KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Maatschappelijk
Artikel 6 Recreatie - Dagrecreatie
Artikel 7 Verkeer
Artikel 8 Verkeer - Garagebox
Artikel 9 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 10 Water
Artikel 11 Wonen - 1
Artikel 12 Wonen - 2
Artikel 13 Wonen - 3
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 14 Anti-dubbeltelregel
Artikel 15 Parkeereisen
Artikel 16 Gebruiksregels
Artikel 17 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 18 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 19 Overgangsrecht
Artikel 20 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Het Plangebied
1.3 Voorgaande Plannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Historisch Perspectief
2.2 Stedenbouwkundige Structuur
Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.4 Volkshuisvesting
3.5 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden
3.6 Verkeer En Parkeren
3.7 Groen
3.8 Horeca
3.9 Maatschappelijke Voorzieningen
3.10 Recreatie
3.11 Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf
4.1 Geluid
4.2 Luchtkwaliteit
4.3 Externe Veiligheid
4.4 Duurzaamheid
4.5 Bodem
4.6 Natuur
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Inleiding
5.2 Beleid
5.3 Beschrijving Watersysteem Plangebied
5.4 Toekomstige Situatie Van Het Watersysteem
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Algemeen
6.2 Planmethodiek
6.3 Verbeelding
6.4 Planregels
Hoofdstuk 7 Handhaving
7.1 Algemeen
7.2 Handhaving Voorliggend Plan
Hoofdstuk 8 Financiële Aspecten
Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1. Bro
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
9.3 Samenspraak
9.4 Zienswijzen
Bijlage 1 Parkeernormen
Bijlage 2 Lijst Van Horeca-activiteiten
Bijlage 3 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten

Barrier 2013

Bestemmingsplan - gemeente Eindhoven

Vastgesteld op 01-10-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Barrier 2013 (SVBP2008) van de gemeente Eindhoven.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0772.80174-0301 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aan-huis-verbonden-beroep

Een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Hieronder wordt tevens verstaan het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf alsmede detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis, dat in of bij een woongebouw wordt uitgevoerd.

Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.

1.4 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 achtergevel

een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel.

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 beperkt kwetsbaar object

  1. a. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens, voor zover zij niet behoren tot een risicovolle inrichting zoals genoemd in artikel 2 van het Bevi en met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
  2. b. bedrijfswoningen, voor zover zij niet behoren tot een risicovolle inrichting zoals genoemd in artikel 2 van het Bevi;
  3. c. kantoorgebouwen, hotels en restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen en voor zover zij niet behoren tot een risicovolle inrichting zoals genoemd in artikel 2 van het Bevi;
  4. d. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
  5. e. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen;
  6. f. objecten die met het onder a tot en met f en h genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin meestal aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
  7. g. objecten met hoge infrastructurele waarde, waaronder in ieder geval telefoon- en elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.

1.10 Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Besluit van 27 mei 2004, Stb. 250, houdende regels inzake milieukwaliteitseisen op het gebied van de externe veiligheid zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.11 bestaande situatie

bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;

bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.12 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.13 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 bijgebouw

een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.15 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.16 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.17 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.18 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.19 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.20 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.21 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied.

1.22 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.23 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt.

1.24 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.

1.25 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.26 erotisch getinte vermaaksfunctie

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.

1.27 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.28 gebruiken

het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.

1.29 geluidgevoelige functies

bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.30 geluidgevoelige gebouwen

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.31 hoofdgebouw

een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.32 invloedsgebied

gebied waarin, volgens de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. De grens van het invloedsgebied is gelijk aan de 1% letaliteitsgrens, bepaald bij weertype F 1.5, tenzij in de bij het Revi behorende uitvoeringsregeling voor een specifieke stof of activiteit een ander invloedsgebied is gedefinieerd.

1.33 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).

1.34 kunstobject

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.

1.35 kwetsbaar object

  1. a. woningen, woonschepen en woonwagens niet zijnde:
    1. 1. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens met een dichtheid van maximaal twee objecten per hectare en voor zover die objecten niet behoren tot een risicovolle inrichting zoals genoemd in artikel 2 van het Bevi;
    2. 2. bedrijfswoningen;
  2. b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, waartoe in ieder geval behoren:
    1. 1. (psychiatrische) ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    2. 2. scholen;
    3. 3. sociale werkplaatsen, of;
    4. 4. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  3. c. gebouwen waarin meestal grote aantallen personen (> 50 pers.) gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
    1. 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object, voor zover zij niet behoren tot een risicovolle inrichting zoals genoemd in artikel 2 van het Bevi of;
    2. 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt, voor zover zij niet behoren tot een risicovolle inrichting zoals genoemd in artikel 2 van het Bevi, en winkels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd en voor zover zij niet behoren tot een risicovolle inrichting zoals genoemd in artikel 2 van het Bevi;
  4. d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen, voor zover zij niet behoren tot een risicovolle inrichting zoals genoemd in artikel 2 van het Bevi.

1.36 lessenaarsdak

een dakvorm die bestaat uit slechts één dakvlak of dakschild dat onder een zekere helling is aangebracht.

1.37 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en daarbij behorende voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en openbaar bestuur. Onder maatschappelijke voorzieningen zijn tevens begrepen kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang.

1.38 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.39 peil

0.30 m' boven de kruin van de weg.

1.40 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.41 voorgevel

de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.42 water

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

1.43 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).

1.44 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.

1.45 woongebouw

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 goothoogte:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 bouwhoogte:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, reclame-aanduidingen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, uitsluitend voor zover het een woning betreft en uitsluitend toegelaten op de verdiepingen, een en ander al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep met dien verstande dat de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep niet meer dan 50 m2 mag bedragen;
  2. b. detailhandel, uitsluitend op de begane grond;
  3. c. horeca genoemd in de 'Lijst van horeca-activiteiten' (Bijlage 2) behorende tot categorie 1 en uitsluitend toegelaten op de begane grond;
  4. d. dienstverlening, uitsluitend op de begane grond;

met de daarbij behorende:

  1. e. paden;
  2. f. groenvoorzieningen;
  3. g. tuinen, erven en terreinen;
  4. h. parkeervoorzieningen;
  5. i. waterhuishoudkundige voorzieningen (o.a. waterlopen, waterpartijen en waterberging);
  6. j. nutsvoorzieningen en voorzieningen voor duurzame energie;
  7. k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Groen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. behoud, herstel en bevordering van de cultuurhistorische waarden;
  3. c. bermen en beplanting;
  4. d. paden;
  5. e. speelvoorzieningen;
  6. f. waterhuishoudkundige voorzieningen (o.a. waterlopen, waterpartijen en waterberging);
  7. g. beheer en/of zuivering van oppervlakte- en rioolwater;
  8. h. kunstobjecten;

met daarbij behorende:

  1. i. verhardingen;
  2. j. parkeervoorzieningen;
  3. k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Maatschappelijk

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Maatschappelijk´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen;

met daarbij behorende:

  1. b. horecavoorzieningen, detailhandelsvoorzieningen en dienstverlenede bedrijven voor zover ten dienste van de maatschappelijke voorziening;
  2. c. parkeervoozieningen;
  3. d. groenvoorzieningen;
  4. e. speelvoorzieningen;
  5. f. tuinen, erven en terreinen;
  6. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

5.2 Bouwregels

5.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van bouwwerken

Artikel 6 Recreatie - Dagrecreatie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Recreatie - Dagrecreatie´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. recreatieve voorzieningen, met uitzondering van voorzieningen voor verblijfsrecreatie;
  2. b. gebouwen ten behoeve van recreatieve voorzieningen;
  3. c. horeca, uitsluitend voor zover ten dienste van en/of ter ondersteuning van de recreatieve voorziening;

met de daarbij behorende:

  1. d. wegen, paden en parkeervoorzieningen;
  2. e. water en leidingen;
  3. f. groen- en speelvoorzieningen;
  4. g. bouwwerken geen gebouw zijnde.

6.2 Bouwregels

Artikel 7 Verkeer

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Verkeer´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen en straten,
  1. a. voet- en fietspaden;
  2. b. groenvoorzieningen;
  3. c. parkeervoorzieningen;

met daarbij behorende:

  1. d. geluidwerende voorzieningen;
  2. e. waterhuishoudkundige voorzieningen (o.a. waterlopen, waterpartijen en waterberging);
  3. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.2 Bouwregels

Artikel 8 Verkeer - Garagebox

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Verkeer - Garagebox´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen voor de stalling van auto´s en andere voertuigen;

met de daarbij behorende:

  1. b. terreinen;
  2. c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

8.2 Bouwregels

8.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 9 Verkeer - Verblijfsgebied

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Verkeer - Verblijfsgebied´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woonstraten;
  2. b. pleinen;
  3. c. voet- en fietspaden;

met daarbij behorende:

  1. d. parkeervoorzieningen;
  2. e. groenvoorzieningen;
  3. f. speelvoorzieningen;
  4. g. waterhuishoudkundige voorzieningen (o.a. waterlopen, waterpartijen en waterberging);
  5. h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

9.2 Bouwregels

Artikel 10 Water

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Water´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. alle oppervlaktewateren, zoals kanalen, riveren, beken en andere waterlopen, alsmede sloten, greppels, (infiltratie)vijvers ook als deze incidenteel of structureel droogvallen;
  2. b. waterberging;
  3. c. waterhuishouding;
  4. d. waterlopen
  5. e. behoud, herstel en bevordering van de cultuurhistorische waarden;

met de daarbij behorende:

  1. f. andere voorzieningen voor de waterhuishouding;
  2. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

10.2 Bouwregels

10.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 10.1 wordt in ieder geval gerekend het opslaan, storten of bergen van voorwerpen, stoffen, materialen of chemicaliën en soortgelijke producten, behoudens voor zover zulks nodig is voor het op de bestemming gerichte gebruik.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 11 Wonen - 1

11.1 Bestemmingsomschrijving

11.2 Bouwregels

11.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft de in lid 11.2.3 onder d genoemde maximale goothoogte van aanbouwen en bijgebouwen, indien zulks wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van de aan-/uitbouw of het bijgebouw bij de hoogte van de verdiepingsvloervloer van het hoofdgebouw.

11.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 12 Wonen - 2

12.1 Bestemmingsomschrijving

12.2 Bouwregels

12.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 13 Wonen - 3

13.1 Bestemmingsomschrijving

13.2 Bouwregels

13.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft de in lid 13.2.2 onder c genoemde maximale goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien:

  1. a. zulks wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van de aan-/uitbouw of het bijgebouw bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw;
  2. b. de cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast.

13.4 Specifieke gebruiksregels

13.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van bouwwerken

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 14 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 15 Parkeereisen

15.1 Parkeereis

Bij de afgifte van een omgevingsvergunning en/of afwijkingsvergunning dienen, indien de omvang of de bestemming van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen op meer dan twee wielen, op of onder dat gebouw dan wel op het bij het gebouw horende perceel, afhankelijk van de bestemming, grootte en bereikbaarheid per openbaar vervoer, een door burgemeester en wethouders, conform de Parkeernormen, te bepalen aantal parkeerplaatsen aanwezig zijn.

15.2 Afwijken van de parkeereis

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.1 indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte en/of laad- en losruimte wordt voorzien.

15.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen,zoals bedoeld in lid 15.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.

Artikel 16 Gebruiksregels

16.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig die bestemming.

Artikel 17 Algemene Aanduidingsregels

17.1 Veiligheidszone - Barim

Binnen de aanduiding 'veiligheidszone - Barim' zijn geen nieuwe beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten toegestaan.

17.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.1 en een beperkt kwetsbaar object toestaan, mits:

  1. a. deze niet ligt binnen de afstand genoemd in onderstaande tabel, in de kolom "beperkt kwetsbare objecten", met dien verstande dat de afstand wordt gemeten vanaf het gasdrukmeet- en regelstation, en:
  2. b. de belangen en de veiligheid van het gasdrukmeet- en regelstation niet worden geschaad, en;
  3. c. vooraf advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
Categorie-indeling Opstellingswijze Beperkt kwetsbare objecten
B Kast 2 meter
B (semi-)Ondergronds station 2 meter
B Kaststation 4 meter
B Open opstelling/ vrijstaand gebouw 4 meter

Artikel 18 Algemene Afwijkingsregels

18.1 Binnenplans afwijken

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de aanwezige cultuurhistorische waarden (voorzover de gronden gelegen zijn binnen de bestemming Wonen- 3 en/of voorzover op de gronden de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' is opgenomen), bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. c. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte van erfafscheidingen 2 m is;
  4. d. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 m is;
  5. e. de regels met het oog op de realisering van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en/of voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer tot maximaal 150 m2 (bvo) en een bouwhoogte van maximaal 5 meter.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 19 Overgangsrecht

19.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

19.2 Afwijken

burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 19.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 19.1 met maximaal 10%.

