Strijp T (hoek Beukenlaan - Achtseweg-zuid)
Bestemmingsplan - gemeente Eindhoven
Vastgesteld op 10-10-2017 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Strijp T (hoek Beukenlaan - Achtseweg-zuid) met identificatienummer NL.IMRO.0772.80288-0301 van de gemeente Eindhoven.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft..
1.5 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.6 beperkt kwetsbaar object
- a. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting en met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
- b. bedrijfswoningen, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting;
- c. kantoorgebouwen, hotels en restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen en voor zover zij niet behoren tot een bevi- inrichting;
- d. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
- e. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen;
- f. objecten die met het onder a. tot en met e. genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin meestal aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
- g. objecten met hoge infrastructurele waarde, waaronder in ieder geval telefoon- en elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.
1.7 bestaande situatie
bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;
bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.8 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.9 Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen)
Besluit van 27 mei 2004, Stb. 250, houdende regels inzake milieukwaliteitseisen op het gebied van de externe veiligheid zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
1.10 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.11 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.12 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.13 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.14 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.15 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied.
1.16 dagrecreatie
een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag (zonder overnachting), dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen en dergelijke waarbij men zich voor meerdere dagen van huis begeeft.
1.17 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum, internetwinkel/webwinkel, afhaalpunten en supermarkt.
1.18 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
1.19 extensief recreatief medegebruik
die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen.
1.20 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.21 gebruiken
het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.
1.22 geluidgevoelige functies
bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
1.23 geluidgevoelige gebouwen
gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
1.24 gevaarlijke stoffen
gevaarlijke stoffen zijn stoffen waarvan het gebruik, het transport of de opslag (overslag e.d.), risico's met zich meebrengt. Het kan gaan om explosiegevaar, brand, giftigheid of radioactiviteit.
1.25 kwetsbaar object
- a. woningen, niet zijnde:
- 1. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting en met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
- 2. bedrijfswoningen;
- b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, waartoe in ieder geval behoren:
- 1. (psychiatrische) ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- 2. scholen;
- 3. sociale werkplaatsen, of
- 4. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
- c. gebouwen waarin meestal grote aantallen personen (> 50 pers.) gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
- 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting of;
- 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting, en winkels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd en voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting;
- d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting.
1.26 kunstobject
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.
1.27 landschappelijke waarden
het geheel van waarden in verband met bijzondere waarneembare landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, archeologische, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden die wordt bepaald door de onderliggende samenhang en beïnvloeding van levende en niet levende (abiotische) natuur.
1.28 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.29 peil
0.30 m' boven de kruin van de weg.
1.30 verblijfsrecreatie
recreatie in ruimten of voorzieningen welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, zoals een recreatiewoning, groepsaccommodatie, pension, bed & breakfast of kampeermiddel door personen die hun hoofdwoonverblijf elders hebben.
1.31 water
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.
1.32 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).
1.33 Wet geluidhinder
Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
1.34 Wet milieubeheer
Wet van 13 juni 1979 (Stb. 442) houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
1.35 Wet ruimtelijke ordening
Wet van 20 oktober 2006 (Stb. 2006, nr. 566) houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bebouwingspercentage
een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.4 ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, ventilatiekanalen, schoorstenen, reclameaanduidingen, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens en/of bouwhoogte niet meer dan 1 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor `Groen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen
- b. bermen en beplanting
- c. onverharde paden
- d. speelvoorzieningen
- e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen
- f. behoud, herstel en het verbeteren van de cultuurhistorische groene landschappelijke waarden
- g. extensief recreatief medegebruik
met de daarbij behorende
- h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 3.1 wordt in ieder geval gerekend:
- a. het opslaan, storten of bergen van materialen, goederen, producten en mest, anders dan ten dienste van de bestemming;
- b. het bedrijfsmatig vervaardigen, be- en verwerken of herstellen van goederen en/of producten, zonder dat dit direct verband houdt met de bestemming;
- c. (detail)handel en dienstverlening zonder dat dit direct verband houdt met de bestemming;
- d. het uitoefenen van lawaaisporten (racen/crossen met en beproeven van motoren en motorvoertuigen) en het vliegen met een verbrandingsmotor uitgeruste modelvliegtuigen;
- e. verblijfsrecreatie, waarbij gebruik gemaakt wordt van kampeermiddelen.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
Artikel 4 Leiding - Gas
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor `Leiding - Gas´ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. de aanleg, de instandhouding en bescherming van een (ondergrondse) gastransportleiding, tevens omvattend een strook van 4 m ter weerszijden van de aangeduide leiding;
- b. met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad geen beperkt kwetsbare objecten en kwetsbare objecten worden toegelaten, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1, en toestaan bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende basisbestemming worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
Bij het bouwen zijn de regels van de betreffende basisbestemming van toepassing.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
6.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig die bestemming.
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
7.1 geluidzone - industrie
- a. Op de gronden gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' zijn de volgende gebouwen dan wel delen van gebouwen niet toegestaan:
- 1. woningen;
- 2. verblijfsruimten van andere geluidgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder. Voornoemde verblijfsruimten zijn opgenomen in artikel 1.1 onderdeel d van het Besluit geluidhinder;
- b. het bepaalde in sub a is niet van toepassing op de onder sub a bedoelde (verblijfsruimten van) gebouwen als:
- 1. de gevels ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' als dove gevel worden uitgevoerd;
- 2. de geluidcontour is ingetrokken;
- 3. de geluidcontour is gewijzigd en zodanig aangepast dat voornoemde (verblijfsruimten van) gebouwen buiten de contour vallen dan wel de geluidbelasting op de gevels niet hoger is dan 50 dB(A).
7.2 veiligheidszone - gasontvangststation 1
Binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - gasontvangststation 1' mogen geen beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd/opgericht.
7.3 veiligheidszone - gasontvangststation 2
Binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - gasontvangststation 2' mogen geen kwetsbare objecten worden gebouwd/opgericht.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Binnenplans afwijken
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 m, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 2 m is;
- c. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 m is en het bebouwd oppervlak niet meer is dan 10 m2;
- d. de regels ten aanzien van de realisatie van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat bouwwerken ten behoeve van het opwekken van duurzame energie worden opgericht met een gezamenlijke maximum bebouwd oppervlak van 80 m2 en een bouwhoogte van maximaal 3,5 m;
- e. de regels ten aanzien van de realisatie van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat nutsvoorzieningen worden opgericht met een gezamenlijke maximum bebouwd oppervlak van 40 m2 en een bouwhoogte van maximaal 3,5 m
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
9.2 Afwijken
burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 9.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 9.1 met maximaal 10%.
9.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 9.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
9.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 9.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
9.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 9.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
9.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 9.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Strijp T (hoek Beukenlaan - Achtseweg-zuid).
Bijlage Bij Regels
Bijlage 1 Kwalitatieve Beschrijving Cultuurhistorische Groene Landschappelijke Waarden Van Het Gloeilampplantsoen
Het beleid ten aanzien van de groenfunctie in Eindhoven is vastgelegd in het Groenbeleidsplan 2017. Dat plan gaat uit van vier sporen. Hieronder worden de cultuurhistorische en groene waarden van het Gloeilampplantsoen bezien in het licht van deze sporen.
Spoor: verhaal van de stad
‘Het Gloeilampplantsoen’ is in de volksmond de benaming van het plantsoen op de hoek van de spoorlijn Eindhoven-Den Bosch en de Ring. Lange tijd is het historisch belang van dit plantsoen niet onderkend geweest. Echter in het kader van het Groenbeleidsplan 2017 en de ontwikkeling van de spoorzone staan behoud en herstel van het oorspronkelijk ontwerp weer vol in de aandacht. Oude foto’s lieten al zien dat het om iets bijzonders ging, maar lange tijd is onbekend gebleven wie de ontwerper was. De cultuurhistorische verkenning van Strijp R (2007) gaf hier voor het eerst uitsluitsel over. Het bleek een plantsoen naar ontwerp van Ir. Louis Christiaan Kalff, dat werd aangelegd voor lunchpauzes van het personeel en dat openbaar toegankelijk was voor de bewoners van Eindhoven. Het plantsoen is een late representant van de 'Company Town' gedachte die de directeuren van Philips aanhingen.
Architect en ontwerper Louis C. Kalff was in ons land een pionier op het gebied van de industriële vormgeving. Hij stond aan de wieg van de Design Academy Eindhoven. Vanaf 1925 werd hij in dienst gesteld bij Philips om de reclame een modern gezicht te geven. Hij kreeg het volste vertrouwen van Anton Philips en kreeg steeds meer ruimte om uiteindelijk uit te groeien tot het artistiek geweten van Philips. Naast affiches ontwierp hij ook verpakkingen en gaandeweg hield hij zich ook bezig met de vormgeving van Philipsproducten en uiteindelijk ook met gebouwen. Zo ontwierp hij het Dr. A. F. Philips Observatorium in het Stadswandelpark in Eindhoven. In 1958 werkte hij samen met niemand minder dan Le Corbusier aan het Philipspaviljoen voor de wereldtentoonstelling in Brussel. Na zijn pensionering in 1960 werkte hij nog voor Philips aan het Evoluon. Een zeer grote naam voor Eindhoven dus en alle reden om zijn Gloeilampplantsoen naar waarde te schatten en in ere te herstellen.
Ontstaan van het Gloeilampplantsoen
De mooie oriëntatie van fabriekspanden op de spoorlijn Eindhoven-Den Bosch is te danken aan de goederensporen die over het terrein van het Philips-bedrijventerrein Strijp T liepen.
Figuur: Verloop van sporen over Strijp R, S en T
Foto: Restant van het spoor over het bedrijventerrein Strijp T (1992)
De ‘overhoeken’ die hierdoor ontstonden werden ingevuld als groene omlijsting van het bedrijventerrein. Het Gloeilampplantsoen is onderdeel van deze groene omlijsting en werd ingevuld als parkje waarin het personeel lunchpauze kon houden. Het was openbaar toegankelijk en dus ook voor de bewoners van Eindhoven. Het Gloeilampplantsoen is een uiting van de Company Town gedachte die na Anton Philips (1922-1939) ook bij de volgende directeuren Frans Otten (1939-1961) en Frits Philips (1961- 1971) nog hoog in het vaandel hadden.
Na aanleg Gloeilampplantsoen
Net na aanleg is op onderstaande foto's goed te zien dat het padenpatroon een grafische abstrahering van een gloeilamp is. De fitting is een vijver en de glazen ballon wordt door planvlakken met opgaand groen omlijst. De beplanting bestaat uit soorten die nu als typerend voor de jaren '60 worden gezien.
