III Stratum buiten de Ring II 2016 (Mimosaplein 2)
Bestemmingsplan - gemeente Eindhoven
Vastgesteld op 10-09-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Een initiatiefnemer is voornemens om een gedeelte van de Don Boscokerk in Eindhoven te transformeren naar 17 appartementen. Daarnaast is het plan om op het naastgelegen terrein nieuwbouw te realiseren in de vorm van 36 zorgstudio's en enkele gemeenschappelijke ruimtes. Het planvoornemen is op grond van het vigerende bestemmingsplan niet toegestaan. Om die reden is ervoor geopteerd om een verzoek tot bestemmingsplanherziening in te dienen. Aan de hand van voorliggend bestemmingsplan wordt een nieuw juridisch kader gecreëerd, waarmee de voorgenomen ontwikkeling in planologische zin mogelijk wordt gemaakt.
Het bestemmingsplan ''II Stratum buiten de Ring II 2016 (Mimosaplein 2)'' bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is voorliggende toelichting gevoegd. In deze toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.
1.2 Het Plangebied
Het plangebied ligt ten zuidoosten van het centrum van Eindhoven, in het stadsdeel Stratum. De begrenzing vindt plaats door het Mimosaplein, de Korianderstraat, de Gentiaanweg en het Nigellapad/de Kornoeljelaan (zie figuur 1 en 2). Hierbij geldt dat er binnen het gedeelte met de stippellijn geen planologische wijzigingen plaatsvinden. Omwille van de saamhorigheid van beide gesplitste kerkdelen, wordt dit deel echter eveneens opgenomen op de verbeelding van onderhavig bestemmingsplan.
Figuur 1: globale ligging planlocatie (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Figuur 2: globale begrenzing planlocatie (bron: www.cyclomedia.nl)
1.3 Voorgaande Plannen
Het bestemmingsplan ''II Stratum buiten de Ring II 2016 (Mimosaplein 2)'' vervangt een beperkt gedeelte van het bestemmingsplan ''II Stratum buiten de Ring II'', vastgesteld door de raad op 27 september 2016 (zie figuur 3). Binnen het vigerende bestemmingsplan is zowel de realisatie van de appartementen, als de voorziene nieuwbouw van de zorgstudio's niet mogelijk.
Figuur 3: uitsnede bestemmingsplan 'Stratum buiten de Ring II 2016' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten, randvoorwaarden en beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is beschreven op welke wijze rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Historisch Perspectief
Het plangebied bevindt zich in het stadsdeel Stratum en omvat de rooms-katholieke Don Boscokerk met bijbehorende (voormalige) Dahliatuin. De kerk is ontworpen door architect C.H. de Bever en is in de jaren 1953-1954 gebouwd, als reactie op het toenemende inwoneraantal van Stratum. Op 26 juni 1954 is de kerk door bouwpastoor Slegers in gebruik genomen. Sindsdien heeft het gebouw tot 1974 in zijn geheel gediend voor de eredienst. In 1974 is het transept bouwkundig afgescheiden van het schip door de verbinding tussen beide onderdelen, bestaande uit een hoge gordelboog, met bakstenen dicht te metselen. Het transept is vervolgens gebruikt als buurtvoorziening, met onder meer buurthuis 'D'n Tref'. Het schip is tot en met 19 maart 2006 blijven functioneren als kerk. Daarna is het gebouw aan de eredienst onttrokken en is het tijdelijk gebruikt door de Antilliaanse Pinkstergemeente 'Team Ministries'. In de periode 2010/2011 is het schip vervolgens volledig verbouwd tot antroposofisch kinderdagverblijf. Deze functie is momenteel nog altijd in dit deel van de kerk gevestigd. Hier vinden dan ook geen wijzigingen plaats. Het transept staat sinds enkele jaren leeg en maakt onderdeel uit van voorliggend planvoornemen om getransformeerd te worden naar appartementen.
Tot slot is de Don Boscokerk sinds 10 juli 2007 aangewezen als gemeentelijk monument. De redengevende omschrijving daarbij luidt: 'Voormalige Don Boscokerk – drie-beukige basiliek, ontworpen door C.H. de Bever in de stijl van Bossche School, daterend van rond 1950, met een T-vormige plattegrond en ronde klokkentoren'.
2.2 Stedenbouwkundige Structuur
Opbouw
De Don Boscokerk vormt het hart van de wijk 'De Nieuwe Erven'. Deze wijk is vanaf circa 1953 opgebouwd. De kerk is tot stand gekomen volgens het principe van de parochiegedachte. Hierbij werden nieuwe woonwijken in combinatie met jongens- en meisjesscholen rondom de kerk gepland. Deze wijze van invulling van nieuwe woonwijken is tot ver in de jaren '60 van de twintigste eeuw toegepast. In figuur 4 wordt een foto van de destijds nieuwe wijk afgebeeld.
Figuur 4: luchtfoto (1957) van de Don Boscokerk en omgeving (bron: gemeente Eindhoven)
In de loop der jaren heeft de wijk zich gestaag verder ontwikkeld. De nabije omgeving kenmerkt zich nog altijd voornamelijk als woongebied. Diverse woningen zijn inmiddels gesloopt en vervangen door nieuwbouw, al dan niet in de vorm van appartementencomplexen. Onlangs zijn in de zuidelijk gelegen herstructureringswijk 'De Kruidenbuurt' een groot aantal nieuwbouwwoningen opgeleverd. Tevens is er recentelijk in de directe nabijheid aan de Heezerweg een hernieuwd winkelcentrum gerealiseerd. Daarnaast bevinden er zich in de buurt, naast het aangrenzende kinderdagverblijf, ook diverse andere voorzieningen zoals een basisschool en verspreide detailhandel- en horecagelegenheden. De bouwhoogte in de nabije omgeving blijft beperkt tot maximaal vier bouwlagen.
Verkeersstructuur
De verkeersstructuur rondom het plangebied wordt gekenmerkt door een recht en relatief eenduidig wegennetwerk binnen een 30-km./uur-zone. De ontsluiting van de locatie zal voornamelijk plaatsvinden via de Korianderstraat. De Korianderstraat vormt in feite een verbindingsweg tussen de ontsluitingswegen Leenderweg en Heezerweg. In de periode 2018-2020 is een herinrichting van de Korianderstraat, het Mimosaplein en een deel van de Heezerweg, voorzien. Aan de hand van deze herinrichting wordt er meer parkeergelegenheid gerealiseerd en wordt de verkeersveiligheid voor alle weggebruikers verbeterd.
Groen en water
De voormalige Dahliatuin aan de noordzijde van de Don Boscokerk is inmiddels onderkomen en overwoekerd. In de nabije omgeving zijn verder verschillende groenvoorzieningen gelegen. Daarnaast kenmerkt het omliggende wegennetwerk zich door diverse (oude) boomstructuren. In de wijk De Nieuwe Erven bevinden zich verder geen oppervlaktewateren van enige omvang.
2.3 Planvoornemen
Achtergrond
Het planvoornemen is tot stand gekomen in het kader van de uitgangspuntennotitie 'Drie Stratumse Kerken' (d.d. 1 maart 2002). Deze notitie is opgesteld naar aanleiding van het onttrekken van een drietal Stratumse kerken (de Fatimakerk, de Sint Jozefkerk en de Don Boscokerk) aan de eredienst. Hierin is benoemd dat de karakteristieke gebouwen een kwalitatief onderdeel vormen van de cultuur en identiteit van Stratum en dat ze daarnaast in het sociaal-maatschappelijke netwerk een rol van betekenis spelen. Verder volgt uit deze notitie dat het Bisdom haar gebouwenbestand wenste te reduceren en hierbij opteerde voor sloop en herontwikkeling. In samenwerking met de gemeente Eindhoven is vervolgens een studie uitgevoerd naar de randvoorwaarden voor herbestemming en herontwikkeling. Daarbij gold het behoud van de kerk als uitgangspunt.
Uit deze studie is echter gebleken dat het behoud van alle drie de kerken niet mogelijk en wenselijk is. De volgende overwegingen speelden daarbij een rol:
- een inventarisatie leverde onvoldoende initiatieven op om drie kerken rendabel te bestemmen;
- herbestemming van drie kerken brengt onvoldoende geld op. Het parochiebestuur Stratum stelde als voorwaarde dat de verkoop voldoende middelen moet genereren om het parochiaal werk in Stratum voor langere tijd te continueren en de overige (kerk)gebouwen op peil te houden;
- de monumentcommissie typeerde één kerk als bijzonder waardevol voor de stad: de Don Boscokerk.
Op basis van voorgaande, is in voornoemde notitie het volgende doel gesteld: behoud van de Don Boscokerk als gemeentelijk monument. Uit de historische beschrijving (paragraaf 2.1) volgt dat de kerk in 2007 als zodanig aangewezen is. Voorts zijn drie criteria opgesteld die van toepassing zijn voor de herbestemming van de kerken:
- het gebouw mag niet herkenbaar zijn als kerk. Alle religieuze verwijzingen aan in- en exterieur moeten verwijderd worden;
- er wordt uitgegaan van een waardig programma. Activiteiten die niet verenigbaar zijn met het rooms-katholieke geloof zijn niet toegestaan. Wel mag een programma dat een sociaal-maatschappelijke of culturele meerwaarde heeft voor de buurt;
- het programma dient voor een termijn van circa 25 jaar te worden bestendigd.
Specifiek voor de Don Boscokerk is het volgende waardige en complementaire programma voorgesteld: 'buurtgerichte kleinschalige voorzieningen (20 – 350 m2) gecombineerd met wonen (appartementen voor één tot tweepersoons huishoudens'. Daarnaast geldt dat de duidelijke stedenbouwkundige samenhang tussen de kerk, het Mimosaplein en de omliggende wijken Kruidenbuurt en De Nieuwe Erven behouden dient te blijven. De schakelfunctie die kerk en plein vervullen tussen de wijken zou meer moeten worden benadrukt. In het verlengde hiervan zijn de volgende suggesties benoemd:
- de openbare ruimte rondom de kerk wordt opgeschoond;
- de zichtlijnen richting de kerk vanuit de buurten worden gerespecteerd;
- het plein en de aangrenzende Korianderstraat worden opgenomen in een herkenbare inrichting van de openbare ruimte;
- het plein wordt opgenomen in een doorgaande route voor langzaam verkeer vanuit de Kruidenbuurt richting stadscentrum en de groenstructuur langs de route wordt versterkt.
