XI Strijp binnen de Ring 2007 (Cederlaan 2)
Bestemmingsplan - gemeente Eindhoven
Vastgesteld op 19-12-2023 - geheel in werking
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het bestemmingsplan "Drukkerijkwartier, Cederlaan 2 te Eindhoven" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.
Dit bestemmingsplan is opgesteld ten behoeve van de transformatie van het perceel Eindhoven Packaging aan de Cederlaan 2 in Eindhoven. De ter plaatse beoogde woningbouwontwikkeling past niet binnen de kaders van het vigerende bestemmingsplan 'Strijp binnen de Ring 2007' en het bestemmingsplan 'Strijp- Gestel- en Stratum binnen de Ring en Bloemenbuurt-Zuid 2020'. Hiervoor is een herziening van het bestemmingsplan nodig. Onderhavig bestemmingsplan zorgt voor de juridisch-planologische verankering van het initiatief en geeft nieuwe kaders en regels aan het plangebied.
1.2 Het Plangebied
Het plangebied ligt ten westen van het centrum van Eindhoven in de gelijknamige gemeente. Het plangebied ligt in de wijk 'Schoot', op het voormalige terrein van 'Eindhoven Packaging'. Deze wijk wordt in grote lijnen begrensd door de wijk Strijp-s aan de noordoostzijde waarin het gelijknamige station is gelegen, en aan de noordwestzijde door de wijk Drents Dorp, waarin Philips haar uit Drenthe afkomstige werknemers huisvestte. Ten zuiden liggen de wijken Schouwbroek en Philips Dorp (ook opgericht ten behoeve van huisvesting van werknemers van Philips).
Het plangebied zelf grenst zowel aan de west-, noord- en oostzijde grotendeels aan woningen. In het zuiden grenst het plangebied aan de Cederlaan. Hoewel wonen de overheersende functie is in de nabije omgeving van het plangebied, zijn er veel verschillende functies te vinden (waaronder detailhandel, kantoor- en bedrijfsfuncties). Het plangebied is daarnaast goed bereikbaar door de ligging aan een HOV-as, alsmede de begrenzing van stroomwegen als de Beukenlaan en de Schootsestraat als overgang naar Strijp-S.
Het plangebied ligt in een stedelijke omgeving, iets wat ook in de verdere ontwikkeling van de plannen een belangrijk uitgangspunt is gebleken. Zo zal de ontwikkeling een 'stedelijke vibe' krijgen waarbij ontmoetingen plaats vinden, er reuring in het gebied is en voorzieningen binnen handbereik zijn. Op het stedelijk karakter en de uitgangspunten van het te ontwikkelen plangebied wordt nader ingegaan in paragraaf 2.3 'Toekomstige Situatie'.
Afbeeldingen van de ligging en begrenzing van het plangebied zijn weergegeven in figuur 1.1 en 1.2. De exacte begrenzing volgt uit de verbeelding.
![]() |
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Google Maps) |
![]() |
Figuur 1.2: Globale begrenzing plangebied (bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
1.3 Voorgaande Plannen
Het bestemmingsplan "Eindhoven Cederlaan" vervangt deels het bestemmingsplan 'Strijp binnen de Ring 2007', vastgesteld door de raad op 13 juli 2000. Daarnaast gelden ter plaatse van het plangebied ook de bestemmingsplannen 'Paraplubestemmingsplan waterberging' en 'Paraplubestemmingsplan parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing'. Het bestemmingsplan 'Strijp- Gestel- en Stratum binnen de Ring en Bloemenbuurt-Zuid 2020', vastgesteld door de raad op 22 september 2021, wordt ook deels vervangen.
In het bestemmingsplan 'Strijp binnen de Ring 2007' kent de locatie de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden'. Hierover wordt onder andere het volgende geschreven in de toelichting:
In het plangebied liggen de kleine bedrijventerreinen aan Karolingersweg, Scherpakkerweg en de Engelsbergenstraat. Gelet op de ligging is het niet wenselijk dat zich hier bedrijven vestigen met een milieucategorie hoger dan 2. De maximale milieucategorie voor het gehele bestemmingsplan is in beginsel 2. Bestaande bedrijven die boven categorie 2 dienen te worden ingedeeld, krijgen een specifieke aanduiding, waarmee de bestaande bedrijfstak kan blijven, maar na bedrijfsbeëindiging kan geen nieuwvestiging van een categorie 3 bedrijf plaatsvinden.
Het bestemmingsplan laat de bouw van een woonfunctie niet toe. Het bestemmingsplan biedt geen binnenplanse afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden om de ontwikkeling mogelijk te maken, zodat een nieuw juridisch-planologisch kader benodigd is. Dit nieuwe bestemmingsplan voorziet daarin.
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is beschreven op welke wijze rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Historisch Perspectief
Het plangebied is onderdeel van het stadsdeel 'Strijp'. Halverwege de achttiende eeuw was Strijp één van de vijf kleine dorpen die rondom het stadje Eindhoven lagen. Het St. Trudoplein vormde destijds het centrum van Strijp. Archeologische bodemopgravingen hebben aangetoond dat het om een zeer oude nederzetting ging. Vondsten dateerden terug tot de Bronstijd en zelfs de Midden Steentijd. Een aantal landelijke gehuchten lagen rondom het dorpje en in de directe nabijheid van deze nederzettingen kwamen akkers voor. Strijp bestond verder voornamelijk uit heidevelden met vennen, kleine bosjes en stuifduinen.
Aan het einde van de 19e eeuw was het gebied grotendeels gecultiveerd door heidebebossingen en ontginningen ten behoeve van de landbouw. Vanaf de negentiende eeuw krijgt de opkomende industrialisatie een steeds grotere invloed op de ontwikkeling van het gebied. Met name de groei van Philips gaat een steeds grotere invloed krijgen op de ontwikkeling van Strijp. Het gebied transformeert geleidelijk van landelijk gebied met bebouwingslinten tussen dorpskernen naar woonwijken en fabrieksterreinen. Langs het spoor naar 's-Hertogenbosch verrijzen in korte tijd kantoor- en fabriekscomplexen. In de nabijheid van deze complexen werd door Philips woningen voor de werknemers gebouwd. Zo werden nog voor de oorlog de voor die tijd typerende arbeiderswijken gerealiseerd. Naast bedrijfsgebouwen en woningen ontwikkelt Philips een groot aantal voorzieningen voor haar werknemers in Strijp zoals scholen, een sportpark en een ontspanningscentrum. Ook was Eindhoven Packaging gerelateerd aan Philips. Het bedrijf was namelijk de drukkerij voor het verpakkingsmateriaal voor de producten van Philips.
In 1921 annexeert Eindhoven de omliggende dorpen en er ontstaan plannen voor integreren van dorpen door een ringweg. Na de oorlog worden de plannen pas uitgevoerd en ontstaat er een doorsnijdende structuur in het gebied waardoor er een knip ontstaat in de woonwijk Drents Dorp. De Cederlaan wordt door de jaren heen steeds prominenter en belangrijker in verkeersstructuur, en maakt deel uit van de zogenoemde westcorridor. Met de prominentie en grootschalige infra worden de gebouwen ook groter. De laatste decennia is het gebied onderdeel van de aan ruimtelijke ontwikkelingen aan de westzijde van de stad: Eindhoven Airport, Vinex Meerhoven, Brainport Avenue, Strijp-S, Victoriakwartier, Stadion en omgeving. Dat begon feitelijk al voor de oorlog met plannen van De Casseres in 1930 en vervolgplannen van Kuiper in 1950. Er is daarin een duidelijk verschil tussen oude en nieuwe radialen. De oude radialen vormen de dorpse levendige linten. De nieuwe woongebieden waren gekoppeld aan nieuwe radialen voor opkomende autoverkeer.
2.2 Huidige Situatie
Het plangebied ligt, zoals genoemd, in de wijk Schoot. Deze wijk ligt in het grotere stadsdeel 'Strijp'. Strijp ligt rond het centrum van Eindhoven en wordt gescheiden van andere aangrenzende stadsdelen door de spoorweg Eindhoven – 's-Hertogenbosch met aanliggend groengebied aan de oostzijde en het Beatrixkanaal met de aanliggende industriegebieden aan de westzijde.
In de bebouwingsstructuur van Strijp binnen de Ring is de oude wegenstructuur en de dorpskern nog goed te zien. Ook is nog goed te zien dat de ontwikkeling van het stadsdeel nauw verbonden is geweest met de ontwikkeling van Philips. Beeldbepalende elementen zoals kantoor- en fabriekscomplexen, arbeiderswoonwijken, het stadion en het Evoluon herinneren hier aan. De structuur van de Kreugelstraat en Schootsestraat, beide grenzend aan de planlocatie, zijn ook cultuurhistorische betekenis (zie paragraaf 3.6.2 Cultuurhistorie).
Strijp is een stadsdeel dat goed bereikbaar is en een directe aansluiting heeft op de stedelijke, nationale en internationale infrastructuur. De A2 doorkruist het stadsdeel en heeft binnen het stadsdeel drie aansluitingen. Een daarvan, de Tilburgseweg, steekt het stadsdeel in tot aan De Ring. Het stadsdeel grenst aan het stationsdistrict en heeft een eigen station ter hoogte van de Beukenlaan. Voor het autoverkeer, maar vooral voor het openbaar vervoer, is het van belang dat dwars door Strijp de Centrale Verbindingsas (CVA) wordt ontwikkeld. Deze verbindt het centrum en het centraal station met Veldhoven, Meerhoven en Vliegbasis Eindhoven.
Het plangebied zelf betreft het terrein waar voorheen Eindhoven Packaging zich bevond. Het bedrijf was destijds georiënteerd po de Cederlaan met de functionele bedrijfshallen op het binnenterrein. Deze zijn reeds gesloopt en gesaneerd. Het terrein bestaat momenteel uit braakliggende grond (zie figuur 2.1).
![]() ![]() |
Figuur 2.1 Huidige situatie plangebied. Links: Plangebied vanuit zuidoosthoek. Rechts: Noordoostelijke hoek plangebied. |
2.3 Toekomstige Situatie
Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van woningbouw aan de Cederlaan 2 in Eindhoven. In totaal zullen maximaal 242 woningen worden gerealiseerd waarbij er een grote verscheidenheid in woningtypen zal zijn. Er zullen zowel grondgebonden gezinswoningen als appartementen worden gerealiseerd. Het ontwerpproces is gestart vanaf een cultureel vertrekpunt. De locatie is zelf niet aangemerkt op de Cultuurhistorische waardenkaart als waardevol, maar het historische lint de Schootsestraat en beide naoorlogse wegen Beukenlaan (Ring) en de Cederlaan wel wegens het feit dat deze wegen onderdeel zijn van de historische wegenstructuur (deels voor en deels na 1900). Daarbij heeft de locatie een rijke voorgeschiedenis, gezien de voormalige vestiging van Eindhoven Packaging in het plangebied (met de connectie naar Philips) en de industriële architectuur die hier aanwezig was. De ontwikkeling van het Drukkerijkwartier zal dan ook herinneren aan deze industriële geschiedenis en er heeft zorgvuldige architectonische begeleiding van de Cederlaan plaatsgevonden.
Uit het ontwerpproces met de buurt zijn een aantal conclusies getrokken wat betreft de toekomstige situatie van de woningbouwontwikkeling op de Cederlaan. Gebleken is dat een divers samengestelde buurt het meest populair is. Hierbij gaat het dan over:
- verschillende leeftijden;
- verschillende huishoudenstypen;
- en daarom ook: verschillende prijsklassen.
Oftewel een 'inclusief' stukje stad: een buurt die voor verschillende doelgroepen interessant én bereikbaar is. Hierin voelen senioren dat ze (nog steeds) middenin de maatschappij staan, en hoeven ze zich niet 'oud' te voelen. Bewoners van lagere en hogere sociale milieus wonen hier samen. Door verschillende ritmes en dagbestedingen zijn hier op elk moment van de dag buurtbewoners die voor wat leven(-digheid) zorgen of iets voor elkaar kunnen betekenen. Bewoners leven er niet louter met 'gelijkgestemden' maar met een realistische, heterogene afspiegeling van de samenleving – wat tot meer interactie, kruisbestuiving, begrip en cohesie leidt. Stedelijk wonen in zo'n gemixte stedelijke buurt nabij het stadscentrum is ook het ervaren van een 'stedelijke vibe': ontmoetingen, reuring, voorzieningen of faciliteiten binnen handbereik. Het gewenste type woonbuurt is zowel dynamisch als rustig. Tegelijkertijd worden verbindingen gestimuleerd en kan er autonoom worden geleefd. In ieder geval zal het Drukkerijkwartier afwisselend zijn qua samenstelling en beleving.
Uit het ontwerpproces zijn dan ook drie pijlers opgesteld die dienen als rode draad voor de gebiedsontwikkeling. Het betreft 'inclusieve kruisbestuiving' waarbij het van belang is dat er veel verschil is in de leeftijden van de bewoners, het type huishouden en de prijsklasse van de woningen, 'verrassende stedelijkheid', waarbij wordt ingegaan op de voorgeschiedenis van het gebied en het stedelijke karakter wordt geaccentueerd, en 'gezonde luwte', waarbij groen, klimaat en rust van belang zijn.
In figuur 2.2 is het voorlopig stedenbouwkundig plan voor het huidige ontwerp afgebeeld en in figuur 2.3 zijn de stedenbouwkundige uitgangspunten van het plangebied weergegeven waarop het huidige ontwerp is gebaseerd. Deze uitgangspunten of ontwerpprincipes bestaan uit suggesties voor de 'look and feel' voor het project. Hierbij kan gedacht worden aan een uitstraling welke refereert aan het oorspronkelijke fabrieksgebouw en de oorspronkelijke architectuur. Zo zal er worden aangehaakt op de oorspronkelijke architectuur door het toevoegen van sheddaken en zullen de bouwvolumes passen bij de oorspronkelijke fabriek. Daarnaast wordt het stedelijke karakter van de woningbouw benadrukt. De ontwikkeling ligt tussen de stedelijke herkenningspunten Strijp-S en Evoluon in en zal tussen bestaande structuren worden ingepast. Het ontwerp spitst zich toe op het behouden van het stedelijk karakter en bestaande structuren door onder andere aandacht te besteden aan een representatief front aan de Cederlaan en de routing en opname logisch in te passen in het bestaand stedelijk weefsel. Daarbij wordt ook de eigenzinnige uitstraling die de ontwikkeling zal hebben benoemd in de ontwerpprincipes. Hierbij gaat het om het combineren van het versterken van het historisch perspectief alsmede de woningbouw op de kaart te zetten door een eigenzinnige uitstraling en het opzoeken van spanning in de bebouwing en architectonische uitgangspunten. Er komen grondgebonden woningen aan de randen, hogere bebouwing aan de Cederlaan en de toren aan de Cederlaan als schakel tussen de luwe wereld op het binnenterrein en de drukte aan de Cederlaan. Aan de HOV-verbinding is gkeozen voor een meer stedelijke bebouwing en daarachter ligt de toren als hoogteaccent.
Het voorlopig stedenbouwkundig plan is besproken in de commissie Ruimtelijke Kwaliteit van de gemeente Eindhoven en is akkoord bevonden.
![]() |
Figuur 2.2 Voorlopig stedenbouwkundig plan |
![]() |
Figuur 2.3 Ontwerpprincipes stedenbouwkundig plan |
Beeldkwaliteit
Ter inspiratie en toetsing van bouwplannen binnen het gebied is een beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie bijlage) van de buurt. Dit inspiratie- en toetsingskader is met name bedoeld om de samenhang in de beoogde architectonische kwaliteiten en uitstraling te borgen. Gezien de eigenzinnigheid, grote samenhang en hoge dichtheid van het Drukkerijkwartier dienen toekomstige aanpassingen altijd aan het geheel getoetst te worden. De vier voornaamste toetsingspunten zijn:
- Het weefsel van het bovendek, waarbij met name individuele uitbreidingen die afbraak doen aan de samenhang en openheid van het collectieve weefsel niet zijn toegestaan;
- Een karakteristiek dakenlandschap. Dit onderdeel, met gebogen sheddaken, met doorlopende dakgoten in lijn, evenwijdig met de Cederlaan, is het meest karakteristieke van de voormalige drukkerij. Dit dakenlandschap is ook in het nieuwe ensemble een intrinsiek onderdeel dat voorziet in de herkenbaarheid en samenhang van het gehele Drukkerijkwartier en daarom ook voorgeschreven in de planregels. Dakopbouwen en andere grootschalige elementen die afbraak doen aan dit karakteristieke dakenlandschap zijn daarom niet toegestaan;
- De samenhang in de gevels met een eenduidige keuze in maatvoering, kleur en materialisatie voor de gevels van alle bouwvolumes;
- De integraliteit van de buitenruimtes. Deze buitenruimtes vormen een integraal onderdeel van het weefsel zowel naar architectonische samenhang, maar bovenal ook naar privacy en daglichttoetreding naar de naastgelegen woningen. Individuele uitbreidingen die hier afbreuk aan doen zijn daarom niet toegestaan. De erfafscheidingen tussen privaat en publiek domein, zijn groen (beplanting) dan wel gebouwd, conform de materialisatie van de gevels (punt 3.).
Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
In Nederland staan we voor een aantal urgente opgaven, die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Denk aan de opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink veranderen. Door goed in te spelen op deze veranderingen kan Nederland vooroplopen en kansen verzilveren. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.
In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:
- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- duurzaam economisch groeipotentieel;
- sterke en gezonde steden en regio’s;
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Het NOVI is op 11 september 2020 vastgesteld NOVI. Momenteel loopt nog de zogenaamde aanhangprocedure op verzoek van de Tweede Kamer. Als de de beide kamers de nahangprocedure hebben afgerond zal de NOVI in werking treden.
Doorwerking plangebied
In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de NOVI opgenomen.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Naast de NOVI is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.
Voor Eindhoven is de 380 Kv hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van het Nationaal NatuurNetwerk (NNN) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die het NNN vormen worden bij provinciale Interim Omgevingsverordening aangewezen (zie ook paragraaf 3.3.2) waarmee het NNN een provinciaal belang is geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.
Doorwerking plangebied
Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt met onderhavig bestemmingsplan die in strijd zijn met één van de nationale belangen. In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit het Barro opgenomen.
3.2.3 Regeling algemene regels ruimtelijjke ordening
In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn de terreinen, gebieden en installaties zoals bedoeld in het Barro, aangewezen. Het onderhavig plangebied ligt niet in de geluidszone behorende bij het luchtvaartterrein. Het obstakelbeheergebied behorende bij het luchtvaartterrein is wel relevant. Dit gebied is op onderstaande kaart aangegeven. In paragraaf 3.2.4 wordt nader ingegaan op het beperkingengebied. Onderstaande kaart behoort bij de Rarro.
![]() |
Figuur 3.1 Obstakelbeheergebied |
3.2.4 Luchthavenbesluit Eindhoven
In 2009 is de Wet luchtvaart gewijzigd. Naar aanleiding hiervan is een nieuw luchthavenbesluit voor Eindhoven vastgesteld. Dit is op 26 september 2014 vastgesteld en met ingang van 1 november 2014 in werking getreden. In het luchthavenbesluit zijn het luchthavengebied, de gebruiksmogelijkheden en het beperkingengebied vastgelegd. Voor het bestemmingsplan is vooral het beperkingengebied van belang. Het beperkingengebied bestaat uit de obstakelbeheergebieden. Hier gelden maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten.
De obstakelbeheergebieden
Met de obstakelbeheergebieden wordt geregeld tot welke hoogte gebouwen en bouwwerken gebouwd mogen worden. Dit is om gevaar voor het vliegverkeer op en rondom de luchthaven te voorkomen. De toegestane hoogten worden bepaald door de vliegfunnel, de IHCS en de ILS. Voor onderhavig plan is enkel de IHCS van belang.
IHCS
Het IHCS (Inner Horizontal and Conical Surface) is bedoeld om vliegtuigen die in het circuit vliegen (circuitverkeer), voorafgaand aan de landing, te beschermen tegen hoge objecten. Het betreft een zone van 4 km rond de landingsbaan waar maximaal 44 meter hoog mag worden gebouwd. Buiten deze zone gaat de maximaal toegestane bouwhoogte geleidelijk omhoog. Gezien de hoogste bebouwing (toren aan de westzijde van het plangebied) maximaal 45 meter hoog is, worden er geen problemen verwacht met betrekking tot dit aspect.
![]() |
Figuur 3.2 Kaart obstakelbeheergebied IHCS |
3.2.5 Ladder voor duurzame verstedelijking
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hierin is het volgende aangegeven:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
Met artikel 3.1.6 lid 2 Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren.
Doorwerking plangebied
Stedelijke ontwikkeling
Allereerst is hier de vraag aan de orde in hoeverre hier sprake is van een stedelijke ontwikkeling. In het Bro (artikel 1.1.1, lid 1, onder i) is voor stedelijke ontwikkeling een definitie opgenomen: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".
Het begrip 'andere stedelijke voorzieningen', zoals opgenomen in de definitie is niet nader gedefiniëerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Gelet op de vaste rechtspraak over dit aspect is deze ontwikkeling te kwalificeren als een stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6 lid 2 Bro en tevens is deze ontwikkeling aan te merken als een ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied. Hierdoor is een beschrijving van de behoefte aan deze ontwikkeling noodzakelijk.
Beschrijving van de behoefte
Er is een laddertoets uitgevoerd voor dit bestemmingsplan. Deze rapportage is opgenomen als bijlage. Hieronder worden de belangrijkste aspecten uit deze rapportage benoemd.
Kwantitatieve behoefte
Met de realisatie van maximaal 242 woningen voorziet het initiatief aan de Cederlaan 2 in Eindhoven in een kwantitatieve behoefte, zoals opgenomen in het beleid:
In de periode 2019-2023 heeft de regio SGE behoefte aan 27.000 woningen. De kwantitatieve groei van het aantal woningen in Eindhoven is cruciaal voor de verdere ontwikkeling als kernstad van de regio. De ambitie voor Eindhoven is om in de periode 2019 t/m 2023 15.000 woningen toe te voegen en in de periode 2025 t/m 2029 nog eens 10.000 woningen.
Kwantitatief neemt Eindhoven zich voor de komende jaren gemiddeld 3.000 woningen per jaar toe te voegen. Voor het gebied Binnen de Ring (waar de planlocatie onderdeel van uitmaakt) ligt een geplande productie van 6.400 woningen. Met de realisatie van maximaal 242 woningen draagt het initiatief bij aan het vergroten van de woningvoorraad in, en daarmee de groei van, de gemeente Eindhoven.
Wanneer er gekeken wordt naar het programma in de gemeente Eindhoven zoals dat nu voor de komende jaren in de planning zit, dan wordt één knelpunt duidelijk: de voorgenomen productie komt niet geheel overeen met het gewenste programma. Goedkope koop wordt nauwelijks gerealiseerd en middeldure koop (in het lagere segment tot €275.000) ook in te beperkte mate. Het initiatief realiseert geen goedkope koop, maar middeldure koop maakt wel onderdeel uit van het programma (20% oftewel maximaal 50 woningen). Tevens zijn in het programma sociale huurwoningen opgenomen. Het initiatief voorziet voor 30% in sociale huurwoningen. Hiermee voegt het initiatief woningen toe die nu in onvoldoende mate in de planning zijn opgenomen.
Kwalitatieve behoefte
Met de realisatie van maximaal 242 woningen (circa 178 appartementen en 64 grondgebonden woningen) in diverse prijsklassen voorziet het initiatief aan de Cederlaan 2 in Eindhoven in een kwalitatieve behoefte, zoals opgenomen in het beleid:
Provinciaal, regionaal en op gemeentelijk niveau is zorgvuldig ruimtegebruik een belangrijk uitgangspunt. Dat betekent dat een stedelijke ontwikkeling voor wonen in beginsel plaatsvindt binnen stedelijk gebied en dat ruimte binnen stedelijk gebied zo goed als mogelijk benut wordt. Op gemeentelijk niveau wordt er hierbij gefocust op het realiseren van woningen binnen de ring. Het initiatief herontwikkelt een bedrijvenlocatie binnen het bestaand stedelijk gebied (en binnen de ring) tot een (hoog)stedelijke woningbouwlocatie. Dit sluit aan bij de wens van de gemeente Eindhoven om via verdichting, transformatie en/of herontwikkeling meer woningen in hoogwaardige, gemengde (hoog)stedelijke milieus te realiseren.