Foto: Strijp T en Gloeilampplantsoen (net na aanleg) circa 1960 (EinB 27507)
Foto: Gebouw QT gezien vanuit het Gloeilampplantsoen ter hoogte van pijl op foto EinB 27507 (EinB 27509)
Het Gloeilampplantsoen dateert uit de hoogtijdagen van het groen in Eindhoven. Zowel Philips als de gemeente in de persoon van de heer F. Fontaine (hoofd Dienst plantsoenen) pakten uit met rozenperken, vijvers en rijke beplantingsplannen met vaste planten, bloemrijke heesters en een soortenrijkdom aan bomen. Elk seizoen had de aandacht gezien de toepassing van bloesem, herfstkleur, besdragers en wintergroen. Deze foto’s laten zien dat het Gloeilampplantsoen en de groene omlijsting van Strijp T als één geheel ontworpen waren. Ook de beplanting van de spoordijk speelde een rol in het rijke groene beeld van de Achtseweg Zuid. Omdat historische foto’s van de groene omlijsting ontbreken, volgt hieronder een reconstructie aan de hand van recentere foto’s.
Foto : Gloeilampplantsoen in 1964 (EinB 3469)
Foto: Beplanting spoordijk en entree Strijp T bij gebouw QT langs de Achtseweg Zuid (EinB28346)
Foto: Gloeilampplantsoen 1973-1982 (RHCE 251054)
Foto: Gloeilampplantsoen ca. 1998 (Geogids historische vogelvlucht)
Bovenstaande luchtfoto uit 1998 toont het Gloeilampplantsoen nog in vol ornaat. Nadien treedt ontmanteling op die naar alle waarschijnlijkheid het gevolg is van de verkoop van het gebied aan een onroerend goed ontwikkelaar. De plannen van de ontwikkelaar bleken beleidsmatig, noch qua bestemming haalbaar. Daardoor kwam het dat Gloeilampplantsoen 'braak' is komen te liggen (dat wil zeggen er werd geen onderhoud meer gepleegd en het gebied werd min of meer aan z'n lot overgelaten). Desondanks bleef het padenpatroon nog lange tijd herkenbaar (zie foto hieronder).
Ook de kaart (zie § 1.3) van het geldend bestemmingsplan Bedrijventerrein Zwaanstraat- Strijp T 2006 bevat een weergave van het padenpatroon.
Foto: Gloeilampplantsoen met nog herkenbaar padenpatroon (2008)
Het Gloeilampplantsoen is ook vandaag de dag nog erg geliefd bij de Eindhovenaren. Zelfs nu er al jaren geen onderhoud meer is gepleegd. Een aantal van hen heeft zich verenigd in 'De Vrienden van het Gloeilampplantsoen'. Zij hebben een prijsvraag gewonnen en mochten van de toenmalig eigenaar het padenpatroon weer zichtbaar maken (2012).
Foto: Na het herstel van de paden. Het bomenbestand verraadt nog een hoogwaardig beplantingsplan (website de Architect).
Foto: Het padenpatroon is verwijderd als gevolg van de verrichte grondwerkzaamheden.
Omlijstend groen
Het omlijstend groen van Strijp T is in 2015 nog redelijk intact. Het beplantingsplan is ook ‘grafisch’ van aard: duidelijk zichtbaar is een ritmiek van Sorbus bolletjes met op gezette tijden een piramidaaltje Pinus. De bloeiende heesters zijn dusdanig gekozen dat deze lager blijven dan de kronen van de bomen. Helaas zijn de Sorbussen aan het einde van hun levensduur en is deze omlijsting in 2017 ernstig aan het aftakelen.
Foto: redelijk intact omlijstend groen van Strijp T in zuidelijke richting (2015)
Foto: redelijk intact omlijstend groen van Strijp T in noordelijke richting (2015)
Foto: Zelfde locatie als hierboven; na de spoorverdubbeling in 2016 is de beplanting van de spoordijk verdwenen.
Spoor: waarde van het Gloeilampplantsoen
Structuur
Het Gloeilampplantsoen is onderdeel van de noordwestelijke groene wig en is hiermee onderdeel van de hoofdgroenstructuur van de stad. Samen met het andere groen rond de spoorlijn vormt het één van de radiale groene verankeringen van deze wig binnen het stedelijke gebied. Als onderdeel van deze structuur vormt het een belangrijke schakel tussen enerzijds de fijnmazige groene dooradering van de stad en anderzijds Brainport Park en het Groene Woud. Behoud van het plantsoen in relatie met het omlijstend groen van Strijp T en de Groene corridor is van belang voor de instandhouding en de ontwikkeling van de groenstructuur als een samenhangend stadsdekkend netwerk.
Voor de beleving vanaf de spoorlijn Eindhoven-Den Bosch vormt het Gloeilampplantsoen samen met de groene omlijsting van Strijp T en de waardevolle plantsoenen aan de andere zijde van de spoorlijn een essentieel onderdeel van de groene entree van de stad via het spoor. Het spoor geeft een beter zicht op wat Eindhoven als centrum van Brainport regio inhoudt dan de snelweg. Het spoor doorsnijdt vanuit Den Bosch het centrum van het Groene Woud, maakt dan een koude doorsnede door Eindhoven inclusief het centrum om vervolgens richting Helmond het centrum van het Rijk van Dommel en Aa aan te doen. Het spoor verdient dus nadrukkelijk om als 'voorzijde' behandeld te worden. Herstel van het Gloeilampplantsoen in samenhang met de groene omlijsting van Strijp T speelt hier een belangrijke rol in.
De Ring is de enige weg van waaruit de structuur van de stad optimaal te beleven is. Gaande over deze rondweg worden achtereenvolgens de verschillende bloembladen en wiggen doorsneden (zie kaartbeeld: Structuren). Voor de oriëntatie op een cirkel is het herkenbaar maken van deze beleving van groot belang. Ook hier speelt het Gloeilampplantsoen weer een rol als groene wig tussen de bloembladen Woensel en Strijp.
Functie
De Groene corridor is een recreatieve verbinding tussen de centra van Eindhoven en Oirschot. Via de groene omlijsting van Strijp T staat het Gloeilampplantsoen in verbinding met de Groene corridor en hiermee met een groter recreatief netwerk. Het Gloeilampplantsoen is een te bezoeken rustoase op deze route.
Als onderdeel van de hoofdgroenstructuur heeft het Gloeilampplantsoen sowieso betekenis voor natuur, waterberging en koeling. Deze functies zijn echter ondergeschikt aan de cultuurhistorische identiteit en de recreatieve functie.
Cultuurhistorie
Het ontwerp van het Gloeilampplantsoen is van de hand van ir. L.C. Kalff (1897 - 1976) wiens naam ook verbonden is aan de vormgeving van vele door Philips gepoduceerde producten, maar ook aan ontwerpen van bijzondere en unieke gebouwen. Ir. L.C. Kalff was in ons land pionier op het gebied van de industriële vormgeving en hij stond aan de wieg van de Design Academy Eindhoven Alleen al vanwege deze grote naam is het behoud van het plantsoen groot belang. Bebouwing of andere wijziging zou afbreuk doen aan zijn grafisch ontwerp.
Het Gloeilampplantsoen moet gezien worden als belangrijk groenrelict uit de periode waarin het bedrijf Philips, in de persoon van Anton Philips (1922-1939) en later Frans Otten (1939-1961) en Frits Philips (1961-1971), zich liet inspireren door de Engelse Company Town-gedachte en de tuinstadbeweging van Ebenezer Howard. Het hoort thuis in het rijtje 'Green' van de wijk Philipsdorp en het Philips De Jongh Wandelpark. De Green is verloren gegaan door de realisatie van het huidige PSV stadion en het Stadionkwartier. Alleen het Philips De Jongh Wandelpark is beschermd en dus bewaard gebleven. Het unieke karakter en de cultuurhistorische waarden van het Gloeilampplantsoen vragen om een vergelijkbare bescherming.
Figuur: Bewerkte afbeelding uit Cultuurhistorische verkenning Strijp R van Urban Fabric | Steenhuis stedenbouw / landschap).
De gloeilamp staat symbool voor de gloeilampfabriek van Philips waardoor Eindhoven zich heeft ontwikkeld tot de stad die het nu is. Dat het ontwerp van de hand van ir. l.C. Kalff is en dat het plantsoen is gelegen op een zeer goede zichtlocatie langs het spoor en de Ring maakt het tot een icoon van Brainport.
Kwaliteit ontwerp en beplanting
Het padenpatroon, de vijver en beplanting vormen samen een grafische weergave van een gloeilamp. Helaas is niet bekend wie het beplantingsplan heeft gemaakt. Maar Philips werkte niet met de eerste de beste (denk aan Springer en Tersteeg). Zelfs in de huidige slechte staat is nog te zien dat het om een vakkundig beplantingsplan gaat, dat een geheel vormde met de groene omlijsting van Strijp T. Een enorme soortenrijkdom is ‘grafisch’ toegepast: elke vorm en textuur kwam optimaal tot zijn recht. Dergelijke beplantingsplannen zijn typerend voor de rijke periode waarin F. Fontaine bij de gemeente Eindhoven werkzaam was.
Spoor: ambitie
Het Gloeilampplantsoen is onderdeel van het Prioritair gebied Spoorzone. Vanuit de ontwikkeling van de spoorzone heeft behoud en versterken van de hoofdgroenstructuur langs het spoor en de Ring de volle aandacht.
Figuur: Uitsnede Ambitiekaart; Gloeilampplantsoen is onderdeel van het Prioritair gebied spoorzone.
Vanuit Brainport en het groenbeleid wordt vol ingezet op het benutten van de cultuurhistorische waarden van de locatie. Dit sluit aan bij het speerpunt cultuurhistorie van het Groenbeleidsplan 2017. Met het verhaal van de plek en het belang hiervan voor de stad wordt geprobeerd om de eigenaar van de grond te inspireren om bij te dragen aan dit belang. In het kader van Brainport Park wordt de recreatieve verbinding 'de Groene corridor' gerealiseerd. Net als het Philips de Jongh Wandelpark zou ook het Gloeilampplantsoen als een bijzonder (groen) Philipsrelict aan deze recreatieve route geknoopt kunnen worden. De groene omlijsting van Strijp T, waar het Gloeilampplantsoen deel van uitmaakt, zal hiervoor verbinding moeten krijgen met de Groene corridor.
Evenwijdig langs de spoorlijn is tevens voorzien in een ecologische verbindingszone. Heesters van het oorspronkelijke beplantingsplan kunnen zorgdragen voor beschutting op een dergelijke ecologische verbinding. De westzijden van de gebieden Strijp S, T en R zijn onderdeel van een te versterken groenstructuur rond het bloemblad Strijp (zie figuur Structuur).