19.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 19.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

19.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

19.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 19.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

19.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 19.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

19.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 19.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 20 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Barrier 2013.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om bestemmingsplannen op te stellen voor het gehele gebied van de gemeente en deze digitaal beschikbaar en raadpleegbaar aan te bieden. Bovendien dienen reeds vastgestelde bestemmingsplannen binnen een periode van tien jaar opnieuw vastgesteld (herzien) te worden.

Dit bestemmingsplan is een herziening van de in paragraaf 1.3 genoemde plannen. Voor een aantal van deze plannen gaat het inderdaad om een herziening vanwege de wettelijke herzieningstermijn. Daarnaast zijn enkele meer recente plannen in dit bestemmingsplan overgenomen. Voor de overzichtelijkheid en het gemak voor zowel de gemeente zelf als de burger, worden deze plannen samen opgenomen in één nieuw bestemmingsplan.

Doordat de betreffende bestemmingsplannen opnieuw worden vastgesteld, kunnen deze tegelijk gedigitaliseerd worden. Digitale bestemmingsplannen zijn beter toegankelijk voor de burgers en de gemeentelijke organisatie en eenvoudig uit te wisselen met andere overheden. Bij deze inhaalslag wordt de bestaande situatie als uitgangspunt genomen. Er wordt als het ware een actuele planologische regeling over de bestaande situatie gelegd.

Het bestemmingsplan "Barrier 2013" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels.
Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.

1.2 Het Plangebied

Het plangebied ligt in het noordelijk deel van de gemeente en wordt in grote lijnen begrensd door de wegen Boschdijk, Alard Du Hamelstraat, Dr. Berlagelaan en Palladiostraat en de Jacob Frankaertweg. Het plangebied omvat een gedeelte van de woonbuurten Barrier en Prinsejagt. Twee locaties aan de Willem van Noortlaan zijn niet opgenomen in dit bestemmingsplan omdat hiervoor recent een bestemmingsplan is vastgesteld. Dit betreft het bestemmingsplan 'II Mensfort-Rapenland 1996 (Willem van Noortlaan)', vastgesteld door de raad op 12 maart 2013.

1.3 Voorgaande Plannen

Het bestemmingsplan "Barrier 2013" vervangt deels:

  • het bestemmingsplan 'Mensfort – Rapenland 1996', vastgesteld door de raad op 11 november 1996; besluit van Gedeputeerde Staten omtrent goedkeuring d.d 10 april 1997;
  • het bestemmingsplan Woensel buiten de Ring II 2006; vastgesteld door de raad op 6 maart 2007; besluit van Gedeputeerde Staten omtrent goedkeuring d.d. 10 november 2007;
  • het bestemmingsplan Prinsejagt-Driehoeksbos 2004; vastgesteld door de raad op 6 juni 2006; besluit van Gedeputeerde Staten omtrent goedkeuring d.d. 9 januari 2007;
  • het bestemmingsplan Prinsejagt 1983; vastgesteld door de raad op 28 november 1983; besluit van Gedeputeerde Staten omtrent goedkeuring d.d. 9 januari 1985.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken.
Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is de bestaande situatie beschreven.
Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden voor en zo nodig de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is de wijze beschreven waarop rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding.
De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6.
In hoofdstuk 7 wordt aandacht besteed aan de handhaving van het bestemmingsplan.
De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8.
Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied

2.1 Historisch Perspectief

De wijk De Barrier wordt begrensd door de Boschdijk, de Jacob Frankaertweg, de Dr. Berlagelaan en de Alard du Hamelstraat. Het gehele plangebied is gelegen in het stadsdeel Woensel. Tot 1920 was Woensel een van de vijf randgemeenten rondom Eindhoven. In de Middeleeuwen lag de nederzetting Woensel rond de Oude Toren. Later verplaatste de bewoning zich naar de hogere gronden. In de 19e eeuw lag de dorpskern in de omgeving van de Frankrijkstraat en de huidige St. Petruskerk aan de Kloosterdreef. Het gebied ten noorden daarvan bestond grotendeels uit heide. Een belangrijke ontwikkeling deed zich voor in de 18e eeuw, toen de straatweg van Den Bosch naar Luik werd aangelegd. De Boschdijk kwam in 1806 gereed. Deze kwam in de plaats van de oudere Bossche baan, waarvan een deel nog in het huidige stratenplan herkenbaar is. Op enkele plaatsen was het gebied gecultiveerd ten behoeve van de landbouw. Dit was ook het geval in het plangebied van De Barrier, waar vóór de bouw van de wijk een landgoed Vredeoord lag, waarvan de huidige Willem van Noortlaan de oprijlaan was.
Vanaf de tweede helft van de 19de eeuw leidde de industriële ontwikkeling tot een urbanisatie, waarbij Eindhoven en de omliggende gemeenten steeds meer met elkaar verweven raakten. Dit proces werd na 1900 nog versterkt door de groei van het Philips bedrijf. Na de annexatie van de randgemeenten bij Eindhoven in 1920 werd planmatige stadsuitbreiding mogelijk. In de praktijk werd de uitbreiding niet geheel volgens de plannen gerealiseerd, maar kwam in de vorm van woningbouwprojecten op verspreide locaties tot stand. Philips heeft daarbij een grote rol gespeeld. In de twintiger jaren groeide het concern sterk, waardoor de behoefte aan woningbouw fors toenam. De buurt De Barrier was één van de vier woningbouwcomplexen, waarmee in 1929 werd begonnen voor huisvesting voor arbeiders van Philips. De buurt werd gebouwd op de Woenselse Heide in opdracht van woningbouwvereniging Thuis Best onder architectuur van C. Smit. In het kader van de wijkvernieuwing zijn de woningen aan de Boschdijk, de 1e en 2e Lieven de Keylaan en het Hendrik de Keyzerplein tussen 2004 en 2008 gerenoveerd. In de andere straten zijn de woningen uit 1930 vervangen door nieuwbouw in de dezelfde bouwtrant. De hoekbebouwing aan weerszijden van dit laatste plein aan de Keldermansstraat en aan de Hendrik de Keyzerlaan is inmiddels door een eveneens markante nieuwbouw vervangen. Het beleid is erop gericht om de bestaande ruimtelijke kwaliteiten te behouden.

2.2 Stedenbouwkundige Structuur

Opbouw

De Barrier is een woonbuurt met voornamelijk vooroorlogse woningen die in de twintiger en dertiger jaren zijn gerealiseerd. Een groot deel van de overige woningen zijn in de periode 1945-1969 gebouwd. De vooroorlogse woningen in de Barrier zijn begin deze eeuw in het kader van het wijkvernieuwingsplan gerenoveerd en deels vervangen door nieuwbouw. Tijdens deze uitvoering zijn de karakteristieke architectuur en straatprofielen in ere gehouden, waardoor het tuindorpachtige karakter van de buurt behouden is gebleven.

De wijk wordt gekenmerkt door een planmatige orthogonale structuur, waarbij het Hendrik de Keyzerplein met vijver en openbaar groen de centrale ruimte vormt. De meeste bebouwing bestaat uit blokken tweelaagse woonhuizen onder een doorlopende kap.

Verkeersstructuur

Het plangebied wordt begrensd door twee gebiedsontsluitingswegen, de Boschdijk en Oude Bossche baan/Dr. Berlagelaan. Ook loopt er een gebiedsontsluitingsweg door het plangebied, namelijk 2e Lieven De Keylaan/ Hendrik De Keyzerplein en 1e Lieven De Keylaan. Gebiedsontsluitingswegen zijn bedoeld voor bundeling van niet-wijkgebonden, gemotoriseerde verkeersstromen. De overige wegen, pleinen en straten zijn verblijfsgebieden. Deze wegen zijn primair bedoeld voor het bestemmingsverkeer en verblijfsfunctie.

Groen en water

Vooroorlogse buurten zijn vaak ook groenarme buurten. Dit is ook het geval in de Barrier. Een groene binnenkomer in de wijk is wel de gebiedontsluitingsweg 2e Lieven De Keylaan/ Hendrik De Keyzerplein en 1e Lieven De Keylaan met haar bomenrijen. Deze verbindt het Lieven De Keypark van buiten het plangebied met het Hendrik De Keyzerplein, de groene centrale ruimte van de buurt. Het Hendrik De Keyzerplein fungeert naast groene zone ook als waterberging voor de wijk.

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid.
Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Structuurvisie

Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant in werking getreden. Provinciale Staten hebben deze op 1 oktober 2010 vastgesteld. Hierin wordt geconstateerd dat dé grote uitdaging voor Noord-Brabant is om het (hoog)stedelijk gebied verder te ontwikkelen tot een krachtig netwerk en tegelijkertijd de groene en blauwe waarden van Noord-Brabant te versterken. De nabijheid van stad en land en de karakteristieke afwisseling tussen stad en land zijn daarbij belangrijke kwaliteiten die bijdragen aan een aantrekkelijk leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.

De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem. Met aandacht voor hoogwaterbescherming, droogte, biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen. Met aandacht voor cultuurhistorische waarden en de leefbaarheid van kleine kernen. En een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied, met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Met aandacht voor sterke regionale economische clusters, (inter-)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden).

Eindhoven wordt in relatie gebracht met het stedelijk netwerk BrabantStad samen met Breda, Helmond, ´s-Hertogenbosch en Tilburg. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.

BrabantStad ontwikkelt zich tot een onderscheidend netwerk binnen de Noordwest-Europese stedelijke agglomeratie. Een voorwaarde daarvoor is een goede bereikbaarheid van de steden onderling en met andere omliggende stedelijke netwerken. Daarom kiest de provincie voor het versterken van de verbinding met nabijgelegen stedelijke netwerken, met name met het Knooppunt Arnhem-Nijmegen, het Ruhrgebied en Maastricht- Heerlen-Aken-Luik. Het OV-netwerk BrabantStad en het hoofdwegennet worden verder ontwikkeld. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden op dit netwerk afgestemd, zoals bij knooppunten (personen en goederen) of in hoogstedelijke zones.

Eindhoven is gelegen binnen de stedelijke regio Eindhoven-Helmond dat is aangeduid als een samenhangend en verstedelijkt gebied. Binnen deze regio liggen mogelijkheden voor verdere verstedelijking. Dit betekent dat ze een aantrekkelijk, in verschillende dichtheden vormgegeven woon-, werk- en leefmilieu moeten bieden. Bijzondere aandacht is er voor bereikbaarheid, groen, milieu, recreatiemogelijkheden dicht bij huis, en een verbrede landbouw die inspeelt op de vraag vanuit de steden. Er wordt gestreefd naar gedifferentieerde wijken, met een menging van woningtypen, bevolkingsgroepen en functies. Herstructurering en inbreiding bieden tal van mogelijkheden, maar tegelijkertijd zal onbebouwd gebied, ook op langere termijn, moeten worden benut.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80174-0301_0001.png"

3.2.2 Verordening ruimte

In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten de gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn. Per onderwerp zijn in de verordening gebieden tot op perceelsniveau begrensd op een kaart. Hierdoor is duidelijk voor welke gebieden de regels gelden.
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.

Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:

  • ruimtelijke kwaliteit;
  • stedelijke ontwikkelingen;
  • natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
  • agrarische ontwikkelingen, waaronder de intensieve veehouderij;
  • overige ontwikkelingen in het landelijk gebied.

Voor Eindhoven zijn vooral de eerste 3 onderwerpen relevant. Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten. Het plangebied is in de Verordening Ruimte op de kaartlaag 'Stedelijke ontwikkeling' aangeduid als 'Bestaand stedelijk gebied; stedelijk concentratiegebied'.

Kaartlaag: 'Stedelijke ontwikkeling - Bestand stedelijk gebied; stedelijk concentratiegebied'

Het provinciale beleid is al jaren gericht op het bundelen van de verstedelijking. Uitgangspunt is dat het leeuwendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in de stedelijke concentratiegebieden, voordat men mag kijken naar de speciaal aangeduide zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling. Binnen de stedelijke concentratiegebieden is de gemeente in het algemeen vrij – binnen de grenzen van andere wetgeving – om te voorzien in stedelijke ontwikkeling.