Door de sterke toename van 1-persoonshuishoudens en senioren is er een grote opgave voor de realisatie van (kleinere) wooneenheden ontstaan. Het initiatief bevat circa 178 appartementen en voorziet hiermee in deze kwalitatieve behoefte. Daarnaast bestaat er binnen de ring van Eindhoven behoefte aan grondgebonden eengezinswoningen (al wordt ook geconstateerd dat de ruimte om deze te realiseren zeer beperkt is). Het initiatief speelt in op deze behoefte door circa 64 grondgebonden woningen te realiseren.
Een gevarieerd woningbouwprogramma in de regio is van belang zodat kan worden ingespeeld op de woningbehoefte op de korte en lange termijn. Binnen de gemeente Eindhoven doen de woningtekorten zich voor in zowel de huur- als koopsector en voor zowel eengezinswoningen als appartementen.
- In de huursector is er met name een tekort aan betaalbare en goedkope huur, maar ook de realisatie van middenhuur is van belang. Duurzame nieuwbouw van betaalbare en middeldure appartementen en stadswoningen is een belangrijk speerpunt voor Eindhoven. 65% van het woningbouwprogramma van het initiatief valt binnen dit segment (30% sociale huur, 15% middenhuur, 20% middeldure koop). Zo sluit het initiatief aan op de kwalitatieve behoefte en de ambitie om een evenwichtig woningaanbod te realiseren en een sociale en inclusieve stad te zijn.
- In de koopsector zitten de tekorten in alle prijsklassen. Goedkope koopappartementen maken geen onderdeel uit van het plan, middeldure (20%) en dure (32%) koopwoningen wel.
- Het initiatief 'Drukkerijkwartier' beoogt een divers woonprogramma met zowel eengezinswoningen als appartementen in zowel de huur- als koopsector en in diverse prijsklassen (sociaal, betaalbaar, middelhuur/duur en duur). Daarmee sluit het initiatief aan op de kwalitatieve behoefte in de regio en gemeente.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie
De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer deze in 2021 wordt ingevoerd.
In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat langetermijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
Doorwerking plangebied
Duurzaamheid (vooral gelet op de pijlers energietransitie en klimaatproof Brabant) spelen een grote rol in onderhavige ontwikkeling. In paragraaf 4.6 'Duurzaamheid' wordt hier nader op ingegaan. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling in lijn is met de Brabantse Omgevingsvisie.
3.3.2 Interim omgevingsverordening
De Interim omgevingsverordening is vastgesteld door Provinciale Staten op 25 oktober 2019 en vervangt een aantal provinciale verordeningen:
- provinciale milieuverordening;
- verordenring natuurbescherming;
- verordening ontgrondingen;
- verordening ruimte;
- verordening water;
- verordening wegen.
Om straks klaar te zijn als de Omgevingswet in werking treedt, heeft de provincie eerst een Interim omgevingsverordening vastgesteld. Het is een ‘Interim’ omgevingsverordening om zo te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de ‘definitieve’ omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet.
De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de huidige wetgeving en moet aan de wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld bij de opbouw en de digitale vormgeving).Deze Interim omgevingsverordening voegt de bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen.
In de Interim omgevingsverordening staan regels voor:
- Burgers en bedrijven: dit zijn zogenaamde rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. Deze regels bevatten voorwaarden om zo’n activiteit te verrichten en geven ook aan of je bijvoorbeeld eerst een melding moet doen voordat je mag beginnen.
- Bestuursorganen van de overheid: dit zijn zogenaamde instructieregels. Met deze regels kan de provincie een opdracht geven aan gemeenten over onderwerpen die zij in het bestemmingsplan moeten opnemen of aan het waterschap over de manier waarop ze hun taken uitvoeren.
Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven
Het gaat hier om regels die naast een eventuele vergunningplicht gelden. Er zijn in de Interim Omgevingsverordening voor de volgende thema's rechtstreekse regels opgenomen: grondwaterbescherming, grondwateronttrekking, bodemsanering, stortplaatsen, ontgrondingen, varend ontgassen, stiltegebied, wegen, natuur en landbouw. De meeste van deze regels waren eerst opgenomen in de Provinciale milieuverordening, de Verordening wegen, de Verordening ontgrondingen en de Verordening natuurbescherming.
Doorwerking plangebied
Het plangebied is gelegen in 'Concentratiegebied' in 'Stedelijk gebied'.
![]() |
Figuur 3.3 Uitsnede Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant |
Over de zone 'Stedelijk gebied' staan de volgende regels, van belang voor onderhavige ontwikkeling, in de Interim Omgevingsverordening:
Artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling
Lid 1
Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:
- de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
- het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.
Lid 2
Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
- bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
- bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
- geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
- houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
- geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
- draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.
Zoals uit paragraaf 3.2.5 'Ladder voor duurzame verstedelijking is gebleken, voorziet het plan in een kwantiatieve en kwalitatieve behoefte. Daarnaast bevordert het plan een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving. Eén van de ambities van het plan, is namelijk het creëren van een 'gezonde luwte', waarbij groen, klimaat en rust van belang zijn en centraal zijn gesteld bij de tot standkoming van het stedenbouwkundig plan (zie paragraaf 2.3). Daarnaast wordt er ingezet op verschillende duurzaamheidsmaatregelen, zie paragraaf 4.6.
Tevens past het plan binnen de regionale afspraken. Het plan is voorgelegd binnen het samenwerkingsverband Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE). Toetsing van het plan door het SGE heeft uitgewezen dat het plan goed past binnen de Brainport Principes. De brief vanuit het SGE waarin deze conclusie wordt beschreven is opgenomen in de bijlagen.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Omgevingsvisie Eindhoven
Samen met de stad heeft de gemeente Eindhoven een omgevingsvisie opgesteld. Er is door een grote verscheidenheid aan partijen met de gemeente meegedacht: inwoners, ondernemers, belangenorganisaties, GGD, Veiligheidsregio, Omgevingsdienst, woningcorporaties, projectontwikkelaars, investeerders en andere overheden (buurgemeentes, provincie, rijk). Op 16 juni 2020 is de omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad.
De omgevingsvisie is een integraal verbindende visie voor de fysieke leefomgeving die focus aanbrengt bij het inrichten van onze stad en stimuleert om samen te werken aan de stedelijke opgaven. De omgevingsvisie is gebaseerd op bestaand beleid. Het hebben van een omgevingsvisie is onder de nieuwe Omgevingswet verplicht. Omdat een omgevingsvisie allesomvattend is, willen we die lerende wijs ontwikkelen. Dat betekent concreet dat we, eerder dan wettelijk verplicht, met een omgevingsvisie komen. Maar dan wel een 'light-variant' (versie 1.0), die we één of twee jaar later gaan aanvullen en verfijnen.
Deze omgevingsvisie (versie 1.0) is gebaseerd op het bestaand beleid. Het document vervangt niet de bestaande beleidsdocumenten, maar is een aanvullend beleidsdocument. De interim structuurvisie (2009) blijft daarom nog steeds van kracht (voor een toelichting op de interim structuurvisie zie paragraaf 3.4.2 Interimstructuurvisie 2009). Bij het opstellen van een omgevingsvisie versie 2.0 wordt de interim structuurvisie wel ingetrokken.
Brainportregio
De Brainportregio is een technologische topregio en één van de belangrijkste pijlers van de Nederlandse economie. De sleutel tot dit succes is samenwerking. Het is een regio van contrasten en dat maakt ons uniek: een hecht netwerk van steden, stedelijke buurgemeenten, dorpen en bewoond landelijk gebied. Je bent snel in de stad of juist in het groen, er is cultuur én natuur. We zijn sterk in high tech, design en innovaties en kennen een dynamische economie en een gastvrije bourgondische levensstijl. De strategie van de regio is gericht op het sterker maken van deze kwaliteiten door aan te haken op de eigen kracht en identiteit van de deelgebieden.
Ambitie
Als centrumstad vervult Eindhoven een cruciale rol bij de versterking van Brainport Eindhoven als economische wereldspeler op het gebied van kennisintensieve maakindustrie en design. Om internationaal concurrerend te blijven, streeft Eindhoven samen met de regio naar een excellent woon- en werkklimaat. Eindhoven zet daarom in op gezonde en duurzame verstedelijking met behoud van stedelijke en dorpse kwaliteiten en met bijzondere aandacht voor sociale cohesie en inclusie. Eindhoven is in staat om zich snel aan te passen aan de steeds veranderende vraag naar geschikte en betaalbare ruimte om te wonen, werken, verblijven en recreëren. Deze ambitie vertaalt zich naar vier deelambities. Eindhoven als:
- economische wereldspeler;
- gezonde en toekomstbestendige stad;
- een sociale, inclusieve en gastvrije stad en
- een authentieke stad met sterke gebieden.
Van ambitie naar stedelijke opgaven
Als we onze ambities leggen naast de huidige kwaliteiten en structuren van de stad en de actuele trends en ontwikkelingen, zien we een aantal stedelijke opgaven voor de stad. Brainport Eindhoven blijft groeien, mede door de sterke economische positie.
De ambities en groei vragen om ruimte voor nieuwe woningen, bedrijven en voorzieningen. Ruimte die we bieden door te verdichten in het gebied binnen de Ring en door te verdichten nabij voorzieningen als HOV en winkelcentra. Met name binnen de Ring is voldoende ruimte om te verdichten, omdat er nog relatief weinig mensen wonen. Met de keuze voor verdichten binnen de Ring gaan we duurzaam om met de (groene) ruimte die de stad heeft. We behouden hiermee de kwaliteit van de groenstedelijke woonwijken, de landschapsparken en het buitengebied.
De keuze voor een compact stedelijke woonmilieu gaat gepaard met forse investeringen in o.a. bereikbaarheid, luchtkwaliteit, groen en voorzieningen.
Eindhoven wil een leefbare en een inclusieve stad zijn waar iedereen kan profiteren van het succes van de Brainport. Dat vraagt om keuzes ten aanzien van het woning- en voorzieningenaanbod. Het verschil tussen de ambitie en de huidige stand van zaken in Eindhoven leidt tot zes concrete stedelijke opgaven:
- Werken aan een gezonde groei van de stad;
- Werken aan een aantrekkelijk en hoogstedelijk centrum;
- Werken aan leefbare, sociale wijken met een sterke identiteit;
- Werken aan een duurzame en concurrerende economie;
- Werken aan de energietransitie van de stad;
- Werken aan een goede stedelijke bereikbaarheid.
Samen werken aan de stedelijke opgaven
Dit zijn de opgaven waar we als gemeente de komende jaren samen met onze partners aan werken. Wij werken zelf aan deze opgaven, maar stimuleren ook andere partijen in de stad om dit te doen. We bepalen samen met de stad en regio wat kansrijke initiatieven en locaties zijn. We geven prioriteit aan initiatieven die bijdragen aan meerdere stedelijke opgaven tegelijkertijd en kwaliteit toevoegen aan de stad. Hiernaast zetten we in op het beschermen en versterken van de stedelijke en groene hoofdstructuur van de stad. De gemeente organiseert het werken aan de stedelijke opgaven met thematische en gebiedsprogramma's en stimuleert o.a. via regels en uitgangspunten zoals opgenomen in de omgevingsvisie dat ook andere initiatiefnemers bijdragen aan het realiseren van de opgaven.
Doorwerking plangebied
Onderhavige ontwikkeling voorziet in woningbouw binnen de Ring van Eindhoven. Dit plan heeft een directe relatie met de omgevingsvisie van Eindhoven. In de visie wordt woningbouw, met name binnen de Ring, aangemoedigd. Een gezonde groei van de stad wordt mogelijk gemaakt middels onderhavig planvoornemen. De locatie is tevens uitstekend bereikbaar door de nabijheid van het treinstation Strijp-s en de directe ligging van het plangebied aan een HOV-lijn.
Daarnaast wordt ingezet op een leefbare en sociale wijk (met de ontwikkeling wordt een divers samengestelde buurt (met bewoners van verschillende leeftijden en huishoudenstypen) beoogd waarbij ontmoetingen, levendigheid en reuring centraal staan) en een duurzame en klimaatadaptieve ontwikkeling (zie paragraaf 4.6 'Duurzaamheid').
Het bestemmingsplan is in lijn met de uitgangspunten van de omgevingsvisie.
3.4.2 Interimstructuurvisie 2009
In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.
3.4.3 Ontwikkelperspectief 2040 Centrum Eindhoven
Het Ontwikkelperspectief presenteert een integrale ruimtelijke vertaling van beleidsdoelstellingen voor klimaatadaptatie, gezondheid, mobiliteit en verdichting, als voorwaarden voor een vitale economie en een sociaal-inclusieve stad en vormt een leidraad voor de wijze waarop verdichting in de verschillende ontwikkel- en zoeklocaties binnen het centrum van Eindhoven mogelijk is, en hoe zich dit verhoudt tot de openbare ruimte en mobiliteit.
Uit het Ontwikkelperspectief komt naar voren dat de stad voor een verdichtingsopgave staat. Binnen de stad is er vraag naar woningen, waaruit deze opgave voortkomt. Op basis van de verstedelijkingsgraad worden keuzes gemaakt over de te verdichten gebieden.
Doorwerking plangebied
Het plangebied ligt in een hoogstedelijk gebied en is gelegen aan een HOV-as. Op grond hiervan kan uit het Ontwikkelperspectief worden opgemaakt dat het hier om één van de aangewezen plekken gaat waar de doelstelling is om de dichtheid te verhogen (te weten van 40 woningen per hectare naar 56 woningen per hectare in 2040). Om aan deze opgave te voldoen wordt in het plan onder andere ingezet op hoogbouw. Hiermee wordt invulling gegeven aan de doelstelling van het Ontwikkelperspectief.
3.5 Volkshuisvesting
Het bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 242 woningen mogelijk. Het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de beoogde woningbouw op deze locatie betreft de gemeente Eindhoven. Samen met de acht omringende gemeenten (Best, Geldrop-Mierlo, Helmond, Nuenen. Oirschot, Son en Breugel, Veldhoven en Waalre) vormt Eindhoven het Stedelijk Gebied Eindhoven. In dit verband werken de gemeenten samen aan regionale opgaven op het gebied van wonen. Het SGE is een subregio van de Metropoolregio Eindhoven, die in totaal 21 gemeenten omvat.
3.5.1 Regionaal beleid
3.5.2 Lokaal beleid
3.6 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden
3.6.1 Archeologie
3.6.2 Cultuurhistorie
Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.
Doorwerking plangebied
Op de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart is het plangebied niet zelf, maar de Cederlaan en de Beukenlaan (inclusief "aan de weg gerelateerde bebouwing") aangeduid als 'historische wegenstructuur na 1900'. De Schootsestraat is tevens aangeduid als 'historische wegenstructuur voor 1900'. De historische waarde van deze wegen zal behouden blijven aangezien deze buiten het plangebied liggen.
In figuur 3.9 zijn uitsnedes van de gemeentelijke cultuurhistorische waarden- en monumentenkaart weergegeven.
![]() |
Figuur 3.9 Uitsnede gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart |
![]() |
Figuur 3.10 Uitsnede gemeentelijke monumentenkaart |
Daarbij is in het bestemmingsplan "Strijp- Gestel- en Stratum binnen de Ring en Bloemenbuurt-Zuid" het plangebied binnen de dubbelbestemming 'Waarde- Cultuurhistorie - 2' gelegen (zie figuur 3.11). Aan de toekenning van deze dubbelbestemming liggen meerdere onderzoeken ten grondslag. Het onderzoek waarbij historische lijnen en structuren in kaart zijn gebracht betreft het onderzoek 'Cultuurhistorische beschrijving en waardering radialen Strijp, Gestel en Stratum binnen de Ring' (Henri van Abbe Stichting, 2019).
![]() |
Figuur 3.11 Uitsnede bestemmingsplan "Strijp- Gestel- en Stratum binnen de Ring en Bloemenbuurt-Zuid" |
Vanaf 1832 heeft hier een pad gelopen vanuit de Kreugelstraat, welke tussen de akkers en velden naar het zuiden liep (zie figuur 3.12). Het in dit plangebied gelegen pad wordt een hoge cultuurhistorische waarde toegekend. Met het plan wordt een verbinding tussen de Cederlaan en de Kreugelstraat in functionele zin hersteld zodat een informele wandelverbinding weer mogelijk is. De route laat zich inspireren door de cultuurhistorische situatie maar kopieert niet. Dit omdat de aansluiting van de route aan de zuidzijde van de Cederlaan niet mogelijk is, omwille van een heldere stedenbouwkundige opzet en in verband met de aansluiting op de reeds bestaande bebouwing. Daarom is het oorspronkelijke tracé licht aangepast. De dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie - 2" is niet meer overgenomen.
![]() |
![]() |
Figuur 3.12 Uitsnede kaart 'Het landschap onder de stad' (RAAP) met in oranje het historische pad vanuit de Kreugelstraat |
Conclusie
Met het plan wordt een historische padenstructuur (van begin 1832) in functionele zin hersteld. De exacte cultuurhistorische situatie wordt niet gekopieerd, maar de verbinding tussen de Cederlaan en Kreugelstraat die met het plan mogelijk wordt gemaakt is wel geïnspireerd op deze padenstructuur. Als samenvattend beeld is onderstaande afbeelding toegevoegd (Cultuurhistorische route door de jaren heen 1900-2021).
![]() |
Figuur 3.13 Cultuurhistorische route door de jaren heen 1900-2021 |
3.7 Verkeer En Parkeren
De mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is het verkeersbeleid voor de komende decennia (planhorizon 2040) vastgelegd. Deze visie vormt het bestuurlijke beleidskader voor alle verkeers- en mobiliteitsopgaven. Doelen die zijn vastgelegd in de visie betreffen onder andere het creëeren van meer leef- en verblijfsruimte in de binnenstad door minder (auto)verkeer en minder geparkeerde auto's, de verbetering van de bereikbaarheid van het verdichte centrum, verbetering van de luchtkwaliteit en betere doorstroming op de Ring en Radialen.
Er is een memo opgesteld welke de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte beschrijft naar aanleiding van de herontwikkeling Cederlaan. Hiertoe is de parkeerbehoefte berekend. De memo en de parkeerberekening zijn opgenomen in de bijlagen. Hieronder wordt op de uitkomsten ingegaan.
3.7.1 Verkeer
Verkeersgeneratie
De nieuwe functies zorgen voor extra verkeersbewegingen. Op basis van de CROW kengetallen is de verkeersgeneratie van de huidige en toekomstige functies in beeld gebracht. De uitgangspunten en de berekening zijn opgenomen in de bijlage. De rekenformules van het CROW gaan uit van een minimum en maximum en hebben een behoorlijke bandbreedte. Voor de berekening van de verkeersgeneratie is uitgegaan van de minimale CROW normen. Dit geeft het meest realistische scenario gezien de nabijheid van het centrum en hoogwaardig openbaarvervoer verbindingen (NS, HOV) in combinatie met betaald parkeren op openbare parkeergelegenheden in de directe omgeving. Met andere woorden veel van de interne korte ritten zullen niet met de auto gedaan worden vanwege het betaalde parkeren in een groot gedeelte (van het centrum en de schil) van Eindhoven, de goede (H)OV- en langzaam verkeer verbindingen.
Uit de berekeningen blijkt dat de herontwikkeling van het plangebied 1.032 motorvoertuigbewegingen per etmaal genereert. Aan de bestaande functies zoals deze op basis van het vigerende bestemmingsplan zijn toegestaan (werkplaats en bijbehorende kantoorruimte), zijn 559 motorvoertuigbewegingen toe te kennen. Deze worden in mindering gebracht op de totale verkeersproductie. De toename in verkeersbewegingen bedraagt dan 473 mvt/etmaal.
Effecten op de omgeving
De nieuwe woningen genereren iets meer motorvoertuigbewegingen dan de huidige planologische bestemming. Weliswaar zijn de voormalige bedrijfspanden gesloopt, maar planologisch geldt de verkeersgeneratie nog. Met andere woorden, in het huidige bestemmingsplan mag een bedrijf met een vergelijkbare verkeersgeneratie gevestigd worden. De planlocatie heeft twee inritten, waarbij de inrit via de Schootsestraat en de Kreugelstraat het meest intensief gebruikt werd. De andere inrit ligt aan de Cederlaan aan de westzijde van het perceel nabij de studentenhuisvesting.
![]() |
Figuur 3.14 Inrit Ontwikkeling Cederlaan |
Er zijn studies verricht naar de verkeersafwikkeling van en naar de nieuwe woonbuurt. In bijlage 1 bij deze toelichting zijn deze onderzoeken en studies nader toegelicht. Hierbij zijn verschillende varianten onderzocht en gekozen is voor een variant waarbij, om de verkeersbelasting voor de naburige woningen op de Kreugelstraat/Schootsestraat blijvend te verminderen, de inrit op de Cederlaan de reguliere toegang voor gemotoriseerd verkeer gaat worden. De inrit aan de Kreugelstraat is bedoeld voor langzaam verkeer, calamiteiten en incidenteel voor laden/lossen en voor bijvoorbeeld verhuizingen. Deze keuze brengt met zich mee dat het gemotoriseerde verkeer vanuit de Cederlaan van en naar de woonbuurt zal rijden. Hierbij is gekeken naar 2 varianten:
- Ontsluiting in het verlengde van de huidige T-aansluiting Cederlaan – Heesakkerstraat, waardoor deze kruising een volwaardige kruising wordt;
- Ontsluiting ter hoogte van de bestaande in-/uitrit naar het plangebied met uitsluitend een 'rechts-in, rechts-uit' principe.
Gekozen is voor de optie met een ontsluiting ter hoogte van de bestaande in-/uitrit naar het plangebied met toepassing van het 'rechts-in, rechts-uit' principe. Dit mede omdat uit de studie naar het ontsluiten van de ontwikkeling Cederlaan ter hoogte van de T-aansluiting Cederlaan – Heesakkerstraat naar voren is gekomen dat deze niet mogelijk is omdat de verliestijd voor het Hoogwaardige Openbaar Vervoer (HOV) toeneemt en er een onveilige situatie ontstaat voor het fietsverkeer. Om in het plangebied te komen zijn - komende vanuit het westen 2 routes mogelijk:
- via de route Ekkerstraat, Batenhof en Heesakkerstraat;
- via een U-bocht op het kruispunt Cederlaan – Schootsestraat.
De route door de woonwijk Schoot is niet ideaal, maar vormt een acceptabel ontsluitingsalternatief. Gelet op de huidige intensiteiten op de wegen op deze route, zijn deze passend bij de inrichting van de weg en kunnen de wegen de beperkte extra verkeersbewegingen goed verwerken.
Hoewel de U-bocht niet de ideale ontsluitingsvorm is, biedt het daarentegen wel een verkeersveilig alternatief dat vandaag de dag ook al wordt toegepast door auto's richting het naast het plangebied gelegen terrein. Kerend verkeer heeft ruim voldoende ruimte om te kunnen keren vanwege de busbaan in het midden van de weg. Daarnaast wordt de linksafbeweging (en keerbeweging) conflictvrij geregeld in de VRI, wat concreet betekent dat:
- er geen sprake is van een conflict met links afslaand verkeer van de oostelijke tak;
- er geen conflict is met busverkeer;
- er geen conflict is met rechts afslaand verkeer van de noordelijke tak;
- er geen conflict is met overstekende voetgangers en fietsers.
Zie ook het door Goudappel opgestelde rapport hieromtrent Bijlage 1 Rapport Goudappel ontsluiting kenmerk 016311.20231027.N1.01.
Conclusie
De relatief beperkte toename van verkeer in het plangebied is goed op te vangen. Deze toename past binnen de dynamiek van een stad als Eindhoven. Al met al kan worden gesteld dat de voorgestelde ontsluitingswijze voor de woningbouwontwikkeling aan de Cederlaan voor aankomend verkeer uit westelijke richting niet ideaal is. Daarentegen is deze oplossing, gezien de stedelijke context en zeer beperkte ruimte voor de ontsluiting op het omliggend wegennet, wel de meest verkeersveilige oplossing. Alles afwegende leidt het wijzigen van de bestaande bestemming naar een kleine woonwijk niet tot onevenredig negatieve gevolgen op verkeerskundig gebied voor de omgeving.
3.7.2 Parkeren
Met de realisatie van het herontwikkelingsplan, zal ook de parkeerbehoefte wijzigen. Er is door Kwirkey door een mobiliteitsplan opgesteld voor de te realiseren ontwikkeling inclusief de rekentool van de gemeente Eindhoven. Voor dit mobiliteitsplan en rekentool wordt verwezen naar de bijlagen. De belangrijkste uitgangspunten en conclusies worden hieronder weergegeven.