Voorts is gesteld dat de kerk in overleg met het parochiebestuur en de monumentencommissie opgedeeld mag worden in units en dat het programma voornamelijk buurtfuncties mag bevatten. 'Harde' commerciële functies (grootschalige detailhandel, harde horeca en financiële dienstverlening) zijn op voorhand niet toegestaan. Daarnaast dient minimaal rekening gehouden te worden met de huisvesting van buurthuis D'n Tref. Tot slot geldt dat een uitbreiding met een passend bouwvolume (suggestie: bescheiden; maximaal 3 bouwlagen) is toegestaan aangrenzend aan de kerk op de locatie Nigellapad – Gentiaanlaan (huidige Dahliatuin), mits de aanvullende nieuwbouw financieel-technisch gerelateerd wordt aan het behoud c.q. de herbestemming van de kerk.
Op basis van voorgaande uitgangspunten is onderhavig planvoornemen tot stand gekomen. Buurthuis D'n Tref is inmiddels elders gehuisvest en in het schip van de kerk is al enige tijd een kinderdagverblijf gevestigd. Aanvullend wordt de sociaal-maatschappelijke functie in het plangebied uitgebreid door het realiseren van een stedenbouwkundig ingepast, drie bouwlagen tellend zorgstudiocomplex in de voormalige Dahliatuin. Deze ontwikkeling stelt initiatiefnemer in staat om het transept van de kerk te transformeren naar woongebouw, waarmee een duurzame instandhouding gewaarborgd wordt.
Het planvoornemen bestaat dus in principe uit twee onderdelen. Enerzijds vindt een transformatie van een gedeelte (het transept) van de Don Boscokerk tot appartementen plaats en anderzijds wordt een zorgstudiocomplex ontwikkeld. Beide planonderdelen gaan gepaard met een herinrichting van de resterende tuin en buitenruimte en worden onderstaand nader toegelicht. In figuur 5 wordt daarnaast een vogelvluchtimpressie afgebeeld van een mogelijk eindbeeld. In figuur 6 wordt tenslotte een impressie van een mogelijke plattegrond van de ontwikkeling weergegeven.
Transformatie transept Don Boscokerk
Het planvoornemen ziet toe op een inpandige transformatie van het transept van de Don Boscokerk naar 17 appartementen. Het betreft een gevarieerd aanbod aan koopappartementen die verdeeld worden over vier bouwlagen. Het aanzien van de buitenzijde van de kerk zal slechts beperkt wijzigen. Er zullen enkele nieuwe ramen gerealiseerd moeten worden om een goed woon- en leefklimaat te garanderen. Hiervoor heeft reeds afstemming plaatsgevonden met de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van de gemeente Eindhoven. Gezien de monumentale status van de kerk, heeft voorafgaand aan de planuitwerking een bouwhistorische beschrijving en monumentale waardenstelling (zie bijlage 1) plaatsgevonden. De hieruit naar voren gekomen monumentale elementen worden in paragraaf 3.6.2 uiteengezet. Bij de verdere uitwerking van het ontwerp van de appartementen wordt nadrukkelijk rekening gehouden met het behoud van de monumentale waarden.
Figuur 5: vogelvluchtimpressie van een mogelijk globaal eindbeeld
Ontwikkeling zorgstudiocomplex
Aan de hand van het planvoornemen wordt een zorgstudiocomplex gerealiseerd. Binnen het zorgstudiocomplex worden 36 zelfstandige woonunits, alsmede enkele gemeenschappelijke verblijven gerealiseerd ten behoeve van het zogenaamde 'zelfstandig-begeleid-wonen' voor personen met een verstandelijke beperking. Het beheer en de begeleiding zullen worden uitgevoerd door een ervaren zorginstelling. De woonunits worden verdeeld over drie bouwlagen en het pand wordt voorzien van een plat dak. Qua bouwhoogte is aansluiting gezocht bij het aan de overzijde van de Gentiaanweg gelegen appartementencomplex. Tussen de kerk en het zorgstudiocomplex wordt een aantrekkelijke buitenruimte gerealiseerd voor zowel de bewoners binnen de zorginstelling, als de appartementen. De buitenruimte zal plaatselijk met elementen verwijzen naar de voormalige Dahliatuin. Verder zullen er naar alle waarschijnlijkheid aan beide zijdes een tweetal kleinschalige fietsenstallingen ingepast worden (zie figuur 15 voor een mogelijke situering). Daarnaast blijft het zicht vanuit de Korianderstraat en het Nigellapad op de noordelijke zijde van de Don Boscokerk als gevolg van de openheid tussen het zorgstudiocomplex voor eenieder gehandhaafd. Mede gelet op de cultuurhistorisch waardevolle locatie, ontstaan op deze manier dan ook geen stedenbouwkundige bezwaren.
Figuur 6: plattegrond van een mogelijk eindbeeld
Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.
Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van de waterveiligheid en de zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.
Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt ze de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken en sport- en recreatievoorzieningen.
Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1). De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue wordt eveneens van nationaal belang geacht. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land. Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met onder andere hightech-systemen, medische technologie en automotive als belangrijke thema's. Daarnaast zijn Chemelot als belangrijk chemiecluster in Sittard-Geleen, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek, van belang.
Figuur 7: situering planlocatie op de nationale ruimtelijke hoofdstructuurkaart (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
In de regio Eindhoven moeten er vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd. Daarnaast moeten er ook een kleine 30.000 woningen die niet meer voldoen aan de woonwensen vervangen worden. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieus, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.
Realisatie
Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en een goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.
De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin de aanpak per nationaal belang is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:
- Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
- Bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld met provincies en gemeenten of internationale afspraken met overheden in buurlanden);
- Financieel (bijvoorbeeld het Infrastructuurfonds of het Deltafonds);
- Kennis (bijvoorbeeld het inzetten van het College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen of het verspreiden van ''best practices'').
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).
- Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Hierin zijn de juridische kaders opgenomen die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
- Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hierin worden vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening, juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden gesteld. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.
Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2, Bro. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet een beschrijving van de behoefte plaatsvinden en, indien de ontwikkeling plaatsvindt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Ingevolge artikel 1.1.1 onder i van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) luidt de omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Het Bro verschaft echter geen ondergrens voor de minimale omvang.
Op grond van een overzichtsuitspraak (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) komt naar voren dat indien een ruimtelijk besluit voorziet in meer dan elf woningen, die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie aan te merken zijn, de ontwikkeling in beginsel als 'stedelijke ontwikkeling' te classificeren is. De realisatie van de 17 reguliere woningen vindt echter plaats binnen een bestaand gebouw, waardoor in feite enkel de functie van het gebouw gewijzigd wordt en er geen nieuw planologisch ruimtebeslag plaatsvindt. In dergelijke gevallen is er in beginsel geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, tenzij het een functiewijziging van zodanige aard en omvang betreft.
Los van bovenstaande voorziet het plan ook in de realisatie van een nieuw gebouw met 36 zorgstudio's. Deze zorgstudio's kunnen als een 'andere stedelijke voorziening' aangemerkt worden. Aangezien de te realiseren nieuwbouw over een bruto-vloeroppervlakte van meer dan 500 m2 beschikt, dient het gezamenlijke planvoornemen op grond hiervan in principe als nieuwe stedelijke ontwikkeling aangemerkt te worden. Vanuit zorgvuldigheidsoogpunt wordt onderstaand dus de behoefte aangetoond voor zowel de appartementen, als de zorgstudio's. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte.
Appartementen
Ter verantwoording van de kwantitatieve behoefte voor de realisatie van de appartementen, wordt gebruik gemaakt van de cijfers die voortkomen uit de afspraken die de provincie en de gemeenten met elkaar maken binnen het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO). Deze afspraken worden vastgelegd in de Regionale Agenda Wonen en zijn gebaseerd op de 'Bevolkings- en woningbehoeftenprognose Noord-Brabant'. In 2017 heeft de provincie deze prognose geactualiseerd. In vergelijking met de vorige prognose van 2014, valt de verwachte groei van de Noord-Brabantse bevolking hoger uit. Dit hangt vooral samen met hogere buitenlandse migratiesaldi en een ietwat sterkere natuurlijke aanwas.
De hogere bevolkingsgroei leidt tezamen met de vergrijzing en de individualisering tot een sterke groei van het aantal huishoudens. Hiermee groeit ook de behoefte aan woningen. In de periode 2017 tot 2030 zal de woningvoorraad in Noord-Brabant met ruim 120.000 woningen toe moeten nemen, om de verwachte groei van het aantal huishoudens op te kunnen vangen en de bestaande woningtekorten terug te dringen.
Specifiek voor de regio Zuidoost-Brabant zijn in de Regionale Agenda Wonen Zuidoost-Brabant 2016 relevante ontwikkelingen ten aanzien van de woningmarkt benoemd. Om in de totale woningbehoefte voor de periode 2016 tot 2026, exclusief vervangende nieuwbouw door sloop, te kunnen voorzien dienen de 21 gemeenten in Zuidoost-Brabant gezamenlijk circa 31.000 woningen te realiseren. Een zorgvuldige afstemming van vraag en aanbod blijft hierbij van groot belang.
In Eindhoven en omgeving is sprake van een (sub)regionale woningmarkt. Daarom werkt de gemeente samen met de 21 andere gemeenten in de regio (MRE) en de provincie. Jaarlijks stelt de gemeente een voortschrijdend 10-jaren woningbouwprogramma vast in het gecombineerde portefeuillehoudersoverleg Ruimte en Wonen/Regionaal Ruimtelijk Overleg Zuidoost Brabant.
Daarnaast is er een intensieve samenwerking in het Stedelijk Gebied Eindhoven (Eindhoven, Helmond, Son en Breugel, Nuenen, Best, Oirschot, Geldrop-Mierlo, Waalre en Veldhoven). In december 2013 is het Bestuursconvenant Stedelijk Gebied 2013 ondertekend door de negen gemeentebesturen, met instemming van de afzonderlijke gemeenteraden. Met betrekking tot het thema wonen wordt met name ingezet op het streven naar evenwicht (terugdringen van scheefheid) tussen stad en randgemeenten voor wat betreft sociale woningvoorraad en vrije sectorwoningen, maar ook inhoudelijke afspraken over de bestaande (sociale) voorraad en de (spreiding van) huisvesting van bijzondere doelgroepen.
