KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Natuur
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 6 Wonen - 1
Artikel 7 Wonen - 2
Artikel 8 Leiding - Water
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Artikel 10 Parkeereisen
Artikel 11 Gebruiksregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Het Plangebied
1.3 Voorgaande Plannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Stedenbouwkundige Structuur
2.2 Beeldkwaliteit
Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.4 Volkshuisvesting
3.5 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden
3.6 Verkeer En Parkeren
3.7 Groen
3.8 Prostitutie
3.9 Kabels, Leidingen En Straalpaden
Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf
4.1 Bedrijven En Milieuzonering
4.2 Geluid
4.3 Luchtkwaliteit
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Bodem
4.6 Natuur
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Inleiding
5.2 Beleid
5.3 Beschrijving Watersysteem Plangebied
5.4 Toekomstige Situatie Van Het Watersysteem
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Algemeen
6.2 Planmethodiek
6.3 Verbeelding
6.4 Planregels
Hoofdstuk 7 Handhaving
7.1 Algemeen
7.2 Handhaving Voorliggend Plan
Hoofdstuk 8 Financiële Aspecten
Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1. Bro
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
9.3 Inspraak En Samenspraak
9.4 Zienswijzen
9.5 Ambtshalve Aanpassingen
Bijlage 1 Parkeernormen
Bijlage 2 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Nokrichting
Bijlage 1 Spelregels Beeldkwaliteitplan Putten
Bijlage 2 Verslag Overleg Bewonersvereniging
Bijlage 3 Reactie Bewonersvereniging

Puttense Dreef oost

Bestemmingsplan - gemeente Eindhoven

Vastgesteld op 23-04-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Puttense Dreef oost (SVBP2008) van de gemeente Eindhoven.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0772.80193-0301 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aan-huis-verbonden-beroep

Een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Hieronder wordt tevens verstaan het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf alsmede detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis, dat in of bij een woongebouw wordt uitgevoerd.

Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.

1.4 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft..

1.7 aaneengebouwde woning

een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen.

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 bestaande situatie (bebouwing en gebruik)

bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;

bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.10 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.11 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 bijgebouw

een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.13 boerderij

Een boerderij is een gebouw waarin de woonfunctie van een boerenbedrijf is gevestigd, in combinatie met interne bedrijfsruimte.

1.14 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.15 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.16 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en en voor mensen toegankelijke ruimten onder de kap.

1.17 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.18 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.19 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.20 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.21 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.22 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt.

1.23 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.

1.24 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.25 discotheek of dancing

een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, in combinatie met het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen, feesten en daarmee vergelijkbare evenementen.

1.26 eengezinswoningen

als type eengezinswoning wordt beschouwd: elke woning welke tevens een geheel pand vormt. Hieronder vallen vrijstaande woningen, aaneengebouwde woningen, zoals twee onder één kap gebouwde hele huizen, boerderijen met woningen en voorts alle rijenhuizen.

1.27 erotisch getinte vermaaksfunctie

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.

1.28 evenementen

elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak met uitzondering van:

  1. a. bioscoopvoorstellingen;
  2. b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid onder h, van de Gemeentewet;
  3. c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
  4. d. het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;
  5. e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoel in de Wet openbare manifestaties;
  6. f. sportwedstrijden, georganiseerd door een bij de NOC/NSF aangesloten of voor het college erkende instelling, die volgens door die instelling vastgestelde regels worden gehouden of gespeeld en worden gespeeld of gehouden in of op accommodaties waarover de organisator permanent de beschikking heeft;
  7. g. voetbalwedstrijden waarbij tenminste een betaald voetbalorganisatie is betrokken;
  8. h. een optocht, niet zijnde een betoging;
  9. i. op of aan de weg:
    1. 1. een vertoning voor het publiek geven, niet zijnde een betoging;
    2. 2. op enige wijze voor publiek muziek ten gehore te brengen;
    3. 3. een feest of wedstrijd te geven of te houden;
  10. j. ten behoeve van publiek optreden als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op of aan door de burgemeester aangewezen weg of gedeelten daarvan.

1.29 extensief recreatief medegebruik

die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen.

1.30 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.31 gebruiken

het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.

1.32 geluidgevoelige functies

bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.33 geluidgevoelige gebouwen

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.34 geluidzoneringsplichtige inrichting

een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.

1.35 geprojecteerd (beperkt) kwetsbaar object

nog niet aanwezig (beperkt) kwetsbaar object dat op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan toegestaan is.

1.36 gevaarlijke stoffen

gevaarlijke stoffen zijn stoffen waarvan het gebruik, het transport of de opslag (overslag e.d.), risico's met zich meebrengt. Het kan gaan om explosiegevaar, brand, giftigheid of radioactiviteit.

1.37 groepsrisico (GR)

een maat voor de kans, dat door een ramp bij een activiteit met gevaarlijke stoffen of met een vliegtuig, een (grote) groep mensen, die niet rechtstreeks bij de activiteit betrokken is, tegelijkertijd omkomt. Het GR kan toenemen door uitbreiding van risicovolle activiteiten enerzijds en door het verhogen van de personendichtheid anderzijds.

1.38 groothandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of afleveren van goederen aan wederverkopers, dan wel instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.39 hogere grenswaarde

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.40 hoofdgebouw

een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt..

1.41 horeca

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.

1.42 hotel

een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van logies (per nacht) met - al dan niet - als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.

1.43 invloedsgebied

gebied waarin, volgens de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. De grens van het invloedsgebied is gelijk aan de 1% letaliteitsgrens, bepaald bij weertype F 1.5, tenzij in de bij het Revi behorende uitvoeringsregeling voor een specifieke stof of activiteit een ander invloedsgebied is gedefinieerd.

1.44 kantoor

een gebouw dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen.

1.45 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).

1.46 kleinschalig parkeren

Kleinschalig kamperen is een kampeerfunctie, uitsluitend als nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf.

1.47 koffie-/theehuis

een bedrijf gericht op het verstrekken van zwak-alcoholische en niet-alcoholische dranken, met als nevenactiviteit het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren.

1.48 kunstobject

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.

1.49 kunstwerk

bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.50 kwetsbaar object

  1. a. woningen, niet zijnde:
    1. 1. verspreid liggende woningen met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare en voor zover die woningen niet behoren tot een risicovolle inrichting;
    2. 2. bedrijfswoningen;
  2. b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, waartoe in ieder geval behoren:
    1. 1. (psychiatrische) ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    2. 2. scholen;
    3. 3. sociale werkplaatsen, of;
    4. 4. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  3. c. gebouwen waarin meestal grote aantallen personen (> 50 pers.) gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
    1. 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object, voor zover zij niet behoren tot een risicovolle inrichting of;
    2. 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt, voor zover zij niet behoren tot een risicovolle inrichting, en winkels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd en voor zover zij niet behoren tot een risicovolle inrichting;
  4. d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen, voor zover zij niet behoren tot een risicovolle inrichting.

1.51 lijst van bedrijfsactiviteiten

de bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de VNG zoals deze gold ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan en opgenomen in Bijlage Lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels.

1.52 lunchroom

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren en niet-alcoholische dranken.

1.53 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en daarbij behorende voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en openbaar bestuur. Onder maatschappelijke voorzieningen zijn tevens begrepen kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang.

1.54 manege

een recreatief bedrijf dat hoofdzakelijk op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geeft tot het beoefenen van de paardensport en al dan niet mogelijkheden biedt voor het verblijf en de verzorging van paarden.

1.55 mantelzorg

het op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.

1.56 meergezinswoningen

als meergezinswoning wordt beschouwd: elke woning die samen met andere woonruimten c.q. bedrijfsruimten een pand vormt. Hieronder vallen flats, galerij-, portiek-, beneden- en bovenwoningen, appartementen en woningen boven bedrijfsruimten, voorzover deze zijn voorzien van een buiten de bedrijfsruimte gelegen toegangsdeur.

1.57 nevenactiviteiten

het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwvlak die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen.

1.58 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.59 peil

de hoogte van de kruin van de weg.

1.60 pension

een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van logies voor langere tijd met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan logerende gasten.

1.61 plaatsgebonden risico (PR)

risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel is betrokken.

1.62 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, bewerkt of hersteld, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.63 prostitutiebedrijf

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.

1.64 PR10-6/jaar contour

een contour die het plaatsgebonden risico aanduidt, en waarbinnen de kans bestaat van 1 op de 1.000.000 per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel is betrokken.

1.65 recreatiewoning

een gebouw of woning (geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde) bedoeld voor recreatief gebruik in de vorm van recreatief nachtverblijf voor recreanten, die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.66 regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi)

regeling van de Staatssecretaris van VROM van 8 september 2004, houdende regels met betrekking tot afstanden en de wijze van berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico ter uitvoering van het Besluit externe veiligheid inrichtingen zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.67 restaurant

een bedrijf uitsluitend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.

1.68 rijstrook

gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.

1.69 risicovolle inrichting

  1. 1. inrichtingen bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten en/of
  2. 2. inrichtingen waar opslag, overslag en/ of het gebruik van gevaarlijke stoffen plaatsvindt én die behoren tot een categorie van inrichtingen als bedoeld in bijlage 1 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer én waarvan het invloedsgebied tot over de perceelsgrens reikt en/of
  3. 3. inrichtingen waarvoor, krachtens artikel 3.12, 3.17, 3.18, 3.28, 4.1, 4.3, 4.4, 4.5, 4.7 of 4.81 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, regels gelden bij de opslag en/of het gebruik van gevaarlijke stoffen met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden ten aanzien van (beperkt) kwetsbare objecten en/of
  4. 4. een inrichting waarin meer dan 1.000 kg consumentenvuurwerk als bedoeld in het Vuurwerkbesluit of waarin professioneel vuurwerk als bedoeld in het Vuurwerkbesluit wordt opgeslagen of bewerkt of
  5. 5. inrichtingen die niet onder 1 tot en met 4 vallen en waarvan de 10-6/jaar contour voor het plaatsgebonden risico is gelegen buiten de bouwperceelsgrens.

1.70 showroom

een uitstallingsruimte van groothandels - of productiebedrijven ten behoeve van wederverkopers of afnemers voor het gebruik in eigen bedrijf of instelling.

1.71 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.72 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.73 verdieping(en)

de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.

1.74 verkoopvloeroppervlakte

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.

1.75 voorkeursgrenswaarde

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.76 water

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

1.77 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).

1.78 Wet geluidhinder

Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van dit bestemmingsplan.

1.79 Wet milieubeheer

Wet van 13 juni 1979, Stb. 442, houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.80 Wet ruimtelijke ordening

Wet van 20 oktober 2006, (Stb. 2006, nr. 566), houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.81 winkel

een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.

1.82 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.

1.83 woongebouw

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwingspercentage

een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.8 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, reclameaanduidingen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Groen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'water' zijn de gronden uitsluitend bedoeld voor de instandhouding van een watergang;
  3. c. bermen en beplanting;
  4. d. paden;
  5. e. speelvoorzieningen;
  6. f. waterhuishoudkundige voorzieningen (o.a. waterlopen, waterpartijen en waterberging);
  7. g. beheer en/of zuivering van oppervlakte- en rioolwater;
  8. h. kunstobjecten;

met daarbij behorende:

  1. i. verhardingen;
  2. j. parkeervoorzieningen;
  3. k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat - en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid
  3. c. de sociale veiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Natuur´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het behoud, herstel en ontwikkeling van aardkundige waarden;
  2. b. het behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden;
  3. c. het behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en cultuurhistorische waarden;

met daarbij behorende:

  1. d. extensief recreatief medegebruik;
  2. e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Verkeer - Verblijfsgebied´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woonstraten;
  2. b. pleinen;
  3. c. voet- en fietspaden;

met daarbij behorende:

  1. d. parkeervoorzieningen;
  2. e. groenvoorzieningen;
  3. f. speelvoorzieningen;
  4. g. waterhuishoudkundige voorzieningen (o.a. waterlopen, waterpartijen en waterberging);
  5. h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, in verband met de verkeers- of sociale veiligheid.

Artikel 6 Wonen - 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de sociale veiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

6.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft:

  1. a. de in lid 6.2.2 onder a voor overschrijding van de bebouwingsgrenzen met ten hoogste 1 meter ten behoeve van erkers, balkons, luifels en reclametoestellen, alsmede naar de aard daarmee vergelijkbare delen van bouwwerken.
  2. b. het bouwen van erf- en terreinafscheidingen buiten de aanduiding 'bijgebouwen' mits:
    1. 1. de stedenbouwkundige opbouw van het straatbeeld niet onevenredig wordt verstoord;
    2. 2. de verkeersveiligheid niet nadelig wordt beïnvloed;
    3. 3. het uitzicht vanuit naburige woningen niet onevenredig wordt aangetast:
    4. 4. de bouwhoogte, gemeten vanaf aansluitend terrein, ten hoogste 2 m bedraagt.

6.5 Specifieke gebruiksregels

6.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1 en toestaan dat in combinatie met het wonen:

de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m2 en/of voor een aan-huis-verbonden beroep tot een beroepsvloeroppervlakte van maximaal 75 m2, mits:

  1. a. de totale oppervlakte voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en een aan-huis-verbonden beroep gezamenlijk niet meer dan 75 m2 bedraagt;
  2. b. de verkeersaantrekkende werking niet zodanig is, dat ten gevolge daarvan extra verkeers-maatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen op de openbare weg, noodzakelijk worden;
  3. c. het niet betreft geluidszoneringsplichtige of risicovolle inrichtingen;
  4. d. het niet betreft seksinrichtingen en/of detailhandel met uitzondering van detailhandel in ter plaatse vervaardigde en/of bewerkte producten;
  5. e. deze activiteiten door ten hoogste twee personen worden uitgeoefend, waarvan minstens één persoon woonachtig in het betreffende pand; voor kapsalons geldt dat deze activiteit door maximaal één in het pand woonachtige persoon mag worden uitgeoefend;
  6. f. de activiteiten geen onevenredige hinder voor het woonmilieu opleveren.

Artikel 7 Wonen - 2

7.1 Bestemmingsomschrijving

7.2 Bouwregels

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de sociale veiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

7.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft:

  1. a. de in lid 7.2.2 onder a voor overschrijding van de bebouwingsgrenzen met ten hoogste 1 meter ten behoeve van erkers, balkons, luifels en reclametoestellen, alsmede naar de aard daarmee vergelijkbare delen van bouwwerken;
  2. b. het bouwen van erf- en terreinafscheidingen buiten de aanduiding 'bijgebouwen' mits:
    1. 1. de stedenbouwkundige opbouw van het straatbeeld niet onevenredig wordt verstoord;
    2. 2. de verkeersveiligheid niet nadelig wordt beïnvloed;
    3. 3. het uitzicht vanuit naburige woningen niet onevenredig wordt aangetast:
    4. 4. de bouwhoogte, gemeten vanaf aansluitend terrein, ten hoogste 2 m bedraagt.

7.5 Specifieke gebruiksregels

7.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1 en toestaan dat in combinatie met het wonen:

de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m2 en/of voor een aan-huis-verbonden beroep tot een beroepsvloeroppervlakte van maximaal 75 m2, mits:

  1. a. de totale oppervlakte voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en een aan-huis-verbonden beroep gezamenlijk niet meer dan 75 m2 bedraagt;
  2. b. de verkeersaantrekkende werking niet zodanig is, dat ten gevolge daarvan extra verkeers-maatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen op de openbare weg, noodzakelijk worden;
  3. c. het niet betreft geluidszoneringsplichtige of risicovolle inrichtingen;
  4. d. het niet betreft seksinrichtingen en/of detailhandel met uitzondering van detailhandel in ter plaatse vervaardigde en/of bewerkte producten;
  5. e. deze activiteiten door ten hoogste twee personen worden uitgeoefend, waarvan minstens één persoon woonachtig in het betreffende pand; voor kapsalons geldt dat deze activiteit door maximaal één in het pand woonachtige persoon mag worden uitgeoefend;
  6. f. de activiteiten geen onevenredige hinder voor het woonmilieu opleveren.

Artikel 8 Leiding - Water

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Water aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming (en) mede bestemd voor een ondergrondse hoofdwaterleiding;

8.2 Bouwregels

  1. a. Binnen deze bestemming mag, in afwijking van het bepaalde ten aanzien van de overige bestemmingen, niet worden gebouwd, anders dan ten gehoeve van het leidingtransport;
  2. b. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  3. c. Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte maximaal 3 meter mag bedragen.

8.3 Afwijken van de bouwregels

burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder.

8.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt wordt in ieder geval verstaan het gebruik van deze gronden voor:

  1. a. het diepwoelen of diepploegen in de bodem;
  2. b. het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Parkeereisen

10.1 Parkeereis

Bij de afgifte van een omgevingsvergunning en/of afwijkingsvergunning dienen, indien de omvang of de bestemming van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen op meer dan twee wielen, op of onder dat gebouw dan wel op het bij het gebouw horende perceel, afhankelijk van de bestemming, grootte en bereikbaarheid per openbaar vervoer, een door burgemeester en wethouders, conform de Bijlage 1 Parkeernormen, te bepalen aantal parkeerplaatsen aanwezig zijn.

10.2 Afwijken van de parkeereis

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.1 indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte en/of laad- en losruimte wordt voorzien.

10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen,zoals bedoeld in lid 10.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.

Artikel 11 Gebruiksregels

11.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig die bestemming.

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels

12.1 Binnenplans afwijken

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de w oonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' c.q 'bijgebouwen' worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. c. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 m is;
  4. d. de regels met het oog op de realisering van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen tot maximaal 100 m2 (bvo), het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

13.2 Afwijken

burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 13.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 13.1 met maximaal 10%.

13.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 13.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

13.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 13.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

13.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 13.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

13.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 13.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Puttense Dreef oost.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bestemmingsplan "Puttense Dreef oost" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels.
Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.

1.2 Het Plangebied

Het woongebied Putten ligt in het zuidoosten van Eindhoven, in het stadsdeel Stratum. Het woongebied ligt op de overgang van het stedelijke naar het landelijke gebied.

