XII Buitengebied (hockeyaccommodatie e.o.)
Bestemmingsplan - gemeente Eindhoven
Vastgesteld op 27-01-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan XII Buitengebied (hockeyaccommodatie e.o.) met identificatienummer NL.IMRO.0772.80240-0301 van de gemeente Eindhoven.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft..
1.6 aardkundige waarden
landschapswaarden die samenhangen met (abiotische) milieukenmerken, zoals geologie, geomorfologie, reliëf, grondwaterhuishouding, (kwelgebieden), bodemopbouw/bodemsamenstelling, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.
1.7 abiotische waarde
geheel van waarden in verband met het abiotische milieu (=niet levende natuur), in de vorm van specifieke aardkundige verschijnselen zoals steilranden en bodemovergangen.
1.8 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in het gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.9 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.10 bestaande situatie
bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;
bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.11 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.12 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.13 bijgebouw
een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.14 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.15 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.16 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond, dakopbouw en/of zolder, met uitsluiting van onderbouw.
1.17 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.18 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.19 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.20 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.21 café
horeca, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.
1.22 cafetaria/snackbar/afhaalservice
een bedrijf gericht op het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak-alcoholische en niet-alcoholische dranken.
1.23 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied.
1.24 dagrecreatie
Een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag (zonder overnachting), dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen en dergelijke waarbij men zich voor meerdere dagen van huis begeeft.
1.25 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.26 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt.
1.27 extensief recreatief medegebruik
die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen.
1.28 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.29 gebruiken
het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.
1.30 hoofdgebouw
een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
1.31 horeca
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.
1.32 kantoor
een gebouw dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen.
1.33 kunstwerk
bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
1.34 landschappelijke waarden
het geheel van waarden in verband met bijzondere waarneembare landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, archeologische, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden die wordt bepaald door de onderliggende samenhang en beïnvloeding van levende en niet levende (abiotische) natuur.
1.35 natuurwaarde
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;
1.36 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.37 peil
0.30 m' boven de kruin van de weg.
1.38 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.39 voorgevel
de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.40 water
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.
1.41 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.4 ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, reclameaanduidingen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor `Natuur´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het behoud, herstel en ontwikkeling van aardkundige waarden;
- b. het behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden;
- c. het behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
met daarbij behorende:
- d. extensief recreatief medegebruik;
- e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Sport
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor `Sport´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. sportterreinen;
- b. gebouwen ten behoeve van sportieve doeleinden, met de daarbij behorende ondersteunende voorzieningen ten dienste van deze doeleinden;
- c. horecavoorzieningen uitsluitend voor zover ter ondersteuning en ten dienste van de aanwezige sportvoorzieningen
met de daarbij behorende:
- d. parkeervoorzieningen;
- e. infrastructurele voorzieningen;
- f. nutsvoorzieningen en voorzieningen voor duurzame energie;
- g. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- h. groenvoorzieningen;
- i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Parkeereis
Bij de afgifte van een omgevingsvergunning en/of afwijkingsvergunning dienen, indien de omvang of de bestemming van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen op meer dan twee wielen, op of onder dat gebouw dan wel op het bij het gebouw horende perceel, afhankelijk van de bestemming, grootte en bereikbaarheid per openbaar vervoer, een door burgemeester en wethouders, conform de Parkeernormen uit Bijlage 1 bij deze regels, te bepalen aantal parkeerplaatsen aanwezig zijn.
6.2 Afwijken van parkeereis
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1 indien;
- a. het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of;
- b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte en/of laad- en losruimte wordt voorzien.
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 6.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
7.1 Binnenplans afwijken
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' of 'specifieke bouwaanduiding - 1' wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- c. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 3 m is;
- d. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 m is.
7.2 Algemene afwijkingsregels ten behoeve van duurzame energie
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeerveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de regels met het oog op de realisering van gebouwen en bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen en/of het opwekken van duurzame energie tot maximaal 100 m2 (bvo) en een bouwhoogte van maximaal 3 m, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
- b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' wordt overschreden met maximaal 20 cm ten behoeve van gevelisolatie om energie te besparen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
8.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
8.2 Afwijken
burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 8.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 8.1 met maximaal 10%.
8.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 8.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
8.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 8.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
8.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 8.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
8.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 8.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 9 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan XII Buitengebied (hockeyaccommodatie e.o.).
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente Eindhoven heeft de ambitie om het bestaande sportpark in het zuidoosten van de Genneper Parken te herwaarderen tot een sportlandgoed, in combinatie met het versterken van de natuurwaarden en de EHS. Deze ambitie is uitgewerkt in het masterplan Genneper Parken, deelgebied Zuidoost, en de actualisatie (2012) daarvan. Eén van de thema's uit voornoemde actualisatie wordt met voorliggend bestemmingsplan mogelijk gemaakt, te weten een nieuwe hockeyaccommodatie met tribune. Deze nieuwe accommodatie komt centraal in het bestaande gebied van de hockeysport te liggen. De bestaande hockeyaccommodaties van de verenigingen in dit gebied (Oranje Zwart en EMHC) worden gesloopt. De hierdoor vrijkomende gronden worden omgevormd tot natuur/versterking EHS.
Het bestemmingsplan "XII Buitengebied (hockeyaccommodatie e.o.)" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.
1.2 Het Plangebied
Het plangebied ligt in het zuidelijk deel van het stedelijk gebied van Eindhoven en meer exact in de zuidoostpunt van de Genneper Parken. Het plangebied vormt een onderdeel van het sportlandgoed in het zuidoostelijk deel van Genneper Parken.
Afbeelding van het plangebied (begrenzing vormt de blauwe lijn).
Het plangebied wordt in grote lijnen begrensd door de Toon Schroderlaan aan de noordzijde en de Aalsterweg aan de oostzijde. De Stappendijk vormt de grens aan de zuidzijde met direct daar achter het Van der Valk Hotel Eindhoven. Een bestaand fiets- en voetpad langs de hockeyvelden vormt de westelijke grens van het plangebied met daarachter het zuidwestelijk deel van het sportlandgoed in Genneper Parken.
1.3 Voorgaande Plannen
Het bestemmingsplan "XII Buitengebied (hockeyaccommodatie e.o.)" vervangt deels het bestemmingsplan Buitengebied. Het bestemmingsplan Buitengebied is op 22 augustus 2006 door de gemeenteraad vastgesteld en gedeeltelijk goedgekeurd op 17 april 2007 door Gedeputeerde Staten van Noord Brabant. Met ingang van 5 juni 2008 is het bestemmingsplan, bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 april 2008 (nr. 200703591/1), onherroepelijk geworden.
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is de bestaande situatie beschreven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en zo nodig de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is de wijze beschreven waarop rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt aandacht besteed aan de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
Genneper Parken ligt in het zuidelijk deel van het stedelijk gebied van Eindhoven. Dit park vormt een levendig onderdeel van de stad Eindhoven en de regio Zuidoost Brabant en kent een sterke dynamiek. Dit wordt mede veroorzaakt door de aanwezigheid van Brainport waar meer en meer technologische bedrijven en instellingen zich vestigen. Niet alleen vanwege de kwaliteiten van het gebied, maar met name ook vanwege de grote mogelijkheden tot synergie in R&D die de aanwezigheid van vele bedrijven met zich brengt.
2.1 Stedenbouwkundige Structuur
Opbouw
Het plangebied ligt in Genneper Parken en wel in het zuidoostelijk deel, dat omzoomd wordt door de Anton Coolenlaan in het noorden, de Aalsterweg in het oosten, de A2 in het zuiden en de Velddoornweg in het westen.
Kaart van gemeente Eindhoven. Donkerblauwe lijn is het zuidoostelijk deel van Genneper Parken waar het sportlandgoed is gevestigd. Lichtblauw kader is onderhavig plangebied.
Dit zuidoostelijk deel van Genneper Parken is bestemd voor sportactiviteiten, in het verlengde van het van oudsher aanwezige voetbalstadion van FC Eindhoven, het IJssportcentrum, het Nationaal Zwemcentrum De Tongelreep, diverse voetbal- en hockeyclusters, tennisfaciliteiten en het Indoor Sportcentrum Eindhoven. Dit deel van Genneper Parken heeft een omvang van ruim 75 hectare. De sportfuncties in dit gebied waren nogal 'uitgesmeerd' over het gebied, waardoor veel tussenruimte en restruimten aanwezig was. Dit gebied wordt verder gekenmerkt door natuur en cultuurhistorisch waardevolle landschappelijke elementen. Zo vormen de beken belangrijke landschappelijke aders.
Voorliggend plangebied ligt in het zuidoostelijk deel van dit deel van Genneper Parken, in het stadsdeel Stratum, in de wijk Kortonjo en de buurt Sportpark Aalsterweg. In dit plangebied zijn de, inmiddels gefuseerde, hockeyverenigingen Oranje Zwart en EMHC gevestigd en de voetbalvereniging RPC. In het totaal zijn er (nog) 5 gebouwen aanwezig in het plangebied, waarvan drie een clubhuis zijn van de aldaar gevestigde sportverenigingen. Voor het overige bestaat het plangebied uit sportvelden en de daarbij behorende voorzieningen.
Afbeelding van verenigingen binnen zuidoostelijk deel van Genneper Parken.
Blauw omlijnd gebied is begrenzing van het plangebied.
Afbeelding van gebouwen binnen plangebied. Blauw omlijnd gebied is begrenzing van het plangebied.
