Philipsdorp 2013
Bestemmingsplan - gemeente Eindhoven
Vastgesteld op 21-05-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Philipsdorp 2013 (SVBP2008) van de gemeente Eindhoven.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0772.80190-0301 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aan-huis-verbonden-beroep
Een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Hieronder wordt tevens verstaan het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf alsmede detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis, dat in of bij een woongebouw wordt uitgevoerd, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.
1.4 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft..
1.7 aaneengebouwde woning
een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen.
1.8 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling dat voldoet aan de meest actuele versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
1.9 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in het gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.10 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.11 bebouwingspercentage
een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
1.12 bed & breakfast
een accommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend nachtverblijf met het serveren van ontbijt. Het is gevestigd in een huis en wordt gerund door de eigenaren van het betreffende huis en heeft maximaal 2 verhuurde kamers.
1.13 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
1.14 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein wenselijk is.
1.15 beperkt kwetsbaar object
- a. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens, allen voor zover zij niet behoren tot een Bevi inrichting en met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare, en
- b. bedrijfswoningen voor zover zij niet behoren tot een Bevi inrichting;
- c. kantoorgebouwen, voorzover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen en voor zover zij niet behoren tot een Bevi inrichting;
- d. hotels en restaurants, voorzover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen en voor zover zij niet behoren tot een Bevi inrichting;
- e. winkels, voorzover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen en voor zover zij niet behoren tot een Bevi inrichting;
- f. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
- g. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voorzover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen en voor zover zij niet behoren tot een Bevi inrichting;
- h. bedrijfsgebouwen, voorzover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen en voor zover zij niet behoren tot een Bevi inrichting;
- i. objecten die met de onder a tot en met e en g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare objecten zijn, en
- j. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;
1.16 Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Besluit van 27 mei 2004, Stb. 250, houdende milieukwaliteitseisen op het gebied van de externe veiligheid zoals deze luidde op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan.
1.17 Bevi-inrichting
Inrichting zoals genoemd in artikel 2 Bevi en alle Revi inrichtingen artikel 1b Revi.
1.18 bedrijfsvloeroppervlak
de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.19 bestaand
bij bouwwerken: bestaand ten tijde van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan.
bij gebruik: bestaand ten tijde van inwerkingtreding van het desbetreffende gebruiksverbod.
1.20 bestaande situatie
- legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;
- legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.21 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.22 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.23 bijgebouw
een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.24 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.25 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.26 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.
1.27 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.28 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.29 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.30 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.31 buitenschoolse opvang (BSO)
het in georganiseerd verband opvangen van meer dan 6 kinderen in de leeftijdscategorie 4 tot 13 jaar voor en na schooltijd, in de middagpauze en tijdens schoolvakanties.
1.32 café
horeca, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.
1.33 cafetaria/snackbar/afhaalservice
een bedrijf gericht op het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak-alcoholische en niet-alcoholische dranken.
1.34 coffeeshop
een bedrijf gericht op het verstrekken van niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid, en van verdovende en/of hallucinerende stoffen.
1.35 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied.
1.36 dagrecreatie
Een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag (zonder overnachting), dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen en dergelijke waarbij men zich voor meerdere dagen van huis begeeft.
1.37 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.38 dakopbouw
een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van een gebouw, met een oppervlakte van maximaal 60% van de oppervlakte van de bovenste bouwlaag en een afstand van minimaal 1 meter tot de voorgevel.
1.39 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt.
1.40 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.
1.41 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
1.42 discotheek of dancing
een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, in combinatie met het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen, feesten en daarmee vergelijkbare evenementen.
1.43 eengezinswoningen
als type eengezinswoning wordt beschouwd: elke woning welke tevens een geheel pand vormt. Hieronder vallen vrijstaande woningen, aaneengebouwde woningen, zoals twee onder één kap gebouwde hele huizen, boerderijen met woningen en voorts alle rijenhuizen.
1.44 erotisch getinte vermaaksfunctie
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.
1.45 evenementen
elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak met uitzondering van:
- a. bioscoopvoorstellingen;
- b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid onder h, van de Gemeentewet;
- c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
- d. het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;
- e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoel in de Wet openbare manifestaties;
- f. sportwedstrijden, georganiseerd door een bij de NOC/NSF aangesloten of voor het college erkende instelling, die volgens door die instelling vastgestelde regels worden gehouden of gespeeld en worden gespeeld of gehouden in of op accommodaties waarover de organisator permanent de beschikking heeft;
- g. voetbalwedstrijden waarbij tenminste een betaald voetbalorganisatie is betrokken;
- h. een optocht, niet zijnde een betoging;
- i. op of aan de weg:
- 1. een vertoning voor het publiek geven, niet zijnde een betoging;
- 2. op enige wijze voor publiek muziek ten gehore te brengen;
- 3. een feest of wedstrijd te geven of te houden;
- j. ten behoeve van publiek optreden als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op of aan door de burgemeester aangewezen weg of gedeelten daarvan.
1.46 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.47 gebruiken
het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.
1.48 geluidgevoelige functies
bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
1.49 geluidgevoelige gebouwen
gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
1.50 geluidzoneringsplichtige inrichting
een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.
1.51 geprojecteerd (beperkt) kwetsbaar object
nog niet aanwezig (beperkt) kwetsbaar object dat op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan toegestaan is.
1.52 gevaarlijke stoffen
gevaarlijke stoffen zijn stoffen waarvan het gebruik, het transport of de opslag (overslag e.d.), risico's met zich meebrengt. Het kan gaan om explosiegevaar, brand, giftigheid of radioactiviteit.
1.53 groepsrisico (GR)
een maat voor de kans, dat door een ramp bij een activiteit met gevaarlijke stoffen of met een vliegtuig, een (grote) groep mensen, die niet rechtstreeks bij de activiteit betrokken is, tegelijkertijd omkomt. Het GR kan toenemen door uitbreiding van risicovolle activiteiten enerzijds en door het verhogen van de personendichtheid anderzijds.
1.54 groothandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of afleveren van goederen aan wederverkopers, dan wel instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.55 hogere grenswaarde
een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
1.56 hoofdgebouw
een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt..
1.57 horeca
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.
1.58 hotel
een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van logies (per nacht) met - al dan niet - als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.
1.59 invloedsgebied
gebied waarin volgens bij regeling van Onze Minister gestelde regels personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico.
1.60 kantoor
een gebouw dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen.
1.61 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).
1.62 kleinschalig parkeren
Kleinschalig kamperen is een kampeerfunctie, uitsluitend als nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf.
1.63 koffie-/theehuis
een bedrijf gericht op het verstrekken van zwak-alcoholische en niet-alcoholische dranken, met als nevenactiviteit het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren.
1.64 kunstobject
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.
1.65 kunstwerk
bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
1.66 kwetsbaar object
- 1. woningen, niet zijnde:
- verspreid liggende woningen met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare en voor zover die woningen niet behoren tot een Bevi inrichting;
- bedrijfswoningen;
- 2. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, waartoe in ieder geval behoren:
- (psychiatrische) ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- scholen;
- sociale werkplaatsen, of;
- gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
- 3. gebouwen waarin meestal grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
- kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object, voor zover zij niet behoren tot een Bevi inrichting of;
- complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt, voor zover zij niet behoren tot een risicovolle inrichting, en winkels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd en voor zover zij niet behoren tot een Bevi inrichting;
- 4. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen, voor zover zij niet behoren tot een Bevi inrichting.
1.67 lijst van bedrijfsactiviteiten
de bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de VNG zoals deze gold ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan en opgenomen in Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels.
1.68 lijst van horeca-activiteiten
lijst met een onderverdeling van horeca-activiteiten naar de mate van mogelijke overlast voor de omgeving zoals opgenomen in Bijlage 2 Lijst van horeca-activiteiten behorende bij deze regels;
1.69 lunchroom
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren en niet-alcoholische dranken.
1.70 maatschappelijke voorzieningen
educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en daarbij behorende voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en openbaar bestuur. Onder maatschappelijke voorzieningen zijn tevens begrepen kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang.
1.71 mantelzorg
het op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.
1.72 meergezinswoningen
als meergezinswoning wordt beschouwd: elke woning die samen met andere woonruimten c.q. bedrijfsruimten een pand vormt. Hieronder vallen flats, galerij-, portiek-, beneden- en bovenwoningen, appartementen en woningen boven bedrijfsruimten, voorzover deze zijn voorzien van een buiten de bedrijfsruimte gelegen toegangsdeur.
1.73 minder zelfredzaam
kinderen (0 tot 14 jaar), lichamelijk of geestelijk mindervaliden of bejaarden.
1.74 nevenactiviteiten
het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwvlak die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen.
1.75 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.76 peil
0.30 m' boven de kruin van de weg.
1.77 pension
een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van logies voor langere tijd met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan logerende gasten.
1.78 plaatsgebonden risico (PR)
risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is. Het plaatsgebonden risico moet worden berekend gebruikmakend van de rekenmethogdiek Bevi, tenzij anders is bepaald in artikel 2, lid 1 en artikel 3 lid 1 van de Revi.
1.79 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, bewerkt of hersteld, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.80 prostitutiebedrijf
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.
1.81 PR10-6/jaar contour
binnen deze plaatsgebonden risicocontour is de kans 1 op de 1.000.000 per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is.
1.82 regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi)
regeling van de Staatssecretaris van VROM van 8 september 2004, houdende regels met betrekking tot afstanden en de wijze van berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico ter uitvoering van het Besluit externe veiligheid inrichtingen zoals deze luidde op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan.
1.83 restaurant
een bedrijf uitsluitend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.
1.84 risicovolle bedrijven
- 1. alle inrichtingen die vallen onder de bijlage I van de regeling provinciale risicokaart of onder het registratiebesluit externe veiligheid;
- 2. alle inrichtingen met toxische gassen;
- 3. alle inrichtingen met een brandbaar gas in een drukhouder met een inhoud van meer dan 1 m3.
1.85 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.86 SPIL centrum
‘SPIL ( Spelen, Integreren, Leren); een hechte samenwerking tussen onderwijs, peuterspeelzaalwerk en kinderopvang met als doel optimale ontwikkelingskansen te creëren voor kinderen van 0 tot 12 jaar.
1.87 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.88 verdieping(en)
de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.
1.89 verkoopvloeroppervlakte
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.
1.90 voorgevel
de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.91 voorkeursgrenswaarde
de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
1.92 water
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.
1.93 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).
1.94 Wet geluidhinder
Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van dit bestemmingsplan.
1.95 Wet milieubeheer
Wet van 13 juni 1979, Stb. 442, houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
1.96 Wet ruimtelijke ordening
Wet van 20 oktober 2006, (Stb. 2006, nr. 566), houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
1.97 winkel
een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.
1.98 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.
1.99 woongebouw
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.7 ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor `Bedrijf´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijfsgebouwen ten behoeve van bedrijven genoemd in de "Lijst van bedrijfsactiviteiten" behorende tot de categorieën 1 en 2 met uitzondering van geluidzoneringsplichtigeinrichting en, risicovolle bedrijvenen of zelfstandige kantoorvestigingen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorzieningen' tevens voor nutsvoorzieningen.
met de daarbij behorende:
- c. erven en terreinen;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. waterhuishoudkundige voorzieningen (o.a. waterlopen, waterpartijen en waterberging);
- f. nutsvoorzieningen en voorzieningen voor duurzame energie
- g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de sociale veiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 4 Gemengd - 1
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor `Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woongebouwen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep met dien verstande dat de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep niet meer dan 50 m2 mag bedragen;
- b. detailhandel, uitsluitend op de begane grond;
- c. dienstverlening, uitsluitend op de begand grond;
- d. kantoor, uitsluitend op de begane grond;
- e. horeca in de categorie 1 uitsluitend op de begane grond;
- f. maatschappelijke doeleinden, uitsluitend op de begane grond;
- g. bedrijven in de categorie 1 en 2, uitsluitend op de begane grond;
met de daarbij behorende:
- h. wegen, straten en paden;
- i. groenvoorzieningen;
- j. tuinen, erven en terreinen;
- k. parkeervoorzieningen;
- l. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- m. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de sociale veiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 en tevens bedrijven toestaan, die niet voorkomen in de "Lijst van bedrijfsactiviteiten" of op grond van deze staat niet zijn toegestaan doch die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in "Lijst van bedrijfsactiviteiten" onder de categorieën 1 of 2, mits het geen geluidszoneringsplichtige en/of risicovolle inrichtingen betreft.
4.6 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid.4.2.1 onder d ten behoeve van het wijzigen van de breedte van de hoofdgebouwen, mits de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende ruimtelijke structuur en stedenbouwkundige kwaliteit niet onevenredig worden aangetast.
Artikel 5 Gemengd - 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor `Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woongebouwen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep met dien verstande dat de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep niet meer dan 50 m2 mag bedragen;
- b. detailhandel;
- c. dienstverlening;
- d. kantoor;
- e. ateliers;
met de daarbij behorende:
- f. wegen, straten en paden;
- g. groenvoorzieningen;
- h. tuinen, erven en terreinen;
- i. parkeervoorzieningen;
- j. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de sociale veiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1 en tevens bedrijven toestaan, die niet voorkomen in de "Lijst van bedrijfsactiviteiten" of op grond van deze staat niet zijn toegestaan doch die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in "Lijst van bedrijfsactiviteiten" onder de categorieën 1 of 2, mits het geen geluidszoneringsplichtige en/of risicovolle inrichtingen betreft.
5.6 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid.5.2.1 onder d ten behoeve van het wijzigen van de breedte van de hoofdgebouwen, mits de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende ruimtelijke structuur en stedenbouwkundige kwaliteit niet onevenredig worden aangetast.
Artikel 6 Gemengd - 3
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor `Gemengd - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woongebouwen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep met dien verstande dat de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep niet meer dan 50 m2 mag bedragen;
- b. detailhandel, uitsluitend op de begane grond;
- c. dienstverlening, uitsluitend op de begand grond;
- d. kantoor, uitsluitend op de begane grond;
met de daarbij behorende:
- e. wegen, straten en paden;
- f. groenvoorzieningen;
- g. tuinen, erven en terreinen;
- h. parkeervoorzieningen;
- i. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de sociale veiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1 en tevens bedrijven toestaan, die niet voorkomen in de "Lijst van bedrijfsactiviteiten" of op grond van deze staat niet zijn toegestaan doch die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in "Lijst van bedrijfsactiviteiten" onder de categorieën 1 of 2, mits het geen geluidszoneringsplichtige en/of risicovolle inrichtingen betreft.
6.6 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid.6.2.1 onder d ten behoeve van het wijzigen van de breedte van de hoofdgebouwen, mits de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende ruimtelijke structuur en stedenbouwkundige kwaliteit niet onevenredig worden aangetast.
Artikel 7 Groen
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor `Groen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. bermen en beplanting;
- c. paden;
- d. speelvoorzieningen;
- e. waterhuishoudkundige voorzieningen (o.a. waterlopen, waterpartijen en waterberging);
- f. beheer en/of zuivering van oppervlakte- en rioolwater;
- g. kunstobjecten;
met daarbij behorende:
- h. verhardingen;
- i. parkeervoorzieningen;
- j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
7.2 Bouwregels
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat - en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid
- c. de sociale veiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 8 Horeca
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor `Horeca´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. gebouwen ten behoeve van horecabedrijven genoemd in de `Lijst van horeca-activiteiten´ (bijlage 2) behorende tot categorie 1 of 2;
met daarbij behorende:
- b. wegen en paden;
- c. groenvoorzieningen;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. tuinen, erven en terreinen;
- f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
8.2 Bouwregels
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de sociale veiligheid;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
8.4 Specifieke gebruiksregels
8.5 Afwijken van de gebruiksregels
burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 8.1 en tevens horecabedrijven toestaan die niet worden vermeld onder categorie 1 of 2 in de `Lijst vanhoreca-activiteiten´ en/of worden vermeld in een hogere categorie doch die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de horecabedrijven die zijn genoemd onder die categorie van de `Lijst van horeca-activiteiten´.
8.6 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid.8.2.1 onder d ten behoeve van het wijzigen van de breedte van de hoofdgebouwen, mits de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende ruimtelijke structuur en stedenbouwkundige kwaliteit niet onevenredig worden aangetast.
Artikel 9 Maatschappelijk
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor `Maatschappelijk´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen;
met daarbij behorende:
- b. horecavoorzieningen, detailhandelsvoorzieningen en dienstverlenende bedrijven voor zover ten dienste van de maatschappelijke voorziening;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. speelvoorzieningen;
- f. tuinen, erven en terreinen;
- g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
9.2 Bouwregels
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de sociale veiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 10 Verkeer
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor `Verkeer´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen en straten, bestaande uit maximaal 2 rijstroken;
- b. voet- en fietspaden;
- c. groenvoorzieningen;
- d. parkeervoorzieningen;
met daarbij behorende:
- e. geluidwerende voorzieningen;
- f. waterhuishoudkundige voorzieningen (o.a. waterlopen, waterpartijen en waterberging);
- g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
10.2 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, in verband met de verkeers- of sociale veiligheid.
Artikel 11 Verkeer - Verblijfsgebied
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor `Verkeer - Verblijfsgebied´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woonstraten;
- b. pleinen;
- c. voet- en fietspaden;
met daarbij behorende:
- d. parkeervoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. speelvoorzieningen;
- g. waterhuishoudkundige voorzieningen (o.a. waterlopen, waterpartijen en waterberging);
- h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
11.2 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, in verband met de verkeers- of sociale veiligheid.
Artikel 12 Wonen
12.1 Bestemmingsomschrijving
12.2 Bouwregels
12.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de sociale veiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
12.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft:
- a. de in lid 12.2.2 onder d genoemde maximale goothoogte van aanbouwen en bijgebouwen, indien zulks wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van de aan-/uitbouw of het bijgebouw bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw;
- b. het bouwen van aan-, uitbouwen en bijgebouwen, buiten de aanduiding 'bijgebouwen' mits:
- 1. de stedenbouwkundige opbouw van het straatbeeld niet onevenredig wordt verstoord;
- 2. de verkeersveiligheid niet nadelig wordt beïnvloed;
- 3. het uitzicht vanuit naburige woningen niet onevenredig wordt aangetast:
- 4. de goothoogte, gemeten vanaf aansluitend terrein, ten hoogste 3,5 m bedraagt.
- c. het bouwen van erf- en terreinafscheidingen buiten de aanduiding 'bijgebouwen' mits:
- 1. de stedenbouwkundige opbouw van het straatbeeld niet onevenredig wordt verstoord;
- 2. de verkeersveiligheid niet nadelig wordt beïnvloed;
- 3. het uitzicht vanuit naburige woningen niet onevenredig wordt aangetast:
- 4. de bouwhoogte, gemeten vanaf aansluitend terrein, ten hoogste 2 m bedraagt.
12.5 Specifieke gebruiksregels
12.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.1 en toestaan dat in combinatie met het wonen:
de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m2 en/of voor een aan-huis-verbonden beroep tot een beroepsvloeroppervlakte van maximaal 75 m2, mits:
- a. de totale oppervlakte voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en een aan-huis-verbonden beroep gezamenlijk niet meer dan 75 m2 bedraagt;
- b. de verkeersaantrekkende werking niet zodanig is, dat ten gevolge daarvan extra verkeers-maatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen op de openbare weg, noodzakelijk worden;
- c. het niet betreft geluidszoneringsplichtige of risicovolle inrichtingen;
- d. het niet betreft seksinrichtingen en/of detailhandel met uitzondering van detailhandel in ter plaatse vervaardigde en/of bewerkte producten;
- e. deze activiteiten door ten hoogste twee personen worden uitgeoefend, waarvan minstens één persoon woonachtig in het betreffende pand; voor kapsalons geldt dat deze activiteit door maximaal één in het pand woonachtige persoon mag worden uitgeoefend;
- f. de activiteiten geen onevenredige hinder voor het woonmilieu opleveren.
12.7 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid.12.2.1 onder d ten behoeve van het wijzigen van de breedte van de hoofdgebouwen, mits de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende ruimtelijke structuur en stedenbouwkundige kwaliteit niet onevenredig worden aangetast.