Locatie
De ontwikkelingslocatie is gelegen aan de Cederlaan te Eindhoven op een voormalig bedrijfsterrein. De locatie valt binnen de zone “Schil”. De parkeernormen van de “Schil” zijn daarom van toepassing. Het ontwikkelprogramma bestaat uit een combinatie van grondgebonden woningen en niet-grondgebonden woningen (zie onderstaande tabel). Daarnaast wordt een ondergrondse parkeergarage gerealiseerd en vindt fietsparkeren plaats conform de parkeernormen van de gemeente Eindhoven. Een deel van de fietsen zal parkeren in bergingen.
Functie | aantal |
Niet-grondgebonden woningen klein (0 t/m 60 m2 bvo) | 97 |
Niet-grondgebonden woningen midden (60 tot 120 m2 bvo) | 64 |
Grondgebonden woning klein (0 tot en met 60 m2 bvo) | 9 |
Grondgebonden woning groot (> 120 m2 bvo) | 46 |
bedrijfsverzamelgebouw | 150m² |
Bestaande omliggende bebouwing met parkeervraag op delen van plangebied
De bestaande bebouwing in de omgeving (Woonbedrijf) bestaat uit 211 zelfstandige woonruimte met campuscontract en 61 niet-zelfstandige woonruimten. De bestaande bebouwing wordt ook meegenomen in het mobiliteitsplan. Er zijn 36 parkeerplaatsen verhuurd aan Space-S. Deze bevinden zich op dit moment op het maaiveld parkeerterrein. Space-S huurt deze vaste parkeerplaatsen om haar mobiliteitsplan sluitend te krijgen.
De parkeerbehoefte is op dit moment opgelost door middel van 105 maaiveld parkeerplaatsen en twee inpandige fietsenstallingen met in totaal 342 fietsparkeerplaatsen.
Bij de parkeerbalans voor het onderhavige plangebied is met de bestaande omliggende bebouwing en de wijze waarop deze gebruik maakt van de parkeerplaatsen in en in de omgeving van het plangebied rekening gehouden.
STOMP
Het zogenaamde 'STOMP-principe' is van toepassing op dit project. Bij het STOMP-ontwerpprincipe staat de auto niet langer centraal bij de inrichting van de ruimte, maar wordt eerst uitgegaan van de voetganger (Stappen) en vervolgens de fietser (Trappen), OV en MaaS. Als laatste wordt de privéauto meegenomen in de inrichting.
Parkeernorm
Voor dit project is het document: “Actualisatie nota parkeernormen 2019” van de gemeente Eindhoven van toepassing. Conform de nota is er een HOV-afslag van 25% van toepassing vanwege de ligging ten opzichte van HOV haltes in de directe nabijheid (op ca. 100m afstand bevindt zich aan de Cederlaand een HOV-knoop).
Beoordeling kansen deelvervoer
Een station-based deelvervoer oplossing die beschikbaar is voor de ontwikkeling, bestaande bebouwing en omliggende wijk resulteert in het beste draagvlak voor deelmobiliteit. De garantie dat de deelmobiliteit minimaal 10 jaar blijft bestaan is te realiseren door een verplichte bijdrage vanuit de VvE af te spreken. Deze bijdrage kan afgebouwd worden indien gebruik van derden voldoende is.
Het project zelf lijkt op basis van de door de gemeente gehanteerde normen voldoende draagvlak voor drie deelvoertuigen te bieden op basis van data uit 2021 (dit is exclusief groei).
Op basis van de doelgroepen en programmering kunnen er tussen de twee en drie deelvoertuigen worden ingezet. In de “Schil” vervangt 1 deelauto maximaal 7 parkeerplaatsen. Met naar beneden afronden kunnen op deze manier tussen de 11 en 19 parkeerplaatsen worden vervangen. Zonder afronden gaat het om 12 tot 21 parkeerplaatsen.
Flankerende maatregelen - Bestaande parkeervoorzieningen inzetten
Het inzetten van bestaande terreinen in de omgeving is geen optie gebleken. De parkeernota biedt ook de mogelijkheid om straatparkeren te benutten mits er voldoende restcapaciteit is. Er moeten hierbij diverse elementen meegenomen worden zoals maximale loopafstanden.
Op basis van het parkeeronderzoek uitgevoerd door Mobycon heeft Kwirkey inzichtelijk gemaakt of er in een straal van 200 meter de parkeerbezetting voldoende laag is na het inzetten van 10 parkeerplaatsen ten behoeve van de ontwikkeling van onderhavig plan. Uit het parkeerdrukonderzoek is gebleken dat de ontwikkeling gebruik kan maken van bestaande straatparkeerplaatsen. Het zal gaan om maximaal 10 plekken.
Parkeerbehoefte – Allocatie van doelgroepen
Er vindt een allocatie van doelgroepen plaats tussen het zowel parkeren op het maaiveld als in de garage. Ook wordt rekening gehouden met wensen van de ontwikkelaar aangezien er een splitsing tussen openbaar en niet-openbaar is aangebracht in de parkeergarage. Er wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
- De functie “werken” parkeert in het openbare deel van de parkeergarage.
- De bewoners parkeren dicht bij hun woning. Dit betekent dat de zelfstandige woonruimte met campuscontract en onzelfstandige woonruimte op maaiveld parkeren.
- De bewoners van de niet-grondgebonden woningen en de bewoners van de grondgebonden woningen parkeren zoveel mogelijk in een afgescheiden gedeelte van de parkeergarage.
- De bezoekers van de zelfstandige en niet-zelfstandige woningen parkeren op het parkeerterrein op maaiveld.
- De bezoekers van de nieuwbouw ontwikkeling parkeren in de openbare parkeergarage.
- Space-S wordt verdeeld o.b.v. beschikbare restcapaciteit over het maaiveld en de openbare garage waarbij vaste parkeerplaatsen met 100% bezetting is aangehouden.
- De aanwezigheidspercentages voor de appartementen groter dan 60m² worden op 100% gezet.
- Er is een beheersmaatregel voor de appartementen van 0-60m². Als het besloten gedeelte vol is, dient te worden geparkeerd in het openbare deel.
In totaal heeft de parkeergarage 149 parkeerplaatsen (waarvan 79 bewonerparkeerplaatsen) en op maaiveld is ruimte voor 61 parkeerplaatsen. In totaal zijn er dus 210 parkeerplaatsen beschikbaar. De parkeerplaatsen voldoen hierbij aan de NEN 2443.
Beheersmaatregel bewoners- en openbare garage
De bewonersgarage bestaat uit 79 parkeerplaatsen. In overeenstemming met de parkeerbalans die rekening houdt met allocatie van doelgroepen, bevindt de maatgevende piek zich op een weekdag nacht waarnbij op dat moment een berekend tekort van 31 parkeerplaatsen ontstaat. De openbare parkeergarage (149 parkeerplaatsen minus 79 parkeerplaatsen) kent 70 parkeerplaatsen. De openbare parkeergarage heeft voldoende restcapaciteit om het tekort van de bewonersparkeerplaatsen op te vangen. Het project introduceert een beheersmaatregel om het tekort in de bewoners/stallingsparkeergarage (niet-openbaar) op te lossen.
Beheersmaatregel bewoners/stallingsparkeergarage
De bewoners van de kleine (0-60m²) grond- en niet-grondgebonden woningen hebben bordjes ("gereserveerd") op de parkeerplaatsen staan waarop aangegeven wordt dat deze plaatsen alleen door deze gebruikers gebruikt mogen worden. De bordjes van de kleine (0-60m²) grond- en niet-grondgebonden woningen zijn niet gekoppeld aan een specifiek huishouden/voertuig. Iedereen in deze groep met een parkeerrecht mag zijn voertuig hier parkeren. Zodra de stallingsgarage vol is voor de kleine appartementen, stallen de bewoners van de kleine appartementen het voertuig in de openbare garage.
De overige bewonersparkeerplaatsen zijn wel persoons/voertuig gebonden en bevatten een bordje met “gereserveerd plus huisnummer en/of kenteken”. In de gebruiksvoorwaarden van de garage zal rekening gehouden worden met dit regime. In totaal zullen 31 parkeerplaatsen in het openbare deel aangewend worden voor deze doelgroep zodra de bewonersgarage vol staat. Naar de bewoners zal gecommuniceerd worden dat zij eerst in de bewonersgarage parkeren alvorens in het openbare deel. In de vervolgfases wordt onderzocht hoe en of het nodig is om maatregelen te nemen die zoekverkeer door bewoners verminderen.
Parkeren - maaiveld & space-S
De bewoners en bezoekers van de zelfstandige en onzelfstandige woonruimte parkeren op het maaiveld. Daarnaast worden de 36 parkeerplaatsen van Space-S op basis van beschikbaarheid verdeeld tussen het maaiveld en de parkeergarage. De gebruikers van Space-S krijgen hierbij een vaste parkeerplaats waarmee in de openbare garage geparkeerd kan worden of op maaiveld.
Deelvervoer
De deelauto's worden in het openbare deel van de parkeergarage op eigen terrein gepositioneerd. Met de inzet van 3 deelvoertuigen voor bewoners daalt de maatgevende piek met 19 minus 3 parkeerplaatsen voor de deelvoertuigen.
Inzet van openbare parkeerplaatsen
Het inzetten van bestaande parkeerterreinen is voor de planlocatie niet mogelijk. Wel is er voldoende capaciteit bij het straatparkeren beschikbaar op basis van de parkeerdrukmeting. De ontwikkeling Drukkerijkwartier gebruikt 10 straatparkeerplaatsen om aan haar mobiliteitsbehoefte te voldoen.
90% bezetting toets
Met het plan vindt aanpassing aan de bestaande parkeervoorzieningen aan de westzijde van het plangebied plaats. Bekeken is in hoeverre het plan effect heeft op de beschikbare parkeercapaciteit van de functies die nu gebruik maken van dit parkeerterrein. Wanneer voor de zelfstandige en onzelfstandige kamers van Woonbedrijf (studentencomplex) de parkeernormen van 2019 toegepast worden en er daarbij aangetoond kan worden dat de bezetting van het parkeerterrein voldoende laag is, zal geen sprake zijn van een onevenredige beperking aan beschikbare capaciteit. Met voldoende laag wordt bedoeld max 90% bezetting in de nieuwe situatie. In de nieuwe situatie is het maaiveldparkeren teruggebracht tot 61 parkeerplaatsen en is er een parkeergarage toegevoegd aan het areaal. Deze 90% bezettingstoets is uitgevoerd door de werkelijk gemeten aantallen voertuigen opgenomen voor Space-S en voor de bestaande bebouwing (studentencomplex) te hanteren aangevuld met de parkeerbehoefte voor de nieuwe ontwikkeling 'Drukkerijkwartier', die met onderhavig bestemmingsplan mogelijk gemaakt is.
Parkeerbalans
De parkeerbalans is aangepast aan de hand van de hierboven omschreven nuances en bijstellingen (zie onderstaande tabel). Er is in de parkeerbalans onderscheid gemaakt tussen de verschillende parkeervoorzieningen: parkeergarage bewoners, parkeergarage openbaar en parkeren maaiveld.
Bij de aangepaste parkeerbalans behoren enkele aandachtspunten. Zo zijn de de aanwezigheidspercentages voor Space-S, de niet-grondgebonden woningen 60-120m² en grondgebonden woningen groot op 100% gezet. Deze hebben vaste parkeerplaatsen gekregen.
Ten tweede laat het laatste deel van de aangepaste parkeerbalans zien dat de bezettingspercentages op basis van de parkeertellingen beneden de 90% blijven, waarmee het verantwoord is te kunnen werken met de nieuwe parkeernormen (2019) voor het berekenen van de parkeerbehoefte voor bestaande bebouwing en de inzet van 10 bestaande straatparkeerplaatsen ten behoeve van onderhavig plan.
Ten derde vervangt het deelvervoer maximaal 19 plaatsen minus 3 plekken voor de deelauto's = 16 parkeerplaatsen.
Op basis van de gehanteerde uitgangspunten en toe te passen flankerende maatregelen zoals hierboven toegelicht, ontstaat een sluitende parkeerbalans (zie regel 'parkeerbalans na flankerende maatregelen' in onderstaande figuur).
![]() |
![]() | |
Figuur 3.15 Aangepaste parkeerbalans en werkelijke bezetting parkeerplaatsen (Bron: Kwirkey, mei 2023) |
Fiets - fietsparkeerbehoefte
Het aantal fietsparkeerplaatsen is berekend conform het document “Actualisatie nota parkeernormen (2019)” van de gemeente Eindhoven (zie onderstaande tabel). De berekening op basis van de normen van de gemeente Eindhoven resulteert in een behoefte van 979 fietsparkeerplaatsen die op eigen terrein opgelost moet worden conform de eisen van de gemeente. Deze zijn opgenomen in het document: “Kwaliteitseisen inpandige fietsenstallingen opgesteld (vastgesteld april 2021)”. Met eigen terrein wordt de bestaande bebouwing (zelfstandige en onzelfstandige kamers) bedoeld en de nieuwe ontwikkeling.
![]() | |
Figuur 3.16 Parkeerbalans fietsparkeren (Bron: Kwirkey, mei 2023) |
Er zijn tussen de projectontwikkelaar en de gemeente de volgende afspraken gemaakt over de fiets met betrekking tot de nieuw te realiseren bebouwing:
- Grondgebonden woningen met eigen berging parkeren op eigen grond. Met uitzondering van de 18 grondgebonden woningen die niet over een berging in de tuin beschikken. Deze parkeren de fiets in de inpandige berging.
- Alle niet-grondgebonden woningen en woningen op/aan de parkeergarage kleiner dan of gelijk aan 60m² (gemeten conform “Actualisatie nota parkeernormen (2019)”) parkeren de fiets in een gemeenschappelijke inpandige stalling in overeenstemming met de gemeentelijke normen en kwaliteitseisen.
- Alle niet-grondgebonden woningen groter dan 60m² (gemeten conform “Actualisatie nota parkeernormen (2019)”), parkeren de fiets in een individuele berging in overeenstemming met bouwbesluit.
- De bestaande bebouwing, zelfstandige en onzelfstandige woningen, parkeren in twee inpandige fietsenstallingen met in totaal 342 fietsparkeerplaatsen. Dit zijn bestaande stallingen.
De projectontwikkelaar realiseert minimaal 44 fietsparkeerplaatsen voor bezoekers op maaiveld. Dit vindt in zijn geheel plaats op eigen terrein. Met eigen terrein wordt in dit geval bedoeld het eigen terrein van de nieuwe ontwikkeling Dit sluit aan bij de verwachte stallingsvraag voor bezoekers. De bezoekers van het bestaande studentencomplex parkeren in de bestaande inpandige stalling van het studentencomplex.
De 194 fietsparkeerplaatsen voor woningen kleiner of gelijk aan 60 m² (ontwikkellocatie) en de 3 fietsparkeerplaatsen voor het bedrijfsverzamelgebouw zijn inpandig in de garage opgelost waarbij er ruimte wordt gereserveerd voor 25% buitenmodel en 5% buitenmodel XL-fietsen.
De 272 fietsbehoefte vanuit de bewoners voor de bestaande bebouwing bestaande uit de zelfstandige en onzelfstandige woonruimte is opgelost doormiddel van de inzet van de twee bestaande inpandige fietsenstallingen met in totaal 342 fietsparkeerplaatsen. De bezoekers van de zelfstandige en onzelfstandige woonruimte parkeren ook in deze stalling. De totale vraag naar fietsparkeren voor deze doelgroep is (272 fietsen+ 54,4 fiets parkeerplaatsen voor bezoekers) 326,4 (afgerond 327). Het beschikbare aantal fietsparkeerplaatsen is op basis van de plattegrond 342 en hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de opgave.
3.8 Groen
3.8.1 Groenbeleidsplan 2017
Begin 2017 is een actualisatie van het Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is, welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. De doelen van het Groenbeleidsplan 2017 zijn:
- richting geven aan ontwikkelingen en ambities formuleren;
- faciliteren van de ontwikkeling van Eindhoven als gezonde, klimaatadaptieve en groene stad om zo de vitaliteit en het welzijn van haar bewoners naar een hoger plan te kunnen brengen;
- aanknopingspunten bieden voor beheer en inrichting;
- groen en groenontwikkelingsmogelijkheden voor Eindhoven duurzaam veiligstellen waar het moet en flexibiliteit bieden waar het kan;
- partners in de stad inspireren en stimuleren: inwoners, bedrijfsleven, kennis- en onderwijsinstellingen en overheid.
Het Groenbeleidsplan 2017 blijft na vaststelling van kracht tot de gemeenteraad anders beslist; het streven is een geldigheid van 10 jaar of langer. Het plan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.
In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen. Onderhavig plangebied is geheel gelegen binnen de strategie 'Stad, rood beeldbepalend'.
Doorwerking plangebied
Strategie: Stad, rood beeldbepalend
In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud van de bestaande structuur, kwaliteit, identiteit en functionaliteit. Uiteindelijk moet het groen in deze meer stenige gebieden omspoeld zijn door grotere groenstructuren die deel uitmaken van de groene dooradering die op de groene wiggen aansluit. Binnen de aangeduide groenarme buurten wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal. Dit plangebied is niet aangeduid als groenarme buurt.
Onderdeel van onderhavige ontwikkeling is het groen inrichten en het open maken van de openbare ruimte. Een zo groen mogelijke stedelijke (binnen)ruimte wordt, naast een prettige en klimaatadaptieve inrichting, als vertaling gezien van het omliggend landschap. Hierbij gaat het zowel om groen tussen de gebouwen, maar ook op en tegen de woningen en gebouwen zelf. Middels een voorwaardelijke verplichting is geborgd dat per woning 8 m2 aan groenvoorzieningen wordt gerealiseerd.
Ook wordt gedacht aan het cadeau geven van een boom per woning. Dit vergroot niet alleen de landschappelijke waarde van het gebied, maar zet ook de trend voor vergroening van de tuinen. Tot slot wordt de bebouwing aan de Cederlaan iets teruggetrokken van de rooilijn om een groene buffer aan de voorkant van het plangebied te creëren.
Trefpunt Groen Eindhoven (een adviserende partij voor wat betreft natuur, milieu en duurzaamheid) heeft schriftelijk reactie op het plan gegeven. Deze reactie was grotendeels positief. Het beplantingsplan, de nauwe samenwerking met een ecoloog, de vergroeningsopgave en het autoluwe karakter van het plan werden positief beoordeeld. Enkele adviezen werden meegegeven. Het gaat onder andere om architectonische aanpassingen ten behoeve van groen (zoals een groen trappenhuis), het aanleggen van een tuin op de ondergondse parkeergarage en de samenwerking met bewoners. Deze adviezen worden meegenomen in de verdere uitwerking van het plan.
Tot slot wordt het mogelijk gemaakt om stadslandbouw toe te passen bovenop het appartementencomplex gesitueerd aan de Cederlaan. Middels standslandbouw wordt extra groen (eventueel in kassen) toegevoegd aan het plangebied.
![]() |
Figuur 3.17 Ruimtelijke Strategieënkaart |
3.8.2 Verordening bomen 2021
De raad van de gemeente Eindhoven heeft in mei 20121 de Verordening bomen 2021 vastgesteld. Onderdeel van de verordening bomen is de Groenkaart (onderstaand toegelicht). Deze Groenkaart is ter informatie, de Verordening Bomen 2021 is samen met de bijbehorende nadere regels compensatieplicht leidend beleid.
Het bomenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: behoud, versterking en ruimte voor dynamiek. Eindhoven wil een aantrekkelijke groene stad zijn en blijven. Bomen spelen daarbij een voorname rol. Een hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en recht doet aan het groene imago van de stad is waar de gemeente naar streeft. Duurzaam behoud van de groene signatuur staat voorop. Het bomenbestand dient echter ook aan te sluiten op intensief gebruik van de openbare ruimte en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent soms dat in een bepaalde situatie andere belangen preferabel zijn en bomen moeten wijken. Het bomenbeleid voorziet in die gevallen in de mogelijkheden tot mitigatie en compensatie.
Groene kaart
Een belangrijk onderdeel van de verordening Bomen is de groene kaart. Het is een topografische kaart met daarop aangegeven welke gebieden behoren tot de groenstructuur, tot groenarme gebieden, tot het centrumgebied, de bebouwde komgrens Wet natuurbescherming en welke (particuliere) percelen groter zijn dan 250 m2.
Nadere regels compensatieplicht
De Verordening is uitgewerkt in nadere regels compensatieplicht. In deze regels is uitgewerkt in welke gevallen een compensatieplicht geldt (zo geldt bijvoorbeeld een compensatieplicht bij bouwplannen en civieltechnische werkzaamheden). Daarnaast zijn ook regels gesteld voor de hoogte van de compensatie en de uitvoering hiervan.
In navolgende paragraaf wordt beschreven hoe er met de bestaande bomen binnen het plangebied wordt omgegaan en welke wijze van compensatie plaatsvindt.
3.8.3 Bomeneffectanalyse
Om in beeld te krijgen wat de invloed van de geplande werkzaamheden op de bomen binnen en in de directe omgeving van het plangebied is, is een Bomen Effect Analyse (BEA) uitgevoerd. De resultaten zijn gerapporteerd en als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen. Op navolgende afbeelding zijn de aanwezige bomen binnen en buiten het plangebied weergegeven.
![]() |
Figuur 3.18 Bomen binnen en buiten het plangebied |
In het voorgenomen plan wordt uitgegaan van behoud van 9 bomen binnen de invloedssfeer van de ontwikkeling. Tijdens de ontwikkelingsfase zijn voor 7 van deze bomen ingrijpende maatregelen noodzakelijk voor duurzame handhaving. Voor de 3 niet te behouden bomen wordt binnen het huidige ontwerp gekeken naar alternatieven om de bomen in te passen. Voor deze bomen geldt op voorhand dat duurzame handhaving in het huidige ontwerp niet mogelijk is door onoplosbare knelpunten.
Ruimtelijk beslag
Zonder aanpassing van het ontwerp wordt er ruimtelijk beslag gelegd op 3 bomen. Dit betreft bomen 7, 8 en 9. Deze bomen vallen volledig of grotendeels in het bouwvlak van de hoogbouw ten zuidwesten van het plangebied en in dit kader is binnen het huidige ontwerp duurzame handhaving uitgesloten.
Specifieke maatregelen
Aangeraden wordt om de locatie van de nieuw te plaatsen woningen uit te zetten en in beraad met een boomtechnisch toezichthouder ter plekke te beoordelen waar en tot hoe ver de kronen moeten worden ingenomen.
Beperkte maatregelen
Voor boom 11 is het op dit moment lastig te bepalen wat de exacte gevolgen zullen zijn van de werkzaamheden. Verdichting van de ondergrond door langsrijden van (bouw-)verkeer en mogelijk schade aan de boomkroon vanwege de standplaats van de boom en kroonontwikkeling zijn reële risico’s voor deze boom. Mocht in deze situatie bouwverkeer noodzakelijk blijken nabij de boom dan wordt aangeraden om rijplaten te plaatsen zodat verdichting van de bodem zoveel mogelijk wordt voorkomen. Ook kan in overleg met de boomtechnisch toezichthouder geraadpleegd worden om mogelijk een enkele tak in te nemen, mocht dit noodzakelijk blijken.
Boom 10 staat in de tuin van derden buiten het plangebied. Op dit moment is lastig in te schatten hoe de rand van het plangebied zal worden ingericht. Om schade aan de boom te voorkomen wordt op deze locatie afgeraden om een erfafscheiding of iets dergelijks te funderen of tot boven de onderkant van de boomkroon te laten reiken. Paalfunderingen kunnen worden uitgevoerd, voor bijvoorbeeld een hekwerk of schutting.
Advies en randvoorwaarden
Bij werken binnen de kwetsbare zone van de te handhaven bomen (kroonprojectie + 1,5m)
- Voor aanvang van de werkzaamheden dient een werkplan opgesteld te zijn, met daarin de goedgekeurde uitwerking van de randvoorwaarden.
- Een boomtechnische toezichthouder of gediplomeerd boomverzorger dient toe te zien op het verwijderen van wortels Ø>4cm (verwijdering van stabiliteitswortels is niet toegestaan, met uitzondering van het ondertoezicht verwijderen van stabiliteitswortels bij boom 7), het machinaal graven binnen de kroonprojectie en de benodigde snoei van takken.