Door middel van het in 2010 door de gemeenteraad vastgestelde masterplan Genneper Parken, deelgebied Zuidoost, en de actualisatie daarvan in 2012, is de koers uitgezet voor een ruimtelijke transformatie van een sportpark naar een sportlandgoed. De ambitie voor dit gebied is het versterken van de landschappelijke en ecologische kwaliteiten in het gebied, het versterken van de sportinfrastructuur en het zorgen voor een duurzaam evenwicht tussen de belangen van natuur & landschap en sport.
De bouw van een nieuwe hockeyaccommodatie met tribune is een volgende stap in het inmiddels ingezette proces om het bestaande sportpark om te vormen in een sportlandgoed, in combinatie van het versterken van de natuurwaarden en de EHS. De start is feitelijk gemaakt met de bouw van het Pieter van de Hoogeband zwemstadion waarbij sportfuncties nabij de Tongelreep zijn omgezet in natuurgebied. Inmiddels is ook het tennispark op een andere wijze ingericht en ook bij deze herinrichting is een aantal tennisbanen “opgeofferd” ten faveure van natuurontwikkeling.
2.1.1 Stedenbouwkundige kaders
Het bouwen van de nieuwe hockeyaccommodatie is een volgende stap in de ombouw van het sportpark tot sportlandgoed. Deze nieuwe accommodatie komt centraal in het bestaande gebied voor de hockeysport te liggen. De bestaande accommodatie van de hockeyvereniging Oranje Zwart, welke in het beekdal van de Tongelreep staat, wordt gesloopt. De hierdoor vrijkomende gronden krijgen de bestemming 'Natuur' en worden omgevormd tot natuur/versterking EHS. Ook de bestaande accommodatie van de hockeyvereniging EMHC en de daarnaast gelegen tribune worden gesloopt en bestemd voor 'Natuur'. Deze hockeyverenigingen zijn gefuseerd en vormen één nieuwe hockeyvereniging die zich in de nieuwe accommodatie zal huisvesten. Vanwege de beoogde nieuwbouw zullen de twee bestaande gebouwen ten noorden van de sportvelden van de (voormalige) hockeyvereniging Oranje Zwart ook worden gesloopt.
De beoogde nieuwbouw en de hoofdentree van het gebouw moet worden gesitueerd aan de zijde van de Charles Roelslaan. De bouwhoogte van het gebouw mag maximaal 12 meter bedragen, gemeten vanaf peil. Deze eisen zijn in de regels vastgelegd. Verder is het uitgangspunt voor dit gebied dat het gebouw niet alleen georiënteerd is op de sport maar ook op het groen en het park. Daarom is het streefbeeld dat het gebouw alzijdig is georiënteerd. Hierdoor is er vanuit het gebouw in iedere richting een vrij uitzicht op de omgeving, en toont het gebouw zich met een representatieve gevel aan alle zijden. Het (sport)park wordt hierdoor minder een gebied van achterkanten waardoor de beleving en overzicht sterk zullen verbeteren. Hiermee wordt de basis gelegd voor een sociaal veiliger park.
De clubgebouwen zijn functioneel bedoeld voor sport maar ruimtelijk dragen zij bij aan de uitstraling van het park. Bij bebouwing in het park wordt gedoeld op een bebouwing met een parkachtige en chique uitstraling, waarbij het park of de natuur een relatie aangaat met het gebouw. Dit kan door gebruik te maken van een groene plint of een plint met trappen, een transparante onderbouw, een alzijdige oriëntatie en het gebruik maken van de synergie tussen architectuur en natuur.
Om te voorkomen dat de kwaliteit van de hockeyaccommodatie en de landschappelijke inpassing ervan in de praktijk wordt aangetast door ingrepen achteraf aan het gebouw en de omgeving, zijn de volgende regels in voorliggend bestemmingsplan opgenomen:
- Buitenopslag van goederen, afvalcontainers etc. is niet toegestaan. Een oplossing hiervoor kan worden gevonden door een ruimte op te nemen in een grondwal of het gebouw;
- Voor reclame-uitingen zijn twee mogelijkheden:
- 1. deze moeten met het hoofdgebouw worden geïntegreerd, of
- 2. de maximale hoogte van 'overige' reclame-uitingen (dus niet met het gebouw geïntegreerde reclame) is 4 meter vanaf peil, met uitzondering van reclame-uitingen op een scorebord en/of camera- en/of videotorens. Op een scorebord en camera- en/of videotorens zijn reclame-uitingen hoger dan 4 meter toegestaan.
Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.
Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.
Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkings- afspraken, sport- en recreatievoorzieningen.
Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).
De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land.Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's . Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.
In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.
3.2.2 Realisatie
Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.
De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).
- Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
- Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.
Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (bijv. kantoorlocaties, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen) moet in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De ladder voor duurzame verstedelijking werkt volgens drie stappen:
- 1. beoordeling door betrokken overheden of beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale en gemeentelijke behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen;
- 2. indien er een vraag is aangetoond, beoordeling door betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
- 3. indien herstructurering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt, beoordelen betrokken overheden of de ontwikkeling zo kan worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.
Toets aan ladder voor duurzame verstedelijking
Er wordt middels voorliggend bestemmingsplan geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt zoals bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2, van het Besluit ruimtelijke ordening. Een stedelijke ontwikkeling wordt gedefinieerd als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Het plangebied is op basis van het huidige bestemmingsplan 'Buitengebied' geheel bestemd voor 'sportvoorzieningen'. Op de gronden met deze bestemming zijn (niet overdekte) sportvelden en tennisbanen toegestaan. De bij deze voorzieningen behorende gebouwen moeten binnen de bouwvlakken worden gerealiseerd, aldus het bestemmingsplan 'Buitengebied'. Binnen voorliggend plangebied waren 4 bouwvlakken van in het totaal ca. 3250 m² aanwezig. Drie van deze bouwvlakken, met een oppervlakte van in het totaal ca. 2550 m², worden verwijderd. Voor deze drie bouwvlakken komt één bouwvlak van ca. 3250 m² terug. Dit nieuwe bouwvlak komt centraal in het gebied te liggen en wordt bestemd voor (gebouwde) sportvoorzieningen c.q. één nieuwe hockeyaccommodatie. Er is dus geen nieuwe stedelijke ontwikkeling in het plangebied omdat de vier bestaande gebouwen met dezelfde functie worden gesloopt en vervangen door één nieuwe accommodatie.
3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Naast de SVIR is er het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een beperkt aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen en zones van hoogspanningsleidingen. Voor de regio Eindhoven is de zone van de 380 Kv hoogspanningsleiding van toepassing. Dit is de bestaande hoogspanningsleiding gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Onderhavig plangebied ligt niet binnen de zone van deze hoogspanningsleiding.
Verder zijn de belangen van luchthaven Eindhoven geborgd. In het Barro en Rarro zijn algemene regels gegeven voor het militaire luchtvaartterrein en voor het daarbij behorende beperkingengebied. Onderhavig plangebied ligt niet binnen het beperkingengebied van de luchthaven Eindhoven.
De begrenzing van de Ecologische hoofdstructuur (EHS) is een provinciaal belang geworden. In het Barro is opgenomen dat de provinciale begrenzing van de EHS direct doorwerkt naar het bestemmingsplan.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Structuurvisie
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie is opgebouwd uit twee delen (A en B) en een uitwerking.
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:
1. de groenblauwe structuur
De groenblauwe structuur bestaat uit bestaande natuur, watersystemen en nieuwe natuur in hiervoor kansrijke gebieden. Het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden is hier belangrijk. Daarnaast biedt de groenblauwe structuur ruimte aan een natuurlijk en robuust watersysteem. Dit is nodig voor een goed waterbeheer en biedt mogelijkheden om in te spelen op de effecten van klimaatverandering.
2. het landelijk gebied
Het landelijk gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur. Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en tuinbouw zijn de grootste ruimtegebruikers. De provincie streeft hier naar een multifunctionele gebruiksruimte, met behoud van agrarische productieruimte in die delen van het landelijk gebied waar de landbouw leidend is voor nieuwe ontwikkelingen.
3. de stedelijke structuur
De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.
4. de infrastructuur
Het infrastructuurnetwerk bestaat uit een fijnmazig en samenhangend netwerk van wegen, spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen. De Brabantse infrastructuur maakt deel uit van het internationale netwerk van infrastructuur in noordwest Europa. De provincie kiest hier voor een goede bereikbaarheid van BrabantStad en de economische clusters van Noord-Brabant. Voor het personenvervoer zijn het hoofdwegennet en het OV-netwerk BrabantStad de dragers. Het goederenvervoer wordt zoveel mogelijk via de te ontwikkelen Goederenruit (spoor en waterwegen) geleid. Zo wordt ruimte gemaakt voor het versterken van de (inter)nationale ontsluiting (weg, water, spoor en lucht) van de Brabantse steden.
Uitwerking structuurvisie
De provincie heeft geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkeld, maar geeft haar visie op het landschap vorm in de zogenaamde 'gebiedspaspoorten'. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Er zijn ook deelstructuurvisies opgesteld voor specifieke onderwerpen. Zo is voor het gebied ten oosten van Eindhoven de deelstructuurvisie Brainport Oost opgesteld. Deze bevat keuzes voor wonen, werken en bereikbaarheid ten oosten van Eindhoven.
Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.
3.3.2 Verordening Ruimte
Provinciale Staten van Noord-Brabant heeft op 7 februari 2014 de 'Verordening Ruimte 2014' vastgesteld. Hierin staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. De provincie stelt algemene regels die voor heel Brabant gelden, maar verdeelt het grondgebied ook in vier structuren waarvoor apart beleid geldt.