Spoor: groenbeleid
Onderhavig plangebied, evenals de volledige groenstructuur langs het spoor, de reeds aanwezige groene omlijsting van het bloemblad Strijp en de Groene corridor zijn in het Groenbeleidsplan 2017 aangeduid als 'Structureel stadsgroen'.
Figuur: Uitsnede kaart ruimtelijke strategieën
In dit gebied wordt als ordeningsprincipe de volgende strategie aangehouden:
Dit gebied is bedoeld voor de groene dooradering van de stad, voor extensieve recreatie en ontspanning (parken), natuur en waterberging. Het beleid is gericht op het versterken van de functionaliteit van dit gebied en op het verbinden tot robuuste groenstructuren. Het oprichten van bebouwing is hier niet toegestaan. Toevoeging van niet-groene voorzieningen is slechts mogelijk als sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang, als er geen alternatieven voorhanden zijn, als door een 'groen-inclusief ontwerp' de groene kwaliteit tenminste wordt gehandhaafd en als compensatie plaatsvindt van de per saldo verloren deel van de groenstructuur.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het bestemmingsplan "Strijp T (hoek Beukenlaan - Achtseweg-zuid)" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.
1.2 Het Plangebied
Het onbebouwde plangebied ligt in het noordwestelijk deel van de gemeente en wordt in grote lijnen begrensd door de Achtseweg Zuid, de Beukenlaan en de bestaande bebouwing op het bedrijfscomplex Strijp T. De gedeelte wordt ook wel het Gloeilampplantsoen genoemd.
1.3 Voorgaande Plannen
Het bestemmingsplan "Strijp T (hoek Beukenlaan - Achtseweg-zuid)" vervangt deels het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Zwaanstraat - Strijp T 2006", vastgesteld door de raad op 8 januari 2008, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant op 10 april 2008 (nr. 1369359) en onherroepelijk geworden op 19 juni 2008.
Figuur: kaart bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Zwaanstraat - Strijp T 2006'
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is beschreven op welke wijze rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Historisch Perspectief En Stedenbouwkundige Structuur
Het bedrijventerrein Zwaanstraat - Strijp T is een van de oudere industrieterreinen van Eindhoven en maakt deel uit van een van oorsprong in de jaren 40 en 50 van de vorige eeuw door Philips opgezet bedrijvencomplex bestaande uit een drietal bedrijventerreinen genaamd Strijp R, S en T.
Door verplaatsing van bedrijfsactiviteiten van Philips naar elders zijn er mogelijkheden ontstaan om de verouderde bedrijvencomplexen nieuw leven in te blazen. Strijp S wordt bijvoorbeeld herontwikkeld tot een compleet nieuw woon- en werkgebied. De bedrijvigheid op Strijp R zal op termijn verdwijnen waardoor de mogelijkheid ontstaat van de realisering van een woongebied. De nieuwe woongebieden zullen worden afgewisseld met forse groenstructuren. Ook oude historische ontginningsstructuren, die nog te herkennen zijn aan aanwezige groenstructuren, zullen zo veel als mogelijk worden opgenomen in de nieuwe structuur.
Veel gebouwen op de genoemde bedrijventerreinen van Philips hebben een belangrijke industrieel architectonische waarde en een monumentaal karakter. Dit geldt vooral voor Strijp S waar deze gebouwen de dragers zijn van het nieuw te ontwikkelen gebied. Ook op het bedrijventerrein Zwaanstraat - Strijp T bevinden zich enkele gebouwen die eveneens de moeite waard zijn om te behouden
Bedrijventerrein Strijp T heeft een heldere begrenzing door de omliggende infrastructuur. De zuidelijk gelegen Beukenlaan maakt deel uit van de Ring die een goede aansluiting heeft op het Rijkswegennet. De Beukenlaan is dan ook de belangrijkste entree voor het gemotoriseerde verkeer. Westelijk en noordelijk wordt dit terrein begrensd door de Zwaanstraat en de Bezuidenhoutseweg. De Bezuidenhoutseweg scheidt Strijp T van het wandelpark Philips De Jongh waardoor het park geen directe relatie heeft met een woongebied maar alleen bereikbaar is via bedrijfsterreinen.
De Achtseweg Zuid vormt de noordelijke begrenzing van bedrijventerrein Strijp T. Parallel aan deze weg bevindt zich de spoorverbinding Eindhoven - Tilburg. Ter hoogte van de Beukenlaan bevindt zich het NS-station Eindhoven-Strijp S, die het bedrijventerrein een uitstekende OV-verbinding geeft.
Stedenbouwkundig is bijzonder dat alle bedrijfsbebouwing op het bedrijventerrein Strijp T consequent noordzuid gericht is. De gevels van de bebouwing liggen dus evenwijdig van elkaar.
Het bedrijventerrein Strijp T heeft een groene uitstraling als gevolg van de ligging aan het Wandelpark Philips De Jongh, de groene inrichting van de Zwaanstraat en het parkje, bekend onder de naam Gloeilampplantsoen, gelegen op de hoek van de Beukenlaan-Achtseweg-zuid. Vanwege de geïsoleerde ligging van laatstgenoemd parkje en de slechte onderhoudstoestand daarvan heeft het weinig aantrekkingskracht op gebruikers. In 2017 is de struikbeplanting van het Gloeilampplantsoen verwijderd, de bovenlaag van het gebied afgegraven en is een verharde weg aangelegd.
Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijk relevante beleidskaders op provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer los- en overlaat aan provincies en gemeenten.
Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.
Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatie voorzieningen.
Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).
De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land. Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.
In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieus, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.
Realisatie
Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.
De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:
- Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
- Bestuurlijke prestatie afspraken (bijvoorbeeld afspraken met provincies en gemeenten, internationale afspraken met overheden in buurlanden);
- Financieel (bijvoorbeeld Infrastructuurfonds, Deltafonds);
- Kennis (bijvoorbeeld inzetten van het College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen, verspreiden van “best practices”).
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).
- Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
- Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn alle geborgd in het Bro.
'Nationaal belang 13' vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld kantoorlocaties, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen) moet in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De ladder voor duurzame verstedelijking werkt volgens drie stappen:
- 1. beoordeling door betrokken overheden of beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale en gemeentelijke behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen;
- 2. indien er een vraag is aangetoond, beoordeling door betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
- 3. indien herstructurering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt, beoordelen betrokken overheden of de ontwikkeling zo kan worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.
Het onderhavige bestemmingsplan voorziet echter niet in nieuw bebouwd ruimtebeslag ten behoeve van een stedelijke ontwikkeling. Van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is geen sprake. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking als bedoeld artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening is daarom niet nodig.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.
Voor Eindhoven is de 380 Kv hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die de EHS vormen worden bij provinciale verordening aangewezen (zie ook paragraaf 3.3.2). Daarmee is de EHS een provinciaal belang geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.
3.2.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening
In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn de terreinen, gebieden en installaties zoals bedoeld in het Barro, aangewezen. Voor onderhavig gebied zijn de geluidszone en het obstakelbeheergebied behorende bij het luchtvaartterrein relevant.
Figuur: kaart militair luchtvaartterrein – Vliegbasis Eindhoven (bijlage 3.4 Rarro) Bron: http://wetten.overheid.nl
3.2.4 Luchthavenbesluit
In 2009 is de Wet luchtvaart gewijzigd. Naar aanleiding hiervan is een nieuw luchthavenbesluit voor Eindhoven vastgesteld. Dit is op 26 september 2014 vastgesteld en met ingang van 1 november 2014 in werking getreden. In het luchthavenbesluit is het luchthavengebied, de gebruiksmogelijkheden en het beperkingengebied vastgelegd. Voor het bestemmingsplan is vooral het beperkingengebied van belang.
Het beperkingengebied bestaat uit:
- 1. de geluidszone: dit is de weergave van de geluidsbelasting van het gezamenlijke luchtverkeer. Binnen deze zone gelden regels voor het bouwen van woningen en andere geluidgevoelige gebouwen;
- 2. de obstakelbeheergebieden: hier gelden maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten;
- 3. het vogelbeheergebied: binnen dit gebied gelden regels voor een bestemming of gebruik dat vogels aantrekt.
Hieronder wordt nader ingegaan op het obstakelbeheergebied en het vogelbeheergebied.
Figuur: kaart beperkingengebied
De obstakelbeheergebieden
Met de obstakelbeheergebieden wordt geregeld tot welke hoogte gebouwen en bouwwerken gebouwd mogen worden. Dit is om gevaar voor het vliegverkeer op en rondom de luchthaven te voorkomen. De toegestane hoogten worden bepaald door de vliegfunnel, de IHCS en de ILS.
Vliegfunnel
De vliegfunnel wordt bepaald door de start- en landingsbaan en het verlengde daarvan. Hier gelden beperkingen ten aanzien van het oprichten van obstakels.
IHCS
Het IHCS (Inner Horizontal and Conical Surface) is bedoeld om vliegtuigen die in het circuit vliegen (circuitverkeer), voorafgaand aan de landing, te beschermen tegen hoge objecten. Het betreft een zone van 4 km rond de landingsbaan waar maximaal 44 meter hoog mag worden gebouwd. Buiten deze zone gaat de maximaal toegestane bouwhoogte geleidelijk aan omhoog.
Figuur: kaart obstakelbeheergebieden voor de vliegfunnel en IHCS
ILS
Daarnaast beschikt de Luchthaven over een Instrument Landing System (ILS). Dit wordt gebruikt om een landing in verminderde weersomstandigheden mogelijk te maken. Voor een goed functioneren van het ILS geldt dat een gebied rondom de start- en landingsbaan geen verstoring mag opleveren. Daarom gelden ook in dit gebied beperkingen ten aanzien van de bouwhoogten van gebouwen en bouwwerken (zie onderstaande afbeelding).
Figuur: kaart ILS-verstoringsgebied
Omdat het bestemmingsplan gericht is op de instandhouding en verbetering van de groenfunctie en slechts ruimte biedt voor het oprichten van aan deze functie gerelateerde bebouwing van geringe omvang/hoogte is geen sprake van een mogelijk conflict met de hiervoor beschreven beperkingen.
Het vogelbeheergebied
Binnen het vogelbeheergebied gelden regels voor een bestemming of gebruik dat vogels aantrekt. In beginsel is een grondgebruik of bestemming binnen de volgende categorieën niet toegestaan:
- oppervlaktewateren met een oppervlakte van meer dan 3 hectare;
- natuurbeschermingsgebieden en vogelbeschermingsgebieden;
- vishouderijen met extramurale bassins;
- extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal;
- afvalwaterzuiveringsinstallaties.