In dit bestemmingsplan wordt de bestaande situatie zo veel mogelijk overgenomen, waardoor dergelijke ontwikkelingen niet voorzien zijn. Derhalve is een verdere verantwoording op dit punt niet noodzakelijk in de toelichting bij dit bestemmingsplan.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Interimstructuurvisie 2009

In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit. Het plangebied is gelegen buiten transformatiegebied.

De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80174-0301_0002.png"

Figuur: Gebruik van de ruimte Interimstructuurvisie Eindhoven

Onderhavig plangebied is op de op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie aangeduid als 'Wonen'. Deze gronden zijn voornamelijk bedoeld voor wonen, inclusief alle afgeleide wijk- en buurtgerichte functies op het gebied van (middelbaar-/ basis-)onderwijs, zorg, opvang, cultuur, religieuze voorzieningen, ontspanning en vrije tijd, groen (o.a. buurt- en wijkparken, sportfaciliteiten en – velden, buurtontmoetingsruimten), detailhandel en werken (woonwerkcombinaties en kleine bedrijven met milieucategorie 1, 2 en gedeeltelijk 3). Deze functies zijn noodzakelijk voor het functioneren van een gebied als woongebied. Zij vallen dus onder deze definitie en worden niet afzonderlijk in beeld gebracht, mede omdat hun ruimtebeslag relatief beperkt is. Het plangebied betreft een woonbuurt met voornamelijk woonfunctie. Het bestemmingsplan voorziet niet in ontwikkelingen en past aldus binnen de uitgangspunten van de Interimstructuurvisie 2009 van de gemeente Eindhoven.

3.4 Volkshuisvesting

In de Woonvisie, 'Kiezen voor stedelijke woonkwaliteit'(2004) heeft de gemeenteraad gekozen voor aantrekkelijke, gevarieerde en duurzame woonmilieus binnen ieder stadsdeel. Voortbouwend op de sterke punten van de bestaande identiteit en imago van buurten en wijken. Woonmilieus die in Eindhoven bijzonder in trek zijn en daarom verder uitgebouwd en versterkt moeten worden, zijn centrumstedelijk en groenstedelijk. Het motto "kiezen voor stedelijke kwaliteit" heeft de komende jaren ook nadrukkelijk betrekking op de kwalitatieve woonvraag van huidige en toekomstige kenniswerkers voor onze Brainport en tevens de extra (tijdelijke) woonvraag van werknemers uit Oost-Europa.

Met onze regionale en provinciale partners wordt intensief samengewerkt in het kader van het regionale programma Wonen en de woningbouwafspraken in het kader van de Bestuurscommissie Stedelijk Gebied Eindhoven(BOR). Dit komt voort uit het gegeven dat de woningmarktprocessen regionaal zijn en het feit dat de keuze van mensen voor een woning niet enkel bepaald wordt door de kwaliteit van de woning maar minstens zozeer door de woonomgeving en de aanwezige voorzieningen.

Regionaal Woningbouwprogramma 2010-2020 en het Eindhovense Programma Wonen 2010-2015, met een doorkijk naar 2020

Het Eindhovense programma Wonen 2010-2015, met een doorkijk naar 2020 (gemeenteraad 2009) past binnen de kaders van het regionaal Woningbouwprogramma 2010-2020 (Regioraad, 2009).

Het regionaal Woningbouwprogramma 2010-2020 bevat de volgende uitgangspunten:

    1. a. Het regionaal programma Wonen moet aansluiten bij de reële vragen op de woningmarkt;
    2. b. De taakstelling voor de Peel en de Kempen is maximaal en de taakstelling voor het Stedelijk Gebied is minimaal;
    3. c. Conform de bestaande BOR-afspraken bouwen de omliggende BOR-gemeenten 10.000 woningen voor Eindhoven in de periode 2010-2030;
    4. d. Het programma moet bijdragen aan de vermindering van de onevenwichtigheid in de verhouding sociaal/marktsector tussen stad en omliggende gemeenten. De bestaande BOR-afspraken zijn hierbij het uitgangspunt.

Eindhoven moet in de periode 2012-2022 op eigen grondgebied minimaal 4033 woningen aan de bestaande woningvoorraad toevoegen. Daarnaast vindt via de integrale wijkvernieuwing een kwaliteitslag plaats waardoor ca 1000 bestaande woningen worden vervangen door nieuwbouw. Hierdoor komt de totale bruto woningproductie in Eindhoven op minimaal 5033 woningen.

Samen met partners

Een aangenaam woon- en leefklimaat zijn bepalend voor de keuze van onze huidige en toekomstige inwoners. Dit is zoveel meer dan “stenen” en daarom is gemeentebreed gekozen om de programma's uit te werken door een integrale gebiedsgerichte aanpak samen met onze partners. Deze partners zijn voor het realiseren van het programma Wonen van bijzonder belang omdat de gemeente zelf geen woningen bouwt en maar weinig woningen beheert.

De samenwerking betekent voor de gemeente niet dat zij vertelt wat anderen moeten doen. Wel de verkenning van gezamenlijke ambities, nieuwe mogelijkheden benutten, samen barrières slechten. Dit laat onverlet dat de gemeente als hoeder van het algemeen belang de verantwoordelijkheid heeft om een duidelijk programma Wonen te hebben gericht op doelstellingen die de gemeenteraad belangrijk vindt.

Met dit programma Wonen willen wij draagvlak creëren voor onze ambitie. Partijen uitdagen om hieraan een bijdrage te leveren. Ieder in zijn eigen rol en binnen zijn eigen mogelijkheden.

Maatschappelijke trends

Voor het overzicht en het inzicht in het programma Wonen wordt onderstaand, in vogelvlucht, een overzicht gegeven van de belangrijkste maatschappelijke trends die het wonen beïnvloeden. Het programma Wonen biedt bouwstenen aan om aan deze maatschappelijke trends mede vorm te geven.

  • Globalisering leidt tot een toename van internationale arbeidsmigranten. Vooral de kwalitatieve woonvraag(permanent maar ook short stay) van huidige en toekomstige kenniswerkers voor onze Brainport maar ook de extra (tijdelijke) woonvraag van werknemers uit Oost- en Midden-Europa staat vanuit wonen centraal.
  • De bevolkingsontwikkeling. De dubbele vergrijzing, het groeiende aandeel één- en tweepersoons-huishoudens, de groei van het aandeel allochtonen maar ook de verminderde groei van de bevolking gaan het komende decennium het wonen beïnvloeden.
  • De sociaal-culturele ontwikkeling van individualisering vertaalt zich voor wonen in nog meer differentiatie van woonwensen en woonmilieus en de behoefte bij burgers om het wonen zelf vorm te geven(b.v. (collectief) particulier opdrachtgeverschap). Aansluitend hierop is de ontwikkeling/behoefte aan meer zekerheid en geborgenheid wat zich uit in het vormen van zelfgekozen communities, het wonen met gelijkgestemden. Het thema van concentratie en segregatie van bevolkingsgroepen naar etniciteit, inkomensniveau of leefstijl zal ook vanuit wonen continu om aandacht blijven vragen.
  • Vermaatschappelijking van de zorg.
  • Senioren en mensen met functiebeperkingen blijven steeds vaker zelfstandig in hun wijk/ stadsdeel wonen. Door voldoende ondersteuning en zorg op maat thuis te ontvangen kan men (langer) meedoen in de maatschappij. De scheiding van wonen en zorg zal dit proces nog gaan versnellen.
  • De wereldwijde trend naar meer duurzaamheid en een beter klimaat. Het gemeentelijk programma duurzaamheid en klimaatbeleid richt zich voor wonen m.n. op energiebesparing.

De financiële/economische crisis is geen maatschappelijke trend maar wel een exogene factor die het wonen de komende jaren blijvend zal beïnvloeden.

Verwachting

De verwachting is dat de consument vaker zal gaan huren. De toegang tot de koopmarkt zal blijvend veranderen als gevolg van de strengere financieringsvoorwaarden vanuit de bankensector. Starters en middeninkomens vragen de komende jaren extra aandacht. Een bijzonder facet van de vraag naar kwaliteit zijn de buitenlandse kenniswerkers. Voor de uitbouw van onze Brainport is het van belang om de kwaliteitsvraag van de zittende en komende kenniswerkers te faciliteren. Hiertoe is een overlegtafel ingericht met de meest betrokken partijen. Voor de nabije toekomst is het van belang om steeds een goede balans te vinden tussen het bieden van oplossingen voor de korte termijn problemen op de woningmarkt en het lange termijn streven naar kwaliteit. Van belang is ook de positie van de woonmilieus scherp in de gaten te houden en daarbij speciaal de positie van de meergezinswoningen.

Conclusie

In het plangebied zijn geen concrete nieuwe ontwikkelingen voorzien. Derhalve heeft bovenstaande analyse van het woningbouwprogramma voor de gemeente Eindhoven geen consequenties voor dit bestemmingsplan.

3.5 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden

3.5.1 Archeologie

De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan Archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012', dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise.
De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd.
Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.

De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart (die is vastgesteld in het voorjaar 2008).
Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.

Het plangebied is niet gelegen binnen een archeologische waardevol (verwachtings)gebied.Hier hoeft dan ook geen rekening mee gehouden te worden. Wel geldt ten aanzien van archeologie een meldingsplicht voor archeologische toevalsvondsten. Mochten tijdens werkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen dan dienen deze (op grond van de meldingsplicht art. 53 Monumentenwet 1988) direct gemeld te worden aan de Afdeling Archeologie van de gemeente Eindhoven. Vervolgens zal bepaald worden of en zoja welke aanvullende maatregelen getroffen worden.

3.5.2 Cultuurhistorische waarden

Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen.
Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart. Op de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven is een groot gedeelte van het plangebied aangeduid als 'historisch stedenbouwkundige structuur'.


De woonbuurten van Thuis Best werden veelal opgetrokken als complete woon- en leefgemeenschappen en daarom ook voorzien van winkels en scholen (aan de Lieven de Keylaan). De stedenbouwkundige opzet wordt gekenmerkt door een rationele straatindeling met een orthogonale structuur. Het Hendrik de Keyzerplein vormt daarbinnen een open groene ruimte. Het plein werd in 1930 ontworpen door de bekende tuinarchitect Tersteeg. In het midden maakte hij een grote rechthoekige vijver met afgeschuinde hoeken. Daaromheen een gazon met boomgroepen en heesters.

Het plein tussen de Cornelis Dankertsstraat en de Hans Steenwinkelstraat had een recreatieve functie. Eerst kwam hier een speeltuin van de vereniging V.O.J. (Voor Oud en Jong), later ook een vrijetijdsaccomodatie genoemd naar Henriëtte Roelants, die zich inzette voor het Philips Ontspanningsfonds. Het buurthuis is in 2011 gesloopt.

De woonbebouwing bestaat uit bouwblokken van zowel één als twee lagen met een kap en met verspringende rooilijn, deels met voortuinen. Opmerkelijk zijn de beeldbepalende schuurtjes achter de woningen, die ongeveer halverwege de tuin staan. Deze ongewone situering van de schuurtjes heeft te maken met het feit dat de tuinen vooral bedoeld waren als moestuin en niet als siertuin. Achter het schuurtje was ruimte voor de moestuin met composthoop, zo ver mogelijk van de woning af en niet zichtbaar van daaruit. Het bloksgewijze bouwen van buurten sloot aan bij de ontwerpprincipes van het uitbreidingsplan voor Eindhoven door G.C. Kools. Het geheel is in zijn architectuur en ruimtelijke samenhang een typisch voorbeeld van de sociale woningbouw die Philips in het interbellum voor huisvesting van zijn arbeiders realiseerde.

Met de cultuurhistorische waarden is als volgt rekening gehouden. Een groot gedeelte van de panden zijn bestemd als Wonen - 3. Binnen deze bestemming zijn zij naast wonen ook bestemd voor het behoud, herstel en bevorderen van de aanwezige cultuurhistorische waarden. Om dit te waarborgen is in de regels een afweging voor sloop opgenomen, met de cultuurhistorische waarde als criterium (artikel 13.5). De hierboven bedoelde beeldbepalende schuurtjes vallen ook onder dit sloopvergunningsstelsel. Ter bescherming van de aanwezige structuur van het Hendrik de Keyzerplein zijn de gronden binnen de bestemmingen Groen en Water tevens bestemd voor het behoud, herstel en bevordering van de cultuurhistorische waarden. In de regels is hieraan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden gekoppeld (artikel 4.3 en 10.4).