Het plangebied wordt aan de noordwestzijde begrensd door de Puttensedreef. Aan de noordoostzijde ligt de Rielsedijk. Aan de zuidoostzijde grenst het plangebied aan de agrarische gronden, behorende bij het gehucht Riel. In het zuiden sluit het gebied aan op de bebouwing in Gijzenrooi, maar is daarvan gescheiden door een openbare groenzone waarin twee vijvers zijn aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80193-0301_0001.png"

Figuur 1: ligging Putten op de grens stedelijk gebied en buitengebied

1.3 Voorgaande Plannen

Het bestemmingsplan "Puttense Dreef oost" vervangt deels het bestemmingsplan Gijzenrooi, vastgesteld door de raad op 23 november 1987; besluit van Gedeputeerde Staten omtrent goedkeuring d.d. 28 juni 1988.

Het bestemmingsplan Gijzenrooi bevatte de verplichting om de bestemming Woondoeleinden nader uit te werken. Voor het plangebied 'Puttense Dreef oost' gelden diverse uitwerkingsplannen.

Voor de gronden van het voormalige tuindersbedrijf ten westen van de Rielsedijk 59 gold het bestemmingsplan '2e uitwerking Gijzenrooi' vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 19 november 1991; besluit van Gedeputeerde Staten omtrent goedkeuring d.d. 23 januari 1992.

Voor de gronden van de woningen Rielsedijk 53 tot en met 59 geldt het bestemmingsplan '4e uitwerking bestemmingsplan Gijzenrooi', vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 23 september 1997; besluit van Gedeputeerde Staten omtrent goedkeuring d.d. 3 oktober 2000.

Voor de woningen van de 1e fase Putten en een gedeelte van de 2e fase Putten geldt het 'Bestemmingsplan Gijzenrooi, herziening 4e uitwerkingsplan', vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 7 maart 2006; besluit van Gedeputeerde Staten omtrent goedkeuring d.d. 25 april 2006.

Tot slot is vrijstelling verleend ingevolge artikel 19 lid 1 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is verleend op 22 juni 2010 voor voor 17 woningen, die niet zijn gelegen in de vigerende uitwerkingsplannen.

Dit bestemmingsplan vervangt deze verschillende plannen.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken.
Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is de bestaande situatie beschreven.
Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden voor en zo nodig de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is de wijze beschreven waarop rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding.
De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6.
In hoofdstuk 7 wordt aandacht besteed aan de handhaving van het bestemmingsplan.
De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8.
Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied

2.1 Stedenbouwkundige Structuur

Het gebied tussen Eindhoven en Geldrop is een oud cultuurlandschap met (bolle) akkers, graslanden, houtsingels en loofbossen. In dit landschap ligt het landelijk gehucht Riel met verspreid daaromheen losstaande bebouwing. Langs de bebouwingsrand van Eindhoven is een lijnvormig bos aangeplant dat voor een buffer zorgt tussen de woonwijken van Eindhoven en het aangrenzende landschap
Vanwege de ligging van Putten op de grens van het stedelijk gebied en de aanwezige landschappelijke elementen is gekozen om het nieuwe woongebied een landelijke sfeer te geven. De Puttensedreef begeleidt door bomen en het in te passen pand Puttensedreef 2, de Rielsedijk, de bosstrook aan de oostzijde en de bergingsvijvers vormen de begrenzing van Putten.

Om recht te doen aan de landschappelijke kwaliteiten rondom het beschermd dorpsgezicht Riel is gekozen om Putten een landelijke sfeer te geven. Dit uit zich in de stedenbouwkundige plattegrond, inrichting openbare ruimte en de architectuur.

.afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80193-0301_0002.jpg"

Figuur 2: schets woongebied Putten

Een harde confrontatie van het aangrenzende landschap is voorkomen door:

- het intact laten van de bolle akker

- de aanleg van bosgordels

- het karakter van de landelijke architectuur.

De verkaveling van de woonwijk kent een sterke en heldere structuur en volgt de typologie van de tuinstadgedachte. De drager van het plan wordt gevormd door een open ruimte, gelegen in het hart van de wijk, die tevens fungeert als orienterend element binnen het gebied. Deze open ruimte vangt tevens de verschillende richtingen op, zodat het resterende deel orthogonaal is verkaveld.

De bebouwingstrens is zodanig gelegd dat de hoofdbebouwing minimaal 6 meter van de weg is gelegen en de aanbouwen en bijgebouwen minimaal 12 meter. Aan één zijde van de kavel mag over een breedte van 3,5 meter niet worden gebouwd. Op de verbeelding is aangegeven welke zijde het betreft. Door deze ruime opzet wordt het landelijk karakter van de wijk versterkt. Aan de zijde van de openbare weg moet een kap worden gerealiseerd in de vorm van een gelijkbenig zadeldak met een dakhelling van ten hoogste 45o. Deze eisen zijn in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80193-0301_0003.jpg"

Figuur 3: stedenbouwkundig plan Putten

Verkeersstructuur

Het gebied is voor autoverkeer ontsloten via het kruispunt Herman Kruijderstrast/ Puttensedreef in het zuiden en via de Rielsedijk in het noorden. Tussen beide ontsluitingspunten loopt een centrale ontsluitingsweg. Vanaf beide wegen moet men eerst richting St. Petrus Canisiuslaan alvorens zijn weg te kunnen vervolgen. Een uitzondering vormt het atuoverkeer richting Geldrop. Dit kan via de Puttensedreef en de Geldropseweg rijden.

Ten behoeve van fietsverkeer loopt tussen het kruisplunt Herman Kruijderstraat/ Puttensedreef en het kruispunte Rielsedijk/ Puttensedreef een rijwielpad in tweerichtingen. De Rielsedijk gaat in oostelijke richting over in een fietspad naar Geldrop.

Voor de voetgangers is de centrale verbindingsas aan weerszijden voorzien van een smal voetpad.

Openbare ruimte

In de openbare ruimte is zo weinig mogelijk verharding toegepast. Alle wegen hebben een verblijfskarakter en onderscheiden zich door een eenvoudige en sobere inrichting. Alleen de centrale onstluitingsweg heeft aan weerzijden troittoirs.

De centrale ruimte is het hart van Putten. Deze ruimte dient een pleinfunctie te vervullen, zodat wijkactiviteiten hier kunnen plaatsvinden.

2.2 Beeldkwaliteit

Bij de ontwikkeling van Putten is veel aandacht geschonken aan de beeldkwaliteit van het gebied. Inleiding. Hierbij zijn in twee fasen kavels uitgegeven waar vrijstaande woningen in de individuele vrije sector worden gerealiseerd. Om de ambitie en de beeldkwaliteit ten behoeve van de nieuwe woonwijk Putten vast te leggen is een beeldkwaliteitplan (BKP) opgesteld. Het BKP Putten eerste fase is reeds vastgesteld in 2004.

Het BKP Putten fase 2 is vastgesteld op 22 juni 2010. Beide beeldkwaliteitplannen gelden als toetsingskader bij aanvragen om omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.

Om een goede afstemming te krijgen tussen de stedenbouwkundige inrichting en de beoogde architectuur zijn in het beeldkwaliteitplan een aantal spelregels voorgeschreven. Het is niet de bedoeling dat alle woningen identiek aan elkaar zijn maar dat een aantal kenmerkende elementen in de woningontwerpen terugkomt. Om het landelijk karakter van Putten te versterken dient de architectuur ingetogen te zijn. Dit uit zich in de vormgeving, kleur- en materiaalgebruik en positionering van de woningen. De spelregels van het beeldkwaliteitplan Putten fase 2 zijn opgenomen in de bijlage van deze toelichting.

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid.
Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord. Het betreft een bestemmingsplan dat is opgesteld in het kader van de actualiseringsopgave. Dat wil zeggen dat de bestaande situatie gehandhaafd blijft en uitsluitend wordt voorzien van een actueel passend juridisch en planologisch kader. Dit bestemmingsplan bevat geen nieuwe ontwikkelingen. Het beleid is daarom in beperkte mate opgenomen.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Structuurvisie

Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant in werking getreden. Provinciale Staten hebben deze op 1 oktober 2010 vastgesteld. Hierin wordt geconstateerd dat dé grote uitdaging voor Noord-Brabant is om het (hoog)stedelijk gebied verder te ontwikkelen tot een krachtig netwerk en tegelijkertijd de groene en blauwe waarden van Noord-Brabant te versterken. De nabijheid van stad en land en de karakteristieke afwisseling tussen stad en land zijn daarbij belangrijke kwaliteiten die bijdragen aan een aantrekkelijk leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.

De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem. Met aandacht voor hoogwaterbescherming, droogte, biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen. Met aandacht voor cultuurhistorische waarden en de leefbaarheid van kleine kernen. En een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied, met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Met aandacht voor sterke regionale economische clusters, (inter-)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden).

Eindhoven wordt in relatie gebracht met het stedelijk netwerk BrabantStad samen met Breda, Helmond, ´s-Hertogenbosch en Tilburg. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.

BrabantStad ontwikkelt zich tot een onderscheidend netwerk binnen de Noordwest-Europese stedelijke agglomeratie. Een voorwaarde daarvoor is een goede bereikbaarheid van de steden onderling en met andere omliggende stedelijke netwerken. Daarom kiest de provincie voor het versterken van de verbinding met nabijgelegen stedelijke netwerken, met name met het Knooppunt Arnhem-Nijmegen, het Ruhrgebied en Maastricht- Heerlen-Aken-Luik. Het OV-netwerk BrabantStad en het hoofdwegennet worden verder ontwikkeld. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden op dit netwerk afgestemd, zoals bij knooppunten (personen en goederen) of in hoogstedelijke zones.

Eindhoven is gelegen binnen de stedelijke regio Eindhoven-Helmond dat is aangeduid als een samenhangend en verstedelijkt gebied. Binnen deze regio liggen mogelijkheden voor verdere verstedelijking. Dit betekent dat ze een aantrekkelijk, in verschillende dichtheden vormgegeven woon-, werk- en leefmilieu moeten bieden. Bijzondere aandacht is er voor bereikbaarheid, groen, milieu, recreatiemogelijkheden dicht bij huis, en een verbrede landbouw die inspeelt op de vraag vanuit de steden. Er wordt gestreefd naar gedifferentieerde wijken, met een menging van woningtypen, bevolkingsgroepen en functies. Herstructurering en inbreiding bieden tal van mogelijkheden, maar tegelijkertijd zal onbebouwd gebied, ook op langere termijn, moeten worden benut.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80193-0301_0004.png"

Figuur 4: structuurvisie

3.2.2 Verordening ruimte

In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten de gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn. Per onderwerp zijn in de verordening gebieden tot op perceelsniveau begrensd op een kaart. Hierdoor is duidelijk voor welke gebieden de regels gelden.
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.

Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:

  • ruimtelijke kwaliteit;
  • stedelijke ontwikkelingen;
  • natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
  • agrarische ontwikkelingen, waaronder de intensieve veehouderij;
  • overige ontwikkelingen in het landelijk gebied.

Voor Eindhoven zijn vooral de eerste 3 onderwerpen relevant. Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten.

Ruimtelijke kwaliteit / regionaal ruimtelijk overleg

Alle gemeentes zijn in stedelijke of landelijke regio's ondergebracht. Binnen zo'n regio maken gemeenten afspraken met elkaar en de provincie over het aantal te bouwen woningen en de
oppervlakte van (middel-)zware bedrijventerreinen. Verder is bepaald dat in de toelichting van het bestemmingsplan moet worden verantwoord hoe de uit te geven oppervlakten zich verhouden tot de geraamde uitbreidingsruimte waarover een gemeente beschikt en hoe is omgegaan met intensief of meervoudig ruimtegebruik. Er dient sprake te zijn van een goede motivering van zorgvuldig ruimtegebruik.
Bovenregionale detailhandels- en leisurevoorzieningen kunnen uitsluitend in de gemeenten 's-Hertogenbosch, Breda, Tilburg, Eindhoven en Helmond worden gevestigd na ontheffing van de gemeenteraden .

Zoekgebied Stedelijke ontwikkeling

Op de kaart staan naast het bestaand stedelijk gebied ook een aantal zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling waar nieuwe stedelijke ontwikkelingen zoals nieuwe woonwijken en bedrijventerreinen een plek mogen krijgen. De regels zorgen ervoor, dat eerst in het bestaand stedelijk gebied naar bouwmogelijkheden wordt gezocht, voordat de zoekgebieden mogen worden benut. Een motivatie hiervoor moet in de toelichting van het bestemmingsplan worden ondergebracht. (SER ladder)

Putten ligt in bestaand stedelijk gebied en niet in een zoekgebied Stedelijke ontwikkeling.

Gebieden Integratie stad / land

Op de kaart zijn in het Noordwesten en Noordoosten van Eindhoven gebieden aangewezen als integratie stad/land-gebieden. In deze gebieden is een stedelijke ontwikkeling alleen mogelijk in samenhang en in evenredigheid met een groene en blauwe ontwikkeling. De ontwikkeling mag daarbij geen betrekking hebben op een te ontwikkelen of uit te breiden middelzwaar en zwaar bedrijventerrein. In de toelichting van het bestemmingsplan moet een uitgebreide motivering worden opgenomen met een verantwoording waarom en hoe de ontwikkeling plaatsvindt.

Putten ligt in bestaand stedelijk gebied en niet in gebied integratie stad/ land.

De ecologische hoofdstructuur (EHS)

De EHS, waarvan de begrenzing geactualiseerd is, heeft tot doel om te komen tot een robuust netwerk van natuurgebieden inclusief de verbindingen daartussen. Gemeenten worden verplicht de op de kaart opgenomen EHS goed in hun bestemmingsplannen op te nemen. In de verordeningtekst is beschreven hoe deze gebieden moeten worden beschermd.

Het oostelijke gedeelte van het bestemmingsplan ligt in de EHS. Dit plangebied heeft de bestemming Natuur. Dit is in overeenstemming met de aanduiding van deze gronden als zijnde EHS.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80193-0301_0005.jpg"

Figuur 5: Verordening ruimte, natuur en landschap

Groen-blauwe mantel

Op de kaarten zijn sommige gebieden aangeduid als Groen-blauwe mantel. Volgens artikel 6.1 zijn dit gebieden die vanuit het bodem- en watersysteem essentieel zijn voor het behoud en ontwikkeling van natuurwaarden.
Het bestemmingsplan moet gericht zijn op behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.

Putten ligt niet in de groen-blauwe mantel, maar grenst in het noorden wel aan de groen-blauwe mantel. Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk en heeft geen invloed op het bodem- en watersysteem.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Interimstructuurvisie 2009

In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.

3.4 Volkshuisvesting

In de Woonvisie, 'Kiezen voor stedelijke woonkwaliteit'(2004) heeft de gemeenteraad gekozen voor aantrekkelijke, gevarieerde en duurzame woonmilieus binnen ieder stadsdeel. Voortbouwend op de sterke punten van de bestaande identiteit en imago van buurten en wijken. Woonmilieus die in Eindhoven bijzonder in trek zijn en daarom verder uitgebouwd en versterkt moeten worden, zijn centrumstedelijk en groenstedelijk. Het motto "kiezen voor stedelijke kwaliteit" heeft de komende jaren ook nadrukkelijk betrekking op de kwalitatieve woonvraag van huidige en toekomstige kenniswerkers voor onze Brainport en tevens de extra (tijdelijke) woonvraag van werknemers uit Oost-Europa.

Met onze regionale en provinciale partners wordt intensief samengewerkt in het kader van het regionale programma Wonen en de woningbouwafspraken in het kader van de Bestuurscommissie Stedelijk Gebied Eindhoven(BOR). Dit komt voort uit het gegeven dat de woningmarktprocessen regionaal zijn en het feit dat de keuze van mensen voor een woning niet enkel bepaald wordt door de kwaliteit van de woning maar minstens zozeer door de woonomgeving en de aanwezige voorzieningen. In dit bestemmingsplan worden de bestaande woningen en bestaande bouwtitels voor woningen vastgelegd en geen nieuwe woningen mogelijk gemaakt.

3.5 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden

3.5.1 Archeologie

De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012' , dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise.

De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd. Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken. De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.

Binnen het plangebied Puttense Dreef Oost lag het archeologisch verwachtingsgebied Putten. Voorafgaand aan de ontwikkeling van de nieuwbouwwijk is dit gebied archeologisch onderzocht. Er hebben opgravingen plaatsgevonden in de periode april-oktober 2003 (Debruyne. S en J.-M. Vroomans, met een bijdrage van W. van der Meer, 2012: Archeologische opgravingen Eindhoven-Putten. Grootschalig archeologisch onderzoek in het zuidoosten van Eindhoven. Archeologisch Centrum Eindhoven, rapport 46. Eindhoven) en juli-augustus 2007 (Vos, K. de en M. van der Weele, 2009: Archeologisch onderzoek Eindhoven-Putten. Leemkuilen en een waterput uit de late middeleeuwen. Archeologisch Centrum Eindhoven, rapport 47. Eindhoven).

Het archeologisch verwachtingsgebied Putten is met deze opgravingen voldoende archeologisch onderzocht en vrijgegeven voor de verdere ontwikkeling. Ten zuidoosten van het plangebied Puttense Dreef Oost ligt archeologisch verwachtingsgebied 31, Riel, dat in eerste instantie nog met een smalle strook binnen het plangebied Puttense Dreef Oost viel. Naar aanleiding van de bovengenoemde opgravingen in 2003 en 2007 is de noordwestelijke begrenzing van dit archeologisch gebied aangepast, waardoor het nu geheel buiten het plangebied Puttense Dreef Oost valt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80193-0301_0008.jpg"

Figuur 8: Archeologie en cultuurhistorie. In het midden ligt het inmiddels onderzochte archeologische verwachtingsgebied Putten (rood gearceerd). In de zuidoostelijke hoek, buiten het plangebied, ligt archeologisch verwachtingsgebied Riel (rood gerasterd). De Rielsedijk is aangegeven als historische wegenstructuur.