Algemene regels
In de verordening zijn algemene regels opgenomen die altijd en voor heel Brabant gelden. Deze regels hebben betrekking op zorgvuldig ruimtegebruik en op het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit van Brabant. In het algemeen houdt dit in dat gebruikers van een gebied rekening houden met het karakter, de grootte en de functie ervan. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen belevingswaarde, toekomstwaarde en gebruikswaarde. Het doel van zorgvuldig ruimtegebruik is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Pas als dat niet kan, wordt gezocht naar de beste plek in het buitengebied om nieuwe ruimte te gebruiken. Daarnaast wil de provincie verouderde locaties in stedelijk gebied opnieuw invullen en ongewenste functies in het buitengebied saneren.
Structuren (hoofdkaart)
Verder onderscheidt de verordening de volgende vier structuren:
- stedelijke structuur
- ecologische hoofdstructuur
- groenblauwe mantel
- gemengd landelijk gebied
Deze structuren zijn gekoppeld aan de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en zijn Brabant dekkend. Elk ruimtelijk oppervlak van Brabant valt onder één van deze structuren. Per structuur is uitgewerkt welke functies ontwikkeld kunnen worden en onder welke voorwaarden. De vier structuren staan op de hoofdkaart van de verordening.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Inleiding
Genneper Parken vormt een levendig onderdeel van de stad Eindhoven. De afgelopen jaren is Genneper Parken uitgegroeid tot een belangrijk “brandpunt”; een traditioneel sportpark dat door de realisatie van voorzieningen zoals bijvoorbeeld het IJssportcentrum en het Nationaal Zwemcentrum De Tongelreep is uitgegroeid tot een gebied dat momenteel op nationaal niveau geldt als een topsportlocatie, waarbij dit ook een aantrekkingskracht heeft op de breedtesport, zichtbaar in de levendigheid op de diverse sportterreinen.
De gemeente heeft zich de uitdaging gesteld het zuidoostelijk deel van de Genneper Parken (het sportpark) uit te bouwen tot een 'sportlandgoed' waarbij sport, sportonderwijs, onderzoek en sportgerelateerde dienstverlening centraal staan. Op deze manier wil de gemeente een innovatieve omgeving creëren waarbinnen partners op de gebieden technologie, sport, onderwijs, gezondheid en talentontwikkeling elkaar opzoeken. Dit levert een marktimpuls op en leidt tot meer werkgelegenheid en dynamiek. Oftewel, het gebied straalt (top)sport uit, zowel in fysieke zin als in de vorm van kennis, en biedt hiermee een meerwaarde voor de regio. Een duurzame inpassing van de activiteiten moet de landschappelijke, ruimtelijke en functionele kwaliteit van het gebied hierbij waarborgen en versterken.
De ambitie voor dit gebied is dan ook het versterken van de landschappelijke en ecologische kwaliteiten in het gebied, het versterken van de sportinfrastructuur en het zorgen voor een duurzaam evenwicht tussen de belangen van natuur & landschap en sport.
3.4.2 Interimstructuurvisie 2009
Eind 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.
3.4.3 Masterplan Genneper Parken, deelgebied Zuidoost
In maart 2004 is door de gemeenteraad van Eindhoven de structuurvisie Genneper Parken 2004 vastgesteld. In het zuidoostelijk deel van de Genneper Parken bevindt zich een groot aantal sportaccommodaties en verenigingen. Om nieuwe initiatieven te kunnen inpassen en een evenwichtige ontwikkeling van Genneper Parken te waarborgen, is het "Masterplan Genneper Parken, deelgebied zuid-oost, deeluitwerking van de Structuurvisie Genneper Parken Eindhoven, 4 december 2009" opgesteld. Dit masterplan is in maart 2010 door de gemeenteraad vastgesteld.
Het ruimtelijk concept van dit masterplan is gericht op een herwaardering van dit deel van Genneper Parken waarbij sport en natuur sterk op elkaar zijn betrokken.
Belangrijke uitgangspunten van dit masterplan zijn:
- 1. Het zuidoostelijk deel van Genneper Parken vormt een gebied waarin de (breedte)sport een belangrijke basis vormt; het gebied moet deze sport faciliteren.
- 2. Het zuidoostelijk deel van Genneper Parken heeft een hoge landschappelijke en ruimtelijke kwaliteit. Niet alleen heeft het gebruiksdeel van het gebied een landgoedachtige uitstraling, het hart van het gebied, gevormd door het beekdal van de Tongelreep, heeft een robuuste natuurkwaliteit.
- 3. Genneper Parken gaat uit van duurzame oplossingen voor mobiliteit en parkeren.
- 4. Waar mogelijk worden in het gebied en in de gebouwen maatregelen getroffen die bijdragen aan de duurzaamheidsdoelstellingen.
De ambitie voor dit gebied is dan ook het versterken van de landschappelijke en ecologische kwaliteiten in het gebied, het versterken van de sportinfrastructuur en het zorgen voor een duurzaam evenwicht tussen de belangen van natuur & landschap en sport: van sportpark naar sportlandgoed. Om deze ambitie waar te kunnen maken, wordt in het masterplan aangegeven op welke wijze de bestaande landschappelijke en ruimtelijke kwaliteit van het gebied verhoogd kan worden.
Masterplan in relatie tot onderhavig plangebied
De transformatie van het zuidoostelijk deel van Genneper Parken moet mede zijn gericht op de toekomstwaarde voor de sport, waarbij zowel de fysieke ontwikkelingsruimte als de belevingswaarde van het gebied van belang zijn. Door bijvoorbeeld een andere inrichting kan sport compacter worden georganiseerd en een prominentere rol in het gebied spelen. Om dit te bereiken zijn zowel ruimtelijke, technische en organisatorische middelen in te zetten. Bij organisatorische middelen kan worden gedacht aan samenwerking tussen verenigingen, al dan niet op één accommodatie.
3.5 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden
3.5.1 Archeologie
De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologisch 2008-2012', dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise.
De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd.
Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.
De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart. Binnen onderhavig plangebied zijn geen archeologische waarden te verwachten.
3.5.2 Cultuurhistorische waarden
Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen.
Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.
Onderhavig plangebied grenst aan de oostzijde aan de Aalsterweg, dat onderdeel uitmaakt van de 'historische 'stedebouwkundige wegenstructuren'. De omgeving van Eindhoven, vóór de eerste stadsuitbreidingen en de annexatie van de randgemeenten Woensel, Gestel, Stratum, Strijp en Tongelre in 1920, werd gekenmerkt door een radiale wegenstructuur die nog goed herkenbaar is. Het waren wegen die de stad met de dorpen en met de regio verbonden. De oudste wegen volgden het natuurlijk beloop van de zandruggen tussen de beekdalen. Vanaf de 18de eeuw werd het wegennet verbeterd met nieuwe rechte wegen. De Boschdijk is een onderdeel van de straatweg van 's-Hertogenbosch naar Luik, die in 1818 werd voltooid, evenals de Stratumsedijk en de Aalsterweg. Langs een aantal van de oude radialen ondersteunt de begeleidende bebouwing in zijn perceelsgewijze opbouw de herkenbaarheid van de historische structuur. Waar dit op de kaart is aangegeven is het van belang het gevarieerde en relatief kleinschalige karakter van de lintbebouwing in stand te houden.
De groenstrook tussen de Aalsterweg en de sportvelden en de oevers langs de waterloop de Tongelreep zijn aangeduid als 'historisch landschap' (L 99). Naast grotere historische landschappelijke en groenstructuren die afzonderlijk zijn vermeld, bevinden zich verspreid door de stad ook kleinere groenstructuren met een cultuurhistorische waarde. Tot deze groenstructuren behoren de groene oevers langs de waterlopen Dommel, Tongelreep en langs de kanalen Beatrixkanaal en Eindhovensch Kanaal. Door de oeverbeplanting fungeren de waterlopen als 'groene long', waarlangs de natuur de stad binnendringt. Ook enkele laanbeplantingen zijn aangeduid als historische groenstructuur. Het betreft hier laanbeplanting langs de radialen Oirschotsedijk en Aalsterweg die kenmerkend is voor de inrichting van deze radialen.Deze laanbeplanting langs de Aalsterweg betreft gedeeltelijk monumentale bomen.
Afbeelding cultuurhistorische waarden nabij en binnen plangebied.
Bruin= stedebouwkundige wegenstructuur
Groen= historisch landschap
Blauw= waterloop de Tongelreep.
3.6 Verkeer En Parkeren
Autoverkeer
Met voorliggend bestemmingsplan wordt een nieuwe hockeyaccommodatie mogelijk gemaakt. Deze nieuwe accommodatie vervangt de bestaande hockeyaccommodaties van de verenigingen in dit gebied. Deze hockeyverenigingen zijn gefuseerd en de huidige hockeyaccommodaties worden gesloopt. Er worden geen nieuwe functies toegestaan in het plangebied. De nieuwe accommodatie heeft geen gevolgen voor ontsluiting. Alle bestaande parkeerplaatsen en accommodaties blijven bereikbaar zoals in de huidige situatie.
Parkeren/parkeerbeleid
In het "Masterplan Genneper Parken, deelgebied zuid-oost, deeluitwerking van de Structuurvisie Genneper Parken Eindhoven, 4 december 2009" voorziet het gewenste eindbeeld ten aanzien van parkeren in 3 centrale parkeerfaciliteiten in het deelgebied zuid-oost. Dit gewenste eindbeeld ten aanzien van parkeren ziet er als volgt uit: Het huidige parkeerterrein tussen het zwembad en de ijsbaan wordt vervangen door een gebouwde parkeervoorziening. Het huidige parkeerterrein bij de hockeyvelden verdwijnt en er wordt een alternatieve parkeeroplossing gerealiseerd nabij de kruising met de Stappendijk.