12.8 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden binnen de aanduiding 'karakteristiek' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen;
- b. Het verbod als bedoeld in lid 12.8 onder a. is niet van toepassing indien de werken of werkzaamheden:
- 1. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning;
- 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan;
- 3. behoren tot het normaal onderhoud en beheer;
- c. Burgemeester en wethouders verlenen de in lid 12.8 onder a bedoelde vergunning niet, indien door de in dat lid genoemde werken en werkzaamheden de stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden op onaanvaardbare wijze aantasten.
Artikel 13 Waarde - Archeologie
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' (hoge archeologische verwachting) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden;
13.2 Bouwregels
13.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van de verbodsbepaling in lid 13.2.1 voor het bouwen van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen alsmede bouwwerken geen gebouwen zijnde, mits:
- a. dit in overeenstemming is met de basisbestemming en;
- b. met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat met oprichting van het bouwwerk geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de archeologische waarden; als uit archeologisch onderzoek blijkt dat oprichten van het bouwwerk kan leiden tot onevenredige verstoring, dan worden aan de omgevingsvergunning de volgende regels verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen en/of;
- 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.5 Uitzonderingen
Het in lid 13.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
- a. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel behoren tot het normale onderhoud;
- b. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
- c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.
13.6 Toelaatbaarheid
De in lid 13.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de archeologische waarden ontstaan of kunnen ontstaan.
Artikel 14 Waarde - Beschermd Stadsgezicht
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en het bevorderen van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het aangewezen gebied en de bebouwing daarin.
14.2 Bouwregels
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
- a. de bestaande voorgevelrooilijnen mag niet worden overschreden;
- b. de bestaande goot- en bouwhoogte mag niet wordt overschreden;
- c. van de bestaande dakvorm, dakhelling en nokrichting van gebouwen mag niet wordt afgeweken.
14.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van het behoud van de oorspronkelijke opzet van het gebied en ter waarborging van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische en ruimtelijke waarden, nadere eisen stellen aan de kleurstelling en het materiaalgebruik voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, alsmede van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
14.4 Afwijken van de bouwregels
14.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 15 Waarde - Cultuurhistorie
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en het bevorderen van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het aangewezen gebied en de bebouwing daarin.
15.2 Bouwregels
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
- a. de bestaande voorgevelrooilijnen mag niet worden overschreden;
- b. de bestaande goot- en bouwhoogte mag niet wordt overschreden;
- c. van de bestaande dakvorm, dakhelling en nokrichting van gebouwen mag niet wordt afgeweken.
15.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van het behoud van de oorspronkelijke opzet van het gebied en ter waarborging van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische en ruimtelijke waarden, nadere eisen stellen aan de kleurstelling en het materiaalgebruik voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, alsmede van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
15.4 Afwijken van de bouwregels
15.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 16 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 17 Parkeereisen
17.1 Parkeereis
Bij de afgifte van een omgevingsvergunning en/of afwijkingsvergunning de omvang of de bestemming van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen op meer dan twee wielen, moet in, op of onder dat gebouw dan wel op het bij het gebouw horende perceel, afhankelijk van de bestemming, grootte en bereikbaarheid per openbaar vervoer, een door burgemeester en wethouders, conform de Parkeernormen, te bepalen aantal parkeerplaatsen aanwezig zijn.
17.2 Afwijken van parkeereis
- a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.1 indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeer of stallingsruimte wordt voorzien.
- b. Aan het verlenen van een omgevingsvergunning als vermeld onder a. kan het college van burgemeester en wethouders een financiële voorwaarde verbinden.
17.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 1, artikel 17 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.
Artikel 18 Gebruiksregels
18.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig die bestemming.
Artikel 19 Algemene Aanduidingsregels
19.1 veiligheidzone externe veiligheid
- a. Binnen de aanduiding "veiligheidszone - bevi" mogen geen kwetsbare objecten worden gebouwd;
- b. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op kwetsbare objecten die een functionele binding hebben met de risicobron zoals bedoeld in artikel 14 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 27 mei 2004.
Artikel 20 Algemene Afwijkingsregels
20.1 Binnenplans afwijken
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de w oonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' c.q 'bijgebouwen' worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- c. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte van erfafscheidingen 2 m is;
- d. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 m is;
- e. de regels met het oog op de realisering van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen tot maximaal 100 m2 (bvo), het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 21 Overgangsrecht
21.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
21.2 Afwijken
burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 21.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 21.1 met maximaal 10%.
21.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 21.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
21.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
21.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 21.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
21.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 21.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
21.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 21.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 22 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Philipsdorp 2013.
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten
Lijst van bedrijfsactiviteiten bij de regels van het bestemmingsplan Philipsdorp 2013
SBI- code | Nr | Omschrijving | Afstanden in meters | Cate-gorie | |||||||||||||
geur | stof | geluid | gevaar | grootste afstand | |||||||||||||
10, 11 | - | VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN | |||||||||||||||
101, 102 | 0 | Slachterijen en overige vleesverwerking: | |||||||||||||||
101 | 5 | - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. <= 1000 m2 | 50 | 0 | 50 C | 30 | 50 | 3.1 | |||||||||
101 | 6 | - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. <= 200 m2 | 30 | 0 | 50 | 10 | 50 | 3.1 | |||||||||
101, 102 | 7 | - loonslachterijen | 50 | 0 | 50 | 10 | 50 | 3.1 | |||||||||
108 | 8 | - vervaardiging van snacks en vervaardiging van kant- en klaarmaaltijden p.o. < 2.000 m2 | 50 | 0 | 50 | 10 | 50 | 3.1 | |||||||||
1031 | - | Aardappelproductenfabrieken: | |||||||||||||||
1031 | 2 | - vervaardiging van snacks met p.o, < 2.000 m2 | 50 | 10 | 50 | 50 R | 50 | 3.1 | |||||||||
1051 | 0 | Zuivelproductenfabrieken: | |||||||||||||||
1052 | 2 | - consumptie-ijsfabrieken: p.o. <= 200 m2 | 10 | 0 | 30 | 0 | 30 | 2 | |||||||||
1071 | 0 | Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen: | |||||||||||||||
1071 | 1 | - v.c. < 7500 kg meel/week | 30 | 10 | 30 C | 10 | 30 | 2 | |||||||||
10821 | 0 | Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk: | |||||||||||||||
10821 | 3 | - cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. <= 200 m2 | 30 | 10 | 30 | 10 | 30 | 2 | |||||||||
10821 | 6 | - suikerwerkfabrieken zonder suiker branden: p.o. <= 200 m2 | 30 | 10 | 30 | 10 | 30 | 2 | |||||||||
1073 | Deegwarenfabrieken | 50 | 30 | 10 | 10 | 50 | 3.1 | ||||||||||
1083 | 0 | Koffiebranderijen en theepakkerijen: | |||||||||||||||
110102 | 0 | Vervaardiging van ethylalcohol door gisting: | |||||||||||||||
1102 t/m 1104 | Vervaardiging van wijn, cider e.d. | 10 | 0 | 30 C | 0 | 30 | 2 | ||||||||||
13 | - | VERVAARDIGING VAN TEXTIEL | |||||||||||||||
132 | 0 | Weven van textiel: | |||||||||||||||
133 | Textielveredelingsbedrijven | 50 | 0 | 50 | 10 | 50 | 3.1 | ||||||||||
139 | Vervaardiging van textielwaren | 10 | 0 | 50 | 10 | 50 | 3.1 | ||||||||||
139, 143 | Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen | 0 | 10 | 50 | 10 | 50 | 3.1 | ||||||||||
14 | - | VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT | |||||||||||||||
141 | Vervaardiging kleding van leer | 30 | 0 | 50 | 0 | 50 | 3.1 | ||||||||||
141 | Vervaardiging van kleding en -toebehoren (excl. van leer) | 10 | 10 | 30 | 10 | 30 | 2 | ||||||||||
142, 151 | Bereiden en verven van bont; vervaardiging van artikelen van bont | 50 | 10 | 10 | 10 | 50 | 3.1 | ||||||||||
15 | - | VERVAARDIGING VAN LEER EN LEDERWAREN (EXCL. KLEDING) | |||||||||||||||
151 | Lederwarenfabrieken (excl. kleding en schoeisel) | 50 | 10 | 30 | 10 | 50D | 3.1 | ||||||||||
152 | Schoenenfabrieken | 50 | 10 | 50 | 10 | 50 | 3.1 | ||||||||||
16 | - | HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK E.D. | |||||||||||||||
16102 | 0 | Houtconserveringsbedrijven: | |||||||||||||||
16102 | 2 | - met zoutoplossingen | 10 | 30 | 50 | 10 | 50 | 3.1 | |||||||||
162 | 1 | Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m2 | 0 | 30 | 50 | 0 | 50 | 3.1 | |||||||||
162902 | Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken | 10 | 10 | 30 | 0 | 30 | 2 | ||||||||||
17 | - | VERVAARDIGING VAN PAPIER, KARTON EN PAPIER- EN KARTONWAREN | |||||||||||||||
1712 | 0 | Papier- en kartonfabrieken: | |||||||||||||||
1712 | 1 | - p.c. < 3 t/u | 50 | 30 | 50 C | 30 C | 50 | 3.1 | |||||||||
58 | - | UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUCTIE VAN OPGENOMEN MEDIA | |||||||||||||||
18129 | Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen | 10 | 0 | 30 | 0 | 30 | 2 | ||||||||||
1814 | A | Grafische afwerking | 0 | 0 | 10 | 0 | 10 | 1 | |||||||||
1814 | B | Binderijen | 30 | 0 | 30 | 0 | 30 | 2 | |||||||||
1813 | Grafische reproductie en zetten | 30 | 0 | 10 | 10 | 30 | 2 | ||||||||||
1814 | Overige grafische aktiviteiten | 30 | 0 | 30 | 10 | 30D | 2 | ||||||||||
182 | Reproductiebedrijven opgenomen media | 0 | 0 | 10 | 0 | 10 | 1 | ||||||||||
2120 | 0 | Farmaceutische productenfabrieken: | |||||||||||||||
2120 | 1 | - formulering en afvullen geneesmiddelen | 50 | 10 | 50 | 50 R | 50 | 3.1 | |||||||||
2120 | 2 | - verbandmiddelenfabrieken | 10 | 10 | 30 | 10 | 30 | 2 | |||||||||
2052 | - | Lijm- en plakmiddelenfabrieken: | |||||||||||||||
205903 | A | Chemische kantoorbenodigdhedenfabrieken | 50 | 10 | 50 | 50 R | 50 | 3.1 | |||||||||
22 | - | VERVAARDIGING VAN PRODUCTEN VAN RUBBER EN KUNSTSTOF | |||||||||||||||
221102 | 0 | Loopvlakvernieuwingsbedrijven: | |||||||||||||||
221102 | 1 | - vloeropp. < 100 m2 | 50 | 10 | 30 | 30 | 50 | 3.1 | |||||||||
222 | 0 | Kunststofverwerkende bedrijven: | |||||||||||||||
222 | 3 | - productie van verpakkingsmateriaal en assemblage van kunststof bouwmaterialen | 50 | 30 | 50 | 30 | 50 | 3.1 | |||||||||
23 | - | VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUCTEN | |||||||||||||||
231 | Glasbewerkingsbedrijven | 10 | 30 | 50 | 10 | 50 | 3.1 | ||||||||||
232, 234 | 0 | Aardewerkfabrieken: | |||||||||||||||
232, 234 | 1 | - vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW | 10 | 10 | 30 | 10 | 30 | 2 | |||||||||
237 | 0 | Natuursteenbewerkingsbedrijven: | |||||||||||||||
237 | 2 | - zonder breken, zeven en drogen: p.o. <= 2.000 m2 | 10 | 30 | 50 | 0 | 50 | 3.1 | |||||||||
2391 | Slijp- en polijstmiddelenfabrieken | 10 | 30 | 50 | 10 | 50 D | 3.1 | ||||||||||
251, 331 | 0 | Constructiewerkplaatsen: | |||||||||||||||
251, 331 | 1a | - gesloten gebouw, p.o. < 200 m2 | 30 | 30 | 50 | 10 | 50 | 3.1 | |||||||||
255, 331 | B1 | Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d., p.o. < 200 m2 | 30 | 30 | 50 | 10 | 50 D | 3.1 | |||||||||
2561, 3311 | 0 | Metaaloppervlaktebehandelingsbedrijven: | |||||||||||||||
2562, 3311 | 2 | Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. < 200 m2 | 10 | 30 | 50 | 10 | 50 D | 3.1 | |||||||||
259, 331 | A0 | Grofsmederijen, anker- en kettingfabrieken: | |||||||||||||||
259, 331 | B | Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig p.o. < 200 m2 | 30 | 30 | 50 | 10 | 50 | 3.1 | |||||||||
26, 28, 33 | - | VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS | |||||||||||||||
26, 28, 33 | A | Kantoormachines- en computerfabrieken | 30 | 10 | 30 | 10 | 30 | 2 | |||||||||
26, 27, 33 | - | VERVAARDIGING VAN OVERIGE ELEKTR. MACHINES, APPARATEN EN BENODIGDHEDEN | |||||||||||||||
293 | Elektrotechnische industrie n.e.g. | 30 | 10 | 30 | 10 | 30 | 2 | ||||||||||
26, 33 | - | VERVAARDIGING VAN AUDIO-, VIDEO-, TELECOM-APPARATEN EN BENODIGDHEDEN | |||||||||||||||
261, 263, 264, 331 | Vervaardiging van audio-, video- en telecom-apparatuur e.d. | 30 | 0 | 50 | 30 | 50 D | 3.1 | ||||||||||
2612 | Fabrieken voor gedrukte bedrading | 50 | 10 | 50 | 30 | 50 | 3.1 | ||||||||||
26, 32, 33 | - | VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN | |||||||||||||||
26, 32, 33 | A | Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d. | 30 | 0 | 30 | 0 | 30 | 2 | |||||||||
30 | - | VERVAARDIGING VAN TRANSPORTMIDDELEN (EXCL. AUTO'S, AANHANGWAGENS) | |||||||||||||||
301, 3315 | 0 | Scheepsbouw- en reparatiebedrijven: | |||||||||||||||
301, 3315 | 1 | - houten schepen | 30 | 30 | 50 | 10 | 50 | 3.1 | |||||||||
31 | - | VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G. | |||||||||||||||
9524 | 2 | Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m2 | 0 | 10 | 10 | 0 | 10 | 1 | |||||||||
321 | Fabricage van munten, sieraden e.d. | 30 | 10 | 10 | 10 | 30 | 2 | ||||||||||
322 | Muziekinstrumentenfabrieken | 30 | 10 | 30 | 10 | 30 | 2 | ||||||||||
323 | Sportartikelenfabrieken | 30 | 10 | 50 | 30 | 50 | 3.1 | ||||||||||
324 | Speelgoedartikelenfabrieken | 30 | 10 | 50 | 30 | 50 | 3.1 | ||||||||||
32991 | Sociale werkvoorziening | 0 | 30 | 30 | 0 | 30 | 2 | ||||||||||
32999 | Vervaardiging van overige goederen n.e.g. | 30 | 10 | 50 | 30 | 50 D | 3.1 | ||||||||||
35 | C0 | Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen: | |||||||||||||||
35 | C1 | - < 10 MVA | 0 | 0 | 30 C | 10 | 30 | 2 | |||||||||
35 | C2 | - 10 - 100 MVA | 0 | 0 | 50 C | 30 | 50 | 3.1 | |||||||||
35 | D3 | - gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinstallaties, cat. A | 0 | 0 | 10 C | 10 | 10 | 1 | |||||||||
35 | D4 | - gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), cat. B en C | 0 | 0 | 30 C | 10 | 30 | 2 | |||||||||
35 | D5 | - gasontvang- en verdeelstations, cat. D | 0 | 0 | 50C | 50 R | 50 | 3.1 | |||||||||
35 | E0 | Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt: | |||||||||||||||
35 | E2 | - blokverwarming | 10 | 0 | 30 C | 10 | 30 | 2 | |||||||||
36 | - | WINNING EN DISTRIBUTIE VAN WATER | |||||||||||||||
36 | A0 | Waterwinning-/bereiding bedrijven: | |||||||||||||||
36 | A2 | - bereiding met chloorbleekloog e.d. en/of straling | 10 | 0 | 50 C | 30 | 50 | 3.1 | |||||||||
36 | B0 | Waterdistributiebedrijven met pompvermogen: | |||||||||||||||
36 | B1 | - < 1 MW | 0 | 0 | 30 C | 10 | 30 | 2 | |||||||||
36 | B2 | - 1 - 15 MW | 0 | 0 | 100 C | 10 | 100 | 3.2 | |||||||||
41, 42, 43 | - | BOUWNIJVERHEID | |||||||||||||||
41, 42, 43 | 1 | - bouwbedrijven algemeen: b.o <= 2.000 m2 | 10 | 30 | 50 | 10 | 50 | 3.1 | |||||||||
41, 42, 43 | 2 | Aannemersbedrijven met werkplaats: b.o. > 1000 m2 | 10 | 30 | 50 | 10 | 50 | 3.1 | |||||||||
41, 42, 43 | 3 | - aannemersbedrijven met werkplaats: b.o. < 1000 m2 | 0 | 10 | 30 | 10 | 30 | 2 | |||||||||
45, 47 | - | HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTOR- FIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS | |||||||||||||||
45204 | B | Autobeklederijen | 0 | 0 | 10 | 10 | 10 | 1 | |||||||||
45204 | C | Autospuitinrichtingen | 50 | 30 | 30 | 30 R | 50 | 3.1 | |||||||||
45205 | Autowasserijen | 10 | 0 | 30 | 0 | 30 | 2 | ||||||||||
473 | 0 | Benzineservicestations: | |||||||||||||||
473 | 2 | - met LPG < 1000 m3/jr | 30 | 0 | 30 | 50 R | 50 | 3.1 | |||||||||
473 | 3 | - zonder LPG | 30 | 0 | 30 | 10 | 30 | 2 | |||||||||
46 | - | GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING | |||||||||||||||
4621 | 0 | Groothandel in akkerbouwproducten en veevoeders | 30 | 30 | 50 | 30 R | 50 | 3.1 | |||||||||
4622 | Groothandel in bloemen en planten | 10 | 10 | 30 | 0 | 30 | 2 | ||||||||||
4624 | Groothandel in huiden, vellen en leder | 50 | 0 | 30 | 0 | 50 | 3.1 | ||||||||||
46217, 4631 | Groothandel in ruwe tabak, groenten, fruit en consumptie-aardappelen | 30 | 10 | 30 | 50 R | 50 | 3.1 | ||||||||||
4632, 4633 | Groothandel in vlees, vleeswaren, zuivelproducten, eieren, spijsolieën | 10 | 0 | 30 | 50 R | 50 | 3.1 | ||||||||||
4634 | Groothandel in dranken | 0 | 0 | 30 | 0 | 30 | 2 | ||||||||||
4635 | Groothandel in tabaksproducten | 10 | 0 | 30 | 0 | 30 | 2 | ||||||||||
4636 | Groothandel in suiker, chocolade en suikerwerk | 10 | 10 | 30 | 0 | 30 | 2 | ||||||||||
4637 | Groothandel in koffie, thee, cacao en specerijen | 30 | 10 | 30 | 0 | 30 | 2 | ||||||||||
