbouw;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. extensief recreatief medegebruik zoals voet- fiets- en ruiterpaden;

met daarbij behorende:

  1. d. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  2. e. infrastructurele voorzieningen;
  3. f. waterhuishoudkundige voorzieningen met uitzondering van waterpartijen in de vorm van waterlopen, vijvers en open bassins;

7.2 Bouwregels

7.3 Specifieke gebruiksregels

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 8 Verkeer

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. parkeervoorzieningen;
  3. c. voet- en fietspaden;
  4. d. wegen en straten, bestaande uit maximaal twee rijstroken;

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. waterhuishoudkundige voorzieningen;

met daarbij behorende:

  1. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde en terreinen.

8.2 Bouwregels

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stallen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, voor de verkeersveiligheid of sociale veiligheid.

Artikel 9 Verkeer - Railverkeer

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. geluidwerende voorzieningen;
  2. b. groenvoorzieningen;
  3. c. railverkeersvoorzieningen;
  4. d. wegen ter plaatse van spoorwegovergangen;

met daarbij behorende:

  1. e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. f. infrastructurele voorzieningen;
  3. g. waterhuishoudkundige voorzieningen.

9.2 Bouwregels

9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, voor de verkeersveiligheid of sociale veiligheid.

Artikel 10 Water

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. oppervlaktewateren, zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen;
  2. b. waterberging;
  3. c. waterhuishouding;
  4. d. waterlopen;

met de daarbij behorende:

  1. e. andere voorzieningen voor de waterhuishouting;
  2. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

10.2 Bouwregels

10.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 10.1 wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het aanleggen van woonschepen;
  2. b. het opslaan, storten of bergen van voorwerpen, stoffen, materialen of chemicaliën en soortgelijke producten, behoudens voor zover zulks nodig is voor het op de bestemming gerichte gebruik.

10.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken voor het gebruik van gronden en gebouwen dat in strijd is met lid 10.1 indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 11 Leiding - Gas

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. een (ondergrondse) gastransportleiding;

met de daarbij behorende:

  1. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

11.2 Bouwregels

Op of in deze dubbelbestemming begrepen gronden zijn uitsluitend toegestaan bouwwerken ten dienste van de leidingen.

11.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding, met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2 en toestaan dat bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende basisbestemmingen worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder. Bij het bouwen zijn de regels van de betreffende bestemming van toepassing.

11.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.1 en toestaan dat de gronden gebruikt, in gebruik worden gegeven of te laten gebruiken ten behoeve van:

- erven en terreinen;

- parkeervoorzieningen;

- groenvoorzieningen;

- waterhuishoudkundige voorzieningen;

- wegen en straten, bestaande uit maximaal 2 rijstroken;

- nutsvoorzieningen;

- buitenopslag;

- raccordement.

mits de betrokken leidingbeheerder vooraf heeft verklaard dat hiertegen vanuit het belang van de leiding geen bezwaren bestaan.

11.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 12 Waterstaat - Waterlopen

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. oppervlaktewateren, zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen;
  2. b. waterberging;
  3. c. waterhuishouding;
  4. d. waterlopen;

met de daarbij behorende:

  1. e. andere voorzieningen voor de waterhuishouting;
  2. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

12.2 Bouwregels

12.3 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.1 en toestaan dat de gronden gebruikt, in gebruik worden gegeven of te laten gebruiken ten behoeve van:

- erven en terreinen;

- parkeervoorzieningen;

- groenvoorzieningen;

- wegen en straten, bestaande uit maximaal 2 rijstroken;

- nutsvoorzieningen;

- buitenopslag;

- raccordement.

mits de betrokken waterbeheerder vooraf heeft verklaard dat hiertegen vanuit het belang van de waterloop geen bezwaren bestaan.

12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 13 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 14 Algemene Aanduidingsregels

14.1 Luchtvaartverkeerzone - ke contour

Voor de gronden welke volgens de verbeelding zijn gelegen tussen de 35 Ke contour en de vliegbasis gelden de onderstaande bepalingen.

  1. a. Het is niet toegestaan:
  1. 1. woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en woonwagenstandplaatsen met een maximale geluidsbelasting van 35 Kosteneenheden (Ke) op te richten, voor zover die op het tijdstip van vaststelling van de geluidszones nog niet aanwezig waren en waarvoor nog geen bouwvergunning of omgevingsvergunning is verleend;
  2. 2. ligplaatsen te hebben met een maximale geluidsbelasting van 35 Ke, voor zover die op het tijdstip van vaststelling van de geluidszone nog niet aanwezig zijn.
  1. b. Een woning die op het tijdstip van vaststelling van de geluidszone daarbinnen reeds aanwezig was of nog niet aanwezig is maar waarvoor de bouwvergunning of omgevingsvergunning is verleend en een geluidsbelasting ondervindt van 40 Ke of minder, mag een maximaal toelaatbare geluidsbelasting hebben van 40 Ke.
  2. c. De geluidsbelasting van een ander geluidsgevoelig gebouw dat op het tijdstip van vaststelling van de geluidszone daarbinnen aanwezig is of nog niet aanwezig is, maar waarvoor de bouwvergunning of omgevingsvergunning is verleend, mag niet meer bedragen dan de op verzoek van burgemeester en wethouder door de minister van VROM vastgestelde waarde. De vast te stellen waarde mag niet meer bedragen dan 65 Ke.

14.2 Luchtvaartverkeerzone - ils - 1

14.3 Luchtvaartverkeerzone - ils - 2

14.4 Veiligheidzone - luchtvaart

Binnen de aanduiding Veiligheidzone - luchtvaart zijn geen gebouwen met een onderwijs- of gezondheidszorgfunctie als bedoeld in artikel 1.1, lid 2, van het Bouwbesluit 2012 (kwetsbare gebouwen als bedoeld in artikel 1, lid 1, van het Besluit burgerluchthavens) toegestaan.

14.5 Veiligheidzone - vervoer gevaarlijke stoffen

  1. a. Binnen de aanduiding Veiligheidzone - vervoer gevaarlijke stoffen zijn geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten toegestaan;
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in onder a. voor beperkt kwetsbare objecten binnen de veiligheidszone indien er sprake is van gewichtige redenen. Onder gewichtige redenen wordt verstaan: redenen om af te wijken van de wettelijke richtwaarden, zoals bij extensief gebruik van gebouwen/terreinen, bij het opvullen van kleine open gaten in bestaand stedelijk gebied of bij vervangende nieuwbouw. Een bestaande situatie kan een gewichtige reden zijn. Onder extensief gebruikte gebouwen wordt verstaan: magazijnen, loodsen e.d.

Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels

15.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages. De bebouwingshoogte van bedrijfsgebouwen is hiervan uitgezonderd;
  2. b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bestemmingsvlak' c.q. 'bouwvlak' wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. c. de regels met het oog op de realisering van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer, mits de inhoud per gebouw maximaal 150 m3 bedraagt;
  4. d. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m, behoudens ten aanzien van erf-/terreinafscheidingen;
  5. e. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie, het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen rechtstreeks ten behoeve van de geleiding , beveiliging en regeling van het verkeer, alsmede communicatievoorzieningen, kunstwerken en lichtmasten wordt vergroot tot niet meer dan 40 m¹, mits de Minister van Defensie schriftelijk heeft verklaard dat de werking van de ILS hierdoor niet in onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed;
  6. f. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de hoogte van bouwwerken wordt vergroot voor de bouw van opbouwen voor technische installaties op daken, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftopbouwen, ventilatie-installaties en soortgelijke bouwwerken, die anders hun functie niet kunnen vervullen; voor zover betreffende gebouwen zijn gelegen binnen de zogenaamde 50,3 m obstakelvrije zone wordt met het oog op de werking van het ILS vooraf de Minister van Defensie schriftelijk om advies gevraagd.

Artikel 16 Algemene Wijzigingsregels

16.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen:

  1. a. door het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen en bouwvlakken ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 5 meter mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding;
  2. b. ten behoeve van nutsvoorzieningen, voor zover de bepaling in artikel 15.1 sub c. ontoereikend is.

Artikel 17 Procedureregels

17.1 Procedureregels bij nadere eisen

Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen, is de volgende procedure van toepassing:

  1. a. het ontwerpbesluit ligt, met bijbehorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  2. b. van de terinzagelegging wordt tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, of op een andere geschikte wijze kennis gegeven;
  3. c. de kennisgeving houdt mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen;
  4. d. gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij het college van burgemeester en wethouders zienswijzen indienen tegen het ontwerpbesluit.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 18 Overgangsrecht

18.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

18.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van lid 18.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 18.1 met maximaal 10%.

18.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 18.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

18.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

18.5 Strijdig gebruik

  1. a. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 18.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  2. b. Indien het gebruik, bedoeld in lid 18.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

18.6 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 18.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 19 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Bedrijventerrein GDC-Noord 2009.

Bijlagen Bij De Regels

Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten

Lijst van bedrijfsactiviteiten bij de regels van het bestemmingsplan Bedrijventerrein GDC-Noord 2009

SBI-
code
Nr Omschrijving Afstanden in meters Cate-gorie
geur
stof geluid gevaar
grootste
afstand
15 - VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN
151 0 Slachterijen en overige vleesverwerking:
151 1 - slachterijen en pluimveeslachterijen 100 0 100 C 50 R 100 D 3.2
151 3 - bewerkingsinrichting van darmen en vleesafval 300 0 100 C 50 R 300 4.2
151 4 - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken:
p.o. > 1000 m2
100 0 100 C 50 R 100 3.2
151 5 - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken:
p.o. < 1000 m2
50 0 50 C 30 50 3.1
151 6 - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken:
p.o. < 200 m2
30 0 50 10 50 3.1
151 7 - loonslachterijen 50 0 50 10 50 3.1
151 8 - vervaardiging van snacks en vervaardiging van kant- en klaarmaaltijden p.o. < 2.000 m2 50 0 50 10 50 3.1
152 0 Visverwerkingsbedrijven:
152 2 - conserveren 200 0 100 C 30 200 4.1
152 3 - roken 300 0 50 C 0 300 4.2
152 4 - verwerken anderszins: p.o. > 1000 m2 300 10 50 C 30 300 D 4.2
152 5 - verwerken anderszins: p.o. < 1000 m2 100 10 50 30 100 3.2
152 6 - verwerken anderszins: p.o. < 300 m2 50 10 30 10 50 3.1
1531 - Aardappelproductenfabrieken:
1531 1 - vervaardiging van aardappelproducten 300 30 200 C 50 R 300 4.2
1531 2 - vervaardiging van snacks met p.o, < 2.000 m2 50 10 50 50 R 50 3.1
1532, 1533 0 Groente- en fruitconservenfabrireken:
1432, 1533 1 - jam 50 10 100 C 10 100 3.2
1532, 1533 2 - groente algemeen 50 10 100 C 10 100 3.2
1532, 1533 3 - met koolsoorten 100 10 100 C 10 100 3.2
1532, 1533 4 - met drogerijen 300 10 200 C 30 300 4.2
1532, 1533 5 - met uienconservering (zoutinleggerij) 300 10 100 C 10 300 4.2
1541 0 Vervaardiging van ruwe plantaardige en dierlijke olieën en vetten:
1541 1 - p.c. < 250.000 t/j 200 30 100 C 30 R 200 4.1
1541 2 - p.c. > 250.000 t/j 300 50 300 CZ 50 R 300 4.2
1542 0 Raffinage van plantaardige en dierlijke olieën en vetten:
1542 1 - p.c. < 250.000 t/j 200 10 100 C 100 R 200 4.1
1542 2 - p.c. > 250.000 t/j 300 10 300 CZ 200 R 300 4.2
1543 0 Margarinefabrieken:
1543 1 - p.c. < 250.000 t/j 100 10 200 C 30 R 200 4.1
1543 2 - p.c. > 250.000 t/j 200 10 300 CZ 50 R 300 4.2
1551 0 Zuivelproductenfabrieken:
1551 1 - gedroogde producten, p.c. > 1,5 t/u 200 100 500 CZ 50 R 500 5.1
1552 2 - geconcentreerde producten, verdamp.cap.
> 20 t/u
200 30 500 CZ 50 R 500 5.1
1551 3 - melkproductenfabrieken v.c. < 55.000 t/j 50 0 100 C 50 R 100 3.2
1551 4 - melkproductenfabrieken v.c. > 55.000 t/j 100 0 300 CZ 50 R 300 4.2
1551 5 - overige zuivelproductenfabrieken 50 50 300 C 50 R 300 4.2
1552 1 Consumptie-ijsfabrieken p.o. > 200 m2 50 0 100 C 50 R 100 3.2
1552 2 - consumptie-ijsfabrieken: p.o. < 200 m2 10 0 30 0 30 2
1561 0 Meelfabrieken:
1561 1 - p.c. > 500 t/u 200 100 300 CZ 100 R 300 4.2
1561 2 - p.c. < 500 t/u 100 50 200 C 50 R 200 4.1
1561 Grutterswarenfabrieken 50 100 200 C 50 200 D 4.1
1562 0 Zetmeelfabrieken:
1562 1 - p.c. < 10 t/u 200 50 200 C 30 R 200 4.1
1562 2 - p.c. > 10 t/u 300 100 300C Z 50 R 300 4.2
1571 - Veevoerfabrieken:
1571 1 - destructiebedrijven 700 30 200 C 50 700 D 5.2
1571 2 - beender-, veren-, vis- en vleesmeelfabriek 700 100 100 C 30 R 700 D 5.2
1571 3 - drogerijen (gras, pulp, groenvoeder, veevoeder) cap. < 10 t/u water 300 100 200 C 30 300 4.2
1571 5 - mengvoeder, p.c. < 100 t/u 200 50 200C 30 200 4.1
1571 6 - mengvoeder, p.c. > 100 t/u 300 100 300 CZ 50 R 300 4.2
1572 Vervaardiging van voer voor huisdieren 200 100 200 C 30 200 4.1
1581 0 Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen:
1581 1 - v.c. < 2500 kg meel/week 30 10 30 C 10 30 2
1581 2 - v.c. > 2500 kg meel/week 100 30 100 C 30 100 3.2
1582 Banket-, biscuit- en koekfabrieken 100 10 100 C 30 100 3.2
1583 0 Suikerfabrieken:
1584 2 - cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. < 2.000 m2 100 30 50 30 100 3.2
1584 3 - cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. < 200 m2 30 10 30 10 30 2
1584 4 - suikerwerkfabrieken met suiker branden 300 30 50 30 R 300 4.2
1584 5 - suikerwerkfabrieken zonder suiker branden:
p.o. > 200 m2
100 30 50 30 R 100 3.2
1584 6 - suikerwerkfabrieken zonder suiker branden:
p.o. < 200 m2
30 10 30 10 30 2
1585 Deegwarenfabrieken 50 30 10 10 50 3.1
1586 0 Koffiebranderijen en theepakkerijen:
1586 2 - theepakkerijen 100 10 30 10 100 3.2
1587 Vervaardiging van azijn, specerijen en kruiden 200 30 50 10 200 4.1
1589 Vervaardiging van overige voedingsmiddelen 200 30 50 30 200 D 4.1
1598.1 Bakkerijgrondstoffenfabrieken 200 50 50 50 R 200 4.1
1589.2 0 Soep- en soeparomafabrieken:
1589.2 1 - zonder poederdrogen 100 10 50 10 100 3.2
1589.2 2 - met poederdrogen 300 50 50 50 R 300 4.2
1589.2 Bakmeel- en puddingpoederfabrieken 200 50 50 30 200 4.1
1591 Destilleerderijen en likeurstokerijen 300 30 200 C 30 300 4.2
1592 0 Vervaardiging van ethylalcohol door gisting:
1592 1 - p.c. < 5.000 t/j 200 30 200 C 30 R 200 4.1
1592 2 - p.c. > 5.000 t/j 300 50 300 C 50 R 300 4.2
1593 t/m 1595 Vervaardiging van wijn, cider e.d. 10 0 30 C 0 30 2
1596 Bierbrouwerijen 300 30 100 C 50 R 300 4.2
1597 Mouterijen 300 50 100 C 30 300 4.2
1598 Mineraalwater- en frisdrankfabrieken 10 0 100 50 R 100 3.2
16 - VERWERKING VAN TABAK
160 Tabakverwerkende industrie 200 30 50 C 30 200 4.1
17 - VERVAARDIGING VAN TEXTIEL
171 Bewerken en spinnen van textielvezels 10 50 100 30 100 3.2
172 0 Weven van textiel:
172 1 - aantal weefgetouwen < 50 10 10 100 0 100 3.2
172 2 - aantal weefgetouwen > 50 10 30 300 Z 50 300 4.2
173 Textielveredelingsbedrijven 50 0 50 10 50 3.1
174, 175 Vervaardiging van textielwaren 10 0 50 10 50 3.1
1751 Tapijt-, kokos- en vloetmattenfabrieken 100 30 200 10 200 4.1
176, 177 Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen 0 10 50 10 50 3.1
18 - VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT
181 Vervaardiging kleding van leer 30 0 50 0 50 3.1
182 Vervaardiging van kleding en -toebehoren (excl. van leer) 10 10 30 10 30 2
183 Bereiden en verven van bont; vervaardiging van artikelen van bont 50 10 10 10 50 3.1
19 - VERVAARDIGING VAN LEER EN LEDERWAREN
(EXCL. KLEDING)
191 Lederfabrieken 300 30 100 10 300 4.2
192 Lederwarenfabrieken (excl. kleding en schoeisel) 50 10 30 10 50D 3.1
193 Schoenenfabrieken 50 10 50 10 50 3.1
20 - HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK E.D.
2010.1 Houtzagerijen 0 50 100 50 R 100 3.2
2010.2 0 Houtconserveringsbedrijven:
2010.2 1 - met creosootolie 200 30 50 10 200 4.1
2010.2 2 - met zoutoplossingen 10 30 50 10 50 3.1
202 Fineer- en plaatmaterialenfabrieken 100 30 100 10 100 3.2
203, 204, 205 0 Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout 0 30 100 0 100 3.2
203, 204, 205 1 Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m2 0 30 50 0 50 3.1
205 Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken 10 10 30 0 30 2
21 - VERVAARDIGING VAN PAPIER, KARTON EN PAPIER- EN KARTONWAREN
2111 Vervaardiging van pulp 200 100 200 C 50 R 200 4.1
2112 0 Papier- en kartonfabrieken:
2112 1 - p.c. < 3 t/u 50 30 50 C 30 C 50 3.1
2112 2 - p.c. 3 - 15 t/u 100 50 200 CZ 50 R 200 4.1
2112 3 - p.c. > 15 t/u 200 100 300 CZ 100 R 300 4.2
212 Papier- en kartonwarenfabrieken 30 30 100 C 30 R 100 3.2
2121.2 0 Golfkartonfabrieken:
2121.2 1 - p.c. < 3 t/u 30 30 100 C 30 R 100 3.2
2121.2 2 - p.c. > 3 t/u 50 30 200 CZ 30 R 200 4.1
22 - UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUCTIE
VAN OPGENOMEN MEDIA
2221 Drukkerijen van dagbladen 30 0 100 C 10 100 3.2
2222 Drukkerijen (vlak- en rotatie-diepdrukkerijen) 30 0 100 10 100 3.2
2222.6 Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen 10 0 30 0 30 2
2223 B Binderijen 30 0 30 0 30 2
2224 Grafische reproductie en zetten 30 0 10 10 30 2
2225 Overige grafische aktiviteiten 30 0 30 10 30D 2
23 - AARDOLIE-/STEENKOOLVERWERK. IND.; BEWERKING SPLIJT-/KWEEKSTOFFEN
2320.2 A Smeerolieën- en vettenfabrieken 50 0 100 30 R 100 3.2
2320.2 B Recyclingbedrijven voor afgewerkte olie 300 0 100 50 R 300 4.2
2320.2 C Aardolieproductenfabrieken n.e.g. 300 0 200 50 R 300D 4.2
24 - VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUCTEN
2412 Kleur- en verfstoffenfabrieken 200 0 200 C 200 R 200D 4.1
2413 0 Anorg, chemische grondtsoffenfabrieken:
2413 1 - niet vallend onder "post-Seveso-richtlijn" 100 30 300 C 300 R 300D 4.2
2414.1 A0 Organ. chemische grondstoffenfabrieken:
2414.1 A1 - niet vallend onder "post-Seveso-richtlijn" 300 10 200 C 300 R 300D 4.2
2414.1 B0 Methanolfabrieken:
2414.1 B1 - p.c. < 100.000 t/j 100 0 200 C 100 R 200 4.1
2414.1 B2 - p.c. > 100.000 t/j 200 0 300 CZ 200 R 300 4.2
2414.2 0 Vetzuren en alkanolenfabrieken (niet synth.):
2414.2 1 - p.c. < 50.000 t/j 300 0 200 C 100 R 300 4.2
243 Verf-, lak- en vernisfabrieken 300 30 200 C 300 R 300D 4.2
2441 0 Farmaceutische grondstoffenfabrieken:
2441 1 - p.c. < 1.000 t/j 200 10 200 C 300 R 300 4.2
2442 0 Farmaceutische productenfabrieken:
2442 1 - formulering en afvullen geneesmiddelen 50 10 50 50 R 50 3.1
2442 2 - verbandmiddelenfabrieken 10 10 30 10 30 2
2451 Zeep-, was- en reinigingsmiddelenfabrieken 300 100 200 C 100 R 300 4.2
2452 Parfumerie- en cosmeticafabrieken 300 30 50 C 50 R 300 4.2
2462 - Lijm- en plakmiddelenfabrieken:
2462 1 - zonder dierlijke grondstoffen 100 10 100 50 100 3.2
2464 Fotochemische productenfabrieken 50 10 100 50 R 100 3.2
2466 A Chemische kantoorbenodigdhedenfabrieken 50 10 50 50 R 50 3.1
2466 B Overige chemische productenfabrieken n.e.g. 200 30 100 C 200 R 200 D 4.1
247 Kunstmatige synthetische garen- en vezelfabrieken 300 30 300 C 200 R 300 4.2
25 - VERVAARDIGING VAN PRODUCTEN VAN RUBBER
EN KUNSTSTOF
2511 Rubberbandenfabrieken 300 50 300 C 100 R 300 4.2
2512 0 Loopvlakvernieuwingsbedrijven:
2512 1 - vloeropp. < 100 m2 50 10 30 30 50 3.1
2512 2 - vloeropp. > 100 m2 200 50 100 50 R 200 4.1
2513 Rubber-artikelenfabrieken 100 10 50 50 R 100 D 3.2
252 0 Kunststofverwerkende bedrijven:
252 1 - zonder fenolharsen 200 50 100 100 R 200 4.1
252 2 - met fenolharsen 300 50 100 200 R 300 4.2
252 3 - productie van verpakkingsmateriaal en assemblage van kunststof bouwmaterialen 50 30 50 30 50 3.1
26 - VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUCTEN
261 0 Glasfabrieken:
261 1 - glas en glasproducten, p.c. < 5.000 t/j 30 30 100 30 100 3.2
261 2 - glas en glasproducten, p.c. > 5.000 t/j 30 100 300 CZ 50 R 300 4.2
261 3 - glaswol en glasvezels, p.c. < 5.000 t/j 300 100 100 30 300 4.2
2615 Glasbewerkingsbedrijven 10 30 50 10 50 3.1
262, 263 0 Aardewerkfabrieken:
262, 263 1 - vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW 10 10 30 10 30 2
262, 263 2 - vermogen elektrische ovens totaal > 40 kW 30 50 100 30 100 3.2
264 A Baksteen en baksteenelementenfabrieken 30 200 200 30 200 4.1
264 B Dakpannenfabrieken 50 200 200 100 R 200 4.1
2652 0 Kalkfabrieken:
2652 1 - p.c. < 100.000 t/j 30 200 200 30 R 200 4.1
2653 0 Gipsfabrieken;
2653 1 - p.c. < 100.000 t/j 30 200 200 30 R 200 4.1
2661.1 0 Betonwarenfabrieken:
2661.1 1 - zonder persen, triltafels en bekistingtrillers 10 100 200 30 200 4.1
2661.1 2 - met persen, triltafels of bekistingtrillers, p.c. < 100 t/d 10 100 300 30 300 4.2
2661.2 0 Kalkzandsteenfabrieken:
2661.2 1 - p.c. < 100.000 t/j 10 50 100 30 100 3.2
2661.2 2 - p.c. > 100.000 t/j 30 200 300 Z 30 300 4.2
2662 Mineraalgebonden bouwplatenfabrieken 50 50 100 30 100 3.2
2663, 2664 0 Betonmortelcentrales:
2663, 2664 1 - p.c. < 100 t/u 10 50 100 100 R 100 3.2
2663, 2664 2 - p.c. > 100 t/u 30 200 300 Z 50 R 300 4.2
2665, 2666 0 Vervaardiging van producten van beton, (vezel)cement en gips):
2665, 2666 1 - p.c. < 100 t/d 10 50 100 50 R 100 3.2
2665, 2666 2 - p.c. > 100 t/d 30 200 300 Z 200 R 300 4.2
267 0 Natuursteenbewerkingsbedrijven:
267 1 - zonder breken, zeven en drogen: p.o. > 2.000 m2 10 30 100 0 100 D 3.2
267 2 - zonder breken, zeven en drogen: p.o. < 2.000 m2 10 30 50 0 50 3.1
267 3 - met breken, zeven of drogen, v.c. < 100.000 t/j 10 100 300 10 300 4.2
2681 Slijp- en polijstmiddelenfabrieken 10 30 50 10 50 D 3.1
2682 A0 Bitumineuze materialenfabrieken:
2682 A1 - p.c. < 100 t/u 300 100 100 30 300 4.2
2682 B0 Isolatiematerialenfabrieken (excl. glaswol):
2682 B1 - steenwol, p.c. > 5.000 t/j 100 200 300 CZ 30 300 4.2
2682 B2 - overige isolatiematerialen 200 100 100 C 50 200 4.1
2682 C Minerale productenfabrieken n.e.g. 50 50 100 50 100 D 3.2
2682 D0 Asfaltcentrales p.c. < 100 ton/uur 100 50 200 30 200 4.1
2682 D1 - asfaltcentrales, p.c. > 100 ton/uur 200 100 300 Z 50 300 4.2
27 - VERVAARDIGING VAN METALEN
273 0 Draadtrekkerijen, koudbandwalserijen en profielzetterijen:
273 1 - p.o. < 2.000 m2 30 30 300 30 300 4.2
274 A0 Non-ferro-metaalfabrieken:
274 A1 - p.c. < 1.000 t/j 100 100 300 30 R 300 4.2
2751, 2752 0 IJzer- en staalgieterijen/-smelterijen:
2751, 2752 1 - p.c. < 4.000 t/j 100 50 300 C 30 R 300 4.2
2753, 2754 0 Non-ferro-metaalgieterijen/-smelterijen:
2753, 2754 1 - p.c. < 4.000 t/j 100 50 300 C 30 R 300 4.2
28 - VERVAARDIGING VAN PRODUCTEN VAN METAAL (EXCL. MACH./TRANSPORTMIDDELEN)
281 0 Constructiewerkplaatsen:
281 1 - gesloten gebouw 30 30 100 30 100 3.2
281 1a - gesloten gebouw, p.o. < 200 m2 30 30 50 10 50 3.1
281 2 - in open lucht, p.o. < 2.000 m2 30 50 200 30 200 4.1
281 3 - in open lucht, p.o. > 2.000 m2 50 200 300 Z 30 300 4.2
2821 0 Tank- en reservoirbouwbedrijven:
2821 1 - p.o. < 2.000 m2 30 50 300 30 R 300 4.2
2822, 2830 Vervaardiging van verwarmingsketels, radiatoren en stoomketels 30 30 200 30 200 4.1
284 A Stamp-, pers-, dieptrek- en forceerbedrijven 10 30 200 30 200 4.1
284 B Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d. 50 30 100 30 100 D 3.2
284 B1 Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d., p.o. < 200 m2 30 30 50 10 50 D 3.1
2851 0 Metaaloppervlaktebehandelingsbedrijven:
2851 1 - algemeen 50 50 100 50 100 3.2
2851 10 - stralen 30 200 200 30 200 D 4.1
2851 11 - metaalharden 30 50 100 50 100 D 3.2
2851 12 - lakspuiten en moffelen 100 30 100 50 R 100 D 3.2
2851 2 - scoperen (opspuiten van zink) 50 50 100 30 R 100 D 3.2
2851 3 - thermisch verzinken 100 50 100 50 100 3.2
2851 4 - thermisch vertinnen 100 50 100 50 100 3.2
2851 5 - mechanische oppervlaktebehandeling (slijpen, polijsten) 30 50 100 30 100 3.2
2851 6 - anodiseren, eloxeren 50 10 100 30 100 3.2
2851 7 - chemische oppervlaktebehandeling 50 10 100 30 100 3.2
2851 8 - emailleren 100 50 100 50 R 100 3.2
2851 9 - galvaniseren (vernikkelen, verchromen, verzinken, verkoperen e.d.) 30 30 100 50 100 3.2
2852 1 Overige metaalbewerkende industrie 10 30 100 30 100 D 3.2
2852 2 Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. < 200 m2 10 30 50 10 50 D 3.1
287 A0 Grofsmederijen, anker- en kettingfabrieken:
287 A1 - p.o. < 2.000 m2 30 50 200 30 200 4.1
287 B Overige metaalwarenfabrieken n.e.g. 30 30 100 30 100 3.2
287 B Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig p.o. < 200 m2 30 30 50 10 50 3.1
29 - VERVAARDIGING VAN MACHINES EN APPARATEN
29 0 Machine- en apparatenfabrieken:
29 1 - p.o. < 2.000 m2 30 30 100 30 100 D 3.2
29 2 - p.o. > 2.000 M2 50 30 200 30 200 D 4.1
29 3 - met proefdraaien verbrandingsmotoren > 1 MW 50 30 300 Z 30 300 D 4.2
30 - VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS
30 A Kantoormachines- en computerfabrieken 30 10 30 10 30 2
31 - VERVAARDIGING VAN OVERIGE ELEKTR. MACHINES, APPARATEN EN BENODIGDHEDEN
311 Elektromotoren- en generatorenfabrieken 200 30 30 50 200 4.1
312 Schakel- en installatiemateriaalfabrieken 200 10 30 50 200 4.1
313 Elektrische draad- en kabelfabrieken 100 10 200 100 R 200 D 4.1
314 Accumulatoren- en batterijenfabrieken 100 30 100 50 100 3.2
315 Lampenfabrieken 200 30 30 300 R 300 4.2
316 Elektrotechnische industrie n.e.g. 30 10 30 10 30 2
32 - VERVAARDIGING VAN AUDIO-, VIDEO-, TELECOM-APPARATEN EN BENODIGDHEDEN
321 t/m 323 Vervaardiging van audio-, video- en telecom-apparatuur e.d. 30 0 50 30 50 D 3.1
3210 Fabrieken voor gedrukte bedrading 50 10 50 30 50 3.1
33 - VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN
33 A Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d. 30 0 30 0 30 2
34 - VERVAARDIGING VAN AUTO'S, AANHANGWAGENS EN OPLEGGERS
341 0 Autofabrieken en assemblagebedrijven:
341 1 - p.o. < 10.000 m2 100 10 200 C 30 R 200 D 4.1
341 2 - p.o. > 10.000 m2
200 30 300 Z 50 R 300 4.2
3420.1 Carrosseriefabrieken 100 10 200 30 R 200 4.1
3420.2 Aanhangwagen- en opleggerfabrieken 30 10 200 30 200 4.1
343 Auto-onderdelenfabrieken 30 10 100 30 R 100 3.2
35 - VERVAARDIGING VAN TRANSPORTMIDDELEN
(EXCL. AUTO'S, AANHANGWAGENS)
351 0 Scheepsbouw- en reparatiebedrijven:
351 1 - houten schepen 30 30 50 10 50 3.1
351 2 - kunststof schepen 100 50 100 50 R 100 3.2
351 3 - metalen schepen < 25 m 50 100 200 30 200 4.1
352 - Wagonbouw- en spoorwegwerkplaatsen:
352 1 - algemeen 50 30 100 30 100 3.2
352 2 - met proefdraaien van verbrandingsmotoren
> 1 MW
50 30 300 Z 30 R 300 4.2
253 0 Vliegtuigbouw en -reparatiebedrijven:
353 1 - zonder proefdraaien motoren 50 30 200 30 200 4.1
354 Rijwiel- en motorrijwielfabrieken 30 10 100 30 R 100 3.2
355 Transportmiddelenindustrie n.e.g. 30 30 100 30 100 D 3.2
36 - VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G.
361 1 Meubelfabrieken 50 50 100 30 100 D 3.2
361 2 Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m2 0 10 10 0 10 1
362 Fabricage van munten, sieraden e.d. 30 10 10 10 30 2
363 Muziekinstrumentenfabrieken 30 10 30 10 30 2
364 Sportartikelenfabrieken 30 10 50 30 50 3.1
365 Speelgoedartikelenfabrieken 30 10 50 30 50 3.1
3661.1 Sociale werkvoorziening 0 30 30 0 30 2
3661.2 Vervaardiging van overige goederen n.e.g. 30 10 50 30 50 D 3.1
37 - VOORBEREIDING TOT RECYCLING
372 A0 Puinbrekerijen en -malerijen:
372 A1 - v.c. < 100.000 t/j 30 100 300 10 300 4.2
372 B Rubberregeneratiebedrijven 300 50 100 50 R 300 4.2
372 C Afvalscheidingsinstallaties 200 200 300 C 50 300 4.2
40 - PRODUCTIE EN DISTRIB. VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER
40 B0 bio-energieinstallaties elektrisch vermogen
< 50 MWe:
40 B2 - vergisting, verbranding en vergassing van
overige biomassa
50 50 100 30 R 100 3.2
40 C0 Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen:
40 C1 - < 10 MVA 0 0 30 C 10 30 2
40 C2 - 10 - 100 MVA 0 0 50 C 30 50 3.1
40 C3 - 100 - 200 MVA 0 0 100C 50 100 3.2
40 C4 - 200 - 1000 MVA 0 0 300 CZ 50 300 4.2
40 D0 Gasdistributiebedrijven:
40 D1 - gascompressorstations vermogen < 100 MW 0 0 300 C 100 300 4.2
40 D3 - gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinstallaties, cat. A 0 0 10 C 10 10 1
40 D4 - gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), cat. B en C 0 0 30 C 10 30 2
40 D5 - gasontvang- en verdeelstations, cat. D 0 0 50C 50 R 50 3.1
40 E0 Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt:
40 E1 - stadsverwarming 30 10 100 C 50 100 3.2
40 E2 - blokverwarming 10 0 30 C 10 30 2
40 F0 windmolens:
40 F1 - wiekdiameter 20 m 0 0 100 C 30 100 3.2
40 F2 - wiekdiamater 30 m 0 0 200 C 50 200 4.1
40 F3 - wiekdiamater 50 m 0 0 300 C 50 300 4.2
41 - WINNING EN DISTRIBUTIE VAN WATER
41 A0 Waterwinning-/bereiding bedrijven:
41 A2 - bereiding met chloorbleekloog e.d. en/of straling 10 0 50 C 30 50 3.1
41 B0 Waterdistributiebedrijven met pompvermogen:
41 B1 - < 1 MW 0 0 30 C 10 30 2
41 B2 - 1 - 15 MW 0 0 100 C 10 100 3.2
41 B3 - > 15 MW 0 0 300 C 10 300 4.2
45 - BOUWNIJVERHEID
45 0 Bouwbedrijven algemeen: b.o. > 2.000 m2 10 30 100 10 100 3.2
45 1 - bouwbedrijven algemeen: b.o. < 2.000 m2 10 30 50 10 50 3.1
45 2 Aannemersbedrijven met werkplaats:
b.o. > 1000 m2
10 30 50 10 50 3.1
45 3 - aannemersbedrijven met werkplaats:
b.o. < 1000 m2
0 10 30 10 30 2
50 - HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTOR- FIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS
502 Groothandel in vrachtauto's (incl. import) 10 10 100 10 100 3.2
5020.4 A Autoplaatwerkerijen 10 30 100 10 100 3.2
5020.4 B Autobeklederijen 0 0 10 10 10 1
5020.4 C Autospuitinrichtingen 50 30 30 30 R 50 3.1
5020.5 Autowasserijen 10 0 30 0 30 2
51 - GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING
5121 0 Groothandel in akkerbouwproducten en veevoeders 30 30 50 30 R 50 3.1
5121 1 Groothandel in akkerbouwproducten en veevoeders met een verwerkingscapaciteit van 500 ton/uur of meer 100 100 300 Z 50 R 300 4.2
5122 Groothandel in bloemen en planten 10 10 30 0 30 2
5123 Groothandel in levende dieren 50 10 100 C 0 100 3.2
5124 Groothandel in huiden, vellen en leder 50 0 30 0 50 3.1
5125, 5131 Groothandel in ruwe tabak, groenten, fruit en consumptie-aardappelen 30 10 30 50 R 50 3.1
5132, 5133 Groothandel in vlees, vleeswaren, zuivelproducten, eieren, spijsolieën 10 0 30 50 R 50 3.1
5134 Groothandel in dranken 0 0 30 0 30 2
5135 Groothandel in tabaksproducten 10 0 30 0 30 2
5136 Groothandel in suiker, chocolade en suikerwerk 10 10 30 0 30 2
5137 Groothandel in koffie, thee, cacao en specerijen 30 10 30 0 30 2
5138, 5139 Groothandel in overige voedings- en genotmiddelen 10 10 30 10 30 2
514 Groothandel in overige consumentenartikelen 10 10 30 10 30 2
5148.7 0 Groothandel in vuurwerk en munitie:
5148.7 1 - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton 10 0 30 10 V 30 2
5148.7 2 - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag 10 tot 50 ton 10 0 30 50 V 50 3.1
5148.7 5 - munitie 0 0 30 30 30 2
5151.1 0 Groothandel in vaste brandstoffen:
5151.1 1 - klein, lokaal verzorgingsgebied 10 50 50 30 50 3.1
5151.2 0 Groothandel in vloeibare en gasvormige brandstoffen:
5151.2 1 - vloeistoffen, o.c. < 100.000 m3 50 0 50 200 R 200 D 4.1
5151.2 3 - tot vloeistof verdichte gassen 50 0 50 300 R 300 D 4.2
5151.3 Groothandel in minerale olieproducten (excl. brandstoffen) 100 0 30 50 100 3.2
5152.1 0 Groothandel in metaalertsen:
5152.1 1 - opslag opp. < 2.000 m2 30 300 300 10 300 4.2
5152.1 2 - opslag opp. > 2.000 m2 50 500 700 Z 10 700 5.2
5152.2/.3 Groothandel in metalen en -halffabrikaten 0 10 100 10 100 3.2
5153 0 Groothandel in hout en bouwmaterialen:
5153 1 - algemeen: b.o. > 2.000 m2 0 10 50 10 50 3.1
5153 2 - algemeen: b.o. < 2.000 m2 0 10 30 10 30 2
5153.4 4 zand en grind:
5134.2 5 - algemeen: b.o. > 200 m2 0 30 100 0 100 3.2
5153.4 6 - algemeen: b.o. < 200 m2 0 10 30 0 30 2
5154 0 Groothandel in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur:
5154 1 - algemeen: b.o. > 2.000 m2 0 0 50 10 50 3.1
5154 2 - algemeen: b.o. < = 2.000 m2 0 0 30 0 30 2
5155.1 Groothandel in chemische producten 50 10 30 100 R 100 D 3.2
5155.2 Groothandel in kunstmeststoffen 30 30 30 30 R 30 2
5156 Groothandel in overige intermediaire goederen 10 10 30 10 30 2
5157 0 Autosloperijen: b.o. > 1000 m2 10 30 100 30 100 3.2
5157 1 - autosloperijen: b.o. < 1000 m2 10 10 50 10 50 3.1
5157.2/.3 0 Overige groothandel in afval en schroot:
b.o. > 1000 m2
10 30 100 10 100 D 3.2
5157.2/.3 1 - overige groothandel in afval en schroot:
b.o. < 1000 m2
10 10 50 10 50 3.1
5162 0 Groothandel in machines en apparaten:
5162 1 - machines voor de bouwnijverheid 0 10 100 10 100 3.2
5162 2 - overige 0 10 50 0 50 3.1
517 Overige groothandel (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d.) 0 0 30 0 30 2
60 - VERVOER OVER LAND
601 0 Spoorwegen:
601 1 - stations 0 0 100 C 50 R 100 D 3.2
601 2 - rangeerterreinen, overslagstations (zonder rangeerheuvel) 30 30 300 C 300 R 300 D 4.2
6021.1 Bus-, tram- en metrostations en -remises 0 10 100 C 0 100 D 3.2
6023 Touringcarbedrijven 10 0 100 C 0 100 3.2
6024 0 Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks): b.o. > 1000 m2 0 0 100 C 30 100 3.2
6024 1 - Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks): b.o. < 1000 m2 0 0 50 C 30 50 3.1
603 Pomp- en compressorstations van pijpleidingen 0 0 30 C 10 30 D 2
63 - DIENSTVERLENING T.B.V. HET VERVOER
6312 Veem- en pakhuisbedrijven, koelhuizen 30 10 50 C 50 R 50 D 3.1
6321 2 Stalling van vrachtwagens (met koelinstallaties) 10 0 100 C 30 100 3.2
64 - POST EN TELECOMMUNICATIE
642 B0 Zendinstallaties:
642 B1 - LG en MG, zendervermogen < 100 kW (bij groter vermogen: onderzoek!) 0 0 0 C 100 100 3.2
642 B2 - FM en TV 0 0 0 C 10 10 1
642 B3 - GSM en UMTS-steunzenders 0 0 0 C 10 10 1
71 - VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN
712 Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (excl. personenauto's) 10 0 50 10 50 D 3.1
713 Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen 10 0 50 10 50 D 3.1
73 - SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK
731 Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk 30 10 30 30 R 30 2
732 Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek 0 0 10 0 10 1
74 - OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING
747 Reinigingsbedrijven voor gebouwen 50 10 30 30 50 D 3.1
7481.3 Foto- en filmontwikkelcentrales 10 0 30 C 10 30 2
90 - MILIEUDIENSTVERLENING
9002.1 A Vuilophaal-, straatreinigingsbedrijven e.d. 50 30 50 10 50 3.1
9002.1 B Gemeentewerven (afval-inzameldepots) 30 30 50 30 R 50 3.1
9002.1 C Vuiloverslagstations 200 200 300 30 300 4.2
9002.2 A0 Afvalverwerkingsbedrijven:
9002.2 A2 - kabelbranderijen 100 50 30 10 100 3.2
9002.2 A4 - pathogeen afvalverbranding (voor ziekenhuizen) 50 10 30 10 50 3.1
9002.2 A5 - oplosmiddelterugwinning 100 0 10 30 R 100 D 3.2
9002.2 A6 - afvalverbrandingsinrichtingen, thermisch vermogen > 75 MW 300 200 300 CZ 50 300 D 4.2
9002.2 A7 - verwerking fotochemisch en galvano-afval 10 10 30 30 R 30 2
9002.2 C5 - GFT in gesloten gebouw 200 50 100 100 R 200 4.1

Bijlage 2 Parkeernormen

Gebieden

In Eindhoven zullen de volgende drie gebieden worden onderscheiden:

Centrum: De buurten: Binnenstad, Fellenoord, Witte Dame en Bergen. Oftewel, het gebied begrensd door: Fellenoord, Boschdijk, Pastoor Petersstraat, Veldmaarschalk Montgomerylaan, Vincent van de Heuvellaan, John F. Kennedylaan, Prof. Dr. Dorgelolaan, Dommel, Vestdijk, Hertogstraat, P Czn Hooftlaan, Wal, Dommel, Edenstraat, Mauritsstraat, Vonderweg, Fellenoord.