In de actualisatie van het hierboven genoemde masterplan Genneper Parken, deelgebied zuidoost, is vervolgens aangegeven dat er 3 korte-termijn-scenario's zijn voor het parkeren in het zuidelijk deel van Genneper Parken.
1. Huidige situatie continueren: Er wordt uitgegaan van handhaving van het huidige parkeerterrein nabij de nieuwe hockeyaccommodatie omdat er op korte termijn geen mogelijkheden zijn om een voldoende grote vervangende parkeeraccommodatie te realiseren. Het huidige parkeerterrein blijft bereikbaar vanaf zowel de Willem Elsschotlaan-Charles Roelslaan als vanaf de Velddoornweg-Charles Roelslaan. Op deze manier wordt gezorgd voor een spreiding van de verkeersdruk en voor veiligheid voor langzaam verkeer op de beide aanvoerroutes.
2. Aanleg maaiveld-parkeren: In deze variant wordt een parkeerterrein aangelegd nabij de kruising met de Stappendijk.
3. Gebouw parkeervoorziening nabij de kruising met de Stappendijk.
In de actualisatie van het masterplan Genneper Parken, deelgebied zuidoost, wordt voorgesteld op korte termijn geen grootschalige, al dan niet tijdelijke, investeringen in het parkeren in dit deel van Genneper Parken te doen. In voorliggend bestemmingsplan wordt dan ook uitgegaan van korte termijnscenario, variant 1. Dus de huidige situatie ten aanzien van het parkeren continueren. Daarnaast blijft de ontsluiting ongewijzigd.
Huidige situatie:
Voetbal RPC 3 velden
Hockey EMHC 4 velden
Hockey OZ 4 velden
------- +
11 velden
Toekomstige situatie
Voetbal RPC 3 velden
Hockey 8 velden
(OZ + EMHC gefuseerd)
------- +
11 velden
Accommodaties van OZ en EMHC worden gesloopt. Daarvoor wordt een nieuwe accommodatie op andere plek gebouwd. Normatief verandert er niets.
3.7 Groen
3.7.1 Groenbeleidsplan
Het Groenbeleidsplan 2001, zoals op 5 november 2001 is vastgesteld door de gemeenteraad, heeft als doel het duurzaam veilig stellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met de daarin passende functies. Onder de groenstructuur wordt verstaan: het stelsel van terreinen en/of elementen met ecologische, waterhuishoudkundige, recreatieve en/of ruimtelijk structurerende betekenis.
Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.
Figuur: Ruimtelijke strategieën
Onderhavig plangebied is in de kaart 'ruimtelijke strategieën' uit het Groenbeleidsplan aangeduid als 'multifunctioneel groen'. Het betreft voornamelijk aan de stadsrand gelegen gebieden met uiteenlopende groenfuncties, gericht op relatief intensieve benutting van het landschap. Het beleid is gericht op het versterken van het contact tussen de stedelingen en het landschap, derhalve met een relatief intensieve benutting van het landschap. Uitgangspunt daarbij is het behouden van de aanwezige natuur- en landschapskwaliteiten en waar mogelijk deze verder te ontwikkelen. Gebruiksfuncties zijn veelal volkstuinen, golfbanen, bos, natuureducatie, kleinschalige sportgebieden, maneges, wandelen, fietsen, maar ook landbouw.
Gebieden met deze aanduiding liggen voor een belangrijk deel in de (voormalige) provinciale Groene Hoofdstructuur. Verdere verstedelijking (toevoeging van niet aan het groen gebonden functies of gebouwen) is in deze categorie derhalve niet aan de orde tenzij in geval van zwaarwegende maatschappelijke belangen waarvoor alternatieven ontbreken en met toepassing van compensatie. De aanleg van nieuwe sportcomplexen wordt uitgesloten (wel eventueel verplaatsing van sportterreinen naar minder kwetsbare locaties). Uitbreiding van sportcomplexen kan echter niet worden uitgesloten.
3.7.2 Kapbeleid Eindhoven: "Niet kappen tenzij"
In aansluiting op het GBP is een kapbeleid ontwikkeld dat recht doet aan de groene ambitie van Eindhoven. Dit kapbeleid is gericht op een vergroting van het aantal, de verhoging van de gemiddelde conditie en een betere leeftijdsopbouw van de gemeentelijke bomen en bossen. Het hoofdprincipe is dat een omgevingsvergunning voor het kappen van een boom alleen wordt verleend als er gegronde redenen worden aangedragen waarom de boom gekapt zou moeten worden. Wanneer bomen gekapt moeten worden voor 'rode doeleinden', zoals nieuwbouw, wegaanleg ed., moet er gecompenseerd worden. Bij voorkeur binnen het plangebied zelf. Anders in de directe omgeving. Indien geen compensatielocatie binnen het plangebied gevonden wordt, is financiële compensatie in het groenfonds mogelijk. De compensatiewaarde wordt bepaald door de waarde van de boom en de locatie waar die staat.
3.7.3 Bomenbeleidsplan 2008: Ruimte voor bomen
Het Bomenbeleidsplan 2008 'Ruimte voor bomen' is in april 2008 door de raad vastgesteld . Doel van het bomenbeleidsplan is het ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en het groene imago van Eindhoven. Het Bomenbeleidsplan vormt een bindend kader tot 2020. Het is een strategisch beleidskader voor de instandhouding en versterking van de Eindhovense boomstructuur.
In de bijlage van het bomenbeleidsplan wordt het beleid ten aanzien van bomen op strategisch niveau uitgewerkt. Aandacht wordt onder meer besteed aan de bomenstructuur op gemeentelijk niveau en de cultuurhistorische structuur. Voor concrete projecten wordt aangegeven hoe door middel van een Quickscan Bomen en een eventuele boomeffectrapportage bepaald kan worden of er belemmerende factoren zijn voor bomen binnen de projectgrenzen en 10 meter daar buiten.
De bescherming van waardevolle bomen en gebiedsgewijze bescherming van bomen (stad, groen beeldbepalend) is eveneens in het Bomenbeleidsplan uitgewerkt. In het plangebied van voorliggend bestemmingsplan zijn geen bomen aanwezig die als waardevol of monumentaal zijn aangemerkt.
3.8 Kabels, Leidingen En Straalpaden
Op ruim 100 meter afstand van onderhavig plangebied loopt een hoogspanningsleiding van 150 kV. Onder plangebied ligt ook buiten de beschermingszone van deze leiding (75 meter aan weerszijde van de leiding).
Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf
4.1 Geluid
4.1.1 Algemeen
De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte in een aantal gevallen mag worden afgeweken.
De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. In het voorliggend bestemmingsplan zijn geen geluidgevoelige functies aanwezig en nieuw vestiging van geluidgevoelige functies is niet toegestaan.
4.2 Luchtkwaliteit
4.2.1 Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit is op 15 november 2007 in werking getreden (Stb. 2007, nr. 434) en is gewijzigd op 12 maart 2009 (Stb., nr. 158). De wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Met de Wet luchtkwaliteit wordt de wijziging van de Wet milieubeheer (m.n. hoofdstuk 5, onder titel 5.2) op het gebied van luchtkwaliteitseisen bedoeld. De aanleiding hiervan is de maatschappelijke discussie die ontstaan is als gevolg van de directe koppeling tussen ruimtelijke ordeningsprojecten en luchtkwaliteit. De directe koppeling had tot gevolg dat veel geplande (en als noodzakelijk of gewenst ervaren) projecten geen doorgang konden vinden in overschrijdingsgebieden. Bovendien moest voor ieder klein project met betrekking tot luchtkwaliteit een uitgebreide toets gedaan worden. Met de nieuwe Wet luchtkwaliteit en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden.
De Wet luchtkwaliteit voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.
De Nederlandse overheid heeft de EU verzocht om verlenging van de termijn (derogatie) waarbinnen de luchtkwaliteitseisen gerealiseerd moeten zijn. Op 7 april 2009 heeft de Europese Commissie hiermee ingestemd. Tot 1 januari 2015 geldt een tijdelijk verhoogde grenswaarden voor NO2 : een jaargemiddelde van 60 microgram/m3.
Het NSL is per 1 augustus 2009 van kracht geworden. Hierdoor zijn onder andere de uitvoeringsregels rond saldering verruimd en is de definitie van 'niet in betekenende mate' (NIBM) verlegd naar 3% van de grenswaarde. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de 3% grens niet wordt overschreden.
In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt o.a. voor woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg. Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden, waarbij getoetst wordt aan de normen.
Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van de Wet luchtkwaliteit c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.
4.2.2 Besluit gevoelige bestemmingen
Met deze Amvb wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' - zoals een school - in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Waar in zo'n onderzoekszone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op zo'n plek de vestiging van bijvoorbeeld een school niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.Overigens liggen de huidige hockeyaccommodaties op een afstand van ca. 115 en 480 meter van de A2/A67 en op een afstand van ca. 240 en 300 meter van de Aalsterweg. De nieuwe hockeyaccommodatie is geprojecteerd op een afstand van ca. 270 meter van de A2/A67 en op een afstand van ca. 240 meter van de Aalsterweg.
Is (dreigende) normoverschrijding niet aan de orde, dan is er geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone. Wel moet in die situaties de locatiekeuze goed gemotiveerd worden; dat gebeurt in de context van de goede ruimtelijke ordening.
4.2.3 Planbeschrijving en toetsing
Met voorliggend bestemmingsplan wordt een nieuwe hockeyaccommodatie met tribune mogelijk gemaakt. Deze nieuwe accommodatie komt centraal in het bestaande gebied van de hockeysport te liggen. De bestaande hockeyaccommodaties van de verenigingen in dit gebied worden gesloopt. De hierdoor vrijkomende gronden worden omgevormd tot natuur/versterking EHS. Er is dus geen sprake van nieuwe gevoelige bestemmingen langs drukke wegen en/of woningbouw nabij snelwegen.