- Bij machinaal werken binnen de kroonprojectie dient te allen tijde schade aan de kroon voorkomen te worden.
Bronbemaling
Bronbemaling, indien nodig, kan doorgang vinden buiten de bladhoudende periode. De bladhoudende periode loopt globaal van maart tot november. Wanneer bronbemaling wordt toegepast gedurende de bladhoudende periode zijn negatieve effecten op de duurzame handhaving van de bomen niet uit te sluiten. In dat geval zal een gericht monitorings- en watergiftplan moeten worden opgesteld, dat getoetst moet zijn door een gecertificeerd European Tree Technician.
Uitvoering
De aannemer is verantwoordelijk voor het behoud van de kwaliteit van de bomen en de kwaliteit van de groeiplaats van de bomen gedurende de uitvoering van de bouwwerkzaamheden. De aannemer verzorgt de boombescherming zoals aangegeven in deze BEA. Voor boomtechnische ondersteuning is samenwerking met een boomtechnisch toezichthouder benodigd. De boom technisch toezichthouder dient over voldoende vakkennis te beschikken (European Tree Worker of European Tree Technician). In de bouwkeet wordt een bomenposter opgehangen met algemene regels ter bescherming van bomen (zie, Bijlage IV). Extra maatregelen als gevolg van de werkzaamheden zijn mogelijk benodigd. Deze maatregelen kunnen bestaan uit het toepassen van rijplaten om schade aan de groeiplaats van bomen te voorkomen, of snoeien van wortels en/of takken onder begeleiding van een boomtechnisch toezichthouder.
Met inachtneming van bovenstaand advies wordt schade aan de bomen door toedoen van de werkzaamheden met betrekking tot het bouwplan voorkomen.
Reeds gekapte bomen
In het kader van de sanering van het plangebied is het noodzakelijk geweest om een viertal volwassen beukenbomen te kappen (nrs. 1 t/m 4 in de Bomen Effect Analyse) en daarnaast de dode boom nr. 5 te verwijderen. Met de gemeente is overeengekomen dat de partij verantwoordelijk voor de kap een bedrag in het Bomen Compensatie Fonds stort. De gemeente heeft de toezegging gedaan richting omwonenden om dit bedrag te besteden aan het vergroenen van de directe omgeving van het plangebied. Daarbij dient samen met de directe buren een groenplan voor nieuwe groenaanplant te worden opgesteld. Dit groenplan wordt meegenomen als onderdeel van het inrichtingsplan van het project.
3.9 Bezonning
3.9.1 Beleidsregels voor bezonning woningen
Op 10 januari 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders de "beleidsregels voor bezonning woningen" vastgesteld. Uit deze beleidsregels volgt onder andere dat minimaal 2 uur zonneschijn per dag in de periode van 19 februari t/m 21 oktober aanwezig dient te zijn op de gevel, ter hoogte van het midden van de vensterbank van het raam van de woonkamer. Daarnaast volgt dat in de periode van 21 maart t/m 21 september minimaal 2 uur zonlicht op enig punt in de achtertuin of op het balkon (niet zijnde een inpandig balkon of loggia) aanwezig dient te zijn. Zonlicht in de tuin of het balkon mag in de nieuwe situatie in tijdsduur niet meer dan 50% verminderen ten opzichte van de bestaande situatie.
De positie van de gebouwen binnen het Drukkerijkwartier is afgestemd op de woonfuncties van de naastgelegen buurten van Oud-Strijp, de Kreugelstraat, de Schootsestraat en het naastgelegen studentencomplex. Oud-Strijp ligt aan de overzijde van de Cederlaan ten zuidoosten van het kwartier en ondervindt door deze oriëntatie geen belemmering in de bezonning. Doordat de hogere bebouwing zich met name in de uiterste zuidwestelijke hoek van het kwartier bevindt bestaat er ook geen belemmering in de bezonning van de woningen van de naastgelegen Kreugelstraat en Schootsestraat. Tot het naastgelegen studentencomplex wordt voldoende afstand bewaard om ook hier mogelijke belemmering te voorkomen. Dit blijkt uit de bezonningstudie. Deze is in de bijlagen opgenomen. De bezonningsstudie laat zien dat er nauwelijks tot geen schaduw valt buiten het Drukkerijkwartier. Binnen het kwartier ligt de aaneenschakeling van pleintjes bovendien goed in de zon. Dit komt de belevingswaarde van de openbare ruimte ten goede. Hiermee wordt voldaan aan de uitgangspunten van de beleidsregel.
3.10 Kabels, Leidingen En Straalpaden
Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels, leidingen of straalpaden aanwezig. Het planvoornemen wordt dan ook niet belemmerd door de aanwezigheid van kabels, leidingen en straalpaden.
Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf
4.1 Milieueffectrapportage
4.1.1 Wettelijk kader
Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.. De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.
Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.
De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:
- Kolom 1: de activiteit zelf;
- Kolom 2: drempelwaarden activiteit;
- Kolom 3: de kaderstellende plannen (zoals een bestemmingsplan);
- Kolom 4: de besluiten.
De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.
In dit kader is met name 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. van belang. Het gaat daarbij om:
- D 11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen
Stedelijk ontwikkelingsproject
Uit de jurisprudentie volgt dat of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van Besluit m.e.r afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard, omvang en locatie van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Hieronder wordt ingegaan op deze aspecten.
De ontwikkeling van maximaal 242 woningen is aan te merken als een stedelijke ontwikkeling zoals opgenomen in het Besluit m.e.r.. De voorgenomen ontwikkeling ligt ver onder de drempelwaarde die is opgenomen in kolom 2. Er is sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht. Dit betekent dat voordat het ontwerpbestemmingsplan in procedure gaat, het college van burgemeester en wethouders aan de hand van een aanmeldings-notitie moet beoordelen en besluiten of een milieueffectrapport moet worden opgesteld e.e.a. conform paragraaf 7.6 Wet milieubeheer.
Voor dit plan is een (vormvrije) m.e.r. beoordelingsnotitie opgesteld. Deze notitie maakt als bijlage onderdeel uit van het bestemmingsplan. Hieruit blijkt dat er geen significante (nadelige) milieueffecten te verwachten zijn. Er hoeft dan ook geen volledige milieueffectrapportage doorlopen te worden ten behoeve van dit bestemmingsplan.
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.
In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.
4.2.1 Staat van bedrijfsactiviteiten
De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze staat is gebaseerd op bovengenoemde VNG - brochure. In deze staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met potentiële milieuemissies. Op grond van deze staat wordt een beleidsmatige selectie gemaakt van die bedrijfsactiviteiten die in het plangebied worden toegestaan. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI -codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
- de richtafstanden hebben betrekking op het omgevingstype 'rustige woonwijk';
- de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.
De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.
Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.
4.2.2 Relatie met plan
Op basis van de vigerende bestemmingsplannen zijn de milieubelastende functies in de omgeving bepaald. De milieubelastende functies en de bijbehorende richtafstanden zijn weergegeven op afbeelding 4.1. De richtafstanden behorende bij de milieubelastende zijn toegelicht in tabel 4.1. Hierbij is uitgegaan van het omgevingstype 'rustig woongebiedfuncties'.
![]() |
Figuur 4.1 Bestemmingen met milieu contouren |
![]() |
Tabel 4.1 Richtafstanden milieubelastende functies omgeving |
Het plangebied ligt binnen de richtafstanden voor het aspect geluid van de winkels aan Schootsestraat 26 en Schootsestraat 54 en de kapsalon aan Cederlaan 2a. Het geluid afkomstig van de winkels en kapsalon zal geen belemmering vormen voor het plan. De beoogde woningbouw vindt plaats aan de achterzijde van deze panden. De panden zelf hebben geen relevante geluiduitstraling, zeker niet naar de achterzijde. Verder is geen sprake van relevante geluidbronnen, zoals voertuigbewegingen of parkeren, omdat deze activiteiten in de openbare ruimte (buiten de inrichtingsgrenzen) plaatsvinden. Ten slotte zullen woningen binnen het plangebied op enige afstand van deze functies worden gerealiseerd. Bestaande woningen liggen dichterbij, of zelfs aanpandig aan deze functies. Gesteld kan worden dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat en dat de winkels en kapsalon niet in hun belangen worden geschaad.
Planologisch gezien zijn er ter plaatse van de Schootsestraat 26, Schootsestraat 54 en aan de Cederlaan 2a bedrijven toegestaan t/m de milieucategorie 2. Dergelijke bedrijven hebben doorgaans een richtafstand van 30 meter ten opzichte van woningen. Ook bedrijven die zich in de toekomst op deze adressen willen vestigen, zullen echter met de reeds direct aangrenzende woonpercelen rekening moeten houden. De nieuw te realiseren woningen die middels onderhavig bestemmingsplan gerealiseerd worden zullen daarmee ook toekomstige bedrijvigheid niet in toenemende mate belemmeren, daar de bestaande woningen reeds maatgevend zijn.
Het plangebied ligt ook binnen de richtafstanden voor het aspect geluid van de warmtekrachtcentrale aan Beukenlaan 2a. Deze inrichting is een ‘grote lawaaimaker’ zoals bedoeld in onderdeel D van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Voor deze inrichting moet in het bestemmingsplan een geluidzone worden vastgelegd. De geluidzone is weergegeven op afbeelding 4.2.
![]() |
Figuur 4.2 Geluidzone Beukenlaan 2a |
Het plangebied ligt buiten de geluidzone van de warmtekrachtcentrale. Gesteld kan worden dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat en dat de warmtekrachtcentrale niet in haar belangen wordt geschaad.
4.3 Geluid
4.3.1 Wettelijk kader
De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte, mag worden afgeweken.
De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.
Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.
4.3.2 Relatie met plan
Voor dit bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Op basis van de resultaten van het akoestisch onderzoek worden onderstaande conclusies getrokken.
Het plangebied valt binnen de zone van de Beukenlaan (70/50 km/uur), de Cederlaan (50 km/u), de Kastanjelaan (50 km/u), de Noord Brabantlaan (50 km/u) en de Koenraadlaan (50 km/u). In de directe omgeving zijn verder een aantal wegen binnen de 30 km/uur zone gelegen. Deze wegen zijn alleen meegenomen in het kader van de cumulatieve geluidbelasting.
Beukenlaan
De geluidbelasting bedraagt op zijn hoogst 51 dB ter plaatse van de meest noordelijke woning aan de Kreugelstraat (2e etage). De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt op vierbeoordelingspunten overschreden (meerdere hoogtes). De hoogst toelaatbare geluidbelasting van 63 dB wordt nergens overschreden. Omdat niet overal aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan zijn in het onderzoek maatregelen beschouwd.
Cederlaan
De geluidbelasting bedraagt op zijn hoogst 61 dB ter plaatse van de appartementen in het meest zuidoostelijke blok in het plangebied (1e en 2e etage). De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt op zestien beoordelingspunten overschreden (meerdere hoogtes). De hoogst toelaatbare geluidbelasting van 63 dB wordt nergens overschreden. Omdat niet overal aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan zijn in het onderzoek maatregelen beschouwd.
Overige getoetste straten
De hoogst berekende waardes afkomstig van de Kastanjelaan, Noord Brabantlaan en de Koenraadlaan bedragen respectievelijk 47, 48 en 27 dB. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt nergens overschreden. Het verlenen van een hogere waarde voor de deze straten is niet aan de orde.
Hogere waarden
Hogere waardes zijn nodig voor de Beukenlaan en voor de Cederlaan. De berekende geluidbelasting bedraagt respectievelijk maximaal 51 en 61 dB. Maatregelen worden niet doelmatig geacht, zie hiervoor het onderzoek. Het verlenen van hogere waarden wordt mogelijk geacht mits er in het kader van het gemeentelijk beleid een oplossing wordt gevonden voor geluidsbelasting van de Cederlaan op de appartementen direct aan de Cederlaan in de meest zuidoostelijke hoek van plangebied.
In de verdere uitwerking van het ontwerp zal rekening worden gehouden met bovenstaande. Constructies als een serre vormen een mogelijkheid, maar ook het plaatsen van een glazen wand voor bepaalde raamopeningen.
Bouwbesluit en woon- en leefklimaat
Benodigde gevelwering (wegverkeerslawaai)
De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt ten hoogste 66 dB voor de wonigen in de zuidoostelijke hoek van het plangebied. De vereiste karakteristieke geluidwering bedraagt maximaal 66 – 33 = 33 dB. Het zal nodig zijn nader onderzoek te doen naar de geluidwering van de gevels.
Woon- en leefklimaat
De milieukwaliteit voor de gewenste wooneenheden wordt geclassificeerd als ‘zeer goed’ tot ‘zeer slecht’. Op basis van de toelichting in het akoestisch onderzoek kan gesteld worden dat de cumulatieve geluidbelasting (wegverkeer) een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat ter plaatse van de wooneenheden niet in de weg staat.
Conclusie
Het aspect 'wegverkeerslawaai' staat het vaststellen van onderhavig bestemmingsplan niet in de weg. Daar waar hogere waarden dienen te worden vastgesteld, vindt separate besluitvorming gekoppeld aan de bestemmingsplanprocedure plaats. Aangezien in onderhavige situatie sprake is van een procedure hogere waarde, is voor de woningen een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels nodig. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform een nader onderzoek) is vervolgens een goed akoestisch woon- en leefklimaat gewaarborgd. Tevens blijkt uit de rekenresultaten dat de woningen beschikken over een geluidluwe gevel danwel buitenruimte.
4.4 Luchtkwaliteit
De juridische kaders voor het aspect 'luchtkwaliteit' zullen in de navolgende paragrafen (4.4.1 tot en met 4.4.4) worden toegelicht. In paragraaf 4.4.5 wordt nader ingegaan op de doorwerking van deze kaders naar het plan.
4.4.1 Wettelijk kader
Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m3, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.
4.4.2 Besluit niet in betekenende mate bijdragen
In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:
- woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg;
- woningbouwlocaties die niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
- kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg en
- kantoorlocaties die niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.
Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.
4.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen
Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.
In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.
4.4.4 Goede ruimtelijke ordening
Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.
4.4.5 Relatie met plan
Invloed initiatief op luchtkwaliteit
Onderbouwd moet worden dat het plan onder de Regeling NIBM valt. Er is blijkens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'. Het plan voorziet in maximaal 242 woningen en blijft ruimschoots onder de norm zoals vastgelegd in de Regeling NIBM. Een luchtkwaliteitsonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
Invloed luchtkwaliteit op initiatief
Naast de invloed van het toekomstige verkeer op de luchtkwaliteit, moet ook gekeken worden naar de huidige luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Op basis van achtergrondwaarden kan achterhaald worden of sprake is van een goed woon- en leefklimaat bij de nieuwe woningen. De achtergrondwaarden ter plaatse van de dichtstbijzijnde meetpunten (aan de Cederlaan en Beukenlaan) zijn middels de NSL-monitoringstool achterhaald (NSL: Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit achterhaald.
# | Id | NO2 ug/m3 | PM10 ug/m3 | PM10 overschrijdingsdagen | PM2.5 ug/m3 | ||||
1 | 30767 | 24.7 | 20.0 | 7.7 | 12.5 | ||||
2 | 30766 | 23.5 | 19.7 | 7.4 | 12.2 | ||||
3 | 30765 | 23.9 | 19.8 | 7.5 | 12.3 | ||||
4 | 31147 | 27.4 | 20.7 | 8.4 | 12.5 | ||||
Norm | 40 | 40 | 35 | 25 |
Tabel 4.2 Achtergrondwaarden dichtsbijzijnde meetpunten
Uit de tabel kan geconcludeerd worden dat de achtergrondwaarden met betrekking tot stikstof en fijnstof (ruim) onder de normen liggen. Om deze reden kan worden gezegd dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat (in het kader van luchtkwaliteit) ter plaatse van de toekomstige woningen.
4.5 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen (inrichtingen, transportroutes en buisleidingen). Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Hierbij wordt ook een beschrijving gegeven van het wettelijk kader op gebied van externe veiligheid.
4.5.1 Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt; april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het Plaatsgebonden risico en het Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Inrichtingen
Beukenlaan 2a, Gasdrukregel- en meetstation warmtekrachtcentrale Eindhoven
Dit gasdrukregel- en meetstation valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. Het betreft een station type C, t/m 40 000 normaal kubieke meter per uur aardgas. De veiligheidsafstand bedraagt 15 meter. Het plangebied ligt echter op 200 meter en het invloedsgebied reikt dan ook niet over het plangebied.
Zwaanstraat 1, opslag boortrichloride en opslag zeer giftige vloeistoffen
De waterinhoud van het reservoir voor de opslag van boortrichloride bedraagt 100 liter. De veiligheidsafstand bedraagt 5 meter. Het invloedsgebied van 60 meter reikt niet over het plangebied. De waterinhoud van het reservoir voor de opslag van zeer giftige vloeistoffen bedraagt 238 liter. De veiligheidsafstand bedraagt 40 meter. Het invloedsgebied van maximaal 540 meter reikt niet over het plangebied, aangezien de inrichting zich op een afstand van 600 meter bevindt.
Kastanjelaan 400, opslag zoutzuur en natronloog
De waterinhoud van het reservoir voor de opslag van zoutzuur en natronloog bedraagt 6.000 liter (per tank). De veiligheidsafstanden overschrijden de eigen inrichtingsgrens niet. Het invloedsgebied van 114 meter reikt niet over het plangebied. Het plangebied ligt namelijk op een afstand van 400 meter.
Transport
Rijksweg A2/N2
Op een afstand van 1.500 meter van het plangebied ligt de Rijksweg A2 / N2, wegvak B106. De maatgevende stofcategorie die vervoerd wordt over dit wegvak is GT4 / GT5 met een invloedsgebied van > 4.000 meter. Het plangebied ligt binnen dit invloedsgebied, maar buiten de veiligheidsafstand van 200 meter. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A2 vormt geen belemmering voor het plan. Wel moet een beperkte verantwoording van het groepsrisico plaatsvinden en een advies door de veiligheidsregio worden afgegeven.
Spoorlijn Boxtel - Eindhoven
Op een afstand van 500 meter van het plangebied ligt de spoorlijn Boxtel - Eindhoven. De maatgevende stofcategorie die vervoerd wordt over dit wegvak is B2 met een invloedsgebied van 995 meter. Het plangebied ligt binnen dit invloedsgebied, maar buiten de veiligheidsafstand van 200 meter. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de het spoor vormt geen belemmering voor het plan. Wel moet een beperkte verantwoording van het groepsrisico plaatsvinden en een advies door de veiligheidsregio worden afgegeven.
Buisleidingen
Op een afstand van ongeveer 300 meter van het plangebied ligt een hogedruk ardgasleiding van I&M transport. De eigenschappen van de leiding zijn weergegeven in tabel 4.2.
Leiding | Diameter (inch) | Druk (bar) | Afstand PR (meter) | Afstand GR* (meter) | ||||
Hogedruk aardgasleiding Z-519-01 | 6,61 | 40,00 | < 120 | 120 | ||||
* Invloedsgebied voor de berekening van het groepsrisico | ||||||||
Tabel 4.3 Eigenschappen buisleiding |
Er is geen sprake van een knelpunt wat betreft het plaatsgebonden risico of het groepsrisico door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
4.5.2 Gemeentelijk beleid: Visie Externe Veiligheid
De Gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de Visie externe veiligheid vastgesteld. Daarin is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen wordt omgegaan met het veilig stellen van een acceptabel niveau voor risico's in het kader van externe veiligheid en de beheersbaarheid ervan. Ook is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (o.m. het gebied > 200m van het spoor) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt.
4.5.3 Conclusie
Beperkte verantwoording groepsrisico
Groepsrisico
Vanwege de grote afstand tot risicobronnen in de omgeving zal een toename van personendichtheden niet significant doorwerken in de rekenkundige hoogte van het groepsrisico. De beschouwing van het groepsrisico en de verantwoording daarvan is om deze reden volledig kwalitatief uitgevoerd. De mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is op deze grote afstand tot de risicobron geen item. Zoals gesteld heeft op deze afstand een toe- of afname van personendichtheid geen invloed op het groepsrisico. Verder is de kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen in deze gebieden vele malen kleiner dan 1/1.000.000. Veiligheidsmaatregelen aan de bron zijn daarom niet realistisch.
Bestrijdbaarheid
In geval van een calamiteit zal de brandweer ingezet worden aan de bron ter beperking van de effecten van de calamiteit. Het bestrijdbaarheidsvraagstuk in relatie tot de ontwikkeling op deze grote afstand van de risicobron wordt daarom niet verder beschouwd.
Zelfredzaamheid
Blootstelling aan een toxisch gas en vloeistof is het bepalende scenario. In geval van een calamiteit dienen personen te schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas of vloeistof en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters. Het bouwwerk is goed geïsoleerd, waardoor het een goede bescherming bieden tegen het binnendringen van het toxisch gas. Belangrijk is wel dat luchtbehandelingsinstallaties met één druk op de knop uit te schakelen zijn. Verder dient in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwings- en alarmsysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het aspect 'Externe Veiligheid' vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
4.6 Duurzaamheid
4.6.1 Klimaatplan 2021-2025
De gemeente Eindhoven is zich bewust van de toenemende urgentie van het aanpakken van de opwarming van de aarde en de daarmee gepaard gaande klimaatverandering. Achteroverleunen en het over ons heen laten komen is dan ook geen optie. Eindhoven neemt haar lokale verantwoordelijkheid en is vastberaden om haar bijdrage te leveren aan het bereiken van de mondiale klimaatdoelen. De gemeenteraad van Eindhoven heeft op 23 februari 2016 de klimaatverordening aangenomen. In de verordening is vastgelegd dat burgemeester & wethouders elke 5 jaar een klimaatplan opstellen. De taakstelling is het verminderen van de CO2-uitstoot van de stad met 55% in 2030 en 95% in 2050 ten opzichte van de uitstoot in 1990. Eindhoven staat samen met het Rijk, Europa, de hele wereld voor een grote uitdaging om de impact van klimaatverandering en de opwarming van de aarde te beperken.
Eindhoven stoot sinds 2015 elk jaar minder CO2 uit en de productie duurzame energie van onder andere zonnepanelen in Eindhoven is sinds 2018 flink gestegen. Naar verwachting reduceren we 150.000 ton CO2 in de periode 2015-2020. Daarbij hebben we dus nog geen rekening gehouden met het effect van corona op de emissiecijfers. 150.000 ton CO2 is meer dan de verwachting van 115.350 tonCO2-reductie uit het klimaatplan 2016-2020. Maar met deze reductie ligt de CO2-uitstoot in 2020 naar verwachting nog altijd boven de uitstoot van 1990. Om de reductiedoelstelling te halen is het nodig om minstens 3x zoveel CO2 te reduceren dan we de afgelopen jaren lieten zien. Een opgave om tussen de 450.000 en 500.000 ton CO2 te reduceren in 2025 ten opzichte van 2020. Om dit te bereiken is samenwerking en inzet van inwoners, bedrijven, kennisinstellingen en overheden nodig. Concrete doelstellingen betreffen het terugdringen van CO2 en het stimuleren van de circulaire economie.
Terugdringen directe CO2
De taakstelling is het verminderen van de CO2-uitstoot van de stad met 55% in 2030 en 95% in 2050 ten opzichte van de uitstoot in 1990. Dit betekent dat we de komende 30 jaar elke woning, elk bedrijf, elke school, elk ziekenhuis, elk vervoermiddel in Eindhoven verduurzamen. In deze lange termijndoelen is te zien dat Eindhoven voor een grote uitdaging staat. Eindhoven stoot sinds 2015 elk jaar minder CO2 uit en de productie duurzame energie van onder andere zonnepanelen in Eindhoven is sinds 2018 flink gestegen. Maar uit de klimaatbegroting 2021 blijkt dat de totale CO2-uitstoot in 2018 nog boven de uitstoot in 1990 lag. Om de reductiedoelstelling te halen is het nodig om minstens 3x zoveel CO2 te reduceren dan we de afgelopen jaren lieten zien. In dat kader is de concrete doelstelling voor dit klimaatplan 2021-2025 vermindering van de CO2-emissie met minimaal 250.000 ton CO2 te bereiken in 2025. Als gemeentelijke organisatie willen we daarbij het goede voorbeeld geven en daarom in 2025 100% uitstoot vrij en duurzaam zijn.