4638, 4639 | Groothandel in overige voedings- en genotmiddelen | 10 | 10 | 30 | 10 | 30 | 2 | ||||||||||
464, 46733 | Groothandel in overige consumentenartikelen | 10 | 10 | 30 | 10 | 30 | 2 | ||||||||||
46499 | 0 | Groothandel in vuurwerk en munitie: | |||||||||||||||
46499 | 1 | - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton | 10 | 0 | 30 | 10 V | 30 | 2 | |||||||||
46499 | 2 | - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag 10 tot 50 ton | 10 | 0 | 30 | 50 V | 50 | 3.1 | |||||||||
46499 | 5 | - munitie | 0 | 0 | 30 | 30 | 30 | 2 | |||||||||
46711 | 0 | Groothandel in vaste brandstoffen: | |||||||||||||||
46711 | 1 | - klein, lokaal verzorgingsgebied | 10 | 50 | 50 | 30 | 50 | 3.1 | |||||||||
4673 | 0 | Groothandel in hout en bouwmaterialen: | |||||||||||||||
4673 | 1 | - algemeen: b.o. > 2.000 m2 | 0 | 10 | 50 | 10 | 50 | 3.1 | |||||||||
4673 | 2 | - algemeen: b.o. <= 2.000 m2 | 0 | 10 | 30 | 10 | 30 | 2 | |||||||||
46735 | 4 | zand en grind: | |||||||||||||||
46735 | 6 | - algemeen: b.o. <= 200 m2 | 0 | 10 | 30 | 0 | 30 | 2 | |||||||||
4674 | 0 | Groothandel in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur: | |||||||||||||||
4674 | 1 | - algemeen: b.o. > 2.000 m2 | 0 | 0 | 50 | 10 | 50 | 3.1 | |||||||||
4674 | 2 | - algemeen: b.o. < = 2.000 m2 | 0 | 0 | 30 | 0 | 30 | 2 | |||||||||
46752 | Groothandel in kunstmeststoffen | 30 | 30 | 30 | 30 R | 30 | 2 | ||||||||||
4676 | Groothandel in overige intermediaire goederen | 10 | 10 | 30 | 10 | 30 | 2 | ||||||||||
4677 | 1 | - autosloperijen: b.o. <= 1000 m2 | 10 | 10 | 50 | 10 | 50 | 3.1 | |||||||||
4677 | 1 | - overige groothandel in afval en schroot: b.o. <= 1000 m2 | 10 | 10 | 50 | 10 | 50 | 3.1 | |||||||||
466 | 0 | Groothandel in machines en apparaten: | |||||||||||||||
466 | 2 | - overige | 0 | 10 | 50 | 0 | 50 | 3.1 | |||||||||
466, 469 | Overige groothandel (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d.) | 0 | 0 | 30 | 0 | 30 | 2 | ||||||||||
47 | - | DETAILHANDEL EN REPARATIE T.B.V. PARTICULIEREN | |||||||||||||||
4791 | Postorderbedrijven | 0 | 0 | 50 | 0 | 50 | 3.1 | ||||||||||
952 | Reparatie t.b.v. partuculieren (excl. auto's en motorfietsen) | 0 | 0 | 10 | 10 | 10 | 1 | ||||||||||
55 | - | LOGIES, MAALTIJDEN- EN DRANKENVERSTREKKING | |||||||||||||||
562 | Cateringbedrijven | 10 | 0 | 30 C | 10 | 30 | 2 | ||||||||||
49 | - | VERVOER OVER LAND | |||||||||||||||
491, 492 | 0 | Spoorwegen: | |||||||||||||||
493 | Taxibedrijven | 0 | 0 | 30 C | 0 | 30 | 2 | ||||||||||
494 | 1 | - Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks): b.o. <= 1000 m2 | 0 | 0 | 50 C | 30 | 50 | 3.1 | |||||||||
495 | Pomp- en compressorstations van pijpleidingen | 0 | 0 | 30 C | 10 | 30 D | 2 | ||||||||||
52 | - | DIENSTVERLENING T.B.V. HET VERVOER | |||||||||||||||
52102, 52109 | A | Distributiecentra, pak- en koelhuizen | 30 | 10 | 50 C | 50 R | 50 D | 3.1 | |||||||||
52109 | B | Opslaggebouwen (verhuur opslagruimte) | 0 | 0 | 30 C | 10 | 30 | 2 | |||||||||
5221 | 1 | Autoparkeerterreinen, parkeergarages | 10 | 0 | 30 C | 0 | 30 | 2 | |||||||||
5222 | Overige dienstverlening t.b.v. vervoer (kantoren) | 0 | 0 | 10 | 0 | 10 | 1 | ||||||||||
53 | - | POST EN TELECOMMUNICATIE | |||||||||||||||
531, 532 | Post- en koeriersdiensten | 0 | 0 | 30 C | 0 | 30 | 2 | ||||||||||
61 | A | Telecommunicatiebedrijven | 0 | 0 | 10 C | 0 | 10 | 1 | |||||||||
61 | B0 | Zendinstallaties: | |||||||||||||||
61 | B1 | - LG en MG, zendervermogen < 100 kW (bij groter vermogen: onderzoek!) | 0 | 0 | 0 C | 100 | 100 | 3.2 | |||||||||
61 | B2 | - FM en TV | 0 | 0 | 0 C | 10 | 10 | 1 | |||||||||
61 | B3 | - GSM en UMTS-steunzenders (indien bouwergunningplichtig) | 0 | 0 | 0 C | 10 | 10 | 1 | |||||||||
77 | - | VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN | |||||||||||||||
7711 | Personenautoverhuurbedrijven | 10 | 0 | 30 | 10 | 30 | 2 | ||||||||||
7712, 7739 | Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (excl. personenauto's) | 10 | 0 | 50 | 10 | 50 D | 3.1 | ||||||||||
773 | Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen | 10 | 0 | 50 | 10 | 50 D | 3.1 | ||||||||||
772 | Verhuurbedrijven voor roerende goederen n.e.g. | 10 | 10 | 30 | 10 | 30 D | 2 | ||||||||||
62 | - | COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE | |||||||||||||||
62 | A | Computerservice- en informatietechnologie-bureau's e.d. | 0 | 0 | 10 | 0 | 10 | 1 | |||||||||
58, 63 | B | Datacentra | 0 | 0 | 30 C | 0 | 30 | 2 | |||||||||
72 | - | SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK | |||||||||||||||
721 | Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk | 30 | 10 | 30 | 30 R | 30 | 2 | ||||||||||
722 | Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek | 0 | 0 | 10 | 0 | 10 | 1 | ||||||||||
63, 69 t/m 71, 73, 74, 77, 78, 80 t/m 82 | - | OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING | |||||||||||||||
812 | Reinigingsbedrijven voor gebouwen | 50 | 10 | 30 | 30 | 50 D | 3.1 | ||||||||||
74203 | Foto- en filmontwikkelcentrales | 10 | 0 | 30 C | 10 | 30 | 2 | ||||||||||
82992 | Veilingen voor huisraad, kunst e.d. | 0 | 0 | 10 | 0 | 10 | 1 | ||||||||||
84 | - | OPENBAAR BESTUUR, OVERHEIDSDIENSTEN, SOCIALE VERZEKERINGEN | |||||||||||||||
8425 | Brandweerkazernes | 0 | 0 | 50 C | 0 | 50 | 3.1 | ||||||||||
37, 38, 39 | - | MILIEUDIENSTVERLENING | |||||||||||||||
3700 | B | rioolgemalen | 30 | 0 | 10 C | 0 | 30 | 2 | |||||||||
381 | A | Vuilophaal-, straatreinigingsbedrijven e.d. | 50 | 30 | 50 | 10 | 50 | 3.1 | |||||||||
381 | B | Gemeentewerven (afval-inzameldepots) | 30 | 30 | 50 | 30 R | 50 | 3.1 | |||||||||
382 | A0 | Afvalverwerkingsbedrijven: | |||||||||||||||
382 | A4 | - pathogeen afvalverbranding (voor ziekenhuizen) | 50 | 10 | 30 | 10 | 50 | 3.1 | |||||||||
382 | A7 | - verwerking fotochemisch en galvano-afval | 10 | 10 | 30 | 30 R | 30 | 2 | |||||||||
94 | - | DIVERSE ORGANISATIES | |||||||||||||||
941, 942 | Bedrijfs- en werknemersorganisaties (kantoren) | 0 | 0 | 10 | 0 | 10 | 1 | ||||||||||
96 | - | OVERIGE DIENSTVERLENING | |||||||||||||||
96011 | A | Wasserijen en strijkinrichtingen | 30 | 0 | 50 C | 30 | 50 | 3.1 | |||||||||
96011 | B | Tapijtreinigingsbedrijven | 30 | 0 | 50 | 30 | 50 | 3.1 | |||||||||
96012 | Chemische wasserijen en ververijen | 30 | 0 | 30 | 30 R | 30 | 2 | ||||||||||
96013 | A | Wasverzendinrichtingen | 0 | 0 | 30 | 0 | 30 | 2 | |||||||||
96013 | B | Wasserettes, wassalons | 0 | 0 | 10 | 0 | 10 | 1 | |||||||||
9602 | Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten | 0 | 0 | 10 | 0 | 10 | 1 | ||||||||||
9603 | 0 | Begrafenisondernemingen: | |||||||||||||||
9603 | 1 | - uitvaartcentra | 0 | 0 | 10 | 0 | 10 | 1 | |||||||||
96031 | 2 | - begraafplaatsen | 0 | 0 | 10 | 0 | 10 | 1 | |||||||||
9313, 9604 | Fitnesscentra, badhuizen en sauna-baden | 10 | 0 | 30 C | 0 | 30 | 2 |
Bijlage 2 Lijst Van Horeca-activiteiten
Lijst van horeca-activiteiten bij de regels van het bestemmingsplan "Philipsdorp 2013"
Categorie | Omschrijving / Typologie | Horeca subcategorie | |||
1. | Maaltijdverstrekkers: | ||||
cafetaria, snackbar, automatieken | 1a | ||||
lunchroom, ijssalons, kiosk | 1a | ||||
pannenkoekenhuis, shoarmazaak, poffertjeszaak creperie | 1a | ||||
restaurant | 1b | ||||
2. | Drankverstrekkers | ||||
café, bar, nachtclub | 2a | ||||
tearoom, koffiehuis | 2b | ||||
3. | Multifunctioneel horecabedrijf | 3 | |||
4. | Vermaak, ontspanning en discotheken | ||||
snooker- of biljartcentrum | 4a | ||||
casino of amusementhal | 4a | ||||
bowling- of kegelcentrum, lasergamecentrum | 4a | ||||
bioscoop | 4a | ||||
discotheek, dancing | 4b | ||||
5. | Logiesverstrekkend | ||||
hotel | 5 | ||||
motel | 5 | ||||
pension | 5 | ||||
6. | Ontmoetingscentra / Maatschappelijke instellingen | 6 |
Bijlage 3 Parkeernormen
Bijlage 4 Beschrijving Object Karakteristiek
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het bestemmingsplan "Philipsdorp 2013" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels.
Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.
1.2 Het Plangebied
Het plangebied ligt in het tegen het centrum van de gemeente en wordt in grote lijnen begrensd door Mathildelaan, Glaslaan, Kastanjelaan, Schootsestraat, Strijpsestraat, Schouwbroekseweg, Draaiboomstraat, Langdonkestraat en Johannastraat. De volgende buurten liggen in het plangebied: Oud Philipsdorp, Bazelbuurt, Lijsterbesbuurt, Plataanbuurt en een gedeelte van het stadionkwartier.
1.3 Voorgaande Plannen
Het bestemmingsplan "Philipsdorp 2013" vervangt grotendeels het bestemmingsplan 'Eindhoven binnen de Ring', vastgesteld door de raad op12 oktober 1998; besluit van Gedeputeerde Staten omtrent goedkeuring d.d 1 juni 1999.
Het bestemmingsplan "Philipsdorp 2013" vervangt geheel het bestemmingsplan 'VII Eindhoven binnen de Ring (Frederiklaan 209)', vastgesteld door de raad op 28 februari 2012.
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken.
Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is de bestaande situatie beschreven.
Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden voor en zo nodig de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is de wijze beschreven waarop rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding.
De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6.
In hoofdstuk 7 wordt aandacht besteed aan de handhaving van het bestemmingsplan.
De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8.
Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Historisch Perspectief
Voor deze paragraaf is gebruik gemaakt van "Philipsdorp Eindhoven, Wikken en wegen in waardevolle wijken: de methode in de praktijk van Rein Geurtsen en Ad Hereijgers.
Philipsdorp is een uniek stuk erfgoed. Het is één van de schaarse voorbeelden van een Company Town in Nederland en is gebouwd in de periode tussen 1910 tot 1923 door de NV Philips Gloeilampenfabriek. Philips wilde het probleem van de volkshuisvesting en de toenemende woningnood op eigen kracht oplossen door het stichten van een fabrieksdorp. Van heinde en verre werden arbeiders voor de Philips-fabrieken aangetrokken, die door het bedrijf onder meer in Philipsdorp gehuisvest werden. Door de ontwikkeling van Philipsdorp zelf ter hand te nemen, kon het bedrijf een goede huisvesting voor deze arbeiders realiseren; een gezonde woning met voldoende licht en lucht, goede sanitaire omstandigheden, op korte afstand van het werk en met een moestuin voor het telen van eigen groente en fruit.
Het fabrieksdorp vormde nagenoeg een complete leefgemeenschap met winkels, scholen en recreatieve voorzieningen. Men woonde er tussen collega's en directe superieuren, die vaak van verschillende gezindte en nationaliteit waren. Een jonge, gevarieerde, maar hechte wijkgemeenschap was het gevolg. Inspiratiebron voor Philipsdorp waren de verschillende Engelse fabrieksdorpen zoals Port Sunlight van W.H. Lever bij Liverpool en de tuinstadbeweging van Ebenezer Howard, Garden Cities of Tomorrow, uit 1898.
Voor de ontwikkeling van Philipsdorp huurde industrieel Anton Philips bekwame adviseurs in en koos hij voor een radicaal concept. Philips stichtte een "stralend" fabrieksdorp, met woningen en (winkel)voorzieningen die zich scharen rondom een 'Green'. Deze 'Green' bestond uit een centraal gemeenschapspark met recreatieve en sportieve voorzieningen, zoals een voetbalveld: de bakermat van de huidige voetbalclub PSV. Eromheen liep een brede wandelpromenade begeleid door een watersingel. Verder was er weinig groene verblijfsruimte in de buurt. De achtertuinen vormden de groene oases in de wijk. Alle tuinbegrenzingen bestonden uit ligusterhagen. De tuinen waren veelal nutstuinen met groenten, fruitstruikjes en bomen.
Figuur 1: Impressie van het stralend fabrieksdorp uit 1920 (bron Woonbedrijf)
Anton Philips bouwde zijn fabrieksdorp buiten het stedelijk gebied van Eindhoven, in de buurgemeente Strijp. Hij koos een locatie waar hij kon beschikken over goedkope grond. Parallel aan de industriële ontwikkeling groeide Philipsdorp voor de Tweede Wereldoorlog uit tot een, voor Nederlandse begrippen, omvangrijke Company Town.
De naoorlogse stedelijke ontwikkelingen hebben er voor gezorgd dat Philipsdorp centraal in het stedelijk gebied is komen te liggen. Fabrieksgebouwen maken plaats voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Het PSV-stadion is uitgebreid en het appartementencomplex Stadionkwartier is op de voormalige 'Green' gerealiseerd. Deze ontwikkelingen hebben er toe geleid dat Philipsdorp als Company Town van de kaart dreigde te verdwijnen.
Met de aanwijzing van Philipsdorp als beschermd stadsgezicht (16 april 2003) en met de vaststelling van een ontwikkelingsvisie voor Philipsdorp (november 2008) wordt de waarde van Philipsdorp voor de stad onderkend. Naar aanleiding van de ontwikkelingsvisie is een concept-beeldkwaliteitsplan voor Philipsdorp opgesteld waarin het ambitieniveau van de renovatie van de woningen en de openbare ruimte staat beschreven. Doel is om Philipsdorp voor de komende 40 jaar duurzaam te conserveren voor de stad, rekening houdend met haar ontstaansgeschiedenis, maar ook met de functionele eisen die het heden en de toekomst stellen aan de kwaliteit van de woningen, de inrichting van de woonomgeving en sociaal-maatschappelijke voorzieningen. In 2012 is Woonbedrijf gestart met de renovatie van 770 woningen in Philipsdorp. Na de renovatie wordt het openbaar gebied opnieuw ingericht, waarbij onder meer aandacht uitgaat naar het terugbrengen van groen.
2.2 Stedenbouwkundige Structuur
Strijp is één van de vijf dorpen rondom Eindhoven die in 1920 door Eindhoven is geannexeerd. Het centrum van Strijp is het St. Trudoplein en omgeving. Vanuit dit plein liepen wegen naar de omliggende kernen. De Strijpsestraat, de Gagelstaat en de later aangelegde Willemstraat verbonden Strijp met de stad Eindhoven. De Schootsestraat behoorde eveneens tot de oorspronkelijke dorpsstructuur. Deze historische wegen met karakteristieke lintbebouwing zijn ondanks de verstedelijking nog steeds herkenbaar. Ook zijn deze straten nog steeds belangrijk voor de ontsluiting van Eindhoven.
Vanaf 1910 begon Philips tussen Strijp en Eindhoven aan de ontwikkeling van zijn Company Town. Het eerste gedeelte van Philipsdorp werd ontworpen door architect Ir. G.J. de Jongh. Zijn romantische landschappelijke benadering met vloeiende en gebogen wegen die uitkomen in het voormalige centrale park, zijn bepalend voor de stedenbouwkundige structuur van Strijp. Het centrale park werd begrensd door brede groen ingerichte lanen: de Frederiklaan, de Jonghlaan en de Elisabethlaan. De Frederiklaan is ontworpen als een centrale hoofdweg tussen het St. Trudoplein en de Willemstraat en heeft nog steeds deze functie. Het groene karakter van de lanen is verloren gegaan en de 'Green' is inmiddels bebouwd met het PSV-stadion en het Stadionkwartier. De Elisabethlaan bestaat niet meer.
Ter voorbereiding van de annexatie van de omliggende dorpen van Eindhoven werd in 1918 het Algemeen Uitbreidingsplan opgesteld. Een belangrijk onderdeel hiervan was het verbeteren van de verkeersstructuur. Ringwegen en radiaalwegen moesten Eindhoven en de randdorpen ontsluiten. De huidige Glaslaan maakte onderdeel uit van de binnenste ring. Deze binnenste ring is nooit afgemaakt.
De Kastanjelaan maakte een verbinding tussen de buitenring (de huidige Ring) en de binnenste ring en ontsloot de nieuwe bedrijfsterreinen van Philips.
Het plein bij de Essenstraat koppelt de Kastanjelaan en de Glaslaan met de Frederiklaan. Dit plein werd gevormd in een periode waarin de verdere groei van het Philipsconcern en het Philipsdorp niet meer los kon worden gezien van de ontwikkeling van Eindhoven in groter verband. Het markeert de historische overgang tussen de fase van Company Town naar moderne industriestad.
De aanleg van deze verkeerswegen en de verknoping met het bestaande wegennet bepaalt de stedenbouwkundige opzet van Strijp en de positie van de woonbuurten van Philipsdorp.
Figuur 2: wegenstructuur en de verschillende buurten van Philipsdorp
2.3 De Buurten
De wijk is opgebouwd uit vier buurten die tezamen Philipsdorp vormen. De buurten zijn gebouwd in verschillende perioden en hebben ieder een eigen geschiedenis, opzet en architectuur. Hierdoor zijn de buurten als zelfstandige onderdelen te herkennen.
Oud Philipsdorp (periode 1910 tot 1916)
In 1910 begon Philips met de bouw van zijn Companytown. Het eerste gedeelte wordt Oud Philipsdorp genoemd. Architect G.J. de Jongh maakte een stedenbouwkundig plan, waarbij woningen werden gesitueerd rondom een gemeenschappelijk park. Dit park werd begrensd door brede lanen met een middenberm en een dubbele bomenrij. De Frederiklaan en de Jonghlaan zijn nog wel aanwezig maar het groen is verdwenen. Van de winkelvoorzieningen rondom de 'Green' zijn er nog enkele over.
Kenmerkend voor Oud Philipsdorp is de romantisch landschappelijke opzet met gebogen straten die uitkomen op de voormalige 'Green'. Iedere straat is anders ontworpen. De meest bijzondere straat was de Hulstlaan die uitkwam op de 'Green'. Ook het oorspronkelijke karakter van de Hulstlaan is verdwenen.
De architecten die aan Philipsdorp werkten, hanteerden voor de woningen een pittoreske stijl om een dorpse sfeer te benadrukken. Door (soms subtiele) variaties in architectuur is een afwisselend gevelbeeld ontstaan.
De woningen kregen geen voortuinen, omdat Philips er geen vertrouwen in had, dat de tuinen goed werden onderhouden door de bewoners. Wel hadden de woningen diepe achtertuinen waar de bewoners - vaak van agrarische afkomst - groenten konden kweken. De Hulstlaan vormde hierop een uitzondering. Hier hadden de woningen in het verleden wel een voortuin, maar deze zijn bij een herinrichting van de openbare ruimte verdwenen. De 'Green' is nu bebouwd met het PSV-stadion en het stadionkwartier. Deze grootschalige bebouwing vormt een groot contrast met de kleine en lage huisjes van Oud Philipsdorp. De woningen, die tussen 1910 en 1916 zijn gebouwd, naar ontwerp van architect L.J.P. Kooken zijn allen aangewezen als monument.