De luchtkwaliteitseisen van de Wet luchtkwaliteit vormen geen belemmering voor de plannen wanneer een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Gesteld kan worden dat de ontwikkelingen in het plan per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt. Op basis van de Wet luchtkwaliteit kan het bestemmingsplan zonder nader onderzoek doorgang vinden.
4.3 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt het groepsrisico verantwoord.
4.3.1 Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs) van toepassing. Laatstgenoemde circulaire zal in het najaar van 2014 waarschijnlijk worden vervangen door het Besluit externe veiligheid transportroutes. Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen "plaatsgebonden risico" en "groepsrisico".
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Hieronder wordt beschreven welke risicovolle inrichtingen in of nabij het gebied liggen, of er vervoer van gevaarlijke stoffen in het gebied plaatsvindt en of er risicovolle buisleidingen liggen.
- Er zijn geen inrichtingen binnen of nabij het plangebied die invloed hebben;
- Nabij of binnen het plangebied liggen geen buisleidingen die invloed hebben op het plan;
- Nabij het plangebied zijn geen gemeentelijke wegen die invloed hebben op het plan;
- Op circa 130 meter van het plan ligt de snelweg A2/A67.
Basisnet
De eerste kamer heeft op 9 juli 2013 ingestemd met het wetsvoorstel “Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen”. Met Basisnet beoogt het rijk een goede afweging en balans tussen ruimtelijke-, vervoers- en veiligheidsbelangen. Op die manier wil het kabinet het vervoer van gevaarlijke stoffen zo duurzaam mogelijk maken en duidelijkheid bieden over de (ruimtelijke) consequenties van dit vervoer. Aan Basisnet liggen drie doelstellingen ten grondslag:
- de bereikbaarheid van de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland garanderen;
- belangrijke ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken (zoals de nationale sleutelprojecten Rotterdam, Breda en Arnhem);
- voorkomen dat omwonenden grote veiligheidsrisico's lopen.
Om dit te bereiken wijst Basisnet voor heel Nederland hoofdroutes aan waarover vervoer van gevaarlijk stoffen mag plaatsvinden. Daarnaast worden per transportroute risicoplafonds vastgelegd. Ten slotte stelt Basisnet veiligheidszones in, waarbinnen bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen worden uitgesloten of aanvullende bouwvoorschriften gaan gelden.
Om het Basisnet wettelijk te verankeren is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) opgesteld. Om de vervoerskant van Basisnet te regelen wordt de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs) aangevuld met onder andere risicoplafonds en de handhaving van de risicoruimte. Naar verwachting treden het Basisnet en het Bevt in het najaar van 2014 in werking.
Naar verwachting zal het plan in maart 2015 ter vaststelling worden voorgelegd aan de raad. Naar verwachting is het Basisnet en het Bevt dan in werking getreden. In deze paragraaf wordt naast de circulaire ook getoetst aan het Bevt.
4.3.2 Transportroutes
Voor onderhavig plangebied is één transportroute van belang die een nadere afweging behoeft op het onderdeel externe veiligheid. De zuidwesthoek van het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van de A2/A67. Tussen deze snelweg en onderhavig plangebied ligt bebouwing in de vorm van hotel Van der Valk. In het plangebied en zijn omgeving zijn geen andere vervoersbronnen aanwezig die van invloed zijn op de situatie met betrekking tot externe veiligheid in het plangebied.
Afbeelding invloedsgebied (groen) van A2/A67 over deel plangebied
Plaatsgebonden risico
Op 14 februari 2010 is een onderzoek uitgevoerd naar de externe veiligheidsrisico's van bulktransporten over de snelwegen rondom Eindhoven (Gewijzigde A2 zone Regio Eindhoven in Basisnet, 14 februari 2010, nr. 469134). Uit dit rapport volgt dat er voor de A2, ter hoogte van het hotel Van der Valk/kruising Aalsterweg-A2, een plaatsgebonden risico wordt berekend van 30 meter vanaf het midden van de snelweg. Verder blijkt dat er weinig transport van gevaarlijke stoffen over de N2 plaats vindt. De N2 heeft geen plaatsgebonden risico. Het plaatsgebonden risico volgens het Basisnet en de circulaire bedraagt 30 meter. Het plangebied ligt buiten het plaatsgebonden risico.
Verder geldt er volgens het Basisnet weg een plasbrand- aandachtsgebied (PAG) voor dit weggedeelte. Deze is 30 meter vanaf de rand van de snelweg, niet zijnde de N2. Deze ligt buiten onderhavig plangebied.
Groepsrisico
Met onderhavige plan wordt het groepsrisico lager. Met dit bestemmingsplan wordt namelijk een nieuwe hockeyaccommodatie mogelijk gemaakt. Deze nieuwe accommodatie vervangt de bestaande hockeyaccommodaties van de verenigingen in dit gebied. Deze hockeyverenigingen zijn gefuseerd en de huidige hockeyaccommodaties worden gesloopt. Er worden geen nieuwe functies toegestaan die de personendichtheid in het plangebied vergroten. De nieuwe hockeyaccommodatie wordt geprojecteerd buiten 200 meter van de A2/A67. De huidige hockeyaccommodatie van Oranje Zwart, die wordt gesloopt, ligt wel binnen de 200 meter van de A2/A67.
Huidig beleid
Volgens de circulaire moet het groepsrisico worden verantwoord als het groepsrisico toeneemt of boven de orientatiewaarde ligt. Onderhavig plan maakt een nieuw clubhuis mogelijk buiten de 200 meter zone, het huidige clubhuis binnen de 200 meter komt hierbij te vervallen. Hieruit valt te concluderen dat het groepsrisico afneemt. Tevens blijkt uit het onderzoek uitgevoerd naar de externe veiligheidsrisico's van bulktransporten over de snelwegen rondom Eindhoven (Gewijzigde A2 zone Regio Eindhoven in Basisnet, 14 februari 2010, nr. 469134) dat het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt. Volgens de huidige regelgeving dient derhalve het groepsrisico niet te worden verantwoord.
Bevt en Basisnet
Het Bevt maakt een onderscheid in een uitgebreide verantwoording en een beperkte verantwoording.
Een beperkte verantwoording kan worden doorlopen als:
- het groepsrisico niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde, of;
- het groepsrisico niet meer toeneemt dan 10%, en de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden.
In onderhavige situatie neemt het groepsrisico af en wordt de oriëntatiewaarde niet overschreden. Volgens het Bevt kan derhalve een beperkte verantwoording worden doorlopen. Volgens het Bevt dient de bestrijdbaarheid, bereikbaarheid en de zelfredzaamheid te worden meegenomen in de verantwoording. Tevens dient advies te worden gevraagd aan de Veiligheidsregio.
Op 1 oktober 2014 is advies van de Veiligheidsregio ontvangen. Samengevat luidt het advies als volgt:
- een centraal afsluitbaar ventilatiesysteem aan te brengen in de hockeyaccomodatie, die uitgeschakeld kan worden;
- vluchtwegen van de snelweg af te situeren.
Middels het bestemmingsplan is het verplichten van een centraal afsluitbaar ventilatie of de ligging van vluchtroutes niet mogelijk. Mocht er een centraal ventilatiesysteem worden aangebracht is in het bouwbesluit opgenomen dat deze afsluitbaar is.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
De bereikbaarheid en bluswatervoorziening in het plangebied is voldoende. De opkomsttijden voldoen aan het Besluit Veiligheidsregio's.
Zelfredzaamheid
Personen op het terrein zijn als zelfredzaam te beschouwen. Personen kunnen zichzelf in veiligheid brengen. De zelfredzaamheid is voldoende.
4.3.3 Gemeentelijk beleid: Visie Externe Veiligheid
De gemeenteraad van Eindhoven heeft in mei 2009 de Visie externe veiligheid vastgesteld. Daarin is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen wordt omgegaan met het veilig stellen van een acceptabel niveau voor risico's in het kader van externe veiligheid en de beheersbaarheid ervan. Ook is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (o.m. het gebied > 200m van hoofdtransportassen) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt.
In deze visie is een verantwoording van het groepsrisico langs de hoofdtransportassen (spoorlijn en A2/A67/A58) uitgewerkt. Hierin wordt de volgende zone-indeling gemaakt:
Zone 1: 0 - 100 meter uit de hoofdtransportas;
Zone 2: 100 - 200 meter uit de hoofdtransportas;
Zone 3: 200 - 300 meter uit de hoofdtransportas.
Onderhavig plangebied ligt ca. 130 meter van de A2/A67 en ligt dus in zone 2. In deze zone zijn de mogelijke incidenten de blootstelling aan intensieve warmte en drukgolf vanwege explosie (Bleve) ten gevolge van het bezwijken van een tank met brandbaar gas én blootstelling aan giftig gas ten gevolge van lekken van tank. Tevens is aangegeven dat binnen deze zone geen functies voor beperkt zelfredzame personen zijn toegestaan. Onderhavig plan maakt deze functies niet mogelijk en voldoet derhalve aan de visie.
4.3.4 Gasdrukmeet- en regelstation
Op een afstand van meter van het plangebied ligt een gasdrukregel- en meetstations (type C), te weten aan de Stappendijk 2N 01. Volgens het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (art. 3.12, tabel 3.12, Barim) geldt hiervoor een invloedsgebied van 20 meter. Dit invloedsgebied ligt buiten onderhavig plangebied.