3.6 Verkeer En Parkeren

3.6.1 Verkeer

Gemotoriseerd verkeer

In 1999 heeft het gemeentebestuur in het kader van Duurzaam Veilig de wegencategorisering vastgesteld. Hierbij is een onderscheid gemaakt in wegen met een verkeersfunctie, de gebiedsontsluitingswegen, en wegen met een verblijfsfunctie, de erftoegangswegen. Ontsluitingswegen zijn primair bedoeld voor de afwikkeling van het verkeer en moeten daarop als zodanig worden ingericht. In het plangebied zijn de Boschdijk, Dr. Berlagelaan en de 2e Lieven de Keylaan ontsluitingswegen. Alle overige wegen in het gebied zijn onderdeel van het verblijfsgebied.

Openbaar vervoer

In onderstaande afbeelding is de op dit moment geldende buslijn aangegeven. De Barrier wordt op dit moment ontsloten door de buslijnen 8, 144 en 145. Wegen die onderdeel zijn van een busroute dienen zodanig te worden ingericht dat de overlast voor het openbaar vervoer wordt geminimaliseerd. Wijzigingen van busroutes zijn alleen mogelijk over wegen die voldoende ruimte en verkeersveilige en leefbare verkeersoplossingen (kunnen) bieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80174-0301_0003.jpg"

Afbeelding weergave openbaar vervoer

Fietsverkeer

De gemeente Eindhoven wil het gebruik van de fiets stimuleren. Hiertoe heeft zij een fietsroutenetwerk vastgesteld. Dit bestaat uit primaire stedelijke en regionale fietsroutes en de secundaire fietsroutes. Op een primaire fietsroute moet een fietser in principe non-stop en comfortabel kunnen fietsen. Voor deze routes gelden hoge kwaliteitseisen zoals brede, vrijliggende fietspaden in asfalt en voorrang op het kruisend verkeer. De secundaire fietsroutes hebben geen specifieke inrichtingseisen. Ook op deze fietsroutes kunnen echter speciale fietsvoorzieningen worden aangebracht om het fietsgebruik te stimuleren. Routes kunnen wijzigen, mits dit bijdraagt aan het stimuleren van het fietsgebruik. Er moet een aantoonbare verbetering voor de fiets zijn.

In het plangebied liggen zowel primaire stedelijke en regionale als secundaire fietsroutes. De exacte locatie van het fietsroutes is aangegeven in onderstaande afbeelding. Hierbij zijn de in rood aangegeven routes primaire routes en de in groen aangegeven routes secundaire fietsroutes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80174-0301_0004.jpg"

Afbeelding weergave fietsroutes

3.6.2 Parkeren

Bij besluit van 24 april 2012 hebben burgemeester en wethouders de 'Nota Parkeernormen Gemeente Eindhoven, maart 2012' en bijbehorende 'beleidsregels toepassing parkeernormen Gemeente Eindhoven' vastgesteld. Daarbij wordt in principe, conform de normen van het CROW (kenniscentrum voor verkeer, vervoer en infrastructuur), gewerkt met een minimum- en een maximumnorm. De parkeernormen zijn in Bijlage 1 behorende bij de regels opgenomen.

In beginsel wordt altijd uitgegaan van een parkeeroplossing op eigen terrein. Indien op eigen terrein redelijkerwijs niet aan de parkeereis kan worden voldaan, dan kan onder voorwaarden een beroep gedaan worden op de openbare ruimte.

3.7 Groen

3.7.1 Groenbeleidsplan

Het Groenbeleidsplan 2001, zoals op 5 november 2001 is vastgesteld door de gemeenteraad, heeft als doel het duurzaam veilig stellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met de daarin passende functies. Onder de groenstructuur wordt verstaan: het stelsel van terreinen en/of elementen met ecologische, waterhuishoudkundige, recreatieve en/of ruimtelijk structurerende betekenis.

Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80174-0301_0005.png"

Figuur: Groen en recreatievoorzieningen (Groenbeleidsplan)

Het plangebied is in de kaart 'Groen en recreatievoorzieningen' uit het Groenbeleidsplan aangeduid als 'Stad, rood beeldbepalend'. In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen.

3.7.2 Bomenbeleidsplan 2008: Ruimte voor bomen

Het Bomenbeleidsplan 2008 'Ruimte voor bomen' is in april 2008 door de raad vastgesteld . Doel van het bomenbeleidsplan is het ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en het groene imago van Eindhoven.
Het Bomenbeleidsplan vormt een bindend kader tot 2020. Het is een strategisch beleidskader voor de instandhouding en versterking van de Eindhovense boomstructuur.

In de bijlage van het bomenbeleidsplan wordt het beleid ten aanzien van bomen op strategisch niveau uitgewerkt. Aandacht wordt onder meer besteed aan de bomenstructuur op gemeentelijk niveau en de cultuurhistorische structuur. Voor concrete projecten wordt aangegeven hoe door middel van een Quickscan Bomen en een eventuele boomeffectrapportage bepaald kan worden of er belemmerende factoren zijn voor bomen binnen de projectgrenzen en 10 meter daar buiten. De bescherming van waardevolle bomen en gebiedsgewijze bescherming van bomen (stad, groen beeldbepalend) is eveneens in het Bomenbeleidsplan uitgewerkt.

Binnen het plangebied is geen gebiedsgewijze bescherming in het bomenbeleidsplan aangeduid. Wel zijn verspreid over het gebied naast basis bomen ook waardevolle gemeentelijke- en waardevolle particuliere bomen aanwezig, waaronder monumentale bomen. In het kader van dit bestemmingsplan zijn geen ontwikkelingen voorzien. Er zijn dan ook geen boomeffectrapportages gemaakt.

3.8 Horeca

De raad heeft op 19 april 2004 het Horecabeleidsplan - "Kwaliteit door differentiatie" vastgesteld. In haar horecabeleidsplan streeft de gemeente Eindhoven naar meer kwaliteit voor zowel het aanbod als de structuur waarbinnen het aanbod zich manifesteert. Herkenbaarheid en differentiatie zijn hierbij van groot belang. Dit betekent zowel differentiatie van deelgebieden als de differentiatie van het aanbod binnen deze deelgebieden. Met name het centrum en enkele andere specifieke locaties binnen Eindhoven gelden als stimuleringsgebieden.


Met betrekking tot horeca in woonwijken (waarvan in dit bestemmingsplan sprake is) geeft het horecabeleidsplan dat bestaande horeca kan worden gehandhaafd en in beperkte mate mag worden uitgebreid, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de woonfunctie. Voor wat betreft nieuwe horeca wordt onderkend dat dit voor levendigheid in de wijk zorgt en derhalve een belangrijke functie heeft voor de wijk. Toch is het beleid ten aanzien van nieuwe horeca terughoudend. De mate waarin deze horeca de woonfunctie van de wijk bedreigt, zal hierbij een doorslaggevende factor zijn.

In het plangebied is één horecavestiging aanwezig, te weten 'Cafetaria De Klerklaan', gevestigd aan De Klerklaan 6.

3.9 Maatschappelijke Voorzieningen

Tot maatschappelijke functies worden gerekend educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede begraafplaatsen.

In het plangebied zijn aan de Pieter Poststraat maatschappelijke functies aanwezig. Op deze locatie bevindt zich het spilcentrum de barrier, bestaande uit Saltoschool de Opbouw, Peuterplaza de Barrier en kinderopvang Dikkie & Dik.Daarnaast is er tevens een ontmoetingscentrum gevestigd. Op de verbeelding is deze locatie bestemd als 'Maatschappelijk'.

Verder is een activiteitencentrum (dagopvang) van Stichting SWZ aan de Palladiostraat gevestigd. Stichting SWZ ondersteunt mensen met een beperking in alle fasen van hun leven om zoveel mogelijk op eigen kracht mee te doen in de maatschappij. Zij richten zich op mensen met een lichamelijke of meervoudige beperking en mensen met niet aangeboren hersenletsel (NAH). Op de verbeelding is het gebouw waarin het activiteitencentrum is gevestigd bestemd als Wonen - 2 waarbij de aanduiding 'maatschappelijk' is opgenomen.

3.10 Recreatie

Het terrein tussen de Hans Steenwinkelstraat en Cornelis Dankertsstraat, ook wel bekend als het 'Veld', was oorspronkelijk bedoeld en ontworpen als groen plein. Dit terrein is voor een groot deel bebouwd geraakt. In het kader van de wijkvernieuwing begin deze eeuw was de uitdaging om het plein terug te brengen naar de oorspronkelijke functie. Dit betekent herinrichting van deze locatie tot een groen en parkachtig gebied met ruimte voor recreatie, speeltuin en daarbijbehorende accomodatie. De aanwezige bebouwing is in 2011 gesloopt. Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk om het plein weer in te richten zoals oorspronkelijk bedoeld was. Het terrein is bestemd als 'Recreatie-Dagrecreatie'.

3.11 Kabels En Leidingen

In het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die tot belemmeringen leiden.

Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf

4.1 Geluid

4.1.1 Algemeen

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan met ontheffing tot een bepaalde maximale hoogte in een aantal gevallen mag worden afgeweken.

De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.

Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.

In het voorliggend plan zijn de volgende geluidgevoelige bestemmingen opgenomen:

  1. a. woongebouwen
  2. b. een onderwijsgebouw;

Deze geluidgevoelige bestemmingen zijn al in het bestemmingsplan aanwezig. In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt waardoor een verdere toetsing aan de normstelling uit de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart niet aan de orde is.

4.2 Luchtkwaliteit

4.2.1 Wet luchtkwaliteit

De 'Wet luchtkwaliteit' is op 15 november 2007 in werking getreden (Stb. 2007, nr. 434) en is gewijzigd op 12 maart 2009 (Stb., nr. 158). De wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de Wet milieubeheer (m.n. hoofdstuk 5, onder titel 5.2) op het gebied van luchtkwaliteitseisen bedoeld. De aanleiding hiervan is de maatschappelijke discussie die ontstaan is als gevolg van de directe koppeling tussen ruimtelijke ordeningsprojecten en luchtkwaliteit. De directe koppeling had tot gevolg dat veel geplande (en als noodzakelijk of gewenst ervaren) projecten geen doorgang konden vinden in overschrijdingsgebieden. Bovendien moest voor ieder klein project met betrekking tot luchtkwaliteit een uitgebreide toets gedaan worden. Met de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden.

De Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.

De Nederlandse overheid heeft de EU verzocht om verlenging van de termijn (derogatie) waarbinnen de luchtkwaliteitseisen gerealiseerd moeten zijn. Op 7 april 2009 heeft de Europese Commissie hiermee ingestemd. Het tijdstip waarop aan de normen voor PM10 moet worden voldaan is uitgesteld tot 11 juni 2011. De datum waarop aan de jaargrenswaarde voor NO2 moet worden voldaan bedraagt 1 januari 2015. In de tussenperiode gelden tijdelijk de volgende verhoogde grenswaarden: voor NO2 een jaargemiddelde van 60 microgram/m3 en voor fijn stof (PM10) een jaargemiddelde van 48 microgram/m3 en een daggemiddelde van 75 microgram/m3, die jaarlijks maximaal 35 keer mag worden overschreden.

Het NSL is per 1 augustus 2009 van kracht geworden. Hierdoor zijn onder andere de uitvoeringsregels rond saldering verruimd en is de definitie van 'niet in betekenende mate' (NIBM)1 verlegd naar 3% van de grenswaarde.

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt o.a. voor woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg of niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen. Voor nieuwe kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte (van alle binnenruimten) omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg of niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden, waarbij getoetst wordt aan de normen.

Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.

In het bestemmingsplan zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien. Gesteld kan worden dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Op basis van artikel 5.16, lid 1, aanhef en onder c van de Wet milieubeheer kan het bestemmingsplan zonder nader onderzoek doorgang vinden.

  1. 1. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de 3% grens niet wordt overschreden. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde voor het jaargeniddelde 40 microgram/m3. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

4.3 Externe Veiligheid

4.3.1 Algemeen

Doel

Het externe veiligheidsbeleid is gericht op het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten alsmede het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen, activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.


Wettelijk kader

Ten aanzien van bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004) van toepassing. Ten aanzien van transport is de Circulaire Vervoer Gevaarlijke stoffen van toepassing (laatst gewijzigd juli 2012). Er wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011).

1. Plaatsgebonden Risico (PR):

Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';


2. Groepsrisico (GR):
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.


Visie Externe Veiligheid

Gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de ruimtelijke Visie externe veiligheid vastgesteld. Daarin is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veilig stellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid. Ook is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (o.m. het gebied > 200m van het spoor en weg) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt.