Stimuleren circulaire economie
Duurzame materialen zijn (grond)stoffen, materialen en producten die geen negatieve effecten op mens en milieu hebben, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. Met circulaire economie sluiten we aan bij de doelstellingen uit het rijksbrede programma circulaire economie. Onze ambitie is om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken. Door producten, materialen en spullen te hergebruiken hoeven er tenslotte geen nieuwe producten gemaakt te worden waardoor er ook minder afval verwerkt hoeft te worden. Door bij het ontwerpen van producten, gebouwen en openbare ruimte rekening te houden met hergebruik van materialen, hebben we een kleinere impact op de (indirecte) CO2-uitstoot elders. Door lokaal te verwerken en hergebruiken besparen we transport, houden we waardevolle materialen binnen onze eigen economie en stimuleren we werkgelegenheid in onze eigen stad. Niet alleen bij het ontwerpen maar ook bij de fysieke uitvoering van de projecten geldt dezelfde opgave. We willen leren, bouwen en bevragen, ontwikkelen en veranderen naar een circulaire economie samen met de Klimaatbeweging en The New Block. Daarnaast stimuleren wij circulariteit als onderdeel van ons maatschappelijk verantwoord inkopen. De taak om CO2 te reduceren is niet alleen weggelegd voor de gemeente Eindhoven. Het is een opgave die alleen haalbaar is als we samen optrekken met andere overheden zoals gemeente, provincie, het Rijk en Europa. Door met elkaar in gesprek te gaan, krachten te bundelen en kansen efficiënt te benutten, ontstaat er een dynamiek waarin inwoners, bedrijven, overheden én het milieu samen profiteren van het verduurzamen van onze maatschappij. Dit klimaatplan richt zich op waar de gemeente Eindhoven invloed op heeft en impact kan maken en op het actief betrekken van andere overheden, bewoners, bedrijven en kennisinstellingen om hun bijdrage te leveren.
4.6.2 Eindhoven circulair
Naast het Klimaatplan geldt ook de beleidsvisie 'Eindhoven circulair - op weg naar een circulaire economie 2018 - 2020'. Hierin is vastgelegd dat circulaire economie nodig is om problemen in de nabije toekomst te voorkomen. Zoals het opraken van grondstoffen door het beperkte hergebruik en de aantasting van natuur en landschap door delving van grondstoffen. Maar ook milieuvervuiling door afvalverbranding en storting en stijgende prijzen van grondstoffen en producten, omdat ze steeds schaarser worden. Een circulaire economie biedt kansen om in de high tech regio Eindhoven, middels innovatie, een koploperpositie te pakken in de ontwikkeling van circulaire producten. Daarnaast kan het regionale werkgelegenheid creëren door regionaal producten te verwerken in plaats van grondstoffen uit andere landen te importeren.
Een belangrijke stap in de ambitie 'Eindhoven circulair' ligt in de interactie richting de markt.Bij het inrichten van de stad, ons vastgoed en bij ons eigen maatschappelijk verantwoord inkopenbeleid dient de markt uitgedaagd te worden om te innoveren op gebied van duurzaamheid in brede zin en daarbinnen ten aanzien van circulariteit.
4.6.3 The Natural Step: Vier principes van een duurzame samenleving
De gemeente Eindhoven heeft gekozen voor een aanpak die uitgaat van een systeembenadering van duurzaamheid voor de ontwikkeling van Eindhoven tot duurzame, gezonde, energie-neutrale, flexibel bestuurde, aantrekkelijke en inspirerende stad; The Natural Step-aanpak.
The Natural Step Aanpak is eind jaren '80 ontstaan in Zweden in een nauwe samenwerking tussen overheid, wetenschap en bedrijfsleven; een Triple Helix. In de kern van The Natural Step-aanpak vinden we vier duurzaamheidsprincipes, gebaseerd op de ecologische en sociale systeemeigenschappen. Aan de basis van deze principes ligt ruim 20 jaar wetenschappelijk onderzoek en de praktische toepassing daarvan bij bedrijven, gemeenten, scholen en non-profit organisaties over de hele wereld.
De 4 duurzaamheidsprincipes kunnen we zien als spelregels. Houden we ons aan deze regels dan zijn we duurzaam bezig. Ze vertellen wat de grenzen zijn die we moeten respecteren als we een duurzaam product, een duurzame organisatie of duurzame gemeenschap willen ontwikkelen.
![]() | ||
![]() | Niet meer en sneller stoffen uit de aardkorst in het milieu brengen dan de natuur kan verwerken. | |
![]() | Niet meer en sneller natuurvreemde stoffen in het milieu brengen dan de natuur kan verwerken. | |
![]() | De natuur niet sneller afbreken dan de tijd die nodig is om te herstellen. | |
![]() | Geen dingen doen waardoor we mensen beperken in het kunnen vervullen van hun behoeften. | |
Figuur 4.3 The Natural Step principes |
4.6.4 Raadsprogramma Duurzaamheid
De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid.
1) CO2 reductie
Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te proberen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening040. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. In januari 2017 heeft de gemeenteraad in het Klimaatplan 2016-2020 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.
1A) Aardgasloze verwarming
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Sinds 1 juli 2018 moeten kleinverbruikers, zowel nieuwe woningen als nieuwe bedrijven, 'aardgasloos bouwen'.
In het Klimaatplan 2016-2020 heeft de gemeenteraad bovendien vastgelegd dat 'zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en daarom nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.
Met de beleidsregel 'Voorkomen aansluiting nieuwbouw op aardgas', die wordt gehanteerd tot 31 december 2020 (of 1-7-2018), wordt beoogd nieuwe aansluitingen op aardgas te voorkomen.
1B) Duurzame mobiliteit
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee de leefbaarheid in onze groeiende stad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte voor fietsen, wandelen smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.
1C) Warmte- en energiebesparing
Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.
1D) Duurzame energie opwekking
Naast de reductie in CO2, willen we als stad ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die we dan als stad gebruiken, bij voorkeur binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op het gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.
2) Circulaire Economie
Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020 hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.
2A) Duurzame materialen
Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen.
2B) Geen afval
In 2020 willen we 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.
2C) Flexibel en demontabel bouwen
Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.
2D) Deeleconomie/ as a service concepten
De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten.
Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik) van het product bij de leverancier.
3) Natuur
3A) Biodiversiteit
Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven willen we ecologische versnippering in onze stad tegen gaan.
3B) Oppervlakte groen
We willen geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan onze gebouwen.
4) Sociale basisbehoeften
The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).
4A) Klimaatadaptatie
Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. In het Klimaatplan 2016-2020 is de ambitie opgenomen dat de gemeente Eindhoven in 2020 klimaatrobuust handelt en dat de gehele stad in 2050 klimaatrobuust is. Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.
4B) Gezonde verstedelijking
Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte.
4C) Participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen
We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit leidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten.
Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.
4.6.5 Planbeschrijving
Binnen het planvoornemen is een groene en duurzame gebiedsontwikkeling als uitgangspunt meegenomen. Voor initiatiefnemer gaat duurzame gebiedsontwikkeling naast milieu over sociale, ruimtelijke en economische waarde. People, planet en prosperity zijn het logische vertrekpunt om het Drukkerijkwartier te ontwikkelen. De ontwikkeling zal voldoen aan de uitgangspunten van het klimaatbeleid van de gemeente Eindhoven. Verder zijn de duurzame ambities gericht op een drietal thema's:
- Energietransitie: energiebesparing en duurzame energie hebben hoge prioriteit bij de ontwikkeling Drukkerijkwartier.
- Klimaatadaptatie: de leefomgeving is zo ingericht dat deze bestand is tegen wateroverlast, hittestress en langdurige droogte.
- Gezondheid: Het is aangenaam verblijven in het Drukkerijkwartier en bewoners worden aangezet tot gezond gedrag. Het doel van initiatiefnemer is vooruitstrevend en aanjagend te zijn en met de ontwikkeling boven de wettelijke norm te scoren.
- Circulariteit: (her)gebruiken van grondstoffen en beperken afvalstromen bij de bouw van de nieuwe woningen en de inrichting het gebied.
1. Energietransitie
De woningen binnen het Drukkerijkwartier zullen aardgasloos worden opgeleverd. Voor het verwarmen en koelen wordt gedacht aan installaties als een warmtenet, een Warmte Koude Opslag (WKO) of lucht-water warmtepompen. Eventueel zullen deze installaties in combinatie worden toegepast. Bij een warmtenet stroomt water door leidingen om huizen te verwarmen, en bij een WKO of lucht-water warmtepompen wordt warmte (of koude) uit de bodem of lucht onttrokken. Een slimme onderlinge wisselwerking wordt vervolgens gefaciliteerd tussen de vraag naar warmte en koude van de woningen. Als uitgangspunt voor WKO-bronnen houdt de gemeente Eindhoven aan dat deze op het eigen perceel aangebracht worden. Daarnaast, zal indien gekozen wordt voor een WKO-systeem, rekening gehouden worden met de aanwezigheid van verschillende bodemenergiesystemen en grondwaterverontreinigingen en eventuele voorwaarden vanuit provinciaal beleid.
De nieuwbouw voldoet aan de eisen voor Bijna Energie Neutrale Gebouwen (BENG). Daarbij wordt gestreefd naar een energie neutrale opzet voor de nieuwbouw. PV-panelen ((fotovoltaïsche installatie/ zonnepanelen) zullen op de daken van de woningen worden geplaatst. Deze zullen naast de bovengenoemde warmte/koude installaties in de benodigde energie voorzien.
2. Klimaatadaptatie
In de voormalige situatie (bedrijfsbebouwing van Eindhovens Packaging) was het terrein bijna geheel verhard en bebouwd. Onderdeel van onderhavige ontwikkeling is het groen inrichten en het open maken van de openbare ruimte. Een klimaatbestendig en groen woongebied staat centraal in het plan.
Hierbij wordt vooral gedacht aan het groen inrichten van het plangebied. Een zo groen mogelijke stedelijke (binnen)ruimte wordt, naast een prettige en klimaatadaptieve inrichting, als vertaling gezien van het omliggend landschap. Hierbij gaat het zowel om groen tussen de gebouwen, maar ook op en tegen de woningen en gebouwen zelf. Dit kan middels het implementeren van gevelgroen en dakgroen. Naast waterberging hebben deze groene daken een positieve invloed op de biodiversiteit. Ook wordt gedacht aan het cadeau geven van een boom per woning. Dit vergroot niet alleen de landschappelijke waarde van het gebied, maar zet ook de trend voor vergroening van de tuinen. Tot slot wordt de bebouwing aan de Cederlaan iets teruggetrokken van de rooilijn om een groene buffer aan de voorkant van het plangebied te creëren.
Binnen de plangrens bevonden zich 9 bestaande bomen. Daarvan zijn inmiddels 5 bomen gekapt in verband met de noodzakelijk sanering. Daarnaast wordt er ruimtelijk beslag gelegd op 3 bomen door toedoen van de ontwikkeling, e.e.a. zoals vermeld in hfst. 3.8.3. Er zal echter een veelvoud aan nieuwe bomen in het gebied worden geplant (zie figuur 4.4). Daarmee is het effect van de ontwikkeling positief ten opzichte van de bestaande situatie. Naast bomen wordt het nieuwe drukkerijkwartier verzacht door (inheemse) beplanting die bijdragen aan de stedelijke ecologie en biodiversiteit. Ook wordt in dat kader gedacht aan het cadeau geven van een boom per woning in de privétuin.
Door het toevoegen van een grote diversiteit aan beplanting op maaiveld en diverse ingrepen in de architectuur wordt er natuur inclusief gebouwd. In het nieuwe Drukkerijkwartier zijn delen (on)toegankelijk voor mens waardoor ecologie en biodiversiteit een grote kans krijgen. Met inheemse beplanting en hoogteverschillen wordt een leefgebied voor diverse soorten gecreeërd. Het maaiveld samen met de daktuinen, groene daken en gevelbegroeiing vormen een ecologisch stapsteen met de omgeving. Daarnaast dragen deze onderdelen bij aan thema's als; klimaat adaptatie, hitte reductie en wateropname.
Bloemenrijke beplanting wordt togevoerd voor onder andere wilde bijensoorten. Dit samen met voedsel, nestplaatsen, nestmaterialen en warmte zijn de elementen die op korte afstand van elkaar aanwezig dienen te zijn om de wilde bij te bedienen en om insecten aan te trekken. Door het aantrekken van deze doelsoorten ontstaat er een voedselketen voor vogels. Voor vleermuizen en vogels is een gebied vereist waar genoeg voeding is te vinden en waar er ruimte is voor verblijf. Dit doen we met inbouwverblijven ingepast in de architectuur op de daarvoor juiste plekken in verschillende zon-/schaduw georiënteerde gevels.
Het groen samen met voorzieningen in de gevels voor nest- en verblijfplaatsen voor insecten en kleine dieren biedt toekomst voor plant, dier en mens.
![]() | |
![]() | |
Figuur 4.4 Nieuw aan te planten bomen |
3. Gezondheid
De woningbouw binnen het Drukkerijkwartier is sociaal- en functiedivers. Er wordt een diversiteit aan woningtypen gerealiseerd, van sociale huur tot dure koop. De (stedenbouwkundige) opzet van het plan, de (groene) inrichting van (semi-)openbare en private buitenruimten en de gebouwen zijn (sociaal) veilig, (mentaal) gezond en nodigen uit tot ontmoeting en tot onthaasting.
Het bewegen wordt gestimuleerd door het aanmoedigen van een autoluw karakter in het gebied. Gezien de afstand tot het centrum en de verschillende mogelijkheden voor openbaar vervoer (waaronder het treinstation Strijp-S op een loopafstand van circa 600 meter) wordt het mobiliteitsprincipe gehanteerd waarbij onder andere lopen, fietsen en openbaar vervoer boven vervoer met de auto wordt aangemoedigd.
4. Circulaire gebiedsontwikkeling
Bij de ontwikkeling van het Drukkerijkwartier ontwerpen we de gebouwen en het openbaar gebied zo dat materialen in de toekomst ook hoogwaardig hergebruikt kunnen worden. Circulair ontwerp gaat over het bewustzijn van de totale levenscyclus van het gebouw en openbare ruimte in de ontwerpfase; het reduceren van de total cost of ownership, inclusief onderhoud, beheer, en end-of-life. Er zullen materialenpaspoorten opgesteld worden die worden ondergebracht bij Madaster. Eigendom en toegang tot de informatie van het materialenpaspoort wordt bij oplevering overgedragen aan de eigenaar. Het materialenpaspoort is een logboek waarin staat welke materialen zijn toegepast en wat de milieu-impact en herkomst van deze materialen is. Daarnaast een BIM-model en eventueel een handleiding voor hoe te demonteren. Voor de toekomstwaarde van de gebouwen en het terrein worden in het ontwerp- en realisatieproces materialen geselecteerd op basis van hun milieu footprint. Per 1 juli 2021 geldt voor de Milieuprestatie Gebouwen (MPG) een maximum schaduwprijs van 0,80 euro per m² BVO per jaar. Dat is de verplichte norm. Initiatiefnemer streeft in dit gebied een lagere MPG na.
4.7 Bodem
4.7.1 Wettelijk kader
In het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder d) is bepaald dat voor de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden moet worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bepaald of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden bepaald of nader onderzoek en eventueel saneringen noodzakelijk zijn. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. Derhalve is een bodemonderzoek conform de NEN 5740 richtlijnen noodzakelijk.
4.7.2 Planbeschrijving
Er is voor dit plan een bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in de bijlagen. Hieronder worden de belangrijkste conclusies beschreven.
Als gevolg van historische bedrijfsactiviteiten zijn bodemverontreinigingen ontstaan. Deze bodemverontreinigingen zijn/worden gesaneerd door de huidige grondeigenaar en voormalige gebruiker van het terrein. Bij overdracht aan BPD is de locatie gesaneerd (geschikt voor wonen) waarbij sprake zal zijn van een 1 meter dikke leeflaag. Uit de resultaten van het bodemonderzoek blijkt dat de leeflaag, voor wat betreft de standaard NEN-grond parameters, niet overal voldoet aan klasse wonen of beter. Plaatselijk is tot 1,5 m -mv op basis van de parameters minerale olie PAK en/of PCB sprake van klasse industrie of niet-toepasbare grond.
Ter plaatse van de toekomstige kelder zijn vanaf 17,5 m+NAP overschrijdingen van de interventiewaarde voor 1,2-Dichloorethenen (som cis/trans) aangetoond. De overschrijdingen komen verspreid voor binnen de contour van de toekomstige kelder. Er is geen eenduidige relatie te leggen tussen de gemeten gehalten en de veldwaarnemingen. Ter plaatse van de toekomstige riolering zijn geen overschrijdingen van de interventiewaarden voor VOCL’s aangetoond (maximaal kwaliteit Industrie).
De gemeten kwaliteit van de grond tot aan de toekomstige ontgravingsdiepte heeft tot gevolg dat in de huidige situatie beperkingen gelden bij hergebruik van grondstromen binnen de locatie. Dit betekent dat niet alle grond die vrijkomt bij het graven van de parkeergarage en de riolering binnen het plangebied of elders hergebruikt kan worden (groter dan klasse wonen en/of niet toepasbare grond). Geadviseerd wordt, in afstemming met de beoogde diepte van met name de parkeergarage, deze hoeveelheid nietherbruikbare grond in beeld te brengen en hiervoor kosten te begroten.
Op basis van het hoogste gehalte cis-1,2- dichlooretheen ter plaatse van de toekomstige kelder dienen bij werkzaamheden dieper dan 17,5 m +NAP naast de standaardmaatregelen vanuit de basishygiëne ook aanvullende maatregelen op basis van veiligheidsklasse “Rood vluchtig” genomen te worden.
De analyseresultaten van de bodemlagen 1 en 2 (maaiveld tot 16,5 m +NAP) laten zien dat niet overal binnen 1,5 m-mv voor VOCl wordt voldaan aan de klasse wonen. Tenslotte wijst een toetsing van de nu in relatief ondiepe bodemlagen in de grond gemeten gehalten aan VOCl uit, dat er mogelijk sprake kan zijn van uitdampingsrisico’s.
Sanering
Als gevolg van historische bedrijfsactiviteiten zijn bodemverontreinigingen met VOCI, PAK, minerale olie en/of PCB ontstaan. Deze bodemverontreinigingen zijn/worden gesaneerd en geschikt gemaakt voor wonen met tuin door de huidige grondeigenaar en voormalige gebruiker van het terrein. Hiervoor zijn verschillende saneringsplannen opgesteld op basis van de Wet bodemsanering. De locatie wordt hierbij onder meer voorzien van een leeflaag. Na de bodemsanering blijven sterke verontreinigingen in de grond en het grondwater achter. Daarom gelden na sanering gebruiksbeperkingen en nazorgmaatregelen. Onder andere een monitoringsplicht van het grondwater maakt hier onderdeel van uit. Van de uitgevoerde saneringsmaatregelen wordt een saneringsverslag opgesteld. De gebruiksbeperkingen en nazorgmaatregelen worden vastgelegd in een nazorgplan en beschikt op basis van de Wet bodembescherming (Wbb).
Na overdracht van het terrein aan ontwikkelaar, zal ontwikkelaar, om de locatie definitief in te richten, een deelsaneringsplan ter goedkeuring aan het bevoegd gezag Wbb voorleggen. In dit deelsaneringsplan worden de te nemen (sanerings-)maatregelen, waaronder een grondwateronttrekking, het aanbrengen van bebouwing en leeflagen /verhardingen evenals het herschikken van (sterk) verontreinigde grond beschreven. Na uitvoering van de saneringsmaatregelen en definitieve inrichting is de locatie geschikt voor het gebruik en is nog steeds sprake van gebruiksbeperkingen en nazorgmaatregelen. Deze worden beschreven in het saneringsverslag/nazorgplan dat in opdracht van de ontwikkelaar wordt opgesteld.
Het bestemmingsplan is wat betreft het aspect bodem met inachtneming van bovenstaande saneringsopgaven uitvoerbaar.
4.8 Natuur
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) en het bijbehorende Besluit natuurbescherming (Bnb) en de Regeling natuurbescherming (Rnb) in werking getreden. Door de inwerkingtreding van deze wet zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet komen te vervallen. Het is de bedoeling dat deze nieuwe wet en de bijbehorende Bnb en Rnb uiteindelijk opgaan in de nieuwe Omgevingswet waarvan verwacht wordt dat die in 2022 in werking treedt. Met het van kracht worden van deze wet komen vrijwel alle verantwoordelijkheden bij de provincies te liggen.
Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen geldt dat deze in overeenstemming met de nationale natuurwetgeving en het provinciale natuurbeleid moeten worden uitgevoerd. In het kader van een bestemmingsplanwijziging ten behoeve van de herbestemming van het terrein aan de Cederlaan te Eindhoven, is door middel van een verkennend flora- en faunaonderzoek (quickscan) een beoordeling gemaakt van de mogelijke effecten die het plan kan hebben op beschermde natuurwaarden. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Hierna volgen de resultaten en conclusies.
4.8.1 Wettelijke gebiedsbescherming
De Wet natuurbescherming, heeft voor wat betreft gebiedsbescherming, betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig.
Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, “Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux”, bevindt zich op circa 5,5 kilometer afstand ten zuiden van het projectgebied. Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect, zoals toename van geluid, licht of depositie van stikstof. Mede gezien de afstand tot het plangebied zijn externe effecten als licht en geluid uitgesloten. Daar de voorgenomen ontwikkeling de realisatie van relatief veel woningen betreft, wordt een AERIUSberekening uitgevoerd om de stikstofdepositie te toetsen. Indien de toename aan stikstofdepositie onder de drempelwaarde van de beschermde gebieden blijft is verder onderzoek naar effecten op Natura 2000-gebieden niet van toepassing.
Ter bepaling of er sprake is van stikstofdepositie is een berekening uitgevoerd, welke is opgenomen in de bijlagen van onderhavige bestemmingsplantoelichting. Uit deze berekening is geconcludeerd dat geen sprake is van stikstofdepositie door toedoen van dit project (gebruiks- en aanleg-/bouwfase) op het nabijgelegen Natura 2000-gebied "Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux". Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat bij de aanleg/bouw- en gebruiksfase geen depositieresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j.
Daarmee kunnen op voorhand negatieve effecten op Natura 2000-gebieden vanwege stikstofdepositie uitgesloten worden.
4.8.2 Gebiedsbescherming vanuit provinciaal beleid
Conform artikel 1.12 van de Wet natuurbescherming dragen Gedeputeerde Staten in hun provincie zorg voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, genaamd ‘Natuurnetwerk Nederland’. Zij wijzen daartoe in hun provincie gebieden aan die tot dit netwerk behoren. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. De planologische begrenzing en beschermingsregimes van het Natuurnetwerk loopt via het traject van de provinciale ruimtelijke structuurvisies en verordeningen. Binnen de provincie Noord-Brabant bestaat de NNN uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Ecologische Verbindingszones (EVZ). Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones met als doel natuurgebieden beter met elkaar en met het omringende agrarisch gebied te verbinden. Activiteiten in deze gebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten hebben op de wezenlijke kenmerken of waarden of als deze kunnen worden tegengegaan met mitigerende maatregelen.
Het plangebied is niet gelegen binnen het Natuurnetwerk Brabant. Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNB ligt ongeveer 800 meter ten noordwesten van het plangebied. Gezien de aard van de voorgenomen plannen zullen de omgevingscondities redelijkerwijs gelijk blijven, waardoor de wezenlijke kenmerken en waarden van de huidige staat van het NNB niet worden aangetast. Vervolgonderzoek in het kader van het NNB wordt dan ook niet noodzakelijk geacht. Daarnaast ligt het plangebied niet binnen of in de buurt van de Groenblauwe mantel.
4.8.3 Toetsing beschermde houtopstanden
De bescherming van houtopstanden, conform de Wet natuurbescherming, heeft betrekking op alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers of struiken van een oppervlakte van minimaal tien are of een rijbeplanting die meer dan twintig bomen omvat, gelegen buiten de bebouwde kom. Wanneer houtopstanden worden geveld, niet vallende onder artikel 4.1 van de Wet natuurbescherming, geldt een meldingsplicht bij Gedeputeerde Staten van desbetreffende provincie (artikel 4.2 Wnb). Indien er geen bezwaar is om de houtopstanden te kappen, verplicht artikel 4.2 van de Wet natuurbescherming om binnen 3 jaar na het vellen of tenietgaan van de houtopstand op dezelfde grond houtopstanden opnieuw aan te planten. Er geldt een algehele vrijstelling van de herplantplicht voor houtopstanden die gekapt worden in het kader van natuurbeheer en natuurbehoud.