4.3.5 Conclusie
Gelet op bovenstaande overwegingen wordt het groepsrisico aanvaardbaar geacht.
4.4 Duurzaamheid
De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Dit programma wordt uitgevoerd vanuit een overkoepelende filosofie, gebaseerd op de methodiek van "The Natural Step". Het programma kent vier pijlers zoals weergegeven in onderstaande figuur.
In het kader van het bestemmingsplan zijn vooral de pijlers 'Energie' en "Bouwen en Wonen" van belang.
Pijler 1: Energie
De gemeente heeft zich de ambitie gesteld om 'energieneutraal' te worden in de toekomst (2035 - 2045) , dat wil zeggen dat alle energie die de stad dan nog gebruikt, duurzaam wordt opgewekt. Vanuit die ambitie worden initiatieven voor de opwekking van duurzame energie ondersteund. Voor wat betreft de ruimtelijke impact van lokale duurzame energietechnieken kunnen de volgende aspecten onderscheiden worden:
1) Zonne-energie (elektriciteit via PV panelen en warmte via zonneboilers)
De ruimtelijke impact van het gebruik van zonne-energie is in Nederland beperkt. De PV-panelen respectievelijk zonneboilers worden over het algemeen op de daken van de gebouwen van afnemers geplaatst en zijn dan (meestal) ook niet vergunningsplichtig in het kader van de Wabo. Voor PV panelen (waarmee elektriciteit opgewekt wordt) bestaan echter ook mogelijkheden om deze los van bebouwing te plaatsen op braakliggende percelen. In dat geval is er uiteraard wel sprake van een ruimtelijke impact. Tot op dit moment wordt hier in Nederland weinig gebruik van gemaakt maar in een aantal steden worden de mogelijkheden onderzocht en dit zou ook in Eindhoven actueel kunnen worden. Een dergelijk 'solar park' past niet in het bestemmingsplan.
2) Windturbines
In tegenstelling tot bij zonne-energie is de ruimtelijke impact van windturbines groot. Voor windturbines van enige omvang is de ruimte in Eindhoven dus beperkt. Toch zullen in bepaalde gevallen de mogelijkheden interessant zijn. Dit zal altijd locatie-specifiek onderzocht moeten worden.
3) Warmte Koude Opslag
De gemeente ziet in Warmte Koude Opslag een belangrijke potentiële bijdrage aan het beperken van het gebruik van fossiele brandstoffen. De gemeente heeft daarom een 'KWO Potentiekaart' voor Warmte Koude Opslag opgesteld. In de daarbij behorende rapportage worden de mogelijkheden en beperkingen voor het gebruik van deze techniek beschreven en in beeld gebracht. Deze rapportage is te downloaden via www.eindhoven.nl(zoek op: KWO). De rapportage geeft door middel van kaarten aan waar er welke mogelijkheden en belemmeringen er voor het gebruik van Warmte Koude Opslag zijn. De toepassing van Warmte Koude Opslag is voor wat betreft de ondergrondse aspecten geregeld in de Waterwet en de AMvB Bodemenergie.
Duurzaamheid binnen plangebied
In onderhavig plangebied is geen Warmte Koude Opslag mogelijk vanwege de ligging in een waterbeschermingsgebied. Er wordt op dit moment (najaar 2014) onderzocht hoe duurzaam gebruik kan worden gemaakt van water dat nodig is voor de beregening van de sportvelden. Tevens wordt geprobeerd allerlei innovatieve ontwikkelingen in de bouwsector te volgen bijv LED armaturen, groen dak, etc.
Een ander aspect dat van belang is in dit kader is dat de twee bestaande hockeyverenigingen in het plangebied zijn samengevoegd. Deze nieuwe hockeyvereniging wenst één toekomstbestendige accommodatie te realiseren die centraal in het gebied komt te liggen. De twee bestaande clubgebouwen van de hockeyverenigingen worden vervolgens gesloopt en de hierdoor vrijkomende gronden worden omgevormd tot natuur/versterking EHS.
4.5 Bodem
Het (industriële) verleden van Eindhoven heeft zijn sporen in de bodem nagelaten. In de afgelopen jaren heeft op zeer veel locaties in Eindhoven om diverse redenen milieukundig bodemonderzoek plaatsgevonden, bijvoorbeeld in het kader van het verlenen van bouwvergunningen of in het kader van de aan- of verkoop van locaties. In het bodeminformatie- systeem van de gemeente zijn al deze gegevens geregistreerd. Op diverse locaties in Eindhoven zijn verontreinigingen aangetroffen, het komt echter zelden voor dat er als gevolg van bodemverontreiniging sprake is van risico's voor de gezondheid van mensen. Dergelijke locaties zijn op dit moment binnen en in de directe omgeving van het plangebied dan ook niet bekend.
Binnen het plangebied zijn geen gevallen van bodemverontreiniging bekend die een risico voor de gezondheid vormen. In sommige gevallen kan toch sprake zijn van beperkingen in het gebruik of extra kosten die gemaakt moeten worden als grond moet worden afgevoerd. Het verdient dan ook sterk aanbeveling om bij bouwactiviteiten of grondverzet vooraf het bodeminformatiesysteem van de gemeente te raadplegen. In sommige gevallen zal het uitvoeren van een bodemonderzoek noodzakelijk zijn. Dit geldt bijvoorbeeld bij het aanvragen van sommige omgevingsvergunningen en bij het afvoeren van vrijkomende partijen grond.
Fragment bodeminformatiesysteem Eindhoven
4.6 Natuur
De nieuwe hockeyaccommodatie komt in de plaats van de twee bestaande hockeyaccommodaties binnen het plangebied. De bestaande twee hockeyaccommodaties worden gesloopt. Om deze sloop zeker te stellen is een voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen. Ter plaatse van deze twee hockeyaccommodaties en de daarbij behorende tribunes worden de gronden bestemd tot 'Natuur'. Vanwege de beoogde nieuwbouw zullen de twee bestaande gebouwen ten noorden van de sportvelden van de (voormalige) hockeyvereniging Oranje Zwart ook worden gesloopt.
De bestaande hockeyaccommodatie van de club Oranje Zwart ligt in het beekdal van de Tongelreep. Nadat deze hockeyaccommodatie is gesloopt worden de vrijkomende gronden omgevormd tot natuur/versterking EHS. Het pad dat nu direct langs de Tongelreep loopt wordt om die reden ook verplaatst, verder van de beek af. Deze natuurbeek heeft met het huidige pad bovenmatig last van zwerfvuil (blikjes, flesjes, chipszakjes van hockeykinderen). Verder wordt dit pad in halfverharding aangelegd (was asfalt). Deze maatregelen zorgen per saldo voor een betere geleding van het beekdal/EHS omdat de oeverstrook van de Tongelreep wordt gevrijwaard van intensief ruimtegebruik. Hiermee worden voorwaarden geschapen voor versterking van de hoogwaardige beekdalnatuur. Dit als onderdeel van de upgrading van het hele Tongelreepdal in Genneperparken. Op deze wijze ontstaat als het ware een beschermende schil langs de Tongelreep die een positieve invloed heeft voor die faunasoorten die gevoelig zijn voor verstoringen van hun habitat. Gedacht kan dan onder meer worden aan de ijsvogel, grote gele kwikstaart en de watervleermuis.
4.6.1 Flora- en faunawet
Vlakbij de nieuwbouwlocatie zijn in 2013 waarnemingen gedaan van 4 soorten vleermuizen, (zie de afwijkend gekleurde punten op onderstaande foto van de Nationale Databank Flora en Fauna).
Afbeelding uit Nationale Databank Flora en Fauna
Verder zijn er bij de te slopen locaties ook waarnemingen gedaan van beschermde soorten. De nieuwe accommodatie komt op grond waarop geen beschermde soorten worden verwacht, maar negatieve effecten op beschermde soorten in de omgeving zijn op voorhand niet uit te sluiten. Vanwege bovenstaande waarnemingen is er een quickscan flora- en faunaonderzoek gedaan (door Ecologica, d.d. 13 oktober 2014, kenmerk P2014/63). Uit deze quickscan komen de navolgende conclusies. Er worden in de groenstrook aan de westzijde van het plangebied voornamelijk algemeen beschermde planten, zoogdieren en amfibieën verwacht. Voor deze soorten geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet. Wel komt in deze groenstrook mogelijk de strenger beschermde alpenwatersalamander voor. Daarvoor geldt een vrijstelling mits wordt gewerkt middels een goedgekeurde gedragscode. Het is noodzakelijk mitigerende maatregelen voor de alpenwatersalamander uit te werken in een werkprotocol en deze te volgen.
Verder jagen lichtgevoelige vleermuizen in het beekdal van de Tongelreep en bij de sloot direct ten westen van het plangebied. Om verstoring door verlichting te voorkomen, mag de toekomstige verlichting in het plangebied geen toename van verstrooiing van licht geven. Tevens wordt de lijnvormige beplanting dwars door het plangebied gebruikt als vliegroute. Aanbevolen wordt de lijnvormige elementen binnen het plangebied intact te laten of terug te plaatsen, zodat een oost-west verbinding door het plangebied mogelijk blijft.
In de quickscan wordt ook gewezen op een tijdelijke en niet beschermde vleermuis verblijfplaats aan het hoofdgebouw van RPC. Deze is echter niet relevant omdat er in onderhavige plannen niets wijzigt aan dit gebouw.
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Inleiding
Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moeten voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan "hydrologisch neutraal" ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid.
In dit bestemmingsplan wordt een nieuwe hockeyaccommodatie mogelijk gemaakt. Deze nieuwe accommodatie komt centraal in het bestaande gebied van de hockeysport te liggen. De twee bestaande hockeyaccommodaties van de verenigingen in dit gebied worden gesloopt. De hierdoor vrijkomende gronden worden omgevormd tot natuur/versterking EHS. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c van het Besluit ruimtelijke ordening.