Onderstaand zijn in verschillende paragrafen uitkomsten verwoord ten aanzien van externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten. Voor het plangebied zijn de volgende bronnen van belang die nadere afweging behoeven op het onderdeel externe veiligheid. Het betreft:
- Inrichtingen (gasdrukregel en meetstation);
- Vliegverkeer;

4.3.2 Inrichtingen

Binnen het plangebied is een gasdrukregel- en meetstations (type B, open opstelling/vrijstaand gebouw) gelegen, te weten aan de Willem Noortlaan. Volgens het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer gelden hiervoor veiligheidsafstanden ten opzichte van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Om te borgen dat kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten niet binnen de veiligheidsafstanden kunnen worden gerealiseerd, worden regels in het bestemmingsplan opgenomen. In onderstaande tabel zijn de afstanden, die in acht moeten worden genomen, weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80174-0301_0006.jpg"

Tabel veilligheidsafstanden type B

4.3.3 Vliegveld

Het plangebied is gelegen op enige afstand (circa 4 km) van het luchthaven Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport).

Wetgeving

Vanaf 1 november 2009 geldt de Wet luchtvaart. Deze wet omvat een nieuw stelsel van besluitvorming en normen voor alle luchthavens, met uitzondering van Schiphol. De luchthaven Eindhoven is een militaire luchthaven en blijft daarmee volledig onder de verantwoordelijkheid vallen van de minister van Defensie. In de systematiek van deze wet zal voor Luchthaven Eindhoven één luchthavenbesluit moeten worden vastgesteld met een militaire geluidsruimte voor militair vliegverkeer en een burgergeluidsruimte voor het commercieel burgermedegebruik. Verder moet in het luchthavenbesluit worden vastgelegd het luchthavengebied, het beperkingengebied (geluidszone, obstakelbeheergebied en vogelbeheersgebied) en één maximum aantal bewegingen recreatief medegebruik. Het luchthavenbesluit moet binnen vijf jaar na inwerkingtreding van de wet worden genomen.

Op dit moment geldt er nog geen norm voor externe veiligheid bij de luchthaven Eindhoven. De luchthaven levert op dit moment geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

4.3.4 Verantwoording groepsrisico

Bij het vaststellen van het bestemmingsplan dient het groepsrisico conform artikel 13 van het Bevi en artikel 12 van het Bevb te worden verantwoord als binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting of buisleiding een (beperkt) kwetsbaar object wordt bestemd. In dit bestemmingsplan doet zo'n situatie zich niet voor. Paragraaf 4.3 van de Circulaire vervoer gevaarlijke stoffen geeft aan dat een verantwoording van het groepsrisico dient plaats te vinden als er een toename is van het groepsrisico is of als de oriëntatiewaarde wordt overschreden. Ook deze situatie doet zich in dit bestemmingsplan niet voor. Er hoeft dan ook geen verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden.

4.4 Duurzaamheid

De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Dit programma wordt uitgevoerd vanuit een overkoepelende filosofie, gebaseerd op de methodiek van "The Natural Step". Het programma kent vier pijlers zoals weergegeven in onderstaande figuur.

In het kader van het bestemmingsplan zijn vooral de pijlers 'Energie' en "Bouwen en Wonen" van belang.


Pijler 1: Energie

De gemeente heeft zich de ambitie gesteld om 'energieneutraal' te worden in de toekomst (2035 - 2045) , dat wil zeggen dat alle energie die de stad dan nog gebruikt, duurzaam wordt opgewekt. Vanuit die ambitie worden initiatieven voor de opwekking van duurzame energie ondersteund. Voor wat betreft de ruimtelijke impact van lokale duurzame energietechnieken kunnen de volgende aspecten onderscheiden worden:


1) Zonne-energie (elektriciteit via PV panelen en warmte via zonneboilers)
De ruimtelijke impact van het gebruik van zonne-energie is in Nederland beperkt. De PV-panelen respectievelijk zonneboilers worden over het algemeen op de daken van de gebouwen van afnemers geplaatst en zijn dan (meestal) ook niet vergunningsplichtig in het kader van de Wabo. Voor PV panelen (waarmee elektriciteit opgewekt wordt) bestaan echter ook mogelijkheden om deze los van bebouwing te plaatsen op braakliggende percelen. In dat geval is er uiteraard wel sprake van een ruimtelijke impact. Tot op dit moment wordt hier in Nederland weinig gebruik van gemaakt maar in een aantal steden worden de mogelijkheden onderzocht en dit zou ook in Eindhoven actueel kunnen worden. Een dergelijk 'solar park' past niet in het bestemmingsplan. Indien deze ontwikkeling wel wenselijk is, kan op grond artikel 2.12, lid 1, a, onder 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) afwijking van het bestemmingsplan worden toegestaan door middel van een omgevingsvergunning. Gezien de relatief grote ruimtelijke impact van deze vorm van zonne-energie is het belangrijk om daarbij een goede afweging te maken en dient een eventueel besluit hiertoe te voldoen aan een goede ruimtelijke ordening en moet het vergezeld gaan van een ruimtelijke onderbouwing. Hiertoe dient een uitgebreide procedure gevolgd te worden van maximaal 26 weken.


2) Windturbines

In tegenstelling tot bij zonne-energie is de ruimtelijke impact van windturbines groot. Voor windturbines van enige omvang is de ruimte in Eindhoven dus beperkt. Toch zullen in bepaalde gevallen de mogelijkheden interessant zijn. Dit zal altijd locatie-specifiek onderzocht moeten worden. Daarbij moet onderscheid gemaakt worden tussen grote windinstallaties en kleine windinstallaties. Van een kleine windinstallatie is sprake als:

  • De diameter van de rotor maximaal 7 meter is;
  • De maximale hoogte vanaf het maaiveld 15 m of de ashoogte maximaal 8 meter op de bebouwing is;
  • Het vermogensbereik ligt tussen 0,5 kW en 6 kW.

De toepassing van kleine windinstallaties kan op grond van artikel 2.12, lid 1, a, onder 3, Wabo als afwijking van het bestemmingsplan worden toegestaan door middel van een omgevingsvergunning. Dit is een uitgebreide procedure van maximaal 26 weken. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu werkt aan een plan om deze installaties op te nemen in de "lijst van kruimelgevallen" waardoor direct de omgevingsvergunning voor het afwijken van bestemmingsplan kan worden verleend. De procedure wordt dan verkort tot maximaal 8 weken. Aangezien deze wijziging van de lijst van kruimelgevallen op korte termijn wordt verwacht, worden nu geen specifieke afwijkingsregels in het bestemmingsplan opgenomen.

Voor grote windinstallaties kan afwijking van het bestemmingsplan ook worden toegestaan door middel van de afwijkingsprocedure op grond van artikel 2.12, lid 1, a, onder 3, Wabo. Gezien de relatief grote ruimtelijke impact van deze vorm van windenergie is het belangrijk om daarbij een goede afweging te maken en daarom wordt deze niet rechtstreeks toegestaan in het bestemmingsplan.

3) Warmte Koude Opslag

De gemeente ziet in Warmte Koude Opslag een belangrijke potentiële bijdrage aan het beperken van het gebruik van fossiele brandstoffen. De gemeente heeft daarom een 'KWO Potentiekaart' voor Warmte Koude Opslag opgesteld. In de daarbij behorende rapportageworden de mogelijkheden en beperkingen voor het gebruik van deze techniek beschreven en in beeld gebracht. Deze rapportage is te downloaden via www.eindhoven.nl(zoek op: KWO). De rapportage geeft door middel van kaarten aan waar er welke mogelijkheden en belemmeringen er voor het gebruik van Warmte Koude Opslag zijn. De toepassing van Warmte Koude Opslag is voor wat betreft de ondergrondse aspecten geregeld in de Waterwet en de AMvB Bodemenergie. Voor de in sommige gevallen noodzakelijke bovengrondse opstallen (bijvoorbeeld een technische ruimte) zal een specifieke afwijkingsregeling in het bestemmingsplan worden opgenomen. Hierbij is voor gebouwen een oppervlakte opgenomen van maximaal 100 m2 en een bouwhoogte van 3 meter.


Pijler 2: Bouwen en Wonen

In de relatie tussen de gemeentelijke ambities op het gebied van duurzaam bouwen en het bestemmingsplan, is bij nieuwbouwlocaties met name het 'zongericht bouwen' van belang. Bij nieuwbouwlocaties zal de gemeente eisen dat straten zoveel mogelijk van oost naar west verlopen zodat alle gebouwen over een naar het zuiden gerichte gevel beschikken. Bij conserverende bestemmingsplannen is de bebouwingsoriëntatie grotendeels reeds vastgelegd en is dit aspect minder van belang. Wel is in het kader van energiebesparing in de regels een afwijkingsmogelijkheid opgenomen waarbij een overschrijding van het bouwvlak binnen de bestemming van maximaal 20 cm is toegestaan ten behoeve van gevelisolatie. Deze bepaling zal opgenomen worden bij woningen, bedrijven, kantoren en andere gebouwen.

4.5 Bodem

Het (industriële) verleden van Eindhoven heeft zijn sporen in de bodem nagelaten. In de afgelopen jaren heeft op zeer veel locaties in Eindhoven om diverse redenen milieukundig bodemonderzoek plaatsgevonden, bijvoorbeeld in het kader van het verlenen van bouwvergunningen of in het kader van de aan- of verkoop van locaties. In het bodeminformatiesysteem van de gemeente zijn al deze gegevens geregistreerd.

Op diverse locaties in Eindhoven zijn verontreinigingen aangetroffen. Het komt echter zelden voor dat er als gevolg van bodemverontreiniging sprake is van risico's voor de gezondheid van mensen. Dergelijke locaties zijn op dit moment binnen het plangebied dan ook niet bekend.

Binnen het plangebied is wel een locatie (Adriaan Dorsmanstraat) bekend waar sprake is geweest van een ernstig geval van bodemverontreiniging.In het najaar 2008 is op deze locatie de grond gesaneerd. Binnen het plangebied zijn geen gevallen van bodemverontreiniging bekend die een risico voor de gezondheid vormen. In sommige gevallen kan toch sprake zijn van beperkingen in het gebruik of extra kosten die gemaakt moeten worden als grond moet worden afgevoerd. Het verdient dan ook sterk aanbeveling om bij grondtransacties, bouwactiviteiten of grondverzet vooraf het bodeminformatiesysteem van de gemeente te raadplegen. In sommige gevallen zal het uitvoeren van een bodemonderzoek noodzakelijk zijn. Dit geldt bijvoorbeeld bij het aanvragen van sommige omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen en bij het afvoeren van vrijkomende partijen grond.

4.6 Natuur

De Flora- en faunawet biedt het juridische kader voor het beschermen van dier- en plantensoorten in Nederland. In relatie tot een bestemmingsplan kunnen aanwezigheid van beschermde soorten en/of het voorkomen van een beschermde leefomgeving een rol spelen.

Onderhavig bestemmingsplan maakt geen andere ontwikkelingen mogelijk dan het (her)inrichten van het 'Veld'. Deze locatie is bestemd als 'Recreatie-Dagrecreatie'. De locatie zal naast de aanwezige speeltuin ingericht worden als een groen en parkachtig gebied met ruimte voor recreatie en de daarbij behorende accommodatie. In de regels is geregeld dat maximaal 100m2 aan bouwwerken gebouwd kunnen worden. Omdat het gazon intensief wordt gemaaid, de bomen en struiken behouden blijven en er geen bijzondere planten- en diersoorten zijn te verwachten, is geen flora- en fauna onderzoek uitgevoerd.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Inleiding

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moeten voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan "hydrologisch neutraal" ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid. Dit bestemmingsplan heeft een conserverend karakter. Mogelijke ontwikkelingen binnen de planperiode spelen zich daarom hoofdzakelijk binnen bestaande (water)structuren af. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c van het Besluit ruimtelijke ordening.

5.2 Beleid

5.2.1 Provinciaal Waterplan 2010 - 2015

Het Provinciaal Waterplan 'Waar water werkt en leeft' beschrijft het provinciale waterbeleid voor de periode 2010 tot 2015 en bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2010-2015. Daarnaast vormt het een structuurvisie voor het aspect water op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. Het plan vormt zowel een beleidskader, toetsingskader en beheerplan voor grondwateronttrekkingen. Het ontwerp Waterplan is tegelijk opgesteld met de ontwerp water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd.