3.5.2 Cultuurhistorische waarden

Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen.
Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.

De Rielsedijk is onderdeel van de historische wegenstructuur van voor 1900. Deze weg grenst aan het plangebied. De cultuurhistorisch waardevolle historische loop van de weg wordt gehandhaafd. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen hierin mogelijk.

3.6 Verkeer En Parkeren

Autoverkeer

Het gebied is voor autoverkeer ontsloten via het kruispunt Herman Kruijderstrast/ Puttensedreef in het zuiden en via de Rielsedijk in het noorden. Tussen beide ontsluitingspunten loopt een centrale ontsluitingsweg. Vanaf beide wegen moet men eerst richting St. Petrus Canisiuslaan alvorens zijn weg te kunnen vervolgen. Een uitzondering vormt het atuoverkeer richting Geldrop. Dit kan via de Puttensedreef en de Geldropseweg rijden.

Fietsverkeer en voetvangers

Ten behoeve van fietsverkeer loopt tussen het kruisplunt Herman Kruijderstraat/ Puttensedreef en het kruispunte Rielsedijk/ Puttensedreef een rijwielpad in tweerichtingen. De Rielsedijk gaat in oostelijke richting over in een fietspad naar Geldrop.

Voor de voetgangers is de centrale verbindingsas aan weerszijden voorzien van een smal voetpad.

Parkeren

De vereiste parkeernorm is 1,5 parkeerplaats per woning, waarvan 0,3 parkeerplaats wordt toegedeeld aan het bezoekersparkeren. In de nomrale parkeerbehoefte wordt op eigen terrein voorzien. Bezoekers parkeren kan langs de rijbaan plaatsvinden. De volledige parkeerbehoefte is binnen het plangebied opgelost.

3.7 Groen

3.7.1 Groenbeleidsplan

Het Groenbeleidsplan 2001, zoals op 5 november 2001 is vastgesteld door de gemeenteraad, heeft als doel het duurzaam veilig stellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met de daarin passende functies. Onder de groenstructuur wordt verstaan: het stelsel van terreinen en/of elementen met ecologische, waterhuishoudkundige, recreatieve en/of ruimtelijk structurerende betekenis.

Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80193-0301_0009.png"

Figuur: Groen en recreatievoorzieningen

Onderhavig plangebied is in de kaart 'Groen en recreatievoorzieningen' uit het Groenbeleidsplan aangeduid als Multifunctioneel groen. In dit gebied wordt als ordeningsprincipe de volgende strategie aangehouden:

Strategie 5: Multifunctioneel groen

Het betreft voornamelijk aan de stadsrand gelegen gebieden met uiteenlopende groenfuncties, gericht op relatief intensieve benutting van het landschap. Het beleid is gericht op het versterken van het contact tussen de stedelingen en het landschap, derhalve met een relatief intensieve benutting van het landschap. Uitgangspunt daarbij is het behouden van de aanwezige natuur- en landschapskwaliteiten en waar mogelijk deze verder te ontwikkelen. Gebruiksfuncties zijn veelal volkstuinen, golfbanen, bos, natuureducatie, kleinschalige sportgebieden, maneges, wandelen, fietsen, maar ook landbouw.

Gebieden met deze aanduiding liggen voor een belangrijk deel in de Groene Hoofdstructuur. Verdere verstedelijking (toevoeging van niet aan het groen gebonden functies of gebouwen) is in deze categorie derhalve niet aan de orde tenzij in geval van zwaarwegende maatschappelijke belangen waarvoor alternatieven ontbreken en met toepassing van compensatie. De aanleg van nieuwe sportcomplexen wordt uitgesloten (wel eventueel verplaatsing van sportterreinen naar minder kwetsbare locaties). Uitbreiding van sportcomplexen kan echter niet worden uitgesloten.

3.7.2 Bomenbeleidsplan 2008: Ruimte voor bomen

Het Bomenbeleidsplan 2008 'Ruimte voor bomen' is in april 2008 door de raad vastgesteld . Doel van het bomenbeleidsplan is het ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en het groene imago van Eindhoven.
Het Bomenbeleidsplan vormt een bindend kader tot 2020. Het is een strategisch beleidskader voor de instandhouding en versterking van de Eindhovense boomstructuur.

In de bijlage van het bomenbeleidsplan wordt het beleid ten aanzien van bomen op strategisch niveau uitgewerkt. Aandacht wordt onder meer besteed aan de bomenstructuur op gemeentelijk niveau en de cultuurhistorische structuur. Voor concrete projecten wordt aangegeven hoe door middel van een Quickscan Bomen en een eventuele boomeffectrapportage bepaald kan worden of er belemmerende factoren zijn voor bomen binnen de projectgrenzen en 10 meter daar buiten.

In het plangebied zijn uitsluitend basisbomen aanwezig en geen beschermde bomen.

3.8 Prostitutie

Er bevinden zich in het plangebied geen prostitutiebedrijven. Deze functie is niet toegelaten in het plangebied.

3.9 Kabels, Leidingen En Straalpaden

In het noorden van het plangebied ligt een belangrijke waterleiding. Deze leiding is eigendom van Brabant Water. Het is nodig om deze leiding op te nemen in het bestemmingsplan. Het betreft een grote transportleiding van rond 1000 mm. In verband met de veiligheid en de leveringszekerheid van de drinkwatervoorziening in Eindhoven is het uitgesloten om op deze gronden bouwwerken op te richten. Daarom is een dubbelbestemming opgenomen in de regels, waarin het bouwen van bouwwerken niet is toegelaten. Deze dubbelbestemming is aan een zijde van de leiding groter dan aan de andere zijde omdat deze leiding van die kant benaderd moet worden met materieel zoals graafmachines en pompen e.d. en aan de andere kant de uitkomende grond moet worden opgeslagen tijdens werkzaamheden aan deze leiding.

In het zuiden van het plangebied loopt ook een waterleiding en een persleiding. Deze leidingen bevinden zich niet op particuliere eigendommen. Daarnaast zijn de leidingen niet dermate planologisch relevant dat het nodig is om hiervoor een juridische regeling via het bestemmingsplan op te nemen.

Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf

4.1 Bedrijven En Milieuzonering

Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijfsvestigingen en/of inrichtingen mogelijk kunnen worden gemaakt. Dit houdt in dat er een voldoende ruimtelijke scheiding aanwezig dient te zijn tussen milieubelastende bedrijven en/of inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand.
Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.
In deze brochure worden onder meer richtafstanden aangegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied.
Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk.
Een rustige woonwijk is als volgt gedefinieerd: Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor.
Een gemengd gebied is als volgt geformuleerd: Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot gemengd gebied.

4.1.1 Staat van bedrijfsactiviteiten

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze staat is gebaseerd op bovengenoemde VNG circulaire. In deze staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met potentiële milieuemissies. Op grond van deze staat wordt een beleidsmatige selectie gemaakt van die bedrijfsactiviteiten die in het plangebied toe worden gestaan. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI -codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstype 'rustige woonwijk';
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.

  • categorie 1: grootste afstand 10 meter;
  • categorie 2: grootste afstand 30 meter;
  • categorie 3.1: grootste afstand 50 meter;
  • categorie 3.2: grootste afstand 100 meter;
  • categorie 4.1: grootste afstand 200 meter;
  • categorie 4.2: grootste afstand 300 meter;
  • categorie 5.1: grootste afstand 500 meter;
  • categorie 5.2: grootste afstand 700 meter;
  • categorie 5.3: grootste afstand 1.000 meter;
  • categorie 6: grootste afstand 1.500 meter.

Het woongebied Putten is een rustige woonwijk. Binnen het plangebied zijn uitsluitend aan huis gebonden beroepen en bedrijven toegelaten. Er zijn uitsluitend aan huis gebonden beroepen toegelaten die vallen in categorie 1 en 2.

4.2 Geluid

4.2.1 Wegverkeer

Het is verplicht akoestisch onderzoek uit te voeren indien ten gevolge van nieuwe ontwikkelingen extra verkeer wordt aangetrokken. Daarnaast is akoestisch onderzoek verplicht indien nieuwe geluidgevoelige functies, zoals wonen, mogelijk worden gemaakt.

Putten bestaat voor het grootste deel uit een 30-km gebied. In deze gebieden hoeft in beginsel geen onderzoek uitgevoerd te worden. Aan de rand van Putten bevindt zich de Rielsedijk, een weg 50 en zelfs 70/ 80 km per uur van toepassing is.

Dit bestemmingsplan betreft een actualiseringsplan dat geen nieuwe ontwikkelingen toelaat ten opzichte van de huidige vergunde situatie en feitelijke situatie. Dit actualiseringsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk, waarvan een extra verkeersaantrekkende werking uitgaat. Dit bestemmingsplan maakt evenmin nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk.

4.2.2 Railverkeer

Dit is niet aan de orde in het plangebied.

4.2.3 Industrielawaai

Dit is niet aan de orde in het plangebied.

4.2.4 Luchtvaartlawaai

Dit is niet aan de orde in het plangebied.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Wet luchtkwaliteit

De 'Wet luchtkwaliteit' is op 15 november 2007 in werking getreden (Stb. 2007, nr. 434) en is gewijzigd op 12 maart 2009 (Stb., nr. 158). De wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de Wet milieubeheer (m.n. hoofdstuk 5, onder titel 5.2) op het gebied van luchtkwaliteitseisen bedoeld. De aanleiding hiervan is de maatschappelijke discussie die ontstaan is als gevolg van de directe koppeling tussen ruimtelijke ordeningsprojecten en luchtkwaliteit. De directe koppeling had tot gevolg dat veel geplande (en als noodzakelijk of gewenst ervaren) projecten geen doorgang konden vinden in overschrijdingsgebieden. Bovendien moest voor ieder klein project met betrekking tot luchtkwaliteit een uitgebreide toets gedaan worden. Met de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden.

De Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.

De Nederlandse overheid heeft de EU verzocht om verlenging van de termijn (derogatie) waarbinnen de luchtkwaliteitseisen gerealiseerd moeten zijn. Op 7 april 2009 heeft de Europese Commissie hiermee ingestemd. Het tijdstip waarop aan de normen voor PM10 moet worden voldaan is uitgesteld tot 11 juni 2011. De datum waarop aan de jaargrenswaarde voor NO2 moet worden voldaan bedraagt 1 januari 2015. In de tussenperiode gelden tijdelijk de volgende verhoogde grenswaarden: voor NO2 een jaargemiddelde van 60 microgram/m3 en voor fijn stof (PM10) een jaargemiddelde van 48 microgram/m3 en een daggemiddelde van 75 microgram/m3, die jaarlijks maximaal 35 keer mag worden overschreden.

Het NSL is per 1 augustus 2009 van kracht geworden. Hierdoor zijn onder andere de uitvoeringsregels rond saldering verruimd en is de definitie van 'niet in betekenende mate' (NIBM)1 verlegd naar 3% van de grenswaarde.

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt o.a. voor woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg of niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen. Voor nieuwe kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte (van alle binnenruimten) omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg of niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden, waarbij getoetst wordt aan de normen.

Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.
  1. 1. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de 3% grens niet wordt overschreden. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde voor het jaargeniddelde 40 microgram/m3. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

4.3.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Met deze Amvb wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' - zoals een school - in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.

Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Waar in zo'n onderzoekszone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op zo'n plek de vestiging van bijvoorbeeld een school niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.

Is (dreigende) normoverschrijding niet aan de orde, dan is er geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone. Wel moet in die situaties de locatiekeuze goed gemotiveerd worden; dat gebeurt in de context van de goede ruimtelijke ordening.

4.3.3 Goede ruimtelijke ordening

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' principe blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.

Planbeschrijving en toetsing

Het bestemmingsplan Puttense Dreef oost richt zich voornamelijk op bestemming van de bestaande situatie en het vastleggen van de functionele en ruimtelijke structuur. Er is geen sprake van nieuwe gevoelige bestemmingen langs drukke wegen en/of woningbouw nabij snelwegen.

De luchtkwaliteitseisen van de Wet luchtkwaliteit vormen geen belemmering voor de plannen wanneer de activiteiten 'niet-in betekenende' mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (artikel 5.16 lid 1 onder c Wm). In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Gesteld kan worden dat de ontwikkelingen in het plan niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Op basis van artikel 5.16, lid 1, aanhef en onder c kan het bestemmingsplan zonder nader onderzoek doorgang vinden.

4.4 Externe Veiligheid

Het externe veiligheid beleid is gericht op het beheersen van risico's en effecten van calamiteiten en het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen, activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen "plaatsgebonden risico ” (de ten minste in acht te nemen grenswaarde die niet mag worden overschreden ten aanzien van "kwetsbare objecten", alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde ten aanzien van "beperkt kwetsbare objecten") en het “ groepsgebonden risico ” (een oriënterende waarde waarvan gemotiveerd mag worden afgeweken).

4.4.1 Wettelijk kader

Ten aanzien van bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi; oktober 2004) van toepassing. Ten aanzien van transport is de Circulaire Vervoer Gevaarlijke stoffen van toepassing (Juli 2012). Er wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011).

1. Plaatsgebonden Risico (PR):

Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';


2. Groepsrisico (GR):

Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep (tenminste 10 personen) tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht

4.4.2 Vise externe veiligheid

De gemeente Eindhoven heeft de visie Externe Veiligheid: 'Risico's de maat genomen' opgesteld. De gemeenteraad heeft de visie op 19 mei 2009 vastgesteld waardoor het een kaderstellend beleidsstuk is geworden. Dit betekent dat locale ruimtelijke besluiten en milieubeheervergunningen vanuit de visie kunnen worden gemotiveerd.

Met de visie Externe Veiligheid wordt richting en uitwerking gegeven aan een verantwoorde veilige, integrale invulling van duurzame ruimtelijke ontwikkeling passend binnen de Brainportontwikkelingen en het Programma Brabant veiliger. In de visie wordt aangegeven waar ruimte bestaat voor nieuwe risicovolle bedrijvigheid en onder welke veiligheidsverhogende condities dat mogelijk is. Tevens wordt aangegeven waar in de stad geïnvesteerd dient te worden in een beter niveau van beheersbaarheid. Tot slot wordt beschreven waar de veiligheid in de bestaande woonomgeving door het 'aanpakken' van bestaande knelpunten kan worden verbeterd

4.4.3 Bedrijven

Binnen het plangebied zijn geen risicovolle bedrijven gelegen. Verder zijn er geen risicovolle bedrijven die invloed hebben op het plangebied

4.4.4 Transport; wegverkeer, railverkeer, waterwegen, buisleidingen

Binnen en nabij het plangebied zijn er geen wegen, spoorlijnen of buisleidingen die invloed hebben op het plangebied.

4.4.5 Vliegveld

Het plangebied is gelegen op enige afstand (circa 9 km) van het luchthaven Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport).


Vanaf 1 november 2009 geldt de Wet luchtvaart. Deze wet omvat een nieuw stelsel van besluitvorming en normen voor alle luchthavens, met uitzondering van Schiphol. De luchthaven Eindhoven is een militaire luchthaven en blijft daarmee volledig onder de verantwoordelijkheid vallen van de minister van Defensie. In de systematiek van deze wet zal voor Luchthaven Eindhoven één luchthavenbesluit moeten worden vastgesteld met een militaire geluidsruimte voor militair vliegverkeer en een burgergeluidsruimte voor het commercieel burgermedegebruik. Verder moet in het luchthavenbesluit worden vastgelegd het luchthavengebied, het beperkingengebied (geluidszone, obstakelbeheergebied en vogelbeheersgebied) en één maximum aantal bewegingen recreatief medegebruik. Het luchthavenbesluit moet binnen vijf jaar na inwerkingtreding van de wet worden genomen. In een brief aan de tweede kamer is aangeven dat in 2012 een besluit zal worden genomen.


Het in werking treden van de Wet luchtvaart betekent niet dat deze wet en de daarop gebaseerde regelgeving per 1 november 2009 in volle omvang van toepassing zijn op de nu bestaande luchthavens. Het in deze wet opgenomen overgangsrecht voorziet namelijk in een gefaseerde invoering van het nieuwe wettelijke regime voor luchthavens. Concreet betekent dit dat het regime van de Wet luchtvaart pas van toepassing zal zijn als eerst de minister van Defensie een luchthavenbesluit heeft genomen. De minister zal van die mogelijkheid op een nader te bepalen tijdstip gebruik gaan maken. Voor het bestemmingsplan is vooruitlopend op de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving en op basis van de vigerende regelgeving nagegaan in hoeverre deze belemmeringen kan opwerpen voor de uitvoering van het plan.


Op 29 december 2007 is het Besluit tot aanwijzing van het militaire luchtvaartterrein Eindhoven in werking getreden. In dit besluit wordt tevens de geluidszone vastgelegd. Voorafgaand aan deze procedure is een milieueffectrapportage (m.e.r.) uitgevoerd. In het Milieueffectrapport Militair Luchtvaartterrein Eindhoven (MER) zijn o.a. de gevolgen voor geluid, de luchtkwaliteit en externe veiligheid weergegeven voor de maximaal mogelijke gebruiksruimte van de luchthaven. Het aanwijzingsbesluit komt overeen met planalternatief 2 uit het MER. Uit de rapportage blijkt dat het plangebied in zijn geheel buiten de 10-8 contour van het vliegveld is gelegen. Inmiddels zijn er diverse gesprekken geweest rondom de luchthaven. Uit de brief aan de tweede kamer blijkt tevens dat door een ander gebruik van de luchthaven (minder militair- en meer burgerluchtvaart) de contouren kleiner zullen zijn dan uit het planalternatief 2 uit de MER. Een nieuwe MER is in voorbereiding.

4.4.6 Conclusie

Externe veiligheid geeft geen belemmeringen voor het plangebied.