Aangezien het plangebied zich binnen de bebouwde kom bevindt en er geen (onderdelen van) wettelijk beschermde houtopstanden aanwezig zijn is toetsing aan het onderdeel houtopstanden conform de Wet natuurbescherming bij dit plan niet aan de orde.
4.8.4 Toetsing soortenbescherming
In onderstaande tabel is samengevat of de voorgenomen ontwikkeling negatieve effecten kan hebben op beschermde soorten en wat de eventuele vervolgstappen zijn, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is tevens weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.
Soortgroep | Potentieel aanwezig | Sprake van verstoring | Vervolgtraject / maatregelen | Bijzonderheden / opmerkingen | ||||||
Broedvogels | Algemeen | Ja | Mogelijk | Plangebied buiten broedseizoen bouwrijp maken of controle vooraf | Globale broedseizoen loopt van maart tot half augustus | |||||
Jaarrond beschermd | Nee | Nee | - | - | ||||||
Vleermuizen | Verblijfplaatsen | Ja | Mogelijk | Verwijderen vleermuis-kasten onder begeleiding ecoloog. Naastgelegen schuren enkel indien de potentiele functionaliteit van de schuren komt te vervallen door de in-richting van het terrein | Bij aantasting van een verblijf-plaats is een ontheffing nodig | |||||
Foerageerhabitat | Minimaal | Nee | - | - | ||||||
Vliegroutes | Nee | Nee | - | - | ||||||
Grondgebonden zoogdieren | Minimaal | Mogelijk | Zorgplicht | Heeft betrekking op een soort als de egel | ||||||
Reptielen | Nee | Nee | - | - | ||||||
Amfibieën | Minimaal | Incidenteel mogelijk | Zorgplicht. Daarnaast ontmoedigen voor amfibieën. | Zorgplicht heeft betrekking op een soort als de gewone pad | ||||||
Vissen | Nee | Nee | - | - | ||||||
Ongewervelden | Nee | Nee | - | - | ||||||
Vaatplanten | Nee | Nee | - | - | ||||||
Tabel 4.4 Overzicht (potentiele) aanwezigheid beschermde soorten/gebieden en te nemen vervolgstappen |
4.8.5 Conclusie
Gelet op de potentiele ecologische waarden kan het voorgenomen plan in overeenstemming met de nationale natuurwetgeving en het provinciale natuurbeleid worden uitgevoerd, mits voorafgaand en tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden het bepaalde in de Wet natuurbescherming, onderdeel soorten, in acht te worden genomen:
- Aangezien de aanwezige vleermuiskasten niet in gebruik zijn kunnen ze onder begeleiding van een ecoloog worden verwijderd, nadat vervangende verblijfplaatsen aan het naastgelegen gebouw zijn gerealiseerd. In de toekomstige bebouwing zullen conform de in 2016 verleende ontheffing 8 vleermuiskasten te worden ingebouwd in de nieuwbouw. De exacte locatie van de kasten is nog niet bekend en onderdeel van de verdere bouwplan uitwerking.
- Met betrekking tot amfibieën wordt geadviseerd maatregelen te nemen om de aanwezige vijvers te verwijderen of om middels amfibieënscherm het terrein af te sluiten.
- Ten aanzien van broedvogels zonder jaarrond beschermde nesten dient, om overtreding op voorhand redelijkerwijs te voorkomen, het verwijderen van nestgelegenheid buiten het broed-seizoen te worden uitgevoerd, of een controle moet de aanwezigheid van een broedgeval kunnen uitsluiten.
- Ten behoeve van (incidenteel) aanwezige algemene soorten dient de zorgplicht in acht te worden genomen.
- Alleen wanneer de potentiele verblijfplaatsen in de schuren van Schootsestraat 42-52 niet (in potentie) kunnen blijven functioneren, zal een (protocollair) vervolgonderzoek naar de aanwezigheid verblijffuncties duidelijkheid moeten verschaffen of er sprake is van overtreding van een verbodsbepaling uit de Wet natuurbescherming. Indien onverhoopt van toepassing kunnen middels het tijdig treffen van de juiste maatregelen en het aanvragen van een ontheffing de werkzaamheden alsnog doorgang vinden. Een ontheffingsaanvraag bij de provincie Noord-Brabant dient te allen tijde te worden onderbouwd met een activiteitplan waar aspecten als de specifieke maatregelen, het wettelijk belang, een alternatievenafweging en de planning in zijn opgenomen;
Vleermuiskasten
Ten behoeve van de kap van de bomen moeten de vleermuiskasten worden verwijderd. Omdat deze onderdeel zijn van een verleende ontheffing mogen deze niet permanent verwijderd worden vóórdat er permanente verblijfplaatsen in de nieuwbouw gerealiseerd zijn. Wel kunnen deze worden verplaatst naar een nieuwe (meer geschikte) locatie en worden vervangen door nieuwe (meer geschikte) vleermuiskasten. Omdat de vleermuizen in de oorspronkelijke situatie zich in bebouwing bevonden heeft het altijd de voorkeur om de vleermuiskasten aan bebouwing te plaatsen in plaats van aan bomen.
Om vleermuizen in de omgeving een geschikt en hoogwaardig alternatief te bieden worden vier vleermuiskasten geplaatst aan de naastgelegen bebouwing van het Woonbedrijf (Cederlaan 4). De kasten worden in overleg met het Woonbedrijf conform het Kennisdocument Gewone Dwergvleermuis geplaatst op voldoende hoogte, met een vrije uitvliegruimte en op verschillende windrichtingen. De locatie is binnen 200 meter van de oorspronkelijke verblijfplaats.
Er wordt gekozen voor nieuwe vleermuiskasten zodat een gewenningsperiode kan worden doorlopen. Ook zijn de bestaande vleermuiskasten reeds zeven jaar oud en (in beperkte mate) reeds aan verval onderhevig. Er is gekozen voor de wandschaal VK WS 13 van Vivara Pro (25x47x2,5). De huidige kasten betreffen de VK WS 03 van Vivara Pro (18x30x3). De binnenmaten van de nieuwe kasten zijn groter, en de ruimte is minder diep. Dit is voor de gewone dwergvleermuis gunstig, wat de in gebruik name ten opzichte van de huidige situatie bevordert.
Plan van aanpak
De volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
- Plaatsen vier vleermuiskasten aan Cederlaan 4.
- Minimaal drie actieve maanden gewenningsperiode (april t/m oktober).
- Onder begeleiding van een ter zaken kundige ecoloog worden de vier vleermuiskasten aan de bomen verwijderd.
- De bomen kunnen (buiten het broedseizoen of na een broedvogelcontrole) worden verwijderd.
- In de nieuwbouw worden conform de ontheffing permanente verblijfsmogelijkheden voor vleermuizen gerealiseerd.
- Minimaal drie actieve maanden (april t/m oktober) na oplevering van de nieuwbouw kunnen de tijdelijke vleermuiskasten aan de Cederlaan 4 onder begeleiding van een ter zaken kundige ecoloog worden verwijderd.
Conclusie
De vier vleermuiskasten aan de te kappen bomen worden niet gebruikt door vleermuizen. Door voorzorgsmaatregelen, zoals het plaatsen van nieuwe betere verblijfplaatsen, het gebruiken van een gewenningsperiode en het verwijderen van de kasten onder ecologische begeleiding wordt de best mogelijke zorg gedragen ten behoeve van de gewone dwergvleermuis.
Op basis van onderhavige quickscan wordt vervolgonderzoek naar effecten op beschermde gebieden/houtopstanden niet noodzakelijk geacht en is er geen sprake van een compensatieverlichting. Evenmin is er sprake van een noodzaak tot het indienen van een ontheffingsaanvraag dan wel een vergunningsaanvraag in het kader van gebiedsbescherming.
4.9 Niet Gesprongen Explosieven
In Eindhoven is tijdens de Tweede Wereldoorlog hard gevochten, dat heeft zijn sporen in de bodem achtergelaten. Er worden nog steeds diverse soorten munitie of resten daarvan in de bodem gevonden (niet-gesprongen explosieven, nge). Explosieven in de grond die niet aangeraakt of verstoord worden, leveren in beginsel geen gevaar op. Maar bij aanraken of verstoring (bv. heien) is er wel een risico op explosie, dat kan leiden tot schade aan gebouwen, infrastructuur en de gezondheid van mensen.
Voor nge's gelden de regels uit de ARBO-wetgeving, meer in het bijzonder de CS-VROO (Certificatieschema Vooronderzoek en Risicoanalyse Ontplofbare Oorlogsresten). Eindhoven beschikt over kaarten met de gebieden die verdacht zijn op het voorkomen van nge's. In deze gebieden dient voorafgaand aan grondverzet explosieven onderzoek uitgevoerd te worden, in de vorm van een projectgebonden risicoanalyse (PRA) of een detectie onderzoek. Wanneer op basis van onderzoek nge's worden aangetroffen worden deze geruimd.
4.9.1 Onderzoek
Er is door BODAC een vooronderzoek Conventionele Explosieven (CE) uitgevoerd voor de planlocatie.
Beoordeling indicaties
De volgende indicaties voor de aanwezigheid van CE zijn achterhaald:
Infanteriemunitie
Uit de literatuur en archieven blijkt dat er binnen het onderzoeksgebied geen grondgevechten hebben plaatsgevonden. Wel is er gedurende lange periode sprake geweest van militaire aanwezigheid in het gebied: zowel op het Philipsterrein als aan de Ekkerstraat waren Duitse geschutstellingen en bijbehorende barakken. Deze barakken en stellingen lagen buiten het projectgebied.
Op de luchtfoto’s van 26-12-1944 zijn binnen het onderzoeksgebied enkele wapenopstellingen en mangaten te zien. Deze stellingen zijn vermoedelijk in september 1944 gemaakt toen er rond Eindhoven bevrijdingsgevechten plaatsvonden. Deze verdedigingswerken lagen buiten het projectgebied.
Er zijn geen indicaties voor de aanwezigheid van infanteriemunitie binnen het projectgebied aangetroffen.
Geschutmunitie
Zowel tijdens de bezetting als de bevrijding hebben er geen artilleriebeschietingen van het onderzoeksgebied plaatsgevonden. Wel stonden er binnen het onderzoeksgebied enkele geschutstellingen die op de luchtfoto’s zichtbaar zijn. Geen van deze geschutstellingen lag binnen het projectgebied. Door de EODD zijn sinds de jaren 1970 vier munitieruimingen uitgevoerd van Duitse, Amerikaanse en Britse geschutmunitie. Hoe deze munitie hier is terechtgekomen is niet bekend. Mogelijk is de aangetroffen munitie door achtergelaten.
Op de luchtfoto’s van 26-12-1944 is binnen het projectgebied een grondverstoring zichtbaar die lijkt op een aarden wal. Wij hebben geen aanwijzingen aangetroffen dat hier een militair object heeft gestaan. Wij gaan er daarom van uit dat de verstoring niet van militaire aard is.Er zijn geen indicaties voor de aanwezigheid van geschutmunitie binnen het projectgebied aangetroffen.
Afwerpmunitie
Eindhoven is meerdere keren doel geweest van bombardementen. Bij twee bombardementen kwamen er ook bommen neer binnen het onderzoeksgebied. Op 6 december 1942 vond er een geallieerd bombardement op de Philipsfabrieken plaats waarbij schade werd aangericht aan een groot aantal panden binnen het onderzoeksgebied. Op de luchtfoto van 14 december 1942 zijn binnen het projectgebied geen kraters van dit bombardement zichtbaar. Ook al is de luchtfoto van matige kwaliteit, een bomkrater zou zichtbaar zijn geweest. Hierbij moet worden opgemerkt dat een inslagopening van een blindganger niet zichtbaar zou zijn. Er zijn echter geen aanwijzingen dat er binnen het projectgebied blindgangers zijn neergekomen. Wij gaan er daarom van uit dat het projectgebied bij dit bombardement niet werd getroffen.
Op 19 september 1944 vond een Duits bombardement plaats waarbij schade werd aangericht aan enkele panden binnen het onderzoeksgebied. Op de luchtfoto van 26 december 1944 zijn enkele kraters van dit bombardement zichtbaar binnen het onderzoeksgebied. Binnen het projectgebied zijn geen kraters zichtbaar. Wij gaan er daarom van uit dat het projectgebied bij dit bombardement niet werd getroffen.
Er zijn geen concrete indicaties voor de aanwezigheid van afwerpmunitie binnen het projectgebied aangetroffen.
Beoordeling contra-indicaties
Van contra-indicaties is sprake indien er in het projectgebied gerichte opsporing van CE heeft plaatsgevonden, of dat grondwerkzaamheden binnen het verdachte gebied hebben plaatsgevonden waarbij grond tot ten minste de maximale penetratiediepte is ontgraven en afgevoerd. Dergelijke gegevens over naoorlogs grondverzet worden alleen verzameld en geanalyseerd, indien er in het bronnenonderzoek indicaties voor de aanwezigheid van CE zijn aangetroffen.
Er zijn geen indicaties zijn voor de aanwezigheid van CE in het projectgebied. Hieronder volgt een kort overzicht van de naoorlogs uitgevoerde werkzaamheden.
Gerichte opsporing
Voor zover bekend heeft er binnen het projectgebied geen gerichte opsporing van CE plaatsgevonden.
Bodemroerende werkzaamheden
Conform het WSCS-OCE dienen tijdens het onderzoek naar contra-indicaties satellietbeelden te worden verzameld met dekking van het onderzoeksgebied uit de naoorlogse periode. Deze dienen te worden vergeleken met de luchtfoto’s uit het tijdvak 1940-1945, met als doel te inventariseren welke naoorlogse ontwikkelingen in het onderzoeksgebied hebben plaatsgevonden waarbij grond is geroerd of verzet. Uit een vergelijking tussen recente luchtfoto’s en luchtfoto’s uit de Tweede Wereldoorlog blijkt dat er binnen het projectgebied ingrijpende veranderingen hebben plaatsgevonden. Het projectgebied bestond ten tijde van de Tweede Wereldoorlog uit weiland met daarop één gebouw. Na de oorlog is het gebied ontwikkeld: het gebouw is gesloopt en er werd een fabriek voor in de plaats gezet. De werkzaamheden vonden bijna gelijktijdig plaats met de bouw van de Ringweg begin jaren 1960, waarbij grootschalige werkzaamheden plaatsvonden in het onderzoeksgebied. De fabriek is inmiddels weer gesloopt om het terrein klaar te maken voor de te bouwen woonhuizen. Binnen het projectgebied hebben dus naoorlogs grootschalige (grond)werkzaamheden plaatsgevonden. Tot welke diepte deze werkzaamheden hebben plaatsgevonden is niet bekend.
Aan te treffen CE
Het projectgebied kwalificeren wij op basis van het geanalyseerde feitenmateriaal als “ONVERDACHT” op de aanwezigheid van CE. Op basis van het geanalyseerde feitenmateriaal kunnen de navolgende (sub)soorten en verschijningsvormen van CE voorkomen in het projectgebied. Omtrent de mogelijk aan te treffen hoeveelheid van CE is op basis van de beschikbare gegevens geen uitspraak te doen.
Advies
Het projectgebied Cederlaan te Eindhoven op basis van het geanalyseerde feitenmateriaal als onverdacht op de aanwezigheid van CE gekwalificeerd.
4.10 Hoogbouwtoets
4.10.1 Hoogbouwbeleid en verdichtingsvisie Binnenstad
In de Woondeal met rijk en provincie zijn afspraken gemaakt om veel woningen toe te voegen In Eindhoven, zowel binnen als buiten de Ring. Eindhoven kiest voor verdichting met kwaliteit en wil compact bouwen, de hoogte in om groene ruimte te sparen in de rest van de stad. Dit is vastgelegd in de Eindhovense omgevingsvisie, die 16 juni 2020 is vastgesteld.
Voor de Binnenstad is de Verdichtingsvisie Binnenstad opgesteld, deze is door de raad vastgesteld op 15 december 2020. Voor de overige locaties binnen Centrum binnen de Ring is het hoogbouwbeleid uit 2008 van toepassing. Een kansrijke plek voor verdichting is de Westcorridor en specifieker aan de HOV-verbinding tussen Centraal Station en Eindhoven Airport. De hoogbouwvisie van gemeente Eindhoven uit 2008 geeft kansrijke plekken en structuren aan voor hoogbouw in Eindhoven.
Conform het Hoogbouwbeleid is Eindhoven -buiten het Stationsgebied en Binnenstad- overwegend bebouwd door laagbouw milieu met hier en daar accenten tot vijf bouwlagen. Dit zijn de S(mall) -categorieën tot maximaal 15 meter bouwhoogte. De M(edium) categorie is de structuur dragende hoogbouw met een maximale bouwhoogte van 45 meter. Deze structuren begeleiden de hoofdwegen en assen. De L(arge) categorie zijn de stedelijke oriëntatiepunten. Ze markeren een markante plek maar zijn niet dominant in het stedelijk silhouet. De bouwhoogte is maximaal 75 meter. In Woensel staan diverse torens met een hoogte van M en L, bijvoorbeeld. langs de Kennedylaan en rondom Winkelcentrum Woensel.
De XL (tot 105 m) en XXL (tot 160m) categorieën betreffen de regionale landmarks. Ze bepalen de stadssilhouet en vormen nieuwe oriëntatiepunten. De Regent, De Admirant, De Vestedatoren , het Studenthotel en de KBC- toren zijn hier een voorbeeld van.
Binnen deze maximale hoogtes is altijd een plaats voor ruimtelijke aanleiding, de uitstraling, de meerwaarde voor de stad, reflectie op de plek en aandacht voor leefbaarheid van de omgeving. Deze aspecten bepalen uiteindelijk wat de gewenste hoogte zou kunnen zijn.
De voorgestelde toren van het Drukkerijkwartier beperkt zich tot 45 m en kan aldus worden beschouwd als een toren in de M-categorie. Deze toren kenmerkt zich als een structuurdrager, begeleidt de Cederlaan (HOV-verbinding) vanaf de ringweg naar het centrum en is daarmee kenmerkend voor de entree vanaf de snelweg tot het centrum van Eindhoven.
Daarnaast zal de bebouwing in de zuidwesthoek van het plangebied ook boven de 15 meter uitkomen (tot maximaal 20 meter), waardoor deze bebouwing ook kan worden beschouwd als hoogbouw in de M-categorie. De bebouwing in deze hoek van het plangebied is gesitueerd op de plint waaronder het halfverdiepte parkeerdek zich bevindt. Deze hoogte is dan ook nodig om in het parkeerdek te voorzien. Daarnaast worden deze hoogten slechts mogelijk gemaakt op een beperkt deel van het plangebied gesitueerd aan de Cederlaan en vormen deze hoogten een overgang van de lagere bebouwing in het oosten van het plangebied naar de toren in het plangebied en het naastgelegen studentencomplex.
Voor een nadere toelichting op het hoogbouwbeleid wordt verwezen naar de bijlagen.
Tevens is het plan getoetst in het kader van windhinder en bezonning. Er is een indicatief onderzoek verricht naar de te verwachten windklimaatsituatie rondom de geplande bebouwing en er is een onderzoek verricht naar de toekomstige bezonningssituatie.
Windhinder
Het doel van het onderzoek is het vaststellen en beoordelen van het te verwachten windklimaat in de directe omgeving van de geplande bebouwing, alsmede van het windklimaat op de balkons, galerijen en buitenruimtes van de geplande bebouwing. Voor het volledige onderzoek wordt naar de bijlagen verwezen.
Voor de opzet van het onderzoek en de beoordeling van het windklimaat is uitgegaan van de Nederlandse norm NEN 8100:2006 Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving. Uit de resultaten van het onderzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:
- In de geplande bebouwingssituatie is rondom de geplande nieuwbouw overal sprake van een goed windklimaat. Er is geen sprake van een overschrijding van het gevaarcriterium.
- Rond de gebouwentrees van zowel de geplande bebouwing als van de bestaande omgevingsbebouwing is sprake van een overwegend goed windklimaat voor het slentercriterium. Ter plaatse van de zuidelijke entree van het appartementengebouw ten noorden van de toren is plaatselijk een matig windklimaat te verwachten. Hier wordt geadviseerd deze entree in een nis te plaatsen.
- Op de balkons, galerijen en buitenruimtes van de geplande nieuwbouw is overwegend sprake van een goed windklimaat.
- Op het dak van het gebouw langs de Cederlaan is met name aan de westzijde sprake van een matig tot slecht windklimaat. Deze locatie is op voorhand minder geschikt als buitenruimte. Maatregelen zijn benodigd indien het gewenst is deze ruimte wel als buitenruimte te benutten. De oostzijde van het dak, waar sprake is van een goed windklimaat, is windtechnisch gezien geschikter om in te richten als buitenruimte.
- Ter plaatse van (met name) de zuidwestelijke buitenruimtes van het gebouw langs de Cederlaan is plaatselijk sprake van een matig windklimaat. Hier kan het windklimaat eventueel worden verbeterd door het aanbrengen van borstweringen en schermen haaks op de gevel.
Voor het borgen van een goed verblijfsklimaat is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin noodzakelijke maatregelen conform de beleidsregel 'gemeentelijke normen windhinder' verplicht zijn gesteld bij de verlening van een omgevingsvergunning. Het aspect 'windhinder' vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Bezonning
Voor een nadere toelichting op de bezonningsstudie wordt verwezen naar paragraaf 3.9.
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Inleiding
Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid.
Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.
5.2 Beleid
5.2.1 Rijksbeleid
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).
5.2.2 Provinciaal beleid
5.2.3 Beleid Waterschap
5.2.4 Gemeentelijk beleid
5.2.5 Waterplan
Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.
5.2.6 Rekentool
De gemeente Eindhoven maakt bij de beoordeling van de voor een nieuwe ontwikkeling in een plangebied voorgestelde maatregelen gebruik van een rekentool. Deze rekentool klimaatopgave, beschikbaar op rekentool.eindhovenduurzaam.nl, maakt het een ontwikkeling mogelijk interactief haar plangebied en de te nemen maatregelen te beschrijven en te controleren of aan de gemeentelijke eisen wat betreft waterberging en vergroening wordt voldaan. Bovendien kan een afschrift van de beschrijving van het plangebied en de keuze van de maatregelen met voorbeelden voor de verdere uitwerking gedownload worden om bijgevoegd te worden bij de eventuele watertoets of aanvraag van de omgevingsvergunning.
5.3 Eindhovense Klimaattoets
Het klimaat verandert. Dat heeft gevolgen voor Eindhoven. We krijgen onder andere te maken met meer en hevigere buien, langere perioden van droogte en meer hitte(stress). Om in de toekomst prettig te wonen en te werken in onze groeiende stad, is het noodzakelijk nú maatregelen te nemen. Dit betekent dat we 'klimaatrobuust' te werk moeten gaan.
5.3.1 Klimaatadaptiebeleid
In samenwerking met Brabantse overheden en kennisinstellingen is een prototype klimaatadaptatie-toets ontwikkeld met richtlijnen en ontwerpnormen voor de (her)inrichting en ruimtelijke ontwikkeling van stedelijk gebied op straat- en wijkniveau.
De toets omvat 3 hoofdregels en deze vormen de basis voor het Eindhovens klimaatadaptatie beleid:
- Zorg voor voldoende bergingsruimte om extreme buien tijdelijk op te vangen en vertraagd af te voeren.
- Infiltreer regenwater zoveel mogelijk en waar mogelijk op de plek waar het valt, en voorkom daarmee droogte.
- Zorg dat de straat niet onnodig opwarmt en voldoende plekken voor verkoeling heeft op het heetst van de dag.
Voor de klimaatadaptatie normen en richtlijnen is een indeling gemaakt naar ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein (circa 60% van het areaal) en op publiek terrein (circa 40% van het areaal). In de binnenstad ligt deze verhouding zelfs op 80-20%. Bovenstaand is vertaald in een waterbergingsnorm.
5.3.2 Waterbergingsnorm
5.3.3 Toelichting rekentool
Zoals benoemd (in paragraaf 5.2.6) maakt de gemeente Eindhoven bij de beoordeling van de voor een nieuwe ontwikkeling in een plangebied voorgestelde maatregelen gebruik van een rekentool. De werking van de rekentool kan worden aangepast aan nieuwe inzichten en de uitkomst van de laatste versie van de tool is maatgevend.
5.4 Beschrijving Watersysteem Plangebied
Ten behoeve van dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgesteld. Hierna wordt ingegaan op de verschillende aspecten die van belang zijn voor het bestemmingsplan. De volledige rapportage is opgenomen in de bijlagen van dit bestemmingsplan.