Het Provinciaal Waterplan heeft beleidskaders als randvoorwaarden, die richting geven aan het waterbeleid. Water dient vele belangen. Om hiermee in dit plan evenwichtig te kunnen omgaan, hanteert de provincie Noord Brabant de principes van de people-planet-profit-benadering. In Noord-Brabant zijn deze uitgangspunten vertaald in de Telos-driehoek. Vanuit de sociaal-maatschappelijke invalshoek (people) krijgen veiligheid tegen overstroming, bescherming tegen wateroverlast, een betrouwbare drinkwatervoorziening en goede recreatievoorzieningen aandacht. Vanuit de economische invalshoek (profit) heeft dit plan aandacht voor onder meer een goede watervoorziening voor industrie en landbouw en voor het transport over water. De derde invalshoek (planet) gaat uit van het water als voorwaarde voor een gezonde leefomgeving voor mens en natuur. Belangrijke thema's in dat kader zijn de verbetering van de waterkwaliteit, de verdrogingsbestrijding en de meer natuurlijke inrichting van de watersystemen.

Aandacht blijft nodig voor verbetering van de waterkwaliteit, onder meer door vermindering van stikstof afkomstig uit diffuse bronnen en voor verdrogingsbestrijding. Ook de inrichting van beken en kreken en de aanleg van Ecologische verbindingszones langs waterlopen vragen om een impuls. Voor de verbetering van de waterkwaliteit wordt primair uitgegaan van de aanpak van de bronnen. Als dit niet mogelijk is, wordt ingestoken op procesgerichte maatregelen waarbij verontreinigende stoffen zoveel mogelijk worden verwijderd vóór ze zich via de watersystemen verder verspreiden. Als ook dat niet lukt, worden stoffen uit het watersysteem verwijderd door effectgerichte maatregelen (end-of-pipe). Op het vlak van omgaan met waterkwantiteit spelen de huidige inzichten over klimaatontwikkeling een belangrijke rol.

5.2.2 Waterbeheerplan 2010 - 2015 Waterschap de Dommel

Waterschap De Dommel heeft in december 2009 het Waterbeheerplan 2010-2015 "Krachtig Water" vastgesteld waarin de activiteiten en doelstellingen van het Waterschap zijn opgenomen. Het waterschap geeft in dit plan binnen haar kerntaken prioriteit aan het voorkomen van wateroverlast én het herstellen van het watersysteem van Natura 2000-gebieden. Andere thema's van het waterbeheerplan zijn:

  • aanleg van gestuurde waterbergingsgebieden;
  • afstemming inrichting en het beheer van watergangen op het halen van de ecologische doelen uit de Europese Kaderrichtlijn Water en de functies 'waternatuur' en 'verweven' uit het Provinciaal Waterplan;
  • samenwerking met gemeenten in de waterketen;
  • aanpak vervuilde waterbodems in samenhang met beekherstel;
  • ruimte bieden aan recreatiemogelijkheden, landschap en cultuurhistorie.

5.2.3 Keur oppervlaktewateren

De 'Keur Waterschap De Dommel 2009' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of melding verplicht is voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen keurbeschermingsgebieden, attentiegebieden en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning- en ontheffing verlening.

5.2.4 Hydrologisch neutraal bouwen

De beleidsterm "hydrologisch neutraal bouwen", uitgewerkt in de beleidsnotitie 'Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk 2009' geeft invulling aan het "niet afwentelen" principe, zoals door de commissie waterbeheer 21e eeuw (WB21) is gegeven. Beter is het te spreken van hydrologisch neutraal ontwikkelen, omdat ook andere ontwikkelingen dan bouwprojecten dienen te worden getoetst. In principe heeft elke ruimtelijke ontwikkeling invloed op de hydrologie. De beleidsterm "hydrologisch neutraal" heeft dan ook vooral betrekking op het zo veel mogelijk (binnen de ontwikkeling) neutraliseren van de negatieve hydrologische gevolgen van (toekomstige) ruimtelijke ontwikkelingen in ruimte en tijd. De ontwikkeling mag geen hydrologische achteruitgang aan de randen van het plangebied ten opzichte van de referentiesituatie tot gevolg hebben:

  • Er is geen (onvertraagde) toename van de waterafvoer op de rand van het plangebied
  • Er mogen geen veranderingen van oppervlaktewaterstanden optreden op de grens van het plangebied en daarbuiten (tenzij veranderingen gewenst zijn).
  • Er mag geen overlast optreden door extreme neerslag gebeurtenissen.

De voorkeursvolgorde bij het nemen van maatregelen tegen wateroverlast gaan uit van het principe water vasthouden cq hergebruiken, water bergen en als laatste pas water afvoeren.

5.2.5 Gemeentelijk rioleringsplan (2011 - 2014)

Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. Met het GRP geeft de gemeente invulling aan de gemeentelijke zorgplicht en op het gebied van (grond)water. Het GRP bevat de geplande activiteiten voor het beheer en onderhoud van het rioolstelsel en bevat maatregelen ter verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel. Deze maatregelen bestaan vooral uit het afkoppelen van verhard oppervlak. Daarbij wordt regenwater gescheiden van afvalwater ingezameld en afgevoerd naar het oppervlaktewater. Waar mogelijk dient regenwater eerst te worden geborgen binnen het plangebied waarna alsnog vertraagd kan worden afgevoerd.

5.2.6 Waterplan

Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.

5.3 Beschrijving Watersysteem Plangebied

5.3.1 Gebied specifieke eigenschappen m.b.t. water

Binnen het plangebied van de Barrier zijn geen waterschap wateren aanwezig.

5.3.2 Oppervlaktewater

In het centrum van het plangebied bevind zich de Hendrik de Keyzervijver. Deze functioneert als overstort c.q. overlooplocatie voor het, binnen het plangebied aanwezige, hemelwaterstelsel.

5.3.3 Verharding

Het plangebied bevat naar verhouding grote verharde oppervlakten die hoofdzakelijk bestaan uit woningen met terreinverharding en openbare wegen. Openbaar groen of onverharde gebieden zijn nagenoeg niet aanwezig. Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied.

5.3.4 Bodemopbouw

De bodemopbouw in dit deel van Eindhoven bestaat uit fijn leemhoudend zand afgewisseld met leemlenzen en is te typeren als (zeer) slecht doorlatend. Zonder het treffen van bodem verbeterende maatregelen wordt infiltratie van hemelwater in de bodem binnen het plangebied niet reëel geacht. De informatie over bodemverontreinigingen zijn toegelicht in de bodemparagraaf van dit bestemmingsplan. Toekomstige ontwikkelingen mogen niet bijdragen aan een verdere verspreiding van de verontreiniging.

5.3.5 Grondwater

In het plangebied bevinden zich enkele peilbuizen. De grondwaterstand fluctueert in de loop van het jaar. Ter indicatie: de grondwaterstand varieert thans tussen de NAP 14,20 & 16,00 m. Het plangebied staat bij de gemeente niet bekend als knelpunt voor wateroverlast door regenval.

5.3.6 Regenwater

Het regenwater dat op daken en wegen valt, stroomt overwegend af naar de riolering. De riolering in dit gebied is gescheiden uitgevoerd waardoor regenwater naar de Hendrik de Keyzervijver wordt afgevoerd. De vijver stort momenteel nog over op gemengd riool maar zal spoedig aangesloten worden op het hemelwaterstructuur Woensel Noord. Overig regenwater infiltreert, afhankelijk van de doorlatendheid, in de bodem.

5.3.7 Afvalwater

Alle panden in het plangebied zijn aangesloten op het vuilwaterriool dat afvoert naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie aan de Van Oldebarneveltlaan.

5.4 Toekomstige Situatie Van Het Watersysteem

5.4.1 Verharding

Momenteel zijn geen ontwikkelingen bekend die een noemenswaardige verandering in het aangesloten verhard oppervlak met zich meebrengen. Het plangebied is bijna geheel voorzien van gescheiden riolering. Indien er in de toekomst zich binnen het plangebied kansen voordoen om gemengde rioolstelsel verder om te bouwen naar gescheiden stelsel zal de gemeente deze kansen, indien effectief en doelmatig, proberen te benutten. Streven moet zijn om uiteindelijk minder schoon water af te voeren naar de RWZI.

De ombouw naar een gescheiden stelsel, in overleg met het waterschap, vindt plaats op de momenten dat de aanleg gecombineerd kan worden met een herinrichting of rijbaan vernieuwing binnen het plangebied.

Voor alle bestaande en eventuele nieuwe ontwikkelingen geldt de minimale eis: (huishoudelijk)afvalwater en regenwater van verharde oppervlakken gescheiden aanleveren tot de gemeentelijke erfgrens. Voor enkele activiteiten (zoals bijvoorbeeld het laden en lossen van gevaarlijke stoffen) kan een uitzondering gelden. Momenteel bestaan er geen plannen om het reeds aanwezige gescheiden stelsel beter te benutten door meer verhard oppervlak daarop te gaan aansluiten.

5.4.2 Berging

Conform landelijk, provinciaal en waterschapsbeleid geldt voor toekomstige ontwikkeling het zogenaamde 'hydrologisch neutraal' bouwen. Voor het bepalen van de vereiste bergingscompensatie voor regenwater, afkomstig van verharde oppervlak, wordt de HNO rekentool van waterschap de Dommel gebruikt. Hiermee wordt de grootte van voorzieningen bepaald waarmee pieklozingen op riolering en uiteindelijk oppervlaktewater te voorkomen zijn. Omdat de grondslag in Eindhoven overwegend minder geschikt is voor het infiltreren van regenwater, betekent dit praktisch dat voor iedere m2 toename van het verhard oppervlak extra waterberging gecreëerd moet worden. Bij zowel eigen plannen als plannen van derden gaat de gemeente Eindhoven ervan uit dat de benodigde bergingscompensatie op eigen terrein wordt gerealiseerd tenzij expliciet anders overeengekomen. Dergelijke voorzieningen, indien aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel, dienen het geborgen regenwater vertraagd te lozen op het stelsel, evenredig aan de in het plangebied geldende landelijke afvoernorm.

5.4.3 Oppervlaktewater

Er zijn geen plannen bekend die veranderingen aanbrengen in het oppervlaktewater systeem.

5.4.4 Waterkwaliteit

Bij het afkoppelen, en duurzame watersystemen in het algemeen verdient de waterkwaliteit van het afstromende regenwater bijzondere aandacht. Sommige af te koppelen of nieuw aan te sluiten verharde oppervlakken kunnen de waterkwaliteit nadelig beïnvloeden (bv. olie van parkeerterreinen en uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, lood en koper verwerkt in daken). In het kader van duurzaamheid worden initiatiefnemers gestimuleerd om alleen met niet uitloogbare bouwmaterialen te werken. Conform de handreiking “afkoppelen & niet aankoppelen” dienen de verharde oppervlakken gekwalificeerd te worden.

Het saneren van vervuilde waterbodems van oppervlaktewateren heeft een positieve uitwerking op de waterkwaliteit. De gemeente Eindhoven heeft een meerjarenprogramma opgesteld, daarin zijn de oppervlaktewateren van dit plangebied niet opgenomen.

5.4.5 Advies / overleg Waterschap

In april 2012 is met Waterschap de Dommel gestart met overleg over dit plan. Naar aanleiding van de beschreven ontwikkelingen zijn de volgende intenties vastgelegd ten aanzien van de waterhuishouding:

  1. 1. hemelwater afkomstig van nieuw te ontwikkelen oppervlakken zal gescheiden van het huishoudelijke afvalwater worden ingezameld;
  2. 2. om nadelige effecten door mogelijk verontreinigd hemelwater op de waterkwaliteit te beperken, wordt afhankelijk van het type oppervlak gekeken of deze wel of niet afgekoppeld moeten worden;
  3. 3. ontwikkelingen die invloed hebben op de waterhuishouding van het plangebied dienen altijd aan het waterschap te worden voorgelegd;
  4. 4. bij nog nader uit te werken concretisering plannen dienen wateraspecten te worden meegenomen in de randvoorwaarden en uitgangspunten. Het waterschap wenst in de concretisering van bouwplannen betrokken te worden.

Op 19 juni 2012 heeft Waterschap de Dommel positief gereageerd op deze waterparagraaf.

Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan "Barrier 2013" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2008. Waar dat noodzakelijk is, wordt afgeweken van de standaard en kan specifiek toegesneden worden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied.

6.2 Planmethodiek

Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.