4.5 Bodem

Het (industriële) verleden van Eindhoven heeft zijn sporen in de bodem nagelaten. In de afgelopen jaren heeft op zeer veel locaties in Eindhoven om diverse redenen milieukundig bodemonderzoek plaatsgevonden, bijvoorbeeld in het kader van het verlenen van bouwvergunningen of in het kader van de aan- of verkoop van locaties. In het bodeminformatiesysteem van de gemeente zijn al deze gegevens geregistreerd.


Op diverse locaties in Eindhoven zijn verontreinigingen aangetroffen, het komt echter zelden voor dat er als gevolg van bodemverontreiniging sprake is van risico's voor de gezondheid van mensen. Dergelijke locaties zijn op dit moment binnen het plangebied dan ook niet bekend.


In sommige gevallen kan toch sprake zijn van beperkingen in het gebruik of extra kosten die gemaakt moeten worden als grond moet worden afgevoerd. Het verdient dan ook sterk aanbeveling om bij grondtransacties, bouwactiviteiten of grondverzet vooraf het bodeminformatiesysteem van de gemeente te raadplegen. In sommige gevallen zal het uitvoeren van een bodemonderzoek noodzakelijk zijn. Dit geldt bijvoorbeeld bij het aanvragen van sommige bouwvergunningen en bij het afvoeren van vrijkomende partijen grond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80193-0301_0010.png"

Figuur 10: ernstige bodemverontreiniging buiten het plangebied

Binnen het plangebied zijn geen ernstige gevallen van bodemverontreiniging aanwezig. Wel is in de nabijheid van het plangebied een geval van ernstige bodemverontreiniging, zoals aangegeven in figuur 10.

4.6 Natuur

Onderhavig bestemmingsplan richt zich op behoud en verdere afronding van deze nieuwe woonwijk. Gerelateerd aan dit plan zijn in het reeds bebouwde deel geen relevante ruimtelijke ontwikkelingen te verwachten. De nog te bebouwen delen van het gebied zijn braakliggend, daar ontwikkelt zich een gras- en kruidenvegetatie en er zijn (periodiek) natte laagten/plassen aanwezig. Hierbij is op voorhand niet uit te sluiten dat er beschermde soorten in de percelen kunnen voorkomen, denk bijvoorbeeld aan Rugstreeppad en beschermde plantensoorten.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Inleiding

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moeten voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan "hydrologisch neutraal" ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid. Dit bestemmingsplan heeft een conserverend karakter. Voor de waterparagraaf is niet alleen gekeken naar dit plangebied Puttense Dreef oost, maar is ook ruimer naar het gebied Gijzenrooi Putten gekeken.

Mogelijke ontwikkelingen binnen de planperiode spelen zich daarom hoofdzakelijk binnen bestaande (water)structuren af. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c van het Besluit ruimtelijke ordening.

5.2 Beleid

5.2.1 Provinciaal Waterplan 2010 - 2015

Het Provinciaal Waterplan 'Waar water werkt en leeft' beschrijft het provinciale waterbeleid voor de periode 2010 tot 2015 en bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2010-2015. Daarnaast vormt het een structuurvisie voor het aspect water op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. Het plan vormt zowel een beleidskader, toetsingskader en beheerplan voor grondwateronttrekkingen. Het ontwerp Waterplan is tegelijk opgesteld met de ontwerp water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd.

Het Provinciaal Waterplan heeft beleidskaders als randvoorwaarden, die richting geven aan het waterbeleid. Water dient vele belangen. Om hiermee in dit plan evenwichtig te kunnen omgaan, hanteert de provincie Noord Brabant de principes van de people-planet-profit-benadering. In Noord-Brabant zijn deze uitgangspunten vertaald in de Telos-driehoek. Vanuit de sociaal-maatschappelijke invalshoek (people) krijgen veiligheid tegen overstroming, bescherming tegen wateroverlast, een betrouwbare drinkwatervoorziening en goede recreatievoorzieningen aandacht. Vanuit de economische invalshoek (profit) heeft dit plan aandacht voor onder meer een goede watervoorziening voor industrie en landbouw en voor het transport over water. De derde invalshoek (planet) gaat uit van het water als voorwaarde voor een gezonde leefomgeving voor mens en natuur. Belangrijke thema's in dat kader zijn de verbetering van de waterkwaliteit, de verdrogingsbestrijding en de meer natuurlijke inrichting van de watersystemen.

Aandacht blijft nodig voor verbetering van de waterkwaliteit, onder meer door vermindering van stikstof afkomstig uit diffuse bronnen en voor verdrogingsbestrijding. Ook de inrichting van beken en kreken en de aanleg van Ecologische verbindingszones langs waterlopen vragen om een impuls. Voor de verbetering van de waterkwaliteit wordt primair uitgegaan van de aanpak van de bronnen. Als dit niet mogelijk is, wordt ingestoken op procesgerichte maatregelen waarbij verontreinigende stoffen zoveel mogelijk worden verwijderd vóór ze zich via de watersystemen verder verspreiden. Als ook dat niet lukt, worden stoffen uit het watersysteem verwijderd door effectgerichte maatregelen (end-of-pipe). Op het vlak van omgaan met waterkwantiteit spelen de huidige inzichten over klimaatontwikkeling een belangrijke rol.

5.2.2 Waterbeheerplan 2010 - 2015 Waterschap de Dommel

Waterschap De Dommel heeft in december 2009 het Waterbeheerplan 2010-2015 "Krachtig Water" vastgesteld waarin de activiteiten en doelstellingen van het Waterschap zijn opgenomen. Het waterschap geeft in dit plan binnen haar kerntaken prioriteit aan het voorkomen van wateroverlast én het herstellen van het watersysteem van Natura 2000-gebieden. Andere thema's van het waterbeheersplan zijn:

  • aanleg van gestuurde waterbergingsgebieden;
  • afstemming inrichting en het beheer van watergangen op het halen van de ecologische doelen uit de Europese Kaderrichtlijn Water en de functies 'waternatuur' en 'verweven' uit het Provinciaal Waterplan;
  • samenwerking met gemeenten in de waterketen;
  • aanpak vervuilde waterbodems in samenhang met beekherstel;
  • ruimte bieden aan recreatiemogelijkheden, landschap en cultuurhistorie.

5.2.3 Keur oppervlaktewateren

De 'Keur Waterschap De Dommel 2009' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of melding verplicht is voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen keurbeschermingsgebieden, attentiegebieden en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning- en ontheffing verlening.

5.2.4 Hydrologisch neutraal bouwen

De beleidsterm "hydrologisch neutraal bouwen", uitgewerkt in de beleidsnotitie 'Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk 2009' geeft invulling aan het "niet afwentelen" principe, zoals door de commissie waterbeheer 21e eeuw (WB21) is gegeven. Beter is het te spreken van hydrologisch neutraal ontwikkelen, omdat ook andere ontwikkelingen dan bouwprojecten dienen te worden getoetst. In principe heeft elke ruimtelijke ontwikkeling invloed op de hydrologie. De beleidsterm "hydrologisch neutraal" heeft dan ook vooral betrekking op het zo veel mogelijk (binnen de ontwikkeling) neutraliseren van de negatieve hydrologische gevolgen van (toekomstige) ruimtelijke ontwikkelingen in ruimte en tijd. De ontwikkeling mag geen hydrologische achteruitgang aan de randen van het plangebied ten opzichte van de referentiesituatie tot gevolg hebben:

  • Er is geen (onvertraagde) toename van de waterafvoer op de rand van het plangebied
  • Er mogen geen veranderingen van oppervlaktewaterstanden optreden op de grens van het plangebied en daarbuiten (tenzij veranderingen gewenst zijn).
  • Er mag geen overlast optreden door extreme neerslag gebeurtenissen.

De voorkeursvolgorde bij het nemen van maatregelen tegen wateroverlast gaan uit van het principe water vasthouden cq hergebruiken, water bergen en als laatste pas water afvoeren.

5.2.5 Gemeentelijk rioleringsplan (2011 - 2014)

Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. Met het GRP geeft de gemeente invulling aan de gemeentelijke zorgplicht en op het gebied van (grond)water. Het GRP bevat de geplande activiteiten voor het beheer en onderhoud van het rioolstelsel en bevat maatregelen ter verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel. Deze maatregelen bestaan vooral uit het afkoppelen van verhard oppervlak. Daarbij wordt regenwater gescheiden van afvalwater ingezameld en afgevoerd naar het oppervlaktewater. Waar mogelijk dient regenwater eerst te worden geborgen binnen het plangebied waarna alsnog vertraagd kan worden afgevoerd.

5.2.6 Waterplan

Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.

5.3 Beschrijving Watersysteem Plangebied

5.3.1 Checklist watersysteem

Checklist Watersysteem
Hoofdwatergang cq open water Nee
zijwatergang Ja, KD 114 & 115
Keurgebied binnen plangebied? Ja
Binnen 25-100 jaarszone? Nee
Binnen boringsvrije zone? Nee
Ecologische verbindingszone? Ja, strook valt binnen de Ecologische Hoofdstructuur
Binnen reserveringsgebied waterberging 2050? Nee
Attentiegebied EHS Nee
Rioolwatertransportleiding Nee
Waterschap gemaal Nee
Landelijke afvoernorm binnen plangebied 1,33 l/s/ha
Verdachte/verontreinigde locaties? Staan vermeld in de bodemparagraaf
Infiltratie praktisch mogelijk? Nee
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid Nee

5.3.2 Gebied specifieke eigenschappen m.b.t. water

Binnen het plangebied (Gijzenrooi) Putten zorgen de zijwatergangen KD114 en KD115 voor de ontwatering van het plangebied. Beide wateren vallen binnen de keur van waterschap de Dommel. In het zuiden van het plangebied valt een strook binnen de ecologische hoofdstructuur zoals door de provincie Noord-Brabant vastgelegd.

5.3.3 Oppervlaktewater

Op de KD114, KD115 en wat kleine sloten na is er geen noemenswaardig open water in en nabij het plangebied aanwezig

5.3.4 Verharding

Het plangebied ligt in landelijk gebied en bevat naar verhouding weinig verharde oppervlakten ten opzichte van het groen. De aanwezige verharding bestaat hoofdzakelijk uit openbare wegen en woningen met terreinverharding. Het westen van het plangebied grenst aan bestaand stedelijk gebied.

5.3.5 Bodemopbouw

De bodemopbouw in dit deel van Eindhoven bestaat uit fijn leemhoudend zand afgewisseld met leemlenzen en is te typeren als (zeer) slecht doorlatend. Zonder het treffen van bodem verbeterende maatregelen wordt infiltratie van hemelwater in de bodem binnen het plangebied niet reëel geacht. Eventueel bekende bodemverontreinigingen zijn toegelicht in de bodemparagraaf van dit bestemmingsplan. Toekomstige ontwikkelingen mogen niet bijdragen aan een verdere verspreiding van de verontreiniging.

5.3.6 Grondwater

In en nabij het plangebied bevinden zich peilbuizen. De grondwaterstand fluctueert in de loop van het jaar. Ter indicatie: de grondwaterstand varieert thans tussen de NAP 16,80 & 17,90 m. Het plangebied staat bij de gemeente bekend als gebied met hoge winterse grondwaterstanden. Drainage is binnen het plangebied aanwezig om overlast te voorkomen.

5.3.7 Regenwater

Regenwater dat op daken en wegen valt is aangesloten op het regenwaterstelsel in de wijk. Dit stelsel loost uiteindelijk op het EIndhovensche kanaal. Overtollig regenwater infiltreert, afhankelijk van de doorlatendheid, in de bodem of wordt afgevoerd via het aanwezige open water.

5.3.8 Afvalwater

Alle panden in het plangebied zijn aangesloten op het vuilwaterriool dat afvoert naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie aan de Van Oldebarneveltlaan.

5.4 Toekomstige Situatie Van Het Watersysteem

5.4.1 Verharding

Momenteel zijn geen ontwikkelingen bekend die een noemenswaardige verandering in het aangesloten verhard oppervlak met zich meebrengen. Het plangebied is geheel voorzien van gescheiden riolering.

Voor alle bestaande en eventuele nieuwe ontwikkelingen geldt de minimale eis: (huishoudelijk)afvalwater en regenwater van verharde oppervlakken gescheiden aanleveren tot de gemeentelijke erfgrens. Voor enkele activiteiten (zoals bijvoorbeeld het laden en lossen van gevaarlijke stoffen) kan een uitzondering gelden. Momenteel bestaan er geen plannen om het reeds aanwezige gescheiden stelsel beter te benutten door meer verhard oppervlak daarop te gaan aansluiten.

5.4.2 Berging

Conform landelijk, provinciaal en waterschapsbeleid geld voor toekomstige ontwikkeling het zogenaamde 'hydrologisch neutraal' bouwen. Voor het bepalen van de vereiste bergingscompensatie voor regenwater, afkomstig van verharde oppervlak, wordt de HNO rekentool van waterschap de Dommel gebruikt. Hiermee wordt de grootte van voorzieningen bepaald waarmee pieklozingen op riolering en uiteindelijk oppervlaktewater te voorkomen zijn.

Omdat de grondslag in Eindhoven overwegend minder geschikt is voor het infiltreren van regenwater, betekent dit praktisch dat voor iedere m2 toename van het verhard oppervlak er extra waterberging gecreëerd moet worden. Bij zowel eigen plannen als plannen van derden gaat de gemeente Eindhoven ervan uit dat de benodigde bergingscompensatie op eigen terrein wordt gerealiseerd tenzij expliciet anders overeengekomen. Dergelijke voorzieningen, indien aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel, dienen het geborgen regenwater vertraagd te lozen op het stelsel, evenredig aan de in het plangebied geldende landelijke afvoernorm.

5.4.3 Oppervlaktewater

Er zijn geen plannen bekend die veranderingen aanbrengen in het oppervlaktewater systeem. De zijwatergangen KD114 en 115, inclusief de daaraan grenzende keurgebieden, blijven gehandhaafd, evenals de aanwijzing Ecologische Hoofdstructuur.

5.4.4 Waterkwaliteit

Bij het afkoppelen, en duurzame watersystemen in het algemeen, verdient de waterkwaliteit van het afstromende regenwater bijzondere aandacht. Sommige af te koppelen of nieuw aan te sluiten verharde oppervlakken kunnen de waterkwaliteit nadelig beïnvloeden (bv. olie van parkeerterreinen, en uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, lood en koper verwerkt in daken). In het kader van duurzaamheid worden initiatiefnemers gestimuleerd om alleen met niet uitloogbare bouwmaterialen te werken. Conform de handreiking "afkoppelen & niet aankoppelen" dienen de verharde oppervlakken gekwalificeerd te worden.
Het saneren van vervuilde waterbodems van oppervlaktewateren heeft een positieve uitwerking op de waterkwaliteit. De gemeente Eindhoven heeft een meerjarenprogramma opgesteld, daarin zijn de oppervlaktewateren van dit plangebied niet opgenomen.

5.4.5 Advies / overleg Waterschap

In april 2012 is met Waterschap de Dommel gestart met overleg over dit plan. Naar aanleiding van de beschreven ontwikkelingen zijn de volgende intenties vastgelegd ten aanzien van de waterhuishouding:

  1. 1. In april 2012 is met Waterschap de Dommel gestart met overleg over dit plan. Naar aanleiding van de beschreven ontwikkelingen zijn de volgende intenties vastgelegd ten aanzien van de waterhuishouding:
    Hemelwater afkomstig van nieuw te ontwikkelen oppervlakken zal gescheiden van het huishoudelijke afvalwater worden ingezameld;
  2. 2. Om nadelige effecten door mogelijk verontreinigd hemelwater op de waterkwaliteit te beperken, wordt afhankelijk van het type oppervlak gekeken of deze wel of niet afgekoppeld moeten worden;
  3. 3. Ontwikkelingen die invloed hebben op de waterhuishouding van het plangebied dienen altijd aan het waterschap te worden voorgelegd;
  4. 4. Bij nog nader uit te werken concretisering plannen dienen wateraspecten te worden meegenomen in de randvoorwaarden en uitgangspunten. Het waterschap wenst in de concretisering van bouwplannen betrokken te worden.

Op 19 juni 2012 heeft Waterschap de Dommel positief gereageerd op deze waterparagraaf.

Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan "Puttense Dreef oost" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2008. Waar dat noodzakelijk is, wordt afgeweken van de standaard en kan specifiek toegesneden worden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied.

6.2 Planmethodiek

Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.

6.3 Verbeelding

In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt gegeven.
Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2008 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi.
Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen omdat de manier van raadplegen verschillend. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

6.4 Planregels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.

De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels.

In Artikel 1 Begrippenwordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels gebruikte begrippen niet in dit artikel voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik.

In "Artikel 2 Wijze van meten" worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.

De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.

Bestemming "Wonen - 1” ( Artikel 6 Wonen - 1)

Dit plangebied is tot stand gekomen aan de hand van een specifiek stedenbouwkundig plan met bijbehorende regels. In dit bestemmingsplan zijn de bouwvlakken uit het stedenbouwkundig plan overgenomen. Ook zijn de regels overgenomen zoals deze zijn eerder zijn vastgesteld bij het 'Bestemmingsplan Gijzenrooi, herziening 4e uitwerkingsplan'.

Deze bestemming is gelegd op de in het plangebied gelegen gronden met woningen en de bijbehorende voor- en achtererven .
In de regels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen. Het gebouw dat door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, wordt beschouwd als het hoofdgebouw. Bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen zijn in architectonisch opzicht te onderscheiden van, en ondergeschikt aan, het hoofdgebouw.

Hoofdgebouwen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd waarbij de bouwvlakken volledig mogen worden bebouwd. In overeenstemming met het stedenbouwkundig plan mag de dakhelling van het hoofdgebouw mag niet minder dan 35o en niet meer dan 50o bedragen. Daarnaast dient de dakvorm een gelijkbenig zadeldak te zijn.