Schilwijken: de overige gebieden binnen de Ring

Rest: Ring en alles daarbuiten

Opmerking: de scheidslijn tussen gebieden loopt in principe over de as van de genoemde straten en wegen (ook in geval van de Ring).

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80040-0303_0037.jpg"

hoofd-
functie
functie eenheid centrum schil-
wijken
rest aandeel
bezoekers
opmerkingen
min max min max min max
Wonen woning groot
(> 120 m2 bvo)
woning 1,3 1,5 1,5 1,8 1,7 2,3 0,3 BVO NEN 2580
woning midden
(< 120 m2 bvo)
woning 1,2 1,4 1,4 1,7 1,6 2,1 0,3 BVO NEN 2580
woning klein
(< 80 m2 bvo)
woning 1,1 1,3 1,3 1,6 1,5 1,9 0,3 BVO NEN 2580
serviceflat/ aanleunwoning woning 0,4 0,6 0,5 0,7 0,6 0,8 0,2 zelfstandige woning met beperkte zorgvoorzieningen (veel gereserveerde gehandicapten- plaatsen, dus minder gecombineerd gebruik mogelijk)
kamer verhuur kamer 0,3 0,6 0,4 0,7 0,5 0,8 0,2 geldt ook voor studentenwoning; gem. kamergrootte
< 30 m2
verpleeg-/ verzorgingshuis woon- eenheid 0,4 0,6 0,5 0,7 0,6 0,8 0,2 niet de beschikking over eigen vervoer, maar incl. personeel
Winkelen binnenstad/hoofd- winkelgebied 100 m2 bvo 3,0 4,0 nvt nvt nvt nvt 85% 1 arbeidsplaats =
40 m2 bvo
stadsdeelwinkel- centrum (Winkel- centrum Woensel) 100 m2 bvo nvt nvt nvt nvt 3,0 4,0 85% 1 arbeidsplaats =
40 m2 bvo
wijkwinkelcentrum (Haagdijk, Trudo- plein, Woenselse Markt, Kastelenplein) 100 m2 bvo nvt nvt 2,5 3,5 3,0 4,0 85% excl. supermarkt
1 arbeidsplaats =
40 m2 bvo
buurtwinkel- centrum/ solitaire kleinschalige winkel 100 m2 bvo nvt nvt 2,0 2,5 2,5 3,0 85% excl. supermarkt
1 arbeidsplaats =
40 m2 bvo
supermarkt 100 m2 bvo 2,0 3,0 3,0 4,0 4,0 5,0 85% 1 arbeidsplaats =
40 m2 bvo
grootschalige detailhandel 100 m2 bvo nvt nvt 4,5 6,5 5,5 8,0 85% 1 arbeidsplaats =
40 m2 bvo
Bedoeld is hier een grote publiekstrekker met regionale functie
bouwmarkt/ tuincentrum 100 m2 bvo nvt nvt 3,0 4,0 4,0 5,0 86% 1 arbeidsplaats =
40 m2 bvo
showroom (auto's, boten, etc.) 100 m2 bvo 0,4 0,6 0,6 1,0 1,0 2,0 35% 1 arbeidsplaats =
30 - 50 m2 bvo
(week)markt 1 m' markt- kraam 0,1 0,3 0,2 0,3 0,3 0,5 85% 1 m' marktkraam =
6 m2 bvo (indien geen parkeren achter kraam dan + 1,0 pp per standhouder extra)
Werken kantoren 100 m2 bvo 1,0 1,4 1,2 1,8 1,8 3,0 15% 1 arbeidsplaats =
25 - 35 m2 bvo
arbeidsextensieve/ bezoekersextensieve bedrijven (loods, opslag, groot- handel, transport- bedrijf, etc.) 100 m2 bvo 0,2 0,3 0,3 0,6 0,6 1,0 5% 1 arbeidsplaats =
30 - 50 m2 bvo
arbeidsintensieve/ bezoekersextensieve bedrijven (industrie, garagebedrijf, laboratorium, werkplaats, etc.) 100 m2 bvo 0,7 1,2 1,2 2,0 2,0 2,5 5% 1 arbeidsplaats =
30 - 50 m2 bvo
bedrijfsverzamel- gebouw 100 m2 bvo 0,8 1,5 1,0 1,7 1,2 1,9 10% 1 arbeidsplaats =
30 - 40 m2 bvo
evenementenhal/ beursgebouw/ congresgebouw 100 m2 bvo 3,0 5,0 4,0 7,0 5,0 10,0 90%
Vrije tijd café/bar/discotheek/cafetaria 100 m2 bvo 3,0 5,0 4,0 6,0 5,0 7,0 90%
restaurant 100 m2 bvo 4,0 8,0 8,0 12,0 10,0 14,0 80%
hotel kamer 0,5 1,0 0,7 1,3 0,9 1,5 -
museum 100 m2 bvo 0,3 0,5 0,5 0,8 0,8 1,0 95%
bibliotheek 100 m2 bvo 0,3 0,5 0,5 0,8 0,8 1,0 95%
bioscoop/ theater/ schouwburg zitplaats 0,1 0,2 0,2 0,3 0,3 0,5 -
sociaal cultureel centrum/wijk- gebouw 100 m2 bvo 2,0 5,0 3,0 6,0 4,0 7,0 60%
gymlokaal 100 m2 bvo 1,0 1,5 1,5 2,0 2,0 2,5 95% indien geen avond- functie, dan parkeer- vraag = 0
sporthal (binnen) 100 m2 bvo 1,0 1,5 1,5 2,0 2,0 2,5 95% bij sporthal met wedstrijdfunctie:
+ 0,1 - 0,2 pp per bezoekersplaats
sportveld (buiten) ha. netto terrein nvt nvt 13,0 27,0 13,0 27,0 95% alleen opp. sport- terreinen tellen mee
dansstudio/sport- school 100 m2 bvo 1,0 2,0 2,0 3,0 3,0 4,0 90%
squashbanen baan 0,5 1,0 1,0 1,5 1,0 2,0 90%
tennisbanen baan 0,5 1,0 1,0 2,0 2,0 3,0 95%
golfbaan hole nvt nvt nvt nvt 6,0 8,0 95%
bowlingbaan/ biljartzaal baan/tafel 1,0 1,5 1,5 2,0 1,5 2,5 95%
stadion zitplaats 0,04 0,2 0,05 0,3 0,06 0,4 99%
zwembad 100 m2 opp. bassin 7,0 9,0 8,0 10,0 9,0 11,0 98%
themapark/pretpark ha. netto terrein 2,0 8,0 3,0 10,0 4,0 12,0 90%
overdekte speeltuin/ hal 100 m2 bvo 2,0 8,0 3,0 10,0 4,0 12,0 90%
manege box nvt nvt nvt nvt 0,3 0,8 -
seksclub 100 m2 bvo 3,0 4,0 4,0 5,0 5,0 6,0 -
Gezond- heidszorg ziekenhuis bed 1,0 1,3 1,3 1,7 1,5 2,0 65% bij vaste bezoektijden bovengrens hanteren
arts/maatschap/ therapeut/consul- tatiebureau behandel- kamer 1,0 1,5 1,5 2,0 1,5 2,5 - met minimum van 3 parkeerplaatsen per praktijk
apotheek 100 m2 bvo 1,7 2,1 2,0 2,4 2,3 2,7 90%
Onderwijs beroepsonderwijs dag (MBO, ROC, WO, HBO) collegezaal 10,0 15,0 15,0 20,0 20,0 25,0 - totale parkeervraag = collegezalen + leslokalen
beroepsonderwijs dag (MBO, ROC, WO, HBO) leslokaal 4,0 5,0 5,0 7,0 5,0 10,0 - totale parkeervraag = collegezalen + leslokalen
voorbereidend dag- onderwijs (Vwo, Havo, Vmbo) leslokaal 0,5 0,8 0,5 1,0 0,5 2,0 - leslokaal = circa 30 zitplaatsen
avondonderwijs student 0,4 0,6 0,5 0,7 0,6 0,8 -
basisonderwijs leslokaal 0,5 0,7 0,6 1,0 0,8 2,0 - exclusief Kiss & Ride
crèche/peuterspeel- zaal/kinderdag- verblijf arbeids- plaats 0,4 0,8 0,5 0,9 0,6 1,0 - exclusief Kiss & Ride
Kiss & Ride 100 leerlingen 4,0 6,0 5,0 7,0 6,0 8,0 -
Overigen volkstuin perceel nvt nvt nvt nvt 0,3 0,5
religiegebouw (kerk, moskee, etc.) zitplaats 0,1 0,2 0,1 0,2 0,1 0,3 -
begraafplaats/ crematorium gelijktijdige begrafenis/ crematie 10,0 20,0 15,0 30,0 15,0 30,0 -

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Uitspraak 14 Juni 2014

Op 18 juni 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan over het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein GDC-Noord 2009'. Het nummer van deze uitspraak is 201112416/1/R3. De Afdeling draagt de gemeenteraad op één gebrek te herstellen. Letterlijk staat er in de uitspraak dat in de planregels een begripsbepaling dient te worden opgenomen van de term "in de buitenlucht opslaan, verwerken en overslaan van organische afvalstoffen". Duidelijkheid hierover is gewenst om de vogelaantrekkende werking van de afvalstoffen zoveel mogelijk te beperken en om daarnaast een werkbare situatie voor de bedrijven te creëren.

In overleg met alle partijen die betrokken waren bij deze uitspraak is daarom de volgende begripsbepaling tot stand gekomen:

“In de buitenlucht opslaan, verwerken en overslaan van organische afvalstoffen is: Het anders dan in volledig afsluitbare gebouwen opslaan, verwerken en overslaan van organische afvalstoffen, waarbij de gebouwen daadwerkelijk gesloten worden gehouden buiten de reguliere werktijden. Het betreft in dit kader uitsluitend de reguliere werktijden ten aanzien van het opslaan, verwerken en overslaan van organische afvalstoffen”.

Met deze formulering wordt inhoudelijk beoogd dat de deuren van de gebouwen waar organische afvalstoffen worden opgeslagen, overgeslagen of verwerkt zoveel mogelijk gesloten zijn om vogelaantrekkende werking te voorkomen. Dit geldt in ieder geval voor het sluiten van de deuren buiten de reguliere werktijden ten aanzien van het opslaan, verwerken en overslaan van organische afvalstoffen. Er is derhalve verduidelijkt dat de deuren gesloten moeten zijn als er tijdens reguliere werktijden geen afvalstoffen meer worden verwerkt maar bijvoorbeeld uitsluitend kantoorwerkzaamheden worden verricht. Dit zullen overigens naar verwachting incidentele situaties zijn. Een ander voorbeeld van zo'n situatie is een personeelsbijeenkomst van het volledige personeel in het kantoorgebouw waardoor geen personeel meer aanwezig is in de hal waar de afvalstoffen worden verwerkt en overgeslagen.

Met deze begripsbepaling wordt een werkbare situatie voor de (huidige en toekomstige) bedrijven op het bedrijventerrein gecreëerd waarmee daarnaast de vliegveiligheid zoveel mogelijk gewaarborgd wordt. Alle partijen hebben aangegeven te kunnen instemmen met deze begripsbepaling.

1.2 Tussenuitspraak 22 Mei 2013

Beleggingsmaatschappij De Mispelaar B.V. en de gemeente Eindhoven zijn voornemens invulling te geven aan de doorontwikkeling van het noordelijke deel van het bedrijventerrein Goederendistributiecentrum (GDC) Acht. In totaal gaat het daarbij om een bruto ruimtebeslag van circa 100 hectare. Dit terreindeel, het plangebied van voorliggend bestemmingsplan, wordt GDC-Noord genoemd. Om deze ontwikkelingen mogelijk te maken is bestemmingsplan 'Bedrijventerrein GDC-Noord' door de raad vastgesteld. Gedeputeerde Staten hebben gedeeltelijk goedkeuring onthouden aan het bestemmingsplan. In paragraaf 1.3 wordt hier nader op ingegaan. Vervolgens is beroep ingesteld tegen dit bestemmingsplan waardoor dit plan gedeeltelijk is vernietigd (zie paragraaf 1.5).

Het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein GDC-Noord 2009' bestaat uit een digitale en analoge verbeelding met de daarbij behorende regels waaraan een toelichting is toegevoegd. Naast de digitale versie is er tevens een versie op papier van het bestemmingsplan beschikbaar.

Tussenuitspraak Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State

Op 22 mei 2013 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State een tussenuitspraak gedaan met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State. Nummer van de uitspraak is 201112416/1/T1/R3. De Afdeling draagt de gemeenteraad op een aantal gebreken in het bestemmingsplan te herstellen. Het gaat om 5 aspecten uit het bestemmingsplan.
Omwille van de leesbaarheid zullen die aspecten in deze paragraaf worden beschreven en zal worden aangegeven wat er na de uitspraak is gewijzigd in dit bestemmingsplan.

1. Veiligheidszone - luchtvaart (te vinden in de uitspraak onder 8.a.)
De volgende wijzigingen zijn doorgevoerd:
- In artikel 1 zijn de definities van het Bouwbesluit 2012 en het Besluit burgerluchthavens toegevoegd;
- Artikel 14.4, sub a, is gewijzigd. De oorspronkelijke tekst is verwijderd. In de nieuwe tekst is geregeld dat alleen kwetsbare gebouwen als bedoeld in artikel 1 van het Besluit burgerluchthavens niet zijn toegestaan.
- Artikel 14.4, sub b, is volledig verwijderd.

Overwegingen om dit artikel 14.4 zo te formuleren zijn de volgende:
- Kwetsbare objecten zijn sowieso niet toegestaan binnen de bedrijfsbestemmingen ter plaatse van dit plangebied.
- Kwetsbare gebouwen als bedoeld in artikel 1 van het Besluit burgerluchthavens zijn apart uitgesloten omdat deze een andere definitie kennen dan kwetsbare objecten. De belangen van de bedrijven binnen het plangebied worden door het uitsluiten van deze functies niet onevenredig geschaad. Er wordt verwezen naar het Besluit burgerluchthavens omdat dit besluit een werkbare en duidelijke definitie van “kwetsbare gebouwen” bevat. Het Besluit militaire luchthavens kent het begrip “kwetsbare gebouwen” namelijk niet.
- Voor beperkt kwetsbare objecten is geen beperking meer opgenomen in artikel 14.4. Dit omdat voor dit bedrijventerrein uitgegaan wordt van een gemiddelde personendichtheid van 40 personen per herctare, dit is onder andere beschreven in paragraaf 4.10.7 van deze toelichting. Hiermee wordt tevens voldaan aan het interim-beleid zoals opgenomen in de brief van 29 oktober 2009 van het (voormalige) ministerie van VROM met toepassingscriteria voor Externe Veiligheid voor ruimtelijke plannen rond de luchthaven Eindhoven en daarom is het niet noodzakelijk om beperkt kwetsbare objecten uit te sluiten.

2. Nadere eisen regeling sprinklers (te vinden in de uitspraak onder 8.b.)
De nadere eisen regeling voor toepassing van sprinklerinstallaties is geheel verwijderd uit de planregels. Concreet zijn artikel 3.3.2, lid 1, sub a, en lid 2 en artikel 4.3.2, lid 1, sub a en lid 2 verwijderd.

Na de uitspraak heeft overleg plaatsgevonden met de Brandweer en de Veiligheidsregio. De Brandweer heeft aangegeven dat het Bouwbesluit 2012 en de milieuwetgeving (o.a. het Barim) voldoende basis bieden voor de beheersbaarheid van branden ter plaatse van onderhavig plangebied. Een alternatief voor de nadere eisen regeling voor sprinklerinstallaties is dus niet noodzakelijk.

Het voorgaande heeft geleid tot een aanvulling van paragraaf 4.10.7 van deze toelichting waarin de verantwoording van het groepsrisico is opgenomen. In paragraaf 4.10.7 wordt de volgende aanvulling opgenomen:

4.10.7 Verantwoording groepsrisico GDC-Noord

Op 22 mei 2013 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een tussenuitspraak gedaan (zie paragraaf 1.1 in deze toelichting) op basis waarvan een aspect van de groepsrisicoverantwoording is gewijzigd. De nadere eisen regeling voor toepassing van sprinklerinstallaties is namelijk geheel verwijderd uit de planregels. Naar aanleiding hiervan is wederom advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Brabant Zuidoost. Uit het advies van 3 juli 2013 blijkt dat zij geen opmerkingen hebben over deze gewijzigde planregels.

Sprinklerinstallatie

Gelet op de tussenuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 22 mei 2013 is het niet mogelijk in het bestemmingsplan een verplichting op te nemen tot het aanbrengen van een sprinklerinstallatie in de gebouwen op GDC-Noord. Uit het advies van de Veiligheidsregio Brabant Zuidoost van 3 juli 2013 blijkt dat toentertijd werd voldaan aan de primaire eis van bluswatervoorziening op GDC Noord. Verder geeft de veiligheidsregio aan dat gelet op de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt - het vestigen van risicovolle bedrijven - het noodzakelijk wordt geacht om ook de beschikking te hebben over secundaire bluswatervoorziening (bijv. geboorde put). Er is een traject ingezet om voor heel Eindhoven te bezien hoe hiermee wordt omgegaan.

3. Zichtbaar zijn van goederen vanaf de openbare weg/buitenopslag van goederen (te vinden in de uitspraak onder 8.c.)
Deze bepaling is in de planregels opgenomen omdat dit aansluit bij de wensen uit het beeldkwaliteitsplan. Gebleken is echter dat de vertaling van die wensen in de planregels tot onevenredige beperkingen voor de aanwezige en toekomstige bedrijven op dit bedrijventerrein leidt. Ook was de voorheen geldende regeling ruimer.

Om deze redenen is ervoor gekozen om artikel 3.5.5, sub a, eerste bullet en artikel 4.5.5, sub e, onder 1, volledig te verwijderen uit de planregels.

4. Toestaan van één afvalverwerkend bedrijf dat huishoudelijk afval opslaat, verwerkt en overslaat (te vinden in de uitspraak onder 8.d.)
Naar aanleiding van de uitspraak is de bepaling dat maar één bedrijf huishoudelijk afval mag opslaan, verwerken en overslaan verwijderd. De reden daarvoor is tweeledig:
- De regeling die nu in het bestemmingsplan is opgenomen, voldoet aan de uitgangspunten van het ontwerp Luchthavenbesluit Eindhoven waarin een vogelbeheersgebied is opgenomen waarbinnen extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal niet bij recht is toegestaan. Een onderscheid tussen huishoudelijk en bedrijfsafval wordt daarbij niet gemaakt.
- Het onderscheid tussen de aard en samenstelling van huishoudelijk afval en bedrijfsafval is niet voldoende duidelijk te maken waardoor deze regeling niet houdbaar is.

Concreet zijn de artikelen 4.1, sub b, vierde bullet en 4.6.1, sub c, uit de planregels verwijderd. Artikel 4.5.5, sub a, eerste zin: is "huishoudelijk en" verwijderd.

5. Buitenopslag van groenafval (te vinden in de uitspraak onder 8.e.)
Bij de vorige uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (17 maart 2010, nr. 200904214/1/R2) over dit plangebied speelde de discussie over de buitenopslag van groenafval een grote rol. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in de regeling waarover de Afdeling bestuursrechtspraak nu een tussenuitspraak heeft gedaan. Naar aanleiding van de tussenuitspraak van 22 mei 2013 is de regeling opnieuw beschouwd. Dit heeft geresulteerd in een nieuwe aanduiding op de verbeelding waarbinnen de buitenopslag van groenopslag is toegestaan. Dit betreft louter en alleen de gronden van de bestaande milieuinrichting van het bedrijf Van Gansewinkel. Dit vanwege de bestaande rechten van dit bedrijf.

Verder zijn de regels gewijzigd in overleg met het ministerie van Defensie en anticiperend op het nieuwe luchthavenbesluit Eindhoven. Voor buitenopslag van organisch afval geldt in dit bestemmingsplan het 'nee-tenzij' principe. Het minsterie van Defensie moet schriftelijk verklaren dat op basis van een door de initiatiefnemer overgelegde fauna-effectstudie is aangetoond dat een grondgebruik of bestemming voor buitenopslag van organisch afval niet leidt tot een toename van het risico op vogelaanvaringen voor het luchtverkeer van en naar de luchthaven.

Daarom is artikel 4.6.2. toegevoegd:"Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.5.5, sub a, en toestaan dat, anders dan in afgesloten containers, organisch afval in de buitenlucht wordt opgeslagen, verwerkt of overgeslagen mits het minsterie van Defensie schriftelijk heeft verklaard dat op basis van een door de initiatiefnemer overgelegde fauna-effectstudie is aangetoond dat een grondgebruik of bestemming voor buitenopslag van organisch afval niet leidt tot een toename van het risico op vogelaanvaringen voor het luchtverkeer van en naar de luchthaven.

Op de verbeelding is de aanduiding 'Specifieke vorm van bedrijf 2-4' gewijzigd. De aanduiding is verkleind.

Voor de duidelijkheid is in artikel 4.1, sub b, derde bullet, toegevoegd 'voor zover dit niet in de buitenlucht plaatsvindt'.

Naast de 'opslag' van groenafval moeten de regels ook betrekking hebben op het 'verwerken' en de 'overslag' van dit afval. Daarom zijn de regels als volgt gewijzigd:

  • Artikel 4.1, sub g:”buitenopslag van groenafval” is gewijzigd in “het in de buitenlucht opslaan, verwerken en overslaan van groenafval”
  • Artikel 4.5.5, sub a, laatste zin: “buitenopslag van groenafval” is gewijzigd in “het in de buitenlucht opslaan, verwerken en overslaan van groenafval”.

1.3 Goedkeuringsbesluit Gs

Op 21 oktober 2008 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein GDC-Noord' vastgesteld. Gedeputeerde Staten hebben gedeeltelijk goedkeuring onthouden aan het bestemmingsplan (zie bijlagen). De onthouding van goedkeuring heeft betrekking op:

  1. 1. de plankaart met blauwe lijnen aangegeven plangedeelte;

de planvoorschriften, voor wat betreft:

  1. 2. artikel 1 (begripsbepalingen), lid cc (organisch afval, 4e gedachtestreepje groenafval)
  2. 3. artikel 3, lid 3.5.5, zinsnede "3" als onderdeel van 35% een en ander voor zover dit betrekking heeft op de functie van containeropslag;
  3. 4. artikel 4, lid 4.3 sub h, zinsnede "50" voorzover het betreft bedrijfsactiviteiten als bedoeld in artikel 4, lid 4.1 sub b.

Ad.1.
Op verzoek van de gemeente is aan een strook met de bestemming groen goedkeuring onthouden om het plan beter aan te laten sluiten op het bestemmingsplan voor de reconstructie A2/A67. In het onderhavige bestemmingsplan 'Bedrijventerrein GDC-Noord 2009' sluit de plangrens aan op het bestemmingsplan van de reconstructie A2/A67.

Ad.2.
Van Gansewinkel Groep heeft bedenkingen ingediend tegen het door de raad vastgestelde bestemmingsplan, waarin opslag van groenafval in de buitenlucht is verboden. Op verzoek van het Ministerie van Defensie heeft de gemeenteraad dit verbod opgenomen om vogelaantrekkende werking te voorkomen, wat gevolgen kan hebben voor de veiligheid van het vliegverkeer. Gedeputeerde Staten geven aan dat buitenopslag van groenafval niet zondermeer kan komen te vervallen. Het ministerie van Defensie heeft vervolgens beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen dit onderdeel van het GS besluit. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft op 17 maart 2010 uitspraak gedaan (zaaknummer 200904214/1/R2). Het beroep is door de Afdeling gedeeltelijk gegrond verklaard.

Uit nader onderzoek blijkt dat er volgens de milieuvergunning van Van Gansewinkel ter plaatse A-, B- en C-hout buiten opgeslagen mag worden. Dit zijn bepaalde vormen van behandeld en onbehandeld hout. In nauw overleg met Van Gansewinkel en Defensie is voor de locatie van Van Gansewinkel aan de Achtseweg Noord (in gebruik sinds 2005) en de direct aangrenzende gronden de navolgende regeling opgenomen. Aanleiding daarvoor is dat partijen op basis van een bezoek aan het terrein van Van Gansewinkel hebben vastgesteld dat van de buitenopslag van groenafval ter plaatse een veel mindere mate van vogelaantrekkende werking uitgaat dan aanvankelijk door Defensie werd aangenomen. De gronden hebben de aanduiding 'Specifieke vorm van bedrijf 2-4' gekregen. Op gronden met deze aanduiding is buitenopslag van groenafval toegestaan. Bij het opnemen van deze aanduiding hebben overigens ook de uitkomsten van de vogeltelling een rol gespeeld.

Ad.3
Op verzoek van de gemeente is aan het cijfer "3" van 35% goedkeuring onthouden, waardoor er een minimaal bebouwingspercentage van 5% voorgeschreven wordt voor de gronden waar containeropslag is toegestaan. Inmiddels is er een reparatiebestemmingsplan opgesteld en in procedure gebracht voor het terrein van Van Happen, waar dit betrekking op heeft. De minimale bebouwingspercentages voor afvalverwerkende bedrijven, logistieke bedrijven en bedrijven gericht op containeropslag zijn in dit bestemmingsplan aangepast, waardoor niet voldaan hoeft te worden aan het minimale bebouwingspercentage van 50.

Ad.4
Van Gansewinkel Groep heeft bedenkingen bij Gedputeerde Staten ingediend tegen het minimale bebouwingspercentage van 50 wat voor haar gronden van toepassing was. Gezien de aard van de bedrijvigheid was hier niet aan te voldoen. In het nieuwe bestemmingsplan wordt voor afvalverwerkende bedrijven een minimaal bebouwingspercentage van 7 opgenomen.

De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van het bestemmingsplan Bedrijventerrein GDC-Noord zijn verder:

  • Het onlangs door de raad vastgestelde beleid externe veiligheid. Hierdoor worden risicovolle inrichtingen toegelaten op het bedrijventerrein.
  • Het reparatiebestemmingsplan waarin bouwplannen voor de firma Van Happen zijn mogelijk gemaakt. Dat reparatiebestemmingsplan is meegenomen in het onderhavige bestemmingsplan.
  • Het bouwvlak van de scouting wordt aangepast, dit strookte niet met de werkelijkheid.
  • De Ke contour wordt opgenomen (zie paragraaf 4.12).
  • Aanpassingen vanwege de nieuwe Wet ruimtelijke ordening;
  • Aanpassingen aan de landelijke standaard voor bestemmingsplannen 'Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008' oftewel SVBP 2008.

1.4 Het Plangebied

Het plangebied GDC-Noord ligt aan de noordwestzijde van de kern Eindhoven. Het gebied wordt op hoofdlijnen begrensd door de zuidelijke, respectievelijk oostelijke grens van het Tracébesluit A2 (gedeeltelijk tevens de A58), bedrijventerrein Kapelbeemd en de Mispelhoefstraat (zie figuur 1.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80040-0303_0001.jpg"

Figuur 1.1 Plangebied

Het plangebied is momenteel grotendeels nog als agrarisch gebied in gebruik. Het gebied kent restanten van houtwallen, lanen en erven, die vooral aan de westzijde van het gebied zijn te vinden. Binnen het plangebied zijn, met name aan de zuid- en oostzijde, enkele bedrijven (al dan niet risicovol als bedoeld in Bevi) te vinden. Het betreft bedrijven die het vigerende bestemmingsplan al toelaat. In het noordelijke deel bevindt zich een voormalig leemwingebied dat later als stortplaats in gebruik is genomen. Deze stortplaats is inmiddels niet meer in gebruik en afgedekt. Voor deze voormalige stortplaats zijn een Hergebruikplan en een Saneringsplan (zie paragraaf 4.3.3) opgesteld. In het noordelijke deel van het plangebied heeft Van Gansewinkel afvalgerelateerde bedrijvigheid gerealiseerd en in gebruik genomen. Verder liggen binnen de grenzen van het plangebied een aantal woningen aan de Mispelhoefstraat, een scoutinggebouw in de zuidwestelijke punt, een boerderij in de groenzone en enkele onverharde wegen. Uitgezonderd enkele bomenrijen is er nauwelijks beplanting aanwezig.

1.5 Voorgaande Plannen

De gronden binnen het plangebied vallen onder de werking van het van kracht zijnde bestemmingsplan 'Bedrijventerrein GDC-Noord'. Hiertegen is beroep ingesteld. De Raad van State heeft vervolgens op 17 maart 2010 (nr. 200904214/1/R2) het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein - 2" vernietigd ter plaatse van de gronden die op 20 april 2009 liggen buiten het als zodanig in gebruik zijnde opslagterrein van Van Gansewinkel. Omdat het bestemmingsplan (gedeeltelijk) is vernietigd, is voor een gedeelte het vorige bestemmingsplan van kracht. Dit is het bestemmingsplan “Goederendistributiecentrum Acht”, gemeente Eindhoven, vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 4 september 1997, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten d.d. 30 oktober 1997. Omdat maar sprake is van een gedeeltelijke vernietiging blijft voor het overige het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein GDC-Noord' van kracht.

Ten tijde van de totstandkoming en vaststelling van het vorige bestemmingsplan bevonden zich tevens bedrijfsactiviteiten in het gebied GDC-Noord die niet passen binnen de gewenste transport- en distributiedoeleinden. Het gebruik van deze gronden is daarom in strijd met de voorgestane bestemming. Dit afwijkende gebruik kan blijven gehandhaafd. Specifiek voor deze gronden is ter plaatse de bestemming verruimd ten behoeve van industriële bedrijven en handelsbedrijven.

1.6 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met de beschrijving van de bestaande situatie in het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden voor en het beleidskader voor de opstelling van het voorliggende bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in de milieuaspecten. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is neergelegd in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt aandacht besteed aan de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is neergelegd in hoofdstuk 7. Hoofdstuk 8 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure inclusief de maatschappelijke uitvoerbaarheid (met name de resultaten van het gevoerde overleg en de inspraak).

Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied

2.1 Inleiding

GDC-Noord zal ruimte bieden aan bedrijven gericht op goederendistributie en in het noordelijke deel van het terrein ook op afvalverwerking. Voor het terrein is een Beeldkwaliteitsplan opgesteld, dat door de Welstandscommissie als toetsingskader zal worden gebruikt voor bouwaanvragen.
Het Beeldkwaliteitsplan schetst in grote lijnen de inrichting van het GDC-Noord en beoogt een samenhang te creëren tussen de individuele bebouwing, de terreininrichting van de individuele kavels en het openbare gebied (zie onderstaande figuur). Er is ook rekening gehouden met de relatie van GDC-Noord met de A2 om zo bij te kunnen dragen aan de transformatie van de A2 tot kwalitatief aansprekende, samenhangende en onderscheidende zone waarlangs de regio Eindhoven zich presenteert als een toptechnologisch gebied. Het is vervolgens aan Welstand om de ingediende plannen aan het hieronder geschetste kader te toetsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80040-0303_0002.jpg"

Figuur 2.1 Concept schets GDC-Noord (versie d.d. november 2006)

De eigen identiteit van het bedrijf zal worden benadrukt door de afmetingen van de bebouwing en door een opvallende dakrand. Deze dakrand is qua materiaal afwijkend van de gevel en is dé plek om de naam en/of logo van het bedrijf te integreren. De verlichte dak(rand)en zullen overdag en 's nacht goed zichtbaar zijn vanaf de snelweg, het spoor en de lucht. Ze zullen op opvallende wijze GDC-Noord en Eindhoven aankondigen. Daarnaast hebben de randen van GDC-Noord ieder hun eigen beeldkwaliteit die zich uit in bijzondere gevels. Naast de nieuwe bebouwing en terreininrichting is er op landschappelijk niveau aansluiting gezocht bij het omringende landschap. De bestaande begrenzingen van (landbouw) percelen in de vorm van bomenrijen zijn als compartimentering op GDC-Noord voortgezet. Dit hoofdstuk beschrijft op hoofdlijnen de kaders uit het Beeldkwaliteitsplan (in structuren).

2.2 Hoofdstructuur

GDC-Noord kent een opdeling in vijf zones. Deze zones zijn in weergegeven en onderstaand beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80040-0303_0003.jpg"

Figuur 2.2 Zonering GDC-Noord

I Ecologische- en Groenzone

Op de overgang tussen de A2/A58 en GDC-Noord wordt een ecologische- en groenzone aangelegd van ruim 12 hectare. Hiervoor is een integraal inrichtingsplan gemaakt waarin de visie 'landschap volgend' is uitgewerkt. Gezien de maat en de schaal van de A2 die aan het GDC-Noord raakt, wordt de A2 gezien als een randweg in het landschap. De inrichting van de groene ruimte tussen het GDC-Noord en de A2 wordt opgepakt vanuit de richtingen en lijnen van het bestaande landschap. Er ontstaat hierdoor een getrapte groene ruimte met handhaving van bestaande boomstructuren die zorgen voor een natuurlijke verdeling van de ruimte. De groene ruimte heeft twee (functionele) zoneverdelingen, te weten: ecologische zone en groenzone.

Ia Ecologische zone

De ecologische zone is het gebied dat valt binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en de voormalige Groene Hoofdstructuur (GHS). Het betreft de zone rondom Batadorp, in het noorden van het GDC-Noord. Dit gebied is aangewezen als 'leefgebied kwetsbare soorten en 'overig bos- en natuurgebied'. Dit gebied zal door Rijkswaterstaat, als onderdeel van het Tracébesluit, worden ingericht. Het maakt onderdeel uit van het inrichtingsplan van het GDC-Noord, doch niet van het bestemmingsplan. Tevens bevindt zich in het GDC-Noord, in de zuidwesthoek van het plangebied, langs de Mispelhoefstraat een klein boscomplex dat deel uitmaakt van de voormalige Groene Hoofdstructuur (GHS) met de status 'overig bos en natuurgebied'. In de nieuwe provinciale Verordening Ruimte, fase 1, is dit kleine boscomplex aangemerkt als Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Dit boscomplex blijft behouden en wordt in het GDC-Noord als ecologische zone aangemerkt en in het bestemmingsplan als 'natuur' bestemd.

lb Groenzone

De overige zone in het GDC-Noord wordt aangeduid als groenzone en vormt samen met de ecologische zone één geheel. De groenzone is met name van belang voor de waterbergingsopgave die ontstaat als gevolg van het toegenomen verhard oppervlak van het GDC-Noord. Tevens worden de bestaande bomen ingepast en biedt de groenzone ruimte om ecologisch en landelijk gezien meer waarde te creëren.

Voor de Ecologische- en Groenzone wordt voor beide functies de term 'groenzone' gebruikt. De ligging bepaalt de functionele onderverdeling.

II Recycling

Het noordelijke gedeelte van het GDC-Noord, aan weerszijden van de Achtseweg Noord en in de kom van de A2 en A58, is met grote kavels geschikt voor afvalverwerkende en recycling industrie.

III Centraal

Centraal in het gebied ligt een zone met grote kavels, bestemd voor opslag en logistiek; transport en distributie.

IV Mispelhoefstraat

Een zone die aansluit op de Mispelhoefstraat met kavels die juist kleiner zijn dan in het noordelijke gedeelte. Deze kleinere schaal sluit aan op de huidige meer kleinschalige bebouwing aan de Mispelhoefstraat (met uitzondering van TNT). Het is een zone met reeds gebouwde en “traditionele” bebouwing langs de Mispelhoefstraat.

V Spoorzone

Dit is de zone langs het spoor. De kavels in deze zone behoren tot de zones I t/m IV, maar hebben met elkaar gemeen dat één zijde van het kavel aan het spoor grenst en de andere zijde aan de hoofdontsluitingsweg of verkavelingsweg. Hieruit ontstaan andere randvoorwaarden voor de uitwerking van de gebouwen.
Naast het spoor ligt een raccordement. Op de kavels wordt ruimte gereserveerd om dit bestaande raccordement in de toekomst uit te breiden met nieuwe sporen, zodat gebruik van het spoor door de toekomstige bedrijven mogelijk wordt gemaakt.

2.3 Verkeerskundige Structuur

Het GDC-Noord wordt begrensd door het spoor, de snelwegen en de Mispelhoefstraat. Langs de Mispelhoefstraat liggen al een aantal bedrijven. Vanuit de Mispelhoefstraat is er een nieuwe wegenstructuur (zie figuur 2.3) aangelegd om het GDC-Noord te ontsluiten. Deze structuur sluit aan op het GDC Zuid, welke een verbinding heeft met de snelweg (via de Anthony Fokkerweg).

De wegen op het GDC-Noord hebben verschillende profielen (zie figuur 2.4). De twee hoofdontsluitingswegen; de Achtseweg Noord en de Schakel hebben een profiel van ca. 23 meter en zijn van twee rijbanen, een sloot, een berm en een fietspad voorzien. De verkavelingswegen hebben een profiel van ca. 10 meter en bestaan uit twee rijbanen met een berm ernaast. De inrichting van de openbare ruimte met groen is voor alle wegen hetzelfde en maakt geen onderscheid tussen de twee profielen. Op diverse plaatsen binnen het GDC-Noord zijn nog rudimenten van de oude groenstructuur aanwezig. Deze bestaande elementen zijn zoveel mogelijk in de nieuwe plannen voor de inrichting van de openbare ruimte ingepast.

In GDC-Noord zijn vrij liggende fietspaden opgenomen langs de infrastructuur. Het fietspad zal worden aangesloten op de bestaande route richting Best en maakt zodoende onderdeel uit van nationale fietsroutes. Er is voor gekozen om de fietspaden niet in de groenstrook te leggen vanwege de sociale veiligheid en de gewenste bereikbaarheid van bedrijven.

Parkeren gebeurt uitsluitend op de eigen (uitgegeven) kavels en niet in de openbare ruimte. Daarbij gelden de gemeentelijke parkeernormen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80040-0303_0004.jpg"

Figuur 2.3 Verkeersstructuur GDC-Noord

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80040-0303_0005.jpg"

Figuur 2.4 Profielen hoofdontsluitingsweg (links) en verkavelingsweg (rechts)

De hoofdontsluitingsweg van het GDC-Noord kan in de toekomst onderdeel uitmaken van de Pendelweg tussen Eindhoven en Best. De hoofdontsluitingsweg wordt in dat geval onder het viaduct van de A2/A58 doorgetrokken naar de gemeente Best. Tevens heeft de gemeente Eindhoven een verzoek ingediend bij de minister van Verkeer en Waterstaat om een extra ontsluiting op de A2 te krijgen ter hoogte van het GDC-Noord, teneinde GDC-Noord en de gebieden ten westen van de A2 in de toekomst beter te kunnen ontsluiten. De aansluiting Mispelhoefstraat-Oirschotsedijk wordt tijdelijk open gesteld tot het moment van openstelling van een extra ontsluiting op de A2. Dit om verdere belasting van de bestaande ontsluitingswegen te voorkomen en meer dan één ontsluiting op de Anthony Fokkerweg mogelijk te maken. De ambitie van de gemeente is om de Oirschotsedijk op lange termijn meer als recreatieve route in te zetten.

De bestaande verkeersdruk ter plaatse van de huidige ontsluiting van GDC op de A2, de doorontwikkeling van GDC-Noord, alsmede toekomstige ontwikkelingen aan de overzijde van de A2 hebben aanleiding gegeven voor de gemeente Eindhoven om een verzoek te richten aan de Minister van Verkeer en Waterstaat voor een tweede ontsluiting op de A2. Ter hoogte van GDC-Noord is een zoeklocatie voor deze tweede ontsluiting op de A2 in zicht. Momenteel bevindt dit project zich nog in de onderzoeksfase. Besluitvorming is nog niet aan de orde. Om die reden is geen verdere invulling gegeven aan een tweede ontsluiting in dit plan.

2.4 Stedenbouwkundige Structuur

De wegenstructuur op het GDC-Noord leidt tot een verdeling in zeven grote kavels. Deze hoofdverkaveling zal vervolgens een kleinere kavelverdeling krijgen, afhankelijk van de wensen van de toekomstige gebruikers. De grenzen tussen de kavels zijn op dit moment nog nader te bepalen. Bedrijven van ca. 5000 m² tot 100.000 m² kunnen zich op het GDC-Noord vestigen. Afhankelijk van de wensen van de toekomstige gebruikers zal een definitieve verkaveling ontstaan. Het voorstel voor de kavelverdeling is slechts een voorbeeld dat gebruikt wordt voor de verdere uitleg van het stedenbouwkundig plan en de richtlijnen voor de bouwopgaven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80040-0303_0006.png"

Figuur 2.5 Voorbeeld kavelverdeling GDC-Noord

Aan de hand van een aantal schema's worden de specifieke voorwaarden per kavel uitgelegd. Hieronder worden de grafische regels uitgelegd. In figuur 2.6 en figuur 2.7 is de fictieve verkaveling weergegeven en de daarbij behorende kavelnummers. In de toekomst zullen de kavels wellicht niet in deze vorm worden uitgegeven. Maar per plek blijven de regels hetzelfde.