5.4.1 Gebied specifieke eigenschappen m.b.t. water
Het plangebied ligt noordwestelijk van het stadscentrum van Eindhoven. De locatie was voorheen in gebruik door Eindhoven Packaging. Dit pand is recentelijk gesloopt. Momenteel is het plangebied braakliggend. De locatie wordt aan de zuidzijde begrensd door de Cederlaan, aan de oost- en noordzijde door woningen aan de Schootsestraat en de Kreugelstraat en aan de westzijde door een studentenwooncomplex.
Voor de nieuwbouw is het belangrijk dat er voldoende ontwateringsdiepte aanwezig is om grondwateroverlast te voorkomen. Hierbij speelt de bestaande hoogteligging een belangrijke rol. Op de hoogtekaarten van Nederland is het oude pand nog zichtbaar. Door de sloop en sanering kan de huidige hoogteligging verschillenen met de hoogtekaarten, maar over het algemeen ligt het plangebied op circa 18,5 m +NAP. De Cederlaan (zuid) ligt op circa 18,4 m +NAP en de Kreugelstraat (noord) op circa 18,1 m +NAP.
5.4.2 Grondwater
Op de geomorfologische kaart en de bodemkaart van Nederland is het plangebied niet gekarteerd vanwege de ligging in bebouwd gebied. Bij het loket van ‘Data en Informatie van de Nederlandse Ondergrond’ (DINOloket) zijn bodemgegevens bekend van grondboringen in de omgeving en ondergrondmodellen. Op basis van deze gegevens kan een inschatting worden gemaakt van de bodemopbouw. Hieruit blijkt er een zandige opgebrachte toplaag te verwachten is op een leemlaag behorend tot het Laagpakket van Liempde. Vervolgens bestaat de bodem hoofdzakelijk uit fijn zandig, zwak tot sterk leemhoudend zand tot 22 m-mv (Formatie van Boxtel), waarna deze overgaat in de volgende leemlaag.
Onderstaande tabel geeft de bodemopbouw schematisch weer. Opgemerkt wordt dat ter plaatse tevens een bodemsanering plaatsgevonden heeft en deze bodemopbouw met de leemlagen mogelijk niet meer aanwezig is over het gehele perceel.
![]() |
Tabel 5.1 Schematische weergave van de bodemopbouw ter plaatse |
Binnen of vlakbij het onderzoeksgebied zijn geen grondwateronttrekkingen bekend. De onderzoekslocatie ligt niet in een (grond)waterbeschermingsgebied. Nabij het plangebied zijn meerdere peilbuizen met grondwatermetingen aanwezig bij het grondwatermeetnet van de gemeente Eindhoven. Hieruit blijkt de gemiddelde grondwaterstand op circa 16,0 m +NAP aanwezig is en wordt de GHG ingeschat op circa 16,9 m +NAP of ca. 1,5 m-mv. Ter plaatse wordt derhalve voldaan aan de benodigde ontwateringsdiepte en zijn geen aanvullende maatregelen of aandachtspunten aanwezig
5.4.3 Oppervlaktewater
Binnen en nabij het plangebied is door de ligging in het stedelijk gebied geen oppervlaktewater aanwezig.
5.4.4 Afval- en hemelwater
De voormalige bebouwing rondom het plangebied was/is aangesloten op het gemengd rioolstelsel van de gemeente Eindhoven. Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bij nieuwbouw minimaal een gescheiden rioolstelsel aan te leggen op eigen terrein, zodat gescheiden kan worden aangeboden aan de gemeente bij toekomstige scheiding van dit stelsel.
Door de sloop van de voorgaande verharding is het perceel in de huidige situatie nagenoeg geheel onverhard, waardoor hemelwater op eigen terrein blijft. De gemeente Eindhoven heeft in haar klimaatplannen opgenomen dat wateroverlast beperkt moet worden en bij nieuwbouw maximaal gericht moet worden op verduurzaming. Het hemelwater dient hierbij op eigen terrein verwerkt te worden. Hiermee dient derhalve rekening gehouden te worden bij het planvoornemen. Om de minimale waterbergingsopgave te berekenen is er een rekentool ontwikkeld (www.eindhovenduurzaam.nl/klimaat). De uitwerking voor het planvoornemen is in volgend hoofdstuk nader uitgewerkt.
Naast de waterbergingsopgave dient rekening te worden gehouden met het effect van de infiltratie van hemelwater op de aanwezige bodemverontreiniging. Binnen het plangebied Drukkerijkwartier aan de Cederlaan te Eindhoven bevindt zich namelijk een restverontreiniging in de bodem. Voorkomen dient te worden dat ten gevolge van infiltratie van hemelwater onacceptabele verspreiding van de vluchtige/mobiele bodemverontreiniging optreedt. Navolgend is een toelichting gegeven op welke wijze waterberging en beperkte infiltratie is voorzien en het effect daarvan op de bodemverontreiniging.
5.5 Toekomstige Situatie Van Het Watersysteem
Het planvoornemen is om een woontoren, appartementencomplexen en grondgebonden woningen te realiseren. Tevens wordt er een halfverdiepte parkeergarage aangelegd. Hierdoor ontstaat er op een gedeelte van het plangebied een verhoogd dek dat circa 1,5 meter hoger ligt dan het omliggend maaiveld.
Ter plaatse wordt voldaan aan de benodigde ontwateringsdiepte van 1 meter waardoor geen grondwateroverlast zal optreden. De halfverdiepte parkeerkelder dient waterdicht uitgevoerd te worden in verband met het grondwater. Tevens wordt geadviseerd om de overige panden circa 20 centimeter boven de kruin van de straat te realiseren om eventuele instroom te vermijden.
Bij de planontwikkeling zal een gescheiden rioolstelsel worden aangelegd waardoor het schone hemelwater 100% gescheiden blijft van het afvalwater. Door toepassing van niet-uitlogende bouwmaterialen en te voldoen aan de milieu hygiënische randvoorwaarden, zie hoofdstuk 4, is het verzamelde water als schoon te beschouwen. Door de aanleg van een gescheiden rioolstelsel wordt er ingespeeld op de toekomstige scheiding van het gemeentelijk stelsel en zal de toestroom naar de RWZI beperkt blijven. Door de realisatie van ca. 242 wooneenheden bedraagt de toekomstige afvalwaterstroom naar het gemeentelijk stelsel circa 6,6 m3/uur. Bij het stelsel op eigen terrein dient rekening gehouden te worden met piekmomenten (bufferruimte). Vanuit het duurzaam waterbeleid dient hemelwater op eigen terrein verwerkt te worden waardoor het bestaand stelsel het bijkomende afvalwater naar verwachting ook zonder aanpassingen kan verwerken. Voor de nieuwe aansluiting op het gemeentelijk stelsel dient te zijner tijd een aanvraag ingediend te worden bij de gemeente Eindhoven.
In het verleden was het plangebied geheel verhard. De toekomstige verharding is bepaald waarbij tevens het geveloppervlak van de woontoren meegerekend is. In het ruimtelijk uitgangspunt is uitgegaan van groene daken, bijkomend groen en tuinen. Een overzicht van de toekomstige oppervlakken is opgenomen in tabel 5.2.
![]() |
Tabel 5.2 Overzicht toe- en afname verhard oppervlak binnen het plangebied |
Uit de tabel is af te leiden dat door het voorgenomen bouwplan het toekomstig verhard oppervlak ca. 8.398 m2 bedraagt. Middels de rekentool van EindhovenDuurzaam is de benodigde waterretentie en verwerking bepaald, hierbij is rekening gehouden met de groene daken (berging van 60 mm per m2), bijkomend groen en tuinen. Volgens de rekentool dient een aanvullende berging van 210,3 m3 te worden gerealiseerd binnen het plangebied.
Binnen het drukkerijkwartier is er voor gekozen om de waterbergingsopgave voor het hemelwater zo veel mogelijk op de daken/dek van de nieuwe bebouwing te laten plaatsvinden (bovengrondse waterberging). Vervolgens vindt een vertraagde afvoer plaats naar het hemelwaterriool. Het hemelwaterriool wordt uitgevoerd als IT-riool, maar heeft vanwege de grondslag voornamelijk een afvoerende functie.
Infiltratie hemelwater binnen Drukkerijkwartier
In het plangebied bevinden zich een beperkt aantal groenstroken en tuinen waar hemelwater rechtstreeks in de bodem kan infiltreren. Verder wordt een IT-riolering aangelegd waarop de bestratingen en de dakoppervlakken worden aangesloten. Vanwege de grondslag (slechtdoorlatend leem en lemig zand) zullen geen grote hoeveelheden water in de bodem kunnen infiltreren. Wel zal zich een dunne schone waterlaag vormen op het grondwater waardoor uitdamping van vluchtige/mobiele bodemverontreinigingen wordt tegengegaan. Door de beperkte hoeveelheid infiltrerend hemelwater bestaat geen gevaar voor het optreden van onacceptabele verspreiding van onderliggende bodemverontreiniging. Beperkte infiltratie is in deze situatie dus een positief effect.
Indien het bevoegd gezag hier niet mee in kan stemmen zal het IT-riool door gesloten buizen worden vervangen.
De gemeente heeft de omgeving van het plangebied aangewezen als groenarme wijken. Om deze wijken te vergroenen worden zichtbare groene voorzieningen, zoals waterberging op het maaiveld en extra substraatberging op groene daken, extra gepromoot. Voor deze voorzieningen kan men een bonus krijgen van 20-30% per m³ bovenop wat gerealiseerd word tegen een malus van 20% per m³ bij ondergrondse waterberging. Aanvullend kan voor het plangebied tot maximaal 69,4 m³ compensatie worden gerealiseerd door de invulling van groene initiatieven zoals nieuwe bomen, faunavoorzieningen, groene gevels en regentonnen. De aanvullende voorzieningen binnen het plangebied zijn vooralsnog bijkomende waterberging op het maaiveld in de verlaagde beplantingsvakken, enkele bomen incl. 6 m³ ondergrondse groeiruimte per boom en het restant in een ondergrondse waterberging op het parkeerdek. Deze ondergrondse berging heeft een bergend vermogen van 60 mm. Hierdoor wordt voldaan aan de benodigde waterberging. Deze voorzieningen dragen naast de hemelwaterverwerking ook bij aan de reductie van hittestress en de toename in biodiversiteit. Bij de verdere planuitwerking wordt nog gekeken naar andere kansen/mogelijkheden binnen het plangebied om duurzamer te ontwikkelen.
Dit zijn:
- verhogen capaciteit groendak of in de ondergrondse voorziening;
- verhogen aandeel groen/ verlagen aandeel verharding;
- bijkomende particuliere buffer zoals bijv. regenton;
- plaatsing nestkasten/ faunavoorzieningen;
- hergebruik water in woningen;
- toevoegen van bomen incl. grondverbetering.
Door de geplande voorzieningen vindt de planontwikkeling duurzaam plaats. Door rekening te houden met de afstromingsrichtingen en het grondwaterpeil is tevens geen wateroverlast te verwachten bij of door het planvoornemen.
Bij het wijzigen van de planinvulling en inrichting dient de rekentool geactualiseerd te worden zodat het planvoornemen duurzaam en hydrologisch gezien positief plaatsvindt. Bij de verdere planuitwerking dienen de uiteindelijke waterstelsels concreter uitgewerkt te worden conform de hiervoor geldende regelgeving en normen.
Eventueel benodigde vergunningen worden niet met deze waterparagraaf geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden. Wanneer een bronnering nodig is voor de bouwwerkzaamheden of bij ingrepen op de plaatselijke waterhuishouding, moeten in het kader van de Waterwet vergunningen/meldingen aangevraagd worden middels het Omgevingsloket.
Conclusie
Onderhavig plan voldoet aan het gemeentelijk waterbeleid en vanuit het aspect 'water' bestaat er geen belemmering voor onderhavig planvoornemen. Wel dienen er enkele punten als randvoorwaarden in de verdere uitwerking van het plan te worden meegenomen:
- De in het plan opgenomen voorziening is het eindverzamelpunt van de afvoer vanuit het plangebied. Alle maaiveld- en dakverhardingen dienen hier dan ook op te worden aangesloten. Enkel vanuit deze voorziening kan de aansluiting op het gemeenteriool worden gerealiseerd. Deze voorziening moet het afvoerende water voldoende vertragen. Dit moet onderdeel zijn van de verdere DOSP uitwerking.
- Het terrein wordt voor een groot gedeelte onderkelderd. Er dient nog inzichtelijk te worden gemaakt wat de invloed daarvan gaat zijn op de aanwezige grondwaterstromingen, zowel voor tijdens de aanlegfase als tijdens de gebruiksfase. Indien er invloeden zijn (de norm is 0 cm) dan dienen compenserende maatregelen benoemd en uitgewerkt te worden (ook weer voor beide fases). Ook mogen er na aanleg géén dam/groutwanden e.d. achter blijven. Dit om verstoring van grondwaterstromingen te voorkomen en toekomstige andere ontwikkelingen in de openbare ruimte te belemmeren.
- Het plan betreft een inbreiding. Het plan legt het midden hoger aan en bevat berging voor de toekomstige nieuwe verhardingen. Nu is echter nog niet in te schatten hoe het verhoogde midden- gedeelte bij een extreme situatie functioneert. Normaal stroomt water van hoog naar laag, en in dit geval naar bestaande panden. Er dient bij de uitwerking van de ontwikkeling hydraulisch/oppervlakkig inzichtelijk te worden gemaakt dat de ontwikkeling géén wateroverlast veroorzaakt bij de buren. Dit aspect dient onderdeel te zijn van de DOSP fase en kan tevens ook als onderdeel in het rioleringsplan worden benoemd.
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Algemeen
Het bestemmingsplan "XI Strijp binnen de Ring 2007 (Cederlaan 2)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012 en de gemeentelijke standaardregels. Waar dat noodzakelijk is, wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.
6.2 Planmethodiek
Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.
6.3 Verbeelding
Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en oor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.
6.4 Planregels
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels. DeInleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In Begrippen wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Artikel 2 Wijze van meten" zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.
In geval meerdere dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen gelijktijdig van toepassing zijn op een gebied of in het geval dat er meerdere bepalingen van toepassing zijn binnen één bouwperceel, geldt dat deze bepalingen qua rangorde gelijk zijn aan elkaar. Dit betekent dat aan alle voorwaarden uit de relevante bepalingen voldaan moet worden. Logischerwijs heeft dit tot gevolg dat de meest beperkende bepaling geldt.
Regiekaart
Voor de planessentie en in relatie tot de uitleg van de regels is een regiekaart opgesteld waarin de belangrijkste bouw- en gebruiksmogelijkheden samengevat zijn gevisualiseerd. Zie onderstaand figuur.
![]() |
Figuur 6.1 Regiekaart |
Bestemming 'Groen'' (Artikel 3)
Deze bestemming is opgenomen voor de toekomstige groenvoorzieningen van het plangebied aan de zijde van de Cederlaan. Binnen deze bestemming zijn onder andere groenvoorzieningen, paden, speelvoorzieningen toegestaan. Het bouwen van gebouwen binnen deze bestemming is niet toegestaan.
Bestemming `Verkeer - Verblijfsgebied” (Artikel 4)
De ontsluitingswegen en toegangswegen binnen het plangebied krijgen de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Binnen deze bestemming zijn onder andere woonstraten, pleinen, voet- en fietspaden alsmede (ondergrondse) parkeervoorzieningen toegestaan. Binnen deze bestemming is het bouwen van gebouwen uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.
Bestemming 'Wonen'' (Artikel 5)
Deze bestemming is gelegd op de in het plangebied gelegen gronden met woningen en de bijbehorende voor- en achtererven. In de regels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen. Het gebouw dat door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, wordt beschouwd als het hoofdgebouw. Bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen zijn in architectonisch opzicht te onderscheiden van, en ondergeschikt aan, het hoofdgebouw.
Hoofdgebouwen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd waarbij de bouwvlakken volledig mogen worden bebouwd, voor het gebied gelegen binnen 'specifieke bouwaanduiding - 1' geldt een aparte regeling (zie verder). Binnen het bouwvlak is de maximale bouwhoogte aangegeven. Op de verbeelding zijn voor enkele specifieke maatwerkzaamheden aanduidingen opgenomen waarbinnen andersoortige voorzieningen zijn toegestaan.
Binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' is een verbijzonderde regeling voor bepaling van de bouwhoogte gerelateerd aan een afwijkend peil (gemeten vanaf bovenkant parkeerdek) opgenomen.
Binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' gelden afwijkende bouwregels ten aanzien van de overige gronden binnen het plangebied. De woningen worden gerealiseerd op het parkeerdek van de halfverdiepte parkeergarage, waardoor een afwijkend peil geldt (gemeten vanaf bovenkant parkeerdek). Daarnaast geldt dat binnen deze aanduiding een maximum bebouwingspercentage van 80%.
Binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' geldt dat maximaal 50% van het bouwperceel de maximum bouwhoogte zoals aangeduid op de verbeelding toegestaan is, voor het overige deel van het bouwperceel geldt datdat een specifieke regeling is opgenomen voor hoofdgebouwen in combinatie met gebogen sheddaken.
Binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 4' geldt dat gebouwen en bouwwerken ten behoeve van stadslandbouw bovenop de toegestane hoofdgebouwen mogelijk zijn, mits voldaan wordt aan de maatvoeringseisen.
Binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 5' geldt dat ter plaatse van deze aanduiding tevens bebouwing is toegestaan in de vorm van luifels, overkappingen, balkons en trappartijen. Voorwaarde is dat deze bouwwerken aansluitend op het hoofdgebouw worden gerealiseerd en de maximum bvouwhoogte niet wordt overschreden van het aangrenzende bouwvlak.
Binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 6' geldt dat ter plaatse van deze aanduiding bebouwing in de vorm van balustrades en pergola's zijn toegestaan bovenop het dak van de onderliggende bouwlaag. Voorwaarde is dat deze bouwwerken niet hoger zijn dan 1,5 of 3 meter gemeten vanaf de bovenkant van het dak van de onderliggende bouwlaag.
In de regeling zijn specifieke regels opgenomen voor de bouw van een dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een woning. In onderstaande figuur is hiervan een uitwerking opgenomen:
![]() |
Figuur 6.2 Uitwerking dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een woning |
Aan huis-verbonden-beroepen
Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonbestemming toegestaan (tot maximaal 50 m2). Via een afwijking is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen. Tevens is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 30 m2 te benutten voor kleinschalige bedrijvigheid.
Onder de Algemene regels zijn opgenomen de Anti-dubbeltelregel, de Overige regels en deAlgemene afwijkingsregels.
Voorwaardelijke verplichting waterberging
In de overige regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de aanleg van waterberging bij de bouw van bouwwerken. Op grond van deze verplichting mag er alleen gebouwd worden als er voldoende waterberging is aangelegd, eventueel in combinatie met andere maatregelen die bijdragen aan het klimaatbestendig maken van de stad. Deze verplichting is ontleend aan paragraaf 5.5 en de beleidsregel “Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen” in bijlage 5 van het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022 (verder: GRP). Bij bouwwerken met een oppervlakte van 150 m² of meer moet in principe een waterberging aangelegd worden tot 75 mm per m² oppervlakte van het bouwwerk. Voor bouwwerken met een oppervlakte tussen 50 m² en 150 m² geldt een lagere bergingseis: daar moet in principe worden voorzien in een waterberging tot 25 mm per vierkante meter bouwoppervlakte. In groenarme gebieden geldt een hogere eis, omdat daar een grotere opgave ligt.
Een deel van de vereiste waterberging kan worden gecompenseerd met andere maatregelen die in lijn zijn met het beleid voor klimaatadaptatie, dat is beschreven in de beleidsregel Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld het aanplanten van nieuwe bomen (die zorgen voor vasthouden van regenwater en beschaduwing) of het aanleggen van gevelgroen. De exacte omvang van de benodigde waterberging en de omvang van andere maatregelen is sterk afhankelijk van de kenmerken van het bouwplan en de locatie. De wijze waarop de benodigde maatregelen moeten worden bepaald, is uitgewerkt in de genoemde beleidsregel.
De gemeente heeft een rekentool beschikbaar gesteld waarmee initiatiefnemers eenvoudig kunnen nagaan wat de omvang van de maatregelen moet zijn, op basis van een aantal gegevens van hun initiatief en de locatie. Deze rekentool is te raadplegen op https://rekentool.eindhovenduurzaam.nl. De rekentool is dynamisch van aard, dat wil zeggen dat deze kan worden aangepast.
Voorwaardelijke verplichting groen
Onderdeel van onderhavige ontwikkeling is het groen inrichten en het open maken van de openbare ruimte. Een zo groen mogelijke stedelijke (binnen)ruimte wordt, naast een prettige en klimaatadaptieve inrichting, als vertaling gezien van het omliggend landschap. Hierbij gaat het zowel om groen tussen de gebouwen, maar ook op en tegen de woningen en gebouwen zelf. Middels een voorwaardelijke verplichting is geborgd dat per woning minimaal 8 m2 aan groenvoorzieningen wordt gerealiseerd.
In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht en deSlotregel opgenomen.
Hoofdstuk 7 Handhaving
Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021
In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.
Uitgangspunten
Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:
- Informatie gestuurd
De gemeente Eindhoven ziet informatie gestuurde handhaving als een belangrijke pijler. Er zijn ontwikkelingen op het gebied van ICT en data analyse. Door gemeentelijke en andere informatiebronnen te ontsluiten, te analyseren en te combineren kunnen we een problematiek eerder (of preventief) en gerichter aanpakken. - Gebiedsgericht
Om optimaal in te kunnen spelen op vraagstukken van inwoners zet de gemeente Eindhoven binnen het ruimtelijk domein al geruime tijd in op gebiedsgericht toezicht. Dit doen we door - vanuit een actieve samenwerking met wijkteams - te kijken naar naleefgedrag, oorzaken en oplossingen gerelateerd aan geografische gebieden. Er zijn verschillende vragen, doelgroepen en belangen. Kennis wordt gedeeld en ervaringen van inwoners en bedrijven worden verzameld. Deze input is van invloed op de prioriteiten in het jaarlijkse uitvoeringsplan, waar mogelijk toegespitst op een specifieke wijk. Per wijk kunnen er dus op basis van gebiedsanalyses en bijvoorbeeld buurtcontracten verschillende bouwstenen zijn voor het uitvoeringsplan. - Risico- en oplossingsgerichte benadering
De gemeente Eindhoven benadert toezicht en handhaving risico- en oplossingsgericht. De prioriteiten worden in beginsel gebaseerd op een inschatting van de veiligheids- en gezondheidsrisico's voor inwoners. Ook aspecten als leefbaarheid, duurzaamheid en omgevingskwaliteit wegen in belangrijke mate mee. Daarnaast worden prioriteiten mede gebaseerd op wat inwoners en bedrijven belangrijk vinden. Eindhoven hecht eraan om vraagstukken waar mogelijk gezamenlijk op te lossen.
Er zijn onderwerpen die in algemene zin aandacht vragen. Brandveilig gebruik van woongebouwen verdient (nog) meer aandacht, in de context van kwetsbare groepen die langer zelfstandig blijven wonen. Ook aanpak van jeugdoverlast, duurzaamheid en de bestaande bouw zijn voorbeelden. Er wordt gezocht naar de beste oplossing die nodig is voor het versterken van de veiligheid in de leefomgeving van onze inwoners. Hiermee ontstaat een risicoanalyse op basis waarvan vervolgens de prioriteiten binnen het toezicht worden gesteld. - Consequent en doelmatig
Uitvoeringsplannen en jaarverslagen bevatten een overzicht van de inzet en capaciteit voor handhaving. In het verlengde van informatie gestuurde en oplossingsgerichte handhaving vergt doelmatige handhaving een analyse van resultaten. Meetbare doelen om te beoordelen of de beschikbare capaciteit zo doelmatig mogelijk wordt ingezet. We beogen in de komende jaren een ontwikkeling door te maken in de vierslag capaciteit – prioriteit – risicoanalyse - nalevingsniveau. Dit moet onder andere leiden tot meer inzicht in de relatie tussen handhavingsinspanningen en het nalevingsniveau (effect).
Prioritering
De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk in mogelijke problemen, de risico's en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.