Figuur: kaart Vogelbeheergebied
Binnen de grenzen van onderhavig plangebied zal geen grondgebruik mogelijk worden gemaakt dat gerekend kan worden tot een van de hiervoor genoemde categorieën.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Structuurvisie
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Figuur: Visiekaart Structuurvisie 2010 partiële herziening 2014 provincie Noord-Brabant
Deel B
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:
1. de groenblauwe structuur
De groenblauwe structuur bestaat uit bestaande natuur, watersystemen en nieuwe natuur in hiervoor kansrijke gebieden. Het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden is hier belangrijk. Daarnaast biedt de groenblauwe structuur ruimte aan een natuurlijk en robuust watersysteem. Dit is nodig voor een goed waterbeheer en biedt mogelijkheden om in te spelen op de effecten van klimaatverandering.
2. het landelijk gebied
Het landelijk gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur. Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en tuinbouw zijn de grootste ruimtegebruikers. De provincie streeft hier naar een multifunctionele gebruiksruimte, met behoud van agrarische productieruimte in die delen van het landelijk gebied waar de landbouw leidend is voor nieuwe ontwikkelingen.
3. de stedelijke structuur
De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.
4. de infrastructuur
Het infrastructuurnetwerk bestaat uit een fijnmazig en samenhangend netwerk van wegen, spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen. De Brabantse infrastructuur maakt deel uit van het internationale netwerk van infrastructuur in noordwest Europa. De provincie kiest hier voor een goede bereikbaarheid van BrabantStad en de economische clusters van Noord-Brabant. Voor het personenvervoer zijn het hoofdwegennet en het OV-netwerk BrabantStad de dragers. Het goederenvervoer wordt zoveel mogelijk via de te ontwikkelen Goederenruit (spoor en waterwegen) geleid. Zo wordt ruimte gemaakt voor het versterken van de (inter)nationale ontsluiting (weg, water, spoor en lucht) van de Brabantse steden.
Uitwerking structuurvisie
De provincie heeft geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkeld, maar geeft haar visie op het landschap vorm in de zogenaamde 'gebiedspaspoorten'. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Er zijn ook deelstructuurvisies opgesteld voor specifieke onderwerpen. Zo is voor het gebied ten oosten van Eindhoven de deelstructuurvisie Brainport Oost opgesteld. Deze bevat keuzes voor wonen, werken en bereikbaarheid ten oosten van Eindhoven.
Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.
3.3.2 Verordening Ruimte 2014
Provinciale Staten van Noord-Brabant heeft op 7 februari 2014 de 'Verordening Ruimte 2014' vastgesteld. Op 18 november 2016 is deze opnieuw en gewijzigd vastgesteld. In de Verordening Ruimte 2014 staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn. De provincie stelt algemene regels die voor heel Brabant gelden, maar verdeelt het grondgebied ook in vier structuren waarvoor apart beleid geldt.
Algemene regels
In de verordening zijn algemene regels opgenomen die altijd en voor heel Brabant gelden. Deze regels hebben betrekking op zorgvuldig ruimtegebruik en op het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit van Brabant. In het algemeen houdt dit in dat gebruikers van een gebied rekening houden met het karakter, de grootte en de functie ervan. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen belevingswaarde, toekomstwaarde en gebruikswaarde. Het doel van zorgvuldig ruimtegebruik is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Pas als dat niet kan, wordt gezocht naar de beste plek buiten bestaand stedelijk gebied. Daarnaast wil de provincie verouderde locaties in stedelijk gebied opnieuw invullen en ongewenste functies in het buitengebied saneren.
Structuren (hoofdkaart)
Verder onderscheidt de verordening de volgende vier structuren:
- Bestaand stedelijk gebied
- Natuur Netwerk Brabant
- Groenblauwe mantel
- Gemengd landelijk gebied
Deze structuren zijn gekoppeld aan de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en zijn Brabant dekkend. Elk ruimtelijk oppervlak van Brabant valt onder één van deze structuren. Per structuur is uitgewerkt welke functies ontwikkeld kunnen worden en onder welke voorwaarden. De vier structuren staan op de hoofdkaart van de verordening.
Figuur: overzichtskaart Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant
Themakaarten
Naast de hoofdkaart zijn er vijf themakaarten opgenomen in de Verordening Ruimte. Voor onderhavig plangebied is alleen de themakaart Stedelijke ontwikkeling van belang.
Themakaart Stedelijke ontwikkeling
Op deze themakaart staat de ruimtelijke structuur 'bestaand stedelijk gebied/stedelijk concentratiegebied'' weergegeven'. Ook zijn op deze kaart o.a. de volgende aanduidingen opgenomen 'zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling' en 'integratie stad-land'. Op het plangebied zelf vindt alleen de ruimtelijke structuur 'bestaand stedelijk gebied' toepassing.
Figuur: uitsnede themakaart stedelijke ontwikkeling (Verordening ruimte 2014)
Het provinciale beleid is er al decennia lang op gericht om stedelijke ontwikkeling in stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent dit dat het merendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in of aansluitend op de stedelijke concentratiegebieden. Binnen het bestaand stedelijke gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Interimstructuurvisie 2009
In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.
3.5 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden
3.5.1 Archeologie
De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012' , dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise.
De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd.
Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.
De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.
Figuur: Uitsnede uit de Archeologische Waardenkaart van de gemeente Eindhoven 2008. De archeologische waardevolle en verwachtingsgebieden zijn rood gerasterd (bron GeoFundament gemeente Eindhoven 1 mei 2017).
Bovenstaande uitsnede van de gemeentelijke archeologische waardenkaart toont aan dat het plangebied niet is gelegen in een gebied met de aanduiding 'archeologisch waardevol of verwachtingsgebied'. Met het aspect archeologie hoeft dan ook geen rekening te worden gehouden in dit bestemmingsplan. Het gebied valt onder categorie V, een gebied met een lage of geen archeologische verwachting. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is in deze gebieden niet noodzakelijk, tenzij het gaat om een MER-plichtig project of een project dat onder de Tracéwet valt. Daarvan is in dit plangebied geen sprake. Wel geldt een meldingsplicht voor archeologische toevalsvondsten. Mochten tijdens werkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen dan dienen deze (op grond van de meldingsplicht als bedoeld in artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016) direct gemeld te worden aan de Minister van OCW en de Afdeling Omgevingskwaliteit van de gemeente Eindhoven. Vervolgens zal bepaald worden of en zo ja welke aanvullende maatregelen getroffen worden.
3.5.2 Cultuurhistorie
Cultuurhistorische waardenkaart
Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.
Figuur: Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Eindhoven; de donkerbruine lijn verwijst naar een historische wegstructuur van vóór 1900. (bron: Geofundament 12-5-2017)
Historische weg vóór 1900
De omgeving van Eindhoven, vóór de eerste stadsuitbreidingen en de annexatie van de randgemeenten Woensel, Gestel, Stratum, Strijp en Tongelre in 1920, werd gekenmerkt door een radiale wegenstructuur die nog goed herkenbaar is. Het waren wegen die de stad met de dorpen en met de regio verbonden. De oudste wegen volgden het natuurlijk beloop van de zandruggen tussen de beekdalen. In de ondergrond van het Gloeilampplantsoen loopt het tracé van de Oirschotse Dijk (voorheen de Oude Postdijk). Deze dijk is in 1955 afgegraven door Philips.
Historische weg nà 1900
In het zuidelijk deel wordt het Gloeilampplantsoen begrensd door de Beukenlaan. De Beukenlaan maakt onderdeel uit van de naoorlogse aanleg van de ring. Al voor de oorlog werd in fragmenten een start gemaakt met de aanleg van de ring. Deze werd in het uitbreidingsplan van Cuypers en Kooken uit 1918 ontworpen als verbinding tussen de staddelen en in gewijzigde vorm voltooid in 1957.
Fabrieksgebouwen Strijp T (geen monumenten):
Na afgraving van de Oirschotse Dijk in 1955 was Strijp T binnen 5 jaar volgebouwd met bedrijfsgebouwen voor Philips, met uiteenlopende functies. Deze gebouwen waren voornamelijk ondersteunend aan de productie van televisies (eigen energievoorziening, glaslaboratorium, proeffabriek voor televisies, machinefabriek, kantoren, watervoorziening e.d.). Ook vond op Strijp T de complete papier- en kartonproduktie van Philips plaats, werden er machines gemaakt, was de hoofdproduktiegroep PIT (Produkten Industriële Toepassingen) er gevestigd en bevond zich er het centrum voor onderzoek en ontwikkeling van Philips' glasindustrie.
Om de terreinen Strijp S en Strijp T gelijkvloers met elkaar te verbinden, werd in 1960 een deel van de Beukenlaan, onderdeel van de ringweg, verhoogd, het zogenaamde 'Strijps Bultje'. Tevens werd aan de noordkant van de Beukenlaan een plantsoen aangelegd, naar ontwerp van ir. L. Kalff. In één van de aangrenzende fabrieksgebouwen (waarschijnlijk gebouw TQ) bevond zich de kantine voor het Philipspersoneel werkzaam op de bedrijventerreinen Strijp S, T en R.
De Warmtekrachtcentrale (Gemeentelijk monument GM0375)
Nabij het Gloeilampplantsoen bevindt zich de Warmtekrachtcentrale. In de loop van de vijftiger jaren ontstond dit bouwwerk (Philips codering: gebouw TR) om te voorzien in de elektriciteitsbehoefte van Philips. Deze centrale is een ontwerp van de Afdeling “Technische Bedrijven” van Philips. De constructies zijn ontworpen door “Hollandse Beton Maatschappij” HBM, Den Haag, de technische installaties en de turbines zijn van “Stork Hengelo”. Het ontwerp van het Philips Bouwbureau uit 1951, is hét symbool van de stormachtige ontwikkeling die het Philipsbedrijf rond 1950 heeft doorgemaakt. De televisie gaat massaal geproduceerd worden en daaruit ontstaat een geheel nieuwe loot aan het Philipsbedrijf.
Integrale Visie Erfgoed Eindhoven
In 2011 is de gemeente Eindhoven gestart met het opstellen van de 'Integrale Visie Erfgoed Eindhoven'. Het doel van deze in februari 2012 vastgestelde visie was de verschillende beleidsvelden en organisaties die zich met erfgoed bezighouden een gezamenlijk kader te geven. Naast aandacht voor wettelijke taken, komen in deze visie ook zaken naar voren die uit het eigen gemeentelijk beleid voortvloeien, zoals bijvoorbeeld publieksparticipatie.