Kavel A1, A2
De kavels dienen bebouwd te worden vanuit de hoeken gelegen aan de groenzone en de Mispelhoefstraat. De bebouwing van de groene hoek op kavel A1 gaat voor op de bebouwing op de rooilijn aan de openbare weg.

Kavel B1, B2
De kavels dienen op de rooilijn aan de Mispelhoefstraat en De Schakel te bouwen, waardoor de hoeken geaccentueerd worden.

Kavel C1, C2
Dit zijn de twee kleine kavels naast de groenzone. De gebouwen dienen geplaatst te worden op beide groenzone rooilijnen. Als deze locatie als één kavel wordt uitgegeven, dienen beide gebouwen tegen elkaar geplaatst te worden en dienen beide groenzonehoeken bebouwd te zijn.

Kavel D1
De noordwestelijke hoek grenst nog aan de groenzone. Vanuit deze hoek dient de bebouwing te beginnen op de rooilijn aan de openbare weg.

Kavel D2 en G4
De gebouwen op deze twee kavels dienen geplaatst te worden op de beide rooilijnen aan de openbare weg, zodat op het kruispunt duidelijke hoeken ontstaan rondom de rotonde. Op de beide andere hoeken van de rotonde gebeurt hetzelfde, zie kavels E1 en F1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80040-0303_0007.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80040-0303_0008.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80040-0303_0009.png"

Figuur 2.6 Fictieve verkaveling westelijke deel plangebied

Kavel F1, E1
De gebouwen op deze kavels dienen geplaatst te worden op de beide rooilijnen aan de openbare weg zodat op het kruispunt duidelijke hoeken ontstaan rondom de rotonde. Op de beide andere hoeken van de rotonde gebeurt hetzelfde, zie kavels D2 en G4.

Kavel E2
Het kavel E2 heeft twee tegenover elkaar gelegen zijden aan de openbare weg. De rooilijn naast de hoofdontsluitingsweg dient als eerste bebouwd te worden. De rooilijn langs de verkavelingsweg is secundair. Langs beide wegen is men vrij om te kiezen waar de bebouwing op de rooilijn staat (in de noord- of zuid hoek, of het midden).

Kavel E3, E4
De hoeken van de Mispelhoefstraat met beide ontsluitingswegen dienen te worden geaccentueerd. De bebouwing staat in deze hoeken op de rooilijnen aan de openbare wegen.

Kavel F2, F3, F4
De bebouwing dient te beginnen op de rooilijn aan de openbare weg. Het maakt niet uit of men in het zuiden, noorden of midden van het kavel begint. Wanneer uitbreiding in de toekomst aan de orde is, dan dient dit plaats te vinden op de rooilijn aan het spoor.

Kavel F5, F6, F7
De drie kleinere kavels op de locatie F dienen bebouwd te worden vanuit de zuidwestelijke hoek aan de Mispelhoefstraat.

Kavel G1, G3
De gebouwen dienen ontwikkeld te worden vanuit de groenzonerooilijn, zodat deze op die plaats de hoeken accentueert. De straatgevelrooilijn is secundair.

Kavel G2
Kavel G2 ligt deels aan het spoor en deels aan de groenzone. De bebouwing begint hier vanuit de hoek van het kavel, gelegen aan de openbare weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80040-0303_0010.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80040-0303_0011.jpg"

Figuur 2.7 Fictieve verkaveling oostelijke deel plangebied

Rooilijnen
Om de afstanden tussen gebouwen van verschillende percelen te waarborgen zijn in het plan rooilijnen opgenomen. Hieronder zijn de rooilijnen tussen twee kavels en de rooilijnen naar de openbare weg beschreven, waarvan de laatste visueel zijn weergegeven in figuur 2.8.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80040-0303_0012.jpg"

Figuur 2.8 Rooilijnen GDC-Noord

De grens tussen twee kavels dient een onbebouwde zone te zijn. De afmeting van deze zone wordt bepaald door de helft van de bebouwingshoogte van het hoogste gebouw langs deze grens, met een minimum van 5 meter. Deze zone voorkomt brandoverslag.

Langs de openbare weg worden de rooilijnen op de kavels bepaald door het aantal benodigde parkeerstroken. Er zijn twee verschillende maten voor de afstand tussen de erfscheiding langs de openbare weg en de rooilijn. De afstand is 17 meter met één parkeerstrook of 22 meter met twee parkeerstroken. Het parkeren van personenwagens dient altijd te gebeuren in deze zone en niet in het openbaar gebied.

2.5 De Randen

De kavels aan de noordwestzijde van het GDC-Noord grenzen aan de groenzone. Aan de oostzijde grenst het GDC-Noord aan het spoor en aan de zuidzijde aan de Mispelhoefstraat. De gebouwen langs de Mispelhoefstraat sluiten in schaal aan op de kleinere bebouwing van het GDC Zuid. In materialisering tonen ze de eenheid van het GDC-Noord met de metalen gevelbekleding en de opvallende dakrand. De groenzone is zodanig ingericht dat de randen van het GDC-Noord in oost-west richting 'open' en in noord-zuid richting 'gesloten' zijn. Op deze manier ontstaan er door de inrichting van de groenzone fragmentarische doorkijkjes vanaf de snelweg. Vanuit de trein op het spoor kan men juist overal goed door het gebied heen kijken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80040-0303_0013.jpg"

Figuur 2.9 Open en gesloten grenzen van GDC-Noord

Groenzone
Vanaf de snelweg ten westen van GDC-Noord zijn de gebouwen aan de groenzone optimaal te zien. In de materialisering van de gevels wordt aansluiting gezocht bij het karakter van de groenzone (o.a. natuurlijke materialen zoals hout, natuursteen, begroeiing). Het hoofdmateriaal van de gebouwen buiten de groenzone, metalen beplating in de kleur Ral 9007, is hier niet toegestaan. De erfgrenzen worden afgesloten met hekwerken. Indien mogelijk dienen deze hekwerken begroeid te zijn. De gebouwen krijgen door deze materialisering een opvallend uiterlijk en vormen een blikvanger vanaf de snelweg.

Spoorzone
Van gebouwen in de spoorzone is de gehele gevel aan de zijde van de spoorlijn van hetzelfde materiaal en detaillering als het gekozen materiaal van de dakrand. Deze gevel is evenals de dakrand ook 's nachts verlicht en kan gebruikt worden over de volle hoogte voor naam en logo van de betreffende gebruiker, zolang het op dezelfde manier is uitgevoerd als de dakrand.
Naast het spoor ligt een raccordement, dat in de toekomst verder uitgebreid kan worden.

2.6 Groenstructuur

In het gebied rondom het GDC-Noord zijn op verschillende plaatsen rijen bomen en bosschages zichtbaar, die wegen en akkers omgrenzen. Deze eeuwenoude boomstructuren begrenzen gebieden en geven een sterk ruimtelijk beeld aan het open landschap. Op het GDC-Noord wordt deze structuur opnieuw ingezet langs één zijde van de hoofdontsluitingswegen, langs één zijde van de verkavelingswegen, op de percelen en mogelijk langs een aantal zijdelingse perceelsgrenzen. Hierdoor ontstaat een directe ruimtelijke samenhang met het landschap rond het GDC-Noord en aan de westzijde van de A2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80040-0303_0014.jpg"

Figuur 2.10 Bestaande en nieuwe groenstructuren GDC-Noord

2.7 Buitenopslag

Gezien de aard van bedrijventerrein GDC-Noord en de ligging van het gebied nabij Vliegbasis Eindhoven/Eindhoven Airport is het noodzakelijk voorwaarden te stellen aan de buitenopslag van de percelen. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt in algemene voorwaarden ten aanzien van buitenopslag, specifieke voorwaarden voor de afvalverwerkende bedrijvigheid en specifieke voorwaarden voor de bedrijvigheid gericht op de handel, op- en overslag van containers.

De algemene voorwaarden voor buitenopslag gelden voor het hele plangebied en houden in dat:

  • de buitenopslag niet zichtbaar mag zijn vanaf de openbare weg;
  • de buitenopslag een maximale hoogte gelijk aan de hoogte van het bedrijfspand mag hebben met een maximum van 10 meter;
  • de buitenopslag niet mag plaatsvinden voor de voorgevelrooilijn, zoals die wordt vastgelegd in de regels en verbeelding;
  • de opslag in containers (bedoeld als onderdeel van het transportproces, in tegenstelling tot de handel, op- en overslag van containers) wordt niet beschouwd als buitenopslag.

De specifieke voorwaarden voor de afvalverwerkende bedrijvigheid houden in dat:

  • organisch afval (groenafval) niet (tijdelijk) buiten mag worden opgeslagen. A-, B- en C-hout (definitie zie artikel 1 van de Regels) mag wel buiten opgeslagen worden;
  • ter plaatse van de aanduiding "Specifieke vorm van bedrijf 2-4" mag groenafval buiten opgeslagen worden;
  • buitenopslag een hoogte mag hebben van 1,5 maal de hoogte van het bedrijfspand met een maximum van 15 meter;
  • burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning kunnen afwijken van het percentage buitenopslag (tot een maximum van 30%), indien dit de bedrijfsvoering onaanvaardbaar belemmert.

De specifieke voorwaarden voor de bedrijvigheid gericht op de handel, op- en overslag van containers houden in dat:

  • de opslag van containers maximaal 80% van het perceel bedraagt;
  • de opslag van containers een maximale hoogte mag hebben van 16 meter.

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk staat het relevante overheidsbeleid centraal. Aan de orde komen diverse provinciale, regionale en gemeentelijke beleidsnota's, die eisen stellen of beperkingen kunnen opleggen aan bedrijventerrein GDC-Noord.

3.2 Nationaal Beleid

3.2.1 Nota Ruimte

In de Nota Ruimte zijn door de ministeries van VROM, LNV, V&W en EZ de principes voor de ruimtelijke inrichting van Nederland vastgelegd. In de Nota Ruimte is het beleid uit het Structuurschema Groene Ruimte 2 en de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid uit de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening meegenomen. Een belangrijk uitgangspunt van de Nota Ruimte is versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland. Randvoorwaarde is een goed functionerende verkeers- en vervoerinfrastructuur met een betrouwbare bereikbaarheid, vooral op de hoofdverbindingsassen voor de weg, het water en het spoor. De prioriteit ligt op deze assen als verbinding tussen de stedelijke netwerken en de economisch belangrijke gebieden (de Randstad met de mainports Schiphol en Rotterdam, de brainport Eindhoven/Zuidoost Brabant en de greenports). De A2 is één van die belangrijke verbindingen, de kennisas van Nederland en een internationale hoofdas naar het Zuidoosten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80040-0303_0015.png"

Figuur 3.1 Uitsnede Oost-Brabant Kaart III Uitvoeringsagenda Nota Ruimte: Economie

Doorslaggevende aspecten voor de versterking van de internationale concurrentiepositie zijn voldoende aanbod van aantrekkelijke vestigingslocaties en de aanpak van de verkeerscongestie. De knelpunten doen zich vooral voor in de grote steden en de mainports. In de nota krijgen vooraanstaande kennisclusters in de regio's een belangrijke rol. Deze clusters moeten hun innovatieve mogelijkheden en potenties ten volle kunnen benutten. De regio 'Eindhoven/Zuidoost-Brabant' is in de nota, vanwege haar internationale positie, als 'brainport' aangewezen. De snelweg A2 vervult als 'kennisas' een belangrijke rol voor veel kennisclusters en innovatiecentra.

Nederland staat voor een grote opgave om ruim 21.000 hectare bedrijventerrein te herstructureren en daarnaast nog eens ongeveer 23.000 hectare nieuw bedrijventerrein te realiseren. De inzet van het Rijk richt zich hierbij voornamelijk op de 'topprojecten', die van nationaal belang zijn.

Per 1 juli 2008 hebben de destijds vigerende planologische kernbeslissingen (PKB's) op basis van het overgangsrecht de status van structuurvisie gekregen. Nieuwe structuurvisies moeten volgens de Wro een beschrijving bevatten waaruit blijkt hoe het rijk de in de structuurvisie verwoorde nationale ruimtelijke belangen wil verwezenlijken. Omdat de destijds vigerende PKB's nog niet over een dergelijke realisatieparagraaf beschikte heeft het kabinet de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid vastgesteld. Hierin zijn alle nationale ruimtelijke belangen uit de verschillende PKB's en de voorgenomen verwezenlijking daarvan gebundeld. Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dienen de medeoverheden over de voorbereiding van bestemmingsplannen en projectbesluiten overleg te voeren met het rijk indien nationale belangen in geding zijn. De Realisatieparagraaf geeft helderheid over de nationale belangen en daarmee ook over de vraag of over een ruimtelijk plan vooroverleg met het rijk noodzakelijk is.

Het overzicht van alle nationale ruimtelijke belangen uit de verschillende PKB's en de voorgenomen verwezenlijking daarvan zijn gebundeld in één Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid. De Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid is toegevoegd aan de Nota Ruimte en heeft de status van structuurvisie. Er is een overzicht opgenomen van 34 nationaal ruimtelijke belangen. Dit vormt de ruggegraat van de Realisatieparagraaf. Bij negen onderwerpen die ontleend zijn aan de Nota Ruimte en bij drie andere PKB's wordt de nieuwe amvb bevoegdheid ingezet. Enkele onderwerpen die raakvlakken hebben met dit bestemmingsplan zijn:

PKB Onderwerp Beleidskader
Nota Ruimte Bundeling en verstedelijking en econimische activiteiten Optimale benutting van bestaand bebouwd gebied, regime voor nieuwbouw in het buitengebied (inclusief uitzonderingsbepaling voor recreatiecomplexen) en locatiebeleid bedrijven en voorzieningen.
Tweede structuurschema Militaire terreinen Planologische regeling indirect ruimtebeslag Beperkingen rondom zend- en ontvangstinstallaties, radarstations, laagvlierroutes jachtvliegtuigen, munitieopslag en rondom schietterreinen.

Ontwikkeling van nationele stedelijke netwerken en stedelijke centra
Binnen de nationale stedelijke netwerken worden een aantal gebieden aangewezen om de verstedelijking te bundelen, wat bijdraagt aan de versterking van de economische positie van de nationale stedelijke netwerken en aan het draagvlak voor voorzieningen in en bij de steden. Brabantstad, waar Eindhoven in gelegen is, is een van de nationaal stedelijke netwerken. De bundelingspercentages voor woningen, bedrijventerreinen en arbeidsplaatsen dient ten minste gelijk te blijven. Deze opdracht wordt verankerd in bestuurlijke afspraken.

Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten
Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten ondersteunt de steden in hun functie van economische en culturele motor en zorgt voor en bepaalde basiskwaliteit. In de Nota Ruimte staat onder meer beschreven dat provincies het integrale lokatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen concretiseren. Het locatiebeleid bevat ten minste regels die waarborgen dat bestaande en nieuwe bedrijven en voorzieningen uit het oogpunt van veiligheid, hinder en verkeersaantrekkende werking niet inpasbaar zijn in woonbebouwing ruimte wordt geboden op specifieke daarvoor te bestemmen bedrijventerreinen. Verder is opgenomen dat aan nieuwe en bestaande bedrijven met omvangrijke goederenstromen en/of een omvangrijke verkeersaantrekkende werking ruimte wordt geboden op locaties met een goede aansluiting op verkeers- en vervoersverbindingen. In een amvb worden regels gesteld aan de toelichting van bestemmingsplannen om doorwerking van de hierboven beschreven passages te borgen.

Ten aanzien van de SER-ladder voor bedrijventerreinen is afgesproken dat provincies zorgen voor borging van deze SER-ladder. De SER introduceerde de ladder in 1999 in zijn Commentaar op de Nota Ruimtelijk Economisch Beleid. Voor het inpassen van de ruimtebehoeften voor de functies wonen, bedrijvigheid en infrastructuur stelde de SER voor de volgende ladder als denkmodel te hanteren:

Gebruik de ruimte die reeds beschikbaar is gesteld voor een bepaalde functie of door herstructurering beschikbaar gemaakt kan worden. Maak optimaal gebruik van de mogelijkheden om door meervoudig ruimtegebruik de ruimteproductiviteit te verhogen.
Indien het voorgaande onvoldoende soelaas biedt, is de optie van uitbreiding van het ruimtegebruik aan de orde. Daarbij dienen de verschillende relevante waarden en belangen goed te worden afgewogen in een gebiedsgerichte aanpak. Door een zorgvuldige keuze van de locatie van ‘rode’ functies en door investeringen in kwaliteitsverbetering van de omliggende groene ruimte moet worden verzekerd dat het meerdere ruimtegebruik voor wonen, bedrijventerreinen of infrastructuur de kwaliteit van natuur en landschap respecteert en waar mogelijk versterkt.

3.2.2 Tweede structuurschema militaire terreinen

In het Tweede structuurschema militaire terreinen(SMT-2) zijn randvoorwaarden aan het ruimtelijk beleid van gemeenten gesteld. Het gaat om de bestemmingen die Defensieterreinen krijgen (direct ruimtebeslag) en beperkingen die bijvoorbeeld in het belang van de veiligheid of het voorkomen van geluidhinder moeten worden gesteld aan het gebruik van gebieden (indirect ruimtebeslag). Het indirecte ruimtebeslag rondom militaire luchtvaartterreinen zoals de verschillende geluidzones en obstakelvrije zones en de daaruit voortvloeiende beperkingen dienen in bestemmingsplannen te worden opgenomen. Per vliegbasis wordt een luchthavenbesluit genomen als bedoeld in de Wet luchtvaart, welke in dit soort beperkingen zal gaan voorzien.

3.2.3 AMvB Ruimte

Een zeer beperkt aantal belangen, namelijk de kaderstellende onderdelen uit de PKB, zal worden geborgd in een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Vanuit het oogpunt van het versterken van de samenhang en de doorwerking van het nationaal ruimtelijke beleid, de herkenbaarheid voor de andere overheden en het terugdringen van bestuurlijke lasten kiest het kabinet ervoor om deze bestaande kaders te borgen in één AMvB Ruimte. Omdat een deel van deze kaders in ontwikkeling is, zal de AMvB Ruimte in tranches worden opgesteld en inwerkingtreden. Het ontwerp van de eerste tranche van de AMvB Ruimte zal binnenkort aan de Eerste en Tweede Kamer worden overgelegd. Naar verwachting zal de eerste tranche van de AMvB Ruimte op 1 januari 2011 in werking treden.

3.2.4 Nota Mobiliteit

De Nota Mobiliteit geeft de hoofdlijnen van het nationale verkeers- en vervoersbeleid voor de komende decennia. Bij nieuwe uitbreidingen van steden en dorpen moet gestreefd worden naar een optimale benutting van de bestaande infrastructuur. Ook is de keuze van de woon- en werklocaties essentieel. Door in het ruimtelijk beleid uit te gaan van de beschikbare infrastructurele capaciteit en door meer rekening te houden met de gevolgen voor verkeer en vervoer kunnen regio's extra mobiliteit voorkomen. Kernpunten in de nota zijn:

  • betrouwbaar en vlot wegverkeer (betrouwbare en acceptabele reistijden);
  • betrouwbare reistijd (in 2020 in spitsuren 95% van bestuurders op tijd op bestemming);
  • acceptabele reistijd (maximale reistijden in spitsuren);
  • alternatieve routes (toename betrouwbaarheid);
  • veiligheid en leefbaarheid (waarborgen en verbeteren verkeersveiligheid en leefbaarheid).

3.2.5 Natuurbeleidsplan

In het Natuurbeleidsplan zijn het vergroten van het oppervlak aan natuurgebieden, opheffen van versnippering en isolatie van natuurgebieden en het voorkomen van aantasting van potenties voor natuurontwikkeling voor het eerst als belangrijke beleidslijnen opgenomen. Het natuurbeleid spitst zich toe op het tot stand brengen van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Daartoe zijn natuurkerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones aangegeven. Dit beleid is verder uitgewerkt door de provincie Noord-Brabant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80040-0303_0016.png"

Figuur 3.2 Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

Uit de atlas van de Rijksdienst voor het Landelijk Gebied (RLG-altas) volgt dat een deel van het plangebied deel uitmaakt van de EHS. De zuidwestelijke punt van het plangebied (letter A in figuur 3.2) is aangeduid als “bestaand bos- en natuurgebied”.
De beek Ekkersrijt vormt de noordgrens van het plangebied (zie figuur 3.2). Deze beek maakt geen onderdeel uit van de EHS. Het gebied tussen de A2 en de beek (letter B) wel en is aangeduid als “bestaand bos- en natuurgebied”. Dit gebiedt maakt onderdeel uit van de te ontwikkelen ecologische verbindingszone parallel aan de verbreede A2.
Knooppunt Batadorp (letter C) is eveneens aangewezen als “bestaand bos- en natuurgebied” binnen de EHS. Dit knooppunt is gelegen buiten de grenzen van het plangebied.

3.2.6 Nationaal milieubeleidsplan 4

Het Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP4) is geen alles omvattend milieubeleidsplan, maar kijkt dertig jaar vooruit en naar wereldwijde dimensies van het milieuvraagstuk. In het NMP4 is een overzicht gegeven van maatregelen die nodig zijn om “een gezond en veilig leven in een aantrekkelijke omgeving te midden van vitale natuur te realiseren in 2030”. Het NMP4 benoemt zeven grote milieuproblemen: verlies aan biodiversiteit, klimaatverandering, overexploitatie natuurlijke hulpbronnen, bedreigingen van de gezondheid, bedreigingen van de externe veiligheid, aantasting van de leefomgeving en onbeheersbare risico's.

3.2.7 Vierde Nota Waterhuishouding

De Vierde Nota Waterhuishouding beschrijft de hoofdlijnen van het rijksbeleid voor de waterhuishouding. Hoofddoelstelling is “het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het instandhouden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd”. Hierbij zijn van belang:

  • ruimte voor gebiedsgericht beleid (o.a. duurzaam stedelijk waterbeheer);
  • terugdringen van de verdroging;
  • waterbodemproblematiek i.r.t. de verontreiniging van oppervlaktewater met diffuse bronnen.

3.2.8 Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw

De rijksnota Anders omgaan met water, Waterbeleid in de 21e eeuw heeft als doelstelling een ander waterbeleid te realiseren. Nieuwe ruimtelijke besluiten mogen de problematiek van veiligheid en wateroverlast (stijgende zeespiegel en rivierafvoer, bodemdaling, toename neerslag) niet ongemerkt vergroten. Bij nieuwe ruimtelijke besluiten moeten de gevolgen voor veiligheid en wateroverlast expliciet in beeld worden gebracht in een aparte paragraaf in de nota van toelichting en onderdeel vormen van de integrale afweging.

Voor het stedelijk gebied bestaan aandachtspunten als: meer ruimte voor water en een relatie tussen het stedelijk water en het water in het omliggende gebied, vergroting van het waterbergend vermogen vooral in de stadsranden, verbetering van de waterkwaliteit, vergroting van de belevingswaarde van water, en kansen voor natuur en recreatie in en rondom stedelijk water. Deze aandachtspunten dienen te worden ondervangen via twee drietrapsstrategieën:

  • Voor waterkwantiteit: Vasthouden - Bergen - Afvoeren;
  • Voor waterkwaliteit: Schoonhouden - Scheiden - Zuiveren.

3.3 Provinciaal Beleid

Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Deze wet verplicht overheden tot het opstellen van een structuurvisie waaruit blijkt wat hun belangen zijn en welke instrumenten ze inzetten om deze ter realiseren. Naar aanleiding hiervan heeft de provincie Noord-Brabant de Interimstructuurvisie ‘Brabant in ontwikkeling’ opgesteld. Hierin zijn de (ruimtelijke) belangen en doelen van de provincie Noord-Brabant benoemd en op hoofdlijnen in beleid uitgewerkt. De interimstructuurvisie bevat in hoofdzaak bestaand ruimtelijk beleid, zoals opgenomen in het streekplan ‘Brabant in Balans’ van 2002.

De belangen en doelen zoals verwoord in de Interimstructuurvisie zijn verder geconcretiseerd in de Paraplunota ruimtelijke ordening. Deze paraplunota heeft de status van beleidsregel als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (art. 4:81 lid 1 Awb). Een beleidsregel heeft betrekking op de afweging van belangen, de vaststelling van feiten en/of de uitleg van wettelijke voorschriften bij de uitoefening van bevoegdheden die het bestuursorgaan heeft. Omdat Gedeputeerde Staten bij de toetsing van bestemmingsplannen deze beleidsregels in acht dienen te nemen, worden deze inzichtelijk gemaakt voor gemeenten en andere partijen.

3.3.1 Interimstructuurvisie Noord-Brabant - 'Brabant in ontwikkeling'

In de Interimstructuurvisie is één overkoepelend hoofdbelang genoemd en dat is thematisch uitgewerkt in deelbelangen en doelen. Het hoofdbelang is zorgvuldig ruimtegebruik. Om dit te bereiken wordt in het ruimtelijk beleid de nadruk gelegd op de volgende vijf aspecten:

  1. 1. Lagenbenadering: het afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de draagkracht van het watersysteem en de bodem, op de waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie, in aansluiting op de kwaliteiten van de infrastructuur.
  2. 2. Zuinig ruimtegebruik: afremmen van de groei en spreiding van het stedelijk ruimtebeslag
  3. 3. Concentratie van verstedelijking: het leeuwendeel van de woningenbouw en de aanleg van bedrijventerreinen en infrastructuur moet plaatsvinden in de vijf stedelijke regio's, om zo het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan.
  4. 4. Zonering van het buitengebied: het buitengebied moet in hoofdzaak bestemd blijven voor landbouw, natuur en recreatie.
  5. 5. Grensoverschrijdend denken en handelen: regionale, intergemeentelijke afstemming van ruimtelijke vraagstukken.

Een belangrijke insteek is om de gebruiksmogelijkheden van de bestaande infrastructuur te vergroten en ruimte te bieden voor de aanleg van nieuwe infrastructuur boven, onder of naast bestaande infrastructuur. Hiertoe is aan weerszijden van bestaande en nieuwe stroomwegen een zone geprojecteerd waar in overleg ruimte kan worden geboden voor infrastructuur. De A2 is aangewezen als bestaande stroomweg, waarbij voor het gedeelte tussen de Maas en Budel (d.w.z. het hele Brabantse grondgebied) nadrukkelijk is ingezet op een capaciteitsvergroting van deze rijksweg.
In het Streekplan en daarmee tevens in de Interimstructuurvisie is het plangebied grotendeels aangewezen als agrarisch gebied (letter D in ), waarbij de instandhouding en de versterking van de landbouw vooropstaat. In het oostelijke deel van het plangebied is een deel bestemd als stedelijk gebied (letter E).
In de uitwerkingsplannen van de stedelijke en landelijke regio's vindt verdere concretisering van deze principes plaats. Elders in het voorliggend bestemmingsplan staat de relevante uitwerking voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80040-0303_0017.png"

Figuur 3.3 Plankaart Streekplan Noord-Brabant 2002

In de Handleiding bestemmingsplan buitengebied is voor het eerst de Groene Hoofdstructuur (GHS) van Noord-Brabant vastgelegd. Dit betreft de provinciale uitwerking van de ecologische hoofdstructuur (EHS), van het rijk. De GHS is vervolgens verder uitgewerkt in het streekplan.
De GHS is tevens op de RLG-Atlas weergegeven. Hieruit volgt dat in de zuidwestelijke punt een deel van het plangebied is aangeduid als “GHS-natuur, overig bos- en natuurgebied” (ter plaatse van letter A in ). Dit is een bestaand bosgebied.
De zone langs de noordelijke grens van het plangebied (letter B), ter plaatse van de beek Ekkersrijt, is aangewezen als “GHS-natuur, overig bos- en natuurgebied”. Dit gebied wordt in het kader van de verbreding A2 aangelegd als ecologische verbindingszone.
Knooppunt Batadorp (letter C) is aangewezen als een combinatie van “GHS-natuur, overig bos- en natuurgebied” en “GHS-landbouw, leefgebied kwetsbare soorten”. Dit knooppunt is gelegen buiten de grenzen van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80040-0303_0018.png"

Figuur 3.4 a Groene Hoofdstructuur (GHS)

Inmiddels is de Verordening Ruimte Noord-Brabant, fase 1, op 1 juni 2010 in werking getreden. Bij deze Verordening is een geactualiseerde kaart van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgenomen. Van de naam Groene Hoofdstructuur (GHS) wordt geen gebruik meer gemaakt. Deze gebieden zijn nu aangeduid als EHS. In paragraaf 3.3.4 staat meer informatie over de Verordening Ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80040-0303_0019.jpg"

Figuur 3.4 b Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

In het ontwerp Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan (PVVP) 'Verplaatsen in Brabant' geeft de Provincie haar visie op de mobiliteit voor de komende 15 jaar. De Provincie gaat hierbij uit van de zogeheten 'van deur tot deur'-benadering, waarbij de mobiliteitsbehoefte van burgers en bedrijven (de reizigers) het uitgangspunt is: reizigers vragen om acceptabele en betrouwbare reistijden van deur tot deur, tegen redelijke kosten met de keuze uit meerdere vervoerswijzen.
In het PVVP staat bereikbaarheid van stedelijke gebieden en bedrijventerreinen voorop, maar wel met aandacht voor sociale (beperken ongewenste neveneffecten van mobiliteit op leefkwaliteit) en ecologische randvoorwaarden (stiller, schoner, zuiniger verkeers- en vervoerssysteem).
De Provincie streeft ernaar de duurzame bereikbaarheid van deze gebieden te waarborgen door in te steken op mobiliteit op maat. Per gebied wordt een passende invulling gegeven aan de mobiliteit. Dit maatwerk wordt bereikt door een regionale aanpak en gebiedsgerichte oplossingen.

3.3.2 Paraplunota Ruimtelijke Ordening

In de Paraplunota Ruimtelijke Ordening is het beleid ten aanzien van bovengenoemde vijf aspecten opgenomen. Dit komt grotendeels overeen met hoofdstuk 3 van het streekplan 2002, herzien 2004. Daarnaast wordt verwezen naar de bestaande plannen, beleidsnota’s en -brieven die ook onder vigeur van de nieuwe Wro uitgangspunt van het provinciaal beleid en handelen blijven. Deze maken deel uit van de Paraplunota.
De belangrijkste beleidsregels die op onderhavig plangebied van toepassing zijn, zijn de volgende:

1. Beleidsbrief Bedrijventerreinen, kantoren, voorzieningen en detailhandel
De beleidsbrief is op 20 juli 2004 vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Noord Brabant. Uit het oogpunt van zuinig ruimtegebruik is het beleid gericht op het voorkomen van oneigenlijk gebruik van bedrijventerreinen. Activiteiten die goed inpasbaar zijn in een woonmilieu of gemengd milieu dienen te worden geweerd op bedrijventerreinen. Het gaat daarbij om:
- bedrijven behorende tot de milieucategorie 1 en 2,
- bedrijfswoningen,
- zelfstandige kantooractiviteiten en
- voorzieningen (inclusief detailhandel) die niet zijn gerelateerd aan het bedrijventerrein.

Daarnaast dient in het kader van intensief ruimtegebruik in ruimtelijke plannen te worden voldaan aan de volgende uitgangspunten:
- hanteren van minimale kavelgrootte (>1000 m2),
- hanteren van minimale bouwhoogtes en
- hanteren van minimaal bebouwingspercentage van 50% per kavel.

Het laatste punt is bedoeld om extensieve invulling van een bedrijventerrein te voorkomen, in het kader van zuinig ruimtegebruik. In het onderhavige bestemmingsplan gaat het in de praktijk om een soort bedrijvigheid dat naar de aard weinig bebouwing noodzakelijk maakt. Gedeputeerde Staten hebben in het kader van de goedkeuring van bestemmingsplan 'Bedrijventerrein GDC-Noord" goedkeuring onthouden aan het minimale bebouwingspercentage van 50 voor het terrein van Van Gansewinkel. In het onderhavige bestemmingsplan worden de volgende minimale bebouwingspercentages opgenomen:

  • 50 voor bedrijven in de sectoren industrie en handel
  • 40 voor bedrijven in de sectoren transport en distributie
  • 7 voor bedrijven gericht op containeropslag
  • 7 voor bedrijven in de sector inzameling en verwerking van afval.

2. Provinciaal Uitwerkingsplan Zuidoost-Brabant / Regionaal Structuurplan regio Eindhoven
Op bij de paraplunota behorende kaart ‘Zonering van het buitengebied’ is onderhavig plangebied aangeduid als bestaand stedelijk gebied. Het beleid ten aanzien van dit gebied is verder uitgewerkt in het Provinciaal Uitwerkingsplan Zuidoost-Brabant en het Regionaal Structuurplan regio Eindhoven (dat overigens met de inwerkingtreding van de huidige Wro zijn status als structuurplan heeft verloren). Beide nagenoeg identieke plannen zijn in samenwerking tussen het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (SRE) en de Provincie Noord-Brabant opgesteld en in één boekwerk samengevoegd. Hierin is onderhavig plangebied aangewezen als ‘Beheer en intensivering’. Het beleid is gericht op het beheer van bestaande kwaliteiten en intensivering van het ruimtegebruik waar dat vanwege ruimtelijke kwaliteiten mogelijk en verantwoord is.

Inmiddels is de Paraplunota met ingang van 1 juni 2010 ingetrokken. Dit vanwege de invoering van de Verordening Ruimte, fase 1. De provincie geeft aan dat dit niet betekent dat daarmee ook alle plannen en beleidsnota’s die via de Paraplunota gebundeld waren, vervallen zijn. Zij vormen echter niet langer het directe beoordelingskader voor gemeentelijke plannen.

3.3.3 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening Noord-Brabant

Gedeputeerde Staten hebben op 20 juli 2010 de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening vastgesteld. Op 1 oktober 2010 hebben Provinciale Staten de Structuurvisie vastgesteld. De Structuurvisie is de opvolger van de Interimstructuurvisie. Deze nieuwe structuurvisie bevat een overzicht van de ruimtelijke belangen, doelen en hoofdlijnen van het Brabantse ruimtelijk beleid. In de uitvoeringsagenda komt te staan welke juridische, financiële en/of communicatieve instrumenten de provincie Noord-Brabant inzet om haar beleid te realiseren.

In de Structuurvisie zijn 13 provinciale ruimtelijke belangen benoemd:
1 Regionale contrasten
2 Een multifunctioneel landelijk gebied
3 Een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem
4 Een betere waterveiligheid door preventie
5 Koppeling van waterberging en droogtebestrijding
6 Ruimte voor duurzame energie
7 Concentratie van verstedelijking
8 Sterk stedelijk netwerk: BrabantStad
9 Groene geledingszones tussen steden
10 Goed bereikbare recreatieve voorzieningen
11 Economische kennisclusters
12 (inter)nationale bereikbaarheid
13 Beleefbaarheid stad en land vanaf de hoofdinfrastructuur

De vijf grote steden (Eindhoven, Helmond, Den Bosch, Tilburg en Breda) van BrabantStad ontwikkelen zich tot (hoog)stedelijke concentraties voor wonen, werken en voorzieningen. De provincie wil grootschalige stedelijke ontwikkelingen met een bovenregionaal karakter concentreren in de vijf grote Brabantse steden. Daarom wordt de zoekruimte voor nieuwe grootschalige, bezoekersintensieve voorzieningen met een bovenregionaal en stedelijk karakter, beperkt tot de hoogstedelijke zones.

De provincie stimuleert de herontwikkeling van een aantal gebieden langs spoor- en snelwegen en kanaalzones in de hoogstedelijke zones. De inzet richt zich met name op het versnellen van de verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving.

De ontwikkeling van stedelijke knooppunten draagt bij aan een hoogwaardig vestigingsklimaat in het stedelijk concentratiegebied. De provincie wil daarom dat nieuwe, bezoekersintensieve stedelijke voorzieningen, met een bovenlokaal verzorgingsgebied, op stedelijke knooppunten tot ontwikkeling komen. Stedelijke knooppunten zijn of worden goed ontsloten en ook per openbaar vervoer en fiets goed bereikbaar.

Goederenknooppunten zijn locaties die multimodaal en minstens bimodaal zijn (of kunnen worden) ontsloten, die geschikt zijn voor bedrijven die afhankelijk zijn van een multimodale ontsluiting en die gericht zijn op de overslag van goederen. Om een verschuiving van de vervoersmodaliteit weg naar een andere (spoor en/of water) te bevorderen (modal shift) wil de provincie de ruimte rond deze knooppunten vooral reserveren voor bedrijven die daarvan afhankelijk zijn. Zo ontstaat een betere transportefficiëntie, een betere benutting van de infrastructuur en kunnen goederenstromen beter gebundeld worden (logistieke clustering).

Uit het voorgaande blijkt dat het bedrijventerrein GDC-Noord past binnen de uitgangspunten van de provinciale structuurvisie.

3.3.4 Verordening Ruimte Noord-Brabant

Behalve een nieuwe Structuurvisie wordt er ook een provinciale verordening Ruimte opgesteld. De Verordening Ruimte draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke belangen en doelen zoals die benoemd zijn in de (Interim)Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en bevat hiertoe instructieregels die van belang zijn voor gemeenten bij het opstellen van hun bestemmingsplannen.

In de Startnotitie Verordening Ruimte staat dat de Brabantse verordening tot stand komt in twee fasen. Fase 1 gaat over de onderwerpen waarvoor het Rijk uitwerking van de provincie vraagt (onder andere de Ecologische Hoofdstructuur) of waarvan duidelijk is dat ze inhoudelijk niet ter disussie staan in de nieuwe structuurvisie. Daarna worden de overige in (fase 2 van) de verordening te regelen onderwerpen bepaald en uitgewerkt. Dit gebeurt tegelijkertijd met het traject nieuwe structuurvisie. Op 12 december 2008 hebben Provinciale Staten besloten tot vaststelling van de Startnotitie Verordening Ruimte. Deze startnotitie legt de basis voor het uitwerken van de in de Interimstructuurvisie 'Brabant in Balans' (juni 2008) opgenomen 'voornemens tot verordening'. Waarschijnlijk wordt de SER-ladder geborgd in de Verordening Ruimte.

Op 23 april 2010 hebben Provinciale Staten de Verordening Ruimte fase 1 vastgesteld. De Verordening Ruimte is op 1 juni 2010 in werking getreden. In paragraaf 3.3.1 is een kaart van de Verordening opgenomen waarop de EHS in het plangebied te zien is in vergelijking met de GHS.

3.3.5 Provinciaal Milieubeleidsplan

In het Provinciale Milieubeleidsplan wordt als uitgangspunt gehanteerd dat de zorg voor een goed milieu een gezamenlijke zorg is van zowel de overheid als de doelgroepen. Daarnaast wordt gestreefd naar een betere integratie van milieuaspecten bij afwegingen en beslissingen op andere beleidsvelden. Het provinciale milieubeleid is gericht op het tot stand brengen van duurzame ontwikkeling.

3.3.6 Nota Hergebruik van stortplaatsen

Voormalige stortplaatsen werden in het verleden als een bedreiging voor ontwikkelingsprojecten beschouwd. Uit recente studies, zoals natural attenuation bij voormalige stortplaatsen, blijkt echter dat er in veel gevallen minder milieuhygiënische risico's zijn dan eerder werd verwacht. Het realiseren van nieuwe gebruiksfuncties op stortplaatsen is dan ook actueler geworden, mede vanwege de schaarste van beschikbare ruimte.

Om de ruimtedruk in de provincie op te vangen en om de herontwikkeling van stortplaatsen niet op te houden is er in afwachting van landelijke wetgeving provinciaal interim-beleid geboden. De provincie Noord-Brabant heeft alvast randvoorwaarden vanuit ruimtelijke ordening en milieu aangegeven waarbinnen herontwikkeling of hergebruik van stortplaatsen mogelijk is. Het interim-beleid van de provincie Noord-Brabant staat beschreven in de nota “Hergebruik van stortplaatsen”. In de nota staat onder andere aangegeven dat initiatiefnemers een hergebruikplan aan de provincie dienen voor te leggen ter beoordeling van de verspreidings- en blootstellingsrisico's. In het hergebruikplan moet aandacht worden besteed aan de volgende aspecten:

  • Onderzoek
  • Risicobeoordeling
  • Maatregelen
  • Nazorg

3.3.7 Waterhuishoudingsplan 2003-2006

Het provinciale Waterhuishoudingsplan 2003-2006 vormt de basis voor de uitvoering van maatregelen door waterschappen, waterleidingbedrijven, gemeenten en de provincie zelf. Hoofddoel is het bereiken en in stand houden van watersystemen, die ruimte bieden aan een gezond leefmilieu. Het takenpakket van de gemeente bestaat uit:

  • inzamelen en transport van afvalwater;
  • toezicht houden op afvalwaterlozingen;
  • terugdringen van het waterverbruik;
  • vasthouden van gebiedseigen water en verminderen van verdroging.

3.4 Regionaal Beleid

3.4.1 Regionaal Structuurplan (RSP) regio Eindhoven

Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (SRE) en provincie Noord-Brabant hebben eind juni 2002 een herenakkoord gesloten. In dit herenakkoord is vastgelegd dat beide partijen in gezamenlijkheid één plan maken, dat zowel een regionaal structuurplan voor het SRE is als een streekplanuitwerking voor de provincie.

Dit Regionaal Structuurplan (RSP) regio Eindhoven (goedgekeurd door GS d.d. 8 maart 2005) geeft, op basis van de kenmerken van de onderste lagen, een duurzaam ruimtelijk structuurbeeld (DRS) van de regio. Dit ruimtelijk structuurbeeld is de onderlegger voor de ambities en de plankaart van het regionaal structuurplan.