6.3 Verbeelding

In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt gegeven.
Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2008 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi.
Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen omdat de manier van raadplegen verschillend. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

6.4 Planregels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.

De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels.

In Artikel 1 Begrippenwordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels gebruikte begrippen niet in dit artikel voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik.

In "Artikel 2 Wijze van meten" worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.

De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.

Bestemming `Wonen - 1'( Artikel 11)

Deze bestemming is gelegd op de in het plangebied gelegen gronden met woningen en de bijbehorende voor- en achtererven. In de regels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen. Het gebouw dat door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, wordt beschouwd als het hoofdgebouw. Bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen zijn in architectonisch opzicht te onderscheiden van, en ondergeschikt aan, het hoofdgebouw.

Hoofdgebouwen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd waarbij de bouwvlakken volledig mogen worden bebouwd. Bij de "grondgebonden woningen" is in beginsel uitgegaan van een diepte van het bouwvlak van 12 m, gemeten vanaf de voorgevel(rooilijn). Daarbij dient de resterende achtertuin een diepte van minimaal 10 m te hebben. Indien deze minimale diepte in de gegeven situatie niet mogelijk is, is voor het bouwvlak een diepte van 10 m aangehouden. Indien ook dan een ontoereikende diepte van de achtertuin resteert, is een diepte van het bouwvlak overeenkomstig de bestaande situatie aangegeven. Er is gekozen voor standaardisering van de diepte van het bouwvlak met het oog op rechtsgelijkheid. Veel "grondgebonden woningen" hebben een bestaande diepte van 8 tot 10 m. Mogelijkheden tot uitbreiding van hoofdbebouwing naar 12 m is substantieel en praktisch. Bij de bepaling van de minimaal te behouden tuindiepte worden reeds in de tuin gerealiseerde bijgebouwen buiten beschouwing gelaten. Door het bepalen van de diepte van het bouwvlak vervalt de noodzaak om de achtergevelrooilijn vast te leggen.

De "Beleidsregels ruimtelijk omgevingsrecht" zijn zoveel mogelijk opgenomen in het bestemmingsplan zodat voor bepaalde gevallen uitbreidingen aan de voorgevel, aan- en uitbouwen en bijgebouwen direct zijn toegestaan.

Aan huis-verbonden-beroepen

Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonbestemming zonder voorwaarden toegestaan (tot maximaal 50 m2). Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk om maximaal 75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen.
Tevens is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 30 m2 te benutten voor kleinschalige bedrijvigheid. Voor de kleinschalige bedrijvigheid is aansluiting gezocht bij bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten die behoren tot categorie 1 zoals vastgelegd in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze staat is gebaseerd op de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009. Verder zijn bedrijfsactiviteiten toegestaan die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten als genoemd in voornoemde Staat van bedrijfsactiviteiten. Hieronder kan bijvoorbeeld vallen een schildersbedrijfje, een en ander natuurlijk afhankelijk van welke activiteiten (met name welke stoffen opgeslagen worden) plaatsvinden. Daarover zal duidelijkheid moeten worden gegeven in de aanvraag om omgevingsvergunning. Daarnaast zijn dienstverlenende bedrijven en/of dienstverlenende instellingen mogelijk die niet zijn genoemd in de bij de regels opgenomen Bijlage 3 Lijst vanbedrijfsactiviteiten maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten als genoemd in deze lijst. Dienstverlenende bedrijven zoals een hondentrimsalon en een tattoostudio kan onder deze omschrijving vallen. Ook hier is van belang dat de aanvraag om omgevingsvergunning voldoende duidelijkheid biedt over welke activiteiten plaatsvinden zodat beoordeeld kan worden of dergelijke activiteiten naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijfsactiviteiten die vallen onder voornoemde lijst.

Functieaanduiding

'Maatschappelijk'

Daar waar naast de functie wonen maatschappelijke voorzieningen/functies plaatsvinden, is de aanduiding 'maatschappelijk' opgenomen. De functie maatschappelijke voorzieningen is echter wel beperkt tot niet geluidgevoelige functies in de zin van de Wet geluidhinder.

'Nutsvoorziening'

Kleine nutsvoorzieningen kunnen veelal vergunningsvrij gerealiseerd worden. Nutsvoorzieningen die groter zijn dan 15m2 en/of hoger zijn dan 3 meter zijn vergunningsplichtig. Binnen deze bestemming is in het plangebied één nutsvoorziening aanwezig die groter is dan 15m2. Deze nutsvoorziening is op de verbeelding aangeduid als 'nutsvoorziening'. In de regels is hiervoor een regeling getroffen.

Bouwaanduidingen

Op de verbeelding zijn binnen de bestemming 'Wonen - 1' twee bouwaanduidingen opgenomen, 'specifieke bouwaanduiding - 2' en 'specifieke bouwaanduiding - 3'. Deze aanduidingen zijn opgenomen voor aan- en/of uitbouwen die niet binnen de regels voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden. Op deze manier worden dergelijke aan-/uitbouwen positief bestemd en vallen ze niet onder het overgangsrecht.

Bestemming `Wonen - 2´ (Artikel 12)

Deze bestemming is gelegd op de in het plangebied gelegen gronden met meergezinswoningen (bijv. flats, galerij-, portiek-, beneden- en bovenwoningen, appartementen) en de bijbehorende voor- en achtererven. Anders dan bij 'Wonen - 1' is bij meergezinswoningen voor de bepaling van het bouwvlak de bestaande situatie aangehouden. Net als binnen de bestemming 'Wonen -1' is ook hier aan huis verbonden beroepen mogelijk.

Functieaanduiding

'Maatschappelijk'

Ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' bevindt zich een activiteitencentrum van Stichting SWZ ten behoeve van mensen met een lichamelijke of meervoudige beperking en mensen met niet aangeboren hersenletsel (NAH). Om deze activiteiten (maatschappelijke voorzieningen) mogelijk te maken binnen deze bestemming is de aanduiding 'maatschappelijk' opgenomen.

'Cultuurhistorische waarden'

Binnen de bestemming 'Wonen - 2' zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' tevens bestemd voor het behoud, herstel en bevorderen van de aanwezige cultuurhistorische waarden. De cultuurhistorische waarden bestaan hier in de rationele straatindeling met een orthogonale structuur. De bebouwing zelf heeft geen cultuurhistorische waarden waardoor op deze bebouwing geen sloopvergunningsstelsel van toepassing is.

Bouwaanduiding

'Onderdoorgang'

Ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' dient een minimale vrije hoogte in acht te worden genomen van 2 meter. Deze onderdoorgangen geven toegang tot het achterterrein van het complex.

Bestemming “Wonen - 3” (Artikel 13)

Deze bestemming is gelegd op de in het plangebied gelegen gronden die ingevolge de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven zijn aangeduid als 'historisch stedenbouwkundige structuur'. De gronden binnen deze bestemming zijn naast wonen ook bestemd voor het behoud, herstel en bevorderen van de aanwezige cultuurhistorische waarden. De aanwezige cultuurhistorische waarden worden zoveel mogelijk behouden binnen deze bestemming doordat:

  • de bouwvlakken geen ruimte bieden voor uitbreiding van de woningen;
  • de goot- en bouwhoogtes, alsmede de kapvorm, dakhelling en nokrichting van de woningen en de bijgebouwen (die zijn aangeduid op de verbeelding als 'specifieke bouwaanduiding - 1') niet mogen worden gewijzigd;
  • het niet mogelijk is om zonder een omgevingsvergunning voor de activiteit slopen de hoofdgebouwen en de bijgebouwen (die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - 1') te slopen.


Verder zijn net als binnen de bestemming 'Wonen -1' en 'Wonen - 2' ook hier de aan huis verbonden beroepen mogelijk.

Functieaanduiding

'Detailhandel'

Deze functieaanduiding ligt op het perceel 2e Lieven de Keylaan 2. Op dit perceel is sinds lange tijd een winkel gevestigd.

'Nutsvoorziening'

Hiervoor geldt hetzelfde als onder 'Wonen -1' is aangegeven ten aanzien van nutsvoorzieningen.

Bouwaanduidingen

Op de verbeelding is binnen de bestemming 'Wonen - 3' de 'specifieke bouwaanduiding - 1' opgenomen. Deze aanduiding is opgenomen voor de in het plangebied aanwezige beeldbepalende schuurtjes. Het is van belang dat deze schuurtjes in beginsel in 'de huidige vorm' behouden blijven. Daarnaast is het niet zonder meer mogelijk om de schuurtjes te slopen. Zoals hierboven aangegeven, is een omgevingsvergunning voor de activiteit slopen vereist voor deze schuurtjes.

Bestemming `Maatschappelijk' (Artikel 5)

Het betreft hier een “verzamelbestemming” ten behoeve van medische, sociaal-culturele, religieuze, educatieve en openbare dienstverlenende (non-profit) instellingen en voorzieningen ten behoeve van sport. Concreet gaat het hier om voorzieningen als kerken, scholen, buurtcentra, sporthallen, welzijnsvoorzieningen, medische (groeps)praktijken e.d.. Gekozen is voor een flexibele regeling, zodat uitwisseling van alle functies die passen binnen de omschrijving mogelijk is. Binnen deze bestemming is horeca uitsluitend toegestaan ondergeschikt aan, dan wel ter ondersteuning van de desbetreffende maatschappelijke functie(s). Dat wil (zoals vermeld in het gemeentelijke Horecabeleidsplan) zeggen dat de openingstijden van de horeca-activiteit niet ruimer mogen zijn dan die van de hoofdactiviteit, dat de horecavoorziening geen eigen toegang mag hebben en dat er geen separate reclame-uitingen zijn toegestaan.

Bouwaanduiding

'Karakteristiek'

Het 'oude' gedeelte van de Saltoschool de Opbouw is aangewezen als monument. Het is van belang dat de bestaande goot-en bouwhoogtes, alsmede de kapvorm, dakhelling en nokrichting van het pand niet verandert. Dit wordt in dit bestemmingsplan gewaarborgd door deze aanduiding en de in de regels opgenomen regeling.

Bestemming `Groen(Artikel 4)

Het groen (met uitzondering van kleine groenstroken) dat in de uitwerking van het gemeentelijke Groenbeleidsplan is aangemerkt als "structureel groen op stedelijk niveau” en “structureel groen op wijk- en buurtniveau” is in het voorliggende plan expliciet voorzien van de bestemming `Groen´. Ter bescherming van de aanwezige structuur van het Hendrik de Keyzerplein is deze bestemming tevens bestemd voor het behoud, herstel en bevorderen van de cultuurhistorische waarden. Om te voorkomen dat de structuur wordt gewijzigd, is in de regels bepaald dat voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een omgevingsvergunning nodig is.

Bestemming `Gemengd´ (Artikel 3)

Deze bestemming voorziet in de functies detailhandel, horeca en dienstverlening op de begane grond en wonen op de verdiepingen.De functies zijn onderling uitwisselbaar. Het betreft een pand waarbij een diversiteit aan functies aanwezig mag zijn. Voor wat betreft de functie horeca is bij deze bestemming gebruik gemaakt van een "Lijst van horeca-activiteiten". Deze is gebaseerd op basis van het Horecabeleidsplan ´Kwaliteit door differentiatie´. De Wet milieubeheer en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) bieden onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder ten gevolge van de aanwezigheid van horeca-inrichtingen te voorkomen. De "Lijst van horeca-activiteiten, behorende bij de regels van het bestemmingsplan, wordt gehanteerd als een aanvulling op de reikwijdte van beide genoemde instrumenten en ter uitvoering van het Horecabeleidsplan. Voor deze bestemmijng geldt dat alleen horeca is toegestaan behorend tot categorie 1, van de "Lijst van horeca-activiteiten" (opgenomen als Bijlage 2 bij de regels):


Horeca - 1 "Maaltijdverstrekkend"


Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden.

Bestemming 'Verkeer' (Artikel 7)

Deze bestemming is geprojecteerd op de wegen die primair gericht zijn op de afwikkeling van het doorgaande verkeer.

Bestemming 'Verkeer - Garagebox' (Artikel 8)

In verband met de specifieke verschijningsvorm is voor solitair staande garageboxen een aparte bestemming opgenomen.

Bestemming `Verkeer - Verblijfsgebied' (Artikel 9 Verkeer - Verblijfsgebied)

Het gaat bij deze bestemming om de wegen die primair dienen c.q. zullen dienen voor de ontsluiting van de aangrenzende of nabijgelegen gronden, zoals winkelerven, pleinen, woonstraten, woonerven en paden. Ook is deze bestemming bedoeld voor de parkeerterreinen en voor de groenstrookjes die een onderdeel zijn van de straatinrichting.