Het bestemmingsplan maakt geen uitbreidingen mogelijk aan voorgevel.
De voorzijde van woningen bepaalt namelijk in hoge mate het straatbeeld, evenals de onderlinge samenhang van de gevels.
Een rommelig gevelbeeld doet afbreuk aan de belevingswaarde van het straatbeeld. Daarom wordt bij een goed stedenbouwkundig plan uitgegaan van een helder en evenwichtig gevelbeeld waarbij de gevels van de afzonderlijke woningen een aantrekkelijk ensemble opleveren. Daarbij dient ook samenhang te ontstaan tussen de afmetingen van het profiel van de openbare ruimte en de gevelhoogten en gevelbreedten.
Uitbreidingen aan de voorzijde zijn enkel mogelijk indien dit o.a. vanuit stedenbouwkundig en verkeerskundig geen bezwaren oplevert.

Voor wat betreft aan- en bijgebouwen is op de verbeelding een vlak aangegeven waar bijgebouwen zijn toegelaten. Daarnaast is ook expliciet aangegeven waar niet gebouwd mag worden. Hiervoor is de 'specifieke bouwaanduiding - onbebouwde zijde' opgenomen.

Aan huis-verbonden-beroepen

Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonbestemming toegestaan (tot maximaal 50 m2). Met een ontheffing is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen.
Tevens is het op basis van een ontheffing onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 30 m2 te benutten voor kleinschalige bedrijvigheid.

Bestemming "Wonen - 2” ( Artikel 7 Wonen - 2)

Voor enkele percelen gelden geen extra regels met betrekking tot vormgeving van het hoofdgebouw. Voor deze woningen is de bestemming Wonen - 2 opgenomen. In het plangebied is één groot perceel aanwezig (Rijsven 2-2a) waarvoor in het vorige bestemmingsplan reeds een aparte regeling is getroffen. Daarnaast bevinden zich nog enkele woningen aan Rielsedijk waar deze bestemming ook voor is opgenomen.

Bestemming "Groen” ( Artikel 3 Groen)

Het groen dat in de uitwerking van het gemeentelijke Groenbeleidsplan is aangemerkt als "structureel groen op stedelijk niveau” en “structureel groen op wijk- en buurtniveau” is in het voorliggende plan expliciet voorzien van de bestemming `Groen´. Deze bestemming omvat ook kleinere waterpartijen.

Bestemming "Natuur” ( Artikel 4 Natuur)

De gronden die onderdeel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur zijn expliciet voorzien van de bestemming `Natuur´.

Bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied” ( Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied)

Het gaat bij deze bestemming om de wegen die primair dienen c.q. zullen dienen voor de ontsluiting van de aangrenzende of nabijgelegen gronden, zoals winkelerven, pleinen, woonstraten, woonerven en paden. Ook is deze bestemming bedoeld voor de parkeerterreinen en voor de groenstrookjes die een onderdeel zijn van de straatinrichting.

Bestemming "Leiding - Water” ( Artikel 8 Leiding - Water)

In het plangebied ligt een grote waterleiding, die eigendom is van Brabant Water. In verband met de veiligheid en de leveringszekerheid van de drinkwatervoorziening in Eindhoven is het uitgesloten om op deze gronden bouwwerken op te richten. Daarom is een dubbelbestemming opgenomen in de regels, waarin het bouwen van bouwwerken niet is toegelaten.

Onder de Algemene regels zijn opgenomen de Anti-dubbeltelregel, de Parkeernormen en deAlgemene afwijkingsregels.

In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrechten deSlotregel opgenomen.

Voorts zijn aanduidingen opgenomen voor:

  1. 1. Monumenten (zowel rijksmonumenten als gemeentelijke monumenten); voor de desbetreffende panden zijn de Monumentenwet dan wel de gemeentelijke monumentenverordening van toepassing;
  2. 2. Grondwaterbeschermingsgebied; voor de gronden in kwestie zijn de desbetreffende bepalingen van de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant van toepassing;

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

De gemeente heeft in maart 2009 het toezicht- en handhavingsprogramma 2009 vastgesteld.

In dit handhavingsprogramma is aangegeven dat de gemeente zich inzet om van Eindhoven een sterke stad met een levendige economie te maken. Veiligheid en leefbaarheid staan daarbij voorop.

Het gemeentebestuur heeft een gemeente voor ogen die maximaal dienstverlenend is, maar die ook de grenzen aangeeft en de spelregels bewaakt. Zij treedt, waar dat nodig is, daadkrachtig op in het algemeen belang voor de bescherming van de rechtszekerheid van individuele belangen.

De gemeente handhaaft consequent, werkt in belangrijke mate stadsdeel- en gebiedsgericht en programmatisch en staat dicht bij de burger.

Goed toezicht en handhaving zijn van cruciaal belang om de leefbaarheid, de rechtszekerheid, de veiligheid, bedrijvigheid en het milieu in Eindhoven te bevorderen. Overlast en vervuiling dienen te worden teruggedrongen en naleving van voorschriften van bijvoorbeeld ruimtelijke ordening , bouw-, milieu- en gebruiksvergunningen is hierbij noodzakelijk.

De wet- en regelgeving blijft het uitgangspunt voor toezicht en handhaving. Cruciaal is evenwel dat de gemeente zich vanuit toezicht en handhaving als partner opstelt en daarbij de nodige dynamiek toont en helder communiceert over wat wel en niet kan.

Er is een handhavingsmodel voor toezicht en handhaving en dit model wordt gekenmerkt door 7 basisprincipes:

  • Integrale aanpak vanuit een samenhangende organisatie.
  • Toezicht en handhaving als sterke schakels in de reguleringsketen ( zowel beleidsmatig als qua uitvoering).
  • Optimaal toepassen van moderne communicatietechnologie bij toezicht en handhaving.
  • Goede informatiepositie van de handhavers door een betere beschikbaarheid van betrouwbare gegevens over kenmerken van de stad, vergunningen, controles, activiteiten en procedures.
  • In een vroegtijdig stadium van toezicht en handhaving in gesprek gaan met de burgers en bedrijven gericht op het zo min mogelijk hoeven toepassen van bestuursrechtelijke maatregelen.
  • In alle redelijkheid is ruimte voor maatwerk maar zo nodig wordt doorgepakt.
  • We zeggen wat we doen; we doen wat we zeggen en we laten zien wat we gedaan hebben.

Op basis van dit toezicht- en handhavingsprogramma is een gemeentelijk werkplan opgesteld waarin per aandachtsveld de toezicht- en handhavingsactiviteiten SMART zijn vorm gegeven.

Voor het aandachtsveld Bouwen, wonen en ruimtelijke ordening (strijdigheid met het bestemmingsplan) zijn op ruimtelijke ordeningsgebied onder meer de volgende activiteiten benoemd:

  • Controle panden op illegale bewoning/strijdig gebruik woning met bestemmingsplan.
  • Controle panden op ontoelaatbare woningsplitsing.
  • Accent op specifieke locaties per stadsdeel (autohandellocaties) .

Bij illegale bouw en illegaal gebruik worden gemelde misstanden aangepakt waarbij zaken waar veiligheid, monumentale panden en welstand in het geding is.

Een eerste vereiste om goed te kunnen handhaving zijn duidelijk regels. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor het stedelijk gebied van Eindhoven is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Planregels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn. Teneinde hieraan te voldoen zijn de regels aangepast aan de meest recente jurisprudentie en wetgeving (bijv. Woningwet en de SVBP2008). Dit biedt voldoende garanties voor de rechtszekerheid en de flexibiliteit van de nieuwe bestemmingsplannen.

In het voorliggende bestemmingsplan is het actuele ruimtelijk beleid van Eindhoven vastgelegd, toegespitst op het plangebied. Het bestemmingsplan bevat een juridisch toetsingskader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist, dat in de praktijk de planregels strikt worden toegepast en gehandhaafd. Goede voorlichting en informatievoorziening dragen bij aan een verbetering in de naleving van de bestemmingsplannen.

De handhavingscapaciteit is beperkt zodat het college jaarlijks de handhavingsprioriteiten vastlegt in een werkprogramma handhaving.

7.2 Handhaving Voorliggend Plan

Leidend motief bij de toekenning van de bestemmingen is het antwoord op de vraag of de desbetreffende functie ter plaatse in ruimtelijk opzicht acceptabel is (ongeacht of een en ander in overeenstemming is met de voorgaande (nu nog vigerende) bestemmingsplannen en/of een en ander functioneert in overeenstemming met andere regelgeving, bijvoorbeeld milieuwetgeving, winkelsluitingswet, bouwverordening, algemene plaatselijk verordening etc.) Er zal dus in een aantal gevallen sprake kunnen zijn van het met het voorliggende plan legaliseren van situaties die niet conform de nu nog geldende bestemmingsplannen zijn, maar uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar zijn. Dit zal betekenen dat in deze situaties te zijner tijd niet meer zal kunnen worden opgetreden op basis van het voorliggende bestemmingsplan. Opgemerkt kan worden dat het in nagenoeg alle gevallen bedrijven betreft waarvan het bestaan bij de gemeente bekend is. De plicht tot handhaving van andere regelgeving (bijvoorbeeld milieuwetgeving) ter zake blijft uiteraard onverkort van kracht.

Er is in het voorliggende plan slechts aandacht voor handhaving in geval van het met dit bestemmingsplan wegbestemmen van momenteel bestaande functies, dus als er sprake is van het om redenen van een de goede ruimtelijke ordening toekennen van een bestemming die niet conform de bestaande situatie is. Dergelijke gevallen doen zich – voorzover uit onderzoek gebleken – met het voorliggende plan niet voor.

Hoofdstuk 8 Financiële Aspecten

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.

Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afzien indien de het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.

Ook kan er sprake zijn van zogenaamde “kruimelgevallen”. Het komt er hierbij op neer dat de door de gemeente te maken kosten beperkt zijn en de kosten verhaald kunnen worden via de legesverordening.

Voorwaarde hierbij is dat er geen sprake is van fasering, locatie - eisen of eisen aan woningbouwcategorieën.

Voor dit conserverende bestemmingsplan geldt dat het kostenverhaal voor de kavels die nog uitgegeven kunnen worden verzekerd is door gemeentelijke gronduitgifte.

Voor het overige geldt dat het bestemmingsplan conserverend van karakter is, waarbij kostenverhaal niet aan de orde is.

Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

9.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1. Bro

Op 11 oktober 2012 is in Groot Eindhoven het voornemen van burgemeester en wethouders tot het opstellen van een bestemmingsplan voor Puttense Dreef oost geplaatst.

9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Het plan is in concept verzonden aan Brabant Water N.V. Per email hebben zij aangegeven dat de ligging en de zone van de leiding goed op de verbeelding is weergegeven. De regels dienden aangepast te worden, zodanig dat op de gronden niet mag worden gebouwd. Het bestemmingsplan is hierop aangepast.

In het kader van meerdere actualisatieplannen is het bestemmingsplan besproken met het Waterschap. Op 19 juni 2012 heeft Waterschap de Dommel positief gereageerd.

Toesturen aan provincie.

9.3 Inspraak En Samenspraak

Voor dit bestemmingsplan is geen inspraak en samenspraak gehouden. De huidige situatie is vastgelegd om te voldoen aan de actualiseringsplicht. Er is geen gewijzigd beleid.

Wel is het bestemmingsplan toegezonden aan Trefpunt Groen en aan bewonersvereniging Putten.

Het bestemmingsplan is besproken met de bewonersvereniging. Het verslag van dit overleg staat in Bijlage 2. Ook heeft de bewonersvereniging een reactie gegeven, waarbij zij vooral heeft gekeken of de nieuwe regeling aansluit op de oude regeling. De opmerkingen van de bewonersvereniging en de gemeentelijke reactie hierop staan in bijlage 3.

Daarnaast is een wijkinfo verspreid binnen het plangebied om alle eigenaren op de hoogte te stellen van de bestemmingsplanprocedure.

9.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 31 januari 2013 tot en met woensdag 13 maart 2013 op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerp bestemmingsplan kenbaar te maken.

Kennisgeving van de ter inzage legging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven van 30 januari 2013 gepubliceerd. Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.Naar aanleiding van de tervisielegging zijn geen zienswijzen ontvangen.

9.5 Ambtshalve Aanpassingen

Ambtshalve is een aantal aanpassingen doorgevoerd. Deze aanpassingen zijn opgenomen in het raadsvoorstel.

Bijlage 1 Parkeernormen

Bijlage 1 Parkeernormen

Bijlage 2 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten

Lijst van bedrijfsactiviteiten bij de regels van het bestemmingsplan Puttense Dreef oost