De ambities van de regio zijn te herleiden tot drie centrale opgaven:

  • behouden en uitbouwen positie als economisch kerngebied en Brainport (voldoende, gevarieerde vestigingsmogelijkheden; hoogwaardig stedelijk woonklimaat; bereikbaarheid regio over weg, spoor en lucht);
  • behouden van de twee 'gezichten' (mondiale en lokale) van de regio;
  • bewaren en, waar nodig, versterken van de belevingswaarde van het landelijk gebied.

Op de plankaart van het RSP is bedrijventerrein GDC-Noord aangeduid als “te ontwikkelen bedrijventerrein” (de letter F in figuur 3.5). Het bedrijventerrein ligt daarvoor in een “zoekgebied verstedelijking” met de nadere aanduiding “transformatie afweegbaar” (lichtgele aanduiding behorende bij de letter G). Het zuidelijke deel van het plangebied is aangewezen als “stedelijk gebied” met de nadere aanduiding “beheer en intensivering” (letter H). Het goederenemplacement aan de oostzijde is op de plankaart eveneens weergegeven als “containerterminal bestaand/besloten” (C).

Op de plankaart zijn tevens een Intercitystation (IC) en een hoogwaardige OV-verbinding opgenomen in de nabijheid van het plangebied. Beide aspecten bevinden zich nog in een studiefase voor de lange termijn en vormen geen harde randvoorwaarde voor het bedrijventerrein. Uitwerking van deze ideeën is pas op de lange termijn – te weten meer dan tien jaar – aan de orde. Het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid of het toekennen van de bestemming, is daarom nu nog niet aan de orde. Omdat de exacte locatie van het station ook nog niet bekend is, is het nemen van een tracéreservering niet mogelijk. Omdat deze zaken verder in het bestemmingsplan buiten beschouwing worden gelaten is het ook niet meegenomen in de m.e.r.-beoordeling in 2007 ter voorbereiding van het bestemmingsplan GDC-Noord.

Figuur 3.5 Uitsnede Uitwerkingsplan Zuidoost-Brabant / RSP regio Eindhoven

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80040-0303_0020.jpg"

Bedrijventerreinen

In het RSP is een behoefteraming opgenomen, waarbij een onderscheid is gemaakt naar verschillende segmenten (kleinschalig, gemengd, hoogwaardig en grootschalig). Deze segmenten zijn uitgezet tegen de behoefte en het harde en zachte aanbod (zie tabel 3.1).

Tabel 3.1 Verwachte behoefte en verwacht aanbod per segment in de stedelijke regio

Segmenten Behoefte
2005-2015
Harde locaties Zachte locaties (nieuw) Totaal hard + zacht Tekort of overschot behoefte
2015-2020
Tekort of overschot
Kleinschalig 73 14 16 30 -43 12 -55
Gemengd 281 118 354 472 191 76 115
Hoogwaardig 145 28 212 240 95 33 62
Grootschalig 146 90 80 170 24 26 -2
Totaal 645 250 602 852 207 147

Bron: Regionaal Structuurplan regio Eindhoven, SRE, 2005

Het Goederendistributiecentrum Acht maakt onderdeel uit van het grootschalige segment. Samen met het Helmondse Bedrijventerrein Zuid-Oost Brabant (BZOB) verzorgt GDC het aanbod voor dit segment in de periode 2005-2015. Uit het oogpunt van regionale planning heeft een aantal bedrijventerreinen binnen de regio een bovenlokale of regionale functie toegewezen gekregen. Zo ook bedrijventerrein GDC. Dit terrein vervult een rol voor een overgroot merendeel van de gemeenten in de regio Eindhoven.

Voormalige afvalstorten
Binnen de provincie is de Nota hergebruik stortplaatsen (zie paragraaf 3.3.6) opgesteld, die proactief bij de gemeenten zal worden ingebracht voor afstemming en ontwikkeling. Het heeft de voorkeur deze voormalige stortplaatsen op een duurzame en moderne manier te gebruiken. De voormalige stortplaatsen gelegen binnen de stedelijke regio worden geïnventariseerd en met de gemeenten zal worden bekeken of prioritering bij ontwikkeling voor verstedelijking mogelijk is. De voormalige stortplaatsen ter plaatse van de Groene Loper in Helmond en Landgoed Gulbergen zijn goede voorbeelden van hergebruik van stortplaatsen. Op de voormalige stortplaats op GDC-Noord wordt met voorliggend plan een nieuw bedrijventerrein voorzien.

Infrastructuur en bereikbaarheid
Infrastructuur is sturend voor de te ontwikkelen locaties. Er is voorrang gegeven aan de ontwikkeling van stedelijke knooppunten, gekoppeld aan het spoor- en HOV-netwerk. Daarnaast is de ombouw van de Randweg Eindhoven (A2) tot 4x2 rijstroken als verstedelijkingskans aangegrepen. De ombouw van de A2 biedt potentie voor het bieden van voldoende ruimte voor bedrijvigheid in het netwerk van de bedrijfsketen in de directe omgeving van de as, goed ontsloten en regionaal verdeeld. De A2 wordt hierbij beschouwd als toptechnologische-as. Het gaat hier om een herstructurerings- en ontwikkelingsopgave aan de belangrijkste as die door de regio Zuidoost-Brabant loopt. Langs deze as presenteert Eindhoven zich in ruimtelijke en functionele zin als toptechnologische stad. Dit gebied krijgt een hoogwaardige uitstraling qua architectuur en openbare ruimten. Het accent ligt hierbij op toptechnologie en innovatie. Bij de aanpak van het gebied verdienen milieuaspecten en externe veiligheid bijzondere aandacht.
Eén van de deelgebieden die hierbij is aangewezen, is “Eindhoven Acht”: Om deze functie waar te kunnen maken is door de gemeente Eindhoven bij de Minister van Verkeer en Waterstaat een verzoek ingediend voor de ontvlechtingsvariant GDC; een tweede ontsluiting voor te ontwikkelen gebieden aan weerszijden van de A2.

3.4.2 Regionaal Bedrijventerreinstructuurvisie 2000

Het ruimtelijk-economisch beleid van het SRE is verwoord in de Regionale Bedrijventerreinenstructuurvisie 2000 (RBSV). In deze structuurvisie wordt geconcludeerd dat in Zuidoost-Brabant voor alle terreintypen een urgent tekort bestaat aan direct uitgeefbaar bedrijventerrein en aan harde plancapaciteit in bestemmingsplannen (bijna 475 ha). Ook voor de langere termijn is er behoefte aan aanvullende ruimtelijke capaciteit (bovenop de zachte plancapaciteit).

Voor de bepaling van de ruimtebehoefte in het Regionaal Structuurplan regio Eindhoven is de RBSV als uitgangspunt genomen. Op basis van de behoefteraming uit het RBSV is in het RSP een behoefteprognose van 855 ha netto aangegeven (periode 2000 - 2015). De in het RBSV vastgestelde regionale segmentering wordt, met de inwerkingtreding van het RSP, teruggebracht tot vier segmenten: kleinschalig/lokaal, gemengd, hoogwaardig gelabeld en grootschalig.

Tabel 3.2 Ruimtevraag naar netto hectare uitgeefbaar bedrijventerrein tot 2015

regio kleinschalig/ lokaal gemengd hoogwaardig gelabeld grootschalig
Stedelijke regio 59 162 117 56
De Peel 26 80
Groot Kempen 29 89*
Heeze-Leende 7 20
Cranendonck

Bron: Regionaal Structuurplan regio Eindhoven, SRE, 2005

* inclusief 60 hectare voor het Kempisch Bedrijvenpark, dat structureel een oplossing kan gaan bieden voor grotere, niet-lokaal geboden bedrijven uit Groot Kempen

Bedrijventerrein GDC-Noord kan worden gerekend tot de grootschalige bedrijventerreinen in de Stedelijke regio Eindhoven-Helmond. Volgens het RBSV bedraagt de behoefte tot 2015 aan dergelijke terreinen netto 56 ha. Voor de periode 2015 tot 2020 wordt een behoefte geraamd op basis van een lineair toenemende vraag in de toekomst. Dit komt uit op 236 hectare, welke op de plankaart van het RSP is aangeduid als “te ontwikkelen bedrijventerreinen” (o.a. paarse aanduiding in figuur 3.5).

3.4.3 Regionaal Verkeers- en Vervoersplan

Het Regionaal Verkeers- en VervoerPlan (RVVP) van het SRE is gericht op de totstandkoming van een doelmatig, veilig en duurzaam functionerend verkeers- en vervoerssysteem. Het plan beschrijft welke (regionale) acties en projecten worden uitgevoerd, onder andere op het gebied van: bereikbaarheid, openbaar vervoer, fiets, goederenvervoer, verkeersveiligheid en leefbaarheid. Na vaststelling komt het RVVP op eenzelfde niveau te staan als het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan. In het RVVP wordt het verkeer- en vervoersbeleid voor de komende tien tot vijftien jaar aangegeven.

De Orion II Beleidsvisie Openbaar Vervoer van het SRE vormt de uitwerking van het openbaarvervoerbeleid uit het geldende Regionaal Verkeers- en VervoersPlan. Voor het openbaar vervoer in de regio Eindhoven gelden twee algemene doelstellingen. De mobiliteitsdoelstelling beoogt een bijdrage van het openbaar vervoer in de behoefte vanuit de regio aan de bereikbaarheid van Eindhoven en Helmond. De maatschappelijke doelstelling beoogt het gebruik van openbaar vervoer als verplaatsingsmiddel door een deel van de bevolking in de regio.

3.5 Gemeentelijk Beleid

3.5.1 Verkeersbeleid

Voor Eindhoven is in 1999 in het kader van 'Duurzaam Veilig' de wegencategorisering vastgesteld. De wegen met een verkeersfunctie zijn primair bedoeld voor de afwikkeling van het verkeer. In het plangebied van het GDC zijn de Oirschotsedijk en de Anthony Fokkerweg gebiedsontsluitingswegen en de A2 en de A58 stroomwegen. Deze wegen hebben primair een verkeersfunctie. Alle overige wegen in het plangebied zijn onderdeel van het verblijfsgebied.

3.5.2 Parkeerbeleid

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 27 juni 2008 nieuwe parkeernormen vastgesteld. Deze normen zijn gebaseerd op de landelijke CROW-richtlijnen. In tegenstelling tot de 'oude' systematiek waarbij werd gewerkt met één norm, wordt nu gewerkt met een minimum- en maximumnorm. Belangrijk uitgangspunt daarbij is dat bij een ontwikkeling de parkeerbehoefte primair op eigen terrein wordt gerealiseerd en niet wordt afgewenteld op de openbare ruimte in de omgeving. Indien de toereikbaarheid van een specifieke lokatie dat toestaat, dan mogen er bij een ontwikkeling ook meer parkeerplaatsen worden gerealiseerd onder de voorwaarde dat deze extra capaciteit ook wordt ingezet voor vermindering van de parkeerdruk in de omgeving.

3.5.3 Groenbeleid

Het gemeentelijk groenbeleidsplan (2001) geeft de hoofdlijnen weer van het groenbeleid. In dit plan wordt het overgrote deel van de gronden van het goederendistributiecentrum in het kader van de ruimtelijke strategieën aangeduid als 'stad, rood beeldbepalend'. Het groen heeft in deze categorie een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen').

In aansluiting op het groenbeleidsplan is in 2002 de nota 'Niet kappen tenzij' vastgesteld. Als basis voor het bomenbeleid heeft een bomeninventarisatie plaatsgevonden. De (waardevolle) bomen worden zo veel mogelijk ingepast in de ecologische verbindingszone en in de infrastructuur. De bomeninventarisatie is verwerkt in de inrichtingstekening voor GDC-Noord.

3.5.4 Kantorennota

De gemeente Eindhoven heeft in haar Kantorennota (vastgesteld door de raad d.d. december 2005) een strategie geformuleerd voor de verschillende kantorenlocaties binnen Eindhoven. Hierbij is rekening gehouden met onder andere prognoses en behoeften van de kantorenmarkt, uitgeefbaarheid (harde of zachte plancapaciteit), prioritering, fasering en bestuurlijke afspraken.

In de nota is een aantal kantorenlocaties benoemd, te weten: Strijp T, Strijp S, het Stationsdistrict, Dorgelolaan en overige kantorenlocaties zoals Fuutlaan en 't Wasven. Elke locatie kent zijn eigen strategie, eventueel gekoppeld aan andere locaties.

Grote solitaire kantorenlocaties, zoals hierboven vermeld, worden niet toegestaan op bedrijventerreinen. Voorgaande houdt echter niet in dat op bedrijventerreinen helemaal geen kantoorfuncties kunnen worden gerealiseerd. Voor zover de kantoorfuncties behoren bij of ondergeschikt zijn aan de bedrijfsactiviteit, worden deze toegestaan op bedrijventerreinen.

3.5.5 Detailhandelsnota

Ingevolge de detailhandelsnota gemeente Eindhoven blijven de hoofdlijnen van het beleid voor perifere detailhandelsvestigingen, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 2 september 1996, van kracht met betrekking tot de branchegroepen die zich perifeer (dus buiten binnenstedelijke en stadsdeel-/wijk-/buurtgebonden winkelconcentraties) mogen vestigen. Hierbij wordt bij voorkeur uitgegaan van concentratie van aanbieders.

De branches worden onderverdeeld in drie hoofdcategorieën en daartoe behorende subcategorieën:

  • Perifere Detailhandel Cat. I:
    - Brand- en explosiegevaarlijke stoffen;
  • Perifere Detailhandel Cat. IIA + IIB:
    - Auto's, boten, Caravans (ABC);
    - Grove bouwmaterialen;
  • Perifere Detailhandel Cat. III:
    - Bouwmarkten;
    - Keukens en sanitair;
    - Tuincentra;
    - Woninginrichting als geheel.

Op de Eindhovense bedrijventerreinen worden in het algemeen geen (nieuwe) vestigingen van detailhandel en geen substantiële uitbreidingen van detailhandel toegestaan. Voor het bedrijventerrein GDC Acht geldt dat géén van bovenstaande categorieën van perifere detailhandel is toegestaan. Ook op alle zogenaamde binnenwijkse bedrijventerreinen wordt vestiging van detailhandel en substantiële uitbreiding van detailhandel niet toegestaan. Productiegebonden detailhandel wordt wel op bedrijventerreinen toegestaan, mits het ondergeschikte verkoop c.q. levering van goederen betreft in een ter plaatse gevestigd bedrijf voor zover deze goederen in dat bedrijf zijn vervaardigd, bewerkt of hersteld. Detailhandel in voedings- en genotmiddelen is hiervan uitgezonderd.

3.5.6 Ontwikkelingsvisie Landelijk Strijp

Het gebied Landelijk Strijp ligt aan de noordoostzijde van Eindhoven. Voor het gebied is een ontwikkelingsvisie opgesteld om de combinatie van hoogdynamische functies en natuurlijke en landschapselementen tot een passende ontwikkeling te brengen. Enkele ontwikkelingen die in of in de directe nabijheid van het plangebied zijn gelegen zijn de aanleg van een HOV-verbinding met halte, een NS station en een extra aansluiting op de A2. Deze ontwikkelingen bevinden zich in een te vroeg stadium om mee te kunnen nemen in het onderhavige bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan laat risicovolle inrichtingen toe. In het bestemmingsplan is bepaald dat de contour voor het plaatsgebonden risico in principe niet buiten de perceelsgrens van het bedrijf mag plaatsvinden. Tevens is bepaald dat het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen niet mag reiken buiten de plangrens van het bestemmingsplan. Bovenstaande ontwikkelingen worden daarmee met het onderhavige bestemmingsplan niet gefrustreerd.

Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf En Planologische Aspecten

4.1 Inleiding

Ten behoeve van de planvorming voor GDC-Noord heeft in het kader van bestemmingsplan GDC-Noord (vastgesteld op 21 oktober 2008) een m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden, waarbij de autonome ontwikkeling van het plangebied op basis van het vorige vigerende bestemmingsplan is vergeleken met de doorontwikkelingsmogelijkheden van het plangebied. In dat kader zijn de aspecten die van toepassing zijn bij de autonome ontwikkeling en de doorontwikkeling van bedrijventerrein GDC-Noord beoordeeld op de gevolgen voor het milieu. Gezien het feit dat de verschillen tussen de autonome ontwikkeling en de doorontwikkeling van GDC-Noord zeer beperkt van omvang zijn en deze verschillen niet opwegen tegen de grotere ontwikkelingen die in de omgeving van het plangebied zijn voorzien, zijn de gemeenteraad en de ontwikkelaars van het bedrijventerrein van mening dat het niet noodzakelijk is voor dit project een MER-rapportage uit te voeren. De resultaten van deze beoordeling zijn opgenomen in een afzonderlijke rapportage (Grontmij, “Bedrijventerrein GDC-Noord; Aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling”, 183122.ehv.211.R003, d.d. 1 maart 2007).

Dit hoofdstuk beschrijft de voor de doorontwikkeling van GDC-Noord zijnde relevante aspecten uit de genoemde m.e.r.-beoordeling.

4.2 Bedrijven En Milieuzonering

4.2.1 Algemeen

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt een milieuzonering gehanteerd. Hiermee wordt gewaarborgd dat er een voldoende ruimtelijke scheiding aanwezig is tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om de milieuzonering hanteerbaar te maken, wordt gebruik gemaakt van de bedrijvenlijst zoals die is opgenomen in het VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” (2e druk, 2001). Inmiddels zijn er twee recentere uitgaven van de VNG-brochure verschenen. Om zoveel mogelijk aan te sluiten bij het bestemmingpsplan 'Bedrijventerrein GDC-Noord' is in dit bestemmingsplan van de uitgave van 2001 uitgegaan.

4.2.2 Bestaande bedrijvigheid

Binnen de grenzen van het plangebied bevinden zich momenteel bedrijfsmatige activiteiten waarvoor een milieuvergunning of melding is afgegeven. In onderstaande tabel zijn de bestaande bedrijfsactiviteiten opgenomen, evenals de omvang van de daarbij behorende milieuzones (conform het VNG-boekje “Bedrijven en milieuzonering” 2e druk, 2001).

Tabel 4.1 Bestaande milieuvergunnings- en meldingsplichtige bedrijven GDC-Noord (d.d. mei 2007)

Bedrijf Adres SBI-code Omschrijving SBI-code Categorie Maximale afstand
TNT Logistics BV De Schakel 40 6323 Overige dienstverlening tbv vervoer (kantoren) 3 100
Bestcom De Schakel 9-11 6323 Overige dienstverlening tbv vervoer (kantoren) 2 30
Scania Beers BV Mispelhoefstraat 10 501
502
504
Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven 2 30
Leeuwerik Plaat BV Weijerbeemd 6 5153 Groothandel in hout en bouwmaterialen 3 50
Jansen BV Mispelhoefstraat 2 372.1 Puinbrekerijen en -malerijen v.c. < 100.000 t/j 4 300
De Bont BV * Mispelhoefstraat 2b 4523.1 Bouwbedrijven en aannemersbedrijven met werkplaats (geen bedrijfsmatige activiteiten; geen dossier aanwezig) 3 50
Razob/Essent * Weijerbeemd 4 9000.3 Composteerbedrijven, gesloten inrichting 3 100
BOR Mispelhoefstraat 12 6024 Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks) 3 100
Formule I Achtseweg Noord 7 641 Post- en koeriersdiensten 2 30
Raccordement Mispelhoefstraat 601 Rangeerterrein, overslagstation spoorwegen 4 300
Scouting Mispelhoefstraat 26 9133.1 Buurt- en clubhuizen 3 50
Van Gansewinkel Achtseweg Noord 33 9000.3 Vuiloverslagstations 4 300

* Activiteit is momenteel beëindigd

De gemeente Eindhoven stuurt op de ontwikkeling van bedrijventerreinen met een eigen profiel, waarbij de insteek is dat elk bedrijf zoekt naar een locatie die het beste past bij de bedrijfsvoering. Ten tijde van de vaststelling van het vigerende bestemmingsplan bevonden zich reeds enkele industriële handelsbedrijven op GDC. Deze bedrijven zijn planologisch ingepast. Uiteindelijk wordt ernaar gestreefd elk bedrijf op de juiste plek te situeren.

Ook buiten het plangebied bevinden zich bedrijven met een milieuvergunning, zoals MCB Nederland BV en Hoek Loos Medical BV. De milieuzonering van deze bedrijven blijft buiten de grenzen van GDC-Noord. Deze bedrijven zijn daarom niet meegenomen in voorliggend bestemmingsplan.

4.2.3 Lijst van bedrijfsactiviteiten

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Lijst van bedrijfsactiviteiten. Deze staat is gebaseerd op voornoemde lijst “bedrijven en milieuzonering”
(2e druk, 2001) van de VNG. In deze staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Op grond van deze staat kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van de op het plangebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstype 'rustige woonwijk';
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.

  • categorie 1: grootste afstand 10 meter;
  • categorie 2: grootste afstand 30 meter;
  • categorie 3.1: grootste afstand 50 meter;
  • categorie 3.2: grootste afstand 100 meter;
  • categorie 4.1: grootste afstand 200 meter;
  • categorie 4.2: grootste afstand 300 meter;
  • categorie 5.1: grootste afstand 500 meter;
  • categorie 5.2: grootste afstand 700 meter;
  • categorie 5.3: grootste afstand 1.000 meter;
  • categorie 6: grootste afstand 1.500 meter.

De genoemde afstanden betreffen de gewenste afstand tot een rustige woonwijk.
Voor onderhavig plan is de Lijst van de VNG aangepast door de bedrijventypen die in het algemeen vanwege de aard van de activiteiten niet toelaatbaar worden geacht op een bedrijventerrein niet in de Lijst van bedrijfsactiviteiten op te nemen (bv. bioscopen, dierentuinen, sporthallen etc.). Daarnaast worden bedrijfstypen uitgesloten waarvan gesteld mag worden dat zij - gezien hun aard - niet in onderhavig plangebied thuishoren (bv. visserij- en visteeltbedrijven, aardolie- en gaswinning, etc.). Vervolgens is een selectie gemaakt van de bedrijven behorende tot de voor het plangebied, al dan niet met omgevingsvergunning, toegelaten milieucategorie (categorieën 1 t/m 4.2).

In de regels zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van het type bedrijvigheid en de milieucategorieën die zijn toegestaan op bedrijventerrein GDC-Noord. Tevens is in de regels een koppeling gelegd met de Lijst van bedrijfsactiviteiten die als bijlage bij de regels is gevoegd.

4.2.4 Toepassing op het plangebied GDC-Noord

Op het bedrijventerrein GDC-Noord worden in beginsel rechtstreeks toegestaan bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten met milieucategorie 3 of 4 zoals opgenomen in de Lijst van bedrijfsactiviteiten, voor zover de bedrijfsvoering past binnen de kaders van de bepalingen van het bestemmingsplan. Ook zijn toegestaan bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten met milieucategorie 1 of 2 zoals opgenomen in de Lijst van bedrijfsactiviteiten, voor zover het betreft reeds bestaande bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten. Nieuwvestiging van bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten met milieucategorie 1 of 2 zoals opgenomen in de Lijst van bedrijfsactiviteiten is in beginsel niet toegestaan. Deze bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten kunnen via een afwijking met een omgevingsvergunning worden toegestaan, indien zij gezien hun aard c.q. omvang toch niet wenselijk zijn in of nabij een woonomgeving.

Daarnaast zijn met een afwijking met een omgevingsbedrijven bedrijven toegelaten die niet op de lijst voorkomen doch die naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijven die zijn genoemd in de bedrijvenlijst onder de voorgeschreven milieucategorieën, voor zover passend binnen de kaders van de regels van voorliggend bestemmingsplan.

Op het bedrijventerrein zijn geluidzoneringsplichtige bedrijven niet toegestaan. Risicovolle inrichtingen zijn wel toegestaan. Dit past binnen het onlangs door de raad vastgestelde beleid Externe Veiligheid (zie paragraaf 4.10).

In tabel 4.2 is een samenvattend overzicht weergegeven van de afstanden van enkele bedrijfstakken die naar verwachting relatief veel zullen voorkomen op het GDC-Noord. Dit overzicht is uitdrukkelijk niet uitputtend en geeft slechts indicatieve afstanden aan, waarvan in specifieke gevallen in de milieuvergunning vanaf geweken kan worden.

Tabel 4.2 Indicatieve afstanden milieuzonering

SBI-code Omschrijving Geur Stof Geluid Gevaar Grootste afstand Milieu categorie
372 Afvalscheidingsinstallaties 200 200 300 50 300 4
5157.2 Overige groothandel in afval en schroot 10 30 100 10 100 3
9000.2 Vuilophaal- straatreinigingsbedrijven 50 30 50 10 50 3
9000.3 Vuiloverslagstations 200 300 300 30 300 4
6024 Goederenwegvervoerbedrijven 0 0 100 30 100 3
6311.21 Laad- los en overslagbedrijven t.b.v. binnenvaart (containers) 0 10 300 50 300 4
6311.22 Laad- los en overslagbedrijven t.b.v. binnenvaart (stukgoederen) 0 10 100 50 100 3
6312 Veen- en pakhuisbedrijven, koelhuizen 30 10 50 30 50 3

Binnen de plangrenzen van GDC-Noord bevinden zich thans ook woningen/kantoren aan de Mispelhoefstraat 2b, 2c, 6, 10, 16, 18 en 20. Deze woningen/kantoren zijn zowel in particulier als gemeentelijk eigendom en dienen te komen te vervallen. Een deel van de woningen is in eigendom van Beleggingsmaatschappij De Mispelaar B.V. en zal door deze partij tijdens de planperiode van dit bestemmingsplan worden gesloopt. Ook de gemeente Eindhoven zal de reeds in haar bezit zijnde woningen in deze periode slopen. Tevens heeft de gemeente in haar grondexploitatie voor GDC-Noord voorzieningen opgenomen ten behoeve van de verwerving en sanering van de overige particuliere woningen gedurende de planperiode.
Aan de westzijde van het plangebied bevinden zich een scoutinggebouw en een boerderij. Beide gebouwen zijn in dit bestemmingsplan positief bestemd voor niet milieugevoelige activiteiten.

4.3 Bodem

4.3.1 Geologie

De slechtdoorlatende deklaag in het gebied maakt onderdeel uit van de Nuenengroep, een afwisseling van fijn zand, klei en leem. In de omgeving van Eindhoven komt in deze afzetting het zogenaamde Brabant leem voor. De deklaag is in het gebied circa 30 m dik en reikt daarmee tot een diepte van circa 10 m –NAP. Onder de deklaag bevindt zich het eerste watervoerende pakket, bestaande uit de formaties van Veghel en Sterksel. Dit pakket bestaat uit uiterst grof tot middel grof zand met een doorlatendheid groter dan 2.500 m/dag (grondwaterkaart Centrale Slenk). Onder dit goed doorlatende pakket zijn de Formaties van Kedichem en Tegelen gelegen, een afwisselend pakket van klei en fijne zanden. Door de slechte doorlatendheid van dit pakket, wordt het pakket tot de eerste scheidende laag gerekend. In tabel 4.3 is de geologische opbouw schematisch weergegeven.

Tabel 4.3 Geohydrologische schematisering

Diepte Formatie Samenstelling Geohydrologische opbouw
0-28 m Nuenen groep Afwisselend fijn zand, leem en klei Slecht doorlatende deklaag
28-88 m Veghel en Sterksel Uiterst grof tot middel grof zand Eerste watervoerend pakket
> 88 m Kedichem en Tegelen Afwisselend kei en fijn zand Eerste scheidende laag

Bron: Hergebruikplan voormalige stortplaats Acht Noord

4.3.2 Bodemopbouw

Op de bodemkaart van Nederland (zie figuur 4.1) wordt de omgeving van het plangebied aangeduid als Leek/Woudeerdgronden, bestaande uit zandige leem. Deze bodemtypen kenmerken zich door een hoog leemgehalte in de ondergrond. Dit blijkt ook uit de vroegere leemwinning binnen het plangebied. Door de aanwezigheid van een voormalige vuilstortplaats is de ondergrond echter sterk verstoord ten opzichte van het oorspronkelijk profiel. Er is daarom geen sprake (meer) van bijzondere bodemtypen die het behouden waard zijn.
De diepere bodemopbouw wordt niet beïnvloed door de doorontwikkeling van GDC-Noord, aangezien deze bodemlagen niet verstoord worden bij het bouwrijp maken.

Figuur 4.1 Bodemkaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80040-0303_0021.png"

Bron: Stiboka, Bodemkaart van Nederland

4.3.3 Voormalige stortplaats

De voormalige stortplaats ligt op circa 1 kilometer ten westen van de kern Acht (gemeente Eindhoven) in de meest noordelijke punt van het bedrijventerrein GDC-Noord (zie het donkere vlak in figuur 4.2). De locatie wordt aan de noordwestzijde begrensd door de snelweg A2/A58 en ligt circa 100 meter westelijk van de spoorlijn Eindhoven – Tilburg/'s-Hertogenbosch.

De voormalige stortplaats betreft een opgevulde ontgronding. Ter plaatse is in het verleden leem gewonnen ten behoeve van de baksteenfabricage. In de periode 1960-1976 is de ontgronding opgevuld met stortmateriaal. Dit stortmateriaal bestond uit (bron: verkennend onderzoek 1992):

  • 20% huishoudelijk afval afkomstig van bedrijven;
  • 50% bouw- en sloopafval;
  • 30% bedrijfsafval (autobanden, oud metaal, (gloei)lampen).

Het maaiveld van de voormalige stortlocatie ligt op circa NAP +18 m. De onderzijde (zool) van het stortmateriaal ligt op een diepte van 3 tot 4,5 m beneden maaiveld (gemiddeld circa 4 m beneden maaiveld). Boven op het stortmateriaal ligt een afdeklaag met een gemiddelde dikte van 1,1 meter. Aan de hand van diverse in het verleden uitgevoerde grondboringen is te zien dat het materiaal van de afdeklaag soms tot aan het stortmateriaal volledig uit leem bestaat. Op basis van een gemiddelde stortdikte van 3 m en een oppervlakte van 34 hectare (inclusief Leeuwerik Plaat B.V.) bedraagt de inhoud van de stortplaats circa 1.000.000 m³.

Figuur 4.2 Ligging voormalige stortplaats

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80040-0303_0022.png"

Verontreinigingssituatie op hoofdlijnen
Op de locatie zijn in het verleden diverse milieukundige onderzoeken uitgevoerd. De meest relevante rapporten zijn in bijlage 1 weergegeven. Hierin en in het hergebruikplan is gedetailleerde informatie te vinden over de verontreinigingssituatie. Hierna wordt de verontreinigingssituatie op hoofdlijnen weergegeven.

Afdeklaag
In de afdeklaag zijn op twee plaatsen sterk verhoogde concentraties aan verontreinigingen aangetroffen (de zogenaamde hot spots). De ene hot spot is verontreinigd met koper. De andere hot spot is verontreinigd met minerale olie. De totale hoeveelheid verontreinigd materiaal wordt geschat op 100 m³. De overige delen van de afdeklaag zijn niet of licht verontreinigd en kunnen worden beschouwd als herbruikbare categorie 1 grond.

Stortgas
Tijdens de uitgevoerde onderzoeken is een beperkte hoeveelheid stortgas waargenomen. De verwachting is dat de hoeveelheid vrijkomend stortgas in de toekomst zal afnemen. Dit zal worden geverifieerd door periodiek onderzoek (stortgasmonitoring). Bij toekomstige ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van stortgas.

Grondwater
Ter plaatse van de noordoosthoek van de stortplaats is in één grondwaterput een grondwaterverontreiniging bestaande uit vluchtige gehalogeneerde koolwaterstoffen aangetroffen. Bij de overige grondwaterputten zijn slechts lichte verontreinigingen waargenomen. De condities voor natural attenuation zijn echter gunstig voor de aangetroffen verontreinigingen, waardoor mogelijk natuurlijke processen wellicht in de toekomst een positieve bijdrage kunnen leveren. De aangetroffen verontreinigingen zullen in de toekomst worden bewaakt door middel van periodiek onderzoek (grondwatermonitoring). Als de situatie in de toekomst blijkt te verslechteren kunnen beheersmaatregelen aan de oostgrens worden genomen.

Percolaatwater
Het water in het stortmateriaal (=percolaatwater) is sterk verontreinigd met diverse stoffen. Bij toekomstige ontwikkelingen dient men rekening te houden met de aanwezigheid van de aangetroffen verontreinigingen (o.a. funderingen gebruiken van beton dat bestand is tegen de verontreinigingen).

Hergebruikplan voormalige stortplaats Acht Noord
Voor de voormalige stortplaats Acht Noord is een Hergebruiksplan stortplaatsen opgesteld, Royal Haskoning, Hergebruikplan voormalige stortplaats Acht Noord te Eindhoven, rapportnummer 9P4083/R00007/TPen/DenB, d.d. 21 februari 2005.
In de beschikking staat onder andere beschreven dat:

  • de stortplaats in de toekomst als bedrijventerrein kan worden gebruikt;
  • de milieusituatie voldoende is onderzocht;
  • de risico's aanvaardbaar zijn;
  • afdoende maatregelen worden getroffen om eventuele risico's te voorkomen;
  • de nazorg is gewaarborgd.

De provincie Noord-Brabant heeft op 25 mei 2005 ingestemd met het hergebruikplan middels een beschikking ingevolge de artikelen 4.4.1 tot en met 4.4.7 van de Provinciale Milieuverordening Noord-Brabant.

Saneringsplan voormalige stortplaats Acht Noord
Voor de voormalige stortplaats Acht Noord is ook een Saneringsplan opgesteld, Royal Haskoning, Saneringsplan voormalige stortplaats Acht Noord te Eindhoven, rapportnummer 9P4083/R00008/HvME/DenB, d.d. 10 maart 2005.
In het saneringsplan staat onder andere beschreven hoe zal worden omgegaan met:

  • de monitoring van het grondwater bij de voormalige stortplaats;
  • de verwijdering van circa 100 m3 verontreinigde grond uit de afdeklaag (de zogenaamde hot spots).

De gemeente Eindhoven heeft op 18 mei 2005 ingestemd met het saneringsplan middels een beschikking ingevolge de artikelen 29, 37 en 39 van de Wet Bodembescherming (Wbb).

Herontwikkeling mogelijk onder voorwaarden
Uit de uitgevoerde onderzoeken en de opgestelde plannen blijkt dat herontwikkeling van de voormalige stortplaats Acht Noord mogelijk is als rekening wordt gehouden met de aanwezigheid van de stortplaats en als maatregelen worden genomen zoals hierna beschreven. De herontwikkelingsmogelijkheden worden bevestigd door de beschikking op het hergebruikplan die is afgegeven door de provincie Noord-Brabant.

De belangrijkste maatregelen die - zoals beschreven in het hergebruikplan - worden genomen om toekomstige risico's te voorkomen, zijn:

  • periodiek onderzoek (monitoring) van stortgas;
  • periodiek onderzoek (monitoring) van het grondwater;
  • aanbrengen stortgasvoorzieningen bij gebouwen (invulling voorzieningen afhankelijk van intensiteit gebruik);
  • geen gebruik van grondwater ter plaatse van de stortplaats en in de directe omgeving;
  • als gebouwen worden gerealiseerd met paalfunderingen door het stortmateriaal dan moet de fundering worden vervaardigd uit beton dat bestand is tegen een sterk agressief milieu;
  • gebruik van verdringende funderingspalen met verzwaarde voet is verboden;
  • drinkwaterleidingen dienen in een schone zone te worden aangelegd of dienen te worden vervaardigd van niet permeabele materialen;
  • een zone aan de oostgrens van de stortplaats zal beschikbaar blijven voor de mogelijke aanleg van een onttrekkingssysteem;
  • een toekomstige sloot mag niet direct in het stortmateriaal worden aangelegd;
  • toekomstig graafwerk dient te worden gemeld aan de hand van een werkplan, waarin onder andere de benodigde veiligheidsmaatregelen worden beschreven.

Tenslotte dient te worden benadrukt dat herontwikkeling van de voormalige stortplaats ook positieve effecten heeft op de bestaande situatie. De belangrijkste positieve effecten zijn:

  • aangezien een groot deel van de voormalige stortplaats in de toekomst zal worden verhard, worden de mogelijkheden om in contact te komen met verontreinigde materialen sterk verminderd;
  • als gevolg van de aan te brengen verhardingen zal de infiltratie van regenwater sterk worden verminderd. De kans op een toekomstige emissie van verontreinigingen uit de stortplaats naar de omgeving worden verkleind.

De eigenaar van de voormalige stortplaats beschikt over alle benodigde vergunningen om de stortplaats verantwoord te kunnen herontwikkelen. De provincie is ten aanzien hiervan bevoegd gezag en heeft hiervoor een beschikking afgegeven. Tevens heeft de milieudienst goedkeuring gegeven aan het saneringsplan. De monitoring van het grondwater dient als controle voor het juist nakomen van de gestelde voorwaarden.

Zettingen
In 2002 is een geotechnisch onderzoek in het gebied uitgevoerd waarbij op drie locaties op de voormalige stortplaats voorbelastingsproeven zijn uitgevoerd om het zettingsgedrag van de stortplaats te bestuderen. Ook zijn er diverse sonderingen geplaatst om indicatieve funderingsadviezen op te stellen. Voor de draagconstructie van gebouwen en bedrijfshallen wordt een fundering op palen geadviseerd. Het paalpuntniveau ligt tussen de 7 en 10 meter beneden maaiveld. Funderingen van gebouwen in de omgeving hebben een vergelijkbare constructie.

Voor wegen en verhardingen is in het genoemde onderzoek een indicatieve funderingsconstructie voorgesteld, die in onderstaande is weergegeven.

Tabel 4.4 Funderingsconstructie wegen

Wegen Terreinverhardingen
170 mm asfalt 0,08 m betonstraatstenen
400 mm fundering betongranulaat 0,05 brekerzand
Grondverbetering (dikte afhankelijk van de lokale grondslag) 0,60 m zandbed (dikte afhankelijk van ondergrond)

De mate van verspreiding van verontreinigingen als gevolg van heiwerkzaamheden worden als gering ingeschat. Alternatieve funderingstechnieken of aanvullende maatregelen ter voorkoming van de verspreiding worden niet noodzakelijk geacht.

Grond- en oppervlaktewater
Uit de Grondwaterkaart van Nederland en uit het Nazorg- en het Hergebruikplan die voor de voormalige stortplaats zijn opgesteld, blijkt dat het grondwater in het plangebied in het eerste watervoerend pakket in noordoostelijke richting stroomt. De grondwatersnelheid is berekend op 45 meter per jaar, uitgaande van een verhang van 0,6 meter per kilometer en een doorlatendheid van 70 meter per dag. Noch binnen het plangebied, noch in de directe omgeving ervan vinden grootschalige grondwateronttrekkingen plaats. Het plangebied is niet gelegen in een openbaar drinkwaterwinningsgebied.

Aan de noordzijde van het plangebied ligt de in oostelijke richting afwaterende beek de Ekkersrijt. De waterbodem van deze beek bevat klasse 2 materiaal. Naast de Ekkersrijt zijn in zijn in het plangebied twee leggerwatergangen aanwezig, namelijk de ER40.3 en ER43. Overige oppervlaktewateren zijn niet aanwezig in het plangebied.

Doordat de hoeveelheid verhardingen in het plangebied in de toekomst zal toenemen, worden de mogelijkheden om in contact te komen met eventuele verontreinigingen in het grondwater (o.a. ter plaatse van de voormalige stortplaats) sterk beperkt. Ook wordt hierdoor de directe infiltratie van regenwater door de stortplaats heen sterk verminderd, waardoor de kans op toekomstige emissie van verontreinigingen vanuit de stortplaats wordt verkleind.

4.3.4 Milieukundige bodemkwaliteit overige delen

Voor diverse delen van het plangebied is door Tauw een verkennend bodemonderzoek (Tauw BV, Verkennend onderzoek, rapportnummer R001-4431737SEJ-avk-V02-NL, d.d. 20 juli 2006) uitgevoerd, waarbij de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grondwater in kaart zijn gebracht. Hierbij is tevens gebruik gemaakt van eerder uitgevoerde bodemonderzoeken of daaraan gerelateerde onderzoeken in het gebied.
Tijdens het onderzoek is in de bovengrond een lichte verontreiniging met voornamelijk zware metalen en EOX aangetroffen. Plaatselijk zijn er in de bovengrond ook lichte verontreinigingen met PAK (som 10) en minerale olie aangetroffen. In de bovengrond ter plaatse van de meest zuidwestelijke punt van GDC-Noord (deellocatie III) is ook een matige verontreiniging arseen aangetroffen. In de ondergrond zijn plaatselijk lichte verontreinigingen PAK (som 10), minerale olie en EOX aangetroffen. In het grondwater zijn lichte verontreinigingen aangetroffen met zware metalen en minerale olie.

Naast het bovengenoemde onderzoek van Tauw zijn in het verleden diverse bodemonderzoeken uitgevoerd in het plangebied. Globaal kan gesteld worden dat het terrein licht verontreinigd is met diverse zware metalen, PAK en minerale olie.
Op een drietal locaties zijn sterkere verontreinigingen aangetroffen, Mispelhoefstraat 2, 12/14 en 126. Op deze locaties dient aanvullend onderzoek plaats te vinden naar de exacte omvang van de verontreinigingen. Het betreft verontreinigingen welke voorafgaand aan de ontwikkeling van het terrein wellicht gesaneerd moeten worden. Eventuele sanering heeft tot doel de bodem geschikt te maken voor de geplande functie. De sanering dient uitgevoerd te worden conform een door het bevoegd gezag van de Wet Bodembescherming goedgekeurd saneringsplan.

Samenvattend kan worden gesteld dat op basis van de onderzoeksresultaten het onderzochte gebied niet geheel vrij is van verontreinigingen. De resultaten leveren geen milieuhygiënische belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling van het bestemmingsplan.