Vanwege grondposities werd Oud Philipsdorp pas in 1923 gecomplementeerd met 74 kleine arbeiderswoningen aan en in de omgeving van de Henriëttestraat. Dit gedeelte van Oud Philipsdorp werd ontworpen door architect C. Smit. Deze woningen zijn niet aangewezen als monument, maar behoren wel tot het beschermd stadsgezicht.
Bazelbuurt, Lijsterbesbuurt en Plataanbuurt (periode 1917 tot 1920)
Philips huurde in 1916 architect K.P.C de Bazel in om Philipsdorp verder uit te breiden. De stedenbouwkundige opzet van de Bazelbuurt, Lijsterbesbuurt en Plataanbuurt zijn van zijn hand. De Bazel ontwierp de uitbreiding van deze buurten als een 'Gesamtkunstwerk' met een sterke samenhang tussen stedenbouw, architectuur en de inrichting van de openbare ruimte. Dit komt met name tot uiting in:
- Een gesloten straatperspectief middels toepassing van T-kruisingen;
- Geleding in de straatruimte;
- Pleintjes op knooppunten;
- Beplanting als articulatie van de architectonische ruimte.
De Bazel ontwierp behalve het stedenbouwkundige plan ook de woningen rond de Iepenlaan/Wingerdlaan (De Bazelbuurt).
Architect C. Smit verzorgde op basis van het stedenbouwkundig ontwerp van De Bazel de architectonische uitwerking van de Lijsterbesbuurt en de Plataanbuurt. Hierbij volgde hij op onderdelen de methodiek van de Bazel.
De Lijsterbesbuurt is een scharnier tussen twee belangrijke perioden in het ontstaan van Philipsdorp. De overgang tussen de periode van G.J. de Jongh, waarin Philipsdorp zich overwegend autonoom ontwikkelde en de periode waarin de basis werd gelegd voor de Glaslaan, Kastanjelaan en Essenstraat en Philips meer nadrukkelijk meebouwde aan de stedelijke structuur van de stad. Hoewel de Lijsterbesbuurt een cruciale bouwsteen is voor Philipsdorp, is dit de enige buurt van Philipsdorp die niet aangewezen is als beschermd stadsgezicht.
Op hoek van de Essenstraat en Lijsterbesstraat werd in 1919 een broodfabriek annex winkel gesticht. Het gebouw is nog steeds aanwezig, maar heeft een andere functie gekregen.
De Plataanlaan en de Acaciastraat haken met een symmetrisch vormgegeven plein aan op de Kastanjelaan. Hiermee wilde de Bazel de Plataanbuurt op een monumentale wijze laten aansluiten op de "radiaal" Kastanjelaan. De woningen rondom dit plein zijn aangewezen als monument.
De interne structuur van de Plataanbuurt bestaat uit het Plataanplein waar groen ingerichte straten op uit komen. De straten eindigen hier op de gevelwanden van het plein. Dit gesloten straatperspectief zorgt voor het ontstaan van een besloten stedelijke ruimte. Het Plataanplein werd ingericht als het groene hart van de buurt. De woningen rondom het plein kregen voortuin omgeven door lage hagen om zo het groene karakter te benadrukken. Dit beeld is nog steeds herkenbaar maar het groene karakter van de straten en het plein is grotendeels verdwenen.
De Rafelige Rand
Aan de zuidkant van Philipsdorp is de aansluiting minder helder. Hier ligt een wat ongedefinieerd gebied tussen de organisch gegroeide historische lintbebouwing en de planmatig opgezette buurten van Philips. Dit gebied wordt de rafelige rand genoemd door haar rommelige structuur met veel open veldjes.
Voor de rafelige rand wordt een plan opgesteld dat enerzijds de aansluiting tussen Philipsdorp en omliggende gebieden moet verbeteren en anderzijds ruimte biedt voor maatschappelijke voorzieningen, groen, parkeren en differentiatie in het woningaanbod. Het contrast tussen de ontworpen structuur van Philipsdorp en de organische structuur van historisch Strijp aan de ene kant en het contrast tussen het hoogstedelijke karakter van Strijp S/Stadionkwartier en het tuindorpkarakter van Philipsdorp aan de andere kant, dienen te worden gewaarborgd. Bij toekomstige ontwikkelingen in de gebouwde omgeving en/of de openbare ruimte aansluitend op die van Philipsdorp worden daarom kaders gesteld vanuit het cultuurhistorische karakter van de wijk.
2.4 Ontwikkelingen
Dit bestemmingsplan is opgesteld met als doel het voorzien in een actuele planologische en juridische regeling. In principe maakt dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Dit wil echter niet zeggen dat er niets gebeurt in het plangebied. In - en rond het plangebied vinden wel enkele ontwikkelingen plaats. In deze paragraaf staat een beschrijving opgenomen van mogelijke ontwikkelingen die spelen in het plangebied.
Schootsestraat 99
Hier is een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van appartementen.
De omgevingsvergunning heeft rechtskracht gekregen en deze ontwikkeling is daarom in het bestemmingsplan verwerkt.
Hubertastraat, Langdonkenstraat, Draaiboomstraat (rafelige rand)
Er liggen braakliggend gronden aan de Langdonkenstraat tussen de Hubertastraat en de Draaiboomstraat. Op dit moment zijn de gronden in gebruik als groen of als parkeerplaatsen. Er zijn echter schetsen opgesteld om hier nog woningen te realiseren. Dit past ook binnen het stedenbouwkundig beeld van de Langdonkstraat. Deze gronden hebben de bestemming 'Wonen' gekregen. Op deze manier is duidelijk dat hier in de toekomst mogelijk nog woningen gebouwd zullen worden. Er ontbreekt een bouwblok binnen deze bestemming, dus er kunnen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Dit kan pas als er concrete plannen zijn die passen binnen de stedenbouwkundige en cultuurhistorische cultuur. Mochten er in de toekomst concrete plannen worden ontwikkeld, dan zullen deze via een aparte planologsiche procedure geregeld kunnen worden.
Iepenlaan 47
Hier is een voormalig kerkgebouw. Het gebouw is niet meer als zodanig in gebruik, maar vertegenwoordigt wel een bijzondere waarde. Dit eigenaar heeft aangegeven het gebouw ten dienste van wonen te willen gebruiken. Dit is toelaatbaar binnen dit woongebied. Het is echter wel gewenst dat het gebouw behouden blijft. Daarom is een aanlegvergunning voor de activiteit slopen vereist.
Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid.
Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord. Het betreft een actualiseringsplan dat vooral de huidige situatie vastlegt.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Structuurvisie
Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant in werking getreden. Provinciale Staten hebben deze op 1 oktober 2010 vastgesteld. Hierin wordt geconstateerd dat dé grote uitdaging voor Noord-Brabant is om het (hoog)stedelijk gebied verder te ontwikkelen tot een krachtig netwerk en tegelijkertijd de groene en blauwe waarden van Noord-Brabant te versterken. De nabijheid van stad en land en de karakteristieke afwisseling tussen stad en land zijn daarbij belangrijke kwaliteiten die bijdragen aan een aantrekkelijk leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.
De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem. Met aandacht voor hoogwaterbescherming, droogte, biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen. Met aandacht voor cultuurhistorische waarden en de leefbaarheid van kleine kernen. En een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied, met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Met aandacht voor sterke regionale economische clusters, (inter-)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden).
Eindhoven wordt in relatie gebracht met het stedelijk netwerk BrabantStad samen met Breda, Helmond, ´s-Hertogenbosch en Tilburg. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.
BrabantStad ontwikkelt zich tot een onderscheidend netwerk binnen de Noordwest-Europese stedelijke agglomeratie. Een voorwaarde daarvoor is een goede bereikbaarheid van de steden onderling en met andere omliggende stedelijke netwerken. Daarom kiest de provincie voor het versterken van de verbinding met nabijgelegen stedelijke netwerken, met name met het Knooppunt Arnhem-Nijmegen, het Ruhrgebied en Maastricht- Heerlen-Aken-Luik. Het OV-netwerk BrabantStad en het hoofdwegennet worden verder ontwikkeld. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden op dit netwerk afgestemd, zoals bij knooppunten (personen en goederen) of in hoogstedelijke zones.
Eindhoven is gelegen binnen de stedelijke regio Eindhoven-Helmond dat is aangeduid als een samenhangend en verstedelijkt gebied. Binnen deze regio liggen mogelijkheden voor verdere verstedelijking. Dit betekent dat ze een aantrekkelijk, in verschillende dichtheden vormgegeven woon-, werk- en leefmilieu moeten bieden. Bijzondere aandacht is er voor bereikbaarheid, groen, milieu, recreatiemogelijkheden dicht bij huis, en een verbrede landbouw die inspeelt op de vraag vanuit de steden. Er wordt gestreefd naar gedifferentieerde wijken, met een menging van woningtypen, bevolkingsgroepen en functies. Herstructurering en inbreiding bieden tal van mogelijkheden, maar tegelijkertijd zal onbebouwd gebied, ook op langere termijn, moeten worden benut.
Figuur 3: Visiekaart van de structuurvisie
3.2.2 Verordening ruimte
In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten de gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn. Per onderwerp zijn in de verordening gebieden tot op perceelsniveau begrensd op een kaart. Hierdoor is duidelijk voor welke gebieden de regels gelden.
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:
- ruimtelijke kwaliteit;
- stedelijke ontwikkelingen;
- natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
- agrarische ontwikkelingen, waaronder de intensieve veehouderij;
- overige ontwikkelingen in het landelijk gebied.
Dit bestemmingsplan legt in het bestaand stedelijk gebied de situatie vast en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Dit bestemmingsplan past binnen de regels van de Verordening ruimte.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Interimstructuurvisie 2009
In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.
Het bestemmingsplan ligt buiten een transformatiegebied.
3.4 Volkshuisvesting
In de Woonvisie, 'Kiezen voor stedelijke woonkwaliteit'(2004) heeft de gemeenteraad gekozen voor aantrekkelijke, gevarieerde en duurzame woonmilieus binnen ieder stadsdeel. Voortbouwend op de sterke punten van de bestaande identiteit en imago van buurten en wijken.
Woonmilieus die in Eindhoven bijzonder in trek zijn en daarom verder uitgebouwd en versterkt moeten worden zijn centrumstedelijk en groenstedelijk. Het motto “kiezen voor stedelijke kwaliteit"heeft de komende jaren ook nadrukkelijk betrekking op de kwalitatieve woonvraag van huidige en toekomstige kenniswerkers voor Brainport en tevens de extra (tijdelijke) woonvraag van werknemers uit Oost-Europa.
Met onze regionale en provinciale partners wordt intensief samengewerkt in het kader van het regionale programma Wonen en de woningbouwafspraken in het kader van de Bestuurscommissie Stedelijk Gebied Eindhoven(BOR). Dit komt voort uit het gegeven dat de woningmarktprocessen regionaal zijn en het feit dat de keuze van mensen voor een woning niet enkel bepaald wordt door de kwaliteit van de woning maar minstens zozeer door de woonomgeving en de aanwezige voorzieningen.
Regionaal Woningbouwprogramma 2010-2020 en het Eindhovense Programma Wonen 2010-2015, met een" doorkijk naar 2020
Het Eindhovense programma Wonen 2010-2015, met een doorkijk naar 2020 (gemeenteraad 2009) past binnen de kaders van het regionaal Woningbouwprogramma 2010-2020 (Regioraad, 2009).
Het regionaal Woningbouwprogramma 2010-2020 bevat de volgende uitgangspunten:
- a. Het regionaal programma Wonen moet aansluiten bij de reële vragen op de woningmarkt;
- b. De taakstelling voor de Peel en de Kempen is maximaal en de taakstelling voor het Stedelijk Gebied is minimaal;
- c. Conform de bestaande BOR-afspraken bouwen de omliggende BOR-gemeenten 10.000 woningen voor Eindhoven in de periode 2010-2030;
- d. Het programma moet bijdragen aan de vermindering van de onevenwichtigheid in de verhouding sociaal/marktsector tussen stad en omliggende gemeenten. De bestaande BOR-afspraken zijn hierbij het uitgangspunt.
Met de omliggende gemeenten is afgesproken dat zij in deze periode 2077 woningen gaan bouwen voor Eindhoven. Eindhoven moet in de periode 2010-2015 op eigen grondgebied minimaal 2785 woningen aan de bestaande woningvoorraad toevoegen. Daarnaast vindt via de integrale wijkvernieuwing een kwaliteitsslag plaats waardoor ca 1000 bestaande woningen worden vervangen door nieuwbouw. Hierdoor komt de totale bruto woningproductie in Eindhoven op minimaal 3785 woningen.
De gemeente Eindhoven moet, conform het Regionaal Woningbouwprogramma, minimaal 362 woningen bouwen in de sociale sector en minimaal 2423 woningen in de vrije sector. Bij deze aantallen gaat het om de netto productie (nieuwbouw min sloop).
Samen met partners
Een aangenaam woon- en leefklimaat is bepalend voor de keuze van onze huidige en toekomstige inwoners. Dit is zoveel meer dan “stenen” en daarom is gemeentebreed gekozen om de programma's uit te werken door een integrale gebiedsgerichte aanpak, samen met onze partners. Deze partners zijn voor het realiseren van het programma Wonen van bijzonder belang omdat de gemeente zelf geen woningen bouwt en maar weinig woningen beheert.
De samenwerking betekent voor de gemeente niet dat zij vertelt wat anderen moeten doen. Wel de verkenning van gezamenlijke ambities, nieuwe mogelijkheden benutten, samen barrières slechten. Dit laat onverlet dat de gemeente als hoeder van het algemeen belang de verantwoordelijkheid heeft om een duidelijk programma Wonen te hebben gericht op doelstellingen die de gemeenteraad belangrijk vindt.
Met dit programma Wonen willen wij draagvlak creëren voor onze ambitie. Partijen uitdagen om hieraan een bijdrage te leveren. Ieder in zijn eigen rol en binnen zijn eigen mogelijkheden.
Maatschappelijke trends
Voor het overzicht en het inzicht in het programma Wonen wordt onderstaand, in vogelvlucht, een overzicht gegeven van de belangrijkste maatschappelijke trends die het wonen beïnvloeden. Het programma Wonen biedt bouwstenen aan om aan deze maatschappelijke trends mede vorm te geven.
- Globalisering leidt tot een toename van internationale arbeidsmigranten. Vooral de kwalitatieve woonvraag(permanent maar ook short stay) van huidige en toekomstige kenniswerkers voor onze Brainport maar ook de extra (tijdelijke) woonvraag van werknemers uit Oost- en Midden-Europa staat vanuit wonen centraal.
- De bevolkingsontwikkeling. De dubbele vergrijzing die na 2010 nog toeneemt, het groeiende aandeel één- en tweepersoonshuishoudens, de groei van het aandeel allochtonen maar ook de verminderde groei van de bevolking gaan het komende decennium het wonen beïnvloeden.
- De sociaal-culturele ontwikkeling van individualisering gaat na 2010 nog verder en vertaalt zich voor wonen in nog meer differentiatie van woonwensen en woonmilieus en de behoefte bij burgers om het wonen zelf vorm te geven(b.v. (collectief) particulier opdrachtgeverschap). Aansluitend hierop is de ontwikkeling/behoefte aan meer zekerheid en geborgenheid wat zich uit in het vormen van zelfgekozen communities, het wonen met gelijkgestemden. Het thema van concentratie en segregatie van bevolkingsgroepen naar etniciteit, inkomensniveau of leefstijl zal ook vanuit wonen continu om aandacht blijven vragen.
- Vermaatschappelijking van de zorg.
Senioren en mensen met functiebeperkingen blijven steeds vaker zelfstandig in hun wijk/stadsdeel wonen. Door voldoende ondersteuning en zorg op maat thuis te ontvangen kan men (langer) meedoen in de maatschappij. - De wereldwijde trend naar meer duurzaamheid en een beter klimaat. Het gemeentelijk programma duurzaamheid en klimaatbeleid richt zich voor wonen m.n. op energiebesparing en een hoge GPR-kwaliteitsscore van 7 bij nieuwbouw.
De financiële/economische crisis, ontstaan in 2008, is geen maatschappelijke trend maar wel een exogene factor die het wonen de komende jaren in belangrijke mate zal (blijven) beïnvloeden.
Verwachting
De verwachting is dat de consument blijvend een kwalitatief hoogwaardige en ruime woning wenst. Vaak zal de consument een koopwoning zoeken, maar ook de vraag naar kwalitatief goede en wat duurdere huurwoningen zal zich duidelijk blijven manifesteren. Een bijzonder facet van de vraag naar kwaliteit zijn de buitenlandse kenniswerkers. Voor de uitbouw van onze Brainport is het van belang om de kwaliteitsvraag van de zittende en komende kenniswerkers te faciliteren.Voor de korte termijn zal echter de woningbouwproductie, meer dan tot voor kort nog gedacht werd, gericht moeten worden op de wat minder dure delen van de koopsector en ook de huursector. De beoogde kwaliteitsslag zal hiermee meer tijd zal vergen dan eerder werd verondersteld.
Het woningbouwprogramma zal gericht moeten blijven op het halen van de beoogde kwantiteiten zonder de kwaliteit uit het oog te verliezen. Van belang hierbij is steeds een goede balans te vinden tussen het bieden van oplossingen voor de korte termijn problemen op de woningmarkt en het lange termijn streven naar kwaliteit. Van belang is ook de positie van de woonmilieus scherp in de gaten te houden en daarbij speciaal de positie van de meergezinswoningen.
Dit bestemmingsplan legt de huidige woonfunctie vast en beoogt geen nieuwe ontwikkelingen voor wat betreft woningbouw mogelijk te maken.
3.5 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden
3.5.1 Archeologie
De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012', waarmee de raad in september 2008 heeft ingestemd. De gemeente houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met bekende of verwachte archeologische waarden.
De gemeente gaat daarbij uit van de gemeentelijke archeologische waardenkaart, waarop de bekende en verwachte archeologische waarden in Eindhoven zijn vastgelegd. Deze kaart maakt deel uit van de cultuurhistorische waardenkaart, die door de raad is vastgesteld in 2008.
In gevolge het Beleidsplan Archeologie worden de archeologische gebieden, die op de Archeologische Waardenkaart staan, onderverdeeld in 5 categorieën. Per categorie gelden andere consequenties bij voorgenomen bouw- of andere bodemverstorende activiteiten. Voorafgaand aan een vergunningverlening kan een rapportage worden verlangd waarin de archeologische waarde van het gebied is vastgesteld. Conform het rijks- en provinciaal beleid is behoud van archeologische waarden 'in situ' het uitgangspunt. Als dat niet mogelijk is, wordt een archeologische vindplaats opgegraven
Archeologische waarden in het plangebied
In het plangebied liggen 2 gebieden (Dorpskern Strijp en Schouwbroek) waarvoor een 'hoge archeologische verwachting' geldt. Voor deze categorie geldt bij verstoringen die zowel groter zijn dan 100m2, als dieper gaan dan 50 cm onder het maaiveld een bouwverbod met ontheffingsmogelijkheid en bij bepaalde werkzaamheden een aanlegvergunningvereiste.
Voor deze gebieden geldt de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie - hoge archeologische verwachting'. Door middel van bouwregels en aanlegvergunningvereisten in de regels, worden de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden beschermd en veiliggesteld.
'Dorpskern Strijp', ligt tussen de Frederiklaan en de Strijpsestraat. Strijp is een laatmiddeleeuws dorp dat boven op een dekzandrug ligt. De kerk wordt voor het eerst vermeld in 1225. Het dorp zelf wordt in 1238 'Strijpe' genoemd. In 1832 bestond de dorpskern behalve uit een kerk met bijbehorende klokkentoren en pastorie, uit slechts enkele andere gebouwen. Deze gebouwen hadden overwegend een woon- en agrarische functie. De contouren van de middeleeuwse dorpskern zijn bepaald aan de hand van de veronderstelde maximale omvang van de dorpsbebouwing inclusief de erven.