In december 2017 is het richtinggevende 'Afsprakenkader Wonen 2017' vastgesteld in het RRO. Hierin is opgenomen dat ruim baan gegeven wordt aan initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding. Dit betreft de locaties die binnen het bestaand stedelijk, zoals aangegeven in de provinciale Verordening ruimte. Op deze manier kunnen zowel de groei van de bevolking opgevangen worden, als kwalitatief aantrekkelijke, unieke, toonaangevende, innovatieve en gevarieerde woonmilieus ontstaan. Hierbij worden de kwantitatieve provinciale prognoses 2017 als richtinggevend beschouwd. Hieruit volgt dat de bevolking in het stedelijk gebied tot 2030 met nog ruim 25.000 personen toe zal nemen. Daarnaast geldt dat het aantal huishoudens eveneens met 25.000 toe zal nemen.
Specifiek voor de gemeente Eindhoven is geprognosticeerd dat de bevolking groeit van 232.535 personen in 2020 naar 256.680 personen in 2030. Daarnaast is de prognose dat de woningvoorraad in de gemeente Eindhoven in een laag scenario toeneemt van 107.810 woningen in 2017 naar 126.390 woningen in 2040.
Eind 2017 is bovendien een woningbouwoffensief aangekondigd., als reactie op de actuele oververhitte woningmarkt. In dat verband is het planvoornemen tevens opgenomen in het 'Overzicht bouwlocaties 2018' van de gemeente Eindhoven. Het streven is om de komende jaren een jaarlijkse woningbouwproductie van circa 3.000 woningen te realiseren. Hierbij wordt gefocust op de woningtypen waar momenteel een groot tekort aan is. Gelet op de vergrijzing en de individualisering (meer één- en tweepersoons huishoudens) spitst de behoefte zich onder meer toe op middeldure koopappartementen. Aan de hand van onderhavig planvoornemen wordt voorzien in een toevoeging van 17 appartementen binnen dit specifieke segment.
Reflecterend op bovenstaande wordt met onderhavig planvoornemen zowel op kwantitatief, als kwalitatief vlak tegemoet gekomen aan de ontwikkeling van een duurzame woningvoorraad in Eindhoven en omgeving. Er is sprake van een herontwikkelingslocatie binnen bestaand stedelijk gebied, waarbij een leegstaand monumentaal kerkgebouw van een duurzame invulling voorzien wordt.
Zorgstudio's
Het initiatief tot de ontwikkeling van het zorgstudiocomplex komt voort uit de huisvestingsbehoefte van een bekende zorginstelling in Noord-Brabant. De betreffende zorginstelling ondersteunt circa 2.800 cliënten met een verstandelijke beperking binnen alle leeftijdscategorieën. De ondersteuning vindt plaats op het gebied van wonen, werken, dagbesteding en vrije tijd. In onderhavige situatie bestaat het voornemen om een kleinschalige woonvorm te realiseren, die op maat toegespitst wordt voor de begeleiding van een specifieke cliëntendoelgroep die de voorkeur geeft aan binnenstedelijk wonen. De centrale locatie draagt bij aan het uitgangspunt om de zorg binnen de wijk, nabij diverse voorzieningen te organiseren.
Voorts blijkt op basis van de provinciale prognose van 2017 dat het aantal instellingsplaatsen binnen de gehandicaptenzorg ongeveer gelijk blijft op bijna 15.000. Aangezien de betreffende zorginstelling zich met name richt op in een interne herhuisvesting die onder meer uitgaat van (kleinschalige) concentratie, vindt er per saldo geen substantiële toename plaats van het aantal instellingsplaatsen.
Conclusie:
Het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking leidt tot de conclusie dat de ontwikkeling van zowel de appartementen, als de zorgstudio's past binnen de uitgangspunten van zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik. Verder zijn er ook geen andere nationale belangen in het geding.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel de AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het Barro bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen, zoals rijksvaarwegen, zones van buis- en hoogspanningsleidingen en militaire objecten.
Voor Eindhoven is de 380 kV-hoogspanningsleiding in Eindhoven Noord en (deels) Oost relevant. Het plangebied bevindt zich echter niet in de zone van deze hoogspanningsverbinding. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van het Natuurnetwerk Brabant (NNB) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. Tot slot worden de belangen van Eindhoven Airport via het Barro geborgd. Het plangebied bevindt zich echter buiten het beperkingengebied van de luchthaven.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie
De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer deze in 2021 wordt ingevoerd.
In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat langetermijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
3.3.2 Structuurvisie
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in centra, als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:
1. de groenblauwe structuur
De groenblauwe structuur bestaat uit bestaande natuur, watersystemen en nieuwe natuur in hiervoor kansrijke gebieden. Het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden is hier belangrijk. Daarnaast biedt de groenblauwe structuur ruimte aan een natuurlijk en robuust watersysteem. Dit is nodig voor een goed waterbeheer en biedt mogelijkheden om in te spelen op de effecten van klimaatverandering.
2. het landelijk gebied
Het landelijk gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur. Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en tuinbouw zijn de grootste ruimtegebruikers. De provincie streeft hier naar een multifunctionele gebruiksruimte, met behoud van agrarische productieruimte in die delen van het landelijk gebied waar de landbouw leidend is voor nieuwe ontwikkelingen.
3. de stedelijke structuur
De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden open houden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.
4. de infrastructuur
Het infrastructuurnetwerk bestaat uit een fijnmazig en samenhangend netwerk van wegen, spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen. De Brabantse infrastructuur maakt deel uit van het internationale netwerk van infrastructuur in noordwest Europa. De provincie kiest hier voor een goede bereikbaarheid van BrabantStad en de economische clusters van Noord-Brabant. Voor het personenvervoer zijn het hoofdwegennet en het OV-netwerk BrabantStad de dragers. Het goederenvervoer wordt zoveel mogelijk via de te ontwikkelen Goederenruit (spoor en waterwegen) geleid. Zo wordt ruimte gemaakt voor het versterken van de (inter)nationale ontsluiting (weg, water, spoor en lucht) van Brabantse steden.
Onderhavig planvoornemen bevindt zich in zijn geheel binnen de stedelijke structuur en meer specifiek in stedelijk concentratiegebied. De provincie wil dat de kansen voor functiemenging, inbreiding, herstructurering en zo nodig transformatie in het stedelijk gebied goed worden benut. Hierdoor is minder ruimte nodig voor stedelijk uitbreidingen. Het planvoornemen voorziet in een herontwikkeling van een binnenstedelijke locatie en voldoet daarmee aan de uitgangspunten van de SVRO.
3.3.3 Verordening Ruimte
Provinciale Staten van Noord-Brabant heeft op 7 februari 2014 de 'Verordening ruimte Noord-Brabant' vastgesteld. Op 8 juli 2017 is de 'Wijziging Verordening Ruimte 2014, actualisatie 2017' vastgesteld. In de verordening zijn regels opgenomen waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn. De provincie stelt algemene regels die voor heel Brabant gelden, maar verdeelt het grondgebied ook in vier structuren waarvoor apart beleid geldt.
Algemene regels
In de verordening zijn algemene regels opgenomen die altijd en voor heel Noord-Brabant gelden. Deze regels hebben betrekking op zorgvuldig ruimtegebruik en op het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit binnen de provincie. In het algemeen houdt dit in dat gebruikers van een gebied rekening houden met het karakter, de grootte en de functie ervan. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen belevingswaarde, toekomstwaarde en gebruikerswaarde. Het doel van zorgvuldig ruimtegebruik is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Pas als dat niet kan, wordt gezocht naar de beste plek in het buitengebied om nieuwe ruimte te gebruiken. Daarnaast wil de provincie verouderde locaties in stedelijk gebied opnieuw invullen en ongewenste functies in het buitengebied saneren.
Structuren (hoofdkaart)
Verder onderscheidt de verordening de volgende vier structuren:
- Bestaand stedelijk gebied
- Natuur Netwerk Brabant
- Groenblauwe mantel
- Gemengd landelijk gebied
Deze structuren zijn gekoppeld aan de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en zijn Brabant-dekkend. Elk ruimtelijk oppervlak van Brabant valt onder één van deze structuren. Per structuur is uitgewerkt welke functies ontwikkeld kunnen worden en onder welke voorwaarden. De vier structuren zijn zichtbaar op de hoofdkaart van de verordening.
Themakaarten
Naast de hoofdkaart zijn er vijf themakaarten opgenomen in de Verordening Ruimte. Voor onderhavig plangebied is de themakaart 'stedelijke ontwikkeling' van belang (zie figuur 8). Op deze themakaart wordt onderscheid gemaakt tussen het bestaand stedelijk gebied, het zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, integratie stad-land en de regionale bedrijventerreinen. Het plangebied is aangeduid als 'bestaand stedelijk gebied'. Het provinciale beleid is er al decennia op gericht om stedelijke ontwikkeling in stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent dit dat het merendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in of aansluitend op de stedelijke concentratiegebieden. Binnen het bestaand stedelijk gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling.
Figuur 8: Verordening ruimte - themakaart stedelijke ontwikkeling (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Voorts is de themakaart 'water' van belang. Op deze themakaart staan de structuren en aanduidingen die betrekking hebben op water. Het plangebied is aangeduid als 'boringsvrije zone'. Binnen deze zone geldt de minst strikte vorm van bescherming, namelijk behoud van de beschermende kleilaag in de bodem. In de Provinciale Milieuverordening zijn regels opgenomen ter bescherming van deze kleilaag. De aanduiding 'boringsvrije zone' op de verbeelding van dit bestemmingsplan heeft uitsluitend een signalerende functie.
Daarnaast is het plangebied aangeduid als stalderingsgebied. Aangezien dit artikel zich toespitst op de vestiging van, of de omschakeling naar een hokdierhouderij, is deze aanduiding niet van toepassing op onderhavig planvoornemen.
Tot slot geldt op grond van artikel 3.1, lid 2, een verantwoordingsplicht ten aanzien zorgvuldig ruimtegebruik met toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze verantwoording is reeds uiteengezet in paragraaf 3.2.1.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Interimstructuurvisie 2009
In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost-Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.