4.3.5 Ontgronding

Zoals elders in dit bestemmingsplan beschreven is, wordt aan de noordelijke en westelijke zijde van het plangebied GDC-Noord een groenzone ingericht, gecombineerd met voorzieningen voor waterberging. Ten behoeve van de aanleg van deze zone en de waterberging zijn ontgrondingswerkzaamheden noodzakelijk. Gedeputeerde Staten heeft de gemeente Eindhoven hiervoor een ontgrondingsvergunning verleend (nummer 1197926, d.d. 7 juni 2006).

4.4 Water

4.4.1 Algemeen

Vanaf 1 november 2003 is het wettelijk verplicht in het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) een Watertoets te verrichten. Hierbij is het verplicht om in de toelichting bij ruimtelijke besluiten en plannen, waarop het Bro van toepassing is, een beschrijving te geven van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding, middels een waterparagraaf.

De watertoets vraagt van initiatiefnemers en waterbeheerders om al in een heel vroeg stadium hierover te overleggen. Samen bepalen ze de kansen en randvoorwaarden die water biedt bij het ontwerpen van het plan. Door in de verdere uitwerking van de plannen voldoende aandacht te besteden aan de watercomponenten en deze vooraf te betrekken in het ruimtelijke vraagstuk, is vanaf een vroegtijdig stadium in de planvorming aandacht voor een duurzaam waterbeheer. Hiermee vormt water een onderdeel van het inrichtingsvraagstuk in plaats van het veelal gebruikelijke sluitstuk.

4.4.2 Beleidsanalyse

Een belangrijk deel van de randvoorwaarden voor de inrichting van het plangebied hangt samen met het waterhuishoudkundig beleid van het bevoegd gezag. De belangrijkste vertegenwoordigers hierin zijn Gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel en Provincie Noord-Brabant. Daarnaast kunnen de plannen rond de verbreding van de A2 van invloed zijn op de inrichting van het plangebied. Onderstaande tabellen verschaffen inzicht in beleidsmatige en ruimtelijke kader voor de waterhuishouding van GDC-Noord.

Tabel 4.5 Overzicht beleidsmatige hoofdpunten en consequenties GDC-Noord

Hoofdpunten Consequenties GDC-Noord
4de Nota Waterhuishouding / Waterbeheer 21ste eeuw Reservering waterbergingsoppervlak
Scheiding waterstromen
Afvoernormering van regenwater uit het stedelijk gebied Reservering waterbergingsoppervlak, dimensionering gebaseerd op T=10
Geen drainage beneden gemiddeld hoogste grondwaterstand
Keur waterschap Afstemming met van waterschap en ontheffing gekregen van waterschap (Waterschap De Dommel, beschikking B.A. 06.671, kenmerk U-06-06019, d.d. 14 augustus 2006)
Hergebruik stortplaatsen Eisen t.a.v. infiltratie en aanlegdiepte leidingen

Tabel 4.6 Overzicht ruimtelijke hoofdpunten en consequenties GDC-Noord

Hoofdpunten Consequenties GDC-Noord
Verbreding Rijksweg A2 Aansluitmogelijkheden en gecombineerde berging
Ekkersrijt Combinatie berging en natuurvriendelijke inrichting
Belendende ontwikkelingslocaties Vroegtijdig kortsluiten met de gemeente, zodat rekening kan worden gehouden met toekomstige afvalwaterstromen

4.4.3 Waterhuishoudkundig plan

Het waterhuishoudkundig plan (Royal Haskoning, “Waterhuishouding structuurplan GDC Acht-Noord”, 9R0431/R00010/501679/DenB, d.d. 21 juni 2006) is tot stand gekomen in een nauwe samenwerking tussen Gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, Beleggingsmaatschappij De Mispelaar B.V. en Rijkswaterstaat.

Voor de inrichting van de waterhuishouding wordt uitgegaan van een geheel verhard plangebied, met uitzondering van de groenzone (zie figuur 4.3). In totaal betreft het 44,25 ha verhard gebied. Dit is echter een aanname (“worst case”). Delen van het plangebied gelegen naast de voormalige stort kunnen in de toekomst onverhard blijven. In dit geval zal minder neerslagwater tot afstroming komen.

Voor het neerslagwater van de verharde oppervlakten vindt geen aankoppeling plaats op het DWA-stelsel. Afvoer vindt in principe plaats via watergangen naar de groenzone in het noorden. Volgens de systematiek van Waterschap De Dommel is het verharde terrein van het plangebied ingedeeld in verschillende verontreinigingsklassen. De verontreinigingsklasse bepaalt hoe afvoer van het neerslagwater plaatsvindt. Delen die als verontreinigd worden geclassificeerd voeren af naar het verbeterd gescheiden stelsel. Neerslagwater van verontreinigde oppervlakken kan overstorten vanuit het verbeterd gescheiden stelsel. Overige delen voeren via een bodempassage (of gelijkwaardig) rechtstreeks af naar de berging in de groenzone aan de noordwestelijke rand van het plangebied. Bij de afvoer wordt een verhouding 70/30 gehanteerd, waarbij 70% van het afgekoppeld verhard oppervlak afwatert via het verbeterd gescheiden stelsel en 30% via open water. Er kan bemerkt worden dat het gehele watersysteem een bergende en afvoerende functie heeft. Dat wil zeggen dat het water tijdelijk wordt vastgehouden om vervolgens langzaam af te voeren naar het oppervlaktewater. De reden voor dit ontwerp is om benedenstrooms wateroverlast te voorkomen. Het gehele watersysteem is dus aangesloten op stromend water van beken en rivieren.

De afvoer van huishoudelijk afvalwater vindt gescheiden plaats van de regenwaterafvoer, via een DWA-stelsel. Zowel het DWA-stelsel als het verbeterd gescheiden stelsel kunnen aantakken op het bestaande stelsel langs de Mispelhoefstraat. Aan de Mispelhoefstraat worden twee gemalen aangelegd, die zowel de droogweerafvoer als de pompovercapaciteit (POC) van het verbeterd gescheiden stelsel naar de RWZI kunnen vervoeren. De geplande activiteiten van de gemalen is 90 m³/uur (DWA) respectievelijk 200 m³/uur (HWA).

Voor realisatie van het watersysteem, zoals hierboven uiteengezet, is door Waterschap De Dommel ontheffing verleend (Waterschap De Dommel, beschikking B.A. 06.671, kenmerk U-06-06019, d.d. 14 augustus 2006)

Figuur 4.3 Groenzone

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80040-0303_0023.png"

4.5 Archeologie En Cultuurhistorie

Het plangebied GDC-Noord was tot aan het begin van de twintigste eeuw een onontgonnen heidegebied. In de twintigste eeuw is op deze locatie leem gewonnen als basismateriaal ten behoeve van baksteenfabricage. Hierdoor zijn grote gaten ontstaan die zich hebben gevuld met water. Deze ontgrondingen zijn vervolgens gedurende de periode 1960-1972 opgevuld met stortmateriaal. Dit stortmateriaal bestond uit huishoudelijk afval afkomstig van bedrijven (20%), bouw en sloopafval (50%) en uit bedrijfsafval (autobanden, oud metaal en gloeilampen, 30%). De oorsprong van het terrein is dus nauw verweven met vuilstort. Door de vestiging van het afvaloverslagstation van Van Gansewinkel is de cirkel als het ware weer rond.

De Mispelhoefstraat is een oude route waaraan verschillende oude panden zijn gelegen, waaronder De Mispelhoef, een Kempische langgevelboerderij uit 1774. Ten zuiden van de Mispelhoefstraat ligt een van oudsher langer in gebruik zijnd gebied dat vermoedelijk door de invloed van een beekloop vruchtbaarder van karakter was dan de noordelijk gelegen zandverstuivingen en heidevelden. In het verlengde van de Mispelhoefstraat liggen het bedrijventerrein Kapelbeemd en de woonwijk Acht.

Volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant van de provincie Noord-Brabant kent het plangebied grotendeels een lage indicatieve archeologische waarde. Het noordelijke deel van het plangebied (onder andere de voormalige stort) is aangeduid met 'geen gegevens'. In figuur 4.4 is een uitsnede uit de Cultuurhistorische Waardenkaart opgenomen.

In het plandeel met de lage indicatieve archeologische waarde is een geringe kans op het aantreffen van archeologische waarden. Het is echter wel mogelijk dat ter plaatse van deze aanduiding archeologische waarden aangetroffen kunnen worden. Gezien deze status is het niet noodzakelijk nader archeologisch onderzoek uit te voeren. Wanneer bij werkzaamheden in het gebied toch archeologische waarden worden aangetroffen, dient dit conform de Monumentenwet te worden gemeld.

Van het gebied met de aanduiding 'geen gegevens' is geen verwachtingswaarde bepaald. Van dit gebied zijn geen archeologische gegevens bekend. Gezien het gebruik van dit gebied in het verleden (stortplaats en leemwinning) wordt nader archeologisch onderzoek niet noodzakelijk geacht. De bodem is zodanig geroerd dat mogelijk aanwezige archeologische waarden zijn afgegraven en afgevoerd.

Figuur 4.4 Cultuurhistorische waardenkaart GDC-Noord

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80040-0303_0024.png"

4.6 Flora En Fauna

4.6.1 Algemeen

Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Deze wet bundelt de bepalingen over soortenbescherming die voorheen in verschillende wetten waren opgenomen. Ook is in deze wet opnieuw vastgesteld welke planten- en diersoorten in Nederland beschermd zijn. Belangrijkste consequentie van deze wet is dat ontheffing moet worden aangevraagd voor uitvoeringswerkzaamheden in de meest brede zin van het woord, als een soort of leefgebied van een beschermde soort door deze werkzaamheden kan worden aangetast.

De Flora- en faunawet onderscheidt drie categorieën beschermde soorten. In navolgende tabel zijn deze categorieën uiteengezet.

Tabel 4.7 Categorieën Flora- en faunawet

Categorieën Omschrijving
Algemene soorten Zeer algemene soorten (genoemd in Tabel 1van de AMVB) en voor de meeste situaties vrijgesteld voor een ontheffingsaanvraag.
Overige soorten Soorten die genoemd zijn in Tabel 2 van de AMVB. Voor de meeste situaties vrijgesteld voor een ontheffingsaanvraag indien men werkt volgens een door de Minister van LNV goedgekeurde gedragscode.
Soorten, genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en in bijlage 1 van de AMVB Soorten die genoemd zijn in Tabel 3 van de AMVB. Deze soorten genieten de zwaarste bescherming. Voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting geldt ten aanzien van deze soorten dat er altijd een ontheffing moet worden aangevraagd waarvoor een uitgebreide toets geldt.

Vogelsoorten zijn niet in de verschillende tabellen van de Flora- en faunawet opgenomen. Alle vogelsoorten genieten in Nederland een gelijke bescherming.

Samengevat kan worden geconcludeerd dat voor de meeste situaties thans een vrijstelling geldt. Voor bepaalde typen werkzaamheden geldt een vrijstelling als men handelt volgens een door de Minister van LNV goedgekeurde gedragscode. In specifieke gevallen moet een ontheffing worden aangevraagd die aan een uitgebreide toetsing wordt onderworpen.

4.6.2 Natuur- en soortenscan

Voor het plangebied is een onderzoek naar beschermde natuurwaarden en soorten (Grontmij, “Locatieonderzoek natuurwaarden bedrijventerrein GDC-Noord”, 183122.ehv.221.FF01, d.d. 29 november 2005) uitgevoerd. In het onderzoek is in eerste instantie de beleidsmatige status van het plangebied bepaald voor wat betreft natuur- en landschapswaarden (GHS/AHS, EHS e.d.). Vervolgens zijn bijzondere natuurwaarden in beeld gebracht door het raadplegen van diverse literatuurgegevens. Verder is op 15 november 2005 een oriënterend veldbezoek uitgevoerd om te beoordelen waar de natuurkwaliteiten in het plangebied liggen. Tijdens dit veldbezoek is gekeken naar de aanwezige biotooptypen in het gebied. Er is vooral gelet op de gedeelten waar ontwikkelingen gepland zijn. Waarnemingen van beschermde soorten die tijdens het veldbezoek zijn gedaan, zijn in het onderzoeksrapport opgenomen.

Aan de hand van de beschikbare gegevens en het veldbezoek is een overzicht opgesteld van de waargenomen beschermde soorten planten en dieren binnen het plangebied GDC-Noord. Omdat de aldus uitgevoerde inventarisatie echter te weinig concrete resultaten opleverde om een volledig beeld te krijgen van de in het gebied aanwezige beschermde flora en fauna is aanvullend, aan de hand van de aanwezige biotopen en hun omvang, ingeschat welke beschermde soorten in het onderzoeksgebied aanwezig kunnen zijn. Dit is gedaan op basis van “expert judgement” aan de hand van literatuur over biotoopvoorkeur en verspreidingsgegevens in de regio. Het betreft hier soorten die hoogstwaarschijnlijk eveneens voorkomen op de locaties waar de maatregelen worden getroffen. Aangegeven wordt of het hier gaat om permanent leefgebied, zwervers, foerageergebied, overwinteringsgebied etc.

Beschermde gebieden natuur- en soortenscan
Op basis van de beschikbare inventarisatiegegevens, aangevuld met de resultaten uit het veldbezoek, kan worden geconcludeerd dat het plangebied geen onderdeel is van gebieden die zijn begrensd in de Habitat- en/of Vogelrichtlijn. Wel zijn enkele terreindelen in de zuidwestelijke hoek van het plangebied opgenomen in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en de Groene Hoofdstructuur (GHS). De noordelijk van het plangebied gelegen Ekkersrijt en de aangrenzende gronden, evenals het bos langs de Mispelhoefstraat, zijn in zowel de EHS als de GHS begrensd. In het vigerend bestemmingsplan heeft het bos langs de Mispelhoefstraat, evenals de zone langs de A2, de bestemming 'Groengebied met landschappelijke, recreatieve en waterhuishoudkundige betekenis, tevens ecologische verbindingszone'.

Beschermde soorten natuur- en soortenscan
Uit het onderzoek naar de aanwezigheid van beschermde soorten flora en fauna is gebleken dat binnen het plangebied diverse soorten planten en dieren aanwezig zijn die bescherming genieten onder de Flora- en faunawet. De bevindingen zijn hieronder per soort uiteengezet.

Planten. Binnen het plangebeid komen alleen algemene beschermde plantensoorten voor. Voor deze soorten geldt ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling.

Broedvogels. Binnen het plangebied en in de directe omgeving hiervan broeden diverse algemene vogelsoorten en twee bedreigde soorten die voorkomen op de Rode Lijst (Dodaars, Patrijs). Alle broedvogels zijn beschermd in de Flora- en faunawet. Wanneer de werkzaamheden buiten het broedseizoen (15 maart – 15 juli) plaatsvinden, hoeft dit echter geen belemmeringen op te leveren.

Zoogdieren. Het plangebied is waarschijnlijk onderdeel van het leefgebied van diverse algemeen voorkomende beschermde soorten grondgebonden zoogdieren. Voor deze algemene soorten geldt ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen echter een vrijstelling van de Flora- en faunawet.

Vleermuizen. Het plangebied bevat mogelijk vaste rust- en verblijfplaatsen van boom- en gebouwbewonende vleermuizen. Indien oude bomen worden gekapt of gebouwen worden gesloopt, dienen deze vooraf geïnventariseerd te worden op de eventuele aanwezigheid van rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen. Ook indien lijnvormige landschapselementen (zoals laanbomen, houtwallen e.d.) worden gerooid, dient te worden geïnventariseerd of deze van belang zijn als migratieroute voor vleermuizen. Indien vleermuizen aanwezig zijn en uit de uitwerking van het compensatiebeginsel blijkt dat deze negatieve effecten ondervinden van de planontwikkeling, moet hiervoor een ontheffing (bij het ministerie van LNV) van de Flora- en faunawet worden aangevraagd. Echter uit het vleermuizenonderzoek, uitgevoerd door Grontmij (20 september 2007) blijkt dat geen ontheffing noodzakelijk is in het kader van de flora en faunawet.

Amfibieën. Binnen het plangebied komen waarschijnlijk vier algemene beschermde amfibiesoorten voor. Voor deze soorten geldt ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling.

Vissen. In de Ekkersrijt komt mogelijk één beschermde vissoort voor, de Kleine modderkruiper. Indien werkzaamheden aan de Ekkersrijt worden uitgevoerd, dient door middel van een veldinventarisatie te worden onderzocht of deze soort daadwerkelijk in de Ekkersrijt aanwezig is. Deze veldinspectie is pas aan de orde als werkzaamheden worden voorzien. Indien de betreffende vissoort daadwerkelijk in de Ekkersrijt aanwezig is, dient het compensatiebeginsel te worden uitgewerkt (volgens het “nee-tenzij-principe”). Indien hieruit blijkt dat negatieve effecten als gevolg van de planontwikkeling optreden, moet voor deze soort een ontheffing van de Flora- en faunawet worden aangevraagd.

Overigen. Binnen het plangebied komen geen andere beschermde diersoorten voor.

4.6.3 Compensatie en mitigatie ecologische- en groenzone

Met de doorontwikkeling van GDC-Noord wordt tevens gestreefd naar een versterking van de ecologische structuur in een groter gebied dan alleen het plangebied door de realisatie van een ecologische- en groenzone aan de westzijde van het plangebied. In deze paragraaf is het compensatiebeginsel voor de ecologische verbindingszone Ekkersrijt en de Groenzone verder uitgewerkt.

4.7 Vogelbevolking

Het bestemmingsplan “GDC Acht” uit 1996 biedt de mogelijkheid tot het vestigen van afvalverwerkende bedrijvigheid. Momenteel zijn al twee afvalverwerkende bedrijven gevestigd in het plangebied. Het betrokken gebied ligt nabij Vliegbasis Eindhoven/Eindhoven Airport, op ongeveer twee kilometer van de kop van de start- en landingsbaan. De verandering van het huidige landschap (veelal agrarisch) in een bedrijventerrein, met mogelijke nieuwe afvalverwerkende bedrijven, zal leiden tot veranderingen in de vogelbevolking. Deze veranderingen kunnen leiden tot een verandering in het risico (op aanvaringen) voor het vliegverkeer van en naar Vliegbasis Eindhoven/Eindhoven Airport.

Fauna-effectonderzoek Bureau Waardenburg
De gemeente heeft aan bureau Waardenburg verzocht een zogenaamd fauna-effectenonderzoek uit te voeren. Hierin worden de veranderingen in de vogelbevolking ingeschat in relatie tot de vliegveiligheid op Vliegbasis Eindhoven/Eindhoven Airport. In de rapportage van dit onderzoek (Bureau Waardenburg BV, “Inschatting ontwikkeling vogelbevolking van het Goederen Distributie Centrum Noord in relatie tot risico's voor Vliegveld Eindhoven”, 06-049, d.d. 13 april 2006) staat de volgende conclusie.
Het concept voor het nieuwe bestemmingsplan van GDC-Noord zoals dat er ligt, zal tot een verhoging van het risico voor het vliegverkeer van en naar het Vliegbasis Eindhoven/Eindhoven Airport leiden. Hierin zijn de volgende punten van belang:

  • Bedrijventerrein GDC-Noord ligt onder de trog van inkomend en uitgaand vliegverkeer;
  • Meeuwen (maar ook andere vogelsoorten) en vliegtuigen delen boven GDC-Noord het luchtruim tot 250 m hoogte;
  • Vestiging van afvalverwerkende bedrijven (met organisch afval/materiaal) zal (foeragerende) meeuwen aantrekken en in mindere mate ook andere opportunisten als de zwarte kraai en kauw;
  • Door de ligging nabij Aqua Best en de aanwezigheid van voedsel (afval) is de kans reëel dat een slaapplaats op de daken van de bedrijfshallen in GDC-Noord zal ontstaan;
  • Voornoemd risico is substantieel te verlagen door geen afvalverwerkende bedrijven op GDC-Noord te vestigen met enige vorm van organisch afval en voor de bouw van bedrijfshallen de meest meeuwonvriendelijke vorm van daken te verkiezen (daken onder 2-3%, 1-2 graden, afschot met bedrading boven het dak).

De ontwikkeling van het bedrijventerrein met afvalverwerkende bedrijven is ruim tien jaar geleden in gang gezet met het van kracht worden van het bestemmingsplan "GDC Acht". Een terreinbezoek in april 2006 leert dat rond de reeds aanwezige afvalverwerkers overdag een groep meeuwen hangt. Daarmee is het risico voor het vliegverkeer, zoals in het voorgaande is betoogd, feitelijk al toegenomen. Vergroten van de ruimte voor dit type bedrijven, zoals gedacht bij de herziening van het bestemmingsplan, zal kunnen leiden tot een hoger risico.

Veldonderzoek 2006/2007
De opgestelde rapportage is gebaseerd op ervaringen, inschattingen en redeneringen. Om een gedegen afweging te kunnen maken heeft de gemeente Eindhoven in navolging op deze rapportage besloten een nader onderzoek uit te voeren. Zo zal er een veldonderzoek worden uitgevoerd, dat zal dienen als nulmeting. Het veldonderzoek beoogt de volgende vragen te beantwoorden:

  • Welke risicosoorten komen in de huidige situatie in het gebied voor, in welke aantallen en hoe is het gebiedsgebruik van deze soorten?;
  • Zijn er bewegingen van slaaptrek (vliegbewegingen naar en/of van slaapplaatsen) over het gebied GDC-Noord?;
  • Welke soorten worden aangetrokken tot bedrijven zoals te verwachten op GDC-Noord, en welk gedrag/keus etc. vertonen deze vogels daar?

Het veldonderzoek zal vervolgens dienen als basis voor een op te stellen beheersvisie. Deze beheersvisie beoogt een complete visie op het beheer van het toekomstige bedrijventerrein op het aspect van verhinderen van toename van de aantallen van risicosoorten, voor zover daarvan risicovol gedrag voor het vliegverkeer te verwachten is. De visie gaat vergezeld van de hiervoor bruikbare en zo nodig te nemen maatregelen.
Het totale onderzoek heeft de nodige tijd in beslag genomen. Het veldonderzoek heeft plaatsgevonden in de maanden november 2006 tot en met april 2007. Na een terugkoppeling van de resultaten van dit veldonderzoek aan de gemeente is in juli 2007 een beheervisie opgesteld.

De resultaten van het veldonderzoek ("Goederen Distributie Centrum Noord, Eindhoven Airport en vogels. Veldonderzoek 2006/2007", rapport 07-105, Bureau Waardenburg BV) luiden als volgt:
De risicosoorten die in aantallen van enige betekenis in het gebied voorkomen zijn kievit, meeuwen, holenduif en spreeuw. Ook kraaiachtigen zijn in grote aantallen vastgesteld, maar deze zijn niet direct als risicosoort aangemerkt. Het gebiedsgebruik van deze soorten is deels gekoppeld aan het huidige landgebruik, dat in de toekomst bij gebruik als bedrijventerrein juist zal verdwijnen, en deels aan het gebruik door bedrijven.
Er zijn bewegingen van slaaptrek (vliegbewegingen naar en/of van slaapplaatsen) over het gebied GDC-Noord. Deze slaaptrek wordt veroorzaakt door de ter plekke verblijvende vogels. Daarnaast zijn er vogels die van elders over het gebied vliegen, als gevolg van gebiedskarakteristieken die deze vogels aantrekken. In het geval van GDC-Noord betreft het alleen meeuwen. Op dit moment lijkt de aanwezigheid van water (zowel het plasje bij Van Gansewinkel als de plas-dras staande akker) daarin cruciaal te zijn: kokmeeuwen gebruiken dit deel van het gebied als voorverzamelplaats om later in groepen verder te vliegen naar Aqua Best.
Soorten die worden aangetrokken tot bedrijven, zoals die worden verwacht op GDC-Noord, zijn voornamelijk meeuwen en kraaiachtigen. Dit blijkt uit de aantrekkende werking van het reeds aanwezige bedrijf Van Gansewinkel. De aanwezigheid van het plasje en de natte akker lijken daarin een belangrijke rol te spelen. Echter, ook zonder deze twee zullen waarschijnlijk wel meeuwen en kraaiachtigen naar het bedrijf komen. Te verwachten is dat de aantallen dan wel (veel) kleiner zullen zijn: de mogelijkheden om voedsel te vinden lijken niet bijzonder groot. Ook de waarnemingen bij Van Happen wijzen niet direct in de richting van het aantrekken van grote aantallen vogels van risicosoorten, althans niet bij de huidige activiteiten en wijze van bedrijfsvoering. Dit geeft goede aanknopingspunten voor de voor GDC-Noord op te stellen beheervisie.

Beheervisie
In deze beheervisie is aandacht voor het beperken van vogelaantrekkende werking. Om de hieronder genoemde - door de gemeente genomen - maatregelen ook daadwerkelijk te bewerkstelligen, zijn twee typen toezicht van belang. Te weten het gebruik van de mogelijkheden van het bestemmingsplan en monitoring. In 2008 is opdracht verstrekt aan bureau Waardenburg en heeft de eerste monitoring van het gebied plaatsgevonden.
De gemeente heeft al besloten om een aantal maatregelen te treffen om de risico's voor het vliegverkeer niet verder te verhogen. Zo worden de volgende afvalverwerkende bedrijven niet toegestaan op GDC-Noord:

  • Afvalwaterzuiveringsinstalllaties;
  • Gierverwerkingsinrichtingen;
  • Mestverwerking/korrelfabrieken;
  • Destructieafval (dierlijk afval);
  • Radioactief afval;
  • Autowrakken;
  • Vuilstortplaats;
  • Afvalverbrandingsintallaties;
  • Groot chemisch afval.

Daarnaast is er een aantal maatregelen dat in ieder geval in acht wordt genomen bij het toestaan van afvalverwerkende bedrijvigheid:

  • Alle gebouwen dienen een dakafschot te hebben tussen de 2 en 3 procent (zijnde tenminste 1 à 2 graden);
  • Op de daken van de gebouwen zal een bedrading worden aangebracht, waardoor deze vogelonvriendelijk worden;
  • Opslag, verwerking en overslag van organische afvalstoffen zijn toegestaan, met uitzondering van berm- en slootmaaisel en dierlijk afval;
  • Organisch afval (groenafval) mag niet (tijdelijk) buiten worden opgeslagen, met uitzondering van A-, B- en C-hout;
  • Binnen het gebied dat in het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan bestemd zal worden voor afvalverwerkende bedrijvigheid, mag slechts één bedrijf gevestigd worden dat huishoudelijk afval opslaat, verwerkt en overslaat.

Bovenstaande maatregelen worden publiekrechtelijk (regels voorliggend bestemmingsplan) en privaatrechtelijk geregeld.

In nauw overleg met Van Gansewinkel en Defensie is voor de locatie van Van Gansewinkel aan de Achtseweg Noord (in gebruik sinds 2005) en de direct aangrenzende gronden de navolgende regeling opgenomen. Aanleiding daarvoor is dat partijen op basis van een bezoek aan het terrein van Van Gansewinkel hebben vastgesteld dat van de buitenopslag van groenafval ter plaatse een veel mindere mate van vogelaantrekkende werking uitgaat dan aanvankelijk door Defensie werd aangenomen. De gronden hebben de aanduiding 'Specifieke vorm van bedrijf 2-4' gekregen. Op gronden met deze aanduiding is buitenopslag van groenafval toegestaan. Bij het opnemen van deze aanduiding hebben overigens ook de uitkomsten van de navolgende vogeltelling een rol gespeeld.

Veldonderzoek 2009/2010
In 2009/2010 is wederom een veldonderzoek uitgevoerd. ("Vogeltellingen GDC-Noord, Eindhoven Veldonderzoek 2009/2010", rapport 10-077, Bureau Waardenburg BV). Tijdens de winterperiode van 2006/2007 is het GDC-terrein volgens dezelfde methode onderzocht in de maanden november tot en met april. De resultaten waren als volgt. In vergelijking tot de winter 2006/2007 lag het aantal kraaiachtigen in 2009/2010 lager.Een van de oorzaken kan zijn dat door de diepe grondbewerking van enkele percelen in het gebied het voedselaanbod op deze gronden is afgenomen. Door de bewerking is immers een bodemlaag met weinig bodemleven naar boven gebracht. Het aantal dat in beide winters op of rond de afvalverwerker verbleef, lag in dezelfde orde van grootte. Ook het maximum aantal kieviten lag in 2009/2010 lager dan tijdens het eerdere onderzoek. Enerzijds komt dit voort uit het vergelijk van een winter zonder veel vorst en sneeuw met een vorst en sneeuwrijke winter. Anderzijds kan ook voor deze soort de diepe grondbewerking op een aantal percelen een rol spelen. Het aantal meeuwen lag in beide onderzoeksjaren in dezelfde orde van grootte met als meest talrijke de kokmeeuw. Ook het aantal meeuwen dat zich op en rond de afvalverwerker ophoudt lag in beide jaren in dezelfde orde van grootte.

4.8 Geluid

4.8.1 Algemeen

Voor GDC-Noord zijn vier soorten geluid te onderscheiden, te weten industrielawaai, railverkeerslawaai, wegverkeerslawaai en vliegverkeerslawaai. Door Grontmij/WNP is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de eerste drie soorten lawaai (Grontmij/WNP, “Akoestische aspecten realisatie GDC-Noord te Eindhoven”, 6061258.R01, d.d. 29 mei 2007). Voor vliegverkeerslawaai zijn Ke-contouren te onderscheiden, deze dienen te worden gerespecteerd.

4.8.2 Industrielawaai

Algemeen
Bedrijventerrein GDC-Noord wordt niet bestemd als een gezoneerd industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder. Door de SRE Milieudienst is voor de gemeente Eindhoven de “Nota geluid niet-gezoneerde industrieterreinen” opgesteld (SRE Milieudienst, 454276, 13 maart 2008). De gemeente Eindhoven wil enerzijds geluidoverlast door de cumulatie van geluid voor omwonenden van niet-gezoneerde industrieterreinen voorkomen en anderzijds de bedrijven op de terreinen voldoende geluidruimte te bieden. Dit wil de gemeente bereiken door vrijwillige zonering van deze terreinen. De nota biedt een algemeen kader dat voor verschillende niet-gezoneerde industrieterreinen binnen de gemeente Eindhoven kan worden uitgewerkt in een zonebesluit.

Voor de industrieterreinen GDC Acht en Kapelbeemd, waarvan GDC-Noord een onderdeel is, is deze uitwerking gemaakt (SRE Milieudienst, 454276, d.d. 1 april 2008). Er is gekozen voor een uitwerking voor beide terreinen gezamenlijk, omdat ze aan elkaar grenzen en hetzelfde gebied belasten met hun geluid. Er is daarom één zonebesluit voor GDC Acht – Kapelbeemd gemaakt. De vrijwillige zonering van GDC Acht en Kapelbeemd is gedaan op verzoek van de Dorpsraad van Acht. Deze wijk wordt zowel door de industrieterreinen als door de omliggende snelwegen, de Boschdijk, het spoor en vliegverkeer geluidbelast. Met de vrijwillige zonering willen de gemeente Eindhoven en de Dorpsraad het woon- en leefklimaat in de wijk Acht zoveel mogelijk beschermen. Door de vrijwillige zonering worden geluidnormen gesteld voor alle bedrijven op het industrieterrein samen. Hiermee wordt voorkomen dat elk bedrijf afzonderlijk wel aan deze normen voldoet, maar dat cumulatie van deze bedrijven leidt tot een hogere geluidbelasting en dus een minder goed woon- en leefklimaat.

Basis voor de vrijwillige zonering van GDC Acht en Kapelbeemd is het SRE-onderzoek “Opstellen zonebewakingsmodel industrieterreinen Kapelbeemd en GDC Acht” d.d. 25 juni 2007. In het onderzoek zijn alle bedrijven op de industrieterrein geïnventariseerd. Voor GDC Zuid en Kapelbeemd is hierbij uitgegaan van het bedrijven bestand van de SRE Milieudienst. De “vergunde“ geluidrechten zijn per inrichting bepaald op basis van vigerende milieuvergunningen en meldingen op basis van artikel 8.40 van de Wet milieubeheer. Voor GDC-Noord is gebruik gemaakt van de uitgangspunten uit het onderzoek “Akoestische aspecten realisatie GDC-Noord te Eindhoven”, Grontmij/WNP 6061258.R01, d.d. 29 mei 2007). In paragraaf 4.8.2.2 wordt dit onderzoek nader besproken.

Op basis van de in het onderzoek van juni 2007 berekende 50 dB(A)-contour zijn in het zonebesluit 3 aspecten vastgelegd, te weten de geluidzone, de bewakingspunten en de MTG-waarden:

  • de geluidzone is het aandachtsgebied waarbinnen bij ruimtelijke ontwikkelingen gekeken moet worden naar de geluidbelasting ten gevolge van het industrieterrein;
  • de bewakingspunten zijn de rekenpunten waarop bij het verlenen van milieuvergunningen aan de bedrijven op het industrieterrein en het accepteren van meldingen van de bedrijven op het industrieterrein wordt getoetst;
  • binnen de geluidzone zijn burger- en bedrijfswoningen gelegen, deze woningen ondervinden een hogere geluidbelasting dan 50 dB(A). Binnen de zone is een geluidbelasting tot en met 55 dB(A) toegestaan. Deze toegestane hogere waarden dan de voorkeursgrenswaarde worden maximaal toelaatbare geluidbelasting (MTG) - waarden genoemd. De berekende MTG-waarden worden vastgelegd en mogen niet worden overschreden.

Binnen de zone hebben enkele woningen een geluidbelasting van meer dan 55 dB(A). Het betreft 7 bedrijfswoningen aan de Alblasstraat en 2 burgerwoningen aan de Maasstraat. De bedrijfswoningen bevinden zich binnen de 35 Ke-contour van het vliegveld en ondervinden ook een hoge geluidbelasting ten gevolge van het spoor en de snelwegen. Gezien deze situatie zijn op deze locatie alleen bedrijfswoningen toegestaan. Deze woningen hebben dus een uitzonderingspositie en zijn reeds voorzien van extra geluidwerende maatregelen. Daarom wordt voor deze woningen een hogere geluidbelasting dan 55 dB(A) toelaatbaar geacht. Bij de burgerwoningen aan de Maasstraat bedraagt de geluidbelasting 56-57 dB(A). Dit is een saneringssituatie. Binnen een half jaar na vaststelling van het zonebesluit zal een plan van aanpak moeten worden overlegd waaruit blijkt op welke wijze en binnen welke termijn de geluidbelasting wordt teruggebracht tot maximaal 55 dB(A). De geluidbelasting bij de twee burgerwoningen wordt hoofdzakelijk bepaald door meldingsplichtige bedrijven en bedrijven die niet onder de Wet milieubeheer vallen. Deze bedrijven zijn in het rekenmodel ingevoerd op basis van standaardwaarden. Door de werkelijk benodigde geluidruimte vast te leggen door middel van maatwerk kan de totaal berekende geluidbelasting worden teruggebracht. De verwachting is dat de sanering hiermee kan worden gerealiseerd. Het is niet nodig de geprognosticeerde geluidruimte van de nieuwe bedrijven op GDC-Noord in te perken.

GDC-Noord
In het kader van het bestemmingsplan is door Grontmij/WNP een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar onder andere industrielawaai (Grontmij/WNP, “Akoestische aspecten realisatie GDC-Noord te Eindhoven”, 6061258.R01, d.d. 29 mei 2007).

Voor de bewaking van de verdeling van de geluidsruimte op GDC-Noord is een akoestisch rekenmodel opgesteld. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen de actuele situatie en de toekomstige eindsituatie (na invulling van het plangebied). Voor het model is gebruik gemaakt van het rekenprogramma Geonoise versie V5.24, een door de SRE Milieudienst verstrekt rekenmodel en voor zover mogelijk van akoestische rekenmodellen die zijn opgesteld ten behoeve van vergunningaanvragen Wet milieubeheer. Voor de nog te realiseren bedrijven binnen het plangebied is uitgegaan van aannames op basis van vergunningen van binnen het plangebied aanwezige bedrijven, alsmede van de richtlijnen uit het VNG-boekje “Bedrijven en milieuzonering” (2e druk, 2001).

Uit de resultaten (zie ook figuur 4.5 en figuur 4.6) blijkt dat de te verwachten 50 dB(A)-etmaalwaardecontour in de eindsituatie in noordelijke en westelijke richting nagenoeg ter hoogte van de snelwegen A2 en A58 ligt. Ten opzichte van de actuele situatie neemt de geluidsbijdrage vooral in noordelijke en westelijke richting toe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80040-0303_0025.jpg"

Figuur 4.5 Overzicht etmaalwaardecontouren in actuele situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80040-0303_0026.jpg"

Figuur 4.6 Overzicht etmaalwaardecontouren in eindsituatie

In oostelijke richting ligt de 50 dB(A)-etmaalwaardecontour in de eindfase nagenoeg ter hoogte van de eerstelijns bebouwing van bedrijventerrein Kapelbeemd. Ten opzichte van de actuele situatie neemt de geluidsbelasting in deze richting enigszins (niet kwantificeerbaar) af. Oorzaak hiervan is de verplaatsing van met name Jansen BV.

In zuidelijke en zuidoostelijke richting is de ligging van de 50 dB(A)-etmaalwaardecontour in de eindfase nagenoeg ongewijzigd ten opzichte van de actuele situatie. De contour bevindt zich in deze richting ongeveer ter hoogte van de (bedrijfs)woningen aan de overzijde van de Mispelhoefstraat.

Ter plaatse van de dichtstbijzijnde woningen in de woonkern Acht is de te verwachten geluidsbelasting nagenoeg onveranderd als gevolg van de invulling van het plangebied: ter plaatse van de dichtstbijzijnde woning neemt de etmaalwaarde geluidsbelasting met circa 1 dB(A) toe tot 49 dB(A). De geluidsbijdrage blijft daarmee 1 dB(A) onder de grenswaarde van 50 dB(A).

Opgemerkt wordt dat bovenstaande contouren zogenaamde 'poldercontouren' zijn, hetgeen inhoudt dat deze als gevolg van de situering van de rekenpunten en gevelreflecties enigszins afwijken van de berekende invallende geluidsniveaus in de bijlage van het onderzoeksrapport.

Bovendien zullen de nieuwe bedrijfspanden, die in het plangebied worden gerealiseerd, een afschermende werking hebben. Aangezien de ligging en hoogte van deze bebouwing thans nog niet helder is, is in het akoestisch onderzoek uitgegaan van de zogenaamde 'poldercontouren' die een negatiever beeld laten zien dan in de toekomst als reëel wordt verwacht.

Bij de invulling van het plangebied kan worden gestreefd naar optimalisatie door aan de percelen die op een grotere afstand van de omliggende woningen zijn gelegen meer geluidsruimte dan wel een richtingskarakteristiek (DI) toe te kennen. Voor de overige percelen zou juist minder geluidsruimte kunnen worden toegekend. Ook met betrekking tot maximale geluidsniveaus kan worden gestreefd naar een dergelijke optimalisatie.

4.8.3 Railverkeerslawaai

Algemeen
Langs elke spoorweg bevindt zich een geluidszone. De geluidszone is in feite een (geluids)onderzoeksgebied aan weerskanten van de spoorweg. Voor het traject Eindhoven-Best (trajectnummer 772) is een geluidszone van 700 m aan weerszijden van de spoorweg vastgesteld. Het plangebied ligt binnen deze geluidszone. Als een bestemmingsplan moet worden vastgesteld of herzien en dat plan heeft betrekking op gronden binnen de geluidszone, dan moeten de waarden van het Besluit Geluidhinder Spoorweglawaai in acht worden genomen.

De geluidsbelasting vanwege een spoorweg mag in eerste instantie de in het Besluit Geluidhinder Spoorweglawaai genoemde voorkeursgrenswaarde van 55 dB niet overschrijden. Voor waarden tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale geluidbelasting van 68 dB kan onder bepaalde omstandigheden ontheffing worden verleend.

GDC-Noord
De ontwikkelingen op GDC-Noord zullen niet van invloed zijn op de geluidsbelasting vanwege railverkeerslawaai binnen het plangebied, in die zin dat prognoses voor toekomstige treinintensiteiten worden vastgesteld door ProRail en zijn vastgelegd in het Akoestisch Spoorboekje voor Windows (Aswin). Geluidsreflecties tegen op het bedrijventerrein nog te realiseren bedrijfspanden kunnen wel van invloed zijn. Als gevolg van deze reflectiebijdragen neemt de geluidsbelasting vanwege railverkeerslawaai in oostelijke richting enigszins toe (zie 4.8.3 en 4.8.4). De ligging van deze panden is thans nog niet bekend, zodat kwantificering van dit effect nu niet mogelijk is. Via een indicatieve berekening is daarom de te verwachten toename vastgesteld. Bij berekening van de geluidsbelasting van GDC-Noord is geen rekening gehouden met de geluidswerende maatregelen (geluidswal) direct oostelijk van de spoorlijn ter hoogte van Kapelbeemd.

Uit de resultaten blijkt het railverkeerslawaai in oostelijke richting licht toe te nemen. Ter plaatse van de dichtstbijzijnde woningen op het bedrijventerrein Kapelbeemd en de woonkern Acht is de toename verwaarloosbaar. Deze relatief beperkte toename wordt veroorzaakt door enerzijds de situering van het plangebied enigszins noordelijk van de woonkern Acht. Anderzijds door de afschermende werking van de eerstelijns bebouwing van Kapelbeemd. Uit figuur 4.7 en 4.8 valt af te lezen dat de oostelijke geluidscontouren in de eindsituatie (na realisering van de autonome en doorontwikkeling) op hoofdlijnen op ongeveer gelijke afstand van de spoorlijn zijn gelegen als in de actuele situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80040-0303_0027.jpg"

Figuur 4.7 Overzicht etmaalwaardecontouren in actuele situatie

In de figuur 4.7 worden dB-contouren weergegeven. In de legenda staat nog dB(A). Dit dient te worden gelezen als dB. De berekeningen zijn volledig uitgevoerd conform de meet- en rekenvoorschriften. De fabrikant dient echter nog een nieuwe versie uit te brengen van de gebruikte software om de legenda aan te passen naar de nieuwe normen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80040-0303_0028.jpg"

Figuur 4.8 Overzicht etmaalwaardecontouren in eindsituatie

In de figuur 4.8 worden dB-contouren weergegeven. In de legenda staat nog dB(A). Dit dient te worden gelezen als dB. De berekeningen zijn volledig uitgevoerd conform de meet- en rekenvoorschriften. De fabrikant dient echter nog een nieuwe versie uit te brengen van de gebruikte software om de legenda aan te passen naar de nieuwe normen.