In de bodem kunnen zich nog funderingen en andere overblijfselen (waaronder menselijke begravingen) bevinden van het middeleeuwse kerkterrein. Door omwonenden worden in de tuinen tussen Trudoplein, Frederiklaan en Strijpsestraat regelmatig menselijke skeletresten aangetroffen. Voor het overige kunnen zich in de bodem nog archeologische resten bevinden van de middeleeuwse houten klokkentoren, perceelsgreppels, waterputten, afvalkuilen en materiële resten zoals potscherven en metalen voorwerpen.
'Schouwbroek', ligt tussen de St. Severusstraat, Strijpsestraat en de Langdonkenstraat. Het is een laatmiddeleeuws buurtschap dat in de overgangszone ligt van een relatief hooggelegen dekzandrug en het beekdal van de Gender. Schouwbroek, dat deel was van het dorp Strijp, wordt in de archieven voor het eerst vermeld in 1452, maar kan veel ouder zijn.
In 1832 bestond de bebouwing uit ongeveer een tiental huizen en hoeven. De contouren van het middeleeuwse buurtschap zijn bepaald aan de hand van de veronderstelde maximale omvang van de dorpsbebouwing inclusief de erven.
In de bodem kunnen zich nog archeologische resten bevinden van onder meer perceelsgreppels, waterputten, afvalkuilen en materiële resten zoals potscherven en metalen voorwerpen.
Figuur 5: de archeologische verwachtingsgebieden Dorpskern Strijp (in het westen) en Schouwbroek (in het oosten) (rood gerasterd). Bron: Geogids gemeente Eindhoven, 22 oktober 2012.
3.5.2 Cultuurhistorische waarden
Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen.
Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.
3.5.3 Beschermd Stadsgezicht
Het Philipsdorp is bij besluit d.d. 16 april 2003 door de toenmalige minister van V.R.O.M. aangewezen als beschermd stadsgezicht in de zin van artikel 35 van de Monumentenwet 1988. Doel van de aanwijzing is de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit van het gebied te onderkennen als zwaarwegend belang bij de toekomstige ontwikkelingen binnen het gebied. De aanwijzing beoogt een basis te bieden voor een ruimtelijke ontwikkeling die inspeelt op de aanwezige kwaliteiten, daarvan gebruik maakt en daarop voortbouwt. Bescherming van het stadsgezicht wordt geregeld in het bestemmingsplan. Uitgangspunt hierbij is behoud en versterking van de karakteristiek van Philipsdorp, die ten grondslag ligt aan de status van het beschermd stadsgezicht.
In de toelichting op de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht wordt onderscheid gemaakt tussen het oudere deel van Philipsdorp (vóór 1916) en de jongere delen (1916 en later) die een afwijkende karakteristiek hebben. De typering van de te beschermen waarden is als volgt.
In het gehele beschermde stadsgezicht is van belang:
- de relatief geringe hoogte van de bebouwing;
- de direct aan de straat gelegen rooilijnen;
- de geslotenheid van de ruime achterterreinen;
- de eenduidige architectuur en het naar binnen gerichte stedenbouwkundige plan, waardoor de panden afwijken van de door individuele eigenaars gebouwde woonhuizen in de omgeving.
In de oudere delen van Philipsdorp is daarnaast van belang:
- het stedenbouwkundige patroon met straten, paden en achterwegen;
- de langgerekte eenlaagse gevelwanden, waarin door topgevels en bepleistering variatie is gebracht, bekroond door karakteristieke zadeldaken;
- de open achterterreinen met lange, relatief smalle achtertuinen, gescheiden door ligusterhagen en per twee huizen deels bebouwd door een haaks op het blok staand achterhuis;
- speciale aandacht verdient de inrichting van de straat, met name daar waar delen van oudere beplanting en inrichting resteren (Frederiklaan, Hulstlaan).
In de jongere delen van Philipsdorp is verder van belang:
- het hoogwaardige stedenbouwkundige plan, waarin meer dan voorheen aandacht is geschonken voor variatie in het straatbeeld;
- de eenduidige bebouwing waardoor een karakteristiek geheel is ontstaan;
- de in grootte sterk wisselende blokken woonhuizen met verspringende rooilijnen en meer verschil in hoogte;
- de uitgestrekte achterterreinen en ruime tuinen, gescheiden door hagen. Deze achterterrein zijn op bepaalde plaatsen vanaf de straat in het zicht gelaten;
- nog meer dan in het oudere deel verdient het restant van de straatbeplanting hier bescherming.
Ten tijde van de voordracht en de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht werden de stedenbouwkundige kwaliteiten van Philipsdorp onvoldoende onderkend. De Belvedèrestudie van Rein Geurtsen en Ad Hereijgers, Philipsdorp Eindhoven, wikken en wegen in waardevolle wijken: de methode in de praktijk, Amsterdam/Delft uit 2004 laat zien dat een herwaardering op zijn plaats is. De Belvedèrestudie vormt een aanvullende waardebepaling.
De studie beschrijft dat Philipsdorp oorspronkelijk is gerealiseerd volgens een helder stedenbouwkundig concept. De afzonderlijke buurten worden gekenschetst als 'Gesamtkunstwerk' vanwege het samenspel van compositie, architectuur en detaillering van de stedelijke ruimte. De stedenbouwkundige compositie van Philipsdorp wordt gewaardeerd als beeldbepalende structuur die van belang is op niveau van de stadsvorm en die samenhang bewerkstelligt tussen de verschillende buurten van Philipsdorp.
De buurten zijn als volgt gewaardeerd:
Oud-Philipsdorp
In zijn geheel vormt het een beeldbepalend ensemble dat van grote cultuurhistorische waarde is. De Henriëttestraat en omgeving is, als invulling tussen eerder gebouwde buurten, uit cultuurhistorisch oogpunt karakteristiek voor de historische gelaagdheid van Philipsdorp.
De Bazelbuurt
Deze buurt is een 'Gesamtkunstwerk' vanwege de veelzijdige en consequent doorgevoerde compositorische gelaagdheid, waarvan ook de verankering van de buurt met zijn omgeving integraal onderdeel uitmaakt. Uniek fenomeen in het werk van De Bazel. De buurt is te zien als startpunt en referentiekader voor de vele twintigste eeuwse arbeidersbuurten zoals die door Philips, in de opvolgende decennia tot aan de tweede wereldoorlog zijn gerealiseerd. Voor het levend houden van het epos van de industriële revolutie in Eindhoven vormt deze buurt dan ook een essentieel hoofdstuk.
Lijsterbesbuurt
In cultuurhistorisch en stedenbouwkundig perspectief ligt het belang van deze buurt vooral op het schaalniveau van de stadsvorm: als sluitsteen tussen het erfgoed uit de periode De Jongh en het erfgoed uit de periode De Bazel. Deze sluitsteen is als stedenbouwkundig element onmisbaar voor de leesbaarheid van de samenstellende delen van Philipsdorp. Deze buurt maakt wel onderdeel uit van Philipsdorp, maar maakt geen onderdeel uit van het aangewezen Beschermd Stadsgezicht.
Plataanbuurt
Bij dit 'Gesamtkunstwerk' is de ruimtelijke compositie te waarderen als belangrijkste drager van het cultuurhistorisch erfgoed. De architectonische bouwstenen ervan zijn overwegend beeldondersteunend, uitgezonderd het gave middendeel van de Plataanbuurt.
3.5.4 Historisch stedenbouwkundige structuren
Naast het beschermde stadsgezicht zijn nog een drietal cultuurhistorische gebieden binnen het plangebied van dit bestemmingsplan te onderscheiden. Hiervoor geldt eveneens dat in het bestemmingsplan regels zijn opgenomen ter behoud en versterking van de aanwezige cultuurhistorische waarden. Doel hiervan is; het herkenbaar houden van de historische ontwikkeling van de stad, om daarmee de identiteit en de kwaliteit van de leefomgeving te versterken.
Voormalige 'Green'
Het cultuurhistorische gebied ten noordoosten van Philipsdorp betreft een buurt die behoort tot de oorspronkelijke opzet van Philipsdorp, maar is gelegen buiten het beschermd stadsgezicht. Onderdeel hiervan zijn de gebieden Stadionkwartier en de Lijsterbesbuurt.
Het Stadionkwartier is gebouwd op het terrein dat behoorde tot de 'Green' van Philipsdorp. Dit centrale gemeenschapspark vormde de kern van het planconcept en het hart van het stedenbouwkundige opzet van Philipsdorp. Het terrein is momenteel grotendeels bebouwd, maar aan de randen zijn nog een groenstrook en enkele waardevolle bomen aanwezig. De groenelementen houden de relatie herkenbaar tussen Philipsdorp en de Green, als historische groene drager van de wijk.
Lijsterbesbuurt
Hoewel de Lijsterbesbuurt geen onderdeel uitmaakt van het beschermd stadsgezicht vormt het ruimtelijk en historisch gezien een eenheid met Philipsdorp. De gemeente voert een ruimtelijk beleid dat recht doet aan de historische karakteristiek. De Lijsterbesbuurt wordt daarin als samenhangend onderdeel van Philipsdorp beschouwd. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kwaliteiten van de Lijsterbesbuurt te beschermen op dezelfde wijze als in het beschermd stadsgezicht.
Dorpskern Strijp
De bebouwing aan de Schootsestraat maakt onderdeel uit van de historische stedenbouwkundige structuur van de oude dorpskern Strijp. Het cultuurhistorisch gebied 'dorpskern Strijp' kenmerkt zich als volgt:
- gevarieerde kleinschalige lintbebouwing, deels nog bestaande uit eenlaagse woningen met een kap evenwijdig aan de straat;
- een perceelsgewijze opbouw of bouwblokken van twee tot maximaal drie woningen met een verticale geleding binnen het bouwblok;
- de historische structuur die teruggaat tot vóór 1850.
Historische wegenstructuren
Tenslotte worden nog structuurbepalende historische verbindingswegen van vóór 1900 aangeduid. Het betreffen de Schootsestraat en de Strijpsestraat. De lintbebouwing aan de Strijpsestraat, waarvan een klein deel is gelegen binnen het bestemmingsplangebied, is afzonderlijk aangeduid. Deze bebouwing bepaalt in belangrijke mate de herkenbaarheid van deze historische wegenstructuur. De lintbebouwing kenmerkt zich als volgt:
- organisch gegroeide structuur met een gevarieerd bebouwingsbeeld;
- perceelsgewijze bebouwing of bouwblokken van twee tot maximaal drie woningen met een verticale geleding binnen het bouwblok;
- beperkte hoogte van overwegend een of twee lagen met kap.
3.5.5 Monumenten
In het plangebied zijn geen objecten gelegen met een rijksmonumentenstatus. Wel zijn er een aantal objecten binnen het plangebied aangewezen als gemeentelijk monument:
Annastraat 1-37 | Philipsdorp | Gemeentelijk monument | |
De Jonghlaan 30-32 | Philipsdorp | Gemeentelijk monument | |
Frederiklaan 1-111, 121-131 | Philipsdorp | Gemeentelijk monument | |
Frederiklaan 60a | Voormalige M.T.S. | Gemeentelijk monument | |
Henriëttestraat 1-7, 9 | Philipsdorp | Gemeentelijk monument | |
Hubertstraat 1, 3, 5, 7, 9, 11, 13, 15 ,17 ,19 ,21 ,23 | Philipsdorp | Gemeentelijk monument | |
Hulstlaan, 1-57 | Philipsdorp | Gemeentelijk monument | |
Johannastraat 1-37 | Philipsdorp | Gemeentelijk monument | |
Kastanjelaan 1 | Voormalige Philips Bedrijfsschool | Gemeentelijk monument | |
Keerweerstraat 2-26 | Philipsdorp | Gemeentelijk monument | |
Lijsterbesstraat bij 31 | Fontein Panta Rhei | Gemeentelijk monument | |
Schootsestraat 47 | Schootse Kerk | Gemeentelijk monument | |
Strijpsestraat 144 | Klooster Paulushuis | Gemeentelijk monument | |
Strijpsestraat 2, 4 | Dubbele villa | Gemeentelijk monument |
Deze monumenten worden op de plankaart voorzien van de 'speciale bouwaanduiding monument' [sba-M]. Ter zake is de Erfgoedverordening 2010 van toepassing
3.5.6 Cultuurhistorisch waardevolle objecten
Het college van burgemeester en wethouders heeft op 29 november 2011 besloten het volgende gebouw als cultuurhistorisch waardevol object op te nemen op de cultuurhistorische waardenkaart:
Iepenlaan 47 Voormalige kerkzaal Cultuurhistorisch waardevol object
Dit object is op de plankaart voorzien van de aanduiding "cultuurhistorische waarde". Zie bijlage 4 van de regels voor een omschrijving van het object.
Doel van de aanmerking als cultuurhistorisch waardevol object is de bescherming van de aanwezige cultuurhistorische waarden. Het object is beschermd via een sloopvergunningstelsel. Dit wil zeggen dat bij voorgenomen sloop van een cultuurhistorisch waardevol object een omgevingsvergunning voor sloop aangevraagd moet worden, die in samenhang met een bouwplan getoetst wordt door het college van B&W. Aan sloop kan slechts medewerking worden verleend als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarden.
3.6 Verkeer En Parkeren
Autoverkeer
In de gemeente Eindhoven zijn verschillende type wegen aanwezig. Onderstaande figuur geeft deze categorisering weer.
Figuur 7: wegencategorisering
Hierbij delen we de wegen van Eindhoven in drie types in:
- Stroomwegen; om het verkeer zo snel en veilig mogelijk tussen herkomst en bestemming te laten bewegen (het verkeer heeft hier de hoogste prioriteit);
- Gebiedsontsluitingswegen; die de stroomwegen en erftoegangswegen verbinden (op wegvakken wordt gestroomd en op kruispunten vindt uitwisseling plaats);
- Erftoegangswegen; die (directe) toegang bieden tot de percelen op de plaats van herkomst en bestemming, waar verblijven centraal staat (het verkeer is hier dus te gast).
De gemeente wil het centrum aantrekkelijker maken en de luchtkwaliteit daar verbeteren. Daarvoor is het noodzakelijk om de druk van (doorgaand) autoverkeer te verminderen, meer ruimte te maken voor groen, de oversteekbaarheid van de binnenring te verbeteren en in het centrumgebied voorrang te geven aan voetganger, fiets en openbaar vervoer.
Fietsverkeer
De fiets vervult in het vervoerspatroon van Eindhoven een belangrijke rol. Aangezien deze vorm van vervoer tot de meest milieuvriendelijke vorm van transport wordt gezien, stimuleert de gemeente Eindhoven het gebruik van de fiets. Om het fietsgebruik te faciliteren en optimaliseren kent de gemeente een fietsnetwerk.
Openbaar vervoer
De gemeente Eindhoven heeft voor ogen om in 2020 het aantal openbaar vervoer verplaatsingen toe te laten nemen.
Om deze doelstelling te halen heeft de gemeente Eindhoven een OV-agenda en als onderdeel van de agenda een HOV-strategie. Binnen deze HOV-strategie is de binnenring aangegeven als zoekgebied voor de aanleg van een Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV) verbinding.
Parkeren
Het gebied trekt verschillende type parkeerders aan, zoals bewoners, bezoekers en werknemers. Per type parkeerder verschilt de parkeerduur en de acceptatie van loopafstand tussen parkeeraanbod en bestemming. Hiervoor zijn in het plangebied verschillende parkeervoorzieningen gerealiseerd.
Echter, de ruimte in de stad is beperkt en kostbaar. Het is van belang dat de schaarse ruimte efficiënt wordt gebruikt. Mede daarom stelt de gemeente Eindhoven bij het verlenen van een omgevingsvergunning eisen aan het aantal te realiseren parkeerplaatsen. Door het hanteren van parkeernormen wordt er voor gezorgd dat een bouwplan niet leidt tot een onacceptabele parkeerdruk in de directe omgeving. Tegelijkertijd mag het niet zo zijn dat door het hanteren van de parkeernormen de groei van de stad ernstig wordt belemmerd en gewenste ontwikkelingen niet kunnen plaatsvinden.
Uitgangspunt bij nieuwe ontwikkelingen is dat deze hun parkeerbehoefte op eigen terrein opvangen. De parkeernormen die de gemeente daarvoor hanteert zijn in de regels van het bestemmingsplan opgenomen. In de vigerende nota parkeernormen staat beschreven hoe de gemeente omgaat met het bepalen van de parkeerbehoefte aan de hand van deze normen.
De feitelijke parkeertoets wordt gemaakt in het kader van de afgifte van de omgevingsvergunning.
3.7 Groen
3.7.1 Groenbeleidsplan
Het Groenbeleidsplan 2001, zoals op 5 november 2001 is vastgesteld door de gemeenteraad, heeft als doel het duurzaam veilig stellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met de daarin passende functies. Onder de groenstructuur wordt verstaan: het stelsel van terreinen en/of elementen met ecologische, waterhuishoudkundige, recreatieve en/of ruimtelijk structurerende betekenis.
Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.
Figuur 8: Groen en recreatievoorzieningen
Onderhavig plangebied is in de kaart 'Groen en recreatievoorzieningen' uit het Groenbeleidsplan aangeduid als Stad, 'Rood beeldbepalend'.
Het structureel stadsgroen is als uitwerking van het Groenbeleidsplan in het dossier Overdraagbaarheid openbaar groen 2003, perceelsgewijs vastgesteld. Daarin zijn diverse vlakken openbaar groen in de wijk en het groen aan de Mathildelaan, als structureel stadsgroen aangeduid.
In onderhavig plangebied worden als ordeningsprincipe de volgende strategien aangehouden:
Strategie 1: Stad, rood beeldbepalend
In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen. Binnen de aangeduide groenarme buurten (kaart blz. 37 Groenbeleidsplan) wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal.
Strategie 4: Structureel stadsgroen
Deze gebieden zijn bedoeld voor groene dooradering van de stad, voor intensieve recreatie en ontspanning (parken), natuur en waterberging. Het beleid is gericht op het versterken van de functionaliteit van deze gebieden en het verbinden tot robuuste structuren. Als uitwerking van het Groenbeleidsplan is in het dossier Overdraagbaarheid openbaar groen 2003, het structureel stadsgroen perceelsgewijs vastgesteld.
Op basis van het dossier Overdraagbaarheid openbaar groen 2003 is toevoeging van niet-groene voorzieningen slechts mogelijk als er geen alternatieven voorhanden zijn, als door een 'groen-inclusief ontwerp' de groene kwaliteit tenminste wordt gehandhaafd en als compensatie plaatsvindt van het per saldo verloren deel van de groenstructuur.
3.7.2 Bomenbeleidsplan 2008: Ruimte voor bomen
Het Bomenbeleidsplan 2008 'Ruimte voor bomen' is in april 2008 door de raad vastgesteld . Doel van het bomenbeleidsplan is het ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en het groene imago van Eindhoven.
Het Bomenbeleidsplan vormt een bindend kader tot 2020. Het is een strategisch beleidskader voor de instandhouding en versterking van de Eindhovense boomstructuur.
In de bijlage van het bomenbeleidsplan wordt het beleid ten aanzien van bomen op strategisch niveau uitgewerkt. Aandacht wordt onder meer besteed aan de bomenstructuur op gemeentelijk niveau en de cultuurhistorische structuur. Voor concrete projecten wordt aangegeven hoe door middel van een Quickscan Bomen en een eventuele boomeffectrapportage bepaald kan worden of er belemmerende factoren zijn voor bomen binnen de projectgrenzen en 10 meter daar buiten.
In het onderhavig plangebied komen bomen voor die met het label 'waardevol' zijn aangeduid, met name langs straten nabij de plangrens. De bomen aan de Mathildelaan zijn tevens onderdeel van de bomenhoofdstructuur. Daarnaast zijn vele bomen verspreid over het plangebied als 'basisboom' gelabeld. In het plangebied zijn ook meerdere 'particulier waardevolle bomen' te vinden, waaronder 2 monumentale beuken in de Berkenstraat. Bij ontwikkelingen binnen het plangebied zal het veelal nodig zijn een boomeffectanalyse uit te voeren. Voor ontwerp en uitvoering dienen mogelijk maatregelen te worden getroffen om waardevolle bomen te behouden.
Dit bestemmingsplan ziet niet op nieuwe ontwikkelingen, het kappen van beschermde bomen ten gevolge van nieuwe ontwikkelingen is niet aan de orde.
3.8 Maatschappelijke Voorzieningen
Tot de maastschappelijke functies worden gerekend educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede begraafplaatsen.