Het bestemmingsplangebied ligt buiten een transformatiegebied.
Ruimtelijke hoofdstructuur
De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de ontwikkelingen ten opzichte van de ruimtelijke hoofdstructuur (zie figuur 9). Met andere woorden de kaart geeft de ontwikkelingen aan binnen de hoofdstructuur.
Figuur 9: ruimtelijke hoofdstructuur Interimstructuurvisie Eindhoven
Gebruik van de ruimte
De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik (zie figuur 10).
Figuur 10: 'Gebruik van de ruimte' Interimstructuurvisie Eindhoven
Onderhavig plangebied is op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie aangeduid als wonen. Deze gronden zijn voornamelijk bedoeld voor wonen, inclusief alle afgeleide wijk- en buurtgerichte functies op het gebied van (middelbaar-/ basis-)onderwijs, zorg, opvang, cultuur, religieuze voorzieningen, ontspanning en vrije tijd, groen (o.a. buurt- en wijkparken, sportfaciliteiten en –velden, buurtontmoetingsruimten), detailhandel en werken (woonwerkcombinaties en kleine bedrijven met milieucategorie 1, 2 en gedeeltelijk 3). Deze functies zijn noodzakelijk voor het functioneren van een gebied als woongebied. Zij vallen dus onder deze definitie en worden niet afzonderlijk in beeld gebracht, mede omdat hun ruimtebeslag relatief beperkt is.
3.5 Volkshuisvesting
In het onderhavige plangebied zijn concrete nieuwe ontwikkelingen voorzien. De voorgenomen ontwikkeling wordt onderstaand getoetst aan het volkshuisvestingsbeleid.
3.5.1 Regionaal beleid
De negen gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) staan samen aan de lat om een woon- en leefklimaat van hoge kwaliteit te realiseren en de veranderende kwalitatieve en kwantitatieve vraag zo goed mogelijk te bedienen. Dit is een voorwaarde voor een aantrekkelijke vestigingsplek voor nieuwe inwoners en om te kunnen blijven concurreren met andere (inter)nationale topregio's. Dit gaat niet alleen. We hebben elkaar maar vooral bewoners en partners, zoals corporaties, ontwikkelaars, beleggers, bouwondernemingen en makelaars, nodig. Die investeren mee in de kwaliteit van de regio en het woonklimaat. Als samenwerkende partners in een creatieve regio zoeken we daarbij ook naar mogelijkheden om innovaties in het bouwproces te realiseren.
Het Regionaal Ruimtelijk Overleg (gemeenten, provincie) heeft op 13 december 2017 het 'Afsprakenkader Wonen 2017' bekrachtigd dat door de afzonderlijke negen gemeenteraden is vastgesteld. Hierin zijn onder andere de volgende afspraken over woningbouwontwikkelingen opgenomen:
- We geven ruim baan aan initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding. Dit betreft de locaties binnen het 'bestaand stedelijk gebied' zoals dat is aangegeven in de provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant.
- Alle overige initiatieven stemmen we op elkaar af, waarbij het uitgangspunt is dat er geen nieuwe uitleglocaties worden ontwikkeld, tenzij het regionaal portefeuillehoudersoverleg hierover een unanieme beslissing neemt. Uitleglocaties liggen immers buiten het bestaand stedelijk gebied zoals aangegeven in de provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant.
- In principe beschouwen we de kwantitatieve provinciale prognoses 2017 als richtinggevend op het niveau van het Stedelijk Gebied. De indicatieve prognose voor Eindhoven is gemiddeld 1182 woningen per jaar voor de komende 10 jaar. Hierbij maken we zo optimaal mogelijk gebruik van de ruimte die de Brabantse Agenda Wonen biedt. Door de woningbouwontwikkelingen goed te monitoren kunnen we ingrijpen op het moment dat dat nodig is en voorkomen we dat goede plannen voor de korte termijn (2021) worden tegengehouden op basis van de programmering op langere termijn (2030). Hierdoor ontstaat meer ruimte om snel in te kunnen spelen op marktontwikkelingen.
- Het Stedelijk Gebied Eindhoven heeft een bestuursopdracht voor de aanpak van negen majeure projecten gegeven. Deze opdracht wordt in 2018 concreet uitgewerkt en vervolgens jaarlijks gemonitord in SGE-verband en met de provincie. Het gaat hierbij vooral om een nadere positionering en profilering van de locatie in de regio, de daarop afgestemde programmering en de fasering in tijd. Voor Eindhoven zijn Blixembosch, Tongelrese Akkers en Bosrijk/Meerrijk aangewezen als majeure projecten.
Onderhavige ontwikkeling voorziet in de realisatie van 17 nieuwe woningen en een zorgstudiocomplex. Dit voornemen past binnen de kwantitatieve prognose voor Eindhoven. Bovendien is de locatie gelegen binnen het 'bestaand stedelijk gebied' zoals aangegeven in de provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant. Daarmee past het planvoornemen binnen de afspraken voor woningbouwontwikkelingen.
3.5.2 Lokaal beleid
Woonvisie
De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee maken we de richting waarin we ons willen ontwikkelen duidelijk aan de stad, haar bewoners en alle partijen die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad.
Ambitieuze stad
Eindhoven groeit en dat creëert een nieuwe vraag naar wonen. Eindhoven wil verder verstedelijken. Onder stedelijkheid verstaan we een gemengde en gevarieerde omgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En een stad die tegelijk ook groen en gemoedelijk blijft.
We staan voor de unieke kans om de stad als geheel, en het gebied binnen de Rondweg in het bijzonder, de komende jaren te laten groeien. We verwachten dat het inwonersaantal van Eindhoven de komende tien jaar fors zal toenemen; harder dan de prognoses nu voorspellen. De bijzondere bevolkingsopbouw van Eindhoven (een relatief jonge bevolking) draagt daaraan bij. Die groei moet ook op het vlak van wonen gefaciliteerd worden.
Tot 2030 willen we minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen de Rondweg realiseren. Voor het gebied binnen de Rondweg staan met projecten als Strijp S, Stations- omgeving, NRE en Philips Lighting in deze periode al circa 5.000 nieuwe woningen in de planning. Daarnaast is de wens dat boven winkels wooneenheden worden gerealiseerd en kantoren worden omgebouwd tot woningen. Hierin is de markt aan zet.
Eindhoven formuleert in deze Woonvisie geen concreet woningbouwprogramma, gegoten in cijfers en categorieën. Dat zou niet passen bij de rol van een gemeente anno 2015. We willen ruimte geven aan de markt om gewenste ontwikkelingen te realiseren. Zonder op voorhand aan te geven wat-waar-wanneer gebouwd moet worden. Dat doen we door gebruik te maken van een model voor de onderbouwing van de wenselijkheid van nieuwe initiatieven. Daarin vragen we van initiatiefnemers (projectontwikkelaars, corporaties, gemeentelijke grondexploitaties) om in te gaan op een aantal punten zoals bijvoorbeeld het marktsegment, het woonmilieu en de periode van oplevering.
Solidaire stad
Wij willen dat Eindhoven een samenleving is, waarvan iedereen onderdeel is. De meeste inwoners kunnen zelfstandig hun plaats vinden in die samenleving, sommigen hebben een steuntje in de rug nodig. We zorgen dat er voor hen een vangnet is.
We hebben oog voor mensen in lastige situaties: asielzoekers, daklozen, mensen in psychische nood en ex-gedetineerden. Door de decentralisatie in de zorg moeten meer mensen met een beperking een plek in de wijk vinden. De vergrijzing zet de komende jaren stevig door. Veel ouderen, met of zonder zorgvraag, zullen langer thuis blijven wonen. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie in bepaalde wijken is ongewenst.
De sociale woningvoorraad is onderdeel van de sociale basisinfrastructuur. In theorie is in Eindhoven de sociale woningvoorraad in balans met de doelgroep. Twee ontwikkelingen vragen echter om aandacht: de samenstelling van de sociale woningvoorraad en de positie van de 13.500 huishoudens met een middeninkomen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe woningwet 2015 moeten woningcorporaties hun woningen 'passend toewijzen'. Minimaal 80% van de vrijkomende sociale huurwoningen moet aan huishoudens met een laag inkomen worden toegewezen. Daarnaast is er ruimte om 10% van de woningen toe te wijzen aan huishoudens met een middeninkomen. De resterende 10% sociale huurwoningen mogen woningcorporaties vrij toewijzen, maar daarbij moeten zij wel voorrang geven aan mensen die door bijvoorbeeld fysieke of psychische beperkingen moeilijk aan voor hen passende huisvesting kunnen komen.
Het aantal eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens groeit. Dit betekent een grote uitdaging. Niet alleen in woonwensen maar ook in betaalbaarheid, want alleen wonen is relatief duur. We zetten in op transformatie en ander gebruik. Bij de transformatie van grotere kantoren, zorg- en onderwijsgebouwen kunnen (collectief) particulier opdrachtgeverschap en nieuwe woonconcepten een oplossing bieden. Ook het gebruik van eengezinswoningen door bijvoorbeeld twee eenpersoonshuishoudens, met name in het gebied buiten de Rondweg, behoort tot de mogelijkheden.
Innovatieve stad
We gaan partijen uitdagen om klantgeoriënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. En ook in de aanpak van de bestaande voorraad en in de transformatie van kantoren en zorggebouwen is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen.
Een andere ontwikkeling is het zogenaamde flexwonen. Tot voor kort kende de woningmarkt een vrij overzichtelijk aanbod: koop- of huurwoningen, zelfstandige of onzelfstandige woonruimten, grondgebonden woningen of appartementen. Maar de vraagkant is de afgelopen jaren sterk veranderd. Er komen steeds meer groepen die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte. Denk bijvoorbeeld aan studenten, expats, arbeidsmigranten, mensen die een echtscheiding achter de rug hebben, ex-gedetineerden en mensen die uit een opvangvoorziening komen. Deze mensen zijn op zoek naar goede tijdelijke huisvesting, met passende voorzieningen, die snel beschikbaar is en tegen een prijs die past bij hun budget. Dit flexwonen wordt een belangrijke nieuwe woonvorm in Eindhoven. Het biedt tevens kansen voor de transformatie van leegstaand vastgoed.