4.8.4 Wegverkeerslawaai

Algemeen
Langs elke weg bevindt zich een geluidszone. De geluidszone is in feite een (geluids)onderzoeksgebied aan weerskanten van de weg. Voor de A2/A58 is sprake van een geluidszone van 600 m aan weerszijden van de weg. Bedrijventerrein GDC-Noord is gelegen binnen deze geluidszone.

Als een bestemmingsplan moet worden vastgesteld of herzien en dat plan heeft betrekking op gronden binnen de geluidszone, dan moeten de waarden van Wet geluidhinder (Wgh) in acht worden genomen. De geluidsbelasting vanwege een weg mag in eerste instantie de in de Wgh genoemde voorkeursgrenswaarde niet overschrijden. Indien de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde dan kan het college van burgemeester en wethouders worden verzocht ontheffing te verlenen, echter nooit hoger dan de maximale ontheffingswaarde. Daarbij moeten maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting tot de voorkeursgrenswaarde overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard ontmoeten.

De geluidsbelasting vanwege wegverkeer mag in eerste instantie de in de Wet geluidhinder genoemde voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschrijden. Voor waarden tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale geluidbelasting van 63 dB kan onder bepaalde omstandigheden ontheffing worden verleend.

Overeenkomstig artikel 103 van de Wet geluidhinder mag bij toetsing van meet- en/of rekenresultaten aan de toelaatbare geluidbelasting van de gevels van geluidsgevoelige bestemmingen, in binnenstedelijke situaties, tijdelijk een aftrek van 5 dB worden toegepast.

GDC-Noord
De doorontwikkeling van bedrijventerrein GDC-Noord leidt tot een toename van het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied. Het bedrijventerrein wordt ontsloten via de Mispelhoefstraat. Aan de noordzijde is op termijn een tweede ontsluitingsweg geprojecteerd, de Pendelweg. Realisatie van de Pendelweg is afhankelijk van overeenstemming met de gemeente Best en/of de realisatie van een tweede aansluiting op de A2. Voor beide wegen zijn verkeersgegevens beschikbaar uit het verkeersonderzoek van Goudappel en Coffeng, waarbij gebruik is gemaakt van het verkeersmodel van het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven.

De rijkswegen A2 en A58 hebben geen invloed op het plangebied, aangezien binnen het plangebied geen geluidsgevoelige objecten zijn gelegen.

De Achtseweg Noord (overgaand in de eventuele Pendelweg) en de Mispelhoefstraat kennen een wettelijke geluidszone van 200 m aan weerszijden van de weg. Beide wegen zijn bovendien bij besluit van B&W aangewezen als 30 km/u-zone. De Wet geluidhinder stelt dat geen onderzoek noodzakelijk is naar wegen met een maximumsnelheid van 30 km/u. Echter, gezien de aanzienlijke verkeersintensiteiten op beide wegen is uit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening besloten het wegverkeerslawaai van beide wegen in beeld te brengen. Daarbij wordt opgemerkt dat het meest oostelijke deel van de Mispelhoefstraat niet in de berekeningen is meegenomen. Deze straat eindigt in oostelijke richting bij het spoor in een fietstunnel (doodlopend). Het verkeer op dit meest oostelijke deel van de Mispelhoefstraat bestaat zowel in de actuele als toekomstige situatie voornamelijk uit bestemmingsverkeer en is daarmee minder relevant, aangezien hier sprake is van lagere verkeersintensiteiten in een 30 km/u-zone.

Uit de resultaten (zie figuur 4.9 en figuur 4.10) volgt dat de geluidsbelasting van de Mispelhoefstraat op de omliggende woningen afneemt als gevolg van de doorontwikkeling van het terrein. Deze afname volgt uit de realisatie van de Pendelweg of een andere tweede ontsluiting van het terrein en bedraagt 1,8 dB. De 48 dB-etmaalwaardecontour van de Pendelweg ligt op circa 290 m uit het hart van de weg. Langs de Pendelweg bevinden zich op korte afstand van het bedrijventerrein geen woningen of anderszins geluidsgevoelige bestemmingen. De realisatie van deze weg heeft daarom geen consequenties voor geluidsgevoelige objecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80040-0303_0029.jpg"

Figuur 4.9 Overzicht etmaalwaardecontouren in actuele situatie

In de figuur 4.9 worden dB-contouren weergegeven. In de legenda staat nog dB(A). Dit dient te worden gelezen als dB. De berekeningen zijn volledig uitgevoerd conform de meet- en rekenvoorschriften. De fabrikant dient echter nog een nieuwe versie uit te brengen van de gebruikte software om de legenda aan te passen naar de nieuwe normen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80040-0303_0030.jpg"

Figuur 4.10 Overzicht etmaalwaardecontouren in eindsituatie

In de figuur 4.10 worden dB-contouren weergegeven. In de legenda staat nog dB(A). Dit dient te worden gelezen als dB. De berekeningen zijn volledig uitgevoerd conform de meet- en rekenvoorschriften. De fabrikant dient echter nog een nieuwe versie uit te brengen van de gebruikte software om de legenda aan te passen naar de nieuwe normen.

4.9 Luchtkwaliteit

4.9.1 Algemeen

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in de 'Wet luchtkwaliteit' (Staatsblad 2007, nummer 434, in werking getreden 15 november 2007). Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de Wet milieubeheer (m.n. hoofdstuk 5, onder titel 5.2) op het gebied van luchtkwaliteitseisen bedoeld. De aanleiding van de wijziging is de maatschappelijke discussie die ontstaan is als gevolg van de directe koppeling tussen ruimtelijke ordeningsprojecten en luchtkwaliteit. De directe koppeling had tot gevolg dat veel geplande (en als noodzakelijk of gewenst ervaren) projecten geen doorgang konden vinden in overschrijdingsgebieden. Bovendien moest voor ieder klein project met betrekking tot luchtkwaliteit een uitgebreide toets gedaan worden. Met de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden.

De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt o.a. voor woningbouwlocaties die niet meer dan 500 nieuwe woningen omvatten.

Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden, waarbij getoetst wordt aan de normen.

De Nederlandse overheid heeft de EU verzocht om verlenging van de termijn (derogatie) waarbinnen de luchtkwaliteitseisen gerealiseerd moeten worden. Per 1 augustus 2009 is het NSL in haar volle omvang in werking getreden. De uitvoeringsregels rond saldering zijn verruimd en de definitie van 'niet in betekenende mate' is verlegd van 1% naar 3% van de grenswaarde.

Kort samengevat dienen projecten te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

In de Wet luchtkwaliteit 2007 zijn regels en grenswaarden opgenomen voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen, zwaveldioxide (SO2) en koolmonoxide(CO). Het doel van de Wet luchtkwaliteit is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De wet is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. Hiertoe zijn grenswaarden voor verschillende stoffen opgenomen (zie ), waaraan moet worden getoetst.

Tabel 4.8 Grenswaarden Besluit luchtkwaliteit 2005

Grenswaarden
Stof Type norm Concentratie (mg/m3) Max. aantal overschrijdingen per jaar
NO2 Jaargemiddelde 40
Uurgemiddelde 200 18
PM10 Jaargemiddelde 40
24-uurgemiddelde 50 35
Benzeen Jaargemiddelde 5
SO2 24-uurgemiddelde 125 3
CO 98-percentiel van 8 uurgemiddelde 10.000

De Nederlandse overheden zijn verplicht de grenswaarden in acht te nemen bij de uitvoering van hun taken en bevoegdheden (vaststellen bestemmingsplannen, verstrekken milieuvergunningen en verkeersregulerende maatregelen).

Een verslechtering van de luchtkwaliteit kan optreden door een toename van het aantal vervoersbewegingen met motorvoertuigen. Luchtkwaliteitonderzoek is gericht op de effecten van het toenemend aantal vervoersbewegingen (conform het verkeersonderzoek van Goudappel en Coffeng, waarbij gebruik is gemaakt van het verkeersmodel van het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven) als gevolg van de nieuwe ontwikkelingen. Om de invloeden van het plangebied op de luchtkwaliteit ter plaatse te beoordelen zijn berekeningen uitgevoerd.

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen lucht-relevante bedrijventerreinen gesitueerd. De provincie Noord-Brabant heeft een berekening (verspreidingsmodel Pluim-plus) gemaakt voor een aantal bedrijven, dat in Noord-Brabant verantwoordelijk is voor het grootste deel van de emissie inzake de stoffen uit de Wet luchtkwaliteit. Uit de berekeningen kan worden geconcludeerd dat de bijdrage van de onderzochte bedrijven aan de immissieconcentratie gering is. Aangezien de bijdrage van de onderzochte bedrijven al gering is, zullen de inrichtingen binnen GDC-Noord (geen lucht-relevante inrichtingen) geen rol van betekenis hebben op de optredende luchtconcentraties in het plangebied.

Uit gegevens van het RIVM blijkt dat het overgrote deel van de emissies door verkeer en vervoer wordt veroorzaakt door het wegverkeer. Voor fijn stof (PM10) en NO2 is de verhouding tussen de emissie door wegverkeer en railverkeer gelijk aan respectievelijk 1:0,007 en 1: 0,01. Alleen bij fijn stof en zwaveldioxide is een belangrijk deel van de emissie afkomstig van de zeescheepvaart. Gezien de geringe emissie van het railverkeer ten opzichte van het wegverkeer en de afstand van de bestaande woningen c.q. gevoelige bestemmingen tot het spoor van tenminste 25 m, zal het spoor Eindhoven – Tilburg/'s-Hertogenbosch geen rol van betekenis hebben op de optredende luchtconcentraties in GDC-Noord.

4.9.2 Uitkomsten onderzoek

In 2006 is door Grontmij een luchtonderzoek uitgevoerd voor het bedrijventerrein GDC Noord te Eindhoven. Middels een quick-scan is onderzocht in hoeverre de realisatie van het bedrijventerrein invloed heeft op de luchtkwaliteit en welke belemmeringen hier een rol kunnen spelen. Bij de berekeningen is gebruik gemaakt van het rekenmodel CAR II versie 5.0.

In het onderzoek uit 2006 is geconcludeerd dat in de jaren 2010 en 2015 op de beschouwde wegen soms een verslechtering optreedt van de luchtkwaliteit, afhankelijk van de berekende wegvakken en varianten. Het betreft zowel een overschrijding van de grenswaarde voor het jaargemiddelde NO2 als het 24-uurgemiddelde voor PM10. Opgemerkt wordt dat de resultaten alleen een verslechtering laten zien ter plaatse van de rekenpunten op de snelwegen, in het geval van de varianten met een tweede ontsluiting op de A2 en/of de ingebruikname van de Pendelweg en de Mispelhoefstraat. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zou er een knelpunt kunnen zijn voor het realiseren van het GDC. Gemeld wordt dat CAR een overschatting geeft van de luchtkwaliteit en dat het model niet geschikt is om te gebruiken voor snelwegen of de directe omgeving daarvan. Om een goede toets uit te voeren voor het Besluit luchtkwaliteit is het noodzakelijk om de berekeningen uit te voeren met een ander rekenmodel.

Op 27 november 2006 is het Meet- en Rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit (Mrv) in werking getreden. Conform artikel 8 van het Mrv moeten de concentraties van stikstofdioxide en zwevende deeltjes op respectievelijk maximaal 5 meter en 10 meter van de wegrand bepaald worden. In het onderzoek uit 2006 is uitgegaan van afstanden tot de weg-as van 9 meter voor de Rijkswegen en 5 meter voor de overige wegen. In 2007 is een nieuwe versie van het rekenmodel CAR II uitgekomen, te weten versie 6.1.1. Tevens is op 15 november 2007 de nieuwe Wet luchtkwaliteit van kracht geworden. Om aan te sluiten bij de huidige wet- en regelgeving is door de SRE Milieudienst het luchtonderzoek uit 2006 geactualiseerd.

Omdat het CAR II-model niet geschikt is voor het berekenen van Rijkswegen, zijn in het kader van het SRE-onderzoek onderzoek voor de rijkswegen de berekeningen uitgevoerd met het programma GeoStacks 1.02.

Voor verschillende wegvakken in en nabij het plangebied zijn berekeningen gemaakt. Daarbij zijn de jaren 2007, 2010 en 2015 als toetsjaar gehanteerd, waarbij bovendien een onderscheid is gemaakt in de autonome ontwikkeling en de doorontwikkeling van het bedrijventerrein GDC-Noord. De rekenpunten van het CAR-model zijn weergegeven in Figuur 4.11.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80040-0303_0031.jpg"

Figuur 4.11 Rekenpunten luchtkwaliteit GDC-Noord

De berekeningen zijn uitgevoerd op 5 m en 10 m afstand van de rand van de weg.

Voor GDC-Noord zijn zes varianten getoetst, waarbij onderscheid is gemaakt naar de ontsluiting van het bedrijventerrein:

  1. 1. zonder Pendelweg exclusief extra aansluiting A2;
  2. 2. zonder Pendelweg inclusief extra aansluiting A2;
  3. 3. zonder Pendelweg inclusief Mispelhoefstraat;
  4. 4. met Pendelweg exclusief extra aansluiting A2;
  5. 5. met Pendelweg inclusief extra aansluiting A2;
  6. 6. met Pendelweg inclusief Mispelhoefstraat8.

De Wet luchtkwaliteit 2007 geeft de mogelijkheid tot aftrek van een deel van het fijn stof dat zich van nature in de lucht bevindt en dat niet schadelijk is voor de gezondheid. De hoogte van deze zogenoemde “zeezoutaftrek” is vastgelegd in de Meetregeling luchtkwaliteit 2005. Deze correctie omvat een vast aftrek van 6 dagen voor de op gebruikelijke wijze bepaalde aantal overschrijdingsdagen van de grenswaarde voor de 24-uursgemiddelde concentratie van fijn stof en omvat een plaatsafhankelijke correctie op de jaargemiddelde norm die voor Eindhoven is vastgesteld op 3 µg/m3. De in deze toelichting vermelde rekenresultaten zijn achteraf voor deze aftrek gecorrigeerd.

In de volgende tabellen zijn de overschrijdingen van de grenswaarden voor NO2 en PM10 samengevat.

Tabel 4.9 Huidig bestemmingsplan - 2007

Variant Wegvak Huidig bestemmingsplan Aangepast bestemmingsplan
NO2
jaargem.
PM10 overschrijdingen
24 uurgemiddelde
NO2 jaargem. PM10 overschrijdingen
24 uurgemiddelde
1 3
4
20
49,3
51,2
43,4
-
-
36
-
-
-
-
-
-
2 3
4
16
49,7
50,7
41,1
-
-
-
-
-
-
-
-
-
3 3
4-
49,2
51,0
-
-
-
-
-
-
4 3
4
49,5
50,7
-
-
-
-
-
-
5 3
4
48,8
50,7
-
-
-
-
-
-
6 3
4
48,8
50,7
-
-
-
-
-
-

Tabel 4.10 Huidig en aangepast bestemmingsplan - 2010

Variant Wegvak Huidig bestemmingsplan Aangepast bestemmingsplan
NO2
jaargem.
PM10 overschrijdingen
24 uurgemiddelde
NO2 jaargem. PM10 overschrijdingen
24 uurgemiddelde
1 3
4
20
42,9
44,5
42,1
-
-
-
42,9
44,5
41,5
-
-
-
2 3
4
43.4
44.1
-
-
43,3
44,7
-
-
3 3
4
42,7
44,3
-
-
42,7
44,3
-
-
4 3
4
42,8
44,0
-
-
43,0
44,0
-
-
5 3
4
42,3
43,9
-
-
42,3
43,8
-
-
6 3
4
42,4
43,9
-
-
42,4
43,9
-
-

Het benodigde aanvullende onderzoek is uitgevoerd met het CAR II-model en met Geostacks. Het laatstgenoemde model is specifiek gericht op snelwegen. Met deze modellen is de luchtkwaliteit berekend voor de situaties 2007 (huidig bestemmingsplan), 2010 (huidig en aangepast bestemmingsplan) en 2015 (huidig en aangepast bestemmingsplan). De planbijdrage van GDC-Noord is hierin verdisconteerd. Uit de berekeningsresultaten voor 2010 blijkt voor lokale wegen, dat ofwel wordt voldaan aan de te hanteren grenswaarden, danwel dat de planaanpassing een verbetering van de luchtkwaliteit tot gevolg heeft. Voor snelwegen geldt dat in 2010 in de meeste situaties de toename kleiner is dan 0,4ìg/m³, waardoor de plannen 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Bij één variant is de toename groter dan 0, 4ìg/m. Deze variant heeft betrekking op een situatie inclusief een extra aansluiting op de A2. De wijzigingsbevoegdheid, waarmee deze aansluiting zou kunnen worden gerealiseerd, is niet meer in het plan begrepen, waardoor dit buiten beschouwing gelaten kan worden. Uit de berekende resultaten voor 2015 blijkt voor alle wegen dat wordt voldaan aan de te hanteren grenswaarden.

4.10 Externe Veiligheid

Doel
Het externe veiligheidsbeleid is gericht op het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten alsmede het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen, activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

Wettelijk kader
Ten aanzien van bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004) van toepassing. Ten aanzien van transport is de Circulaire Vervoer Gevaarlijke stoffen van toepassing (augustus 2004; gewijzigd en verlengd augustus 2008). Er wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Voor buisleidingen moet worden getoetst aan de circulaire 'zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen' uit 1984. Hierin zijn criteria opgenomen voor de afstand tussen buisleiding en bebouwing

1. Plaatsgebonden Risico (PR):
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk wordt getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';

2. Groepsrisico (GR):
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep (tenminste 10 personen) tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

4.10.1 Visie Externe Veiligheid

De gemeente Eindhoven heeft de visie Externe Veiligheid: 'Risico's de maat genomen' opgesteld. De gemeenteraad heeft de visie op 19 mei 2009 vastgesteld waardoor het een kaderstellend beleidsstuk is geworden. Dit betekent dat locale ruimtelijke besluiten en milieubeheervergunningen vanuit de visie kunnen worden gemotiveerd.

Met de visie Externe Veiligheid wordt richting en uitwerking gegeven aan een verantwoord veilige, integrale invulling van duurzame ruimtelijke ontwikkeling passend binnen de Brainportontwikkelingen en het Programma Brabant veiliger. In de visie wordt aangegeven waar ruimte bestaat voor nieuwe risicovolle bedrijvigheid en onder welke veiligheidsverhogende condities dat mogelijk is. Tevens wordt aangegeven waar in de stad geïnvesteerd dient te worden in een beter niveau van beheersbaarheid. Tot slot wordt beschreven waar de veiligheid in de bestaande woonomgeving door het 'aanpakken' van bestaande knelpunten kan worden verbeterd.

In de visie Externe Veiligheid is GDC Acht Noord aangewezen als bedrijventerrein waar uitbreiding van bestaande risicovolle bedrijven, alsmede het vestigen van nieuwe risicovolle bedrijven is toegestaan. Wel dienen deze bedrijven te passen bij het ruimtelijk ambitieprofiel van Eindhoven. Voor bestaande situaties geldt bovendien dat het plaatsgebonden risico (PR10-6) zo klein mogelijk is door het gebruik van 'Best Bestaande Technieken (BBT)'. Bij nieuwe situaties dient de bulkopslag van meer dan 1 m3 van brandbaar tot vloeistof verdicht gas (zoals LPG, propaan e.d.) ondergronds plaats te vinden.

4.10.2 Hogedruk aardgastransportleiding

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bestaande gastransportleidingen is de richtlijn “Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen” van het ministerie van VROM van 26 november 1984, van toepassing. Uit operationele en veiligheidsoverwegingen is het van belang dat aan weerszijden van de leiding een strook vrij blijft. Tevens is het van belang een afstand aan te houden tot gebouwen of plaatsen waar frequent en/of langdurig personen verblijven. Uitgangspunt van deze regeling is de zogenoemde toetsingsafstand. Deze afstand is in principe zodanig dat daarbuiten de invloed van de leiding op de omgeving verwaarloosbaar mag worden geacht. Het streven van de regeling is erop gericht deze toetsingsafstand aan te houden. Omdat dit in de praktijk niet altijd mogelijk zal zijn vanwege planologische, technische of economische belangen, is in de richtlijn tevens vermeld welke minimumafstanden (de zogenoemde bebouwingsafstanden) gelden indien de toetsingsafstand niet gerealiseerd kan worden.

Momenteel wordt een nieuw besluit opgesteld, welk in lijn is met het Besluit externe veiligheid. Op 1 januari 2011 is het Besluit buisleidingen externe veiligheid (Bevb) in werking getreden. Bij dit besluit hoort een gemoderniseerde techniek waarmee berekend wordt met welke veiligheidsafstanden rekening gehouden dient te worden bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van reeds bestaande leidingen.

Het plangebied GDC Noord is nabij de gastransportleidingen Z-506-01- KR-001 t/m 005, Z-519-01-KR-001 t/m 004 en A-521-07-KR-020 t/m 021 gelegen. Door de Gasunie zijn plaatsgebonden risicoberekeningen (PR) en groepsrisicoberekeningen (GR) uitgevoerd. De risicoberekening zoals vastgelegd in dit memorandum is conform PGS 3 [1] uitgevoerd met PIPESAFE, een door de overheid goedgekeurd softwarepakket voor het uitvoeren van risicoberekeningen aan aardgastransport. Voor de GR-berekening is gebruikgemaakt van de bevolkingsgegevens zoals aangeleverd door de gemeente Eindhoven, zie Appendix A. Het rapport is als bijlage weergegeven.

Uit de berekening is gebleken dat het plaatsgebonden risico van de leidingen 0 meter bedraagt binnen het plangebied. Hierdoor zou volgens het nieuwe beleid op de leiding kunnen worden gebouwd. Echter blijft een bebouwingsvrije zone van 4 meter gelden voor onderhoudswerkzaamheden aan de leiding. Door de Nederlandse Gasunie NV zijn gegevens ter beschikking gesteld met betrekking tot deze aardgastransportleidingen. Aangezien dit hogedruk aardgastransportleidingen zijn, bestaat er een risico op lekkage of leidingbreuk, waarbij dodelijke ongelukken kunnen voorkomen. Er zijn dan ook minimale afstanden tot de leidingen die in acht genomen moeten worden.

De minimale afstand tot bebouwing bedraagt 4 meter. Echter, om enige ruimte tot omliggende bebouwing te houden wordt op de verbeelding een minimale afstand van 14 meter opgenomen (geldend voor gebiedsklasse 3 en 4), conform de oude circulaire. De leiding A-521-07 is ver genoeg weg gelegen. Deze leiding levert geen belemmering op.

De ruimtelijk relevante leidingen, alsmede de aan weerszijden van de leidingen gelegen zones, worden op de verbeelding en in de planregels via een dubbelbestemming geregeld. In de regel betreft dit de hoofdtransportleidingen voor gas en brandstof, leidingen voor het vervoer van risicovolle stoffen, en boven- en ondergrondse hoogspanningsleidingen. Leidingen met ongevaarlijke stoffen zoals hoofdwatertransportleidingen, afvalwatertransport- en rioolpersleidingen zijn in beginsel niet opgenomen in het bestemmingsplan, tenzij door de leidingbeheerder de noodzaak voor opname wordt aangetoond.

Uit de berekeningen van de Gasunie is gebleken dat het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde is gelegen.

4.10.3 Transport spoorlijn Eindhoven - Tilburg/'s-Hertogenbosch

Voor risico's vanwege de spoorlijn is door TNO een onderzoek uitgevoerd in verband met de ontwikkeling van Van Gansewinkel in de noordelijke punt van het gebied. Dit onderzoek is aangevuld door de gemeente Eindhoven met nieuwe cijfers voor het totale plangebied.

Het TNO rapport (TNO, “Risicostudie van transport langs ontwikkellocatie Acht te Eindhoven”, B&O-AR 2005/091, d.d. april 2005) heeft een tweetal berekeningen uitgevoerd, namelijk berekeningen met transportcijfers van de “huidige situatie, 2001” en van de prognosecijfers 2003. De gehanteerde transportcijfers uit het rapport van TNO zijn lager dan de prognose cijfers van 2007. In juni 2010 zijn er afspraken gemaakt tussen het rijk, de Drechtsteden en de Taskforce Brabantroute. Hierbij zijn transportcijfers vastgelegd. Deze transportcijfers zijn lager dan de prognose cijfers van 2007 en lager dan de transportcijfers “huidige situatie 2001”. Hierdoor geeft het rapport een overschatting. Door de SRE Milieudienst zijn nieuwe berekeningen uitgevoerd. Met de prognose cijfers 2007 en met de transportcijfers 2010. In onderstaande tabel zijn de plaatsgebonden risicocontouren weergegeven.

PR 10-6 PR10-7 PR10-8
1 vervoersplafond basisnet zonder bloktreinen n.a. 98 m 253 m
2 vervoersplafond basisnet met 80% bloktreinen n.a. 22 m 203 m
3 prognose prorail 2007 zonder transitverkeer (min) 1 m 209 m 295 m
4 prognose prorail 2007 zonder transitverkeer (max) 12 m 219 m 325 m

Hieruit blijkt dat in het ergste geval de plaatsgebonden risicocontour (10-6/jaar) 12 meter kan bedragen. Binnen deze afstand wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt. In het rapport van TNO is een groepsrisicoberekening uitgevoerd. Het groepsrisico is ruim onder de oriëntatiewaarde gelegen bij de transportcijfers “huidige situatie 2001”. Hierdoor zal het groepsrisico met de afgesproken transportcijfers 2010 lager zijn dan berekend.

Plasbrand aandachtsgebied
Brandbare vloeistoffen maken een substantieel onderdeel uit van de totale vervoerstroom van gevaarlijke stoffen over het spoor. Ten opzichte van andere soorten ongevallen is de kans op het optreden van een plasbrand groter en zijn de effecten beperkter van omvang.

Naast de normen voor het plaatsgebonden risico en de verantwoording van het groepsrisico is daarom een extra veiligheidsambitie gedefinieerd in de Visie Externe Veiligheid. Er dient ook rekening gehouden te worden met de effecten van een plasbrand in een zone rond de infrastructuur, het zogenaamde 'plasbrandaandachtsgebied', hierna: PAG. Binnen het PAG mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en mogen uitsluitend functies aanwezig zijn met een relatief lage persoonsdichtheid. De afstand van het PAG bedraagt 30 meter gemeten vanaf het midden van het buitenste spoor waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

4.10.4 Transport rijkswegen A2 en A58

Nabij het plangebied vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats over de A2 en A58. Deze wegen grenzen aan het plangebied. Op basis van de risicostudie “Gewijzigde A2 zone regio Eindhoven in Basisnet” (14 februari 2010) van de SRE Milieudienst kan worden geconcludeerd dat voor de PR geen 10-6/jr contour voor het plaatsgebonden risico voor de A58/A2 is berekend. Voor de A2 is een PR 10-6/jaar contour van 18 meter berekend en dat voor wat betreft voor beide wegen het groepsrisico de oriënterende waarde niet overschrijdt.

4.10.5 Luchtvaartterrein Eindhoven

Wetgeving
Het plangebied is gelegen op enige afstand (ruim 1,5 km) van Luchtvaartterrein Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart.
De vigerende Luchtvaartwet (LVW) kent geen normstelling en beoordelingskader voor externe veiligheid. De luchtvaart wordt beschouwd als een risicovolle activiteit. In het voorjaar van 2003 is gestart met de voorbereiding van nieuwe wetgeving: de Wet luchtvaart. In die wet wordt het reguleringsregiem uitgebreid met de milieuthema's externe veiligheid en lucht. Het regiem voor externe veiligheid treedt voor burgerluchthavens direct in werking. Voor een militair vliegveld kan de minister van defensie besluiten dat te doen. De minister zal van die mogelijkheid op een nader te bepalen tijdstip gebruik gaan maken. Dan zullen binnen de plaatsgebonden risicocontour 10-6/jaar (het zogenaamde beperkingengebied) beperkingen gaan gelden voor kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Regelgeving voor Burgerluchthavens en Militaire Luchthavens
Recent is de Regelgeving voor Burgerluchthavens en Militaire Luchthavens (RBML) voor een deel in werking getreden. Op basis van deze regelgeving dient een AMVB te worden opgesteld. Hierbij dient bij aangewezen luchthavens (waaronder ook militaire luchthavens), een luchthavenbesluit te worden opgesteld, waarin een grenswaarde voor externe veiligheid kan worden opgenomen. Voor Eindhoven is een dergelijk besluit nog niet genomen.

Plaatsgebonden risico
Het beperkingengebied ligt grotendeels over het plangebied. Daarbinnen mogen geen kwetsbare objecten worden gerealiseerd.

Bij brief van 29 oktober 2009 van VROM zijn toepassingscriteria voor Externe Veiligheid voor ruimtelijke plannen rond luchtvaartterrein Eindhoven vastgelegd. GDC Noord valt binnen het criteria gebied. De volgende afspraken gelden:

  • De voor vliegveiligheid van belang zijnde hoogtebeperkende eisen worden gerespecteerd;
  • Geen objecten in de 10-5 risicocontour worden geen geprojecteerd waar mensen verblijven;
  • Functies voor groepen beperkt zelfredzame groepen, grote publiekstrekkers en evenementen worden uitgesloten;
  • Voor ruimtelijk ontwerp binnen de 10-6 contour in combinatie met de beoogde functies geldt een personendichtheid van 100 personen per ha (richtwaarde) waarbij bebouwing binnen de 10-6 contour zo laag mogelijk wordt gehouden;
  • Er wordt voldoende bluswater beschikbaar gesteld.

In het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de vastgelegde afspraken.

Groepsrisico
Momenteel is nog niet duidelijk of het Rijk rondom luchthavens ook het groepsrisico als norm/toetsingskader rondom luchthavens gaat hanteren. Het is naar analogie van andere risicobronnen (bedrijven, transportassen) mogelijk om het groepsrisico te bepalen. In een proef voor luchthaven Schiphol is dit in 2006 gedaan. Het ministerie van VROM bekijkt momenteel of op basis van deze proef het groepsrisico bij Schiphol als ruimtelijk toetsingskader zal worden ingesteld. Of en hoe een kader voor Schiphol wordt doorvertaald naar regionale luchthavens is onbekend. Het groepsrisico geldt vooralsnog dus niet als norm of toetsingskader.

4.10.6 Bedrijven

Binnen het plangebied is één risicovolle inrichting gelegen, namelijk het transportbedrijf Van den Anker.

Plaatsgebonden risico

Door Save is een kwantitatieve risicoanalyse (Save, nr. 179293 101049-DA96, d.d. 13 mei 2011) opgesteld voor het bedrijf Van den Anker. Bij Van den Anker is een Hi-ex inside air blusinstallatie aanwezig. Hierdoor bedraagt de plaatsgebonden risicocontour (10-6/jaar) 20 meter. Deze blijft binnen de perceelsgrens van Van den Anker. Het plaatsgebonden risico levert geen belemmeringen op voor nabijgelegen inrichtingen. Verder wordt in het bestemmingsplan geregeld dat de plaatsgebonden risicocontour binnen de eigen perceelgrens, of openbaar groen of weg moet zijn gelegen.

Groepsrisico

Volgens de QRA bedraagt het invloedsgebied 320 meter (1% lethaliteit) (bijlage 6b). Deze effectafstand is bepaald bij weersklasse F1,5. Het groepsrisico geeft maximaal 1 slachtoffer en is onder de oriëntatiewaarde gelegen.

4.10.7 Verantwoording groepsrisico GDC-Noord

Bij het vaststellen van het nieuwe bestemmingsplan dient het groepsrisico, conform artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en paragraaf 4.3 van de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen verantwoord te worden. Dat houdt in, dat de hoogte van het groepsrisico bekend moet zijn en tevens de bijdrage van het ruimtelijk plan aan het groepsrisico (verhoging/verlaging). Er moet inzicht gegeven worden in de te verwachten dichtheid van personen in de invloedsgebieden van risicobronnen binnen èn buiten het plan. Verder dient volgens deze artikelen/regelingen advies te worden gevraagd aan de regionale brandweer.

Op 28 oktober 2010 is advies ontvangen van de Veiligheidsregio Brabant Zuidoost, Proactie en Preparatie Brandweer te Eindhoven. Dit advies is verwerkt in deze verantwoording van het groepsrisico. Op 22 mei 2013 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een tussenuitspraak gedaan (zie paragraaf 1.2 in deze toelichting) op basis waarvan een aspect van de groepsrisicoverantwoording is gewijzigd. De nadere eisen regeling voor toepassing van sprinklerinstallaties is namelijk geheel verwijderd uit de planregels. Naar aanleiding hiervan is wederom advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Brabant Zuidoost. Uit het advies van 3 juli 2013 blijkt dat zij geen opmerkingen hebben over deze gewijzigde planregels.

Samengevat luidt dit advies als volgt:

  1. 1. gebouwen binnen het invloedsgebied van overdruk scenario's voorzien van gehard glas;
  2. 2. gebouwen binnen het invloedsgebied van toxische scenarios's voorzien van een centraal afsluitbare ventilatie;
  3. 3. het uitsluiten van groepen met verminderd zelfredzame personen binnen het invloedsgebied van de worst-case scenario's;
  4. 4. een calamiteiten route tussen Best en Eindhoven realiseren zodat hulpverleningsvoertuigen hier gebruik van kunnen maken;
  5. 5. een voorziening realiseren langs de rijkswegen en het spoor die weerstand biedt tegen overdruk en warmtestraling;
  6. 6. gebouwen binnen het invloedsgebied van de buisleidingen voorzien van brandwerende muren zodanig dat deze 30 minuten weerstand bieden tegen een hittestraling;
  7. 7. risicocommunicatie in te zetten;
  8. 8. er zorg voor dragen het invloedsgebied van Van den Anker binnen het plangebied te houden;
  9. 9. aanbrengen van een sprinklerinstallatie in de gebouwen op GDC-Noord.

Bovenstaande punten worden hieronder nader behandeld en toegelicht.

Op 19 mei 2009 heeft de gemeenteraad de visie "Externe Veiligheid, risico's de maat genomen" vastgesteld. In deze visie is een algemeen verantwoordingskader opgenomen. In het kader van de verantwoordingsplicht van het groepsrisico wordt een afweging gemaakt ten aanzien van enerzijds het belang van de ruimtelijke ontwikkeling en anderzijds het risico dat een groep mensen komt te overlijden als gevolg van een ramp of incident met gevaarlijke stoffen. In artikel 13 van het Bevi en paragraaf 4.3 van de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen zijn de elementen beschreven die in ieder geval in de verantwoording aan de orde moeten komen. Hieronder is de verantwoording per element beschreven.

Te verwachten aantal personen binnen het invloedsgebied/ hoogte van het groepsrisico

Het onderhavige bestemmingsplan is gelegen binnen de invloedsgebieden van de snelweg A2, het spoor Boxtel/Eindhoven, het vliegveld Eindhoven Airport, de aardgasleidingen Z506-01-KR, Z-519-01-KR en A-521-07-KR. Verder is het bedrijf Van den Anker gelegen binnen het gebied. Bij het bestemmingsplan is een kwantitatieve risicoanalyse gevoegd. Het betreft een kwantitatieve risicoanalyse van Van den Anker (Save, nr. 179293 101049-DA96, d.d. 13 mei 2011). Verder is een risicoanalyse opgesteld in verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A2 (SRE Milieudienst, nr 469134, d.d 14 januari 2010). Uit deze analyses blijkt dat het invloedsgebied het gehele GDC Noord en GDC Zuid terrein en een deel van woonwijk Acht in de omgeving overlapt. Tevens is de hoogte van het groepsrisico bij de buisleidingen berekend (KEMA, nr.66912927-GCS 10-50670). Uit de risicoanalyses blijkt dat het groepsrisico onder de oriënterende waarde blijft. De verwachte dichtheid van het industrieterrein bedraagt 40 personen per hectare wat overeenkomt met een gemiddeld industrieterrein volgens de handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico.

Maatregelen aan de risicobron ter beperking van het groepsrisico

Voor de bedrijven op GDC Noord zijn milieuvergunningen verleend. Voor nieuwe bedrijven zal een milieuvergunning/ omgevingsvergunning moeten worden verleend. In deze vergunningen is/zal de Best Beschikbare Techniek (BBT) zijn/worden voorgeschreven. Voor weg en spoor zijn geen bronmaatregelen denkbaar. Voor buisleidingen geldt dat wanneer deze dieper liggen de kans en effect op/van een ongeval kleiner wordt. Gezien de al kleine risicoafstanden en het lage groepsrisico is het niet zinvol om kosten te maken om de leiding dieper te leggen.

Mogelijkheden voor de ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico

Binnen de gemeente Eindhoven is de grond schaars. Vanuit economisch oogpunt dient de gemeente industrie de mogelijkheid te geven om te kunnen groeien. Hierdoor dienen locaties te worden aangewezen als industriegebied. In het vigerende bestemmingsplan is het gebied al bestemd als industriegebied. De wijziging van het bestemmingsplan is met name gericht op het wel toelaten van risicovolle inrichtingen. Deze keuze is gemaakt in de Visie Externe Veiligheid "Risico's de maat genomen", welke is vastgesteld door de raad op 19 mei 2009. Het bestemmingsplan regelt dat bedrijven op het industrieterrein hun invloedsgebied, als gevolg van de activiteit met gevaarlijke stoffen, binnen het bestemmingsplan moeten hebben. Hierdoor is geregeld dat ontwikkelingen buiten het plangebied geen invloed hebben op de hoogte van het groepsrisico. Op de bronnen spoor, weg en buisleiding heeft het bestemmingsplan, behoudens de eigen personencapaciteit, geen invloed op de hoogte van het groepsrisico.

Mogelijke bron- en/end of pipe-maatregelen om het groepsrisico te beperken

Binnen het gebied kunnen alle soorten risico's voorkomen. Er zijn een drietal soorten ongevalscenario's te onderscheiden.

  1. 1. explosie (druk)
  2. 2. brand
  3. 3. vrijkomen van toxische stoffen (door brand of het vrijkomen van een toxisch gas)

Voor alle drie de scenario's gelden andere maatregelen.

Explosie

Bij een explosie komen hoge drukken tot stand. Dicht bij de bron zijn de drukken zo hoog dat maatregelen bijna niet mogelijk zijn. Ondanks dat bij de milieuvergunningen de Best Beschikbare Technieken (BBT) zijn toegepast voor de risicovolle activiteiten op het GDC Noord, kunnen drukken bij de bron zo hoog zijn dat maatregelen niet mogelijk zijn en/of dermate hoge kosten met zich meebrengen dat niet redelijk is deze maatregelen toe te passen. Wel kan gehard glas bij gebouwen voorkomen dat er extra slachtoffers door rondvliegend glas zullen vallen. Gezien de hoge kosten van dit glas (3,5 maal zo duur als standaard HR ++ glas) wordt dit niet verplicht gesteld in het bestemmingsplan.

Brand

Bij een brand komt veel hitte vrij. Bij een brand met vloeistoffen bedraagt op een afstand van 30 meter van de bron de warmtestraling ongeveer 20 kW/m2, hierna neemt de warmtestraling geleidelijk af. De maatregelen (brandbare muur/gevel) die te treffen zijn voor een ongeval met brandbare vloeistoffen kunnen zonder hoge kosten worden uitgevoerd. Nu de bebouwing echter op meer dan 30 meter van spoor en weg is en wordt gesitueerd, is het niet zinvol deze maatregelen door te voeren. Voor brand als het gevolg van een ongeval bij een buisleiding geldt dat naarmate verder van de bron de warmtestraling afneemt. De effectafstanden (1% lethaal) van de leidingen binnen het plangebied GDC Noord zijn respectievelijk 75 meter en 140 meter, de hitte op deze afstand bedraagt 12,5 kW/m2. Effectafstanden worden bepaald door een zogenaamde guillotinebreuk. Het gas ontsteekt en er treedt een flashfire op gevolgd door een flare. De kans op een guillotinebreuk is klein. Het meest geloofwaardige scenario is een lek in de buisleiding. De effectafstand bedraagt voor een leiding met een diameter van 18 inch en een druk van 66 bar circa 10 meter, voor de leiding van 12 inch en 40 bar ligt de effectafstand op de leiding. Gelet op de kleine kans op een guillotinebreuk en de extra kosten die gemaakt moeten worden aan bedrijfspanden is het niet zinvol dit op te leggen in het bestemmingsplan. Verder zijn de effectafstanden zeer klein bij een lek van een buisleiding dat het niet zinvol is hier iets voor op te nemen in het bestemmingsplan.

Toxisch

Afhankelijk van de toxiciteit van de vrij te komen (verbrandings)gassen kunnen op grote afstand van de bron nog doden vallen. Enige maatregel is het luchtdicht uitvoeren van de gebouwen. Hierbij geldt o.a. dat de ventilatiesystemen moeten kunnen worden uitgezet. De maatregel is makkelijk uit te voeren door een noodstop bij bijvoorbeeld de receptie van kantoorpanden. Deze maatregel geldt voor alle (nieuwe) grote (>1500 m2) kantoorruimten binnen het GDC Noord terrein.

Mogelijkheden voor hulpverleningsdiensten

De ontsluiting van het gebied is goed. Er zijn meerdere uitvalswegen. Wel dient voor een betere bereikbaarheid het terrein ook vanaf de gemeente Best te kunnen worden bereikt. Hiertoe dient de geplande doorgang onder de snelweg zo te worden uitgerust dat brandweer voertuigen deze doorgang kunnen gebruiken bij eventuele calamiteiten. Hierdoor kan de opkomsttijd voor een tweede tankautospuit worden gehaald. Deze maatregel is niet in het bestemmingsplan opgenomen, wel zijn er gesprekken met de gemeente Best om deze doorgang te gaan realiseren. Planning is dat dit 'calamiteitenpad' in de eerste helft van 2012 gerealiseerd zal worden.