Belangrijke uitgangspunten van het gemeentelijk erfgoedbeleid en de gemeentelijke Integrale Erfgoed Visie zijn:
- het zichtbaar maken, het verbinden en presenteren van het erfgoed voor brede lagen van de bevolking;
- het herkenbaar houden van de historische ontwikkeling van de stad om daarmee de identiteit en de kwaliteit van de leefomgeving te versterken.
Eindhoven heeft dus als doelstelling om een leesbare stad te maken (en te behouden); een stad die zich laat begrijpen, zowel door inwoners als bezoekers, in haar karakteristiek met een historische gelaagdheid en verscheidenheid, met verschillende gezichten en verhalen, die samen de Eindhovense identiteit bepalen.
De bovenstaande uitgangspunten en doelstelling zijn vertaald in een aantal programmalijnen. Het weer in ere herstellen en zichtbaar maken van het Gloeilampplantsoen sluit aan bij de programmalijn 'Zichtbaar maken en educatie'. Het Gloeilampplantsoen is onmiskenbaar een plek met een betekenis voor het verhaal van de stad. De gemeente wil dergelijke plekken herkenbaar maken in het stadsbeeld.
3.6 Groen
3.6.1 Groenbeleidsplan 2017
Op 31 januari 2017 is een actualisatie van het Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. De doelstelling van het plan is het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies. De toepassing van het groenbeleid levert een wezenlijke bijdrage aan een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving als karakteristieke kwaliteit van Eindhoven. Een omgeving die leefbaar en klimaatadaptief is en een volwaardig vestigingsklimaat biedt voor Brainport.
Het Groenbeleidsplan 2017 voorziet in vier sporen te weten:
- 1. het verhaal van de stad:
Om ruimtelijke afwegingen te kunnen maken en ambities vanuit groen aan te kunnen geven, is informatie over de achtergrond van het groen op een specifieke plek nodig. Het verhaal van de plek binnen de context van de stad als geheel, geeft deze informatie. Daarnaast draagt herkenbare historie bij aan de binding met de leefomgeving. In geval van belangrijk groen in niet gemeentelijk eigendom, kan het verhaal van de stad en de plek inspireren om bij te dragen aan de continuïteit van dit verhaal. Het Groenbeleidsplan 2017 schetst de ontstaansgeschiedenis van Eindhoven en beschrijft hoe de geomorfologische ondergrond van dekzandruggen en beekdalen aanleiding was voor de huidige op het tuinstadmodel gelijkende structuur, hoe het belang van deze structuur door opeenvolgende plannenmakers werd onderkend en hoe deze structuur ook de oplossing biedt voor de huidige uitdagingen en wensen.
- 2. wat de waarde van groen is (functies als uitgangspunt):
Eindhoven wil als hart van Brainport regio een sterk vestigingsklimaat hebben en wil daarom een gezonde, leefbare en klimaatadaptieve stad zijn. De groenstructuur van de stad vormt hiervoor de voorwaarde, maar moet wel voldoende kwantiteit en kwaliteit hebben om deze rol te kunnen vervullen. Groen heeft zes hoofdfuncties die allemaal om voldoende ruimte vragen en speciale randvoorwaarden met zich mee brengen, namelijk natuur, klimaat, water, productie, recreatie en identiteit. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft een toelichting op deze functies en randvoorwaarden. Dit is nodig voor een afweging ten opzichte van andere stedelijke functies. Maar ook voor een onderlinge afstemming. De waarden van de verschillende groene hoofdfuncties kunnen namelijk afhankelijk van de plek binnen de groenstructuur van elkaar verschillen. Ook kunnen de groene hoofdfuncties onderling strijdig zijn.
- 3. welke ambitie de gemeente daarmee heeft:
Met het verhaal van de stad en de waarde van groen als uitgangspunt formuleert de gemeente haar ambitie voor het groen in de stad. Eindhoven werkt aan een aantrekkelijke, gezonde groene woon- en werkomgeving, een omgeving die leefbaar en klimaatbestendig is en een volwaardig vestigingsklimaat biedt voor Brainport. De basis voor de ambitie zit in de Eindhovense groenstructuur. Deze structuur staat in een directe verbinding met de regionale groenstructuren, en is opgebouwd vanuit het buitengebied via de wiggen en groene dooradering, naar het fijnmazige netwerk in buurten en wijken, tot op het niveau van de straatbomen. De keuze voor het tuinstadmodel aan het begin van de twintigste eeuw is hierin nog altijd zichtbaar en biedt nog steeds een duidelijk hoofdconcept voor de verdere ontwikkeling van de stad. De overkoepelende groene ruimtelijke ambitie is het behouden en versterken van de huidige groenstructuur en deze waar nodig verder te ontwikkelen tot een volledig stadsdekkend netwerk. De ambitie voor het groenbeleid is uitgedrukt in een kaartbeeld en een aantal speerpunten. Het kaartbeeld geeft de gebiedsgerichte ambities op hoofdlijnen weer. Belangrijke onderdelen van de ambitiekaart zijn het groene netwerk binnen de stad en in de regio, groene, recreatieve en ecologische verbindingen, prioritaire gebieden voor ontwikkeling, ontwikkeling van natuur en landschap. Naast het gebiedsgerichte kaartbeeld is voor de groene ambitie een aantal speerpunten te onderscheiden. De speerpunten zijn duurzaamheid, klimaatadaptie, biodiversiteit, cultuurhistorie, gezondheid, samenwerking, educatie en innovatie.
Figuur: Ambitiekaart groenbeleid
- 4. het daadwerkelijke groenbeleid:
Met het groenbeleid kan de gemeente de verworven kwaliteiten zekerstellen en randvoorwaarden scheppen om de geformuleerde ambities te realiseren. Dit gebeurt aan de hand van het Groenbeleidsplan 2017 en met behulp van een kaart Ruimtelijke Strategieën, richtlijnen en procesafspraken.
De doelen van het Groenbeleidsplan 2017 zijn:
- richting geven aan ontwikkelingen en ambities formuleren;
- faciliteren van de ontwikkeling van Eindhoven als gezonde, klimaat adaptieve en groene stad om zo de vitaliteit en het welzijn van haar bewoners naar een hoger plan te kunnen brengen;
- aanknopingspunten bieden voor beheer en inrichting;
- groen en groenontwikkelingsmogelijkheden voor Eindhoven duurzaam veiligstellen waar het moet en flexibiliteit bieden waar het kan;
- partners in de stad inspireren en stimuleren: inwoners, bedrijfsleven, kennis- en onderwijsinstellingen en overheid.
Het Groenbeleidsplan 2017 (geldigheidsstreven 10 jaar of langer) heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Niet alle groen is van een specifieke bestemming voorzien en daarom is het nog niet 'all over' planologisch beschermd.
In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en een procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. Deze groenplannen dienen een toelichting op de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. De ambitie voor de Eindhovense groenstructuur is dat het een volledig stadsdekkend netwerk is. Dit betekent dat iedereen van zijn woon- of werkplek via het groen, van kleinschalig tot de parken, zijn weg kan vinden naar het buitengebied en de grote groengebieden in de regio. De ambitie die de gemeente nastreeft vindt zoveel mogelijk plaats in samenwerking met bewoners, ondernemers en andere betrokkenen in de stad, de regio, en verder.
Het Groenbeleidsplan formuleert een aantal richtlijnen voor de ontwikkeling en het beheer van de stad. Deze richtlijnen zijn kortweg:
- volg de morfologie van de stad;
- streef naar robuuste groenstructuren;
- verweven waar het kan en scheiden waar het moet;
- neem biodiversiteit als uitgangspunt;
- neem cultuurhistorie als uitgangspunt;
- alleen bouwen en verharden indien noodzakelijk;
- combineer verdichten en vergroenen.
Het Groenbeleidsplan 2017 bevat een kaart ‘Ruimtelijke Strategieën’ met een bijbehorende tabel en een kaart 'Structuren'. Overal in de stad geldt een bepaalde gewenste mengverhouding van rood en groen. Deze hoofdfuncties zijn met elkaar verweven waar het kan en van elkaar gescheiden waar het moet. De juiste functie komt op de juiste plek. Om een samenhangende en functionele groenstructuur in Eindhoven te kunnen waarborgen moeten groene en rode functies met elkaar in balans aanwezig zijn. Het gebiedsgericht beleid is zichtbaar gemaakt op de kaart Ruimtelijke Strategieën en is onderverdeeld in zes ruimtelijke strategieën.
Figuur: Kaart ruimtelijke strategieën Groenbeleidsplan 2017
Figuur: Tabel ruimtelijke strategieën Groenbeleidsplan 2017
Figuur: Kaart Structuren Groenbeleidsplan 2017
De Structurenkaart geeft de structuren weer van groen en bebouwing en maakt inzichtelijk wat de rol is van een specifiek onderdeel van het groen in het totaalbeeld van de stad. Het beleid om dit tot stand te brengen is uitgewerkt en vastgelegd op de eerder aangehaalde Ruimtelijke Strategieënkaart.
Voor het hele grondgebied van Eindhoven zijn structuren toegekend en een gebied kan onderdeel zijn van meer dan één structuur. De hoofdgroenstructuur is grootschalig, de structuur in de bebouwing is fijnmazig, samen met de bomenstructuur vormen ze idealiter een sluitend netwerk. De ambitie voor de Eindhovense groenstructuur is dat het een volledig stadsdekkend netwerk is: dit betekent dat iedereen van zijn woon- of werkplek via het groen (van kleinschalig tot de parken) zijn weg kan vinden naar het buitengebied en de grote groengebieden in de regio.
Structuren:
- Groene wig
De groenstructuur van Eindhoven kenmerkt zich voornamelijk door de drie groene wiggen die vanuit het buitengebied tot in het centrum van de stad reiken. De groene wiggen bepalen de heldere structuur van de stad die geënt is op het tuinstadmodel en een belangrijke kernkwaliteit van Eindhoven vormt. De wiggen zijn de verbinding tussen de fijnmazige stedelijke groenstructuur en de regionale landschappen.
- Groene dooradering (de fijnmazige stedelijke groenstructuur)
De groene dooradering is verspreid door de hele stad aanwezig. De ‘groene dooradering’ van de stad vervult een groene en vaak recreatieve verbinding tussen de woongebieden, groene parken, plantsoenen, de groene wiggen en het buitengebied. Op het huidig schaalniveau betreft het alleen de dooradering op stedelijk niveau (Ruimtelijke strategiekaart: Structureel stadsgroen); later wordt deze nader uitgewerkt in de fijnmazige stedelijke groenstructuur binnen de Ruimtelijke strategie Stad, rood beeldbepalend.