Verder willen we in de koopsector dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door het stimuleren (collectief) particulier opdrachtgeverschap. En we willen dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor de huishoudens met een hoger inkomen. Ook in de huursector is er sinds de herziening van de Woningwet meer aandacht voor mede-eigendom en zelfbeheer, bijvoorbeeld via het model van wooncoöperaties. Wooncoöperaties zijn een soort tussenvorm van huur en koop. Samen met de corporaties willen we de vraag naar deze eigendoms- en beheervorm en de mogelijkheden in Eindhoven onderzoeken.
3.6 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden
3.6.1 Archeologie
Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard. Het Verdrag van Valletta is doorvertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente bevoegd gezag op het gebied van cultuurhistorie en archeologie. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden. Dit wordt samen met de andere onderdelen rond de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving overgeheveld naar de toekomstige Omgevingswet.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012', dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise.
De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd.
Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.
De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.
Volgens de Archeologische Waardenkaart kent onderhavig plangebied geen archeologisch waardevolle gebieden of archeologische verwachtingsgebieden. Binnen het bestemmingsplan hoeft dan ook geen rekening te worden gehouden met archeologische waarden of verwachtingen. Wel geldt ten aanzien van archeologie een meldingsplicht voor archeologische toevalsvondsten. Mochten tijdens eventuele grondwerkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen, dan dienen deze (op grond van de meldingsplicht ingevolge art. 5.10 Erfgoedwet 2016) direct gemeld te worden aan de Minister van OCW en de afdeling Omgevingskwaliteit van de gemeente Eindhoven. Vervolgens zal bepaald worden of, en zo ja welke, aanvullende maatregelen getroffen dienen te worden.
3.6.2 Cultuurhistorie
Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.
Figuur 11: globaal plangebied in relatie tot de cultuurhistorische waardenkaart
Inpassing binnen omgeving
Onderhavig plangebied bevindt zich binnen de cultuurhistorisch waardevolle stedenbouwkundige structuur 'De Nieuwe Erven' (zie figuur 11). De vigerende dubbelbestemming 'Waarde – Cultuurhistorie' wordt ter bescherming van de waarden gehandhaafd.
Op grond van de toelichting op de waarden van de wijk, behorende bij de cultuurhistorische waardenkaart, volgt dat de woonwijk in 1953 gebouwd is volgens het ontwerp van architectenbureau De Graaf te 's-Hertogenbosch. De wijk is gelegen tussen de Piuslaan, de Heezerweg, de Korianderstraat en de Leenderweg en betreft een stadsuitbreiding tussen bestaande radialen. Aan de hand van deze uitbreiding is duidelijk te zien hoe in Eindhoven na de Tweede Wereldoorlog werd teruggegrepen op de vooroorlogse opvattingen van architectuur en stedenbouw, met de parochiestructuur als basis. De Don Boscokerk en de school aan het Mimosaplein vormen de kern van de buurt. De winkels met etagewoningen aan de Heezerweg – die de buurt aan de oostzijde begrenzen – tonen aan hoe in het winkelcentrum in het stedenbouwkundig plan een plaats was toegedacht aan de radiaal. De samenhang tussen de woningbouw en de kerk en de school wordt versterkt doordat de gaaf bewaard gebleven architectuur van de woningen refereert aan de Bossche School en een sterk ambachtelijk karakter heeft. De traditionele bouwtrant uit zich ook in de etagewoningen aan de noordzijde, die voorzien zijn van een kap.
Don Boscokerk is één van de meest prominente gebouwen binnen De Nieuwe Erven. Van oudsher vormt deze het ruimtelijke en functionele middelpunt van de wijk. De kerk ligt ongeoriënteerd in de wijk; het gebouw volgt het stratenpatroon. De architectuur van de kerk is sober en doelmatig conform de uitgangspunten binnen de stroming van de Delftse school. Aan de voorzijde bevindt zich het kerkplein met bomen. Het stratenpatroon wordt op een aangename wijze afgewisseld door deze oase van groen en rust. De importantie van het plein wordt onderstreept doordat de voorkant van de kerk aan deze zijde gesitueerd is. Het kerkplein vormt hierdoor het zwaartepunt binnen de wijk. De achterzijde van de kerk neemt een minder profane rol binnen het stedenbouwkundig patroon aan. De van oudsher achter de kerk gelegen tuinen zijn middels een haag afgeschermd van het openbaar gebied. Het kerkgebouw vormt tezamen met de achtergelegen tuin en de haag, een geheel binnen het patroon van de wijk. Als gevolg hiervan heeft de kerk een duidelijke voor- en achterzijde met bijbehorend verhaal. De omliggende bebouwing is verschillend van aard. De woningen aan het plein zijn traditioneel en refererend aan de architectuurstroming van de Bossche school. De overige aangrenzende bebouwing is vrij recent en modernistischer van aard.
De voorziene nieuwbouw wordt achter voornoemde haag gepositioneerd, waardoor het bestaande stedenbouwkundig patroon niet doorbroken wordt. Wat betreft de relatie tussen kerk en nieuwbouw is voor een maximale afstand gekozen, om zo de positie van het kerkgebouw in zijn waarde te laten. Op deze manier blijven enkele belangrijke zichtlijnen vanuit het Nigellapad en de Korianderstraat op het transept van de kerk gehandhaafd en wordt een intieme buitenruimte voor de bewoners gecreëerd die bijdraagt aan de cultuurhistorische belevingswaarde. Door het contract tussen 'oud' en nieuw, wordt het historisch aanzien van de kerk bovendien versterkt.
De rooilijn van het nieuwe gebouw aan de zijde van de Gentiaanlaan bevindt zich parallel aan de tegenovergelegen bebouwing. De hoogte van deze nieuwbouw stemt eveneens overeen met de deze vrij recente bebouwing. Verder is de nieuwbouw opgeknipt in verschillende onderdelen om zo het volume te verkleinen. De rooilijnen van de volumes aan de kerkzijde zijn licht verdraaid ten opzichte van de gevels van het kerkgebouw. Op deze manier wordt de importantie van het kerkgebouw gerespecteerd. De nieuwbouw neemt een ondergeschikte rol aan, waardoor de kerk het voornaamste element blijft binnen de stedenbouwkundige structuur.
Voorts is de architectuur van het nieuwe gebouw sober; het ontwerp bestaat uit een aantal eenvoudige volumen van baksteen met bescheiden raamtypen. Accenten en tierlantijnen zijn bewust vermeden. De kleurstelling van de bakstenen, de kozijnen en de deuren is zo gekozen dat ze harmoniseren met de kleuren van het kerkgebouw. Door hier minimaal van af te wijken wordt gewaarborgd dat de nieuwbouw een duidelijke eigen identiteit krijgt, zonder daarbij de waarde van de kerk aan te tasten. De rustige kleurstelling benadrukt bovendien de ondergeschiktheid binnen het stedenbouwkundig patroon. Op grond van bovenstaande vindt dan ook een zorgvuldige inpassing binnen de omgeving plaats.
Monumentale waarden
De Don Boscokerk is bovendien aangewezen als gemeentelijk monument. Om het planvoornemen zo zorgvuldig mogelijk binnen de omgeving in te passen en het cultuurhistorisch erfgoed te behouden, heeft een bouwhistorische beschrijving en monumentale waardenstelling van het transept van de Don Boscokerk ten grondslag gelegen aan het ontwerp (zie bijlage 1). Uit de waardenstelling is gebleken dat de volgende onderdelen van het exterieur van het transept als hoog monumentwaardig aangemerkt worden:
- de architectuur van de kerk en dan met name het transept met de vieringtoren. De vormgeving is opmerkelijk en niet traditioneel;
- de ritmiek van de rondboogvensters met glas-in-lood en afzaten die in elk deel van het gebouw worden herhaald;
- de vieringtoren met zijn kantelen en opbouw voor de klokken;
- de beide entreeportalen in de korte gevels van het transept;
- de twee kapellen in de oksels van het schip met het transept;
Verder zijn de volgende delen van het interieur als hoog monumentwaardig aangemerkt:
- de twee hoog opgaande gordelbogen onder de vieringtoren;
- de ziende kap in beide lagere delen van het transept;
- de schilderingen in de top van de vieringtoren;
- de vormgeving en versiering in de beide kapellen;
- de zolderruimte van de oorspronkelijke sacristie in het noordoostelijke bijgebouw;
- de lavabo in de oude sacristie.
Planspecifiek
Onderhavig planvoornemen ziet toe op een duurzame invulling van cultuurhistorisch waardevol erfgoed. Er vindt een zorgvuldige inpassing plaats binnen de omgeving en de monumentale onderdelen worden zoveel als mogelijk in tact gehouden. Daarnaast zal met diverse elementen gerefereerd worden aan de bijbehorende (voormalige) Dahliatuin.
Het planvoornemen behelst eveneens een landschapsplan, waarbij de basis van het ontwerp een grid vormt, dat teruggrijpt op de oude structuur van de moestuinen/Dahliatuin. Omwille van het behoud van de openheid worden de benodigde bergingen geïntegreerd in de nieuwbouw. Er worden enkel twee kleinschalige fietsenstallingen gerealiseerd.
Het planvoornemen is reeds op 14 februari 2018 voorbesproken in de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit. Tijdens dit overleg is door de commissie uitgesproken dat de buitenruimte in het ontwerp een prettige intieme ruimte vormt, waarbij op een hele mooie manier wordt teruggegrepen op het verleden. Het voorstel om vierkante ramen toe te passen wordt daarnaast - mede vanwege het rustigere beeld - in beginsel denkbaar geacht. De zaagsneden die hierbij zichtbaar worden zijn op zich niet bezwaarlijk, aangezien deze laten zien dat de ramen latere toevoegingen zijn. Om het totaalbeeld goed te beoordelen dienen doorsnedes aangeleverd te worden. Bij de detaillering van de negges dienen eventuele lateiconstructies meegenomen te worden in de overweging.