Berging van hemelwater zal in de watertoets aan de orde komen: eventueel open water kan worden gebruikt als tertiaire blusvoorziening. Op het bedrijventerrein mag geen open water worden gerealiseerd in verband met vogelaantrekkende werking. Op dit moment wordt bekeken waar blusvoorzieningen moeten worden gerealiseerd. De bereikbaarheid van deze blusvoorzieningen wordt hierdoor gewaarborgd.

In het algemeen geldt, dat bluswatervoorziening en bereikbaarheid zal moeten voldoen aan de (bestuurlijk vastgestelde) Handleiding Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid (NIBRA).

Mogelijkheden voor zelfredzaamheid

Het gebied wordt gekenmerkt door veel distributiecentra en bedrijvigheid, de verwachting is een lage dichtheid van het gebied. De meeste veiligheidswinst bij een eventuele calamiteit is te behalen uit een goede zelfredzaamheid van de aanwezigen. Het is om die reden onwenselijk dat het bestemmingsplan gebruiksdoeleinden bevat voor verminderd zelfredzame personen.

Verder zullen bovengenoemde maatregelen de veiligheid van de personen binnen invloedsgebieden verhogen. Verder kan door de vluchtroutes van de buisleidingen, weg en spoor af te richten de veiligheid verder worden vergroot.

Risicocommunicatie

Er wordt geadviseerd om over de risico's te communiceren naar de personen binnen het plangebied. Risicocommunicatie wordt binnen de gemeente op een bredere manier opgepakt. Dit terrein zal hierbij worden meegenomen.

Sprinklerinstallatie

Gelet op de tussenuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 22 mei 2013 is het niet mogelijk in het bestemmingsplan een verplichting op te nemen tot het aanbrengen van een sprinklerinstallatie in de gebouwen op GDC-Noord. Uit het advies van de Veiligheidsregio Brabant Zuidoost van 3 juli 2013 blijkt dat toentertijd werd voldaan aan de primaire eis van bluswatervoorziening op GDC Noord. Verder geeft de veiligheidsregio aan dat gelet op de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt - het vestigen van risicovolle bedrijven - het noodzakelijk wordt geacht om ook de beschikking te hebben over secundaire bluswatervoorziening (bijv. geboorde put). Er is een traject ingezet om voor heel Eindhoven te bezien hoe hiermee wordt omgegaan.

Invloedsgebied

In de planregels is opgenomen dat het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen mag reiken buiten de grens van het bedrijventerrein mits direct daarbuiten over:
- bedrijfsbestemmingen met hetzelfde risicoprofiel uit de Visie Externe Veiligheid
- infrastructuur
- water
- openbaar groen

Het risicovolle bedrijf dat in het plangebied gevestigd is, past binnen deze regel.

Conclusie

Op basis van vorenstaande overwegingen wordt het restrisico binnen het plangebied acceptabel geacht.

4.11 Obstakelvrije Zones Luchtvaart

4.11.1 Algemeen

Het plangebied is gelegen op circa anderhalve kilometer afstand van Eindhoven Airport / Vliegbasis Eindhoven. Vanwege de veiligheid van het vliegverkeer brengt dit bepaalde hoogte beperkingen met zich mee. Het betreft beperkingen vanwege het obstakelbeheergebied, het ILS (Instrument Landing Systeem), de invliegfunnels en de bakens. Het plangebied ligt buiten het radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.

4.11.2 Obstakelbeheergebied Vliegbasis Eindhoven / Eindhoven Airport

In deel 3 van het tweede Structuurschema Militaire Terreinen is voor militaire luchtvaartterreinen een uitbreiding van het obstakelbeheergebied aangekondigd overeenkomstig de norm die door de International Civil Aviation Organisation (ICAO) wordt gesteld. Dit betekent dat rondom de gehele luchthaven een obstakelvrij vlak van 45 m hoog is gelegen met een straal van 4 km rond de landingsdrempels, dat overgaat in een conisch vlak met een helling van 5% tot 145 m over een afstand van 2 km (zie het zwarte vlak in ). De hoogte van dit obstakelvrijevlak is gerelateerd aan de ligging van de drempels van de start- en landingsbaan ten opzichte van NAP. De NAP-hoogte bij de landingsdrempels van het luchtvaartterrein bedraagt 20 m. Dit betekent dat ter plaatse van het plangebied tot een hoogte van maximaal NAP +65 m mag worden gebouwd.

Figuur 4.12 Obstakelbeheergebied Vliegbasis Eindhoven/Eindhoven Airport

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80040-0303_0032.png"

De ICAO regeling biedt de mogelijkheid tot het maken van uitzonderingen. Iedere aanvraag tot uitzondering dient op basis van de exacte locatie, omvang en hoogte van het object en gebruikte bouwmaterialen met behulp van een luchtvaarttechnisch onderzoek separaat te worden beoordeeld. Indien uit het onderzoek blijkt dat het te hoge object de veiligheid niet nadelig beïnvloedt en ook het vermogen om van het luchtvaartterrein gebruik te maken niet significant beïnvloedt, kan een uitzondering op de toegestane hoogte worden gemaakt. Dit kan leiden tot aanvullende criteria voor het gebruik van het luchtvaartterrein.

Aanleiding voor de uitbreiding van het obstakelbeheergebied is het besluit van de Noord Atlantische Verdrags Organisatie (Navo) om deze norm, die al geldt voor burgerluchtvaartterreinen, om veiligheidsredenen ook van toepassing te verklaren op militaire luchtvaartterreinen. Uit de ICAO-norm vloeien aanvullende hoogtebeperkingen voor objecten rondom een luchtvaartterrein voort. Naar aanleiding hiervan is een werkgroep geformeerd bestaande uit vertegenwoordigers van de ministeries van Defensie, Verkeer en Waterstaat, VROM en Economische Zaken, de provincie Noord-Brabant en de gemeente Eindhoven. De werkgroep had onder andere tot doel te onderzoeken wat de mogelijkheden en consequenties zijn tot maatwerk voor objecten in het gewijzigde obstakelbeheergebied. Deze werkgroep heeft een rapport “Obstakelbeheergebied luchtvaartterrein Eindhoven” opgesteld. De aanbevelingen in het rapport zijn overgenomen door voornoemde partijen.

Het plangebied GDC-Noord is zoals gezegd gelegen in het obstakelbeheergebied en wel in het gebied binnen een straal van 4 km van de landingsdrempels. Dit betekent dat er tot maximaal NAP +66 m gebouwd mag worden. Binnen het plangebied is de kruin van de weg gelegen op maximaal NAP +19 m. Zoals in de meeste bestemmingsplannen in Eindhoven, is het peil binnen het plangebied gelegen op 0,3 m boven de kruin van de weg. Het peil in het plangebied ligt derhalve op NAP +19,3 m. Gelet op voorgaande mag de bouwhoogte maximaal 46,7 m bedragen. Daar de bouwhoogte voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 20 m bedraagt, werkt het obstakelbeheergebied niet belemmerend.

In GDC-Noord is een lichtbaken voorzien met een totale bouwhoogte van 26 m. De top van het lichtbaken bestaat uit een diamant (logo van de gemeente Eindhoven) met een afmeting van 2,4x2,4 m. Het lichtbaken werkt niet belemmerend voor de obstakelvrije zone.

4.11.3 ILS (Instrument Landing System)

Vliegbasis Eindhoven beschikt over ILS-apparatuur (zie de zwarte lijnen en hoogtecijfers in de figuur). Deze apparatuur is bedoeld om met gebruikmaking van de instrumenten te kunnen landen, bijvoorbeeld in verminderde weersomstandigheden (slecht zicht). Om te voorkomen dat de werking van het ILS wordt verstoord, is het noodzakelijk om binnen een bepaald gebied, alvorens een object op te richten, een toetsing te laten uitvoeren. Het gebied bestaat uit meerdere vlakken, zowel horizontaal als oplopend. Het gebied van de ILS valt grotendeels binnen het obstakelbeheergebied, echter gedeeltelijk met een andere hoogtebeperking. De hoogtebeperking van de ILS is er in eerste instantie niet op gericht bouwwerken hoger dan de genoemde hoogten bij de vlakken tegen te gaan, maar om een toetsing te laten plaatsvinden, zodat duidelijk is of de werking van het ILS zou worden verstoord.

Het bedrijventerrein GDC-Noord is gelegen binnen meerdere vlakken van het ILS. Dit betekent een hoogtebeperking oplopend van 40,3 m tot en met 60,3 m +NAP, oftewel een bouwhoogte oplopend van 21 m tot en met 41 m. De maximale bebouwingshoogte voor bedrijfsgebouwen bedraagt 20 m. Indien grotere bouwhoogtes gewenst zijn, zal een toetsing moeten plaatsvinden.

In het kader van dit bestemmingsplan dienen bij de bebouwingshoogte van een bedrijfsgebouw uitsteeksels zoals schoorstenen, lichtkoepels, liftopbouwen e.d. te worden meegerekend.

Figuur 4.13 ILS en funnels Vliegbasis Eindhoven/Eindhoven Airport

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80040-0303_0033.png"

De blauwe lijnen visualiseren het radarverstoringsgebied. Dit gebied is niet van invloed op het plangebied.

In de algemene afwijkingsbepaling is voor burgemeester en wethouders de mogelijkheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de in de regels gegeven bebouwingshoogte voor gebouwen, tot niet meer dan 10 % van die hoogten. Deze omgevingsvergunning kan enkel worden verleend indien o.a. bij de directeur van de Directie Zuid van de Dienst Vastgoed Defensie van het Ministerie van Defensie, schriftelijk advies is ingewonnen waaruit kan worden opgemaakt dat de ILS niet in onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed. Verder kunnen burgemeester en wethouders afwijken met een omgevingsvergunning van de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van het zenden en ontvangen van radio – en televisiesignalen, rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, alsmede communicatievoorzieningen, kunstwerken en lichtmasten wordt vergroot tot maximaal 40 m. Deze omgevingsvergunning kan enkel worden verleend indien o.a. bij de directeur van de Directie Zuid van de Dienst Vastgoed Defensie van het Ministerie van Defensie, schriftelijk advies is ingewonnen waaruit kan worden opgemaakt dat de ILS niet in onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed. In deze algemene afwijkingsbepaling is tevens opgenomen dat burgemeester en wethouders kunnen afwijken met een omgevingsvergunning en toestaan dat de hoogte van bouwwerken wordt vergroot voor de bouw van opbouwen voor technische installaties op daken, zoals schoorstenen, liftopbouwen, ventilatie-installaties e.d..

Voor het lichtbaken is in de regels een directe bouwtitel opgenomen om hoger (tot 26 m) te kunnen bouwen dan de maximale bouwhoogte van 20 m in relatie tot het ILS.

4.11.4 Funnels

Naast het obstakelbeheergebied en de ILS zijn obstakelvrije vlakken vastgesteld bestaande uit start- en landingsvlakken met zijkanten, de zogenaamde “funnels”, in het verlengde van de start- en landingsbanen (zie de oranje lijnen en hoogtecijfers in figuur 4.13). Binnen deze obstakelvrije vlakken gelden beperkingen ten aanzien van het oprichten van hoge obstakels (van 20 tot 170 m +NAP). Onderhavig plangebied is gelegen binnen deze funnels, waarvoor een hoogtebeperking geldt vanaf 55 m +NAP. Omdat het peil binnen het plangebied op circa 19,3 m +NAP ligt, en de bebouwingshoogte voor gebouwen maximaal 20 m bedraagt, werken de funnels niet belemmerend. In het kader van dit bestemmingsplan dienen bij de bebouwingshoogte van een bedrijfsgebouw uitsteeksels zoals schoorstenen, lichtkoepels, liftopbouwen e.d. te worden meegerekend.

In de algemene afwijkingsbepaling is voor burgemeester en wethouders de mogelijkheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de in de regels gegeven bebouwingshoogte voor gebouwen, tot niet meer dan 10 % van die hoogten. Deze omgevingsvergunning kan enkel worden verleend indien o.a. bij de directeur van de Directie Zuid van de Dienst Vastgoed Defensie van het Ministerie van Defensie, schriftelijk advies is ingewonnen waaruit kan worden opgemaakt dat de funnels niet in onaanvaardbare mate negatief worden beïnvloed. Verder kunnen burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van het zenden en ontvangen van radio – en televisiesignalen, rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, alsmede communicatievoorzieningen, kunstwerken en lichtmasten wordt vergroot tot maximaal 40 m. Deze omgevingsvergunning kan enkel worden verleend indien o.a. bij de directeur van de Directie Zuid van de Dienst Vastgoed Defensie van het Ministerie van Defensie, schriftelijk advies is ingewonnen waaruit kan worden opgemaakt dat de funnels niet in onaanvaardbare mate negatief worden beïnvloed. In deze algemene afwijkingsbepaling is tevens opgenomen dat burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning kunnen afwijken en toestaan dat de hoogte van bouwwerken wordt vergroot voor de bouw van opbouwen voor technische installaties op daken, zoals schoorstenen, liftopbouwen, ventilatie-installaties e.d..

Voor het lichtbaken is in de regels een directe bouwtitel opgenomen om hoger (tot 26 m) te kunnen bouwen dan de maximale bouwhoogte van 20 m in relatie tot de funnels.

4.11.5 Bakens

Op en nabij de luchthaven zijn bakens (zie ) aanwezig om de richting van het vliegverkeer (zowel horizontaal als verticaal) te kunnen volgen:

  • een VDF baken: vertical directional finder. Dit is een hulpmiddel voor de luchtverkeersleiding om de richting te kunnen bepalen van het vliegtuig waarmee op dat moment wordt gecommuniceerd. Het toetsingsvlak ziet er als volgt uit. Vanaf de basis van de antenne op maaiveldhoogt begint een trechtervormig vlak dat oploopt met een hoek van 0,9 graden. Het vlak kent een 600 m vrije straal, gemeten vanaf de basis van de antenne op maaiveldhoogte. Binnen die 600 m straal geldt een bouwhoogte/obstakelvlak van 0 m;
  • een NDB; non directional beacon. Dit wordt door vliegtuigen gebruikt als navigatiehulpmiddel op luchtroutes. Het is een bakenzender die een radiosignaal uitzendt dat door een peilontvanger in het vliegtuig wordt opgevangen. Hierdoor wordt de richting van het signaal ten opzichte van het vliegtuig bepaald. Door de richting van twee verschillende bakens te peilen kan de piloot zijn/haar positie bepalen. Het toetsingsvlak ziet er als volgt uit. Vanaf de basis van de antenne op maaiveldhoogte begint een trechtervormig vlak dat oploopt met een hoek van 5 graden. Het kent een toetsingsvrij vlak met een straal van 200 m, gemeten vanaf de basis van de antenne op maaiveldhoogte. Binnen die 200 m straal geldt een bouwhoogte/obstakelvlak van 0 m.

De toetsingsgebieden liggen voor NDB gedeeltelijk en VDF geheel over het plangebied, maar hebben gezien de maximaal toegestane bouwhoogte geen consequenties.

Figuur 4.14 Bakens Vliegbasis Eindhoven/Eindhoven Airport

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80040-0303_0034.png"

4.12 Ke-contouren

Bij besluit van 18 december 2007 heeft de minister van Defensie het luchtvaartterrein Eindhoven aangewezen tot militair luchtvaartterrein waarvoor een geluidszone voor luchtvaartuigen geldt met een grenswaarde van 35 Kosteneenheden (Ke) en met de bijbehorende geluidcontouren behorende bij de maximale waarden 40, 45 , 55 en 65 Ke. Op dezelfde datum heeft de minister van VROM, ingevolge artikel 26 van de Luchtvaartwet, juncto artikel 37 van de Wet Ruimtelijke Ordening (WRO) een aanwijzingsbesluit gegeven over de planologische doorwerking van het aanwijzingsbesluit. Beide aanwijzingsbesluiten zijn gepubliceerd in de Staatscourant van 27 december 2007 (nr. 250, pag. 13) en zijn inwerking getreden per 29 december 2007. Tegen deze besluiten is beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Op 5 augustus 2009 heeft de Raad van State op het beroep beslist. Het beroep is gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris van Defensie en de minister van VROM is vernietigd. Tevens is een voorlopige voorziening getroffen waarbij een bij de uitspraak behorende kaart met daarop een 35 ke contour in de plaats treedt. Deze ke contour is in het onderhavige bestemmingsplan opgenomen.

4.13 Explosieven

De gemeente Eindhoven heeft voor diverse gebieden een historisch onderzoek verricht naar de aanwezigheid van explosieven. Uit dit historisch onderzoek is gebleken dat in het GDC-Noord, in de omgeving van de Mispelhoefstraat een 'explosieven verdacht gebied' is (blauwe gebied in ). Daarom wordt aanbevolen om nader onderzoek te doen voorafgaand aan uitvoering van werkzaamheden. Dit nader onderzoek zal dan moeten aantonen of feitelijk onderzoek naar explosieven nodig is.

Figuur 4.15 Verdachte locaties explosieven

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80040-0303_0035.png"

Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan "Bedrijventerrein GDC-Noord 2009" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2008. Waar dat noodzakelijk is, wordt afgeweken van de standaard en kan specifiek toegesneden worden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied.

5.2 Planmethodiek

Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik.

5.3 Verbeelding

In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen in de verbeelding. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan wel op een topografische ondergrond gelegd. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2008 en zijn bij de verbeelding opgenomen in een renvooi.

Opgemerkt wordt nog dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen, immers de wijze van raadplegen is ook verschillend. Inhoudelijk zijn geen verschillen te vinden.

5.4 Planregels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.

5.4.1 Inleidende regels

De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels.

In deBegrippen (artikel 1) wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als gebruikte begrippen niet in deze lijst voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het dagelijks taalgebruik.

Figuur 5.1 afbakening 'bedrijventerrein' zoals genoemd in begrippen

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80040-0303_0036.jpeg"

In het artikel over de "Wijze van meten" (artikel 2) worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.

5.4.2 Bestemmingsregels

De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.

De artikelen 3 tot en met 9 hebben betrekking op de in het plan voorkomende bestemmingen en hebben een min of meer vaste opbouw.

De artikelen vangen aan met een benaming, die overeenkomt met de op de verbeelding gebruikte naam. Onder Bestemmingsomschrijving wordt aangegeven welke functies binnen de bestemming zijn voorzien; eventueel worden deze nader gedetailleerd.

Daarna volgen de Bouwregels waarin wordt aangegeven of er mag worden gebouw en, zo ja, wat en onder welke voorwaarden. In de Specifieke gebruiksregels is voorts bepaald hoe gronden en eventueel daarop aanwezige gebouwen en bouwwerken mogen worden gebruikt.

De artikelen eindigen met bevoegdheden, die aan burgemeester en wethouders zijn toegekend. Hierbij kan worden gedacht aan:

  • de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen;
  • de bevoegdheid tot het afwijken met een omgevingsvergunning van onderdelen van de betreffende regels en de daarbij te volgen procedure;
  • de bevoegdheid tot het verlenen van een aanlegvergunning (gekoppeld aan een verbod tot het treffen van maatregelen zonder of in afwijking van een dergelijke vergunning);
  • de bevoegdheid een bestemming geheel of gedeeltelijk te wijzigen en de daarbij te volgen procedure.

In paragraaf 5.5 wordt een toelichting gegeven op de in het plan voorkomende bestemmingen.

5.4.3 Algemene regels

Onder Hoofdstuk 3 Algemene regels zijn opgenomen:

de Anti-dubbeltelbepaling,

de Algemene aanduidingsregels,

de Algemene afwijkingsregels,

de Algemene wijzigingsregels.

In de algemene afwijkingsregels worden onder andere mogelijkheden geboden voor het plaatsen van bouwwerken ten behoeve van het opwekken van duurzame energie.

5.4.4 Overgangs- en slotregels

In Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels zijn opgenomen:

het Overgangsrecht,

de Slotregel.

5.5 Bestemmingen

Artikel 3 Bedrijf 1 (B - 1)

De gronden met deze bestemming zijn vooral bestemd voor bedrijven in de sfeer van overslag en distributie die in de bijgevoegde Lijst van bedrijfsactiviteiten zijn ondergebracht in de milieucategorieën 3 en 4. Al aanwezige bedrijven in de categorieën 1 en 2 kunnen worden gehandhaafd.

Door middel van aanduidingen op de verbeelding is aangegeven waar bovendien industriële bedrijvigheid, op- en overslag van containers, respectievelijk een raccordement is toegestaan. Indien dit uit een oogpunt van verkaveling wenselijk is, kunnen op deze gronden ook kavelontsluitingen worden gerealiseerd.

Onder voorwaarden kan afgeweken worden met een omgevingsvergunning voor de komst van nieuwe vestigingen in de categorieën 1 en 2 en aan de vestiging van bedrijven die niet voorkomen in de Lijst van bedrijfsactiviteiten.

In het gedeeltelijk goedgekeurde bestemmingsplan 'Bedrijventerrein GDC-Noord' is uitgegaan van een bebouwingspercentage van minimaal 50. Op basis van de activiteiten die op het bedrijventerrein plaatsvinden zijn deze percentages niet reeel gebleken. In het onderhavige bestemmingsplan wordt daarom in plaats van één vast percentage voor alle activiteiten, naar het soort bedrijvigheid het bebouwingspercentage bepaald.

In deze bestemming worden de volgende minimale bebouwingspercentages opgenomen:

  • 50 voor bedrijven in de sectoren industrie en handel
  • 40 voor bedrijven in de sectoren transport en distributie
  • 7 voor bedrijven gericht op containeropslag.

In het goedgekeurde bestemmingsplan geldt een maximum hoogte van andere binnen het bouwvlak te realiseren bouwwerken van 5 meter. Dit is in het onderhavige bestemmingsplan verhoogd tot maximaal 20 meter voor zover het betreft terreinverlichting, telecommunicatie en energievoorzieningen, alsmede voor afscherming van containeropslag. Voor voorzieningen in het kader van brandpreventie en -bestrijding, zoals een reservoir voor bluswater, is een maximumhoogte van 12,5 m gehanteerd.

Een andere wijziging ten opzichte van het goedgekeurde bestemmingsplan 'Bedrijventerrein GDC-Noord' is dat een afwijkingsbevoegdheid om het minimaal bebouwingspercentage te wijzigen van 50 naar 5 mits de gronden zijn aangeduid als 'containeropslag toegestaan' wordt vervangen door een algemene regeling gericht op gefaseerde realisatie.

Artikel 4 Bedrijf 2 (B - 2)

Deze bestemming onderscheidt zich ten opzichte van de hiervoor besproken bestemming in die zin dat op deze gronden ook bedrijven in de sfeer van opslag, verwerking en overslag van afvalstoffen zijn toegestaan.

Door middel van een aanduiding op de verbeelding is aangegeven waar een raccordement is toegestaan.

In het gedeeltelijk goedgekeurde bestemmingsplan 'Bedrijventerrein GDC-Noord' is uitgegaan van een bebouwingspercentage van minimaal 50. Op basis van de activiteiten die op het bedrijventerrein plaatsvinden zijn deze percentages niet reeel gebleken. In het onderhavige bestemmingsplan wordt daarom in plaats van één vast percentage voor alle activiteiten, naar het soort bedrijvigheid het bebouwingspercentage bepaald.

In deze bestemming worden de volgende minimale bebouwingspercentages opgenomen:

  • 50 voor bedrijven in de sectoren industrie en handel
  • 40 voor bedrijven in de sectoren transport en distributie
  • 7 voor bedrijven in de sector inzameling en verwerking van afval.

In het goedgekeurde bestemmingsplan geldt een maximum hoogte van andere binnen het bouwvlak te realiseren bouwwerken van 5 meter. Dit is in het onderhavige bestemmingsplan verhoogd tot maximaal 20 meter voor zover het betreft terreinverlichting, telecommunicatie en energievoorzieningen. Voor voorzieningen in het kader van brandpreventie en -bestrijding, zoals een reservoir voor bluswater, is een maximumhoogte van 12,5 m gehanteerd.

De in het goedgekeurde bestemmingsplan 'Bedrijventerrein GDC-Noord' opgenomen vrijstellingsbevoegdheid die toestaat dat minimaal 35% van het bouwperceel wordt bebouwd mits de gronden zijn aangeduid als 'containeropslag toegestaan' wordt vervangen door een algemene regeling gericht op gefaseerde realisatie. Tevens is voorzien in een omgevingsvergunning aan bedrijvigheid met een beperkte bebouwing.

Artikel 5 Bedrijf uit te werken (B - U)

De gronden met deze bestemming kunnen in de toekomst worden uitgewerkt tot de bestemming 'Bedrijf -1' of de bestemming 'Verkeer', met inachtneming van de uitwerkingsregels.

Artikel 6 Natuur (N)

Het onder de EHS vallende bosgebied in de zuidwestelijke hoek van het plan is in overeenstemming hiermee bestemd voor Natuur. Door middel van aanduidingen is aangegeven waar voorzieningen worden ingepast. Dit betreffen de bestaande accommodatie voor de scoutinggroep, de vestiging van een facilitair centrum ten dienste van de groenzone en/of het bedrijventerrein in een te handhaven boerderij en het oprichten van een zogenoemd lichtbaken.

Artikel 7 Verkeer (V)

De gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor de in het plan voorkomende ontsluitingswegen en de daarbij behorende voorzieningen.

Artikel 8 Verkeer – Railverkeer (V-RV)

Onder deze bestemming valt het tracé van de spoorlijnen van Eindhoven naar 's-Hertogenbosch en Tilburg, inclusief de daarbij behorende voorzieningen.

Artikel 9 Water (W)

In het plangebied zijn twee watergangen gelegen welke in de legger van het waterschap zijn opgenomen. Dit zijn de ER40.3 en de ER 43. De watergang ER40.3 is in het onderhavige plan bestemd als 'Water'. Verder zijn de nieuwe watergangen langs de Achtseweg Noord en De Schakel ook als water bestemd.

Artikel 10 Leiding – Gas (L-G)

Deze bestemming heeft betrekking op de aanwezige ondergrondse hogedrukgasleidingen, inclusief de bebouwingsvrije zone ter weerszijden daarvan. Dit betreft een zogenoemde dubbelbestemming. Dit houdt in dat de gronden slechts kunnen worden gebruikt in overeenstemming met de andere aan deze gronden toegekende bestemming indien en voor zover de betrokken leidingbeheerder heeft verklaard hiertegen geen bezwaren te hebben. Uitgangspunt hierbij is het voorkomen van beschadiging van de leidingen en daarmee het beperken van het risico op calamiteiten.

Hoofdstuk 6 Handhaving

6.1 Algemeen

De gemeente heeft in maart 2009 het toezicht- en handhavingsprogramma 2009 vastgesteld.

In dit handhavingsprogramma is aangegeven dat de gemeente zich inzet om van Eindhoven een sterke stad met een levendige economie te maken. Veiligheid en leefbaarheid staan daarbij voorop.

Het gemeentebestuur heeft een gemeente voor ogen die maximaal dienstverlenend is, maar die ook de grenzen aangeeft en de spelregels bewaakt. Zij treedt, waar dat nodig is, daadkrachtig op in het algemeen belang voor de bescherming van de rechtszekerheid van individuele belangen.

De gemeente handhaaft consequent, werkt in belangrijke mate stadsdeel- en gebiedsgericht en programmatisch en staat dicht bij de burger.

Goed toezicht en handhaving zijn van cruciaal belang om de leefbaarheid, de rechtszekerheid, de veiligheid, bedrijvigheid en het milieu in Eindhoven te bevorderen. Overlast en vervuiling dienen te worden teruggedrongen en naleving van voorschriften van bijvoorbeeld ruimtelijke ordening , bouw-, milieu- en gebruiksvergunningen is hierbij noodzakelijk.

De wet- en regelgeving blijft het uitgangspunt voor toezicht en handhaving. Cruciaal is evenwel dat de gemeente zich vanuit toezicht en handhaving als partner opstelt en daarbij de nodige dynamiek toont en helder communiceert over wat wel en niet kan.

Er is een handhavingsmodel voor toezicht en handhaving en dit model wordt gekenmerkt door 7 basisprincipes:

  • Integrale aanpak vanuit een samenhangende organisatie.
  • Toezicht en handhaving als sterke schakels in de reguleringsketen ( zowel beleidsmatig als qua uitvoering).
  • Optimaal toepassen van moderne communicatietechnologie bij toezicht en handhaving.
  • Goede informatiepositie van de handhavers door een betere beschikbaarheid van betrouwbare gegevens over kenmerken van de stad, vergunningen, controles, activiteiten en procedures.
  • In een vroegtijdig stadium van toezicht en handhaving in gesprek gaan met de burgers en bedrijven gericht op het zo min mogelijk hoeven toepassen van bestuursrechtelijke maatregelen.
  • In alle redelijkheid is ruimte voor maatwerk maar zo nodig wordt doorgepakt.
  • We zeggen wat we doen; we doen wat we zeggen en we laten zien wat we gedaan hebben.

Op basis van dit toezicht- en handhavingsprogramma is een gemeentelijk werkplan opgesteld waarin per aandachtsveld de toezicht- en handhavingsactiviteiten SMART zijn vorm gegeven.

Voor het aandachtsveld Bouwen, wonen en ruimtelijke ordening (strijdigheid met het bestemmingsplan) zijn op ruimtelijke ordeningsgebied onder meer de volgende activiteiten benoemd:

  • Controle panden op illegale bewoning/strijdig gebruik woning met bestemmingsplan.
  • Controle panden op ontoelaatbare woningsplitsing.
  • Accent op specifieke locaties per stadsdeel (autohandellocaties) .

Bij illegale bouw en illegaal gebruik worden gemelde misstanden aangepakt waarbij zaken waar veiligheid, monumentale panden en welstand in het geding is.

Een eerste vereiste om goed te kunnen handhaving zijn duidelijk regels. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor het stedelijk gebied van Eindhoven is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Planregels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn. Teneinde hieraan te voldoen zijn de regels aangepast aan de meest recente jurisprudentie en wetgeving (bijv. Woningwet en de SVBP2008). Dit biedt voldoende garanties voor de rechtszekerheid en de flexibiliteit van de nieuwe bestemmingsplannen.

In het voorliggende bestemmingsplan is het actuele ruimtelijk beleid van Eindhoven vastgelegd, toegespitst op het plangebied. Het bestemmingsplan bevat een juridisch toetsingskader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist, dat in de praktijk de planregels strikt worden toegepast en gehandhaafd. Goede voorlichting en informatievoorziening dragen bij aan een verbetering in de naleving van de bestemmingsplannen.

6.2 Handhaving Voorliggend Plan

Leidend motief bij de toekenning van de bestemmingen is het antwoord op de vraag of de desbetreffende functie ter plaatse in ruimtelijk opzicht acceptabel is (ongeacht of een en ander in overeenstemming is met de voorgaande (nu nog vigerende) bestemmingsplannen en/of een en ander functioneert in overeenstemming met andere regelgeving, bijvoorbeeld milieuwetgeving, winkelsluitingswet, bouwverordening, algemene plaatselijk verordening etc.) Er zal dus in een aantal gevallen sprake kunnen zijn van het met het voorliggende plan legaliseren van situaties die niet conform de nu nog geldende bestemmingsplannen zijn, maar uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar zijn. Dit zal betekenen dat in deze situaties te zijner tijd niet meer zal kunnen worden opgetreden op basis van het voorliggende bestemmingsplan. Opgemerkt kan worden dat het in nagenoeg alle gevallen bedrijven betreft waarvan het bestaan bij de gemeente bekend is. De plicht tot handhaving van andere regelgeving (bijvoorbeeld milieuwetgeving) ter zake blijft uiteraard onverkort van kracht.

Er is in het voorliggende plan slechts aandacht voor handhaving in geval van het met dit bestemmingsplan wegbestemmen van momenteel bestaande functies, dus als er sprake is van het om redenen van een de goede ruimtelijke ordening toekennen van een bestemming die niet conform de bestaande situatie is. Dergelijke gevallen doen zich – voorzover uit onderzoek gebleken – met het voorliggende plan niet voor.

Wel zal aan de bedrijven die - blijkens de in het voorgaande onder4.2 ("Bedrijven enmilieuzonering") vermelde specifieke onderzoeken naar de milieusituaties ter plaatse - in aanmerking komen voor een afwijking met een omgevingsvergunning (omgevingsvergunning voor bedrijven in een hogere milieucategorie dan in beginsel ter plaatse toegestaan) - zonodig onder voorwaarden - afgeweken moet worden met een omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 7 Financiële Aspecten

Het GDC-Noord heeft een bruto plangebied van circa 100 hectare. In het GDC-Noord bevindt zich aan de rand van de A2/A58 een ecologische- en groenzone van ca. 12 hectare, welke enerzijds dient als ecologische functie en anderzijds dient als waterbergingsfunctie voor het bedrijventerrein. Op basis van het stedenbouwkundig plan is uitgegaan van de ruimtelijke indeling zoals weergegeven in tabel 7.1.

Tabel 7.1 Ruimtelijke verdeling bedrijventerrein GDC-Noord

Onderdeel Oppervlakte
Uitgeefbaar terrein 81 ha
Ecologische- en Groenzone 12 ha
Infrastructuur (hoofd- en verkavelingswegen) 7 ha
Totaal 100 ha

In het GDC-Noord heeft de gemeente diverse eigendommen verworven en exploitatieovereenkomsten afgesloten met grondeigenaren. De exploitatieovereenkomsten met grondeigenaren zijn gebaseerd op de door de Raad vastgestelde 'exploitatieverordening gemeente Eindhoven 1996 / gemeenteblad nr. 63'. Eigenaren dragen bij aan de kosten voor voorzieningen van openbaar nut (directe kosten en indirecte kosten) die verband houden met het verlenen van medewerking aan het in exploitatie brengen van de gronden. Op deze manier kan de gemeente tot een actief omvormingsproces komen. De gronden die de gemeente inmiddels in eigendom heeft, zal zij via uitgifte (verkoop) aanbieden aan bedrijven. Het verhaal van kosten van de grondexploitatie is dus geregeld in anterieure overeenkomsten zoals bedoeld in artikel 6.12 en 6.24 van de Wet ruimtelijke ordening.

Het GDC-Noord heeft een dekkende grondexploitatie wat betekent dat het plan economisch uitvoerbaar is. De kosten voor de realisatie van dit plan (zoals o.a. aanleg hoofdontsluitingswegen, verkavelingswegen, fietspaden, aanleg van de groenzone, waterbergingsvoorzieningen, etc.) worden gedekt uit de opbrengsten (verkoop percelen) en bijdragen op basis van de gesloten exploitatieovereenkomsten. Tevens heeft de gemeente in haar grondexploitatie een voorziening opgenomen om bestaande woningen en andere particuliere eigendommen in het GDC-Noord mogelijk te kunnen verwerven, zodat de woningen kunnen worden gesaneerd.

Hoofdstuk 8 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

8.1 Inspraak En Vooroverleg

Omdat het bestemmingsplan enkele belangrijke nieuwe elementen bevat, is het voorontwerp in het kader van de Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008 gedurende zes weken ter inzage gelegd. Het voorontwerp bestemmingsplan 'Bedrijventerrein GDC-Noord 2009' heeft van 17 september 2009 tot en met 28 oktober 2009 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn ingezetenen en in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen in de gelegenheid gesteld een reactie over het voorontwerp in te dienen.

Tevens is het voorontwerp van dit bestemmingsplan in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) naar diverse instanties gezonden. De ontvangen reacties zijn hieronder samengevat en voorzien van een standpunt van burgemeester en wethouders.

Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Indiener overlegreactie
1. Provincie Noord-Brabant, Directie Ruimtelijke Ontwikkeling en Handhaving, Postbus 90151, 5200 MS 's-Hertogenbosch
Samenvatting zienswijze Antwoord
Per e-mail van 12 maart 2010 en telefonisch op 7 april 2010 heeft de dienst ROH van de provincie Noord-Brabant meedegedeeld dat het niet noodzakelijk is het voorontwerp bestemmingsplan in het kader van artikel 3.1.1 Bro voor te leggen. Deze opmerking wordt voor kennisgeving aangenomen.
Besluit
Geen wijzigingen in het bestemmingsplan aanbrengen.
Wijzigingen in het bestemmingsplan
Geen.
Indiener overlegreactie
2. VROM inspectie, Directie Uitvoering Regionale Afdeling Zuid, Postbus 850, 5600 AW Eindhoven
Samenvatting zienswijze Antwoord
1. In de brief van 26 mei 2009 heeft de minister van VROM aangegeven over welke nationale belangen uit de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid gemeenten altijd vooroverleg moeten voeren met het Rijk. Het onderhavige bestemmingsplan geeft aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen, gelet op de nationale belangen zoals die zijn verwoord in de RNRB, waarbij het nummer verwijst naar het nummer in de RNRB.

2. Nationaal belang 09: Milieukwaliteit en externe veiligheid. Met betrekking tot de mogelijke vestiging van het bedrijf Van den Anker zijn het plaatsgebonden risico en groepsrisico als pm post opgenomen. Hierdoor kan niet beoordeeld worden of de nationale belangen afdoende in het plan zijn meegenomen. Verzocht wordt om dit alsnog inzichtelijk te maken en te verwerken bij de besluitvorming.

3. Nationaal belang 42: In het bestemmingsplan wordt op een juiste manier rekening gehouden met de ligging van het bedrijventerrein ten opzichte van vliegbasis Eindhoven. Er is op een goede manier aandacht besteed aan het gevaar wat optreedt bij een verhoging van de vogelaantrekkende werking in relatie tot vliegverkeersveiligheid.

4. In de toelichting wordt ingegaan op een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 augustus 2009, waarin onder andere de geluidszone voor het luchtgebonden geluid is vernietigd. De afdeling heeft tevens in een voorlopige voorziening een nieuwe zone vastgesteld, deze heeft echter geen planologische werking. Gezien het tijdelijke karakter van deze nieuwe geluidszone wordt, door het Ministerie van Defensie, voorgesteld om de geluidszone behorende bij de aanwijzing van 18 december 2007 planologisch te handhaven, tot dat een nieuwe geluidszone is vastgesteld.

5. In de toelichting wordt gesteld dat het obstakelbeheersgebied (IHCS) van de vliegbasis Eindhoven is gelegen op een hoogte van 66 meter boven NAP. Dit moet zijn 65 meter boven NAP.
1. Deze opmerking wordt voor kennisgeving aangenomen.








2. Het plaatsgebonden risico en groepsrisico van het bedijf Van den Anker zijn inzichtelijk gemaakt. De resultaten zijn opgenomen in de toelichting. Het rapport is als bijlage bij de toelichting opgenomen.





3. De opmerking wordt voor kennisgeving aangenomen.







4. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de geluidszone behorende bij de aanwijzing van 18 december 2007 vernietigd. Terugvallen op deze geluidszone is derhalve geen optie. Het is juist dat de geluidszone zoals door de Afdeling Bestuursrechtspraak is bepaald in de voorlopige voorziening geen rechtstreekse planologische doorwerking heeft. Deze kan wel vertaald worden in een bestemmingsplan. Aangezien we niet terug kunnen vallen op de geluidszone behorende bij de aanwijzing van 18 december 2007 hebben we de geluidszone opgenomen zoals door de Afdeling is bepaald.

5. De toelichting wordt op dit punt aangepast.
Besluit
De zienswijze leidt tot aanpassing van de toelichting van het bestemmingsplan.
Wijzigingen in het bestemmingsplan
- In het bestemmingsplan wordt in de toelichting paragraaf 4.10 aangevuld met een beschrijving van het plaatsgebonden risico en groepsrisico van risicovolle bedrijven in het plangebied.
- Het rapport inzake het bedrijf Van den Anker zal als bijlage bij de toelichting worden opgenomen.
- De toelichting wordt aangepast waardoor een juiste hoogte is opgenomen voor het obstakelbeheersgebied.
Indiener overlegreactie
3. Waterschap De Dommel, Postbus 10001, 5280 DA Boxtel
Samenvatting zienswijze Antwoord
1. In de toelichting wordt op pagina 44 ingegaan op de beek de Ekkersrijt. Opgemerkt wordt dat er in het gebied naast de Ekkersrijt twee leggerwatergangen aanwezig zijn. Dit zijn de ER40.3 en de ER 43. Gevraagd wordt deze in de toelichting op te nemen en deze als water te bestemmen.

2. Gevraagd wordt om in de regels in artikel 1 het begrip 'water en waterhuishoudkundige voorzieningen' als volgt toe te voegen: al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.

3. Verzocht wordt om in de artikelen 3 tot en met 9 de bestemming 'water en waterhuishoudkundige voorzieningen' op te nemen. De uitzondering van waterpartijen, vijvers en open bassins hoort hier niet bij te staan, daar deze daadwerkelijk binnen de bestemming zullen worden of zijn gerealiseerd.






4. Verzocht wordt om de ecologische verbindingszone langs de Ekkersrijt niet als groen maar als natuur te bestemmen.
1. In de toelichting wordt op beide watergangen ingegaan. In overleg met het waterschap is gekozen om alleen de leggerwatergang ER 40.3 als water te bestemmen. Ook zijn de nieuwe watergangen langs de Achtseweg Noord en De Schakel als water bestemd.


2. Het begrip wordt in artikel 1 van de regels opgenomen.











3. In de bedrijfsbestemmingen zijn water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan, waarbij een uitzondering is opgenomen voor waterpartijen in de vorm van waterlopen, vijvers en open bassins. Deze uitzondering is opgenomen om te voorkomen dat er bij bedrijven open water wordt aangelegd, wat vogels aan kan trekken en wat de vliegveiligheid in gevaar kan brengen. In de natuurbestemming, waar watergangen in voorkomen, is de uitzondering niet opgenomen. Verder wordt de leggerwatergang ER 40.3 als water bestemd.


4. In overleg met het Waterschap is er voor gekozen op deze gronden de groenbestemming te laten zitten. Het Waterschap is van mening dat de natuurbelangen voldoende gewaarborgd worden door de regels bij de groenbestemming waardoor een natuurbestemming niet noodzakelijk is.