3.6.2 Verordening bomen
Op 7 april 2015 heeft de gemeenteraad de Verordening Bomen 2015 vastgesteld. Deze is op 24 augustus 2016 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels Bomen samen, vervangen het onderdeel houtopstanden uit de Algemene Plaatselijke Verordening, het Bomenbeleidsplan 2008 en de Nota Niet kappen tenzij.
Het bomenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: behoud, versterking en ruimte voor dynamiek. Eindhoven wil een aantrekkelijke groene stad zijn en blijven. Bomen spelen daarbij een voorname rol. Een gevarieerd, hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en recht doet aan het groene imago van de stad is waar de gemeente naar streeft. Duurzaam behoud van de groene signatuur staat voorop. Het bomenbestand dient echter ook aan te sluiten op intensief gebruik van de openbare ruimte en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent soms dat in een bepaalde situatie andere belangen preferent kunnen zijn en bomen moeten wijken. Het bomenbeleid voorziet in die gevallen in de mogelijkheden tot mitigatie en compensatie.
Groene kaart
Een belangrijk onderdeel van de Verordening Bomen is de Groene Kaart. Het is een topografische kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstand. De Groene Kaart bevat verschillende categorieën houtopstanden. Voor bomen in gemeentelijk eigendom (publiek eigendom) kent de Groene Kaart zes categorieën:
- monumentale bomen;
- waardevolle bomen;
- basisbomen;
- bomen hoofdstructuur;
- bomen nevenstructuur;
- bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend.
De Groene Kaart kent daarnaast voor bomen in particulier eigendom (privaat eigendom) drie categorieën:
- waardevolle bomen;
- bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend;
- bomen op percelen van 500 m2 of groter.
Voor het vellen van een houtopstand die deel uit maakt van tenminste één van deze categorieën is, behoudens een aantal vrijstellingen, een omgevingsvergunning verplicht.
Nadere regels
De Verordening is uitgewerkt in nadere regels Bomen. Deze zijn op 19 juli 2016 vastgesteld door het college en op 4 augustus 2016 in werking getreden. De beleidsregels geven inzicht in de wijze waarop het college gebruik maakt van de aan haar in de Verordening toegekende bevoegdheden tot het aanwijzen en plaatsen van houtopstanden op de Groene Kaart. Tevens zijn richtlijnen uitgewerkt voor de omgang met overlast, de compensatieplicht ingeval van het kappen van bomen, de indieningsvereisten bij een vergunningaanvraag, de weigeringsgronden die van belang zijn voor de beoordeling van een aanvraag om vergunning en het aanbrengen van verlichting in houtopstanden.
Het plangebied
De gemeente is geen eigenaar van het Gloeilampplantsoen. De locatie heeft een oppervlakte van meer dan 500 m2 en is op boomniveau nog niet op de Groene Kaart uitgewerkt. In opdracht van de huidige eigenaar van het perceel is op 24 augustus 2016 een bomeninventarisatie uitgevoerd door Cobra adviseurs (projectnr. 300507).
Figuur: kaart inventarisatie bomenbestand Gloeilampplantsoen (25 augustus 2016).
In overleg met de eigenaar zal worden bezien welke bomen als waardevol aangemerkt kunnen worden. Vervolgens zullen die op de Groene Kaart worden aangeduid.
Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf
4.1 Geluid
De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte, mag worden afgeweken.
De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.
Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.
Het voorliggende bestemmingsplan beperkt zich tot het behoud, het herstel en/of het ontwikkelen van groen en de cultuurhistorische waarde van het plantsoen en op extensief recreatief gebruik. Het voorziet niet in de realisatie van geluidgevoelige objecten of in ontwikkelingen (zoals bedrijven of infra-structurele voorzieningen) die lawaai tot gevolg hebben.
Het plangebied ligt voor een gedeelte in de geluidzone van Bedrijventerrein Strijp T Zwaanstraat. De begrenzing van de zone is op de kaart van het geldend bestemmingsplan als zodanig bestemd. Deze zone is gerelateerd aan de op dit bedrijventerrein gevestigde warmtekrachtcentrale. Bedrijventerrein Strijp T Zwaanstraat is namelijk een industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder waar de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers is toegestaan.
Momenteel vindt overleg plaats over het beperken van de vergunde geluidruimte van deze warmtekrachtcentrale. Wanneer deze gesprekken succesvol worden afgrond, kan de zone naar verwachting worden verkleind. Daarop wordt in dit bestemmingsplan geanticipeerd.
Hoewel het onderhavige plan niet voorziet in het realiseren van gebouwen ten behoeve van bedrijfsfuncties of in geluidgevoelige functies en bebouwing is deze nog steeds geldende (vastgestelde) zone toch als gebiedsaanduiding op de bijbehorende verbeelding opgenomen. De situering ervan wijkt niet af van het geldend bestemmingsplan. In de regels is echter bepaald dat wanneer de geluidruimte is aangepast (in de milieuvergunning) en daardoor de zonegrens is gewijzigd (en het gezoneerd gebied dus kleiner is geworden) de regels met betrekking tot industrielawaai niet van toepassing zijn voor de geprojecteerde geluidgevoelige objecten die buiten de nieuwe zonegrens vallen.
4.2 Luchtkwaliteit
4.2.1 Wettelijk kader
Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m3, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.
4.2.2 Besluit niet in betekenende mate bijdragen
In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:
- woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg;
- woningbouwlocaties die niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
- kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg en
- kantoorlocaties die niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.
Samengevat
Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.
4.2.3 Besluit gevoelige bestemmingen
Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.
In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.
4.2.4 Planbeschrijving en toetsing
Het plan voorziet niet in een gevoelige bestemming en/of een ontwikkeling die een verslechtering van de luchtkwaliteit tot gevolg heeft/hebben.
4.3 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt het groepsrisico verantwoord.
4.3.1 Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen 'Plaatsgebonden risico' en 'Groepsrisico'.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Gemeentelijk beleid: Visie externe veiligheid Eindhoven 2009 - Risico's de maat genomen
De raad van de gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de 'Visie externe veiligheid Eindhoven 2009 - Risico's de maat genomen' vastgesteld. Met die visie geeft Eindhoven concreet richting en uitwerking aan een verantwoord veilige, integrale invulling van duurzame ruimtelijke ontwikkeling, passend binnen de Brainportontwikkelingen en het Programma Brabant veiliger.
In de visie wordt duidelijke gemaakt waar ruimte is voor nieuwe risicovolle bedrijvigheid (domein fysieke stad) en onder welke veiligheidsverhogende condities (domein risicobron) dat mogelijk is.
4.3.2 Het plangebied
Hieronder wordt beschreven welke risicovolle inrichtingen in of nabij het gebied liggen, of er vervoer van gevaarlijke stoffen in het gebied plaatsvindt en of er risicovolle buisleidingen liggen.
Inrichtingen
Net buiten het plangebied is de warmtekrachtcentrale gelegen. Deze centrale valt onder de definitie risicovol van de gemeente Eindhoven. In 2006 is voor deze inrichting een risicoanalyse (Tebodin, nr. 3800595, d.d. 20 juli 2006) opgesteld. Uit deze analyse blijkt dat de plaatsgebonden risicocontour (10-6/jaar) niet over het plangebied ligt, maar het invloedsgebied wel. Het groepsrisico blijft onder de oriëntatiewaarde.
Verder bevindt zich buiten het plangebied een gasontvangststation waarvan de invloed reikt tot in het plangebied. Hierop zijn de regels van het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing. Dat betekent dat er veiligheidsafstanden zijn waarmee rekening gehouden moet worden, dat wil zeggen dat binnen een afstand van 4 m gemeten vanaf de gevel van het gasontvangststation geen beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan en binnen een afstand van 15 m geen kwetsbare objecten.
Kaart risico vergunde bronnen: gasontvangststation (uit Geofundament mei 2017)
Kaart risico vergunde bronnen: risicocontouren 10-5, 10-6 en LC01 (uit Geofundament mei 2017)
Transport over spoor
Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Boxtel-Eindhoven. Voor dit traject geldt ter hoogte van Strijp - T een plaatsgebonden risicocontour van maximaal 5 meter. Daarnaast geldt er voor het spoortraject een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter vanaf het spoor. Het invloedsgebied bij het spoor bedraagt 998 meter. Ter hoogte van het plangebied is sprake van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.
Kaart risicocontour spoor: invloedsgebied spoor (uit Geofundament mei 2017)
Kaart risicocontour spoor: plasaandachtsgebied spoor (uit Geofundament mei 2017)
Buisleidingen
Binnen het plangebied bevindt zich een ondergrondse hogedruk aardgasleiding met een druk van 40 bar en een doorsnede van 6,6 inch. Er geldt geen plaatsgebonden risicocontour voor deze leiding. Hierdoor dient volgens het nieuwe beleid op de leiding een belemmeringenstrook van 4 meter gelden. De belemmeringenstrook zal worden opgenomen als dubbelbestemming. In de regels van het bestemmingsplan wordt bepaald dat er geen objecten binnen deze strook mogen worden gerealiseerd en dat voor het verrichten van bepaalde werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning is vereist.
Kaart: invloedsgebied buisleidingen-gas (uit: Geofundament mei 2017)
4.3.3 Conclusie
De aan het plangebied toe te kennen bestemming 'Groen' voorziet niet in de mogelijkheid tot realisering van gebouwen en objecten waarin zich personen zullen bevinden. Ook bevinden zich hier geen bestaande gebouwen en objecten waarin zich personen bevinden. De functie groen is volgens artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen niet te beschouwen als kwetsbaar of beperkt kwetsbaar. Daarom is verdere toetsing van deze bestemming/functie aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit externe veiligheid buisleidingen niet nodig. Wel is het van belang om in het bestemmingsplan een regeling te treffen teneinde te voorkomen dat ter plaatse van de belemmeringenstrook voor de ondergrondse aardgasleiding werken en werkzaamheden kunnen plaatsvinden die beschadiging van deze leiding tot gevolg zouden kunnen hebben. Voorts zijn op verzoek van de beheerder van de gastransportleiding en het gasontvangststation in het bestemmingsplan gebieden aangewezen waarbinnen geen kwetsbare en/of beperkte kwetsbare objecten mogen worden gebouwd of opgericht.
4.4 Duurzaamheid
De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Belangrijke thema's daarbij zijn:
- Eindhoven Energieneutraal
Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken. Eindhoven heeft in 2008 de ambitie vastgelegd om 'energieneutraal' te worden in de toekomst (2035 - 2045). Dat wil zeggen dat alle energie die de stad dan nog gebruikt, duurzaam wordt opgewekt.