5.2 Beleid
5.2.1 Provinciaal Waterplan 2010 - 2015
Het Provinciaal Waterplan 'Waar water werkt en leeft' beschrijft het provinciale waterbeleid voor de periode 2010 tot 2015 en bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2010-2015. Daarnaast vormt het een structuurvisie voor het aspect water op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. Het plan vormt zowel een beleidskader, toetsingskader en beheerplan voor grondwateronttrekkingen. Het ontwerp Waterplan is tegelijk opgesteld met de ontwerp water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd.
Het Provinciaal Waterplan heeft beleidskaders als randvoorwaarden, die richting geven aan het waterbeleid. Water dient vele belangen. Om hiermee in dit plan evenwichtig te kunnen omgaan, hanteert de provincie Noord Brabant de principes van de people-planet-profit-benadering. In Noord-Brabant zijn deze uitgangspunten vertaald in de Telos-driehoek. Vanuit de sociaal-maatschappelijke invalshoek (people) krijgen veiligheid tegen overstroming, bescherming tegen wateroverlast, een betrouwbare drinkwatervoorziening en goede recreatievoorzieningen aandacht. Vanuit de economische invalshoek (profit) heeft dit plan aandacht voor onder meer een goede watervoorziening voor industrie en landbouw en voor het transport over water. De derde invalshoek (planet) gaat uit van het water als voorwaarde voor een gezonde leefomgeving voor mens en natuur. Belangrijke thema's in dat kader zijn de verbetering van de waterkwaliteit, de verdrogingsbestrijding en de meer natuurlijke inrichting van de watersystemen.
Aandacht blijft nodig voor verbetering van de waterkwaliteit, onder meer door vermindering van stikstof afkomstig uit diffuse bronnen en voor verdrogingsbestrijding. Ook de inrichting van beken en kreken en de aanleg van Ecologische verbindingszones langs waterlopen vragen om een impuls. Voor de verbetering van de waterkwaliteit wordt primair uitgegaan van de aanpak van de bronnen. Als dit niet mogelijk is, wordt ingestoken op procesgerichte maatregelen waarbij verontreinigende stoffen zoveel mogelijk worden verwijderd vóór ze zich via de watersystemen verder verspreiden. Als ook dat niet lukt, worden stoffen uit het watersysteem verwijderd door effectgerichte maatregelen (end-of-pipe). Op het vlak van omgaan met waterkwantiteit spelen de huidige inzichten over klimaatontwikkeling een belangrijke rol.
5.2.2 Waterbeheerplan 2010 - 2015 Waterschap de Dommel
Waterschap De Dommel heeft in december 2009 het Waterbeheerplan 2010-2015 "Krachtig Water" vastgesteld waarin de activiteiten en doelstellingen van het Waterschap zijn opgenomen. Het waterschap geeft in dit plan binnen haar kerntaken prioriteit aan het voorkomen van wateroverlast én het herstellen van het watersysteem van Natura 2000-gebieden. Andere thema's van het waterbeheersplan zijn:
- aanleg van gestuurde waterbergingsgebieden;
- afstemming inrichting en het beheer van watergangen op het halen van de ecologische doelen uit de Europese Kaderrichtlijn Water en de functies 'waternatuur' en 'verweven' uit het Provinciaal Waterplan;
- samenwerking met gemeenten in de waterketen;
- aanpak vervuilde waterbodems in samenhang met beekherstel;
- ruimte bieden aan recreatiemogelijkheden, landschap en cultuurhistorie.
5.2.3 Keur oppervlaktewateren
De 'Keur Waterschap De Dommel 2013' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regelsvan toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen keurbeschermingsgebieden, attentiegebieden en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning- en ontheffing verlening.
5.2.4 Hydrologisch neutraal bouwen
De beleidsterm "hydrologisch neutraal bouwen", uitgewerkt in de beleidsnotitie 'Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk 2009' geeft invulling aan het "niet afwentelen" principe, zoals door de commissie waterbeheer 21e eeuw (WB21) is gegeven. Beter is het te spreken van hydrologisch neutraal ontwikkelen, omdat ook andere ontwikkelingen dan bouwprojecten dienen te worden getoetst. In principe heeft elke ruimtelijke ontwikkeling invloed op de hydrologie. De beleidsterm "hydrologisch neutraal" heeft dan ook vooral betrekking op het zo veel mogelijk (binnen de ontwikkeling) neutraliseren van de negatieve hydrologische gevolgen van (toekomstige) ruimtelijke ontwikkelingen in ruimte en tijd. De ontwikkeling mag geen hydrologische achteruitgang aan de randen van het plangebied ten opzichte van de referentiesituatie tot gevolg hebben:
- Er is geen (onvertraagde) toename van de waterafvoer op de rand van het plangebied
- Er mogen geen veranderingen van oppervlaktewaterstanden optreden op de grens van het plangebied en daarbuiten (tenzij veranderingen gewenst zijn).
- Er mag geen overlast optreden door extreme neerslag gebeurtenissen.
De voorkeursvolgorde bij het nemen van maatregelen tegen wateroverlast gaan uit van het principe water vasthouden cq hergebruiken, water bergen en als laatste pas water afvoeren.
5.2.5 Gemeentelijk rioleringsplan (2011 - 2014)
Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. Met het GRP geeft de gemeente invulling aan de gemeentelijke zorgplicht en op het gebied van (grond)water. Het GRP bevat de geplande activiteiten voor het beheer en onderhoud van het rioolstelsel en bevat maatregelen ter verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel. Deze maatregelen bestaan vooral uit het afkoppelen van verhard oppervlak. Daarbij wordt regenwater gescheiden van afvalwater ingezameld en afgevoerd naar het oppervlaktewater. Waar mogelijk dient regenwater eerst te worden geborgen binnen het plangebied waarna alsnog vertraagd kan worden afgevoerd.
5.2.6 Waterplan
Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.
5.3 Beschrijving Watersysteem Plangebied
5.3.1 Checklist watersysteem
Checklist Watersysteem | |
Hoofdwatergang cq open water | Nee |
zijwatergang | Nee |
Keurgebied binnen plangebied? | Nee |
Binnen 25-100 jaarszone? | Ja |
Binnen boringsvrije zone? | Ja |
Ecologische verbindingszone? | Nee |
Binnen reserveringsgebied waterberging 2050? | Ja |
Attentiegebied EHS | Nee |
Rioolwatertransportleiding | Nee |
Waterschap gemaal | Nee |
Landelijke afvoernorm binnen plangebied | 1,33 |
Verdachte/verontreinigde locaties? | Nee |
Infiltratie praktisch mogelijk? | Nee |
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid | Nee |
5.3.2 Oppervlaktewater
De hockeyaccomodatie lig in de nabijheid van de Tongelreep.
5.3.3 Verharding
De locatie is op dit moment in gebruik voor sportvelden welke gedraineerd worden.Daarnaast staat in de omgeving een aantal kantinegebouwtjes met bijbehorende verharding.
5.3.4 Bodemopbouw
De bodem bestaat uit leemhoudend fijn zand en leemlagen.
5.3.5 Grondwater
De GHG ligt minder dan 0,5 m. erg hoog. Bij het ontwerp van de hockeyaccommodatie dient rekening te worden gehouden met de huidig optredende grondwaterstanden.
5.3.6 Regenwater
De sportaccommodatie ligt in de 25-jaarszone van de drinkwaterwinning Aalsterweg. Dat betekent dat hemelwater afkomstig van daken niet mag worden geïnfiltreerd. Voor de accommodatie zal een plan worden gemaakt om zoveel mogelijk water te gebruiken of af te voeren naar het oppervlaktewater.
5.3.7 Afvalwater
De nieuw te bouwen hockeyaccommodatie moet worden aangesloten op het vuilwatersysteem dat langs de Toon Schroderlaan ligt.
5.3.8 25-jaarszone (grondwaterbeschermingsgebied)
Het plangebied ligt tevens in de 25-jaarszone van PS Aalsterweg. Een bestemmingsplan dat ligt in een 25-jaarszone strekt mede tot de bescherming van de grondwaterwaterkwaliteit binnen het intrekgebied (25-jaarszone) van de drinkwaterwinning. Het is niet noodzakelijk om inhoudelijke bescherming via het ruimtelijke spoor op te nemen omdat in de Provinciale milieuverordening (PMV) al is voorzien in een systeem van melding van dergelijke activiteiten. Van opname in het bestemmingsplan van de 25-jaarszone gaat dan ook vooral een signalerende functie uit.
5.4 Toekomstige Situatie Van Het Watersysteem
5.4.1 Verharding
Het bouwplan betreft de sloop van een aantal sportaccommodaties in het gebied en de nieuwbouw van een sportaccommodatie en de verplaatsing van het bestaande hockeyveld.
Het totale verhard oppervlak in het plangebied bedraagt ca. 7.030m2. Het toekomstig verhard oppervlak bedraagt ca. 5.655 m2.
De nieuwe sportaccomodatie zal met behulp van een pompput het vuilwater lozen op het vuilwaterriool in de Toon Schroderlaan.