Besluit
De reactie leidt tot aanpassing van de toelichting, regels en verbeelding van het bestemmingsplan.
Wijzigingen in het bestemmingsplan
- In de toelichting van het bestemmingsplan wordt paragraaf 4.4 aangevuld met een beschrijving van de in het plangebied voorkomende leggerwatergangen.
- Artikel 1 van de regels wordt aangevuld met een begripsomschrijving van 'Water en waterhuishoudkundige voorzieningen'.
- Op de verbeelding zijn de leggerwatergang ER40.3 en de nieuwe watergangen langs de Achtseweg Noord en De Schakel als water bestemd.
Indiener overlegreactie
4. NV Nederlandse Gasunie, Postbus 19, 9700 MA Groningen
Samenvatting zienswijze Antwoord
1. In het gebied ligt een tweetal 12 inch – 40 bar regionale aardgastransportleidingen. Voor een regionale 40 bar aardgastransportleiding geldt een dubbelbestemming van 4 meter ter weerszijden van de hartlijn van de leiding. Gevraagd wordt hierbij de voor 'leiding-gas' opgenomen medebestemmingsstrook te controleren op een juiste breedte van 4 meter ter weerszijde van de hartlijn van de leiding.

2. In paragraaf 4.10 'Externe Veiligheid' onder het kopje 'Hogedruk aardgasleiding' dienen de gegevens aangepast te worden. De leidingen zijn niet juist genoemd.

3. Door het ministerie van VROM wordt momenteel gewerkt aan een nieuwe zoneringregeling ter vervanging van de thans vigerende regeling 'Zonering langs hoge druk aardgastransportleidingen' uit 1984. De in de circulaire opgenomen deterministische afstanden worden in de nieuwe regeling vervangen door een risicobeleid. Dit beleid zal naar verwachting in 2010 in werking treden middels de AMVB Buisleidingen. Hierin zal met name het plaatsgebonden- en groeps- risico een prominente rol gaan spelen.

4. Binnen het plangebied hebben de leidingen geen PR overschrijding. Met andere woorden de 10-6 risicocontour ligt op 0 meter van de leidingen.

5. Wanneer uitgegaan wordt van het nieuwe externe veiligheidsbeleid wordt tot de volgende afstanden gekomen voor het groepsrisico. De 1% legaliteitsgrens ligt op 140 meter, de 100% legaliteitsgrens ligt op 70 meter. Verzocht wordt om in het hoofdstuk externe veiligheid van de toelichting aandacht te besteden aan het op handen zijnde nieuwe externe veiligheidsbeleid.
1. De dubbelbestemming heeft een breedte van 4 meter aan weerszijde van de leiding en heeft daarmee een breedte van 8 meter.







2. De toelichting wordt aangepast, waardoor de leidingen juist worden genoemd.



3. De opmerking wordt voor kennisgeving aangenomen.











4. De PR-contour (10-6/jaar) bedraagt 0 meter. Echter zal er een belemmeringenstrook worden aangehouden van 4 meter.

5. De toelichting wordt aangepast aan het nieuwe externe veiligheidsbeleid. Er wordt een onderzoek naar het groepsrisico uitgevoerd. Voor vaststelling van het bestemmingsplan wordt de toelichting hierop aangevuld.


Besluit
De zienswijze leidt tot aanpassing van de toelichting van het bestemmingsplan.
Wijzigingen in het bestemmingsplan
- In de toelichting wordt paragraaf 4.10.2 aangepast, waardoor de juiste leidingen worden genoemd.
- In de toelichting worden de resultaten van de groepsrisicoberekening opgenomen. Ook wordt de berekening van de Kema als bijlage bij de toelichting opgenomen.

Burgers en maatschappelijke organisaties

Indiener overlegreactie
1. Dorpsraad Acht, Postbus 2358, 5600 CJ Eindhoven
Samenvatting zienswijze Antwoord
1. (Zienswijze 1, 2 en 3) Ten aanzien van de ontsluiting van GDC-Noord is het voorontwerp niet geheel duidelijk. Er wordt melding gemaakt van een tweede ontsluiting en/of Pendelweg richting Best en ontsluiting via de Anthony Fokkerweg en Oirschotsedijk. Deze onduidelijkheid is niet wenselijk, de uiteindelijke keuze zal immers de fijnstof- en geluidsoverlast in Acht beïnvloeden. In het voorontwerp wordt de pendelweg (zie o.a. pag 14) meegenomen in alle berekeningen, metingen en modellen. Andere ontwikkelingen, zoals de tweede ontsluiting van het GDC op de A2 en een intercitystation en hoogwaardige OV-verbinding worden niet meegenomen. Gegeven het feit dat de pendelweg al decennia lang in de ontwerpfase zit maar nog steeds niet is gerealiseerd terwijl andere ontwikkelingen zoals het station met een grotere mate aan waarschijnlijkheid wel gerealiseerd zullen worden roept dit de vraag op waarom deze laatste niet ook zijn meegenomen. Dit temeer daar het station voor de woonkern Acht voor meer hinder zal zorgen dan een pendelweg zoals toenemende verkeersdruk. Opgemerkt wordt nog dat de gemeente Best zeer weinig belangstelling heeft voor een pendelweg, hetgeen de mogelijkheden voor realisatie verkleint terwijl bij de realisatie van een station in Acht inzet van rijksmiddelen mogelijk is hetgeen de mogelijkheden voor realisatie vergroot. Gevraagd wordt welke consequenties het niet realiseren van de Pendelweg heeft op spreiding van de hinderberekeningen.

2. (zienswijze 4) De te realiseren gebouwen aan de spoorzone zullen op grond van het Beeldkwaliteitsplan (pagina 19) voorzien worden van een lichtrand (gevel/dakrand). Deze lichtrand blijft 's-nachts branden. Eerder heeft de Dorpsraad aangegeven dat dit lichtvervuiling veroorzaakt richting woonkern Acht.

3. (zienswijze 5) Op pagina 35 in paragraaf 3.5.1 wordt aangegeven dat, met uitzondering van de Oirschotsewijk en de Anthony Fokkerweg, alle wegen in het plangebied onderdeel zijn van het verblijfsgebied. Dit betekent dat hiermee in de fysieke inrichting en aanduiding (door middel van borden) rekening gehouden dient te worden (30 km-zone, wegprofiel e.d.).

4. (Zienswijze 6) Op pagina 35 wordt in paragraaf 3.5.4 aangegeven dat grote solitaire kantorenlocaties niet worden toegestaan op bedrijventerreinen. Afgevraagd wordt hoe dit zich verhoudt tot de aanduiding van de stationszone bij het nieuw te ontwikkelen station in Acht waar een hoogbouwlocatie moet komen als een van de vier hoogbouwlocaties in Eindhoven.

5. (Zienswijze 7) Het bestemmingsplan laat risicovolle inrichtingen toe, zij het dat de contour voor het plaatsgebonden risico niet buiten de perceelsgrens van het bedrijf mag plaatsvinden. Bovendien mag het invloedsgebied van deze inrichtingen maar tot de plangrens van het bestemmingsplan reiken (pagina 36, paragraaf 3.5.6). Afgevraagd wordt wat het invloedsgebied is en hoe ervoor wordt gezorgd dat niet over de grenzen van het plangebied wordt gegaan en of hiervoor garanties afgegeven kunnen worden.







6. (Zienswijze 8) Bij bebouwing van de voormalige stortplaats zal gebruik worden gemaakt van funderingspalen (pagina 43). De vraag is of dit invloed zal hebben op de grondwaterhuishouding. Afgevraagd wordt of garantie kan worden gegeven dat het vervuilde grondwater zich niet mengt met ander grondwater en/of vervuiling zich niet verder verspreid via een eventueel verstoorde grondwaterhuishouding.





7. (zienswijze 9) In het voorontwerp wordt een verhoging van het risico voor het vliegverkeer van en naar Eindhoven vermeld. Dit als gevolg van de aantrekkende werking die vuilverwerkende bedrijven op onder andere meeuwen hebben. Deze risicovolle factor wordt in het voorontwerp bestemmingsplan geaccepteerd. Dit is niet acceptabel.









8. (zienswijze 10) Bij twee burgerwoningen aan de Maasstraat is sprake van een geluidsbelasting van 56-57 dB(A), er is sprake van een saneringssituatie. Op pagina 59 staat in dit verband dat binnen een half jaar na vaststelling van het zonebesluit een plan van aanpak zal moeten worden overlegd waaruit blijkt op welke wijze de geluidsbelasting wordt teruggedrongen tot maximaal 55 dB(A). Voorgaande betekent dat de normen nu reeds overschreden worden. Bovendien is het genoemde zonebesluit in oktober 2008 vastgesteld en is er nog steeds geen plan van aanpak opgesteld.

9. (zienswijze 11 en 12) Op pagina 61 staat ten onrechte dat bij de berekeningen geen rekening is gehouden met de geluidswerende maatregelen (geluidswal) oostelijk van de spoorlijn ter hoogte van Kapelbeemd. Deze geluidswerende maatregel is namelijk niet aanwezig. In het voorontwerp wordt het gebruik van containers vermeld, wat zeker zal leiden tot meer geluidsoverlast en piekbelasting. De effecten van geluidsreflexties zijn nog niet duidelijk, zo wordt geconstateerd op pagina 61. Echter de bebouwing op GDC en het werken met containers zal zeker leiden tot meer geluidsoverlast voor Acht. In dit verband wordt in het voorontwerp dan ook terecht gesproken over de noodzaak van een geluidswal.

10. (zienswijze 13) Ten aanzien van de luchtkwaliteit (pagina 65) valt op dat de invloed van vervuiling door het luchtverkeer buiten beschouwing wordt gelaten. Dat is niet terecht. In Acht is immers sprake van een cumulatie van vervuiling door wegverkeer en toenemend vliegverkeer.






11. (zienswijze 14 en 15) In het kader van externe veiligheid (pagina 70) wordt gesproken over het binnenhalen van risicovolle bedrijven/activiteiten. Het binnenhalen van een risicovol bedrijf vergroot echter het risico voor de bewoners van Acht. Het gevoel van veiligheid en leefbaarheid wordt nadrukkelijk aangetast, dit in tegenstelling wat in het hoofdstuk over handhaving (hoofdstuk 6) wordt gesteld. Op pagina 77 staat vermeld dat de risico's externe veiligheid beperkt blijven omdat in het bestemmingsplan geen risicovolle inrichtingen worden toegestaan. Hiermee strookt niet dat een alinea verder melding wordt gemaakt van een risicovolle inrichting in het plangebied, te weten het bedrijf Van den Anker. Overigens gaat het bij dit bedrijf om overslag en niet zoals de tekst weergeeft om opslag.
1. Ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied zoals de nieuwe aansluiting op de A2 en een station bij Acht zijn niet meegenomen in de berekeningen, aangezien hiervoor te zijner tijd een aparte planologische procedure wordt gevoerd. De ontwikkelingen zijn nog te onzeker om mee te kunnen nemen. Bij de luchtkwaliteitsberekeningen is gerekend mét en zonder pendelweg. In beide gevallen wordt voldaan aan de gestelde normen.






















2. De paragraaf in de toelichting van het bestemmingsplan waar naar wordt verwezen betreft een beschrijving van het Beeldkwaliteitsplan dat eerder door de gemeenteraad al is vastgesteld. In het kader van het bestemmingsplan kan hiertegen geen bezwaar worden gemaakt. De opmerking wordt derhalve voor kennisgeving aangenomen.

3. In de toelichting van het bestemmingsplan is het gemeentelijk beleid beschreven, waaronder het verkeersbeleid. De weergave in de toelichting is een juiste weergave van het geldende beleid. In het plangebied komen wegen voor met een stroomfunctie en wegen met een verblijfsgebied. De fysieke inrichting van de wegen op het bedrijventerrein zal niet veranderen, aangezien een bedrijventerrein zich hier niet voor leent.

4. De paragraaf waar naar wordt verwezen beschrijft de Kantorennota van de gemeente Eindhoven. Op bedrijventerreinen worden geen grote solitaire kantorenlocaties toegestaan. De ontwikkeling van een station bij Acht valt buiten dit bestemmingsplan. Hiervoor zal te zijner tijd een aparte planologische procedure gevoerd worden met de mogelijkheid om in te spreken.


5. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen is geregeld dat het invloedsgebied wordt bepaald op basis van óf landelijk geldende standaardafstanden óf op basis van een berekening op basis van landelijk geldende uitgangspunten (de “kwantitatieve risico-analyse"). De vestiging van een nieuwe risicovolle inrichting dient te worden getoetst aan de voorwaarden in het bestemmingsplan. Hierin staat aangegeven dat de grenzen van het invloedsgebied niet tot over het plangebied mogen reiken. In artikel 1 van de regels is invloedsgebied omschreven als: gebied waarin volgens bij regeling van Onze Minister gestelde regels personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico.Dit gebied wordt bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar nog 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel oploopt.

6. Op de herontwikkeling van de voormalige stortplaats zijn twee procedures van toepassing:
- procedure Wet bodembescherming waarbij de gemeente Eindhoven bevoegd gezag is.
- procedure herontwikkeling stortsplaats waarbij de provincie Noord-Brabant bevoegd gezag is.
In het kader van beide procedures vindt controle (monitoring) plaats. Afhankelijk van de uitkomst van die monitoring dienen (aanvullende) maatregelen genomen te worden. Garantie kan niet gegeven worden, wel zal dus monitoring plaatsvinden en zullen - indien nodig - maatregelen genomen worden.


7. Ter plaatse zijn op grond van het geldende bestemmingsplan afvalverwerkende bedrijven toegestaan. In het kader van bestemmingplan GDC Noord is onderzoek verricht door bureau Waardenburg naar de relatie vogelaantrekkende werking van afvalverwerkende bedrijven en de veiligheid van het vliegverkeer. Op basis hiervan zijn in het onderhavige bestemmingsplan eisen gesteld voor de vestiging van afvalverwerkende bedrijven. Zo dienen de gebouwen te zijn voorzien van daken met een lichte hellingshoek, in plaats van platte daken, waardoor er geen water op kan blijven staan wat vogels aan zou kunnen trekken. Verder worden eisen gesteld ten aanzien van de buitenopslag van organisch afval.



8. De betreffende reactie staat feitelijk los van deze bestemmingsplanprocedure.











9. Bij de geluidsberekening is geen rekening gehouden met de geluidswerende maatregelen direct oostelijk van de spoorlijn ter hoogte van Kapelbeemd. Nu deze niet aanwezig zijn, is de berekening dus correct uitgevoerd.











10. Er is onderzoek verricht naar de luchtkwaliteit. Uit de berekeningen blijkt dat voor alle wegen wordt voldaan aan de te hanteren grenswaarden. In de wet- en regelgeving wordt de uitstoot van stijgende en dalende vliegtuigen niet als een directe belasting meegenomen. Derhalve is er in het bestemmingsplan en de onderzoeken die daartoe zijn uitgevoerd hier geen aandacht aan besteed. In de MER-studie Eindhoven Airport van enkele jaren geleden is geconcludeerd dat stijgende en dalende vliegtuigen geen meetbaar effect hebben op de luchtkwaliteit.

11. Op 19 mei 2009 heeft de gemeenteraad de 'Visie Externe Veiligheid: Risico's de maat genomen' vastgesteld. In deze visie zijn zogenaamde risicoprofielen opgenomen. Die risicoprofielen gelden als uitgangspunt bij de bestemmingstoedeling in nieuwe bestemmingsplannen. GDC Acht Noord is in de visie benoemd als risicoprofiel A. Hiervoor geldt dat de uitbreiding van bestaande risicovolle bedrijven onder voorwaarden is toegestaan. Daarnaast is nieuwe vestiging van risicovolle bedrijven onder voorwaarden toegestaan. Dit beleid van de gemeenteraad is vertaald in dit bestemmingsplan. De opmerking dat er geen risicovolle inrichtingen worden toegestaan is onjuist. Dit zal worden gecorrigeerd. Het gaat overigens bij het bedrijf Van den Anker om (tijdelijke) opslag van gevaarlijke stoffen.


Besluit
De reactie leidt tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Wijzigingen in het bestemmingsplan
- Paragraaf 4.10.5 is aangepast door de zin "in het bestemmingsplan geen risicovolle bedrijven worden toegestaan" weg te halen.
Indiener zienswijze
2. Vereniging Achtse Belangen, p.a. A.W. Wolters, Achtse Loop 21, 5626 BW Acht
Samenvatting zienswijze Antwoord
1. Gesproken wordt (blz 7 onder ad.4) over de wijzigingen die risicovolle inrichtingen toelaten op het bedrijventerrein. Bezwaar hiertegen is dat een bestemmingsplan wordt opgesteld om voor een vastgesteld gebied te bepalen wat wel en vooral ook niet kan binnen dat gebied. Dit is van belang voor andere bedrijven die zich willen vestigen in en voor omwonenden van dat betreffende gebied. Door het doorvoeren van wijzigingen worden de belangen van eerder gevestigde bedrijven en omwonenden geschaad en wordt een aanvankelijk onmogelijke vestiging toegestaan. Met andere woorden het bestemmingsplan wordt aangepast aan de bedrijven die zich willen vestigen, terwijl het juist andersom dient te werken.







2. Op bladzijde 14 wordt gesproken over de Pendelweg naar Best. Al meer dan 25 jaar is sprake van de realisering van deze weg, terwijl er nog absoluut geen zekerheid bestaat over de realisering ervan. Vragen over de status van de ontwikkeling van de weg worden niet beantwoord. Ondanks dat wordt de weg wel betrokken in de berekeningen die ten grondslag liggen aan het bestemmingsplan. Met de tweede ontsluiting van GDC op de A2 wordt daarentegen niet mee gerekend terwijl de realisering daarvan mede in het kader van de ontwikkeling van bedrijventerrein BEA 2 veel concreter is dan de ontwikkeling van de Pendelweg. Afgevraagd wordt wat de consequenties zijn van de berekeningen als de Pendelweg niet wordt gerealiseerd.

3. De te realiseren gebouwen aan de spoorzone zullen op grond van het Beeldkwaliteitsplan (pagina 19) voorzien worden van een lichtrand (gevel/dakrand). Deze lichtrand blijft 's-nachts branden. Dit veroorzaakt lichtvervuiling naar de woonkern Acht.

4. Op bladzijde 20 eerste alinea wordt gesproken over een 'eeuwenoude groenstructuur'. Het valt op dat in een ontwikkeling die absuluut geen recht doet aan het eeuwenoude gebied, deze eeuwenoude groenstructuur gebruikt lijkt te worden om die ontwikkeling nog enigszins te rechtvaardigen. Het betreft een niet noodzakelijke toevoeging in een gebied dat voor de toekomst kapot is gemaakt.

5. Op bladzijde 31 laatste alinea wordt gesproken over een intercity station en een hoogwaardige OV verbinding en dat die zich nog in een studiefase bevinden. In recente publicaties wordt echter geen blijk gegeven van deze studiefase: eerder van een zekerheid van vestiging/realisatie. Over de Pendelweg wordt al jaren niet meer publiekrechtelijk gesproken of gepubliceerd. Toch wordt de ontwikkeling van het station niet meegenomen met de berekeningen. Het bezwaar zit in de blijkbaar willekeurig gekozen facetten die wel of niet worden meegenomen in de berekeningen die ten grondslag liggen aan het bestemmingsplan GDC Noord 2009. Het wel meenemen van de Pendelweg is blijkbaar wel gunstig voor de berekeningen en het niet meenemen van het station en OV verbinding is blijkbaar niet gunstig voor de berekeningen. Het station zal naar verwachting echter voor de woonkern van Acht een aanzienlijk hinderlijker ontwikkeling zijn dan de Pendelweg. Ook voor het bestemmingsplan GDC Noord 2009 zal het waarschijnlijk op een aantal punten negatief uitpakken. Daarbij valt te denken aan de verkeersaanzuigende werking van het station met daarbij te verwachten hinder in al haar facetten.

6. Op bladzijde 35 onder 3.5.1 wordt vermeld dat als wegcategorisering binnen het plangebied 'verblijfsgebied' is opgenomen. Afgevraagd wordt waarom er op geen enkel punt binnen het gehele GDC een aanduiding als 'verblijfsgebied' c.q. 30 km zone voorkomt. Zowel in de fysieke inrichting als die met aanduidingen (borden etc.) is voor niemand herkenbaar dat sprake is van een verblijfsgebied. De aanwijzing van verblijfsgebied is uitsluitend gedaan om te voorkomen dat andere normen moeten worden gehanteerd bij de samenstelling van het plan. Ook wordt de indruk gewekt dat het uitsluitend schriftelijk en in plannen aanduiden van een gebied als verblijfsgebied wordt misbruikt om te ontkomen aan een inschatting van hinder in alle relevante vormen op basis van het werkelijk gebruik van wegen en het gebied.

7. Op bladzijde 35 onder 3.5.4 wordt gesproken over kantorenlocaties binnen de gemeente Eindhoven. In de laatste alinea wordt aangegeven dat grote solitaire kantoorlocaties niet toegestaan zijn op bedrijventerreinen. Afgevraagd wordt hoe dit zich verhoudt tot de aanduiding van de stationszone bij het nieuw te ontwikkelen station in Acht waar een hoogbouwlocatie moet komen als een van de 5 hoogbouwlocaties in Eindhoven.

8. Op pagina 36 onder 3.5.6 wordt de ontwikkeling van een station in Acht als een studieobject gezien. Dit staat in schrik contract met recente publicaties zoals de ontwikkelingsvisie Landelijk Strijp en uitspraken van Burgemeester Van Gijzel.

9. In de tweede alinea van deze paragraaf wordt beschreven dat risicobronnen van een inrichting in principe niet buiten de perceelsgrens van de inrichting mogen liggen en dat het invloedsgebied niet buiten het plangebied mag liggen. Gezien recente ontwikkelingen van het bedrijf Van den Anker lijkt dit volstrekt niet haalbaar. Uitsluitend binnen het gebouw aanwezige hoeveelheid stoffen worden meegenomen in de risicoanalyse. De hoeveelheid gevaarlijke stoffen die binnen de inrichting (gebouwen inclusief buitenterrein met geparkeerde vrachtauto's) worden op- en overgeslagen draagt impliciet het risico in zich dat de risicocontouren zich ver buiten het plangebied bevinden.





10. Op pagina 38 onder tabel 4.1staat opgenomen dat buiten het plangebied zich bedrijven bevinden met een milieuvergunning. De milieuzonering van deze bedrijven blijft buiten de grenzen van GDC-Noord. Afgevraagd wordt of, nu het zoneringsbesluit nog niet van kracht is, deze bedrijven mogen functioneren zonder een zoneringsbesluit.




11. Op pagina 39 onder 4.2.4 wordt vermeld dat op het bedrijventerrein geluidszoneringsplichtige bedrijven niet zijn toegestaan. Risicovolle bedrijven zijn wel toegestaan. Dit onderscheid wordt ervaren als een negatieve risicofactor voor de bewoners van Acht.















12. Op bladzijde 44 onder 4.3.3. wordt vermeld dat de eigenaar van de voormalige stortplaats beschikt over de benodigde vergunningen om de stortplaats verantwoord te kunnen herontwikkelen. In 2007 was hiervoor geen MER-beoordeling nodig. Volgens de wet zal dit kloppen, echter hierover heeft inspreker zijn bedenkingen.







13. Op pagina 56, derde alinea wordt gesproken over een feitelijk toegenomen risico voor het vliegverkeer als gevolg van de aantrekkende werking op meeuwen in het gebied door de aanwezigheid van vuilverwerkende bedrijven. Door inspreker wordt het onaanvaardbaar geacht dat juist in een gebied waar sprake is van een dergelijk verhoogd risico, zich risicovolle inrichtingen mogen vestigen.














14. op pagina 58 en 59 wordt ingegaan op geluid. Aangegeven wordt dat de vrijwillige zonering nog niet van toepassing is en er wel uitgebreid op basis van de cijfers mee gewerkt wordt. Afgevraagd wordt hoe gewerkt kan worden op basis van een nog niet goedgekeurd besluit.


15. Op bladzijde 61 wordt aangegeven dat bij de berekeningen geen rekening is gehouden met de geluidwerende maatregelen direct oostelijk van de spoorlijn ter hoogte van Kapelbeemd. Op de aangeduide plaats is echter geen geluidswal aanwezig. In de alinea wordt beschreven dat de hinder enige mate toeneemt in oostelijke richting. Na realisatie van geplande gebouwen aan de westkant van de spoorlijn kan sprake zijn van reflectie. Verzocht wordt om metingen te doen naar de werkelijke geluidsbelasting in het woongebied en dienovereenkomstig de resultaten te handelen.

16. Op bladzijde 67 onder 4.9.2 wordt aangegeven dat de Pendelweg ter sprake komt als locatie waar mogelijk een verslechtering van de situatie zal optreden met betrekking tot de luchtkwaliteit. Vermoed wordt dat de Pendelweg gebruikt wordt als welkom rekenpunt om binnen de normen te blijven, terwijl de realisatie ervan verder weg lijkt dan ooit en zeker verder is dan de realisatie van het station of de nieuwe afrit waarmee niet wordt gerekend. Het wel meenemen van de Pendelweg en het niet meenemen van andere toekomstige ontwikkelingen die aanmerkelijk zekerder lijken voedt het vermoeden dat de betrouwbaarheid van de uitkomsten van de berekeningen voor de effecten van de relevante vormen van hinder en overlast op Acht te wensen overlaat.








17. Op pagina 70 voorlaatste alinea is vermeld dat er berekeningen zijn gemaakt op basis van deels willekeurige aannames, waarbij de ene factor bewust wel meegenomen is en de andere factor bewust niet. Een objectieve afweging van risico's ten opzichte van maatschappelijke kosten en baten is daarmee niet mogelijk.

18. Op pagina 77 onder 4.10.6 is aangegeven dat er binnen het plangebied één risicovolle inrichting is gelegen, namelijk transportbedrijf Van den Anker. Aangegeven is dat momenteel bezien wordt of de vestiging van Van den Anker mogelijk is. Het betreft een bedrijf waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen. Afgevraagd wordt hoe het kan dat een bedrijf al functioneert zonder de vereiste vergunningen.








19. Op bladzijde 89 tweede en derde alinea is een opsomming opgenomen van cijfers, normen en/of daaraan gerelateerde uitspraken. Er wordt nergens ingegaan op het belangrijkste aspect van leefbaarheid. Het gevoel dat spreekt uit het bestemmingsplan is er een van het legitimeren van het verworden van Acht tot het afvalputje van Eindhoven. Dat komt te leefbaarheid zeker niet ten goede. De indruk bestaat dat de leefbaarheid en veiligheid van de bewoners ondergeschikt wordt gemaakt aan bedrijfsbelangen omdat deze op geen enkele manier in het bestemmingsplan terug te vinden zijn.


20. Afgevraagd wordt waarom er plannen zijn voor een station in Acht, terwijl op enkele kilometers afstand in Best voorzieningen zijn getroffen om dat station als intercity halte te gebruiken.

1. Op 19 mei 2009 is de 'Visie Externe Veiligheid: Risico's de maat genomen' vastgesteld door de gemeenteraad. Deze visie richt zich op een duurzame ontwikkeling van de stad en regio waarbij risico's van nieuwe risicovolle bedrijven zo klein mogelijk -en goed beheersbaar- zijn, alsmede dat de gebruiksmogelijkheid van aangrenzende percelen niet belemmerd wordt. In dit bestemmingsplan is deze visie vertaald. De aanpassing van het bestemmingsplan houdt dus juist rekening met de bestaande bedrijven en omwonenden. De voorwaarden die aan het bestemmingsplan verbonden worden zorgen er voor dat de gebruiksmogelijkheid van aangrenzende percelen niet belemmerd wordt én dat de risico's van nieuwe risicovolle bedrijven zo klein mogelijk zijn. In vergelijking met het bestemmingsplan voor GDC uit 1997, waarin risicovolle inrichtingen onvoorwaardelijk zijn toegestaan, worden in dit bestemmingsplan risicovolle inrichtingen uitsluitend toegestaan als voldaan wordt aan diverse voorwaarden. Juist om te voorkomen dat bepaalde effecten over de perceelsgrens en plangrens komen.

2. De zienswijze is gelijkluidend als een eerder beantwoorde zienswijze. Voor de beantwoording verwijzen wij naar het antwoord op zienswijze 1 van indiener 1.












3. . De zienswijze is gelijkluidend als een eerder beantwoorde zienswijze. Voor de beantwoording verwijzen wij naar het antwoord op zienswijze 2 van indiener 1.



4. Hoofdstuk 2 van de toelichting beschrijft de inrichting van het gebied. In paragraaf 2.6 wordt in dat kader de nieuwe groenstructuur beschreven. Daarbij is er voor een inrichting gekozen die aansluit op het omliggende gebied. Van iets rechtvaardigen is verder geen sprake.




5. Voor de beantwoording verwijzen wij naar het antwoord op zienswijze 1 van indiener 1. Verder merken wij op dat het al dan niet in de publiciteit komen van een project losstaat van de keuze om een project mee te nemen in een bestemmingsplan. Feit is dat zowel het station als de HOV lijn op dit moment onvoldoende zijn uitgewerkt om in een bestemmingsplan te kunnen vertalen.

















6. De zienswijze is gelijkluidend als een eerder beantwoorde zienswijze. Voor de beantwoording verwijzen wij naar het antwoord op zienswijze 3 van indiener 1.














7. De zienswijze is gelijkluidend als een eerder beantwoorde zienswijze. Voor de beantwoording verwijzen wij naar het antwoord op zienswijze 4 van indiener 1.






8. Het al dan niet in de publiciteit komen van een project staat los van de keuze om een project mee te nemen in een bestemmingsplan. Feit is dat het station op dit moment onvoldoende is uitgewerkt om in een bestemmingsplan te kunnen vertalen.

9. In het bestemmingsplan is het beleid externe veiligheid van de gemeente verankerd. Dat betekent onder andere dat een risicovolle inrichting in principe slechts is toegestaan als de PR10-6/jaar contour van die inrichting niet buiten de eigen bouwperceelsgrensen ligt en het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen niet buiten de plangrens van het bestemmingsplan mag reiken. Bij vergunningverlening in het kader van de Wet milieubeheer zal worden getoetst aan het bestemmingsplan. Als blijkt dat niet wordt voldaan aan het bestemmingsplan kan de gemeente de aanvraag om milieuvergunning c.q. omgevingsvergunning weigeren. Voor het bedrijf Van den Anker is een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd. In de Handreiking risicoberekeningen externe veiligheid is geregeld welke aspecten in een risicoberekening moeten worden meegenomen. De vrachtwagens op het terrein hoeven in dit geval niet te worden meegenomen bij de berekening.

10. Het zonerinsgbesluit speelt een belangrijke rol bij de toetsing van ruimtelijke ontwikkelingen. De genoemde bedrijven MCB Nederland BV en Hoek Loos Medical BV hebben een milieuvergunning die aangeeft welke milieuruimte zij mogen gebruiken. Deze milieuruimte is voor het gedeelte geluid opgenomen in het zoneringsbesluit. Ook al is het zoneringsbesluit formeel nog niet van kracht door het ontbreken van de publicatie, dan nog geldt de milieuvergunning zoals deze voor beide bedrijven is verleend.

11. Niet wordt ingezien waarom een onderscheid in geluidszoneringsplichtige inrichtingen en risicovolle inrichtingen als een negatieve risicofactor wordt gezien. In het oorspronkelijke bestemmingsplan 'Goederendistributiecentrum Acht', vastgesteld door de gemeenteraad op 4 september 1997 zijn geluidzoneringsplichtige inrichtingen al uitgesloten. In het oorspronkelijke bestemmingsplan voor het bedrijventerrein zijn geen regels gesteld voor het vestigen van risicovolle inrichtingen. Deze konden zich vrij vestigen. De gemeenteraad van Eindhoven heeft een uitgebreid beleid Externe Veiligheid vastgesteld. Andere gemeenten nemen dit zelfs als voorbeeld. Door dit beleid en de vertaling ervan in het bestemmingsplan wordt uitgebreid geregeld wat wel en wat niet mogelijk is voor risicovolle inrichtingen om zo de risico's te beheersen. Het onderhavige bestemmingsplan biedt op dit punt dus een aanmerkelijke verbetering voor het regelen van risicovolle inrichtingen ten opzichte van het oorspronkelijke bestemmingsplan 'Goederendistributiecentrum Acht'.

12. Niet duidelijk is op grond waarvan men bedenkingen heeft. Ondanks dat er geen MER is uitgevoerd zijn de negatieve en positieve gevolgen van de herontwikkeling van de stort wel onderzocht. Deze staan beschreven in het hergebruiksplan van de voormalige stort. Tevens staan in dit plan de maatregelen die genomen worden om de negatieve effecten van de herontwikkeling te beperken. Het betreft onder andere maatregelen om verspreiding van verontreinigingen uit het stortmateriaal naar de ondergrond en het grondwater te voorkomen. De provincie heeft met een beschikking over het hergebruiksplan ingestemd met de herontwikkeling en de geplande maatregelen.

13. Zie beantwoording onder 1.7. Verder wordt ten aanzien van het risico van het vliegverkeer het volgende opgemerkt. De aanvliegroute voor Eindhoven Airport is gelegen aan de andere zijde van de A2. Vanwege deze ligging van de aanvliegroute mag in alle redelijkheid worden verwacht dat hiervan geen verhoogd risico uitgaat voor een calamiteit bij bedrijven op GDC-Noord. De kans op een calamiteit als gevolg van een neerstortend vliegtuig is niet groter dan bij andere bedrijven in Nederland welke buiten de aanvliegroute zijn gelegen. Stel dat er een groot vliegtuig neerstort dan staan de gevolgen van een dergelijk ongeluk in geen verhouding tot de verwoesting van een risicovolle bedrijf. Stel dat er een klein vliegtuig neerstort dan is het effect dat het vliegtuig “slechts” zou kunnen fungeren als ontstekingsbron. Die weer tot een mogelijke calamiteit kan leiden. Ten aanzien van het optreden van een mogelijke calamiteit vindt de afweging in het groepsrisico plaats. Met name bij de verantwoording van het groepsrisico wordt juist rekening gehouden met het effect van een mogelijke calamiteit en het mogelijk aantal slachtoffers.

14. De bedrijven die zich gevestigd hebben dan wel willen gaan vestigen worden getoetst en vergund op basis van de milieuwetgeving. De vrijwillige zonering is uitsluitend een instrument bij de toetsing van ruimtelijke ontwikkelingen. De op basis van de milieuwetgeving afgegeven vergunningen worden verwerkt in de vrijwillige zonering.

15. Er is geen geluidwerende maatregel aanwezig. Zie beantwoording onder 1.9. Er bestaat geen aanleiding om metingen uit te voeren, aangezien bij de berekening geen rekening is gehouden met geluidwerende maatregelen.









16. De inspraakreactie vormt geen juiste weergave van wat in de toelichting van het bestemmingsplan over luchtkwaliteit staat weergegeven. Op pagina 67 staat dat de rekenresultaten met het model CAR aangeven dat het model verslechteringen laat zien ter plaatse van de rekenpunten op de snelwegen, in het geval van de varianten met een tweede ontsluiting op de A2 en/of de ingebruikname van de Pendelweg en de Mispelhoefstraat. Verder staat vermeld dat het rekenmodel CAR een overschatting geeft van de luchtkwalteit en dat het model niet geschikt is om te gebruiken voor snelwegen of de directe omgeving daarvan. Om een goede toetst uit te voeren voor het Besluit luchtkwaliteit is het noodzakelijk om de berekeningen uit te voeren met een ander rekenmodel. In de toelichting staat vermeld dat er daarom ook gerekend is met het programma GeoStacks 1.02. De resultaten hiervan zijn in de toelichting samengevat en komen er op neer dat blijkt dat voor alle wegen wordt voldaan aan de te hanteren grenswaarden. De andere genoemde ontwikkelingen (station Acht en aansluiting A2) zijn nog onvoldoende uitgewerkt om te vertalen in een bestemmingsplan.


17. Op pagina 70 is in de inleiding van de paragraaf Externe Veiligheid een algemene uitleg gegeven over aspecten die bij externe veiligheid een rol spelen. Er is dan ook geen sprake van het bewust wel of niet meenemen van factoren. Vanaf paragraaf 4.10.2 (pagina 71 van het voorontwerp bestemmingsplan) worden de resultaten van onderzoeken beschreven.

18. De gemeente heeft handhavend opgetreden tegen Van den Anker en heeft een last onder dwangsom opgelegd. Tegen dit besluit heeft Van den Anker een verzoek om voorlopige voorziening ingesteld bij zowel de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna afdeling) als bij de rechtbank 's-Hertogenbosch. De voorzitter van de Afdeling heeft in zijn uitspraak d.d. 26 juni 2009 het bestreden besluit geschorst. De rechtbank heeft het verzoek om voorlopige voorziening voor wat betreft de last onder dwangsom inzake de overtreding van het Gebruiksbesluit afgewezen. De gemeente is nog doende om verdere stappen te ondernemen met betrekking tot deze zaak. Doordat bij uitspraak van de Afdeling de zaak is geschorst kan op dit moment Van den Anker verder gaan met zijn/haar werkzaamheden.

19. Hoofdstuk 6 behandelt de handhaving. In paragraaf 6.1 is het in maart 2009 vastgestelde toezicht- en handhavingsprogramma 2009 beschreven. Het gaat om het aanpakken van bouwen en gebruik strijdig met het bestemmingsplan. Dit staat los van leefbaarheid. In het plan is juist veel aandacht besteed aan de veiligheid van bewoners van Acht. Zoals in de beantwoording onder 2.11 aangegeven heeft de gemeenteraad een beleid Externe Veiligheid vastgesteld. Dit is vertaald in het onderhavige bestemmingsplan, waardoor juist de vestiging van risicovolle inrichtingen beheerst kan worden, wat de veiligheid van bewoners van Acht ten goede komt.

20. Een station in Acht maakt geen onderdeel uit van het onderhavige bestemmingsplan. Zodra de plannen hiervoor voldoende uitgewerkt zijn, wordt hiervoor een apart bestemmingsplan opgesteld waarop gereageerd kan worden.
Besluit
De zienswijze leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Wijzigingen in het bestemmingsplan
- Geen

8.2 Ambtshalve Wijzigingen (Van Voorontwerp Naar Ontwerp)

Los van inspraak en overleg zijn er wijzigingen in het plan doorgevoerd. Deze worden hieronder besproken.

Verbeelding
- De plangrens is aan de westzijde aangepast, waarbij een klein deel bestemd is als bedrijventerrein, conform het inrichtingsplan.
- Er is een aanduiding 'Specifieke vorm van bedrijf 2-4' opgenomen waar buitenopslag van groenafval is toegestaan.
- Enkele (algemene) aanduidingen hebben een andere naam gekregen maar zijn inhoudelijk hetzelfde gebleven.
- De aanduiding over de funnel is verwijderd.

Regels
- In artikel 1 is het bestemmingsplannummer aangepast. 0101 betreft voorontwerp en versie 1. Bij ontwerp wordt het 0201.
- De maximale hoogte in de algemene afwijking voor andere bouwwerken betreft 40 m.
- In de uit te werken bestemming is de datum vaststelling beeldkwaliteitsplan opgenomen.
- Er is een aanduiding 'Specifieke vorm van bedrijf 2-4' opgenomen waar buitenopslag van groenafval is toegestaan.
- In artikel 3.3 en 4.3 zijn nadere eisen opgenomen over sprinklerinstallaties en afsluitbare ventilatiesystemen voor kantoorruimten met een brutovloeroppervlakte van meer dan 1.500 m2 in verband met externe veiligheid.
- In artikel 3.2.2 en 4.2.2 is het woord 'masten' vervangen door 'voorzieningen'.
- Enkele (algemene) aanduidingen hebben een andere naam gekregen maar zijn inhoudelijk hetzelfde gebleven.
- Artikel 12.4 over de funnel is weg gehaald. Dit omdat dit pas aan de orde is bij bouwhoogtes vanaf 35,7 meter. Deze hoogtes zijn in het plangebied niet toegestaan.

Toelichting
- In paragraaf 4.7 is de aanduiding 'Specfieke vorm van bedrijf - 4' nader toegelicht.
- Paragraaf 4.10.7 is volledig herschreven, hierin is onder andere het advies van de Regionale Veiligheidsregio opgenomen.

Bijlagenbundel
- In het waterhuishoudkundig plan is bijlage 2: inrichtingskaart A0 opgenomen.
- In het lokatieonderzoek natuurwaarden zijn de kaartjes bijlage 2 en bijlage 3 opgenomen.
- Het rapport 'Risico’s Externe Veiligheid bij Van den Anker op GDC Noord te Eindhoven' van SRE Milieudienst is toegevoegd aan de bijlagenbundel.
- De notitie 'Risicoberekeningen gastransportleidingen' van KEMA is toegevoegd aan de bijlagenbundel.
- Het onderzoek 'Vogeltellingen GDC-Noord, Eindhoven Veldonderzoek 2009/2010' van Bureau Waardenburg B.V. is toegevoegd aan de bijlagenbundel.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken met ingang van donderdag 20 januari 2011 tot en met woensdag 2 maart 2011 op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan kenbaar te maken. Naar aanleiding van de tervisielegging zijn 14 zienswijzen ontvangen. De zienswijzen zijn in de 'Nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen' van commentaar voorzien. Deze maakt als bijlage deel uit van de toelichting van dit bestemmingsplan.

8.4 Ambtshalve Wijzigingen (Van Ontwerp Naar Vastgesteld)

Naast de wijzigingen naar aanleiding van de zienswijzen zijn er ambtshalve wijzigingen in dit bestemmingsplan doorgevoerd. De ambtshalve wijzigingen zijn in de 'Nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen' toegelicht. Deze nota maakt als bijlage deel uit van de toelichting van dit bestemmingsplan.

Bijlagen Bij De Toelichting

In een aparte bijlagenbundel zijn de bijlagen opgenomen die genoemd worden in deze toelichting. Daarnaast maakt de 'Nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen' behorende bij het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein GDC-Noord 2009' als bijlage deel uit van deze toelichting.

Bijlage 1 Nota Van Zienswijzen En Ambtshalve Wijzigingen