Voorts geldt dat bij de verbouwing van het monument de spanten aangepast dienen te worden. Een bouwkundige ingreep rond de spanten wordt denkbaar geacht, mede gezien het feit dat het gebouw als zodanig slechts een korte tijd als kerk heeft gediend. Creativiteit is echter vereist om de spanten zoveel als mogelijk te behouden. Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal het uiteindelijke plan met de monumentencommissie kortgesloten moeten worden. Al met al kan echter geconcludeerd worden dat het planvoornemen op zorgvuldige wijze bijdraagt aan de instandhouding van cultuurhistorisch waardevol erfgoed.
3.7 Verkeer En Parkeren
De mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is het verkeersbeleid voor de komende decennia (planhorizon 2040) vastgelegd. Deze visie vormt het bestuurlijke beleidskader voor alle verkeers- en mobiliteitsopgaven. In de volgende paragrafen zijn de essentiële elementen voor het plangebied beschreven.
Autoverkeer
De wegencategorisering is in Eindhoven op Weg geactualiseerd. Er is een nieuwe tussencategorie opgenomen ten opzichte van de vorige wegencategorisering: de zogenaamde 'wijk- en buurtontsluitingsweg'.
In het plangebied zelf bevinden zich geen wegen. Het plangebied kent wel enkele ontsluitingen voor autoverkeer. De Korianderstraat, die aansluit op de gebiedsontsluitingsweg 'Leenderweg' en de Heezerweg, kan worden gezien als een 'wijk- en buurtontsluitingsweg'. De overige aan het plangebied grenzende wegen, te weten 'Gentiaanweg' en 'Kornoeljelaan' hebben primair de functie van erftoegangsweg. Het Nigellapad is en blijft uitgesloten van gemotoriseerd verkeer. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling zal er geen significante toename aan verkeersbewegingen ontstaan, waardoor er ook geen mobiliteitsknelpunten op zullen treden.
Fietsverkeer
De gemeente Eindhoven wil het gebruik van de fiets stimuleren. In de mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is een fietsnetwerk opgenomen dat bestaat uit drie soorten fietsroutes. In volgorde van belangrijkheid; snelfietsroutes, primaire fietsroutes en secundaire fietsroutes. Onderhavig plangebied bevindt zich in de nabijheid van zowel de snelfietsroute 'Best - Geldrop', als de snelfietsroute 'Son & Breugel – Valkenswaard' en heeft in dat opzicht goede fietsverbindingen met de omgeving en het centrum. Ter bevordering van het fietsverkeer zullen er fietsstallingsplaatsen gerealiseerd worden op eigen terrein.
Openbaar vervoer
Eindhoven op Weg gaat uit van twee netwerken voor het openbaar vervoer: een Hoogwaardig Openbaar Vervoer netwerk (HOV-netwerk) en een netwerk van ontsluitende buslijnen. In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich diverse bushaltes. Via het busvervoer kan vervolgens eenvoudig overgestapt worden op het HOV-netwerk.
Autoparkeren
De ruimte in de stad is beperkt en kostbaar. De gemeente moet de schaarse ruimte dan ook efficiënt gebruiken. Daarom worden bij een bouwplan eisen aan het aantal te realiseren parkeerplaatsen gesteld. Uitgangspunt daarbij is dat deze op eigen terrein worden gerealiseerd. Bij besluit van 17 mei 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Parkeernormen 2016 vastgesteld.
De gemeente Eindhoven heeft de parkeernormen flexibeler gemaakt ten opzichte van de parkeernormen uit 2012, maar wel met voorwaarden om parkeeroverlast in woonwijken te voorkomen. Flexibele parkeernormen maken ontwikkelingen mogelijk die goed zijn voor de stad. Ook is het wenselijk dat er niet meer parkeerplekken worden gerealiseerd in de stad dan nodig. Dan blijft er meer ruimte over voor bijvoorbeeld groen of recreatie. Tot slot wordt duurzame mobiliteit gestimuleerd, dus meer lopen, fietsen en openbaar vervoer-gebruik. Ontwikkelingen op locaties die goed bereikbaar zijn per openbaar vervoer, die goede voorzieningen hebben voor fietsers en bijvoorbeeld deelauto's aanbieden, hebben minder ruimte nodig voor parkeren. Dat betekent ook dat bewoners op zo'n nieuwe locatie niet altijd recht hebben op een gemeentelijke parkeervergunning. Zo wordt meer mogelijk gemaakt en wordt gezorgd voor een goede leefbaarheid in wijken en buurten.
Specifiek voor onderhavige ontwikkeling geldt dat vanuit de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en de afdeling Stedenbouw van de gemeente Eindhoven is aangegeven dat het binnenterrein tussen de kerk en de voorziene nieuwbouw idealiter vrijgehouden wordt van parkeervoorzieningen. Op deze manier wordt een prettige, intieme ruimte gecreëerd.
Als uitgangspunt voor de berekening van de parkeerbehoefte is het toepassingskader voor de parkeeropgave van een bouwplan binnen de Nota Parkeernormen 2016 gehanteerd (zie figuur 11)
Figuur 11: toepassingskader parkeernormennota
Als toelichting op de berekening geldt dat:
- de locatie zich bevindt in de schil 'restgebied', nabij de binnenring;
- de herontwikkeling uit twee typen woningen bestaat, namelijk:
- appartementen, niet grondgebonden woningen midden (60-120 m2 bvo) met een minimale norm van 0,9 + 0,3 parkeerplaats per wooneenheid;
- zorgstudio's. Deze passen het best in de categorie aanleunwoningen en serviceflat, geschikt voor personen met een fysieke of psychische beperking. Dit typeert het zelfstandig wonen met zorgvoorzieningen (gemiddelde bvo kleiner dan 100 m2). De beoogde doelgroep voldoet echter niet aan de omschrijving 'redelijk mobiel' en beschikt daarnaast ook niet over eigen vervoer. Om die reden wordt de minimale norm van 0,5 parkeerplaats per studio voor de categorie 'verpleeg- en verzorgingstehuis' gehanteerd.
- in deze norm het aantal bezoekers én het verplegende personeel meegenomen is, waarbij de volgende verdeling geldt :
- 15,3 parkeerplaatsen voor bewoners;
- 10,8 parkeerplaatsen voor bezoekers van het zorgstudiocomplex;
- 5,1 parkeerplaatsen voor bezoek van de bewoners;
- 7,2 parkeerplaatsen voor het personeel van het zorgstudiocomplex.
- er een toets 'dubbelgebruik' plaats heeft gevonden;
- er drie deelauto's worden ingezet, waardoor een mobiliteitscorrectie van 9 parkeerplaatsen toegepast kan worden. De correctienorm bedraagt 4 parkeerplaatsen per deelauto. Voor 3 deelauto's geldt dus 12 parkeerplaatsen minus 3 plaatsen voor de deelauto's zelf. Deze 12 plaatsen worden verminderd met het aantal parkeerplaatsen dat voor de bewoners benodigd is, waardoor voor deze groep een parkeerbehoefte van 3,3 parkeerplaatsen resteert.
- de totale parkeerbehoefte uitkomt op (3 + 3,3 + 10,8 + 5,1 + 7,2) 29,4 parkeerplaatsen.
Afgerond is er dus een parkeerbehoefte van 30 parkeerplaatsen voor de gehele herontwikkeling. Op basis van een parkeeronderzoek (zie bijlage 2) in de omgeving van het plangebied blijkt dat er tijdens de hoogst gemeten bezettingsgraad van het totale onderzoeksgebied, 153 vrije parkeerplaatsen in de direct nabije openbare ruimte (binnen een afstand van 200 meter van het toekomstig pand) waargenomen zijn. Hierbij is uitgegaan van het onderzoeksgebied met de diverse sectoren, zoals weergegeven in figuur 12.
Figuur 12: Onderzoeksgebied parkeerdrukonderzoek (Bron: Buitenruimte)
Vervolgens is een aanvullende analyse op de bezetting van de parkeerlocaties in de openbare ruimte van de directe omgeving uitgevoerd. Hierbij is rekening gehouden met de herinrichting van de Korianderstraat, waardoor op de hoek met de Gentiaanweg twee extra parkeerplaatsen ontstaan. In figuur 13 zijn de resultaten van de aanvullende analyse en de daaruit voorkomende restcapaciteit weergegeven.
Figuur 13: Aanvullende analyse parkeerdruk en restcapaciteit in de directe omgeving
Hieruit blijkt dat er gemiddeld 65 parkeerplaatsen in de openbare ruimte van de directe omgeving beschikbaar zijn, gedurende drie meetmomenten op tijden met een hoge bezettingsgraad. Aangezien er geen parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd worden, dienen tenminste 30 parkeerplaatsen in de openbare ruimte beschikbaar te zijn. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat er ruim voldoende restcapaciteit aan parkeerplaatsen in de openbare ruimte is om de verwachte parkeerdruk op te vangen. Aanvullende maatregelen ten aanzien van parkeren zijn dan ook niet nodig.
3.8 Groen
3.8.1 Groenbeleidsplan
Begin 2017 is een actualisatie van het groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is (functies als uitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. Het groenbeleidsplan heeft als doel het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies. Hiermee levert de toepassing van het groenbeleid een wezenlijke bijdrage aan een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving als karakteristieke kwaliteit van Eindhoven. Een omgeving die leefbaar en klimaatadaptief is en een volwaardig vestigingsklimaat biedt voor Brainport.
Het groenbeleid sluit aan op de geomorfologische structuur van de stad: de structuur van dekzandruggen en beken (Dommel en Gender) die Eindhoven hebben gevormd. Op basis van de tuinstadgedachte is bij de verdere ontwikkeling van Eindhoven sterk ingezet op het behoud van de groene ruimten tussen de voormalige dorpen. Genneper Parken (tussen Stratum en Gestel), Brainport Park (tussen Strijp en Woensel) en De Karpen (tussen Woensel en Tongelre) vormen nog altijd imposante, groene wiggen, die tot diep in de stad reiken. Het behoud van de robuuste groenstructuur, die vanuit het buitengebied, via de wiggen tot aan de bomen bij de voordeur reikt, is een belangrijk uitgangspunt van het groenbeleidsplan.
Het groenbeleidsplan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Aangezien niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.
In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen (zie figuur 11).
Figuur 14: Ruimtelijke Strategieënkaart
Onderhavig plangebied is in het Groenbeleidsplan 2017 aangeduid als 'Stad, rood beeldbepalend'. In dit gebied wordt als ordeningsprincipe de volgende strategie aangehouden:
Strategie 1: Stad, rood beeldbepalend
In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkeling van deze groene elementen of functies. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen. Binnen de aangeduide groenarme buurten wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal.