Bestemming `Water´ (Artikel 10)

Binnen deze bestemming vallen de grotere oppervlaktewateren c.q. die oppervlaktewateren die een functie hebben in het watersysteem.In het plangebied is dat één locatie, te weten aan Het Hendrik de Keyzerplein.Ter bescherming van de aanwezige structuur van het Hendrik de Keyzerplein is deze bestemming tevens bestemd voor het behoud, herstel en bevorderen van de cultuurhistorische waarden. Om te voorkomen dat de structuur wordt gewijzigd, is in de regels bepaald dat voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een omgevingsvergunning nodig is.

Bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie'(Artikel 6)

Deze bestemming is gelegd op de gronden waar de speeltuin is gerealiseerd en het daarnaast gelegen (nog) braakliggend terrein. Deze locatie is ook wel bekend als het 'Veld'. Dit terrein wordt ingericht als groen en parkachtig gebied met ruimte voor recreatie; een ontmoetingsplek voor alle leeftijdscategorieën. De oppervlakte van gebouwen mag maximaal 100 m2 bedragen.

Onder de Algemene regels zijn opgenomen de Anti-dubbeltelregel, de Parkeereisen, de Gebruiksregels, Algemene aanduidingsregels en deAlgemene afwijkingsregels.

Onder de Algemene aanduidingsregels is de Veiligheidszone - Barim opgenomen. Binnen het plangebied is een gasdrukregel- en meetstations (type B, open opstelling/vrijstaand gebouw) gelegen. Hiervoor gelden in het kader van externe veiligheid veiligheidsafstanden ten aanzien van beperkt kwetsbare objecten en kwetsbare objecten.

In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrechten deSlotregel opgenomen.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

De gemeente heeft in maart 2009 het toezicht- en handhavingsprogramma 2009 vastgesteld.

In dit handhavingsprogramma is aangegeven dat de gemeente zich inzet om van Eindhoven een sterke stad met een levendige economie te maken. Veiligheid en leefbaarheid staan daarbij voorop.

Het gemeentebestuur heeft een gemeente voor ogen die maximaal dienstverlenend is, maar die ook de grenzen aangeeft en de spelregels bewaakt. Zij treedt, waar dat nodig is, daadkrachtig op in het algemeen belang voor de bescherming van de rechtszekerheid van individuele belangen.

De gemeente handhaaft consequent, werkt in belangrijke mate stadsdeel- en gebiedsgericht en programmatisch en staat dicht bij de burger.

Goed toezicht en handhaving zijn van cruciaal belang om de leefbaarheid, de rechtszekerheid, de veiligheid, bedrijvigheid en het milieu in Eindhoven te bevorderen. Overlast en vervuiling dienen te worden teruggedrongen en naleving van voorschriften van bijvoorbeeld ruimtelijke ordening , bouw-, milieu- en gebruiksvergunningen is hierbij noodzakelijk.

De wet- en regelgeving blijft het uitgangspunt voor toezicht en handhaving. Cruciaal is evenwel dat de gemeente zich vanuit toezicht en handhaving als partner opstelt en daarbij de nodige dynamiek toont en helder communiceert over wat wel en niet kan.

Er is een handhavingsmodel voor toezicht en handhaving en dit model wordt gekenmerkt door 7 basisprincipes:

  • Integrale aanpak vanuit een samenhangende organisatie.
  • Toezicht en handhaving als sterke schakels in de reguleringsketen ( zowel beleidsmatig als qua uitvoering).
  • Optimaal toepassen van moderne communicatietechnologie bij toezicht en handhaving.
  • Goede informatiepositie van de handhavers door een betere beschikbaarheid van betrouwbare gegevens over kenmerken van de stad, vergunningen, controles, activiteiten en procedures.
  • In een vroegtijdig stadium van toezicht en handhaving in gesprek gaan met de burgers en bedrijven gericht op het zo min mogelijk hoeven toepassen van bestuursrechtelijke maatregelen.
  • In alle redelijkheid is ruimte voor maatwerk maar zo nodig wordt doorgepakt.
  • We zeggen wat we doen; we doen wat we zeggen en we laten zien wat we gedaan hebben.

Op basis van dit toezicht- en handhavingsprogramma is een gemeentelijk werkplan opgesteld waarin per aandachtsveld de toezicht- en handhavingsactiviteiten SMART zijn vorm gegeven.

Voor het aandachtsveld Bouwen, wonen en ruimtelijke ordening (strijdigheid met het bestemmingsplan) zijn op ruimtelijke ordeningsgebied onder meer de volgende activiteiten benoemd:

  • Controle panden op illegale bewoning/strijdig gebruik woning met bestemmingsplan.
  • Controle panden op ontoelaatbare woningsplitsing.
  • Accent op specifieke locaties per stadsdeel (autohandellocaties) .

Bij illegale bouw en illegaal gebruik worden gemelde misstanden aangepakt waarbij zaken waar veiligheid, monumentale panden en welstand in het geding is.

Een eerste vereiste om goed te kunnen handhaving zijn duidelijk regels. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor het stedelijk gebied van Eindhoven is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Planregels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn. Teneinde hieraan te voldoen zijn de regels aangepast aan de meest recente jurisprudentie en wetgeving (bijv. Woningwet en de SVBP2008). Dit biedt voldoende garanties voor de rechtszekerheid en de flexibiliteit van de nieuwe bestemmingsplannen.

In het voorliggende bestemmingsplan is het actuele ruimtelijk beleid van Eindhoven vastgelegd, toegespitst op het plangebied. Het bestemmingsplan bevat een juridisch toetsingskader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist, dat in de praktijk de planregels strikt worden toegepast en gehandhaafd. Goede voorlichting en informatievoorziening dragen bij aan een verbetering in de naleving van de bestemmingsplannen.

De handhavingscapaciteit is beperkt zodat het college jaarlijks de handhavingsprioriteiten vastlegt in een werkprogramma handhaving.

7.2 Handhaving Voorliggend Plan

Leidend motief bij de toekenning van de bestemmingen is het antwoord op de vraag of de desbetreffende functie ter plaatse in ruimtelijk opzicht acceptabel is (ongeacht of een en ander in overeenstemming is met de voorgaande (nu nog vigerende) bestemmingsplannen en/of een en ander functioneert in overeenstemming met andere regelgeving, bijvoorbeeld milieuwetgeving, winkelsluitingswet, bouwverordening, algemene plaatselijk verordening etc.) Er zal dus in een aantal gevallen sprake kunnen zijn van het met het voorliggende plan legaliseren van situaties die niet conform de nu nog geldende bestemmingsplannen zijn, maar uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar zijn. Dit zal betekenen dat in deze situaties te zijner tijd niet meer zal kunnen worden opgetreden op basis van het voorliggende bestemmingsplan. Opgemerkt kan worden dat het in nagenoeg alle gevallen bedrijven betreft waarvan het bestaan bij de gemeente bekend is. De plicht tot handhaving van andere regelgeving (bijvoorbeeld milieuwetgeving) ter zake blijft uiteraard onverkort van kracht.

Er is in het voorliggende plan slechts aandacht voor handhaving in geval van het met dit bestemmingsplan wegbestemmen van momenteel bestaande functies, dus als er sprake is van het om redenen van een de goede ruimtelijke ordening toekennen van een bestemming die niet conform de bestaande situatie is. Dergelijke gevallen doen zich – voorzover uit onderzoek gebleken – met het voorliggende plan niet voor.

Hoofdstuk 8 Financiële Aspecten

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.

Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afzien indien de het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.

Ook kan er sprake zijn van zogenaamde “kruimelgevallen”. Het komt er hierbij op neer dat de door de gemeente te maken kosten beperkt zijn en de kosten verhaald kunnen worden via de legesverordening.

Voorwaarde hierbij is dat er geen sprake is van fasering, locatie - eisen of eisen aan woningbouwcategorieën.

Voor dit conserverende bestemmingsplan geldt dat het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd door gemeentelijke gronduitgifte of een overeenkomst, maar er is sprake is “kruimelgevallen” ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan is namelijk grotendeels conserverend van karakter. Dit betreft veelal een vergroting van de bebouwings- of gebruiksmogelijkheden waarbij de gemeente geen fysieke ingrepen behoeft uit te voeren.

Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

9.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1. Bro

Conform artikel 1.3.1. Bro geeft een bestuursorgaan dat voornemens is een bestemmingsplan voor te bereiden, hier kenbaarheid aan. Bekendmaking ex artikel 1.3.1 Bro heeft op 20 maart 2013 op de gebruikelijke wijze plaatsgevonden.

9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moeten plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Omdat er met het plan geen rijks- en provinciale belangen in het geding zijn, heeft geen vooroverleg met het Rijk en de Provincie plaatsgevonden.

Met het Waterschap De Dommel heeft vooroverleg plaatsgevonden. Het waterschap heeft aangegeven akkoord te gaan met dit plan. Dit heeft geresulteerd in de waterparagraaf die in hoofdstuk 5 van deze toelichting is opgenomen.

9.3 Samenspraak

Per 1 oktober 2008 is de 'Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008' in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming. Bij samenspraak gaat het om het betrekken van burgers bij het maken van beleidskeuzes. Bij inspraak wordt de burger gelegenheid geboden te reageren op een concreet en uitgewerkt plan. In de verordening zijn situaties genoemd waarin geen inspraak wordt verleend. Dit is onder andere het geval bij ondergeschikte herzieningen of wanneer samenspraak is toegepast en inspraak niet wettelijk verplicht is.

Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe grote ontwikkelingen mogelijk. Het is een bestaande woonwijk waarvoor weer een actuele planologische regeling moet worden vastgelegd. Het bestemmingsplan is een ondergeschikte herziening van reeds bestaand beleid. Gelet hierop is dan ook geen samenspraak gevoerd.

9.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 9 mei 2013 tot en met woensdag 19 juni 2013 op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerp bestemmingsplan kenbaar te maken.

Kennisgeving van de ter inzage legging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven van 8 mei gepubliceerd. Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.

Naar aanleiding van de tervisielegging is één zienswijze ontvangen. Deze zienswijze heeft betrekking op het realiseren van een garage. In de 'nota van zienswijze' is beargumenteerd op de zienswijze ingegaan.

Bijlage 1 Parkeernormen

Bijlage 1 Parkeernormen

Bijlage 2 Lijst Van Horeca-activiteiten

Lijst van horeca-activiteiten bij de regels van het bestemmingsplan "Barrier 2013"

Categorie Omschrijving / Typologie Horeca subcategorie

1.

Maaltijdverstrekkers:
cafetaria, snackbar, automatieken 1a
lunchroom, ijssalons, kiosk 1a
pannenkoekenhuis, shoarmazaak, poffertjeszaak creperie 1a
restaurant 1b
2. Drankverstrekkers
café, bar, nachtclub 2a
tearoom, koffiehuis 2b
3. Multifunctioneel horecabedrijf 3
4. Discotheken
discotheek, dancing 4b
5. Logiesverstrekkend
hotel 5
motel 5
pension 5

Bijlage 3 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten

Lijst van bedrijfsactiviteiten bij de regels van het bestemmingsplan Barrier 2013

SBI-
code
Nr Omschrijving Afstanden in meters Cate-gorie
geur
stof geluid gevaar
grootste
afstand
58 - UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUCTIE
VAN OPGENOMEN MEDIA
1814 A Grafische afwerking 0 0 10 0 10 1
182 Reproductiebedrijven opgenomen media 0 0 10 0 10 1
31 - VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G.
9524 2 Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m2 0 10 10 0 10 1
45, 47 - HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTOR- FIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS
45204 B Autobeklederijen 0 0 10 10 10 1
47 - DETAILHANDEL EN REPARATIE T.B.V. PARTICULIEREN
952 Reparatie t.b.v. partuculieren (excl. auto's en motorfietsen) 0 0 10 10 10 1
53 - POST EN TELECOMMUNICATIE
61 A Telecommunicatiebedrijven 0 0 10 C 0 10 1
62 - COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE
62 A Computerservice- en informatietechnologie-bureau's e.d. 0 0 10 0 10 1
96 - OVERIGE DIENSTVERLENING
96013 B Wasserettes, wassalons 0 0 10 0 10 1
9602 Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten 0 0 10 0 10 1
9609 B Persoonlijke dienstverlening n.e.g. 0 0 10C 0 10D 1