SBI-
code
Nr Omschrijving Afstanden in meters Cate-gorie
geur
stof geluid gevaar
grootste
afstand
01 - LANDBOUW EN DIENSTVERLENING T.B.V. DE LANDBOUW
011,012,
013
Akkerbouw en fruitteelt (bedrijfsgebouwen) 10 10 30 C 10 30 2
011, 012,
013, 016
0 Tuinbouw:
011, 012, 013 1 - bedrijfsgebouwen 10 10 30 C 10 30 2
011, 012, 013 2 - kassen zonder verwarming 10 10 30 C 10 30 2
011, 012, 013 3 - kassen met gasverwarming 10 10 30 C 10 30 2
0113 4 - champignonkwekerijen (algemeen) 30 10 30 C 10 30 2
0113 5 - champignonkwekerijen met mestfermentatie 100 10 30 C 10 100 3.2
0163 6 - bloembollendroog- en prepareerbedrijven 30 10 30 C 10 30 2
011 7 - witlofkwekerijen (algemeen) 30 10 30 C 10 30 2
0141, 0142 Fokken en houden van rundvee 100 30 30 C 0 100 3.2
0143, 0145 0 Fokken en houden van overige graasdieren:
0143 1 - paardenfokkerijen 50 30 30 C 0 50 3.1
0145 2 - overige graasdieren 50 30 30 C 0 50 3.1
0146 Fokken en houden van varkens 200 30 50 C 0 200 D 4.1
0147 0 Fokken en houden van pluimvee:
0147 1 - legkippen 200 30 50 C 0 200 D 4.1
0147 2 - opfokkippen en mestkuikens 200 30 50 C 0 200 4.1
0147 3 - eenden en ganzen 200 50 50 C 0 200 4.1
0147 4 - overig pluimvee 100 30 50 C 0 100 D 3.2
0149 0 Fokken en houden van overige dieren:
0149 1 - nertsen en vossen 200 30 30 C 0 200 4.1
0149 2 - konijnen 100 30 30 C 0 100 3.2
0149 3 - huisdieren 30 0 50 C 10 50 3.1
0149 4 - maden, wormen e.d. 100 0 30 C 10 100 3.2
0149 5 - bijen 10 0 30 C 10 30 2
0149 6 - overige dieren 30 10 30 C 0 30 D 2
0150 Akker- en/of tuinbouw in combinatie met het fokken en houden van dieren (niet intensief) 100 30 30 C 0 100 3.2
016 0 Dienstverlening t.b.v. de landbouw:
016 1 - algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o. > 500 m2 30 10 50 10 50 D 3.1
016 2 - algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o. <= 500 m2 30 10 30 10 30 2
016 3 - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven:
b.o. > 500 m2
30 10 50 10 50 3.1
016 4 - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven:
b.o. <= 500 m2
30 10 30 10 30 2
0162 KI-stations 30 10 30 C 0 30 2
02 - BOSBOUW EN DIENSTVERLENING T.B.V. BOSBOUW
021, 022, 024 Bosbouwbedrijven 10 10 50 0 50 3.1
03 - VISSERIJ- EN VISTEELTBEDRIJVEN
0311 Zeevisserijbedrijven 100 0 100 C 50 R 100 3.2
0312 Binnenvisserijbedrijven 50 0 50 C 10 50 3.1
032 0 Vis- en schaaldierkwekerijen:
032 1 - oester-, mossel- en schelpenteeltbedrijven 100 30 50 C 0 100 3.2
032 2 - visteeltbedrijven 50 0 50 C 0 50 3.1
08 - TURFWINNING
089 Turfwinningbedrijven 50 50 100 C 10 100 3.2
06 - AARDOLIE- EN AARDGASWINNING
061, 062 0 Aardolie- en aardgaswinning:
061 1 - aardoliewinputten 100 0 200 C 200 R 200 4.1
062 2 - aardgaswinning incl. gasbeh.inst.: < 10.000.000 N m3/d 30 0 500 C 200 R 500 5.1
062 3 - aardgaswinning incl. gasbeh.inst.: >= 10.000.000 N m3/d 50 0 700 CZ 200 R 700 5.2
08 - WINNING VAN ZAND, GRIND, KLEI, ZOUT E.D.
0812 0 Steen-, grit- en krijtmalerijen (open lucht):
0812 1 - algemeen 10 100 200 10 200 D 4.1
0812 2 - steenbrekerijen 10 200 700 Z 10 700 5.2
0893 Zoutwinningbedrijven 50 10 100 C 30 100 3.2
0899 Mergel- en overige delfstoffenwinningbedrijven 10 200 500 C 50 500 5.1
10, 11 - VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN
101, 102 0 Slachterijen en overige vleesverwerking:
101, 102 1 - slachterijen en pluimveeslachterijen 100 0 100 C 50 R 100 D 3.2
101 2 - vetsmelterijen 700 0 100 C 30 700 5.2
101 3 - bewerkingsinrichting van darmen en vleesafval 300 0 100 C 50 R 300 4.2
101 4 - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken:
p.o. > 1000 m2
100 0 100 C 50 R 100 3.2
101 5 - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken:
p.o. <= 1000 m2
50 0 50 C 30 50 3.1
101 6 - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken:
p.o. <= 200 m2
30 0 50 10 50 3.1
101, 102 7 - loonslachterijen 50 0 50 10 50 3.1
108 8 - vervaardiging van snacks en vervaardiging van kant- en klaarmaaltijden p.o. < 2.000 m2 50 0 50 10 50 3.1
102 0 Visverwerkingsbedrijven:
102 1 - drogen 700 100 200 C 30 700 5.2
102 2 - conserveren 200 0 100 C 30 200 4.1
102 3 - roken 300 0 50 C 0 300 4.2
102 4 - verwerken anderszins: p.o. > 1000 m2 300 10 50 C 30 300 D 4.2
102 5 - verwerken anderszins: p.o. <= 1000 m2 100 10 50 30 100 3.2
102 6 - verwerken anderszins: p.o. <= 300 m2 50 10 30 10 50 3.1
1031 - Aardappelproductenfabrieken:
1031 1 - vervaardiging van aardappelproducten 300 30 200 C 50 R 300 4.2
1031 2 - vervaardiging van snacks met p.o, < 2.000 m2 50 10 50 50 R 50 3.1
1032, 1039 0 Groente- en fruitconservenfabrireken:
1032, 1039 1 - jam 50 10 100 C 10 100 3.2
1032, 1039 2 - groente algemeen 50 10 100 C 10 100 3.2
1032, 1039 3 - met koolsoorten 100 10 100 C 10 100 3.2
1032, 1039 4 - met drogerijen 300 10 200 C 30 300 4.2
1032, 1039 5 - met uienconservering (zoutinleggerij) 300 10 100 C 10 300 4.2
104101 0 Vervaardiging van ruwe plantaardige en dierlijke olieën en vetten:
104101 1 - p.c. < 250.000 t/j 200 30 100 C 30 R 200 4.1
104101 2 - p.c. > 250.000 t/j 300 50 300 CZ 50 R 300 4.2
104101 0 Raffinage van plantaardige en dierlijke olieën en vetten:
104102 1 - p.c. < 250.000 t/j 200 10 100 C 100 R 200 4.1
104101 2 - p.c. >= 250.000 t/j 300 10 300 CZ 200 R 300 4.2
1042 0 Margarinefabrieken:
1042 1 - p.c. < 250.000 t/j 100 10 200 C 30 R 200 4.1
1042 2 - p.c. >= 250.000 t/j 200 10 300 CZ 50 R 300 4.2
1051 0 Zuivelproductenfabrieken:
1051 1 - gedroogde producten, p.c. >= 1,5 t/u 200 100 500 CZ 50 R 500 5.1
1051 2 - geconcentreerde producten, verdamp.cap. >= 20 t/u 200 30 500 CZ 50 R 500 5.1
1051 3 - melkproductenfabrieken v.c. < 55.000 t/j 50 0 100 C 50 R 100 3.2
1051 4 - melkproductenfabrieken v.c. >= 55.000 t/j 100 0 300 CZ 50 R 300 4.2
1051 5 - overige zuivelproductenfabrieken 50 50 300 C 50 R 300 4.2
1052 1 Consumptie-ijsfabrieken p.o. > 200 m2 50 0 100 C 50 R 100 3.2
1052 2 - consumptie-ijsfabrieken: p.o. <= 200 m2 10 0 30 0 30 2
1061 0 Meelfabrieken:
1061 1 - p.c. >= 500 t/u 200 100 300 CZ 100 R 300 4.2
1061 2 - p.c. < 500 t/u 100 50 200 C 50 R 200 4.1
1061 Grutterswarenfabrieken 50 100 200 C 50 200 D 4.1
1062 0 Zetmeelfabrieken:
1062 1 - p.c. < 10 t/u 200 50 200 C 30 R 200 4.1
1062 2 - p.c. >= 10 t/u 300 100 300C Z 50 R 300 4.2
1091 - Veevoerfabrieken:
1091 1 - destructiebedrijven 700 30 200 C 50 700 D 5.2
1091 2 - beender-, veren-, vis- en vleesmeelfabriek 700 100 100 C 30 R 700 D 5.2
1091 3 - drogerijen (gras, pulp, groenvoeder, veevoeder) cap. < 10 t/u water 300 100 200 C 30 300 4.2
1091 4 - drogerijen (gras, pulp, groenvoeder, veevoeder) cap. >= 10 t/u water 700 200 300 CZ 50 700 5.2
1091 5 - mengvoeder, p.c. < 100 t/u 200 50 200C 30 200 4.1
1091 6 - mengvoeder, p.c. >= 100 t/u 300 100 300 CZ 50 R 300 4.2
1092 Vervaardiging van voer voor huisdieren 200 100 200 C 30 200 4.1
1071 0 Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen:
1071 1 - v.c. < 7500 kg meel/week 30 10 30 C 10 30 2
1071 2 - v.c. >= 7500 kg meel/week 100 30 100 C 30 100 3.2
1072 Banket-, biscuit- en koekfabrieken 100 10 100 C 30 100 3.2
1081 0 Suikerfabrieken:
1081 1 - v.c. < 2.500 t/j 500 100 300 C 100 R 500 5.1
1081 2 - v.c. >= 2.500 t/j 1000 200 700 CZ 200 R 1000 5.3
10821 0 Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk:
10821 1 - cacao- en chocoladefabrieken: p.o. > 2.000 m2 500 50 100 50 R 500 5.1
10821 2 - cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. < 2.000 m2 100 30 50 30 100 3.2
10821 3 - cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. <= 200 m2 30 10 30 10 30 2
10821 4 - suikerwerkfabrieken met suiker branden 300 30 50 30 R 300 4.2
10821 5 - suikerwerkfabrieken zonder suiker branden:
p.o. > 200 m2
100 30 50 30 R 100 3.2
10821 6 - suikerwerkfabrieken zonder suiker branden:
p.o. <= 200 m2
30 10 30 10 30 2
1073 Deegwarenfabrieken 50 30 10 10 50 3.1
1083 0 Koffiebranderijen en theepakkerijen:
1083 1 - koffiebranderijen 500 30 200 C 10 500 D 5.1
1083 2 - theepakkerijen 100 10 30 10 100 3.2
108401 Vervaardiging van azijn, specerijen en kruiden 200 30 50 10 200 4.1
1089 Vervaardiging van overige voedingsmiddelen 200 30 50 30 200 D 4.1
1089 Bakkerijgrondstoffenfabrieken 200 50 50 50 R 200 4.1
1089 0 Soep- en soeparomafabrieken:
1089 1 - zonder poederdrogen 100 10 50 10 100 3.2
1089 2 - met poederdrogen 300 50 50 50 R 300 4.2
1089 Bakmeel- en puddingpoederfabrieken 200 50 50 30 200 4.1
110101 Destilleerderijen en likeurstokerijen 300 30 200 C 30 300 4.2
110102 0 Vervaardiging van ethylalcohol door gisting:
110102 1 - p.c. < 5.000 t/j 200 30 200 C 30 R 200 4.1
110102 2 - p.c. >= 5.000 t/j 300 50 300 C 50 R 300 4.2
1102 t/m 1104 Vervaardiging van wijn, cider e.d. 10 0 30 C 0 30 2
1105 Bierbrouwerijen 300 30 100 C 50 R 300 4.2
1106 Mouterijen 300 50 100 C 30 300 4.2
1107 Mineraalwater- en frisdrankfabrieken 10 0 100 50 R 100 3.2
12 - VERWERKING VAN TABAK
120 Tabakverwerkende industrie 200 30 50 C 30 200 4.1
13 - VERVAARDIGING VAN TEXTIEL
131 Bewerken en spinnen van textielvezels 10 50 100 30 100 3.2
132 0 Weven van textiel:
132 1 - aantal weefgetouwen < 50 10 10 100 0 100 3.2
132 2 - aantal weefgetouwen >= 50 10 30 300 Z 50 300 4.2
133 Textielveredelingsbedrijven 50 0 50 10 50 3.1
139 Vervaardiging van textielwaren 10 0 50 10 50 3.1
1393 Tapijt-, kokos- en vloetmattenfabrieken 100 30 200 10 200 4.1
139, 143 Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen 0 10 50 10 50 3.1
14 - VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT
141 Vervaardiging kleding van leer 30 0 50 0 50 3.1
141 Vervaardiging van kleding en -toebehoren (excl. van leer) 10 10 30 10 30 2
142, 151 Bereiden en verven van bont; vervaardiging van artikelen van bont 50 10 10 10 50 3.1
15 - VERVAARDIGING VAN LEER EN LEDERWAREN
(EXCL. KLEDING)
151, 152 Lederfabrieken 300 30 100 10 300 4.2
151 Lederwarenfabrieken (excl. kleding en schoeisel) 50 10 30 10 50D 3.1
152 Schoenenfabrieken 50 10 50 10 50 3.1
16 - HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK E.D.
16101 Houtzagerijen 0 50 100 50 R 100 3.2
16102 0 Houtconserveringsbedrijven:
16102 1 - met creosootolie 200 30 50 10 200 4.1
16102 2 - met zoutoplossingen 10 30 50 10 50 3.1
1621 Fineer- en plaatmaterialenfabrieken 100 30 100 10 100 3.2
162 0 Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout 0 30 100 0 100 3.2
162 1 Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m2 0 30 50 0 50 3.1
162902 Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken 10 10 30 0 30 2
17 - VERVAARDIGING VAN PAPIER, KARTON EN PAPIER- EN KARTONWAREN
1711 Vervaardiging van pulp 200 100 200 C 50 R 200 4.1
1712 0 Papier- en kartonfabrieken:
1712 1 - p.c. < 3 t/u 50 30 50 C 30 C 50 3.1
1712 2 - p.c. 3 - 15 t/u 100 50 200 CZ 50 R 200 4.1
1712 3 - p.c. >= 15 t/u 200 100 300 CZ 100 R 300 4.2
172 Papier- en kartonwarenfabrieken 30 30 100 C 30 R 100 3.2
17212 0 Golfkartonfabrieken:
17212 1 - p.c. < 3 t/u 30 30 100 C 30 R 100 3.2
17212 2 - p.c. >= 3 t/u 50 30 200 CZ 30 R 200 4.1
58 - UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUCTIE
VAN OPGENOMEN MEDIA
581 Uitgeverijen (kantoren) 0 0 10 0 10 1
1811 Drukkerijen van dagbladen 30 0 100 C 10 100 3.2
1812 Drukkerijen (vlak- en rotatie-diepdrukkerijen) 30 0 100 10 100 3.2
18129 Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen 10 0 30 0 30 2
1814 A Grafische afwerking 0 0 10 0 10 1
1814 B Binderijen 30 0 30 0 30 2
1813 Grafische reproductie en zetten 30 0 10 10 30 2
1814 Overige grafische aktiviteiten 30 0 30 10 30D 2
182 Reproductiebedrijven opgenomen media 0 0 10 0 10 1
19 - AARDOLIE-/STEENKOOLVERWERK. IND.; BEWERKING SPLIJT-/KWEEKSTOFFEN
191 Cokesfabrieken 1000 700 1000CZ 100 R 1000 5.3
19201 Aardolieraffinaderijen 1500 100 1500CZ 1500 R 1500 6
19202 A Smeerolieën- en vettenfabrieken 50 0 100 30 R 100 3.2
19202 B Recyclingbedrijven voor afgewerkte olie 300 0 100 50 R 300 4.2
19202 C Aardolieproductenfabrieken n.e.g. 300 0 200 50 R 300D 4.2
201, 212, 244 Splijt- en kweekstoffenbewerkingsbedrijven 10 10 100 1500 1500 D 6
20 - VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUCTEN
2011 0 Vervaardiging van industriële gassen:
2011 1 - luchtscheidingsinstallatie v.c. >= 10 t/d lucht 10 0 700 CZ 100 R 700 5.2
2011 2 - overige gassenfabrieken, niet explosief 100 0 500 C 100 R 500 5.1
2011 3 - overige gassenfabrieken, explosief 100 0 500 C 300 R 500 5.1
2012 Kleur- en verfstoffenfabrieken 200 0 200 C 200 R 200D 4.1
2012 0 Anorg, chemische grondtsoffenfabrieken:
2012 1 - niet vallend onder "post-Seveso-richtlijn" 100 30 300 C 300 R 300D 4.2
2012 2 - vallend onder "post-Seveso-richtlijn" 300 50 500 C 700 R 700 D 5.2
20141 A0 Organ. chemische grondstoffenfabrieken:
20141 A1 - niet vallend onder "post-Seveso-richtlijn" 300 10 200 C 300 R 300D 4.2
20141 A2 - vallend onder "post-Seveso-richtlijn" 1000 30 500 C 700 R 1000 D 5.3
20141 B0 Methanolfabrieken:
20141 B1 - p.c. < 100.000 t/j 100 0 200 C 100 R 200 4.1
20141 B2 - p.c. >= 100.000 t/j 200 0 300 CZ 200 R 300 4.2
20149 0 Vetzuren en alkanolenfabrieken (niet synth.):
20149 1 - p.c. < 50.000 t/j 300 0 200 C 100 R 300 4.2
20149 2 - p.c. >= 50.000 t/j 500 0 300 CZ 200 R 500 5.1
2015 Kustmeststoffenfabrieken 500 300 500 C 500 R 500 5.1
2016 Kunstharsenfabrieken e.d. 700 30 300 C 500 R 700 5.2
202 0 Landbouwchemicaliënfabrieken:
202 1 - fabricage 300 50 100 C 1000 R 1000 5.3
202 2 - formulering en afvullen 100 10 30 C 500 R 500 D 5.1
203 Verf-, lak- en vernisfabrieken 300 30 200 C 300 R 300D 4.2
2110 0 Farmaceutische grondstoffenfabrieken:
2110 1 - p.c. < 1.000 t/j 200 10 200 C 300 R 300 4.2
2110 2 - p.c. >= 1.000 t/j 300 10 300 C 500 R 500 5.1
2120 0 Farmaceutische productenfabrieken:
2120 1 - formulering en afvullen geneesmiddelen 50 10 50 50 R 50 3.1
2120 2 - verbandmiddelenfabrieken 10 10 30 10 30 2
2041 Zeep-, was- en reinigingsmiddelenfabrieken 300 100 200 C 100 R 300 4.2
2042 Parfumerie- en cosmeticafabrieken 300 30 50 C 50 R 300 4.2
2051 Kruit-, vuurwerk- en springstoffenfabrieken 30 10 50 1000 V 1000 5.3
2052 - Lijm- en plakmiddelenfabrieken:
2052 1 - zonder dierlijke grondstoffen 100 10 100 50 100 3.2
2052 2 - met dierlijke grondstoffen 500 30 100 50 500 5.1
205902 Fotochemische productenfabrieken 50 10 100 50 R 100 3.2