In het oogspringende maatschappelijke voorzieningen zijn onder andere het kerkgebouw aan de Schootsestraat 47. Verder zijn in het plangebied onderwijsvoorzieningen gevestigd, zoals het ROC aan de Kastanjelaan, Frederiklaan 163 en de basisschool De Bergen, Schouwbroekseweg 7 .
Aan de Frederiklaan en bij de Strijpsestraat is het Woonzorgcentrum Hof van Strijp gevestigd.
Het wijkcentrum 't Bellefort ligt aan de Iepenlaan 40 .
3.9 Detailhandel
De detailhandelsnota "Ten minste houdbaar tot 2010" is op 19 december 2006 door de gemeenteraad vastgesteld. In het plangebied zijn incidentele winkels te vinden aan de Frederiklaan. Daarnaast is er clustering van detailhandel bij het Trudoplein in de Schootsestraat, Frederiklaan en Strijpsestraat. Voor deze geclusterde gebieden is een bestemming Gemengd opgenomen, zodat het mogelijk is om functies zoals detailhandel te wisselen met wonen, kantoor of bedrijven.
3.10 Horeca
De raad heeft op 19 april 2004 het Horecabeleidsplan vastgesteld. Het algemene beleid is voor wat betreft de woonwijken gericht op handhaving en beperkte uitbreiding van de bestaande horeca.
Er zal binnen de horecabestemming door middel van een categorisering (d.m.v. een “ lijst van horeca-activiteiten ”) onderscheid tussen de verschillende vormen van horeca worden gemaakt naar potentiële milieuhinder/overlast. De in deze lijst vermelde vormen van horeca zijn merendeels ook terug te vinden in de horecatypering zoals vermeld in het Horecabeleidsplan, zij het dat de benadering daar meer van economische aard is.
Binnen de bestemmingen Maatschappelijk is horeca uitsluitend toegestaan ondergeschikt aan dan wel ter ondersteuning van de desbetreffende functies. Dat wil zeggen dat de openingstijden van de horeca-activiteit niet ruimer mogen zijn dan die van de hoofdactiviteit, dat de horecavoorziening geen eigen toegang mag hebben en dat er geen separate reclame-uitingen zijn toegestaan.
3.11 Bedrijvigheid
In het plangebied is geen echt bedrijventerrein gevestigd. Wel zijn er bedrijfjes gevestigd aan de Schootsestraat/ Strijpsestraat. Deze vallen binnen de bestemming 'Gemengd'.
3.12 Kantoren
In het plangebied is één kantoor gevestigd aan de Frederiklaan. Daarnaast zijn er kantoren gevestigd aan de Schootsestraat/ Strijpsestraat. Deze vallen binnen de bestemming 'Gemengd'.
3.13 Prostitutie
Er bevinden zich in het plangebied geen prostitutiebedrijven. Deze functie is niet toegelaten in het plangebied.
3.14 Kabels, Leidingen En Straalpaden
In het plangebied liggen geen kabels, leidingen of straalpaden die bescherming behoeven in het kader van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf
4.1 Bedrijven En Milieuzonering
Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijfsvestigingen en/of inrichtingen mogelijk kunnen worden gemaakt. Dit houdt in dat er een voldoende ruimtelijke scheiding aanwezig dient te zijn tussen milieubelastende bedrijven en/of inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand.
Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.
In deze brochure worden onder meer richtafstanden aangegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied.
Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk.
Een rustige woonwijk is als volgt gedefinieerd: Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor.
Een gemengd gebied is als volgt geformuleerd: Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot gemengd gebied.
Philipsdorp heeft de kenmerken van gemengd gebied langs de hoofdinfrastructuur, zoals langs de Schootsestraat, Strijpsestraat en de Kastanjelaan. Voor het overige is meer sprake van een woongebied. Binnen dit bestemmingsplan is geen bedrijventerrein gevestigd. Wel is bedrijvigheid toegelaten binnen de bestemming 'Gemengd' en als aan huis gebonden beroep. Er is uitsluitend 'lichte' bedrijvigheid toegelaten in de categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten.
4.1.1 Staat van bedrijfsactiviteiten
De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze staat is gebaseerd op bovengenoemde VNG circulaire. In deze staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met potentiële milieuemissies. Op grond van deze staat wordt een beleidsmatige selectie gemaakt van die bedrijfsactiviteiten die in het plangebied toe worden gestaan. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI -codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
- de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstype 'rustige woonwijk';
- de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.
De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.
- categorie 1: grootste afstand 10 meter;
- categorie 2: grootste afstand 30 meter;
- categorie 3.1: grootste afstand 50 meter;
- categorie 3.2: grootste afstand 100 meter;
- categorie 4.1: grootste afstand 200 meter;
- categorie 4.2: grootste afstand 300 meter;
- categorie 5.1: grootste afstand 500 meter;
- categorie 5.2: grootste afstand 700 meter;
- categorie 5.3: grootste afstand 1.000 meter;
- categorie 6: grootste afstand 1.500 meter.
Voor dit bestemmingsplan is de staat van bedrijfsactiviteiten van de VNG aangepast door de bedrijventypen die in het algemeen vanwege de aard van de activiteiten niet toelaatbaar worden geacht op een bedrijventerrein niet in de staat van bedrijfsactiviteiten op te nemen (bv. bioscopen, dierentuinen, sporthallen, kantoren, etc.).
Daarnaast worden bedrijfstypen uitgesloten waarvan gesteld mag worden dat zij - gezien hun aard - niet in onderhavig plangebied thuishoren en/of niet voor kunnen komen (bv. visserij- en visteeltbedrijven, aardolie- en gaswinning, etc.).
Vervolgens is een selectie gemaakt van de bedrijven behorende tot de voor het plangebied, al dan niet met vrijstelling, toegelaten milieucategorie (categorieën 1 t/m 2).
4.2 Geluid
Het is verplicht akoestisch onderzoek uit te voeren indien ten gevolge van nieuwe ontwikkelingen extra verkeer wordt aangetrokken. Daarnaast is akoestisch onderzoek verplicht indien nieuwe geluidgevoelige functies, zoals wonen, mogelijk worden gemaakt.
Philipsdorp bestaat voor het grootste deel uit een 30-km gebied. In deze gebieden hoeft in beginsel geen onderzoek uitgevoerd te worden. Aan de randen van Philipsdorp bevinden zich wel wegen waar 50 en zelfs 70 km per uur van toepassing is. Daarnaast bevindt zich ten noorden van het plangebied het spoor.
Dit bestemmingsplan betreft een actualiseringsplan dat geen nieuwe ontwikkelingen toelaat ten opzichte van de huidige vergunde situatie en feitelijke situatie. Dit actualiseringsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk, waarvan een extra verkeersaantrekkende werking uitgaat. Dit bestemmingsplan maakt evenmin nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk.
4.3 Luchtkwaliteit
4.3.1 Wet luchtkwaliteit
De 'Wet luchtkwaliteit' is op 15 november 2007 in werking getreden (Stb. 2007, nr. 434) en is gewijzigd op 12 maart 2009 (Stb., nr. 158). De wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de Wet milieubeheer (m.n. hoofdstuk 5, onder titel 5.2) op het gebied van luchtkwaliteitseisen bedoeld. De aanleiding hiervan is de maatschappelijke discussie die ontstaan is als gevolg van de directe koppeling tussen ruimtelijke ordeningsprojecten en luchtkwaliteit. De directe koppeling had tot gevolg dat veel geplande (en als noodzakelijk of gewenst ervaren) projecten geen doorgang konden vinden in overschrijdingsgebieden. Bovendien moest voor ieder klein project met betrekking tot luchtkwaliteit een uitgebreide toets gedaan worden. Met de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden.
De Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.
De Nederlandse overheid heeft de EU verzocht om verlenging van de termijn (derogatie) waarbinnen de luchtkwaliteitseisen gerealiseerd moeten zijn. Op 7 april 2009 heeft de Europese Commissie hiermee ingestemd. Het tijdstip waarop aan de normen voor PM10 moet worden voldaan is uitgesteld tot 11 juni 2011. De datum waarop aan de jaargrenswaarde voor NO2 moet worden voldaan bedraagt 1 januari 2015. In de tussenperiode gelden tijdelijk de volgende verhoogde grenswaarden: voor NO2 een jaargemiddelde van 60 microgram/m3 en voor fijn stof (PM10) een jaargemiddelde van 48 microgram/m3 en een daggemiddelde van 75 microgram/m3, die jaarlijks maximaal 35 keer mag worden overschreden.
Het NSL is per 1 augustus 2009 van kracht geworden. Hierdoor zijn onder andere de uitvoeringsregels rond saldering verruimd en is de definitie van 'niet in betekenende mate' (NIBM)1 verlegd naar 3% van de grenswaarde.
In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt o.a. voor woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg of niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen. Voor nieuwe kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte (van alle binnenruimten) omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg of niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden, waarbij getoetst wordt aan de normen.
Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.
- 1. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de 3% grens niet wordt overschreden. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde voor het jaargeniddelde 40 microgram/m3. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
4.3.2 Besluit gevoelige bestemmingen
Met deze Amvb wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' - zoals een school - in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Waar in zo'n onderzoekszone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op zo'n plek de vestiging van bijvoorbeeld een school niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.
Is (dreigende) normoverschrijding niet aan de orde, dan is er geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone. Wel moet in die situaties de locatiekeuze goed gemotiveerd worden; dat gebeurt in de context van de goede ruimtelijke ordening.
4.3.3 Goede ruimtelijke ordening
Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' principe blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.
Planbeschrijving en toetsing
Het bestemmingsplan richt zich voornamelijk op bestemming van de bestaande situatie en het vastleggen van de functionele en ruimtelijke structuur. Er is geen sprake van nieuwe gevoelige bestemmingen langs drukke wegen en/of woningbouw nabij snelwegen.
De luchtkwaliteitseisen van de Wet luchtkwaliteit vormen geen belemmering voor de plannen wanneer de activiteiten 'niet-in betekenende' mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (artikel 5.16 lid 1 onder c Wm). In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Gesteld kan worden dat de ontwikkelingen in het plan niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Op basis van artikel 5.16, lid 1, aanhef en onder c kan het bestemmingsplan zonder nader onderzoek doorgang vinden.
4.4 Externe Veiligheid
4.4.1 Doel en wettelijk kader
Het externe veiligheidsbeleid is gericht op het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten alsmede het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen, activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
Ten aanzien van bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004) van toepassing. Ten aanzien van transport is de Circulaire Vervoer Gevaarlijke stoffen van toepassing (juli 2012). Er wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011).
1. Plaatsgebonden Risico (PR):
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';
2. Groepsrisico (GR):
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Visie Externe Veiligheid
Gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de ruimtelijke Visie externe veiligheid vastgesteld. Daarin is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veilig stellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid. Ook is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (o.m. het gebied > 200m van het spoor) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt.
4.4.2 Risico's in het plangebied
Onderstaand zijn de uitkomsten verwoord ten aanzien van externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten. De meest relevante risicobronnen zijn het spoor en het risicovolle bedrijf Polymer Vision.
Basisnet spoor
Het kabinet is voornemens om een Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, de weg en het water vast te stellen. Met Basisnet beoogt het rijk een goede afweging en balans tussen ruimtelijke-, vervoers- en veiligheidsbelangen. Op die manier wil het kabinet het vervoer van gevaarlijke stoffen zo duurzaam mogelijk maken en duidelijkheid bieden over de (ruimtelijke) consequenties van dit vervoer.
Aan Basisnet liggen drie doelstellingen ten grondslag:
- 1. de bereikbaarheid van de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland garanderen;
- 2. belangrijke ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken (zoals de nationale sleutelprojecten Rotterdam, Breda en Arnhem);
- 3. voorkomen dat omwonenden grote veiligheidsrisico's lopen.
Om dit te bereiken wijst Basisnet voor heel Nederland hoofdroutes aan waarover vervoer van gevaarlijk stoffen mag plaatsvinden. Daarnaast worden per transportroute risicoplafonds vastgelegd. Ten slotte stelt Basisnet veiligheidszones in, waarbinnen bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen worden uitgesloten of aanvullende bouwvoorschriften gaan gelden. Om het Basisnet wettelijk te verankeren wordt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) opgesteld. Om de vervoerskant van Basisnet te regelen wordt de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs) aangevuld met onder andere risicoplafonds en de handhaving van de risicoruimte. Naar verwachting treden deze medio 2013 in werking.
Inrichtingen
Nabij het plangebied is één risicovolle inrichting gelegen, te weten, Polymervision aan de Kastanjelaan. Dit bedrijf heeft een invloedsgebied dat over een deel van het plangebied is gelegen.
1. Plaatsgebonden Risico (PR)
Bij geen enkele risicobron vormt het plaatsgebonden risico een knelpunt.
2. Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico van de risicobronnen is afzonderlijk berekend. Uit de risico-informatie blijkt dat het groepsrisico van het spoor boven de ordientatiewaarde ligt en niet verandert. Voor dit het bedrijf Polymeer Vision geldt dat geen sprake is van een groepsrisico. Het maximale aantal slachtoffers bedraagt 1.
Conclusie
Het groepsrisico wordt verantwoord geacht.
4.4.3 Advies Veiligheidsregio
Bij het vaststellen van het nieuwe bestemmingsplan dient het groepsrisico, conform artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), artikel 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en paragraaf 4.3 van de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen verantwoord te worden. Dat houdt in, dat de hoogte van het groepsrisico bekend moet zijn en tevens de bijdrage van het ruimtelijk plan aan het groepsrisico (verhoging/verlaging). Er moet inzicht gegeven worden in de te verwachten dichtheid van personen in de invloedsgebieden van risicobronnen binnen èn buiten het plan. Verder dient volgens deze artikelen/regelingen advies te worden gevraagd aan de Veiligheidsregio. Op 22 maart 2013 is advies van de Veiligheidsregio Brabant Zuidoost, Proactie en Preparatie Brandweer te Eindhoven, toegezonden. Dit advies is verwerkt in deze verantwoording van het groepsrisico.
Samengevat luidt dit advies als volgt:
- Het realiseren van 9 primaire bluswatervoorzieningen;
- De bereikbaarheid van het spoor optimaliseren door ter hoogte van het Stadionkwartier een trap met toegangspoort aan te leggen.
Bovenstaande punten worden hieronder nader behandeld en toegelicht.
Op 19 mei 2009 heeft de raad de visie “Externe Veiligheid, risico's de maat genomen” vastgesteld. In deze visie is een algemeen verantwoordingskader opgenomen. In het kader van de verantwoordingsplicht van het groepsrisico wordt een afweging gemaakt ten aanzien van enerzijds het belang van de ruimtelijke ontwikkeling en anderzijds het risico dat een groep mensen komt te overlijden als gevolg van een ramp of incident met gevaarlijke stoffen. In artikel 13 van het Bevi, artikel 12 van het Bevb en paragraaf 4.3 van de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen zijn de elementen beschreven die in ieder geval in de verantwoording aan de orde moeten komen. Hieronder is de verantwoording per element beschreven.
Te verwachten aantal personen binnen het invloedsgebied/ hoogte van het groepsrisico.
Het onderhavige bestemmingsplan is gelegen binnen de invloedsgebieden van het spoor en de inrichting Polymervision. Bij het bestemmingsplan is een kwantitatieve risicoanalyse gevoegd. Het betreft een kwantitatieve risicoanalyse van SRE Milieudienst (nr. 513211, d.d. 21 februari 2013). Voor de exacte hoogtes wordt verwezen naar de risicoanalyse.
Maatregelen aan de risicobron ter beperking van het groepsrisico
Voor de risicovolle bedrijven zijn milieuvergunningen verleend. Hierin is geregeld dat het bedrijf voldoet aan de stand der techniek (BBT). Met de invoering van Basisnet worden diverse maatregelen aan het spoor doorgevoerd. Voor het spoor zijn bronmaatregelen, zoals ATVVV en het 'Warme-BLEVE-vrij' rijden denkbaar. Op 14 mei 2012 is het convenant 'Warme-BLEVE-vrij' samenstellen en rijden van treinen ondertekend. In het convenant is vastgelegd dat de kans op een warme BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion) moet worden verlaagd. Een warme BLEVE kan ontstaan als een wagon met brandbare vloeistof lek raakt in de directe nabijheid van een wagon met brandbaar gas. Hierdoor kan bij een brand de tank met brandbaar gas bezwijken. De reactie tussen beide stoffen kan leiden tot een vuurbal met een doorsnee tot 200 meter.
Door de twee stoffen niet in wagons achter elkaar te vervoeren, maar rekening te houden met een veiligheidsafstand, vermindert de kans op een gaswolkontploffing.
Mogelijkheden voor de ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico
Onderhavig bestemmingsplan is conserverend van aard. Er wordt conserverend bestemd.
Mogelijke bron- en/end of pipe-maatregelen om het groepsrisico te beperken
Binnen het gebied kunnen alle soorten risico's voorkomen. Er zijn een drietal soorten ongevalscenario's te onderscheiden.
- explosie (druk);
- brand;
- het vrijkomen van toxische stoffen (door brand of het vrijkomen van een toxisch gas).
Voor alle drie de scenario's gelden andere maatregelen.
Explosie
Bij een explosie komen hoge drukken tot stand. Dicht bij de bron zijn de drukken zo hoog dat maatregelen bijna niet mogelijk zijn. Ondanks dat bij de milieuvergunningen de Best Beschikbare Technieken (BBT) zijn toegepast voor de risicovolle activiteiten, kunnen drukken bij de bron zo hoog zijn dat maatregelen niet mogelijk zijn en/of dermate hoge kosten met zich meebrengen dat niet redelijk is deze maatregelen toe te passen. Wel kan gehard glas bij gebouwen voorkomen dat er extra slachtoffers door rondvliegend glas zullen vallen. Gezien de hoge kosten van dit glas (3,5 maal zo duur als standaard HR ++ glas) wordt dit niet verplicht gesteld in het bestemmingsplan.
Brand
Bij een brand komt veel hitte vrij. Bij een brand met vloeistoffen bedraagt op een afstand van 30 meter van de bron de warmtestraling ongeveer 35 kW/m2, hierna neemt de warmtestraling geleidelijk af. Binnen 30 meter van het spoor worden geen gebouwen gerealiseerd.
Toxisch
Afhankelijk van de toxiciteit van de vrij te komen (verbrandings)gassen kunnen op grote afstand van de bron nog doden vallen. Enige maatregel is het luchtdicht uitvoeren van de gebouwen. Hierbij geldt o.a. dat de ventilatiesystemen moeten kunnen worden uitgezet. De maatregel is makkelijk uit te voeren door een noodstop bij bijvoorbeeld de receptie van panden. Deze maatregel geldt voor alle (nieuwe) gebouwen waar personen verblijven binnen het bestemmingsplan, m.u.v. woningen.
Mogelijkheden voor hulpverleningsdiensten
In het advies van de Veiligheidsregio d.d. 22 maart 2013 is aangegeven dat er onvoldoende bluswater is op een deel van plangebied. Er dienen negen primaire bluswatervoorzieningen gerealiseerd te worden. Het tekort is niet ontstaan door onderhavig bestemmingsplan, maar het gevolg van eerder vastgesteld beleid over bluswatervoorzieningen, de Handreiking bluswatervoorziening en bereikbaarheid (2012) van Brandweer Nederland en het bouwbesluit 2012. Door het tekort aan bluswatervoorzieningen wordt het groepsrisico op het aspect voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp niet aanvaardbaar geacht. Inmiddels is er een traject ingezet om een plan van aanpak op te stellen voor het tekort aan de primaire bluswatervoorzieningen binnen de stad. In dit plan van aanpak zal een prioritering worden geven aan het extra plaatsen van bluswatervoorzieningen.
Verder is in het advies van de Veiligheidsregio aangegeven dat er een trap met toegangspoort ter hoogte van het stadionkwartier dient te worden aangelegd. Ook deze voorziening is niet noodzakelijk in verband met dit bestemmingsplan. De voorziening heeft te maken met een snelle bereikbaarheid bij een calamiteit op het spoor. De zorgnorm opkomsttijd bedraagt 8 minuten. Voor de locatie aan het spoor wordt deze norm ruimschoots gehaald. De opkomsttijd hier bedraagt ongeveer 5 minuten (zowel dag als nacht). Nu er een toegang tot het spoor aanwezig is bij het PSV-stadion en er een wordt aangelegd op Strijp-S, kan hier op het spoor worden gekomen. Gelet op de relatief korte afstand van deze toegangen tot het spoor ter hoogte van het Stadionkwartier en de ruim gehaalde opkomsttijd wordt het in dit stadium niet noodzakelijk geacht een toegangspoort bij het Stadionkwartier te realiseren.