Beleidsregel groencompensatie
Op 13 maart 2018 is de 'Regeling Groencompensatiefonds' vastgesteld. Bij deze regeling hoort de 'Beleidsregel Groencompensatie'. Deze beleidsregel is bedoeld als afwegingskader bij aanvragen voor (ruimtelijke) ontwikkelingen die kunnen leiden tot aantasting van groen. Bij aantasting en verlies van groen is compensatie vereist. Voornoemde Beleidsregel geeft hiervoor de richtlijnen.
Bij fysieke compensatie binnen het plangebied is er sprake van een nieuwe groene inrichting die door de initiatiefnemer/aanvrager van aantasting wordt uitgevoerd en betaald. Hierbij geldt de huidige kwaliteit als uitgangspunt. Deze dient minstens gerealiseerd te worden na de ontwikkeling. In een Groenplan wordt vastgelegd hoe de aangetaste groene kwaliteit wordt beschermd, hersteld en/of gecompenseerd. In dat verband kan ook gebruik gemaakt worden van groen op daken en gevels.
Planspecifiek
Aangezien er als gevolg van het planvoornemen groen in de vorm van een deel van de dahliatuin verloren gaat, is op grond van bovenstaand groenbeleid compensatie vereist. Op voorhand is het echter nog niet geheel concreet hoe het terrein daadwerkelijk ingericht gaat worden. Dit zal in samenspraak met de gebruiker van het zorgstudiocomplex nader vormgegeven worden. Bij de aanvraag omgevingsvergunning dient hiervoor een uitgewerkt Groenplan overlegd te worden. Dit wordt geborgd via artikel 9.2 in de bijbehorende bestemmingsplanregels. Mede in samenhang met de benodigde waterberging kunnen reeds de daarbij te hanteren uitgangspunten uiteengezet worden. Hiervoor is het allereerst van belang om de bestaande situatie inzichtelijk te maken.
Bestaande situatie
In de bestaande situatie bevindt zich aangrenzend aan het transept van de kerk een voormalige en verwilderde dahliatuin die omringd wordt door een ligusterhaag. Het tuingedeelte kan aangemerkt worden als een niet onderhouden, overwoekerd terrein met veel onkruid en weinig biodiversiteit. In de bestaande situatie zijn onderstaande oppervlakten van toepassing:
Totale perceel | 2.880 m2 |
Kerk + bestaande bestrating | ca. 950 m2 |
Groen op maaiveld | ca. 1.930 m2 |
Nieuwe situatie
Voor de nieuwe situatie kunnen de volgende uitgangspunten worden gehanteerd. De nieuwe bebouwing, bestaande uit het zorgstudiocomplex en de fietsenstallingen, wordt voorzien van groene daken. Daarnaast vindt nieuwe aanplant in de tuin plaats en wordt de bestaande ligusterhaag behouden. Waar nodig zal deze vervangen worden door nieuwe ligusterbeplanting. Tevens zal een deel bestraat worden en zal plaatselijk halfverharding toepast worden. Dit resulteert in de volgende verwachte verdeling van de het totale oppervlakte van het perceel:
Totale perceel | 2.280 m2 | |
Kerk + bestaande verharding | ca. 750 m2 | Deel bestaande verharding wordt vervangen door groen |
Nieuwbouw zorgstudiocomplex | ca. 740 m2 | Wordt voorzien van groen dak |
Fietsenstallingen | ca. 56 m2 | Worden voorzien van groene daken |
Nieuwe bestrating | ca. 263 m2 | N.t.b. bestrating voor paden en terrassen |
Grind en halfverharding | ca. 85 m2 | Nieuw |
Bestaande ligusterhaag | ca. 104 m2 | Deels bestaand en deels nieuwe aanplant |
Overig groen | ca. 882 m2 | Gras, struiken, heesters en/of hagen |
Met de realisatie van het uiteindelijke Groenplan zal direct of na het einde van de bouwwerkzaamheden worden gestart. Mocht het seizoen dan niet geschikt zijn, wordt de beplanting zo snel als mogelijk aangelegd. Er wordt in ieder geval geopteerd voor een diversiteit aan gras, siergrassen, heesters en struiken met wellicht een kleine boom. Voorbeelden van toe te passen groen zijn:
- Gazon: normaal gras (o.g.) rondom de gebouwen;
- Beukenhaag (o.g.) ten behoeve van afscheidingen;
- Moes-, kruiden- en bloementuin naast nieuwbouw;
- Diverse heesters zoals bijvoorbeeld hortensia's, vlinderstruiken, viburnum (o.g.)
- Diverse siergrassen zoals bijvoorbeeld carex, lampenpoetsersgras, zwenkgrassen (o.g.)
In figuur 15 wordt een impressie weergegeven van een mogelijk Groenplan. Dit Groenplan is eveneens als uitgangspunt gehanteerd voor de berekening van de waterbergingsopgave (zie paragraaf 5.4).
Figuur 15: impressie mogelijk Groenplan
3.8.2 Beleid bomen
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen 2015. Deze is op 7 april 2015 door de gemeenteraad vastgesteld en op 24 augustus 2016 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels Bomen is van toepassing op bomen die niet onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming (Wnb) vallen. De Wet natuurbescherming is van toepassing op:
- bossen die buiten de 'bebouwde kom Wnb' liggen;
- alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are;
- bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.
Voor bomen geldt dus ofwel de Wet natuurbescherming ofwel de Verordening Bomen 2015. Voor het vellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden gedaan bij de Provincie Noord-Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing.
Verordening Bomen
Het bomenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: behoud, versterking en ruimte voor dynamiek. Eindhoven wil een aantrekkelijke groene stad zijn en blijven. Bomen spelen daarbij een voorname rol. Een hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en recht doet aan het groene imago van de stad is waar de gemeente naar streeft. Duurzaam behoud van de groene signatuur staat voorop. Het bomenbestand dient echter ook aan te sluiten op intensief gebruik van de openbare ruimte en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent soms dat in een bepaalde situatie andere belangen preferabel zijn en bomen moeten wijken. Het bomenbeleid voorziet in die gevallen in de mogelijkheden tot mitigatie en compensatie.
Groene kaart
Een belangrijk onderdeel van de Verordening Bomen is de Groene Kaart. Het is een topografische kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstand. De Groene Kaart bevat verschillende categorieën houtopstanden. Voor bomen in gemeentelijk eigendom (publiek eigendom) kent de Groene Kaart zes categorieën:
- Monumentale bomen;
- Waardevolle bomen;
- Basisbomen;
- Bomen hoofdstructuur;
- Bomen nevenstructuur;
- Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend.
De Groene Kaart kent daarnaast voor bomen in particulier eigendom (privaat eigendom) drie categorieën:
- Waardevolle bomen;
- Bomen in gebieden, stad groen beeldbepalend;
- Bomen op percelen van 500 m2 of groter.
Voor het vellen van een houtopstand die deel uitmaakt van tenminste één van deze categorieën is, behoudens een aantal vrijstellingen, een omgevingsvergunning verplicht.
Nadere regels Bomen
De Verordening is uitgewerkt in nadere regels Bomen. Deze zijn op 19 juli 2016 vastgesteld door het college en op 4 augustus 2016 in werking getreden. De beleidsregels geven inzicht in de wijze waarop het college gebruik maakt van de aan haar in de Verordening toegekende bevoegdheden tot het aanwijzen en plaatsen van houtopstanden op de Groene Kaart. Tevens zijn richtlijnen uitgewerkt voor omgang met overlast, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de weigeringsgronden bij beoordeling van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in houtopstanden.
Het plangebied
Binnen het plangebied bevinden zich geen bomen die als waardevol zijn aangemerkt. Wel bevinden zich direct aangrenzend aan het plangebied diverse gemeentelijke bomen. Om de effecten op deze bomen als gevolg van het planvoornemen inzichtelijk te maken, is een Bomen Effect Analyse (BEA) uitgevoerd (zie bijlage 3). Aan de hand van deze BEA is de kwaliteit van 18 omliggende bomen onderzocht en is nagegaan welke eventuele maatregelen nodig zijn om de bomen op een duurzame wijze te handhaven. In figuur 16 zijn de betreffende bomen in kaart gebracht. Gezien de ontwikkelingen, ligt de focus met name op de bomen 7 tot en met 13.
Figuur 16: onderzochte bomen binnen de Bomen Effect Analyse
Uit de BEA blijkt dat de conditie van 17 van de 18 bomen goed tot redelijk is. Enkel boom 1 heeft een matige conditie. Deze boom wordt in het kader van de herinrichting van het Mimosaplein gerooid. Verder blijkt dat de bomen 9 tot en met 11 in het verleden gekandelaberd zijn.
De projectinvloed voor de bomen 1 tot en met 6 en 14 tot en met 18 is beperkt. De voorgenomen werkzaamheden dienen uitgevoerd te worden conform de standaard randvoorwaarden die benoemd zijn in hoofdstuk 2 van het 'Handboek Bomen 2018'. De projectinvloed voor de bomen 7 tot en met 11 en 13 is matig. Geadviseerd wordt om de werkzaamheden uit te voeren conform de standaard randvoorwaarden met aanvullende specifieke maatregelen.