Daarbovenop heeft de gemeenteraad in de 'Klimaatverordening gemeente Eindhoven 2016' vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. Dit betekent dat bij elk project of ontwikkeling enerzijds ingezet moet worden op een zo groot mogelijke bijdrage aan de beperking van de CO2 emissie, en anderzijds dat in de planontwikkeling gekwantificeerd moet worden wat voor en na de ingreep de omvang van de CO2 emissie is, uitgedrukt in kg CO2/jaar.
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is ook Rijksbeleid. Hoewel er op dit moment geen eis tot 'aardgasloos bouwen' kan worden opgelegd, is het verstandig voor bouwers en ontwikkelaars om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden. Het is wijs om nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst mogelijk is.
- Duurzame mobiliteit
Duurzame Mobiliteit richt zich onder andere op het voorkomen van verplaatsingen, het veranderen van de keuze van vervoermiddelen naar meer duurzaam vervoer en het verschonen van het vervoer (Trias Mobilica). Duurzame mobiliteit leidt tot minder energiegebruik en het gezonder worden van de leefomgeving. Duurzame mobiliteit en energiebesparing zijn belangrijke ambities in de in 2013 vastgestelde visie 'Eindhoven op weg, duurzaam verbinden van mensen en locaties in Eindhoven veelzijdige stad'. De visie geeft met een inspirerend vergezicht voor 2040 invulling aan de ambities.
- Circulaire Economie
Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur.
- Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) is voor ons een belangrijke en uitdagende opgave. Aan de ene kant zijn wij er voor het verbeteren van de kwaliteit van de samenleving en doen we impliciet dus aan MVO. Aan de andere kant zijn we een organisatie als elke andere en kunnen MVO-thema's ook gewoon binnen de eigen muren aan de orde komen. MVO richt zich enerzijds op het verduurzamen van de eigen bedrijfsvoering en anderzijds op samenwerking met en het stimuleren van MVO bij partners in de stad, waaronder bedrijven en kennisinstellingen.
The Natural Step
Samenwerking tussen de partners in de stad en co-creatie zijn essentieel. Om te zorgen dat we een gedeelde taal spreken, gebruiken wij de aanpak van The Natural Step (TNS) om duurzaamheid vorm te geven. In het kort komt het erop neer dat we duurzaam handelen door met vier principes van duurzaamheid rekening te houden:
- We gaan zuinig om met energie en kiezen voor groene, duurzame energie
- We kiezen voor recyclebare of gerecyclede materialen of materialen die door de natuur afgebroken kunnen worden en we gebruiken producten die geen schade toebrengen aan mens en milieu
- We gaan zuinig om met de natuur en breiden die waar mogelijk uit
- We gaan uit van de eigen kracht van onze inwoners en zorgen voor hen waar het even moeilijk mee gaat. Mensen in de rest van de wereld ondervinden geen nadelen van ons handelen en waar mogelijk verbeteren we hun kwaliteit van leven.
4.4.1 Planbeschrijving
Binnen het plangebied zijn geen ontwikkelingen voorzien die leiden tot bebouwd stedelijk ruimtebeslag. Ook genereert de nieuwe bestemming die enkel en alleen gericht is op het behoud, herstel en ontwikkeling van de groenfunctie en de cultuurhistorische waarden daarvan geen toename van het gemotoriseerd verkeer. Ook anderszins is het niet aannemelijk dat het plan afbreuk doet aan de doelstellingen op het gebied van duurzaamheid.
4.5 Bodem
Het industriële verleden van Strijp S, T en R heeft meerdere verontreinigingen in de bodem nagelaten. Deze verontreinigingen strekken zich deels uit tot onder het Gloeilamp plantsoen. Op basis van diverse bodemonderzoeken op Strijp S,T en R en in de directe omgeving blijkt dat de grond ter plaatse van het Gloeilampplantsoen licht tot matig verontreinigd is met diverse zware metalen, PAK en minerale olie.
In het diepe grondwater (30-60 m-mv) onder het plantsoen zijn uitlopers van de sterke grondwaterverontreinigingen met gechlooreerde oplosmiddelen afkomstig van o.a. Strijp S aangetroffen.
De aanwezige verontreinigingen vormen geen risico bij het huidige gebruik van de locatie. Indien het gebruik van de locatie veranderd, dient beoordeeld te worden of de bodemkwaliteit voldoende is voor de nieuwe functie.
Op Strijp S is een bodemenergieysteem actief (Sanergy). Sanergy zorgt enerzijds voor een deel van de energievoorziening op Strijp S en anderzijds voor een beheersend effect van de grondwaterverontreiniging. Met Sanergy wordt een verdere verspreiding van de (diepe) grondwaterverontreiniging naar de omgeving zo veel mogelijk beperkt. Sanergy maakt onderdeel uit van de bodemsanering.
Een dergelijk bodemenergiesysteem is ook aanwezig op Strijp T en R. Door de aanwezigheid van deze bodemenergiesystemen is het niet mogelijk om nieuwe bodemenergiesystemen op in de directe omgeving van Strijp S, T en R te installeren.
Bij eventuele omvangrijke grondwater onttrekkingen dient zowel de invloed hiervan op de aanwezige bodemverontreiniging als op het beheersend effect van de bodemenergiesystemen beoordeeld te worden.
4.6 Natuur
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) en het bijbehorende Besluit natuurbescherming (Bnb) en de Regeling natuurbescherming (Rnb) in werking getreden. Door de inwerkingtreding van deze wet zijn de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998), de Flora- en faunawet en de Boswet komen te vervallen. Het is de bedoeling dat deze nieuwe wet en de bijbehorende Bnb en Rnb uiteindelijk opgaan in de nieuwe Omgevingswet waarvan verwacht wordt dat die in 2019 in werking treedt. Met het van kracht worden van deze wet komen vrijwel alle verantwoordelijkheden bij de provincies te liggen.
4.6.1 Wet natuurbescherming
De nieuwe wet beoogt zoveel als mogelijk aan te sluiten bij de Europese kaders (o.a. vastgelegd in de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn). Volgens de wetgever is hiermee sprake van een hoog beschermingsniveau van de natuur. De Europese beschermingskaders zijn met het oog op een goede doorwerking en duidelijkheid over de consequenties daarvan zo veel mogelijk één op één opgenomen in de wet zelf. Alleen voor zover nodig voor een adequate bescherming van natuurwaarden die niet beschermd worden door Europese regelgeving, voorziet de Wnb in een aanvullende bescherming. Dit betreft bijvoorbeeld de bescherming van diersoorten die niet vallen onder de Europese beschermingskaders. De Wnb voorziet in een instrumentarium in de vorm van beheerplannen en programma's voor gebieden en soorten, teneinde de samenhang tussen gebied- en soortenbescherming mogelijk te maken. Verder is gekozen voor één vergunning- en ontheffingprocedure en is tegen besluiten rechtsbescherming in twee instanties mogelijk. Zoals eerder al gezegd zijn de provincies in hoofdzaak verantwoordelijk voor de uitvoering van het natuurbeschermingsbeleid.
Gelijktijdig met de inwerkingtreding van Wnb veranderen de lijsten met beschermde soorten. Zo zijn een aantal plantensoorten (o.a. orchideeën) en insecten- en vissoorten (o.a. kleine modderkruiper en bittervoorn) niet langer meer beschermd. Andersom zijn dieren die voorheen niet beschermd waren (o.a. haas, bosmuis en kleine ereprijs) nu wel beschermd. Voor de soorten die beschermd zijn geldt een verbod om die opzettelijk te verstoren als dat van wezenlijke invloed is op de gunstige staat van instandhouding.
Door de integratie van de Nbw 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet in de nieuwe Wnb is er nog maar één natuurvergunning nodig van één bevoegd gezag.
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Inleiding
Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid.
Het bestemmingsplan Strijp T (hoek Beukenlaan - Achtseweg-zuid) heeft een conserverend karakter. Mogelijke ontwikkelingen binnen de planperiode spelen zich daarom hoofdzakelijk af binnen bestaande (water)structuren. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.
5.2 Beleid
5.2.1 Rijksbeleid
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).
5.2.2 Provinciaal beleid
5.2.3 Beleid Waterschap
5.2.4 Gemeentelijk beleid
5.2.5 Waterplan
Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.
5.3 Beschrijving Watersysteem Plangebied
Hydrologisch gezien draagt het plangebied, wat al jaren braak ligt, bij aan de aanvulling van het lokale grondwaterpeil. Door de verstedelijking in de omving van het plangebied is dit een gewenste situatie die bijdraagt aan het terugdringen van verdroging. Om die reden is het in het plangebied ongewenst verhard oppervlak dat afwatert op een rioleringsstelsel toe te voegen.
Binnen het plangebied zijn nu geen waterlopen of rioleringen aanwezig die in stand moeten worden gehouden. Ook andere mogelijke beperkingen vanuit waterbeschermingszones zijn niet aanwezig (zie checklist watersysteem)
5.3.1 Checklist watersysteem
Checklist Watersysteem | |
A-wateren binnen plangebied | Nee |
B-wateren binnen plangebied | Nee |
Beschermde keurgebieden binnen plangebied? | Nee |
Binnen 25-100 jaarszone? | Nee |
Binnen boringsvrije zone? | Nee |
Ecologische verbindingszone? | Nee |
Binnen reserveringsgebied waterberging 2050? | Nee |
Attentiegebied EHS | Nee |
Rioolwatertransportleiding | Nee |
Waterschap gemaal | Nee |
5.4 Toekomstige Situatie Van Het Watersysteem
De groenzone binnen het plangebied zou ingezet kunnen worden om regenwater afkomstig vanaf verhard oppervlak gelegen buiten het plangebied te bergen en te laten infiltreren. Er zijn immers grote verharde oppervlakten gelegen in de directe nabijheid van het plangebied. Zo'n maatregel draagt ook bij aan het terugdringen van verdroging.
5.4.1 Advies / overleg Waterschap
De onderhavige ontwikkeling en deze waterparagraaf zijn op 31 maart 2017 voorgelegd aan en vervolgens akkoord bevonden door de vertegenwoordiger van het Waterschap De Dommel.
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Algemeen
Het bestemmingsplan "Strijp T (hoek Beukenlaan - Achtseweg-zuid)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.
6.2 Planmethodiek
Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe titel voor activiteiten en gebruik, al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.
6.3 Verbeelding
Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.
6.4 Planregels
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels. DeInleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In"Artikel 1 Begrippen" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Artikel 2 Wijze vanmeten" zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.