Uitvoeringsplan
In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:
- Object en informatiegericht
- Bouwen en Wonen
- Openbare leefomgeving
- Bedrijven
- Gebiedsgericht
- Pilot Veiligheid en leefbaarheid
- Actiegebieden
- Themagericht
- Bij ieder onderdeel worden jaarlijks een aantal belangrijke ontwikkelingen op het gebied van toezicht en handhaving opgenomen. Dat kan bijvoorbeeld gaan om woonoverlast bij de Activiteiten Bouwen & Wonen. Of duurzaamheid en energiebesparing bij de Activiteiten Bedrijven.
Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.
Duidelijke regels
Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden.
Hoofdstuk 8 Financiële Aspecten
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.
Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.
Er is in casu een anterieure overeenkomst afgesloten zodat er geen verplichting bestaat tot het vaststellen van een exploitatieplan.
Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1 Bro
Op grond van artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is geplaatst in Groot Eindhoven op 27 juni 2018. De kennisgeving is tevens bij de officiële publicaties op de gemeentelijke website www.eindhoven.nl geplaatst. Er zijn geen stukken betreffende het voornemen ter inzage gelegd, noch de mogelijkheid open gesteld om zienswijzen tegen het voornemen in te dienen of instanties om advies te vragen.
9.2 Inspraak & Samenspraak
Bij de voorbereiding van het VOSP en bestemmingsplan is overleg geweest met de v. Abbe stichting, Trefpunt Groen Eindhoven en buurtbewoners.
Het plan is gepresenteerd aan de v. Abbe stichting, die het plan werd positief beoordeelde. Er werd met name tevredenheid uitgesproken over de sheddaken van de oude drukkerij die terugkomen bij de woningen in het middengebied. Naar de materiaalkeuze werd nog gevraagd, maar in dit stadium van het plan is daar nog geen uitsluitsel over.
Daarbij werd het VOSP gepresenteerd aan Trefpunt Groen Eindhoven. Trefpunt Groen gaf aan dat het plan positief werd bevonden wat betreft onder andere het beplantingsplan, het actief betrekken van een ecoloog bij het ontwerp, de afweging in het al dan niet moeten wijken van vervuilde bomen, het doortrekken van vergroening rondom de naastgelegen studentenhuisvesting, het autoluwe karakter van het plan en de groendaken. Tevens werd advies meegegeven over onder andere het betrekken van toekomstige bewoners bij het ontwerp, het bieden van voorlichting over groene tuinen, het groen inrichten van het trappenhuis, het aanbrengen van klimplanten op de gevels en het aanbrengen van halfverharding.
Tot slot heeft overleg met buurtbewoners plaatsgevonden. Eind 2017 en begin 2018 is BPD in gesprek gegaan met buurtbewoners over het project Drukkerijkwartier. Onder de noemer Maak 't Mee gaven bewoners van de Cederlaan, Schootsestraat en Kreugelstraat volop inbreng.
BPD is hierna aan de slag gegaan met het bijstellen van het voorlopig stedenbouwkundig plan. De geleverde inbreng vanuit het samenspraaktraject is zorgvuldig verwerkt en ook is het plan aangepast aan de gemeentelijke kaders van de gemeente Eindhoven.
In 2021 werd het samenspraaktraject hervat, onder begeleiding van strategisch communicatiebureau Connect. Voor het complete verslag wordt verwezen naar de bijlagen. Een informatiebijeenkomst op 2 juni 2021 was daarvan het startpunt. In de weken erna kregen omwonenden en andere direct belanghebbenden de mogelijkheid om een-op-een het gesprek met de ontwikkelaar BPD aan te gaan. Later in het jaar zijn andere geïnteresseerden, zoals de mogelijk toekomstige bewoners, uitgenodigd om ook hun inbreng te geven.
Tot slot heeft een gesprek tussen de ontwikkelaar en buurtvertegenwoordiging plaatsgevonden in juli 2021. Omwonenden hebben te kennen gegeven andere verwachtingen te hebben van het samenspraaktraject (meer inspraak). Buurtbewoners hebben aangegeven graag te zien dat er middels de ontwikkeling betaalbare woningen worden gerealiseerd welke bijdragen aan de waarde en het karakter van de bestaande wijk. Het allerbelangrijkste voor de omwonenden is het beschermen van de privacy en het voorkomen van geluidsoverlast als gevolg van de nieuwbouw. Er is aangegeven naar de buurtbewoners dat zij in gesprek kunnen gaan met de verantwoordelijke wethouder.
In het participatieverslag is aangegeven dat in het najaar van 2021 het ontwerp bestemmingsplan ter inzage zou worden gelegd. Die planning is achterhaald, maar wel is volgens het participatieverslag actief gecommuniceerd richting belanghebbenden over de publicatie van het ontwerp bestemmingsplan (zie verder paragraaf 9.4). Aangegeven is verder dat in een vervolgtraject ook een nieuwe fase voor participatie is voorzien welke met name gericht zal zijn op de invulling van de openbare ruimte en de plint van het woongebouw. Initiatiefnemer is voornemens niet alleen omwonenden, maar ook toekomstige bewoners en andere belanghebbenden te betrekken.
9.3 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Er is vooroverleg gevoerd met:
- Provincie Noord-Brabant;
- Waterschap Aa en Maas;
- Stichting Wederopbouw;
- Van Abbestichting;
- Trefpunt Groen.
Zowel de provincie Noord-Brabant als het Waterschap Aa en Maas hebben akkoord gegeven in het bestuurlijk vooroverleg.
Stichting Wederopbouw heeft enkele constateringen gedaan en opmerkingen gemaakt op het plan. De constateringen hebben betrekking op de thema's IHCS/hoogbouw en cultuurhistorie. De opmerkingen hebben met name betrekking op de architectonische vormgeving en het onderbouwing van het aspect duurzaamheid en duurzame stedelijke ontwikkeling. Hoewel de ladder voor duurzame verstedelijking (paragraaf 3.2.5) niet direct toeziet op de borging van duurzaamheidsmaatregelen zoals bedoeld in de paragraaf 'duurzaamheid' (paragraaf 4.6.5) is een verwijzing opgenomen en is paragraaf 3.3 aangevuld.
De Van Abbestichting heeft het plan positief beoordeeld. Er werd met name tevredenheid uitgesproken over de sheddaken van de oude drukkerij die terugkomen bij de woningen in het middengebied. Naar de materiaalkeuze werd nog gevraagd, maar in dit stadium van het plan is daar nog geen uitsluitsel over.
Trefpunt Groen Eindhoven (TGE) gaf aan dat het plan positief werd bevonden wat betreft onder andere het beplantingsplan, het actief betrekken van een ecoloog bij het ontwerp, de afweging in het al dan niet moeten wijken van vervuilde bomen, het doortrekken van vergroening rondom de naastgelegen studentenhuisvesting, het autoluwe karakter van het plan en de groendaken. Tevens werd advies meegegeven over onder andere het betrekken van toekomstige bewoners bij het ontwerp, het bieden van voorlichting over groene tuinen, het groen inrichten van het trappenhuis, het aanbrengen van klimplanten op de gevels en het aanbrengen van halfverharding. TGE heeft verder reactie gegeven op de punten verkeer en parkeren, groen, bomen, geluid, energietransitie en flora en fauna. Wat betreft verkeer en parkeren geeft TGE aan dat het autoluwe karakter nog niet duidelijk genoeg naar voren komt in het bestemmingsplan en er wordt aandacht gevraagd voor de afwikkelingsmogelijkheden voor fietsers en voetgangers. De gemeente geeft aan deze aspecten reeds als genoeg afgekaderd te beschouwen en er volgen dan ook geen wijzigingen voor het bestemmingsplan. TGE is vervolgens positief over de ambities en voornemens in het kader van (ver)groen(ing). De stichting wil deze ambities echter duidelijker terugzien in het bestemmingsplan. Daarnaast zouden ze graag zien dat de groen in te richten gebieden als groen worden bestemd. In navolging op deze punten zijn de groene ambities opgenomen onder de paragraaf "Groen" in de toelichting. De groen in te richten gebieden worden echter niet als zodanig bestemd om enige flexibiliteit te behouden. In het verlengde van groen, heeft TGE aangegeven opgenomen te willen zien dat een viertal bomen is gekapt en dat hier een compensatieplicht voor geldt. Dit gegeven is naar aanleiding van deze reactie opgenomen onder paragraaf 3.8.3 'bomeneffectanalyse'. Ook geeft TGE mee dat bomen en groene daken geluidsdempend kunnen werken. Deze informatie is ter kennisname aangenomen. In het kader van de energietransitie geeft TGE mee dat de nieuwbouw voldoet aan de gestelde wettelijke kaders voor Bijna Energie Neutrale Gebouwen. Ook deze suggestie wordt ook voor kennisgeving aangenomen.
9.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van donderdag 22 juni 2023 tot en met woensdag 2 augustus 2023 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om digitaal, schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan kenbaar te maken.
Kennisgeving van de terinzagelegging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in het Gemeenteblad van 21 juni 2023 gepubliceerd. Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om een digitale versie van het ontwerpbestemmingsplan te raadplegen via de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl. Op 10 juli 2023 heeft een inloopavond plaatsgevonden waarbij belangstellenden in de gelegenheid zijn gesteld om vragen te stellen en nadere informatie over het plan in te winnen.
Er zijn 4 zienswijzen ontvangen. Deze zienswijzen zijn binnen de termijn ingediend. De zienswijzen zijn ontvankelijk. In de bij het Raadsbesluit/-voorstel gevoegde nota van zienswijzen en ambtshalve wijzigingen, is een samenvatting van de zienswijzen weergegeven en zijn deze voorzien van een gemeentelijk standpunt. De ingediende zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. Wel is een nadere motivering gegeven van de gekozen verkeersontsluitingswijze in paragraaf 3.7 en heeft Bureau Goudappel naar met dagtekening van 27 oktober 2023 - kenmerk 016311.20231027.N1.01 - een nadere onderbouwing opgesteld, zie Bijlage 1 Rapport Goudappel ontsluiting kenmerk 016311.20231027.N1.01 .
9.5 Ambtshalve Aanpassingen
Naar aanleiding van archeologisch bureauonderzoek (bijlage 19) en het op basis daarvan genomen selectiebesluit zijn de archeologische dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4' komen te vervallen.
Verder is de memo verkeer (bijlage 1) verduidelijkt en aangevuld, is het stikstofonderzoek (bijlage 10) ge-updated en is het verslag van de omgevingsdialoog (bijlage 20) toegevoegd.
Bijlage 1 Rapport Goudappel Ontsluiting Kenmerk 016311.20231027.n1.01
bijlage 1 Rapport Goudappel ontsluiting kenmerk 016311.20231027.N1.01
Bijlage 2 Verkeersonderzoeken
Bijlage 3 Notitie Woonprogramma
bijlage 3 Notitie woonprogramma
Bijlage 4 Mobiliteitsplan En Parkeerbalans
bijlage 4 Mobiliteitsplan en parkeerbalans
Bijlage 5 Boom Effect Analyse
Bijlage 6 Aanmeldingsnotitie M.e.r.
bijlage 6 Aanmeldingsnotitie m.e.r.
Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
bijlage 7 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 8 Bodemonderzoek
Bijlage 9 Quickscan Flora En Fauna
bijlage 9 Quickscan Flora en Fauna
Bijlage 10 Waterparagraaf
Bijlage 11 Stikstofonderzoek
Bijlage 12 Explosievenonderzoek
bijlage 12 Explosievenonderzoek
Bijlage 13 Schaduwstudie
Bijlage 14 Quickscan Milieuaspecten
bijlage 14 Quickscan milieuaspecten
Bijlage 15 Regionaal Afstemmingsoverleg Besluit Sge
bijlage 15 Regionaal afstemmingsoverleg besluit SGE
Bijlage 16 Windklimaat Onderzoek
bijlage 16 Windklimaat onderzoek
Bijlage 17 Hoogbouwtoets
Bijlage 18 Reacties Vooroverleg
bijlage 18 Reacties vooroverleg
Bijlage 19 Beeldkwaliteitsplan
bijlage 19 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 20 Archeologisch Bureauonderzoek
bijlage 20 Archeologisch bureauonderzoek
Bijlage 21 Verslag Omgevingsdialoog
bijlage 21 Verslag Omgevingsdialoog
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan XI Strijp binnen de Ring 2007 (Cederlaan) met identificatienummer NL.IMRO.0772.80330-0301 van de gemeente Eindhoven.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aan-huis-verbonden-beroep
een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Bijvoorbeeld gastouderopvang; detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis; of het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf.
Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.
1.4 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 aaneengebouwde woning
een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen.
1.8 Actualisatie nota parkeernormen 2019
parkeernormen gepubliceerd op 3 oktober 2019 en in werking getreden op 4 oktober 2019.
1.9 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door een daartoe gecertificeerde instantie en werkend volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);
1.10 archeologische verwachting
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten (resten uit het verleden);
1.11 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden);
1.12 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.13 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
1.14 bedrijfsvloeroppervlak
de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.15 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein wenselijk is.
1.16 behoud in situ
behoud van archeologische resten op dezelfde plaats door planaanpassing (behoudsmaatregelen);
1.17 behoud ex situ
behoud van archeologische informatie door middel van een opgraving;
1.18 belemmeringenstrook
een strook grond ten behoeve van het onderhoud van een buisleiding waarbinnen geen bebouwing mag worden opgericht en/of werken en werkzaamheden (niet zijnde bouwen) mogen worden uitgevoerd die van invloed kunnen zijn op de ongestoorde ligging van de buisleiding.
1.19 bestaand
bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;
bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.20 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.21 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.22 bijgebouw
een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.23 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.24 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.25 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.
1.26 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.27 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.28 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.29 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.30 café
horeca, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.
1.31 cafetaria/snackbar/afhaalservice
een bedrijf gericht op het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak-alcoholische en niet-alcoholische dranken.
1.32 coffeeshop
een bedrijf gericht op het verstrekken van niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid, en van verdovende en/of hallucinerende stoffen.
1.33 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied.
1.34 dagrecreatie
Een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag (zonder overnachting), dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen en dergelijke waarbij men zich voor meerdere dagen van huis begeeft.
1.35 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.36 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum, internetwinkel/webwinkel, afhaalpunten en supermarkt.
1.37 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.
1.38 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
1.39 discotheek of dancing
een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, in combinatie met het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen, feesten en daarmee vergelijkbare evenementen.
1.40 eengezinswoningen
als type eengezinswoning wordt beschouwd: elke woning welke tevens een geheel pand vormt. Hieronder vallen vrijstaande woningen, aaneengebouwde woningen, zoals twee onder één kap gebouwde hele huizen, boerderijen met woningen en voorts alle rijenhuizen.
1.41 erotisch getinte vermaaksfunctie
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.
1.42 evenementen
een evenement zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).
1.43 garagebox
gebouwen voor de stalling van auto´s en andere voertuigen.
1.44 gebogen sheddak
een dakvorm met de kenmerken zoals opgenomen in onderstaande figuur.
![]() |
1.45 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.46 gebruiken
het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.
1.47 geluidgevoelige functies
bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
1.48 geluidgevoelige gebouwen
gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
1.49 gemeentelijk archeologisch monument
archeologisch monument dat overeenkomstig de erfgoedverordening als beschermd monument is aangewezen en is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;
1.50 GR (groepsrisico)
een maat voor de kans, dat door een ramp bij een activiteit met gevaarlijke stoffen of met een vliegtuig, een (grote) groep mensen, die niet rechtstreeks bij de activiteit betrokken is, tegelijkertijd omkomt. Het GR kan toenemen door uitbreiding van risicovolle activiteiten enerzijds en door het verhogen van de personendichtheid anderzijds.
1.51 hogere grenswaarde
een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
1.52 hoofdgebouw
een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
1.53 horeca
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.
1.54 hotel
een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van logies (per nacht) met - al dan niet - als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.
1.55 huishouden
een meerderjarige alleenstaande, dan wel twee of meer personen waarvan er ten minste één meerderjarig is, die duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voeren.
1.56 internetwinkel
Internetwinkels worden in het kader van dit bestemmingsplan aangemerkt als een specifieke vorm van detailhandel waarbij:
- de transactie via internet of andere media tot stand komt, en;
- de goederen ter plaatse kunnen worden afgehaald; en/of
- de goederen ter plaatse kunnen worden afgerekend; en/of
- de goederen ter plaatse kunnen worden bekeken of geprobeerd.
1.57 invloedsgebied
gebied waarin, volgens de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. De grens van het invloedsgebied is gelijk aan de 1% letaliteitsgrens, bepaald bij weertype F 1.5, tenzij in de bij het Revi behorende uitvoeringsregeling voor een specifieke stof of activiteit een ander invloedsgebied is gedefinieerd.
1.58 kamerverhuur
woonvorm waarbij sprake is van woonruimte die geen eigen afzonderlijke toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche/bad en/of toilet) buiten die onzelfstandige woonruimte, met dien verstande dat hieronder niet wordt verstaan maatschappelijke voorzieningen in de vorm van beschermd en/of verzorgd wonen.
1.59 kantoor
een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor het bestuurlijk/ambtelijk of bedrijfsmatig uitoefenen van juridische, financiële, administratieve en naar de aard daarmee gelijk te stellen werkzaamheden, zoals sociaal wetenschappelijke onderzoek of een architectenbureau.
1.60 kunstobject
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.
1.61 kunstwerk
bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
1.62 kwaliteitseisen inpandige fietsenstallingen
bij collegebesluit van 20 april 2021 vastgestelde nadere regels ter uitwerking van de Actualisatie Nota Parkeernormen (2019).
1.63 lijst van bedrijfsactiviteiten
de bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de VNG zoals deze gold ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan en opgenomen in Bijlage 2 behorende bij deze regels.
1.64 lunchroom
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren en niet-alcoholische dranken.
1.65 maatschappelijke voorzieningen
educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en daarbij behorende voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en openbaar bestuur. Onder maatschappelijke voorzieningen zijn tevens begrepen kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang.
1.66 mantelzorg
het op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.
1.67 meergezinswoningen
als meergezinswoning wordt beschouwd: elke woning die samen met andere woonruimten c.q. bedrijfsruimten een pand vormt. Hieronder vallen flats, galerij-, portiek-, beneden- en bovenwoningen, appartementen en woningen boven bedrijfsruimten, voorzover deze zijn voorzien van een buiten de bedrijfsruimte gelegen toegangsdeur.
1.68 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.69 onzelfstandige woonruimte
woonruimte (kamer) in een (deel van een) gebouw, die door de aard van de inrichting en het gebruik het privédomein van de bewoner is, die (mede) is aangewezen op het gebruik van gezamenlijke wezenlijke voorzieningen elders in dat (deel van het) gebouw.
1.70 parkeerbalans
met een parkeerbalans wordt de (on)balans berekend tussen parkeervraag en parkeeraanbod binnen een bepaald gebied. Vaak valt de parkeervraag van functies niet samen in de tijd. Gecombineerd gebruik van parkeerplaatsen is dan mogelijk (dubbelgebruik).
1.71 peil
0.30 m' boven de kruin van de weg.
1.72 pension
een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van logies voor langere tijd met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan logerende gasten.
1.73 PR (plaatsgebonden risico)
risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel is betrokken.
1.74 prostitutiebedrijf
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.
1.75 restaurant
een bedrijf uitsluitend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.
1.76 Revi (Regeling externe veiligheid inrichtingen)
regeling van de Staatssecretaris van VROM van 8 september 2004, houdende regels met betrekking tot afstanden en de wijze van berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico ter uitvoering van het Bevi zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
1.77 rijstrook
gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.
1.78 showroom
een uitstallingsruimte van groothandels - of productiebedrijven ten behoeve van wederverkopers of afnemers voor het gebruik in eigen bedrijf of instelling.
1.79 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.80 stacaravan
een permanent kampeermiddel in de vorm van een caravan, die als een gebouw valt aan te merken.
1.81 stadslandbouw
het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het hobbymatig houden van dieren in urbane en peri-urbane gebieden, daarbij gebruikmakend van stedelijke hulpbronnen en reststoffen, dat door zijn beperkte aard en omvang in of nabij een woonomgeving kan worden uitgeoefend;
1.82 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.83 verdieping
de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.
1.84 verkoopvloeroppervlakte
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.
1.85 voorgevel
de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.86 voorgevelrooilijn
De denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.
1.87 voorkeursgrenswaarde
de toelaatbare waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
1.88 water
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.
1.89 waterberging
voorziening voor het tijdelijk vasthouden van regenwater dat afstroomt vanaf de oppervlakte van een bouwwerk.
1.90 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).
1.91 Wet geluidhinder
Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
1.92 Wet milieubeheer
Wet van 13 juni 1979 (Stb. 442) houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
1.93 Wet ruimtelijke ordening
Wet van 20 oktober 2006 (Stb. 2006, nr. 566) houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
1.94 winkel
een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.
1.95 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, dan wel voor de huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.
1.96 woongebouw
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
1.97 woonwagen
een voor bewoning bestemd gebouw, niet zijnde een woning, dat is geplaatst op een standplaats en in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bebouwingspercentage
een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
2.2 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat voor gebogen sheddaken de meetwijze conform het bepaalde in 1.44 van toepassing is.
2.3 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, ventilatiekanalen, reclameaanduidingen, erkers en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1 meter bedraagt, met dien verstande dat overschijding voor luifels en balkons maximaal 2 meter mag bedragen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor `Groen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- groenvoorzieningen;
- bermen en beplanting;
- paden;
- speelvoorzieningen;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- beheer en/of zuivering van oppervlakte- en rioolwater;
- kunstobjecten;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - calamiteiten en langzaamverkeersontsluiting' tevens voor een ontsluiting voor hulpdiensten en utiliteitsdiensten;
met daarbij behorende:
- verhardingen;
- (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
- voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
- nutsvoorzieningen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor `Verkeer - Verblijfsgebied´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- woonstraten;
- pleinen;
- voet- en fietspaden;
- (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
- groenvoorzieningen;
- speelvoorzieningen;
- nutsvoorzieningen;
met daarbij behorende:
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig die bestemming.
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
8.1 Veiligheidszone - invloedsgebied
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - invloedsgebied' zijn geen nieuwe gebouwen toegestaan die zijn bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van groepen verminderd zelfredzame personen. Daartoe behoren in ieder geval (psychiatrische) ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen, basisscholen, sociale werkplaatsen, of gebouwen of gedeelten daarvan bestemd voor dagopvang van minderjarigen. Het wijzigen van bestaande gebouwen voor het gebruik voor verminderd zelfredzame personen is eveneens niet toegestaan.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Binnenplans afwijken
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages;
- de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 m, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 2 m is;
- de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 m is.
- de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' wordt overschreden met maximaal 40 cm ten behoeve van gevelisolatie om energie te besparen;
- de regels ten aanzien van de realisatie van gebouwen ten behoeve van het opwekken van duurzame energie en toestaan dat de maximum oppervlakte wordt vergroot tot maximaal 100 m2.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Parkeren
10.2 Voorwaardelijke verplichting waterberging
- Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat wordt voorzien in een waterberging of andere maatregelen die bijdragen aan de klimaatbestendigheid.
- De inhoud van de waterberging en de omvang van de andere maatregelen worden vastgesteld met toepassing van de beleidsregel "Water- en klimaatadaptatie aanpak (WKA) 2023-2026".
- ;
- Als de onder sub b. bedoelde (beleids)regeling wordt gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
10.3 Voorwaardelijke verplichting groenopgave
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van woningen staat vast dat wordt voorzien in minimaal 8m2 aan groenvoorzieningen per toegevoegde woning.
- Het gebruiken of (doen) laten gebruiken van de gronden en gebouwen als bedoeld in artikel 5, is slechts toegestaan indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- de groenvoorzieningen van 8m2 groen per woning, zoals bedoeld in lid 1, binnen 1,5 jaar na realisatie van de woningen zijn gerealiseerd, en
- de groenvoorzieningen als bedoeld in sub a in stand worden gehouden.
- In afwijking van het bepaalde in lid 2 mogen de gronden en gebouwen als bedoeld in artikel 5 gebruikt worden tot 1,5 jaar na realisatie van de woningen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
11.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 11.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 11.1 met maximaal 10%.
11.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 11.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
11.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
11.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 11.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
11.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 11.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Eindhoven Cederlaan.
Bijlage 1 Actualisatie Nota Parkeernormen (2019)
bijlage 1 Actualisatie Nota Parkeernormen (2019)
Bijlage 2 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten Bij Wonen
bijlage 2 Lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen
Bijlage 3 Lijst Van Horeca-activiteiten
bijlage 3 Lijst van horeca-activiteiten