205903 A Chemische kantoorbenodigdhedenfabrieken 50 10 50 50 R 50 3.1
205903 B Overige chemische productenfabrieken n.e.g. 200 30 100 C 200 R 200 D 4.1
2060 Kunstmatige synthetische garen- en vezelfabrieken 300 30 300 C 200 R 300 4.2
22 - VERVAARDIGING VAN PRODUCTEN VAN RUBBER
EN KUNSTSTOF
221101 Rubberbandenfabrieken 300 50 300 C 100 R 300 4.2
221102 0 Loopvlakvernieuwingsbedrijven:
221102 1 - vloeropp. < 100 m2 50 10 30 30 50 3.1
221102 2 - vloeropp. >= 100 m2 200 50 100 50 R 200 4.1
2219 Rubber-artikelenfabrieken 100 10 50 50 R 100 D 3.2
222 0 Kunststofverwerkende bedrijven:
222 1 - zonder fenolharsen 200 50 100 100 R 200 4.1
222 2 - met fenolharsen 300 50 100 200 R 300 4.2
222 3 - productie van verpakkingsmateriaal en assemblage van kunststof bouwmaterialen 50 30 50 30 50 3.1
23 - VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUCTEN
231 0 Glasfabrieken:
231 1 - glas en glasproducten, p.c. < 5.000 t/j 30 30 100 30 100 3.2
231 2 - glas en glasproducten, p.c. >= 5.000 t/j 30 100 300 CZ 50 R 300 4.2
231 3 - glaswol en glasvezels, p.c. < 5.000 t/j 300 100 100 30 300 4.2
231 4 - glaswol en glasvezels, p.c. >= 5.000 t/j 500 200 300 CZ 50 R 500 5.1
231 Glasbewerkingsbedrijven 10 30 50 10 50 3.1
232, 234 0 Aardewerkfabrieken:
232, 234 1 - vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW 10 10 30 10 30 2
232, 234 2 - vermogen elektrische ovens totaal >= 40 kW 30 50 100 30 100 3.2
233 A Baksteen en baksteenelementenfabrieken 30 200 200 30 200 4.1
233 B Dakpannenfabrieken 50 200 200 100 R 200 4.1
2351 0 Cementfabrieken:
2351 1 - p.c. < 100.000 t/j 10 300 500 C 30 R 500 5.1
2351 2 - p.c. >= 100.000 t/j 30 500 1000CZ 50 R 1000 5.3
235201 0 Kalkfabrieken:
235201 1 - p.c. < 100.000 t/j 30 200 200 30 R 200 4.1
235201 2 - p.c. >= 100.000 t/j 50 500 300 Z 50 R 500 5.1
235202 0 Gipsfabrieken;
235202 1 - p.c. < 100.000 t/j 30 200 200 30 R 200 4.1
235202 2 - p.c. >= 100.000 t/j 50 500 300 Z 50 R 500 5.1
23611 0 Betonwarenfabrieken:
23611 1 - zonder persen, triltafels en bekistingtrillers 10 100 200 30 200 4.1
23611 2 - met persen, triltafels of bekistingtrillers, p.c. < 100 t/d 10 100 300 30 300 4.2
23611 3 - met persen, triltafels of bekistingtrillers, p.c. >= 100 t/d 30 200 700 Z 30 700 5.2
23612 0 Kalkzandsteenfabrieken:
23612 1 - p.c. < 100.000 t/j 10 50 100 30 100 3.2
23612 2 - p.c. >= 100.000 t/j 30 200 300 Z 30 300 4.2
2362 Mineraalgebonden bouwplatenfabrieken 50 50 100 30 100 3.2
2363, 2364 0 Betonmortelcentrales:
2363, 2364 1 - p.c. < 100 t/u 10 50 100 100 R 100 3.2
2363, 2364 2 - p.c >= 100 t/u 30 200 300 Z 50 R 300 4.2
2365, 2369 0 Vervaardiging van producten van beton, (vezel)cement en gips):
2365, 2369 1 - p.c. < 100 t/d 10 50 100 50 R 100 3.2
2365, 2369 2 - p.c. >= 100 t/d 30 200 300 Z 200 R 300 4.2
237 0 Natuursteenbewerkingsbedrijven:
237 1 - zonder breken, zeven en drogen: p.o. > 2.000 m2 10 30 100 0 100 D 3.2
237 2 - zonder breken, zeven en drogen: p.o. <= 2.000 m2 10 30 50 0 50 3.1
237 3 - met breken, zeven of drogen, v.c. < 100.000 t/j 10 100 300 10 300 4.2
237 4 - met breken, zeven of drogen, v.c. >= 100.000 t/j 30 200 700 Z 10 700 5.2
2391 Slijp- en polijstmiddelenfabrieken 10 30 50 10 50 D 3.1
2399 A0 Bitumineuze materialenfabrieken:
2399 A1 - p.c. < 100 t/u 300 100 100 30 300 4.2
2399 A2 - p.c. >= 100 t/u 500 200 200 Z 50 500 5.1
2399 B0 Isolatiematerialenfabrieken (excl. glaswol):
2399 B1 - steenwol, p.c. >= 5.000 t/j 100 200 300 CZ 30 300 4.2
2399 B2 - overige isolatiematerialen 200 100 100 C 50 200 4.1
2399 C Minerale productenfabrieken n.e.g. 50 50 100 50 100 D 3.2
2399 D0 Asfaltcentrales p.c. < 100 ton/uur 100 50 200 30 200 4.1
2399 D1 - asfaltcentrales, p.c. >= 100 ton/uur 200 100 300 Z 50 300 4.2
24 - VERVAARDIGING VAN METALEN
241 0 Ruwijzer- en staalfabrieken:
241 1 - p.c. < 1.000 t/j 700 500 700 200 R 700 5.2
241 2 - p.c. >= 1.000 t/j 1500 1000 1500CZ 300 R 1500 6
245 0 IJzeren- en stalenbuizenfabrieken:
245 1 - p.o. < 2.000 m2 30 30 500 30 500 5.1
245 2 - p.o. >= 2.000 m2 50 100 1000 Z 50 R 1000 5.3
243 0 Draadtrekkerijen, koudbandwalserijen en profielzetterijen:
243 1 - p.o. < 2.000 m2 30 30 300 30 300 4.2
243 2 - p.o. >= 2.000 m2 50 50 700 Z 50 R 700 5.2
244 A0 Non-ferro-metaalfabrieken:
244 A1 - p.c. < 1.000 t/j 100 100 300 30 R 300 4.2
244 A2 - p.c. >= 1.000 t/j 200 300 700 Z 50 R 700 5.2
244 B0 Non-ferro-metaalwalserijen, -trekkerijen e.d.:
244 B1 - p.o. < 2.000 m2 50 50 500 50 R 500 5.1
244 B2 - p.o. >= 2.000 m2 200 100 1000 Z 100 R 1000 5.3
2451, 2452 0 IJzer- en staalgieterijen/-smelterijen:
2451, 2452 1 - p.c. < 4.000 t/j 100 50 300 C 30 R 300 4.2
2451, 2452 2 - p.c. >= 4.000 t/j 200 100 500 CZ 50 R 500 5.1
2453, 2454 0 Non-ferro-metaalgieterijen/-smelterijen:
2453, 2454 1 - p.c. < 4.000 t/j 100 50 300 C 30 R 300 4.2
2453, 2454 2 - p.c. >= 4.000 t/j 200 100 500 CZ 50 R 500 5.1
25, 31 - VERVAARDIGING VAN PRODUCTEN VAN METAAL (EXCL. MACH./TRANSPORTMIDDELEN)
251, 331 0 Constructiewerkplaatsen:
251, 331 1 - gesloten gebouw 30 30 100 30 100 3.2
251, 331 1a - gesloten gebouw, p.o. < 200 m2 30 30 50 10 50 3.1
251, 331 2 - in open lucht, p.o. < 2.000 m2 30 50 200 30 200 4.1
251, 331 3 - in open lucht, p.o. >= 2.000 m2 50 200 300 Z 30 300 4.2
2529, 3311 0 Tank- en reservoirbouwbedrijven:
2529, 3311 1 - p.o. < 2.000 m2 30 50 300 30 R 300 4.2
2529, 3311 2 - p.o. >= 2.000 m2 50 100 500 Z 50 R 500 5.1
2521, 2530, 3311 Vervaardiging van verwarmingsketels, radiatoren en stoomketels 30 30 200 30 200 4.1
255, 331 A Stamp-, pers-, dieptrek- en forceerbedrijven 10 30 200 30 200 4.1
255, 331 B Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d. 50 30 100 30 100 D 3.2
255, 331 B1 Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d., p.o. < 200 m2 30 30 50 10 50 D 3.1
2561, 3311 0 Metaaloppervlaktebehandelingsbedrijven:
2561, 3311 1 - algemeen 50 50 100 50 100 3.2
2561, 3311 10 - stralen 30 200 200 30 200 D 4.1
2561, 3311 11 - metaalharden 30 50 100 50 100 D 3.2
2561, 3311 12 - lakspuiten en moffelen 100 30 100 50 R 100 D 3.2
2561, 3311 2 - scoperen (opspuiten van zink) 50 50 100 30 R 100 D 3.2
2561, 3311 3 - thermisch verzinken 100 50 100 50 100 3.2
2561, 3311 4 - thermisch vertinnen 100 50 100 50 100 3.2
2561, 3311 5 - mechanische oppervlaktebehandeling (slijpen, polijsten) 30 50 100 30 100 3.2
2561, 3311 6 - anodiseren, eloxeren 50 10 100 30 100 3.2
2561, 3311 7 - chemische oppervlaktebehandeling 50 10 100 30 100 3.2
2561, 3311 8 - emailleren 100 50 100 50 R 100 3.2
2561, 3311 9 - galvaniseren (vernikkelen, verchromen, verzinken, verkoperen e.d.) 30 30 100 50 100 3.2
2562, 3311 1 Overige metaalbewerkende industrie 10 30 100 30 100 D 3.2
2562, 3311 2 Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. < 200 m2 10 30 50 10 50 D 3.1
259, 331 A0 Grofsmederijen, anker- en kettingfabrieken:
259, 331 A1 - p.o. < 2.000 m2 30 50 200 30 200 4.1
259, 331 A2 - p.o. >= 2.000 m2 50 100 500 Z 30 500 5.1
269, 331 B Overige metaalwarenfabrieken n.e.g. 30 30 100 30 100 3.2
259, 331 B Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig p.o. < 200 m2 30 30 50 10 50 3.1
27, 28, 33 - VERVAARDIGING VAN MACHINES EN APPARATEN
27, 28, 33 0 Machine- en apparatenfabrieken:
27, 28, 33 1 - p.o. < 2.000 m2 30 30 100 30 100 D 3.2
27, 28, 33 2 - p.o. >= 2.000 M2 50 30 200 30 200 D 4.1
28, 33 3 - met proefdraaien verbrandingsmotoren >= 1 MW 50 30 300 Z 30 300 D 4.2
26, 28, 33 - VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS
26, 28, 33 A Kantoormachines- en computerfabrieken 30 10 30 10 30 2
26, 27, 33 - VERVAARDIGING VAN OVERIGE ELEKTR. MACHINES, APPARATEN EN BENODIGDHEDEN
271, 331 Elektromotoren- en generatorenfabrieken 200 30 30 50 200 4.1
271, 273 Schakel- en installatiemateriaalfabrieken 200 10 30 50 200 4.1
273 Elektrische draad- en kabelfabrieken 100 10 200 100 R 200 D 4.1
272 Accumulatoren- en batterijenfabrieken 100 30 100 50 100 3.2
274 Lampenfabrieken 200 30 30 300 R 300 4.2
293 Elektrotechnische industrie n.e.g. 30 10 30 10 30 2
2790 Koelelectrodenfabrieken 1500 300 1000CZ 200 R 1500 6
26, 33 - VERVAARDIGING VAN AUDIO-, VIDEO-, TELECOM-APPARATEN EN BENODIGDHEDEN
261, 263, 264, 331 Vervaardiging van audio-, video- en telecom-apparatuur e.d. 30 0 50 30 50 D 3.1
2612 Fabrieken voor gedrukte bedrading 50 10 50 30 50 3.1
26, 32, 33 - VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN
26, 32, 33 A Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d. 30 0 30 0 30 2
29 - VERVAARDIGING VAN AUTO'S, AANHANGWAGENS EN OPLEGGERS
291 0 Autofabrieken en assemblagebedrijven:
291 1 - p.o. < 10.000 m2 100 10 200 C 30 R 200 D 4.1
291 2 - p.o. >= 10.000 m2
200 30 300 Z 50 R 300 4.2
29201 Carrosseriefabrieken 100 10 200 30 R 200 4.1
29202 Aanhangwagen- en opleggerfabrieken 30 10 200 30 200 4.1
293 Auto-onderdelenfabrieken 30 10 100 30 R 100 3.2
30 - VERVAARDIGING VAN TRANSPORTMIDDELEN
(EXCL. AUTO'S, AANHANGWAGENS)
301, 3315 0 Scheepsbouw- en reparatiebedrijven:
301, 3315 1 - houten schepen 30 30 50 10 50 3.1
301, 3315 2 - kunststof schepen 100 50 100 50 R 100 3.2
301, 3315 3 - metalen schepen < 25 m 50 100 200 30 200 4.1
301, 3315 4 - metalen schepen >= 25 m en/of proefdraaien motoren >= 1 MW
100 100 500 CZ 50 500 5.1
3831 Scheepssloperijen 100 200 700 100 R 700 5.2
302, 317 - Wagonbouw- en spoorwegwerkplaatsen:
302, 317 1 - algemeen 50 30 100 30 100 3.2
302, 317 2 - met proefdraaien van verbrandingsmotoren >= 1 MW
50 30 300 Z 30 R 300 4.2
303, 3316 0 Vliegtuigbouw en -reparatiebedrijven:
303, 3316 1 - zonder proefdraaien motoren 50 30 200 30 200 4.1
303, 3316 2 - met proefdraaien motoren 100 30 1000 Z 100 R 1000 5.3
309 Rijwiel- en motorrijwielfabrieken 30 10 100 30 R 100 3.2
3099 Transportmiddelenindustrie n.e.g. 30 30 100 30 100 D 3.2
31 - VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G.
310 1 Meubelfabrieken 50 50 100 30 100 D 3.2
9524 2 Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m2 0 10 10 0 10 1
321 Fabricage van munten, sieraden e.d. 30 10 10 10 30 2
322 Muziekinstrumentenfabrieken 30 10 30 10 30 2
323 Sportartikelenfabrieken 30 10 50 30 50 3.1
324 Speelgoedartikelenfabrieken 30 10 50 30 50 3.1
32991 Sociale werkvoorziening 0 30 30 0 30 2
32999 Vervaardiging van overige goederen n.e.g. 30 10 50 30 50 D 3.1
38 - VOORBEREIDING TOT RECYCLING
383201 Metaal- en autoschredders 30 100 500 Z 30 500 5.1
383202 A0 Puinbrekerijen en -malerijen:
383202 A1 - v.c. < 100.000 t/j 30 100 300 10 300 4.2
383202 A2 - v.c. >= 100.000 t/j 30 200 700 10 700 5.2
383202 B Rubberregeneratiebedrijven 300 50 100 50 R 300 4.2
383202 C Afvalscheidingsinstallaties 200 200 300 C 50 300 4.2
35 - PRODUCTIE EN DISTRIB. VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER
35 A0 Elektriciteitsproductiebedrijven (elektrisch vermogen >= 50 MWe)
35 A1 - kolengestookt (incl. meestook biomassa), thermisch vermogen > 75 MWth 100 700 700 CZ 200 700 5.2
35 A2 - oliegestookt, thermisch vermogen >= 75 MWth
100 100 500 CZ 100 500 5.1
35 A3 - gasgestookt (incl. bijstook biomassa), thermisch vermogen > 75 MWth 100 100 500 CZ 100 R 500 5.1
35 A4 - kerncentrales met koeltorens 10 10 500 C 1500 1500 D 6
35 A5 - warmtekrachtinstallaties (gas), thermisch vermogen > 75 MWth 30 30 500 CZ 100 R 500 5.1
35 B0 bio-energieinstallaties elektrisch vermogen
< 50 MWe:
35 B1 - covergisting, verbranding en vergassing van mest, slib, GFT en reststromen voedingsindustrie 100 50 100 30 R 100 3.2
35 B2 - vergisting, verbranding en vergassing van
overige biomassa
50 50 100 30 R 100 3.2
35 C0 Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen:
35 C1 - < 10 MVA 0 0 30 C 10 30 2
35 C2 - 10 - 100 MVA 0 0 50 C 30 50 3.1
35 C3 - 100 - 200 MVA 0 0 100C 50 100 3.2
35 C4 - 200 - 1000 MVA 0 0 300 CZ 50 300 4.2
35 C5 - >= 1000 MVA 0 0 500 CZ 50 500 5.1
35 D0 Gasdistributiebedrijven:
35 D1 - gascompressorstations vermogen < 100 MW 0 0 300 C 100 300 4.2
35 D2 - gascompressorstations vermogen >= 100 MW
0 0 500 C 200 R 500 5.1
35 D3 - gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinstallaties, cat. A 0 0 10 C 10 10 1
35 D4 - gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), cat. B en C 0 0 30 C 10 30 2
35 D5 - gasontvang- en verdeelstations, cat. D 0 0 50C 50 R 50 3.1
35 E0 Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt:
35 E1 - stadsverwarming 30 10 100 C 50 100 3.2
35 E2 - blokverwarming 10 0 30 C 10 30 2
36 - WINNING EN DISTRIBUTIE VAN WATER
36 A0 Waterwinning-/bereiding bedrijven:
36 A1 - met chloorgas 50 0 50 C 1000 R 1000 D 5.3
36 A2 - bereiding met chloorbleekloog e.d. en/of straling 10 0 50 C 30 50 3.1
36 B0 Waterdistributiebedrijven met pompvermogen:
36 B1 - < 1 MW 0 0 30 C 10 30 2
36 B2 - 1 - 15 MW 0 0 100 C 10 100 3.2
36 B3 - >= 15 MW 0 0 300 C 10 300 4.2
41, 42, 43 - BOUWNIJVERHEID
41, 42, 43 0 Bouwbedrijven algemeen: b.o. > 2.000 m2 10 30 100 10 100 3.2
41, 42, 43 1 - bouwbedrijven algemeen: b.o <= 2.000 m2 10 30 50 10 50 3.1
41, 42, 43 2 Aannemersbedrijven met werkplaats:
b.o. > 1000 m2
10 30 50 10 50 3.1
41, 42, 43 3 - aannemersbedrijven met werkplaats:
b.o. < 1000 m2
0 10 30 10 30 2
45, 47 - HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTOR- FIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS
451, 452, 454 Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven 10 0 30 10 30 2
451 Groothandel in vrachtauto's (incl. import en reparatie) 10 10 100 10 100 3.2
45204 A Autoplaatwerkerijen 10 30 100 10 100 3.2
45204 B Autobeklederijen 0 0 10 10 10 1
45204 C Autospuitinrichtingen 50 30 30 30 R 50 3.1
45205 Autowasserijen 10 0 30 0 30 2
453 Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accesoires 0 0 30 10 30 2
473 0 Benzineservicestations:
473 1 - met LPG > 1000 m3/jr 30 0 30 200 R 200 4.1
473 2 - met LPG < 1000 m3/jr 30 0 30 50 R 50 3.1
473 3 - zonder LPG 30 0 30 10 30 2
46 - GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING
461 Handelsbemiddeling (kantoren) 0 0 10 0 10 1
4621 0 Groothandel in akkerbouwproducten en veevoeders 30 30 50 30 R 50 3.1
4621 1 Groothandel in akkerbouwproducten en veevoeders met een verwerkingscapaciteit van 500 ton/uur of meer 100 100 300 Z 50 R 300 4.2
4622 Groothandel in bloemen en planten 10 10 30 0 30 2
4623 Groothandel in levende dieren 50 10 100 C 0 100 3.2