Gevolgen voor de waterhuishouding
Oppervlakten | Huidig m2 | Toekomstig m2 |
Daken | 2.890 | 3.955 |
terrein verharding | 4.140 | 1.700 |
Totaal | 7.030 | 5.655 |
overzicht huidige en toekomstige situatie verhardingen
5.4.2 Berging
Door realisatie van de ontwikkeling neemt binnen het plangebied het verhard oppervlak af. Er hoeft daarom geen compensatie plaats te vinden. De sportaccomodatie ligt in het gebied dat is gereserveerd voor waterberging. De bestaande maaiveldhoogte is zo hoog dat er voor de bouw geen compensatie van berging hoeft te worden aangelegd. Beneden het peil van NAP +17,77 m mogen geen kapitaalintensieve voorzieningen of maatregelen worden gerealiseerd
5.4.3 Oppervlaktewater
Voor het oppervlaktewater zijn er geen gevolgen.
5.4.4 Waterkwaliteit
Bij de inrichting, bouw en beheer fase worden zo min mogelijk vervuilende stoffen toegevoegd aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem. Blootstelling van uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, koper en lood aan hemelwater moet tot een minimum beperkt worden. Ook een gifvrij beheer van de ruimte (weg- en groenbeheer) levert een belangrijke positieve bijdrage aan de waterkwaliteit en dient aandacht te krijgen bij het uitwerken van het beheersplan voor de ontwikkeling
5.4.5 Advies / overleg Waterschap
In mei 2014 is met Waterschap de Dommel gestart met overleg over dit plan. De nieuwbouw zal geen gebruik maken van uitlogende bouwmaterialen. Beneden het peil van NAP +17,77 meter mogen geen kapitaalintensieve voorzieningen of maatregelen worden gerealiseerd. Doordat er afname van het verhard oppervlak wordt gerealiseerd, worden door het waterschap geen compenserende maatregelen voor het verhard oppervlak verlangd. Op 12 september 2014 heeft Waterschap de Dommel ingestemd met de maatregel en is het wateradvies afgedaan.
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Algemeen
Het bestemmingsplan "XII Buitengebied (hockeyaccommodatie e.o.)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.
6.2 Planmethodiek
Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik.
6.3 Verbeelding
In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen.
Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in de legenda.
Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen omdat de manier van raadplegen verschillend is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.
6.4 Planregels
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.
De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels.
In Artikel 1 Begrippenwordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels gebruikte begrippen niet in dit artikel voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik.
In "Artikel 2 Wijze van meten" worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.
De Bestemmingsregels staan in Hoofdstuk 2. De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.
Bestemming 'Natuur' (Artikel 3)
Deze bestemming is gelegd op de gronden waar de bestaande hockeyaccommodaties van de verenigingen in dit gebied (Oranje Zwart en EMHC) zijn gevestigd. Deze hockeyaccommodaties worden gesloopt en de vrijkomende gronden worden omgevormd tot natuur/versterking EHS. Deze gronden zijn bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van aardkundige-, natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Bestemming 'Sport' (Artikel 4)
De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor sportterreinen, gebouwen ten behoeve van sportieve doeleinden en horecavoorzieningen uitsluitend voor zover ter ondersteuning en ten dienste van de aanwezige sportvoorzieningen. Ten aanzien van de nieuwe hockeyaccommodatie is een aantal stedenbouwkundige kaders in de (bouw)regels vastgelegd, zoals
- de hoofdentree van het hoofdgebouw ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - 1' moet worden gesitueerd aan de noordzijde van het bouwvlak c.q. aan de zijde van de Charles Roelslaan;
- reclame-uitingen die niet zijn aan te merken als (een onderdeel van) zelfstandige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn uitsluitend toegestaan voor zover deze zijn geïntegreerd met een gebouw;
- buitenopslag van goederen of (afval)containers is niet toegestaan.
Verder is vastgelegd dat de bestaande hockeyaccommodaties in dit gebied (van verenigen Oranje Zwart en EMHC) moeten zijn gesloopt binnen twee jaar nadat de omgevingsvergunning voor de nieuwe hockeyaccommodatie onherroepelijk is geworden.
De Algemene regels staan in Hoofdstuk 3. Onder de Algemene regels zijn opgenomen de Anti-dubbeltelregel, de Algemene bouwregels met daarin de regels ten aanzien van het parkeren en deAlgemene afwijkingsregels.
In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrechten deSlotregel opgenomen.
Hoofdstuk 7 Handhaving
De gemeente stelt jaarlijks het toezicht- en handhavingsprogramma vast.
In dit handhavingsprogramma is aangegeven dat de gemeente zich inzet om van Eindhoven een sterke stad met een levendige economie te maken. Veiligheid en leefbaarheid staan daarbij voorop.
Het gemeentebestuur heeft een gemeente voor ogen die maximaal dienstverlenend is, maar die ook de grenzen aangeeft en de spelregels bewaakt. Zij treedt, waar dat nodig is, daadkrachtig op in het algemeen belang voor de bescherming van de rechtszekerheid van individuele belangen.
De gemeente handhaaft consequent, werkt in belangrijke mate stadsdeel- en gebiedsgericht en programmatisch en staat dicht bij de burger.
Goed toezicht en handhaving zijn van cruciaal belang om de leefbaarheid, de rechtszekerheid, de veiligheid, bedrijvigheid en het milieu in Eindhoven te bevorderen. Overlast en vervuiling dienen te worden teruggedrongen en naleving van voorschriften van bijvoorbeeld ruimtelijke ordening , bouw-, milieu- en gebruiksvergunningen is hierbij noodzakelijk.
De wet- en regelgeving blijft het uitgangspunt voor toezicht en handhaving. Cruciaal is evenwel dat de gemeente zich vanuit toezicht en handhaving als partner opstelt en daarbij de nodige dynamiek toont en helder communiceert over wat wel en niet kan.
Er is een handhavingsmodel voor toezicht en handhaving en dit model wordt gekenmerkt door 7 basisprincipes:
- Integrale aanpak vanuit een samenhangende organisatie.
- Toezicht en handhaving als sterke schakels in de reguleringsketen ( zowel beleidsmatig als qua uitvoering).
- Optimaal toepassen van moderne communicatietechnologie bij toezicht en handhaving.
- Goede informatiepositie van de handhavers door een betere beschikbaarheid van betrouwbare gegevens over kenmerken van de stad, vergunningen, controles, activiteiten en procedures.
- In een vroegtijdig stadium van toezicht en handhaving in gesprek gaan met de burgers en bedrijven gericht op het zo min mogelijk hoeven toepassen van bestuursrechtelijke maatregelen.
- In alle redelijkheid is ruimte voor maatwerk maar zo nodig wordt doorgepakt.
- We zeggen wat we doen; we doen wat we zeggen en we laten zien wat we gedaan hebben.
Op basis van dit toezicht- en handhavingsprogramma is een gemeentelijk werkplan opgesteld waarin per aandachtsveld de toezicht- en handhavingsactiviteiten SMART zijn vorm gegeven.
Een eerste vereiste om goed te kunnen handhaving zijn duidelijk regels. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor het stedelijk gebied van Eindhoven is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Planregels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn. Teneinde hieraan te voldoen zijn de regels aangepast aan de meest recente jurisprudentie en wetgeving (bijv. Woningwet en de SVBP2012). Dit biedt voldoende garanties voor de rechtszekerheid en de flexibiliteit van de nieuwe bestemmingsplannen.
In het voorliggende bestemmingsplan is het actuele ruimtelijk beleid van Eindhoven vastgelegd, toegespitst op het plangebied. Het bestemmingsplan bevat een juridisch toetsingskader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist, dat in de praktijk de planregels strikt worden toegepast en gehandhaafd. Goede voorlichting en informatievoorziening dragen bij aan een verbetering in de naleving van de bestemmingsplannen.
De handhavingscapaciteit is beperkt zodat het college jaarlijks de handhavingsprioriteiten vastlegt in een werkprogramma handhaving.
Hoofdstuk 8 Financiële Aspecten
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten, die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.
Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.
Door voorliggend bestemmingsplan wordt de bouw van een nieuwe hockeyaccommodatie mogelijk gemaakt binnen het plangebied. Vervolgens worden de bestaande hockeyaccommodaties gesloopt. De hierdoor vrijkomende gronden worden omgevormd tot natuur/versterking EHS. Voor deze plannen is in casu een anterieure overeenkomst afgesloten zodat er geen verplichting bestaat tot het vaststellen van een exploitatieplan.
Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1. Bro
De gemeente heeft de voorbereiding van dit bestemmingsplan conform artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bekend gemaakt in het huis-aan-huisblad 'Groot Eindhoven' d.d. 27 augustus 2014.
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Conform artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Gelet op de ruimtelijke impact van de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt heeft met waterschap De Dommel en de provincie Noord-Brabant overleg plaatsgevonden.
In mei 2014 is met Waterschap de Dommel gestart met overleg over dit plan. In een brief van 12 september 2014 heeft Waterschap de Dommel vermeld in te kunnen stemmen met het voorontwerp van dit bestemmingsplan.
Medio oktober 2014 heeft de provincie aangegeven geen opmerkingen te hebben over dit plan. Daarmee heeft Brabant Water ook ingestemd met dit plan.
9.3 Inspraak En Samenspraak
Er is in het voortraject uitvoerig met alle belanghebbenden, gebruikers van het gebied en stedelijke organisaties gecommuniceerd. Omdat Genneper Parken beschikt over een belangengroepering, zijnde de klankbordgroep, zijn zij vanaf het eerste moment betrokken en hebben een positief advies afgegeven over voorliggend plan (d.d. 6 november 2012 over actualisatie Masterplan Genneper Parken 2012).
9.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 30 oktober 2014 tot en met woensdag 10 december 2014 op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerp bestemmingsplan kenbaar te maken.
Kennisgeving van de ter inzage legging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven van 29 oktober 2014 gepubliceerd. Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.
Naar aanleiding van de tervisielegging zijn geen zienswijzen ontvangen.