Mogelijkheden voor zelfredzaamheid
In onderhavig bestemmingsplan zijn binnen de invloedsgebieden geen functies toegestaan voor verminderd zelfredzame personen, binnen de invloedsgebieden van Polymervision en het spoor.
Conclusie
Het groepsrisico wordt verantwoordt geacht.
4.5 Bodem
Het (industriële) verleden van Eindhoven heeft zijn sporen in de bodem nagelaten. In de afgelopen jaren heeft op zeer veel locaties in Eindhoven om diverse redenen milieukundig bodemonderzoek plaatsgevonden, bijvoorbeeld in het kader van het verlenen van bouwvergunningen of in het kader van de aan- of verkoop van locaties. In het bodeminformatiesysteem van de gemeente zijn al deze gegevens geregistreerd.
Op diverse locaties in Eindhoven zijn verontreinigingen aangetroffen. Het komt echter zelden voor dat er als gevolg van bodemverontreiniging sprake is van risico's voor de gezondheid van mensen. Dergelijke locaties zijn op dit moment binnen het plangebied dan ook niet bekend.
Wel zijn binnen het plangebied de volgende locaties bekend waar sprake is (geweest) van een ernstig geval van bodemverontreiniging (zie fig 9):
- 1. Schootensestraat 53-55; zware metalen verontreiniging in de grond. De verontreiniging is in 2003 gesaneerd.
- 2. Schootensestraat 75; zware metalen verontreiniging in de grond en het grondwater is verontreinigd met gechloreerde oplosmiddelen. De verontreiniging is in 2006 gesaneerd.
- 3. Frederiklaan 211; Het grondwater is sterk verontreinigd met gechloreerde oplosmiddelen.
- 4. Strijpsestraat / Den Bult; Het grondwater is sterk verontreinigd met gechloreerde oplosmiddelen.
- 5. Langdonkenstraat 7; In de bodem was een verontreiniging met minerale olie en aromaten aanwezig; De verontreiniging is in de jaren negentig gesaneerd.
- 6. Lijsterbesstraat, In de grond was een sterke verontreiniging met minerale olie en aromaten aanwezig. De verontreiniging is in de jaren negentig gesaneerd.
Binnen het plangebied zijn geen gevallen van bodemverontreiniging bekend zijn die een risico voor de gezondheid vormen. In sommige gevallen kan toch sprake zijn van beperkingen in het gebruik of extra kosten die gemaakt moeten worden als grond moet worden afgevoerd. Het verdient dan ook sterk aanbeveling om bij grondtransacties, bouwactiviteiten of grondverzet vooraf het bodeminformatiesysteem van de gemeente te raadplegen. In sommige gevallen zal het uitvoeren van een bodemonderzoek noodzakelijk zijn. Dit geldt bijvoorbeeld bij het aanvragen van sommige bouwvergunningen en bij het afvoeren van vrijkomende partijen grond.
Aan de noordzijde van het plangebied, op Strijp S grondwater is sterk verontreinigd met gechloreerde oplosmiddelen. Indien in het plangebied veel grondwater onttrokken moet worden, dan vormt deze verontreiniging mogelijk een belemmering.
Figuur 9: locaties met ernstige bodemverontreiniging
4.6 Natuur
De Flora- en faunawet biedt het juridische kader voor het beschermen van dier- en plantensoorten in Nederland. In relatie tot een bestemmingsplan kan aanwezigheid van beschermde soorten en/of het voorkomen van een beschermde leefomgeving van invloed zijn op de uitwerking van bestemmingen.
In onderhavig plangebied zijn de laatste jaren beschermde soorten waargenomen. Daaronder bevinden zich de gierzwaluw, gewone dwergvleermuis en laatvlieger, waarvan de verblijfplaatsen, ook in gebouwen, het hele jaar door zijn beschermd. Dat geldt overigens ook voor de nesten van de huismus die mogelijk in dit gebied voorkomt. Aantasting van deze verblijfplaatsen is alleen onder voorwaarden toegestaan. Het is aan te bevelen de gunstige staat van instandhouding van deze soorten te bevorderen door in nieuwbouwprojecten standaard verkrijgbare alternatieven te verwerken (bijvoorbeeld vogelvide, nestpannen, neststenen en vleermuizenkokers). Verder is in de Henriëttestraat in 2006 nog de gele helmbloem aangetroffen, een beschermde muurplant.
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Inleiding
Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de huidige water situatie in het plangebied. Daarnaast legt het vast aan welke watereisen ontwikkelingen, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, moeten voldoen. Het doet dit door ruimtelijke plannen onder meer te toetsen aan " hydrologisch neutraal" conform landelijk en lokaal waterbeleid. Dit bestemmingsplan heeft een conserverend karakter. Mogelijke ontwikkelingen binnen de planperiode spelen zich daarom hoofdzakelijk binnen bestaande (water)structuren af. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c, van het Besluit ruimtelijke ordening.
5.2 Beleid
5.2.1 Provinciaal Waterplan 2010 - 2015
Het Provinciaal Waterplan 'Waar water werkt en leeft' beschrijft het provinciale waterbeleid voor de periode 2010 tot 2015 en bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2010-2015. Daarnaast vormt het een structuurvisie voor het aspect water op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. Het plan vormt zowel een beleidskader, toetsingskader en beheerplan voor grondwateronttrekkingen. Het ontwerp Waterplan is tegelijk opgesteld met de ontwerp water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd.
Het Provinciaal Waterplan heeft beleidskaders als randvoorwaarden, die richting geven aan het waterbeleid. Water dient vele belangen. Om hiermee in dit plan evenwichtig te kunnen omgaan, hanteert de provincie Noord Brabant de principes van de people-planet-profit-benadering. In Noord-Brabant zijn deze uitgangspunten vertaald in de Telos-driehoek. Vanuit de sociaal-maatschappelijke invalshoek (people) krijgen veiligheid tegen overstroming, bescherming tegen wateroverlast, een betrouwbare drinkwatervoorziening en goede recreatievoorzieningen aandacht. Vanuit de economische invalshoek (profit) heeft dit plan aandacht voor onder meer een goede watervoorziening voor industrie en landbouw en voor het transport over water. De derde invalshoek (planet) gaat uit van het water als voorwaarde voor een gezonde leefomgeving voor mens en natuur. Belangrijke thema's in dat kader zijn de verbetering van de waterkwaliteit, de verdrogingsbestrijding en de meer natuurlijke inrichting van de watersystemen.
Aandacht blijft nodig voor verbetering van de waterkwaliteit, onder meer door vermindering van stikstof afkomstig uit diffuse bronnen en voor verdrogingsbestrijding. Ook de inrichting van beken en kreken en de aanleg van Ecologische verbindingszones langs waterlopen vragen om een impuls. Voor de verbetering van de waterkwaliteit wordt primair uitgegaan van de aanpak van de bronnen. Als dit niet mogelijk is, wordt ingestoken op procesgerichte maatregelen waarbij verontreinigende stoffen zoveel mogelijk worden verwijderd vóór ze zich via de watersystemen verder verspreiden. Als ook dat niet lukt, worden stoffen uit het watersysteem verwijderd door effectgerichte maatregelen (end-of-pipe). Op het vlak van omgaan met waterkwantiteit spelen de huidige inzichten over klimaatontwikkeling een belangrijke rol.
5.2.2 Waterbeheerplan 2010 - 2015 Waterschap de Dommel
Waterschap De Dommel heeft in december 2009 het Waterbeheerplan 2010-2015 "Krachtig Water" vastgesteld waarin de activiteiten en doelstellingen van het Waterschap zijn opgenomen. Het waterschap geeft in dit plan binnen haar kerntaken prioriteit aan het voorkomen van wateroverlast én het herstellen van het watersysteem van Natura 2000-gebieden. Andere thema's van het waterbeheersplan zijn:
- aanleg van gestuurde waterbergingsgebieden;
- afstemming inrichting en het beheer van watergangen op het halen van de ecologische doelen uit de Europese Kaderrichtlijn Water en de functies 'waternatuur' en 'verweven' uit het Provinciaal Waterplan;
- samenwerking met gemeenten in de waterketen;
- aanpak vervuilde waterbodems in samenhang met beekherstel;
- ruimte bieden aan recreatiemogelijkheden, landschap en cultuurhistorie.
5.2.3 Keur oppervlaktewateren
De 'Keur Waterschap De Dommel 2009' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of melding verplicht is voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen keurbeschermingsgebieden, attentiegebieden en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning- en ontheffing verlening.
5.2.4 Hydrologisch neutraal bouwen
De beleidsterm "hydrologisch neutraal bouwen", uitgewerkt in de beleidsnotitie 'Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk 2009' geeft invulling aan het "niet afwentelen" principe, zoals door de commissie waterbeheer 21e eeuw (WB21) is gegeven. Beter is het te spreken van hydrologisch neutraal ontwikkelen, omdat ook andere ontwikkelingen dan bouwprojecten dienen te worden getoetst. In principe heeft elke ruimtelijke ontwikkeling invloed op de hydrologie. De beleidsterm "hydrologisch neutraal" heeft dan ook vooral betrekking op het zo veel mogelijk (binnen de ontwikkeling) neutraliseren van de negatieve hydrologische gevolgen van (toekomstige) ruimtelijke ontwikkelingen in ruimte en tijd. De ontwikkeling mag geen hydrologische achteruitgang aan de randen van het plangebied ten opzichte van de referentiesituatie tot gevolg hebben:
- Er is geen (onvertraagde) toename van de waterafvoer op de rand van het plangebied
- Er mogen geen veranderingen van oppervlaktewaterstanden optreden op de grens van het plangebied en daarbuiten (tenzij veranderingen gewenst zijn).
- Er mag geen overlast optreden door extreme neerslag gebeurtenissen.
De voorkeursvolgorde bij het nemen van maatregelen tegen wateroverlast gaan uit van het principe water vasthouden cq hergebruiken, water bergen en als laatste pas water afvoeren.
5.2.5 Gemeentelijk rioleringsplan (2011-2014)
Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. Met het GRP geeft de gemeente invulling aan de gemeentelijke zorgplicht en op het gebied van (grond)water. Het GRP bevat de geplande activiteiten voor het beheer en onderhoud van het rioolstelsel en bevat maatregelen ter verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel. Deze maatregelen bestaan vooral uit het afkoppelen van verhard oppervlak. Daarbij wordt regenwater gescheiden van afvalwater ingezameld en afgevoerd naar het oppervlaktewater. Waar mogelijk dient regenwater eerst te worden geborgen binnen het plangebied waarna alsnog vertraagd kan worden afgevoerd
5.2.6 Waterplan
Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap de Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. Het onderdeel "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" is achterhaald.
5.3 Beschrijving Watersysteem Plangebied
5.3.1 Checklist watersysteem
Checklist Watersysteem | ||
Hoofdwatergang cq open water | Nee | |
zijwatergang | Nee | |
Keurgebied binnen plangebied? | Nee | |
Binnen 25-100 jaarszone? | Nee | |
Binnen boringsvrije zone? | Nee | |
Ecologische verbindingszone? | Nee | |
Binnen reserveringsgebied waterberging 2050? | Nee | |
Attentiegebied EHS | Nee | |
Rioolwatertransportleiding | Nee | |
Waterschap gemaal | Nee | |
Landelijke afvoernorm binnen plangebied | 1,33 l/s/ha | |
Verdachte/verontreinigde locaties? | Staan vermeld in bodemparagraaf | |
Infiltratie praktisch mogelijk? | Nee | |
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid | Nee |
5.3.2 Gebied specifieke eigenschappen m.b.t. water
Binnen plangebied Philipsdorp zijn geen waterschap wateren aanwezig.
5.3.3 Oppervlaktewater
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
5.3.4 Verharding
Het plangebied bevat naar verhouding grote verharde oppervlakten die hoofdzakelijk bestaan uit woningen met terreinverharding en openbare wegen. Openbaar groen of onverharde gebieden zijn nagenoeg niet aanwezig. Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied.
5.3.5 Bodemopbouw
De bodemopbouw in dit deel van Eindhoven bestaat uit fijn leemhoudend zand afgewisseld met leemlenzen en is te typeren als (zeer) slecht doorlatend. Zonder het treffen van bodem verbeterende maatregelen wordt infiltratie van hemelwater in de bodem binnen het plangebied niet reëel geacht. Eventueel bekende bodemverontreinigingen zijn toegelicht in de bodemparagraaf van dit bestemmingsplan. Toekomstige ontwikkelingen mogen niet bijdragen aan een verdere verspreiding van de verontreiniging.
5.3.6 Grondwater
In het plangebied bevinden zich peilbuizen. De grondwaterstand fluctueert in de loop van het jaar. Ter indicatie: de grondwaterstand varieert thans tussen de NAP 14,80 & 16,20 m. Het plangebied staat bij de gemeente niet bekend als knelpunt voor wateroverlast door regenval.
5.3.7 Regenwater
Het regenwater dat op daken en wegen valt, stroomt overwegend af naar de riolering. De riolering in dit gebied is gemengd uitgevoerd waardoor regenwater samen met afvalwater naar de zuivering wordt afgevoerd. Overig regenwater infiltreert, afhankelijk van de doorlatendheid, in de bodem.
5.3.8 Afvalwater
Alle panden in het plangebied zijn aangesloten op het gemengd riool dat afvoert naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie aan de Van Oldebarneveltlaan.
5.4 Toekomstige Situatie Van Het Watersysteem
5.4.1 Verharding
Momenteel zijn er geen ontwikkelingen bekend die een noemenswaardige verandering in het aangesloten verhard oppervlak met zich meebrengen. Het plangebied wordt momenteel gedeeltelijk voorzien van gescheiden riolering. Indien er in de toekomst zich binnen het plangebied kansen voordoen om het gemengde rioolstelsel verder om te bouwen naar een gescheiden stelsel zal de gemeente deze kansen, indien effectief en doelmatig, proberen te benutten. Streven moet zijn om uiteindelijk minder schoon water af te voeren naar de RWZI.
De ombouw naar een gescheiden stelsel, in overleg met het waterschap, vindt plaats op de momenten dat de aanleg gecombineerd kan worden met een wijk- cq herinrichting of rijbaan vernieuwing binnen het plangebied.
Voor alle bestaande en eventuele nieuwe ontwikkelingen geldt de minimale eis: (huishoudelijk)afvalwater en regenwater van verharde oppervlakken gescheiden aanleveren tot de gemeentelijke erfgrens. Voor enkele activiteiten (zoals bijvoorbeeld het laden en lossen van gevaarlijke stoffen) kan een uitzondering gelden. Momenteel bestaan er geen plannen om het reeds aanwezige gescheiden stelsel beter te benutten door meer verhard oppervlak daarop te gaan aansluiten.
5.4.2 Berging
Conform landelijk, provinciaal en waterschapsbeleid geld voor toekomstige ontwikkeling het zogenaamde 'hydrologisch neutraal' bouwen. Voor het bepalen van de vereiste bergingscompensatie voor regenwater, afkomstig van verharde oppervlak, wordt de HNO rekentool van waterschap de Dommel gebruikt. Hiermee wordt de grootte van voorzieningen bepaald waarmee pieklozingen op riolering en uiteindelijk oppervlaktewater te voorkomen zijn.
Omdat de grondslag in Eindhoven overwegend minder geschikt is voor het infiltreren van regenwater, betekent dit praktisch dat voor iedere m2 toename van het verhard oppervlak er extra waterberging gecreëerd moet worden. Bij zowel eigen plannen als plannen van derden gaat de gemeente Eindhoven ervan uit dat de benodigde bergingscompensatie op eigen terrein wordt gerealiseerd tenzij expliciet anders overeengekomen. Dergelijke voorzieningen, indien aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel, dienen het geborgen regenwater vertraagd te lozen op het stelsel, evenredig aan de in het plangebied geldende landelijke afvoernorm.
5.4.3 Oppervlaktewater
Er zijn geen plannen bekend die veranderingen aanbrengen in het oppervlaktewater systeem. Het Beatrixkanaal en de zijwatergangen RG 1, inclusief de daaraan grenzende keurgebieden, blijven gehandhaafd.
5.4.4 Waterkwaliteit
Bij het afkoppelen, en duurzame watersystemen in het algemeen, verdient de waterkwaliteit van het afstromende regenwater bijzondere aandacht. Sommige af te koppelen of nieuw aan te sluiten verharde oppervlakken kunnen de waterkwaliteit nadelig beïnvloeden (bv. olie van parkeerterreinen, en uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, lood en koper verwerkt in daken). In het kader van duurzaamheid worden initiatiefnemers gestimuleerd om alleen met niet uitloogbare bouwmaterialen te werken. Conform de handreiking "afkoppelen & niet aankoppelen" dienen de verharde oppervlakken gekwalificeerd te worden.
5.4.5 Advies / overleg Waterschap
In april 2012 is met Waterschap de Dommel gestart met overleg over dit plan. Naar aanleiding van de beschreven ontwikkelingen zijn de volgende intenties vastgelegd ten aanzien van de waterhuishouding:
1. Hemelwater afkomstig van nieuw te ontwikkelen oppervlakken zal gescheiden van het huishoudelijke afvalwater worden ingezameld;
2. Om nadelige effecten door mogelijk verontreinigd hemelwater op de waterkwaliteit te beperken, wordt afhankelijk van het type oppervlak gekeken of deze wel of niet afgekoppeld moeten worden.
3. Ontwikkelingen die invloed hebben op de waterhuishouding van het plangebied dienen altijd aan het waterschap te worden voorgelegd.
4. Bij nog nader uit te werken concretisering plannen dienen wateraspecten te worden meegenomen in de randvoorwaarden en uitgangspunten. Het waterschap wenst in de concretisering van bouwplannen betrokken te worden.
Op 19 juni 2012 heeft Waterschap de Dommel positief gereageerd op deze waterparagraaf.
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Algemeen
Het bestemmingsplan "Philipsdorp 2013" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2008. Waar dat noodzakelijk is, wordt afgeweken van de standaard en kan specifiek toegesneden worden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied.
6.2 Beschermd Stadsgezicht En Cultuurhistorie
Het Philipsdorp is bij besluit d.d. 16 april 2003 door de toenmalige minister van V.R.O.M. aangewezen als beschermde stadsgezicht in de zin van artikel 35 van de Monumentenwet 1988. Doel van de aanwijzing is de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit van het gebied te onderkennen als zwaarwegend belang bij de toekomstige ontwikkelingen binnen het gebied. De aanwijzing beoogt een basis te bieden voor een ruimtelijke ontwikkeling die inspeelt op de aanwezige kwaliteiten, daarvan gebruik maakt en daarop voortbouwt. Bescherming van het stadsgezicht wordt geregeld in het bestemmingsplan. Uitgangspunt hierbij is behoud en versterking van de karakteristiek van Philipsdorp, die ten grondslag ligt aan de status van het beschermd stadsgezicht.
Hoewel de Lijsterbesbuurt geen onderdeel uitmaakt van het beschermd stadsgezicht vormt het ruimtelijk en historisch gezien een eenheid met Philipsdorp. De gemeente voert een ruimtelijk beleid dat recht doet aan de historische karakteristiek. De Lijsterbesbuurt wordt daarin als samenhangend onderdeel van Philipsdorp beschouwd. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kwaliteiten van de Lijsterbesbuurt te beschermen op dezelfde wijze als in het beschermd stadsgezicht.
Op de volgende plaatsen zijn regelen gericht op het beschermd stadsgezicht en cultuurhistorie in Philipsdorp terug te vinden:
- Algemene opzet van het plan
Ten eerste is in het plan de hoogte van bebouwing vastgelegd op de verbeelding. Ten tweede ligt de wegenstructuur vast in de verkeersbestemming. Tot slot liggen de bouwblokken van de hoofdgebouwen vast, want ook deze staan op de verbeelding aangegeven.
- Artikel 14 Waarde - Beschermd stadsgezicht
Hierin geregeld is geregeld dat gebouwen dat gebouwen voorgevelrooilijn gebouwd moeten worden, de huidige hoogtes van gebouwen gehandhaafd dienen te blijven en dat de huidige kapvorm behouden blijft. Verder is een omgevingsvergunning vereist voor het slopen van bouwwerken; het wijzigen van straten, wegen, pleinen, bomen en erfafscheidingen, niet zijnde bouwwerken, te wijzigen en om verhardingen aan te brengen, behoudens toegangspaden.