Bestemming `Groen” (Artikel 3)
Het groen dat in de uitwerking van het gemeentelijke Groenbeleidsplan 2017 is aangemerkt als "structureel groen op stedelijk niveau” en “structureel groen op wijk- en buurtniveau” is in het voorliggende plan expliciet voorzien van de bestemming `Groen´. Deze bestemming omvat ook kleinere waterpartijen. Verder is deze bestemming gericht op het behoud en herstel van de cultuurhistorische landschappelijke waarde van het Gloeilampplantsoen.
Bestemming `Leiding - Gas´ (Artikel 3)
Dubbelbestemming Deze bestemming geldt voor die delen in het plangebied, waar zich een ondergrondse gasleiding bevindt. Deze leiding moet worden beschermd tegen ingrepen die de leiding kunnen beschadigen. Door middel van deze dubbelbestemming wordt gezorgd dat deze leiding optimaal wordt beschermd.
Onder de Algemene regels zijn opgenomen de Anti-dubbeltelregel, de en deAlgemeneafwijkingsregels.
In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrechten deSlotregel opgenomen.
Hoofdstuk 7 Handhaving
7.1 Algemeen
De gemeente stelt jaarlijks het toezicht- en handhavingsprogramma vast. In dit handhavingsprogramma is aangegeven dat de gemeente zich inzet om van Eindhoven een sterke stad met een levendige economie te maken. Veiligheid en leefbaarheid staan daarbij voorop. Het gemeentebestuur heeft een gemeente voor ogen die maximaal dienstverlenend is, maar die ook de grenzen aangeeft en de spelregels bewaakt. Zij treedt, waar dat nodig is, daadkrachtig op in het algemeen belang voor de bescherming van de rechtszekerheid van individuele belangen. De gemeente handhaaft consequent, werkt in belangrijke mate stadsdeel- en gebiedsgericht en programmatisch en staat dicht bij de burger.
Goed toezicht en handhaving zijn van cruciaal belang om de leefbaarheid, de rechtszekerheid, de veiligheid, bedrijvigheid en het milieu in Eindhoven te bevorderen. Overlast en vervuiling dienen te worden teruggedrongen en naleving van voorschriften van bijvoorbeeld ruimtelijke ordening , bouw-, milieu- en gebruiksvergunningen is hierbij noodzakelijk.
De wet- en regelgeving blijft het uitgangspunt voor toezicht en handhaving. Cruciaal is evenwel dat de gemeente zich vanuit toezicht en handhaving als partner opstelt en daarbij de nodige dynamiek toont en helder communiceert over wat wel en niet kan.
Handhavingsmodel
Er is een handhavingsmodel voor toezicht en handhaving en dit model wordt gekenmerkt door zeven basisprincipes:
- 1. Integrale aanpak vanuit een samenhangende organisatie.
- 2. Toezicht en handhaving als sterke schakels in de reguleringsketen ( zowel beleidsmatig als qua uitvoering).
- 3. Optimaal toepassen van moderne communicatietechnologie bij toezicht en handhaving.
- 4. Goede informatiepositie van de handhavers door een betere beschikbaarheid van betrouwbare gegevens over kenmerken van de stad, vergunningen, controles, activiteiten en procedures.
- 5. In een vroegtijdig stadium van toezicht en handhaving in gesprek gaan met de burgers en bedrijven gericht op het zo min mogelijk hoeven toepassen van bestuursrechtelijke maatregelen.
- 6. In alle redelijkheid is ruimte voor maatwerk maar zo nodig wordt doorgepakt.
- 7. We zeggen wat we doen; we doen wat we zeggen en we laten zien wat we gedaan hebben.
Op basis van dit toezicht- en handhavingsprogramma is een gemeentelijk werkplan opgesteld waarin per aandachtsveld de toezicht- en handhavingsactiviteiten SMART zijn vorm gegeven.
Voor het aandachtsveld Bouwen, wonen en ruimtelijke ordening (strijdigheid met het bestemmingsplan) zijn op ruimtelijke ordeningsgebied onder meer de volgende activiteiten benoemd:
- Controle panden op illegale bewoning/strijdig gebruik woning met bestemmingsplan.
- Controle panden op ontoelaatbare woningsplitsing.
- Accent op specifieke locaties per stadsdeel (autohandellocaties) .
Bij illegale bouw en illegaal gebruik worden gemelde misstanden aangepakt waarbij zaken waar veiligheid, monumentale panden en welstand in het geding is.
Duidelijke regels
Een eerste vereiste om goed te kunnen handhaving zijn duidelijk regels. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor het stedelijk gebied van Eindhoven is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Planregels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn. Teneinde hieraan te voldoen zijn de regels aangepast aan de meest recente jurisprudentie en wetgeving. Dit biedt voldoende garanties voor de rechtszekerheid en de flexibiliteit van de nieuwe bestemmingsplannen.
In het voorliggende bestemmingsplan is het actuele ruimtelijk beleid van Eindhoven vastgelegd, toegespitst op het plangebied. Het bestemmingsplan bevat een juridisch toetsingskader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist, dat in de praktijk de planregels strikt worden toegepast en gehandhaafd. Goede voorlichting en informatievoorziening dragen bij aan een verbetering in de naleving van de bestemmingsplannen.
De handhavingscapaciteit is beperkt zodat het college jaarlijks de handhavingsprioriteiten vastlegt in een werkprogramma handhaving.
7.2 Handhaving Voorliggend Plan
Leidend motief bij de toekenning van de bestemmingen is het antwoord op de vraag of de desbetreffende functie ter plaatse in ruimtelijk opzicht acceptabel is (ongeacht of een en ander in overeenstemming is met de voorgaande (nu nog vigerende) bestemmingsplannen en/of een en ander functioneert in overeenstemming met andere regelgeving, bijvoorbeeld milieuwetgeving, winkelsluitingswet, bouwverordening, algemene plaatselijk verordening etc.) Er zal dus in een aantal gevallen sprake kunnen zijn van het met het voorliggende plan legaliseren van situaties die niet conform de nu nog geldende bestemmingsplannen zijn, maar uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar zijn. Dit zal betekenen dat in deze situaties te zijner tijd niet meer zal kunnen worden opgetreden op basis van het voorliggende bestemmingsplan. Opgemerkt kan worden dat het in nagenoeg alle gevallen bedrijven betreft waarvan het bestaan bij de gemeente bekend is. De plicht tot handhaving van andere regelgeving (bijvoorbeeld milieuwetgeving) ter zake blijft uiteraard onverkort van kracht.
Er is in het voorliggende plan slechts aandacht voor handhaving voor activiteiten die een ongewenste inbreuk betekenen op de cultuurhistorische groene waarde van het gebied dan wel ongewenst zijn in verband met de aanwezigheid van de ondergrondse gasleiding.
Hoofdstuk 8 Financiële Aspecten
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin bepaalde ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten die de gemeente moet maken om een ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.
Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.
In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening staan de gevallen/activiteiten beschreven die nopen tot het vaststellen van een exploitatieplan. Onderwerpelijk bestemmingsplan voorziet echter niet in een van de in dit artikel beschreven gevallen/activiteiten. Om die reden behoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1 Bro
Op grond van artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is geplaatst in Groot Eindhoven op 06 juli 2016. De kennisgeving is tevens bij de officiële publicaties op de gemeentelijke website www.eindhoven.nl geplaatst. Er zijn geen stukken betreffende het voornemen ter inzage gelegd, noch de mogelijkheid open gesteld om zienswijzen tegen het voornemen in te dienen of instanties om advies te vragen.
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Bij de voorbereiding is geen overleg geweest met rijks- of provinciale diensten omdat in het plangebied zich geen ontwikkelingen voordoen c.q. sprake is van belangen waar zij met de behartiging ervan zijn betrokken of belast. Het Waterschap de Dommel is wel om advies gevraagd (zie onder hoofdstuk 5).
9.3 Inspraak / Samenspraak
Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij het ontwikkelen van beleid.
Inspraak
Samenspraak en inspraak verschillen van elkaar en wel in die zin dat inspraak alleen aan de orde is indien de wet inspra ak vereist. De Wet ruimtelijke ordening vereist echter geen inspraak voorafgaand aan de formeel voorgeschreven bestemmingsplanprocedure.
Samenspraak
Ingeval het onderwerp van samenspraak de voorbereiding van een raadsvoorstel betreft dan beslist het college of samenspraak wordt toegepast. Die bevoegdheid is gemandateerd aan het Afdelingshoofd ruimtelijke ordening. In dit geval is namens het college (na overleg met de betrokken portefeuillehouder) besloten geen samenspraak open te stellen ten aanzien van de voorbereiding van een voorstel tot vaststelling van onderhavig bestemmingsplan dat enkel en alleen gericht is op het behoud en/of herstel en/of verbetering van de huidige groenfunctie van het plangebied. Het voorstel is niet gericht op nieuwe stedelijke ontwikkelingen.
9.4 Uitvoerbaarheid
Hoewel de gemeente Eindhoven thans geen eigenaar is van de grond gelegen binnen het plangebied, zal zij, gezien het ruimtelijk en het maatschappelijk belang van de instandhouding, herstel en verbetering van de groenfunctie c.q. de cultuurhistorisch groene landschappelijke waarden en kenmerken van het gebied, zich er voor inspannen om gedurende de planperiode de daarvoor benodigde financiële middelen beschikbaar te stellen. Verder zal de gemeente zich gedurende die periode inspannen om met de eigenaar tot overeenstemming te komen over aankoop van de grond. Mocht die overeenstemming niet bereikt worden dan zal de gemeente trachten de eigendom middels een onteigeningsprocedure te verkrijgen. Primair zal de financiering van de kwaliteitsslag komen uit de bestaande grondexploitatie Strijp-S (post “bijdragen aanhaking plangebied op omliggende openbare ruimte en infra”) en de in voorbereiding zijnde projecten “Verbetering toegankelijkheid en voorterrein station Strijp-S” (samen met ProRail) en “Opwaardering Strijp-T” (samen met eigenaar van gebouwen en semi-openbare buitenruimte op Strijp-T). Voor eventuele secundaire dekkingsmiddelen zijn nog het gemeentelijk Groencompensatiefonds en mogelijk het MIP in beeld.
9.5 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 15 juni 2017 tot en met woensdag 26 juli 2017 op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerp bestemmingsplan kenbaar te maken.
Kennisgeving van de ter inzage legging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven van 14 juni 2017 gepubliceerd. Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.
Naar aanleiding van de tervisielegging zijn 8 zienswijzen ontvangen. In de 'Nota van zienswijzen en aanpassingen' zijn de zienswijzen samengevat en is het gemeentelijk standpunt ter zake beschreven.