4624 Groothandel in huiden, vellen en leder 50 0 30 0 50 3.1
46217, 4631 Groothandel in ruwe tabak, groenten, fruit en consumptie-aardappelen 30 10 30 50 R 50 3.1
4632, 4633 Groothandel in vlees, vleeswaren, zuivelproducten, eieren, spijsolieën 10 0 30 50 R 50 3.1
4634 Groothandel in dranken 0 0 30 0 30 2
4635 Groothandel in tabaksproducten 10 0 30 0 30 2
4636 Groothandel in suiker, chocolade en suikerwerk 10 10 30 0 30 2
4637 Groothandel in koffie, thee, cacao en specerijen 30 10 30 0 30 2
4638, 4639 Groothandel in overige voedings- en genotmiddelen 10 10 30 10 30 2
464, 46733 Groothandel in overige consumentenartikelen 10 10 30 10 30 2
46499 0 Groothandel in vuurwerk en munitie:
46499 1 - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton 10 0 30 10 V 30 2
46499 2 - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag 10 tot 50 ton 10 0 30 50 V 50 3.1
46499 3 - professioneel vuurwerk, netto expl.massa per bewaarplaats < 750 kg (en > 25 kg theatervuurwerk) 10 0 30 500 V 500 5.1
46499 4 professioneel vuurwerk, netto expl.massa per bewaarplaats 750 kg tot 6 ton 10 0 30 1000 V 1000 5.3
46499 5 - munitie 0 0 30 30 30 2
46711 0 Groothandel in vaste brandstoffen:
46711 1 - klein, lokaal verzorgingsgebied 10 50 50 30 50 3.1
46711 2 - kolenterminal, opslag opp. >= 2.000 m2 50 500 500 Z 100 500 5.1
46712 0 Groothandel in vloeibare en gasvormige brandstoffen:
46712 1 - vloeistoffen, o.c. < 100.000 m3 50 0 50 200 R 200 D 4.1
46712 2 - vloeistoffen, o.c >= 100.000 m3 100 0 50 500 R 500 D 5.1
46712 3 - tot vloeistof verdichte gassen 50 0 50 300 R 300 D 4.2
46713 Groothandel in minerale olieproducten (excl. brandstoffen) 100 0 30 50 100 3.2
46721 0 Groothandel in metaalertsen:
46721 1 - opslag opp. < 2.000 m2 30 300 300 10 300 4.2
46721 2 - opslag opp. >= 2.000 m2 50 500 700 Z 10 700 5.2
46722, 46723 Groothandel in metalen en -halffabrikaten 0 10 100 10 100 3.2
4673 0 Groothandel in hout en bouwmaterialen:
4673 1 - algemeen: b.o. > 2.000 m2 0 10 50 10 50 3.1
4673 2 - algemeen: b.o. <= 2.000 m2 0 10 30 10 30 2
46735 4 zand en grind:
46735 5 - algemeen: b.o. > 200 m2 0 30 100 0 100 3.2
46735 6 - algemeen: b.o. <= 200 m2 0 10 30 0 30 2
4674 0 Groothandel in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur:
4674 1 - algemeen: b.o. > 2.000 m2 0 0 50 10 50 3.1
4674 2 - algemeen: b.o. < = 2.000 m2 0 0 30 0 30 2
46751 Groothandel in chemische producten 50 10 30 100 R 100 D 3.2
46752 Groothandel in kunstmeststoffen 30 30 30 30 R 30 2
4676 Groothandel in overige intermediaire goederen 10 10 30 10 30 2
4677 0 Autosloperijen: b.o. > 1000 m2 10 30 100 30 100 3.2
4677 1 - autosloperijen: b.o. <= 1000 m2 10 10 50 10 50 3.1
4677 0 Overige groothandel in afval en schroot:
b.o. > 1000 m2
10 30 100 10 100 D 3.2
4677 1 - overige groothandel in afval en schroot:
b.o. <= 1000 m2
10 10 50 10 50 3.1
466 0 Groothandel in machines en apparaten:
466 1 - machines voor de bouwnijverheid 0 10 100 10 100 3.2
466 2 - overige 0 10 50 0 50 3.1
466, 469 Overige groothandel (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d.) 0 0 30 0 30 2
47 - DETAILHANDEL EN REPARATIE T.B.V. PARTICULIEREN
47 A Detailhandel voor zover n.e.g. 0 0 10 0 10 1
471 Supermarkten, warenhuizen 0 0 10 10 10 1
4722, 4723 Detailhandel vlees, wild, gevogelte, met roken, koken, bakken 10 0 10 10 10 1
4724 Detailhandel brood en banket met bakken voor eigen winkel 10 10 10 C 10 10 1
4773, 4774 Apotheken en drogisterijen 0 0 0 10 10 1
4752 Bouwmarkten, tuincentra, hypermarkten 0 0 30 10 30 2
4778 Detailhandel in vuurwerk tot 10 ton verpakt 0 0 10 10 V 10 1
4791 Postorderbedrijven 0 0 50 0 50 3.1
952 Reparatie t.b.v. partuculieren (excl. auto's en motorfietsen) 0 0 10 10 10 1
55 - LOGIES, MAALTIJDEN- EN DRANKENVERSTREKKING
5510 Hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra 10 0 10 10 10 1
553, 552 Kampeerterreinen, vakantiecentra e.d. (met keuken) 30 0 50 C 30 50 3.1
561 Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d. 10 0 10 C 10 10 1
563 1 Café's, bars 0 0 10 C 10 10 1
563 2 Discotheken, muziekcafé's 0 0 30 C 10 30 D 2
5629 Kantines 10 0 10 C 10 10 D 1
562 Cateringbedrijven 10 0 30 C 10 30 2
49 - VERVOER OVER LAND
491, 492 0 Spoorwegen:
491, 492 1 - stations 0 0 100 C 50 R 100 D 3.2
491, 492 2 - rangeerterreinen, overslagstations (zonder rangeerheuvel) 30 30 300 C 300 R 300 D 4.2
493 Bus-, tram- en metrostations en -remises 0 10 100 C 0 100 D 3.2
493 Taxibedrijven 0 0 30 C 0 30 2
493 Touringcarbedrijven 10 0 100 C 0 100 3.2
494 0 Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks): b.o. > 1000 m2 0 0 100 C 30 100 3.2
494 1 - Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks): b.o. <= 1000 m2 0 0 50 C 30 50 3.1
495 Pomp- en compressorstations van pijpleidingen 0 0 30 C 10 30 D 2
50, 51 - VERVOER OVER WATER/DOOR DE LUCHT
50, 51 A Vervoersbedrijven (uitsluitend kantoren) 0 0 10 0 10 1
52 - DIENSTVERLENING T.B.V. HET VERVOER
52241 0 Laad-, los- en overslagbedrijven t.b.v. zeeschepen:
52241 1 - containers 0 10 500 C 100 R 500 5.1
52241 2 - stukgoederen 0 30 300 C 100 R 300 D 4.2
52241 3 - ertsen, mineralen e.d., opslagopp. >= 2.000 M2 50 700 1000CZ 50 1000 5.3
52241 4 - granen of meelsoorten, v.c. >= 500 t/u 100 500 500 CZ 100 R 500 5.1
52241 5 - steenkool, opslagopp. >= 2.000 m2 50 700 700 CZ 100 700 5.2
52241 6 - olie, LPG e.d. 300 0 100 C 1000 R 1000 5.3
52241 7 - tankercleaning 300 10 100 C 200 R 300 4.2
52242 0 Laad-, los- en overslagbedrijven t.b.v. binnenvaart:
52242 1 - containers 0 10 300 50 R 300 4.2
52242 2 - stukgoederen 0 10 100 50 R 100 D 3.2
52242 3 - ertsen, mineralen e.d., opslagopp. < 2.000 M2 30 200 300 30 300 4.2
52242 4 - ertsen, mineralen e.d., opslagopp. >= 2.000 M2 50 500 700 Z 50 700 5.2
52242 5 - granen of meelsoorten, v.c. < 500 t/u 50 300 200 50 R 300 4.2
52242 6 - granen of meelsoorten, v.c. >= 500 t/u 100 500 300 Z 100 R 500 5.1
52242 7 - steenkool, opslagopp. < 2.000 m2 50 300 300 50 300 4.2
52242 8 - steenkool, opslagopp. >= 2.000 m2 50 500 500 Z 100 500 5.1
52242 9 - olie, LPG, e.d. 100 0 50 700 R 700 5.2
52102, 52109 A Distributiecentra, pak- en koelhuizen 30 10 50 C 50 R 50 D 3.1
52109 B Opslaggebouwen (verhuur opslagruimte) 0 0 30 C 10 30 2
5221 1 Autoparkeerterreinen, parkeergarages 10 0 30 C 0 30 2
5221 2 Stalling van vrachtwagens (met koelinstallaties) 10 0 100 C 30 100 3.2
5222 Overige dienstverlening t.b.v. vervoer (kantoren) 0 0 10 0 10 1
5223 A Luchthavens 200 50 1500 C 500 R 1500 D 6
5223 B Helikopterlandplaatsen 0 50 500 50 500 5.1
791 Reisorganisaties 0 0 10 0 10 1
5229 Expediteurs, cargadoors (kantoren) 0 0 10 0 10 D 1
53 - POST EN TELECOMMUNICATIE
531, 532 Post- en koeriersdiensten 0 0 30 C 0 30 2
61 A Telecommunicatiebedrijven 0 0 10 C 0 10 1
61 B0 Zendinstallaties:
61 B1 - LG en MG, zendervermogen < 100 kW (bij groter vermogen: onderzoek!) 0 0 0 C 100 100 3.2
61 B2 - FM en TV 0 0 0 C 10 10 1
61 B3 - GSM en UMTS-steunzenders (indien bouwergunningplichtig) 0 0 0 C 10 10 1
64, 65, 66 - FINANCIELE INSTELLINGEN EN VERZEKERINGS-
WEZEN
64, 65, 66 A Banken, verzekeringsbedrijven, beurzen 0 0 10 C 0 10 1
41, 68 - VERHUUR VAN EN HANDEL IN ONROEREND GOED
41, 68 A Verhuur van en handel in onroerend goed 0 0 10 0 10 1
77 - VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN
7711 Personenautoverhuurbedrijven 10 0 30 10 30 2
7712, 7739 Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (excl. personenauto's) 10 0 50 10 50 D 3.1
773 Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen 10 0 50 10 50 D 3.1
772 Verhuurbedrijven voor roerende goederen n.e.g. 10 10 30 10 30 D 2
62 - COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE
62 A Computerservice- en informatietechnologie-bureau's e.d. 0 0 10 0 10 1
58, 63 B Datacentra 0 0 30 C 0 30 2
72 - SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK
721 Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk 30 10 30 30 R 30 2
722 Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek 0 0 10 0 10 1
63, 69 t/m 71, 73, 74, 77, 78, 80 t/m 82 - OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING
63, 69 t/m 71, 73, 74, 77, 78, 80 t/m 82 A Overige zakelijke dienstverlening, kantoren 0 0 10 0 10 D 1
812 Reinigingsbedrijven voor gebouwen 50 10 30 30 50 D 3.1
74203 Foto- en filmontwikkelcentrales 10 0 30 C 10 30 2
82991 Veilingen voor landbouw- en visserijproducten 50 30 200 C 50 R 200 4.1
82992 Veilingen voor huisraad, kunst e.d. 0 0 10 0 10 1
84 - OPENBAAR BESTUUR, OVERHEIDSDIENSTEN, SOCIALE VERZEKERINGEN
84 A Openbaar bestuur (kantoren e.d.) 0 0 10 0 10 1
8422 Defensie-inrichtingen 30 30 200 C 100 200 D 4.1
8425 Brandweerkazernes 0 0 50 C 0 50 3.1
85 - ONDERWIJS
852, 8531 Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs 0 0 30 0 30 2
8532, 854, 855 Scholen voor beroeps-, hoger en overig onderwijs 10 0 30 10 30 D 2
86 - GEZONDHEIDS- EN WELZIJNSZORG
8610 Ziekenhuizen 10 0 30 C 10 30 2
8621, 8622, 8623 Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven 0 0 10 0 10 1
8691, 8692 Consultatiebureaus 0 0 10 0 10 1
871 1 Verpleeghuizen 10 0 30 C 0 30 2
8891 2 Kinderopvang 0 0 30 0 30 2
37, 38, 39 - MILIEUDIENSTVERLENING
3700 A0 RWZI's en gierverwerkingsinricht., met afdekking voorbezinktanks:
3700 A1 - < 100.000 i.e. 200 10 100 C 10 200 4.1
3700 A2 - 100.000 - 300.000 i.e. 300 10 200 CZ 10 300 4.2
3700 A3 - >= 300.000 i.e. 500 10 300 CZ 10 500 5.1
3700 B rioolgemalen 30 0 10 C 0 30 2
381 A Vuilophaal-, straatreinigingsbedrijven e.d. 50 30 50 10 50 3.1
381 B Gemeentewerven (afval-inzameldepots) 30 30 50 30 R 50 3.1
381 C Vuiloverslagstations 200 200 300 30 300 4.2
382 A0 Afvalverwerkingsbedrijven:
382 A1 - mestverwerking/korrelfabrieken 500 10 100 C 10 500 5.1
382 A2 - kabelbranderijen 100 50 30 10 100 3.2
382 A3 - verwerking radio-actief afval 0 10 200 C 1500 1500 6
382 A4 - pathogeen afvalverbranding (voor ziekenhuizen) 50 10 30 10 50 3.1
382 A5 - oplosmiddelterugwinning 100 0 10 30 R 100 D 3.2
382 A6 - afvalverbrandingsinrichtingen, thermisch vermogen > 75 MW 300 200 300 CZ 50 300 D 4.2
382 A7 - verwerking fotochemisch en galvano-afval 10 10 30 30 R 30 2
382 B Vuilstortplaatsen 300 200 300 10 300 4.2
382 C0 Composteerbedrijven:
382 C1 - niet-belucht v.c. < 5.000 ton/jr 300 100 50 10 300 4.2
382 C2 - niet-belucht v.c. 5.000 tot 20.000 ton/jr 700 300 100 30 700 5.2
382 C3 - belucht v.c. < 20.000 ton/jr 100 100 100 10 100 3.2
382 C4 - belucht v.c. > 20.000 ton/jr 200 200 100 30 200 4.1
382 C5 - GFT in gesloten gebouw 200 50 100 100 R 200 4.1
94 - DIVERSE ORGANISATIES
941, 942 Bedrijfs- en werknemersorganisaties (kantoren) 0 0 10 0 10 1
9491 Kerkgebouwen e.d. 0 0 30 0 30 2
94991 A Buurt- en clubhuizen 0 0 30 C 0 30 D 2
94991 B Honderdressuurterreinen 0 0 50 0 50 3.1
59 - CULTUUR, SPORT EN RECREATIE
591, 592, 601, 602 Studio's (film, TV, radio, geluid) 0 0 30 C 10 30 2
5914 Bioscopen 0 0 30 C 0 30 2
9004 Theaters, schouwburgen, concertgebouwen, evenementenhallen 0 0 30 C 0 30 2
9321 Recreatiecentra, vaste kermis e.d. 30 10 300 10 300 D 4.2
8552 Muziek- en balletscholen 0 0 30 0 30 2
85521 Dansscholen 0 0 30 C 0 30 2
9101, 9102 Bibliotheken, musea, ateliers e.d. 0 0 10 0 10 1
91041 Dierentuinen 100 10 50 C 0 100 3.2
91041 Kinderboerderijen 30 10 30 C 0 30 2
931 0 Zwembaden:
931 1 - overdekt 10 0 50 C 10 50 3.1
931 2 - niet overdekt 30 0 200 10 200 4.1
931 A Sporthallen 0 0 50 C 0 50 3.1
931 B Bowlingcentra 0 0 30 C 0 30 2
931 C Overdekte kunstijsbanen 0 0 100 C 50 R 100 3.2
931 D Stadions en open lucht-ijsbanen 0 0 300 C 50 R 300 4.2
931 E Maneges 50 30 30 0 50 3.1
931 F Tennisbanen (met verlichting) 0 0 50 C 0 50 3.1
931 G Veldsportcomplex (met verlichting) 0 0 50 C 0 50 3.1
931 H Golfbanen 0 0 10 0 10 1
931 I Kunstskibanen 0 0 30 C 50 R 50 3.1
931 0 Schietinrichtingen:
931 1 - binnenbanen: geweer- en pistoolbanen 0 0 200 C 10 200 4.1
931 10 - buitenbanen met voorzieningen: pistoolbanen 10 0 1000 200 1000 5.3
931 11 - buitenbanen met voorzieningen: boogbanen 0 0 30 30 30 2
931 2 - binnenbanen: boogbanen 0 0 10 C 10 10 1
931 3 - vrije buitenbanen: kleiduiven 0 0 200 300 300 4.2
931 4 - vrije buitenbanen: schietbomen 0 0 500 1500 1500 6
931 5 - vrije buitenbanen: geweerbanen 10 0 1500 1500 1500 6
931 6 - vrije buitenbanen: pistoolbanen 10 0 1500 1500 1500 6
931 7 - vrije buitenbanen: boogbanen 0 0 10 200 200 4.1
931 8 - buitenbanen met voorzieningen: schietbomen 10 0 300 500 500 5.1
931 9 - buitenbanen met voorzieningen: geweerbanen 10 0 1000 1500 1500 6
931 A Skelter- en kartbanen, in een hal 10 0 50 10 50 3.1
931 B Skelter- en kartbanen, open lucht, < 8 uur/week in gebruik 50 30 500 C 30 500 5.1
931 C Skelter- en kartbanen, open lucht, >= 8 uur/ week in gebruik 50 50 1000CZ 30 1000 5.3
931 D Autocircuits, motorcrossterreinen e.d.,
< 8 uur/week in gebruik
100 50 700 50 700 5.2
931 E Autocircuits, motorcrossterreinen e.d.,
>= 8 uur/week in gebruik
100 100 1500 Z 50 1500 6
931 F Sportscholen, gymnastiekzalen 0 0 30 C 0 30 2
932 G Jachthavens met diverse voorzieningen 10 10 50 C 30 50 3.1
9200 Casino's 10 0 30 C 0 30 2
92009 Amusementshallen 0 0 30 C 0 30 2
93229 Modelvliegtuigvelden 10 0 300 100 300 4.2
96 - OVERIGE DIENSTVERLENING
96011 A Wasserijen en strijkinrichtingen 30 0 50 C 30 50 3.1
96011 B Tapijtreinigingsbedrijven 30 0 50 30 50 3.1
96012 Chemische wasserijen en ververijen 30 0 30 30 R 30 2
96013 A Wasverzendinrichtingen 0 0 30 0 30 2
96013 B Wasserettes, wassalons 0 0 10 0 10 1
9602 Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten 0 0 10 0 10 1
9603 0 Begrafenisondernemingen:
9603 1 - uitvaartcentra 0 0 10 0 10 1
96031 2 - begraafplaatsen 0 0 10 0 10 1
96032 3 - crematoria 100 10 30 10 100 3.2
9313, 9604 Fitnesscentra, badhuizen en sauna-baden 10 0 30 C 0 30 2
9609 A Dierenasiels en -pensions 30 0 100 C 0 100 3.2
9609 B Persoonlijke dienstverlening n.e.g. 0 0 10 C 0 10 D 1

Bijlage 3 Nokrichting

Bijlage 3 Nokrichting

Bijlage 1 Spelregels Beeldkwaliteitplan Putten

Bijlage 1 Spelregels beeldkwaliteitplan Putten

Bijlage 2 Verslag Overleg Bewonersvereniging

Bijlage 2 Verslag overleg bewonersvereniging

Bijlage 3 Reactie Bewonersvereniging

Bijlage 3 Reactie bewonersvereniging