- Artikel 15 Waarde - Cultuurhistorie
De Lijsterbesbuurt is wel onderdeel van Philipsdorp, maar valt buiten het beschermd stadsgezicht. Deze buurt heeft de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie. Hierin is hetzelfde geregeld als in artikel 13 Beschermd stadsgezicht. - Aanduiding 'cultuurhistorische waarden'
Deze aanduiding is opgenomen bij de structuurbepalende stedenbouwkundige structuren aan de Schootsestraat en Strijpsestraat. Dit zijn oude radialen. Deze kenmerken zich door variatie in parcellering. Afgelopen jaren heeft schaalvergroting plaatsgevonden. Echter om de variatie te behouden, is het van belang om ook kleinschaligheid behouden. De panden in zich zelf hebben geen waarde, maar wel de perceelsgewijze opbouw. In de regels is opgenomen dat de bestaande breedte van de bestaande panden niet mag worden gewijzigd. Vervolgens is het via een afwijkingsbevoegdheid toelaten hier van af te wijken, mits sprake blijft van een perceelsgewijzige opbouw/ parcellering.
- Aanduiding 'karakteristiek'
Deze aanduiding is opgenomen voor een cultuurhistorisch waardevol object (geen monument). Dit is de kerk aan de Iepenlaan. Deze krijgt de aanduiding 'karakteristiek'. Dit gebouw is niet beschermd via monumentenwet, dus via het bestemmingsplan is geregeld dat dit object niet zomaar gesloopt mag worden.
- Monumenten
Monumenten zijn al beschermd via de Monumentenwet en de gemeentelijke Erfgoedregeling 2010. Deze panden mogen op basis van de Monumentenwet niet gesloopt worden. Vandaar dat deze in principe niet zijn terug te vinden in het bestemmingsplan. Er is echter wel een 'specifieke bouwaanduiding monument' te vinden bij deze panden in verband met de maatvoering. Voor deze panden geldt de regeling dat de bestaande maatvoering de toegelaten maatvoering is.
- Artikel 13 Waarde - Archeologie
De gebieden met een archeologische verwachtingswaarde hebben de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie'. Hierin is geregeld dat een aanlegvergunning is vereist, indien dieper wordt gegraven dan 0,5 meter bij bebouwing met een omvang groter dan 100 m2.
6.3 Planmethodiek
Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.
6.4 Verbeelding
In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt gegeven.
Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2008 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi.
Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen omdat de manier van raadplegen verschillend. De digitale verbeelding is juridisch bindend.
6.5 Planregels
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.
De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels.
In Artikel 1 Begrippenwordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels gebruikte begrippen niet in dit artikel voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik.
In "Artikel 2 Wijze van meten" worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.
De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.
Bestemming `Wonen” (artikel Artikel 12 Wonen)
Deze bestemming is gelegd op de in het plangebied gelegen gronden met woningen en de bijbehorende voor- en achtererven .
In de regels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen. Het gebouw dat door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, wordt beschouwd als het hoofdgebouw. Bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen zijn in architectonisch opzicht te onderscheiden van, en ondergeschikt aan, het hoofdgebouw.
Hoofdgebouwen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd waarbij de bouwvlakken volledig mogen worden bebouwd. Bij "grondgebonden woningen" is in beginsel uitgegaan van een diepte van het bouwvlak van 12 m, gemeten vanaf de voorgevel(rooilijn). Daarbij dient de resterende achtertuin een diepte van minimaal 10 m te hebben. Indien deze minimale diepte in de gegeven situatie niet mogelijk is, is voor het bouwvlak een diepte van 10 m aangehouden. Indien ook dan een ontoereikende diepte van de achtertuin resteert, is een diepte van het bouwvlak overeenkomstig de bestaande situatie aangegeven.
Er is gekozen voor standaardisering van de diepte van het bouwvlak met het oog op rechtsgelijkheid. Veel "grondgebonden woningen" hebben een bestaande diepte van 8 tot 10 m. Mogelijkheden tot uitbreiding van hoofdbebouwing naar 12 m is substantieel en praktisch. Bij de bepaling van de minimaal te behouden tuindiepte worden reeds in de tuin gerealiseerde bijgebouwen buiten beschouwing gelaten.
Door het bepalen van de diepte van het bouwvlak vervalt de noodzaak om de achtergevelrooilijn vast te leggen.
Bij vrijstaande woningen op relatief ruime kavels is als diepte van het bouwvlak in beginsel een maat van 15 m aangehouden. Voor minimaal resterende diepte van de achtertuinen bestaan dezelfde uitgangspunten als bovenstaand zijn verwoord.
Bij meergezinswoningen is voor de bepaling van het bouwvlak de bestaande situatie aangehouden.
Het bestemmingsplan maakt geen uitbreidingen mogelijk aan voorgevel.
De voorzijde van woningen bepaalt namelijk in hoge mate het straatbeeld, evenals de onderlinge samenhang van de gevels.
Een rommelig gevelbeeld doet afbreuk aan de belevingswaarde van het straatbeeld. Daarom wordt bij een goed stedenbouwkundig plan uitgegaan van een helder en evenwichtig gevelbeeld waarbij de gevels van de afzonderlijke woningen een aantrekkelijk ensemble opleveren. Daarbij dient ook samenhang te ontstaan tussen de afmetingen van het profiel van de openbare ruimte en de gevelhoogten en gevelbreedten.
Uitbreidingen aan de voorzijde zijn enkel mogelijk indien dit o.a. vanuit stedenbouwkundig en verkeerskundig geen bezwaren oplevert. Omdat dit nagenoeg altijd “ maatwerk “ is, is hiervoor gekozen voor beleidsregels, genaamd "afwijkingen bouwregels voor aan- uit- en bijgebouwen bij woningen”.
In deze beleidsregels zijn ook uitbreidingsmogelijkheden aangegeven voor aan-, uit- en bijgebouwen.
Ook zijn in deze beleidsregels mogelijkheden opgenomen voor het realiseren van mantelzorgwoningen.
Aan huis-verbonden-beroepen
Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonbestemming toegestaan (tot maximaal 50 m2). Met een ontheffing is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen.
Tevens is het op basis van een ontheffing onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 30 m2 te benutten voor kleinschalige bedrijvigheid.
Bestemming `Gemengd - 1´, Gemengd - 2 en Gemengd - 3 (artikelen 4, 5 en 6)
Deze bestemming voorziet in een veelheid aan functies, die onderling uitwisselbaar zijn. Het betreft panden / clusters van panden waarbij een diversiteit aan functies gewenst is.
De bestemming 'Gemengd - 1' is opgenomen voor het gebied rondom het Trudoplein. Hier is een concentratie van detailhandel aanwezig. Naast detailhandelsfuncties zijn hier ook andere functies aanwezig zoals dienstverlening en horeca. De gemengde doeleinden zelf zijn uitsluitend op de begane grond mogelijk. Op de verdiepingen kan gewoond worden.
Enkele panden aan de Frederiklaan zijn van oudsher bijzondere panden, waarin ook detailhandel in gevestigd was. Deze panden kenden ook op de verdiepingen gebruik ten behoeve van een bijzondere functie. Deze panden hebben de bestemming 'Gemengd - 2'. Zowel op de begane grond als op de verdieping is een diversiteit aan functies toegelaten, waaronder detailhandel, kantoren en wonen.
Tot slot zijn er in het gebied nog enkele solitaire winkels, kantoren of dienstverlening gevestigd. Deze hebben de bestemming Gemengd - 3, omdat deze functies ook uitgewisseld mogen worden. Binnen deze bestemming zijn de gemengde doeleinden uitsluitend op de begane grond mogelijk. Op de verdiepingen kan gewoond worden.
Bestemming `Horeca´ (artikel Artikel 8 Horeca)
Deze bestemming is gelegd op de solitair gelegen horecavestigingen in het plangebied. De planregeling kan ook voorzien tevens in de aanwezigheid van woningen (ondergeschikt aan de horecafunctie). Naar analogie van de "Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten" is bij deze bestemming gebruik gemaakt van een "lijst van horeca-inrichtingen". Deze is gebaseerd op basis van het Horecabeleidsplan ´Kwaliteit door differentiatie´.
De Wet milieubeheer en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) bieden onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder ten gevolge van de aanwezigheid van horeca-inrichtingen te voorkomen.
De Staat van horeca-inrichtingen, behorende bij de regels van het bestemmingsplan wordt gehanteerd als een aanvulling op de reikwijdte van beide genoemde instrumenten en ter uitvoering van het Horecabeleidsplan.
Horeca - 1 "Maaltijdverstrekkend"
Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden.
Horeca - 2 "Drankverstrekkend"
Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse.
Horeca - 3 "Multifunctioneel horecabedrijf"
Een inrichting die gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen worden, alsmede (in sommige gevallen) de gelegenheid biedt tot dansen.
Horeca - 4 "Vermaak, sport, spel en ontspanning"
Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak, sport, spel en ontspanning.
Horeca - 5 "Logiesverstrekkend"
Hotels en pensions.
Horeca - 6 "Ontmoetingscentra / Maatschappelijke instellingen"
Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het in verenigingsverband of anderszins georganiseerd bieden van ontmoetingsgelegenheid al dan niet in combinatie met verstrekking van drank en/of etenswaren die ter plaatse genuttigd kunnen worden.
Bestemming `Maatschappelijk” (artikel Artikel 9 Maatschappelijk)
Het betreft hier een “verzamelbestemming” ten behoeve van medische, sociaal-culturele, religieuze, educatieve en openbare dienstverlenende (non-profit) instellingen en voorzieningen ten behoeve van sport. Concreet gaat het hier om voorzieningen als kerken, scholen, buurtcentra, sporthallen, bejaardenhuizen, welzijnsvoorzieningen, medische (groeps)praktijken e.d. al dan niet in combinatie met (boven)woningen. Gekozen is voor een flexibele regeling, zodat uitwisseling van alle functies die passen binnen de omschrijving mogelijk is. De grenzen van de bouwvlakken zijn dusdanig gesitueerd en/of er is gekozen voor een dusdanig maximaal bebouwingspercentage en/of een dusdanige maximale hoogte dat enige uitbreiding van de bebouwing mogelijk is.
Binnen de bestemming `Maatschappelijk´ is horeca uitsluitend toegestaan ondergeschikt aan dan wel ter ondersteuning van de desbetreffende maatschappelijke functie(s). Dat wil (zoals vermeld in het gemeentelijke Horecabeleidsplan) zeggen dat de openingstijden van de horeca-activiteit niet ruimer mogen zijn dan die van de hoofdactiviteit, dat de horecavoorziening geen eigen toegang mag hebben en dat er geen separate reclame-uitingen zijn toegestaan.
Bestemming `Verkeer” (artikel Artikel 10 Verkeer)
Deze bestemming is geprojecteerd op de wegen die primair gericht zijn op de afwikkeling van het doorgaande verkeer.
Bestemming `Verkeer - Verblijfsgebied” (artikel Artikel 11 Verkeer - Verblijfsgebied)
Het gaat bij deze bestemming om de wegen die primair dienen c.q. zullen dienen voor de ontsluiting van de aangrenzende of nabijgelegen gronden, zoals winkelerven, pleinen, woonstraten, woonerven en paden. Ook is deze bestemming bedoeld voor de parkeerterreinen en voor de groenstrookjes die een onderdeel zijn van de straatinrichting.
Bestemming `Groen” (artikel Artikel 7 Groen)
Het groen dat in de uitwerking van het gemeentelijke Groenbeleidsplan is aangemerkt als "structureel groen op stedelijk niveau” en “structureel groen op wijk- en buurtniveau” is in het voorliggende plan expliciet voorzien van de bestemming `Groen´. Deze bestemming omvat ook kleinere waterpartijen.
Dubbelbestemming
De dubbelbestemmingen zijn toegelicht in paragraaf 6.2.
Onder de Algemene regels zijn opgenomen de Anti-dubbeltelregel, de Parkeereisen en deAlgemene afwijkingsregels.
In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrechten deSlotregel opgenomen.
Voorts zijn aanduidingen opgenomen voor:
- 1. Monumenten (zowel rijksmonumenten als gemeentelijke monumenten); voor de desbetreffende panden zijn de Monumentenwet dan wel de gemeentelijke monumentenverordening van toepassing;
- 2. Grondwaterbeschermingsgebied; voor de gronden in kwestie zijn de desbetreffende bepalingen van de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant van toepassing;
Hoofdstuk 7 Handhaving
7.1 Algemeen
De gemeente heeft in maart 2009 het toezicht- en handhavingsprogramma 2009 vastgesteld.
In dit handhavingsprogramma is aangegeven dat de gemeente zich inzet om van Eindhoven een sterke stad met een levendige economie te maken. Veiligheid en leefbaarheid staan daarbij voorop.
Het gemeentebestuur heeft een gemeente voor ogen die maximaal dienstverlenend is, maar die ook de grenzen aangeeft en de spelregels bewaakt. Zij treedt, waar dat nodig is, daadkrachtig op in het algemeen belang voor de bescherming van de rechtszekerheid van individuele belangen.
De gemeente handhaaft consequent, werkt in belangrijke mate stadsdeel- en gebiedsgericht en programmatisch en staat dicht bij de burger.
Goed toezicht en handhaving zijn van cruciaal belang om de leefbaarheid, de rechtszekerheid, de veiligheid, bedrijvigheid en het milieu in Eindhoven te bevorderen. Overlast en vervuiling dienen te worden teruggedrongen en naleving van voorschriften van bijvoorbeeld ruimtelijke ordening , bouw-, milieu- en gebruiksvergunningen is hierbij noodzakelijk.
De wet- en regelgeving blijft het uitgangspunt voor toezicht en handhaving. Cruciaal is evenwel dat de gemeente zich vanuit toezicht en handhaving als partner opstelt en daarbij de nodige dynamiek toont en helder communiceert over wat wel en niet kan.
Er is een handhavingsmodel voor toezicht en handhaving en dit model wordt gekenmerkt door 7 basisprincipes:
- Integrale aanpak vanuit een samenhangende organisatie.
- Toezicht en handhaving als sterke schakels in de reguleringsketen ( zowel beleidsmatig als qua uitvoering).
- Optimaal toepassen van moderne communicatietechnologie bij toezicht en handhaving.
- Goede informatiepositie van de handhavers door een betere beschikbaarheid van betrouwbare gegevens over kenmerken van de stad, vergunningen, controles, activiteiten en procedures.
- In een vroegtijdig stadium van toezicht en handhaving in gesprek gaan met de burgers en bedrijven gericht op het zo min mogelijk hoeven toepassen van bestuursrechtelijke maatregelen.
- In alle redelijkheid is ruimte voor maatwerk maar zo nodig wordt doorgepakt.
- We zeggen wat we doen; we doen wat we zeggen en we laten zien wat we gedaan hebben.
Op basis van dit toezicht- en handhavingsprogramma is een gemeentelijk werkplan opgesteld waarin per aandachtsveld de toezicht- en handhavingsactiviteiten SMART zijn vorm gegeven.
Voor het aandachtsveld Bouwen, wonen en ruimtelijke ordening (strijdigheid met het bestemmingsplan) zijn op ruimtelijke ordeningsgebied onder meer de volgende activiteiten benoemd:
- Controle panden op illegale bewoning/strijdig gebruik woning met bestemmingsplan.
- Controle panden op ontoelaatbare woningsplitsing.
- Accent op specifieke locaties per stadsdeel (autohandellocaties) .
Bij illegale bouw en illegaal gebruik worden gemelde misstanden aangepakt waarbij zaken waar veiligheid, monumentale panden en welstand in het geding is.
Een eerste vereiste om goed te kunnen handhaving zijn duidelijk regels. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor het stedelijk gebied van Eindhoven is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Planregels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn. Teneinde hieraan te voldoen zijn de regels aangepast aan de meest recente jurisprudentie en wetgeving (bijv. Woningwet en de SVBP2008). Dit biedt voldoende garanties voor de rechtszekerheid en de flexibiliteit van de nieuwe bestemmingsplannen.
In het voorliggende bestemmingsplan is het actuele ruimtelijk beleid van Eindhoven vastgelegd, toegespitst op het plangebied. Het bestemmingsplan bevat een juridisch toetsingskader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist, dat in de praktijk de planregels strikt worden toegepast en gehandhaafd. Goede voorlichting en informatievoorziening dragen bij aan een verbetering in de naleving van de bestemmingsplannen.
De handhavingscapaciteit is beperkt zodat het college jaarlijks de handhavingsprioriteiten vastlegt in een werkprogramma handhaving.
7.2 Handhaving Voorliggend Plan
Leidend motief bij de toekenning van de bestemmingen is het antwoord op de vraag of de desbetreffende functie ter plaatse in ruimtelijk opzicht acceptabel is (ongeacht of een en ander in overeenstemming is met de voorgaande (nu nog vigerende) bestemmingsplannen en/of een en ander functioneert in overeenstemming met andere regelgeving, bijvoorbeeld milieuwetgeving, winkelsluitingswet, bouwverordening, algemene plaatselijk verordening etc.) Er zal dus in een aantal gevallen sprake kunnen zijn van het met het voorliggende plan legaliseren van situaties die niet conform de nu nog geldende bestemmingsplannen zijn, maar uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar zijn. Dit zal betekenen dat in deze situaties te zijner tijd niet meer zal kunnen worden opgetreden op basis van het voorliggende bestemmingsplan. Opgemerkt kan worden dat het in nagenoeg alle gevallen bedrijven betreft waarvan het bestaan bij de gemeente bekend is. De plicht tot handhaving van andere regelgeving (bijvoorbeeld milieuwetgeving) ter zake blijft uiteraard onverkort van kracht.
Er is in het voorliggende plan slechts aandacht voor handhaving in geval van het met dit bestemmingsplan wegbestemmen van momenteel bestaande functies, dus als er sprake is van het om redenen van een de goede ruimtelijke ordening toekennen van een bestemming die niet conform de bestaande situatie is. Dergelijke gevallen doen zich – voorzover uit onderzoek gebleken – met het voorliggende plan niet voor.
Wel zal aan de bedrijven die - blijkens de in het voorgaande ("Bedrijven en milieuzonering") vermelde specifieke onderzoeken naar de milieusituaties ter plaatse - in aanmerking komen voor een ontheffing (ontheffing voor bedrijven in een hogere milieucategorie dan in beginsel ter plaatse toegestaan) - zo nodig onder voorwaarden - een ontheffing moeten worden verleend.
Hoofdstuk 8 Financiële Aspecten
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.
Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afzien indien de het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.
Ook kan er sprake zijn van zogenaamde “kruimelgevallen”. Het komt er hierbij op neer dat de door de gemeente te maken kosten beperkt zijn en de kosten verhaald kunnen worden via de legesverordening.
Voorwaarde hierbij is dat er geen sprake is van fasering, locatie - eisen of eisen aan woningbouwcategorieën.
Voor dit conserverende bestemmingsplan geldt dat het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd door gemeentelijke gronduitgifte of een overeenkomst, maar er is sprake is “kruimelgevallen”. ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan is namelijk grotendeels conserverend van karakter. Dit betreft veelal een vergroting van de bebouwings- of gebruiksmogelijkheden waarbij de gemeente geen fysieke ingrepen behoeft uit te voeren.
Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1. Bro
Op 13 juni 2012 is in Groot Eindhoven het voornemen van burgemeester en wethouders tot het opstellen van een bestemmingsplan voor Philipsdorp geplaatst.
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Het bestemmingsplan is verzonden naar de provincie en het Waterschap. Beide instanties hebben aangegeven dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.
9.3 Inspraak En Samenspraak
In de wijk Philipsdorp vindt in het kader van de Wijkvernieuwing regelmatig overleg plaats met bewoners en ondernemers in de wijk. Op 19 november 2012 is het bestemmingsplan besproken in de Projectgroep Philipsdorp. Aan dit overleg nemen de vertegenwoordigers van de wijk deel.
Op 10 januari 2013 heeft een inloopavond plaatsgevonden. Tijdens deze inloopavond was het mogelijk om vragen te stellen en opmerkingen te plaatsen. Een verslag van de inloopavond is opgenomen in de bijlage van deze toelichting.