Deze aanvullende maatregelen hebben betrekking op de aanstelling van een boomtechnisch toezichthouder die de graafwerkzaamheden binnen de invloedssfeer van de bomen begeleidt. Deze zal te zijner tijd voorafgaand aan de werkzaamheden aangesteld worden. Daarnaast wordt geadviseerd om de bomen 7 en 13 voor aanvang van de werkzaamheden te snoeien en bomen 9 tot en met 11 (in de periode november tot april) te kandelaberen. Gezien de beoogde locatie van de bouw zal met name bij boom 8 een conflict ontstaan tussen de gevelgrens en de huidige kroonprojectie. Om de bouw op deze locatie mogelijk te maken dient de betreffende boom dermate gesnoeid te worden dat van duurzaam behoud geen sprake meer is. Het anders situeren van het gebouw stuit daarnaast op overwegende stedenbouwkundige bezwaren en is bovendien strijdig met de randvoorwaarden die vanuit de monumentencommissie gesteld zijn. Verder behoort het verkleinen van het gebouw ook niet tot de mogelijkheden, omdat het pand dan niet exploitabel zal worden. Boom 8 dient dan ook voor aanvang van de werkzaamheden gekapt te worden. Hiervoor zal een kapvergunning aangevraagd worden en daarnaast zal elders of ter plaatse duurzame compensatie plaatsvinden. Daarnaast is duurzaam behoud als gevolg van het planvoornemen ook voor boom 12 niet mogelijk. Deze boom bevindt zich als enige van de onderzochte bomen binnen het plangebied en is derhalve in eigendom van de initiatiefnemer. Op basis van de BEA luidt het advies om deze boom voor aanvang van de werkzaamheden te rooien en de wortels gelijktijdig met het grondwerk te verwijderen. Hiervoor zal, indien nodig, te zijner tijd een omgevingsvergunning voor het kappen worden aangevraagd.
3.9 Maatschappelijke Voorzieningen
Binnen het plangebied bevindt zich de Don Boscokerk. In het schip van de ker Aan de hand van het planvoornemen wordt deze voormalige maatschappelijke voorziening getransformeerd naar appartementen. Hiermee wordt een duurzame instandhouding van het kerkgebouw gegarandeerd. Tegenover de kerk wordt een nieuwe maatschappelijke voorziening gerealiseerd in de vorm van een kleinschalig zorgstudiocomplex. In de directe nabijheid bevindt zich eveneens basisschool.
3.10 Sport En Recreatie
In de nabije omgeving bevinden zich diverse sport- en recreatiemogelijkheden. Ten zuiden van het plangebied bevindt zich bijvoorbeeld een sportpark waar onder meer voetbal-, tennis- en rugbygelegenheden zijn. Daarnaast zijn er talloze ontspanningsmogelijkheden in zowel het stedelijk gebied van Eindhoven, als in het nabije landelijk gebied.
3.11 Horeca
Op 11 maart 2014 heeft de gemeenteraad het nieuwe horecabeleidsplan 'Kennis maken met een gastvrije stad' vastgesteld. De nota is op 2 november 2016 gepubliceerd. Eindhoven wil aantrekkelijk zijn om te bezoeken, te verblijven, te studeren, te wonen en te werken. Horeca speelt hierbij een belangrijke rol. Het horecabeleidsplan bevat een aantal speerpunten om ervoor te zorgen dat de horeca in Eindhoven kan meebewegen met de ontwikkelingen in de stad. De gemeente wil de vestiging van kwalitatief goede horecabedrijven stimuleren. Daarbij is een wederzijdse versterking van de nabije andere functies belangrijk. Om dit bewerkstelligen maakt het horecabeleidsplan onderscheid tussen gebiedstypen en tussen typen horeca.
Typen horeca
Het horecabeleidsplan maakt onderscheid tussen twee typen horeca:
Nat & Droog
Het al dan niet schenken van alcohol is vanuit de taken van de overheid zeer bepalend. Om die reden is een eerste onderscheid naar nat en droog logisch. Indien een horecabedrijf geen alcoholische dranken verstrekt, wordt deze gerekend tot de droge horeca. Natte horeca verstrekt alcoholische dranken.
Dag, Avond & Nacht
Naast de indeling op basis van het schenken van alcoholhoudende dranken moeten we echter ook kijken naar de exploitatietijden. Op basis hiervan kan worden gekeken naar de tijden waarop een horecabedrijf invloed heeft op zijn omgeving. Ook dit heeft weer een verband met wanneer de overheid welke taak heeft. Hierin kunnen in beginsel drie typen worden onderscheiden: dag-, avond en nachthoreca. Van belang is hierbij de combinatie met nat of droog.
Regels over het schenken van alcohol en openingstijden zijn opgenomen in de drank- en horecawet en in de APV. In het bestemmingsplan worden hierover geen regels opgenomen. Wel wordt in het bestemmingsplan opgenomen welke vorm van horeca is toegestaan. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de lijst van Horeca-activiteiten (Bijlage 3).
Gebiedstypen
In het horecabeleidsplan wordt onderscheid gemaakt tussen drie gebiedstypen:
- Stimuleringsgebied: gebieden waar uitbouw van de horecasector mogelijk is.
- Toelatingsgebied: gebieden waar per aanvraag wordt bezien of nieuwe horeca of uitbreiding van bestaande horeca inpasbaar is. Dit is afhankelijk van onder andere infrastructuur, woonbelangen, levendigheid, leefbaarheid en milieuaspecten.
- Restrictiegebied: gebieden waar (vanuit leefbaarheid) een vermindering van het aantal horecavestigingen wordt nagestreefd.
Per deelgebied of cluster wordt aangegeven welk gebiedstype van toepassing is.
Het plangebied
Het plangebied bevindt zich in een woongebied. Woongebieden worden aangemerkt als restrictiegebieden. Bestaande horeca kan worden gehandhaafd en in beperkte mate worden uitgebreid, mits daarbij geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonfunctie. De bestaande horecabedrijven moeten in staat worden gesteld om aan de potentiële vraag te kunnen voldoen. Uitbreiding van het horeca-aanbod is hier echter niet gewenst. Indien een horecagelegenheid, al dan niet wegens marktomstandigheden, gesloten wordt, is een nieuw horecabedrijf op deze locatie niet gewenst. Binnen het plangebied is horeca toegestaan, mits ondergeschikt aan een maatschappelijke voorziening. Zelfstandige horeca wordt aan de hand van voorliggend bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt.
3.12 Kabels, Leidingen En Straalpaden
Er bevinden zich geen (planologisch) relevante (hoofd)kabels, -leidingen of straalpaden in het plangebied.
Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf
4.1 Milieueffectrapportage
4.1.1 Wettelijk kader
Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.. De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.
Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.
De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in vier kolommen:
- Kolom 1: de activiteit zelf
- Kolom 2: drempelwaarden activiteit
- Kolom 3: de kaderstellende plannen (zoals een bestemmingsplan)
- Kolom 4: de besluiten
De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.
4.1.2 Conclusie
Onderhavig planvoornemen wordt niet aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van artikel 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r.. Alhoewel er in principe geen vastomlijnde definitie en/of concrete criteria voor dit begrip opgesteld zijn, heerst er in den lande nog veel onduidelijkheid over het toepassingsbereik. Onderhavig planvoornemen is naar aard en omvang echter dusdanig beperkt, dat gemotiveerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Het betreft immers een binnenstedelijke, goed ontsloten herontwikkelingslocatie van een bestaande kerk met in de naastgelegen tuin beperkte nieuwbouw. Bovendien gaat er slechts een zeer beperkte verkeersaantrekkende werking van het planvoornemen uit. Om deze redenen wordt het uitvoeren van een vormvrije m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk geacht. De bij het voorliggende bestemmingsplan behorende onderzoeken tonen bovendien aan dat er geen belangrijk nadelige milieueffecten optreden als gevolg van de realisatie van het planvoornemen.
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
4.2.1 Algemeen
Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.
Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
- de richtafstanden hebben betrekking op het omgevingstype 'rustige woonwijk';
- de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.
De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.
- categorie 1: grootste afstand 10 meter;
- categorie 2: grootste afstand 30 meter;
- categorie 3.1: grootste afstand 50 meter;
- categorie 3.2: grootste afstand 100 meter;
- categorie 4.1: grootste afstand 200 meter;
- categorie 4.2: grootste afstand 300 meter;
- categorie 5.1: grootste afstand 500 meter;
- categorie 5.2: grootste afstand 700 meter;
- categorie 5.3: grootste afstand 1.000 meter;
- categorie 6: grootste afstand 1.500 meter.
In de VNG-brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk en kan de richtafstand van de eerstvolgende lagere milieucategorie worden gehanteerd. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.
4.2.2 Planspecifiek
Onderhavig plangebied bevindt zich centraal in een woonwijk, waar diverse functies in de directe nabijheid gelegen zijn. Zo bevindt er zich naast wonen, een gevarieerd aanbod aan horeca en detailhandel in de buurt en zijn er daarnaast verschillende maatschappelijke en bedrijfsmatige functies gevestigd. Als uitgangspunt wordt dan ook het omgevingstype 'gemengd gebied' gehanteerd.
Binnen het plangebied wordt de vigerende maatschappelijke bestemming gehandhaafd. Aanvullend worden middels een functieaanduiding 'wonen' de gebruiksmogelijkheden binnen het transept van de kerk verruimd. Aan de hand hiervan wordt de ontwikkeling van de voorgenomen appartementen mogelijk gemaakt. In hetzelfde kerkgebouw bevindt zich ook een kinderdagverblijf. Voor deze functie geldt milieucategorie 2 met een bijbehorende richtafstand van 30 meter. Vanwege de locatie binnen gemengd gebied mag echter worden uitgegaan van milieucategorie 1 met een richtafstand van 10 meter. Aangezien beide functies slechts door één wand worden gescheiden, wordt niet voldaan aan deze richtafstand. Dit houdt in dat er nadere motivering vereist is, waarin aangetoond wordt dat er desalniettemin sprake is van een goed woon- en leefklimaat. In dit geval gaat het dan specifiek om een beoordeling van het stemgeluid van (buiten)spelende kinderen. De motivering ten aanzien van dit aspect vindt plaats in paragraaf 4.3.3.
4.3 Geluid
4.3.1 Wettelijk kader
De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte, mag worden afgeweken.
De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden, dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.
Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtsmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.
In het voorliggende bestemmingsplan worden de volgende geluidgevoelige bestemmingen gerealiseerd:
- en woongebouw
- een zorgstudiocomplex
4.3.2 Wegverkeerslawaai
Het plangebied is binnen de geluidzone van de Heezerweg gesitueerd. Deze weg bevindt zich binnen stedelijk gebied, heeft een maximumsnelheid van meer dan 30 km. per uur en bestaat uit twee rijstroken met een zonebreedte van 200 meter aan weerszijden van de weg (gemeten vanuit de as).
Als gevolg van deze ligging, is een akoestisch onderzoek verricht naar de te verwachten optredende gevelbelastingen (zie bijlage 4). Hieruit blijkt dat de geluidbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarden van 48 dB. In het kader van de Wet geluidhinder worden derhalve als gevolg van verkeerslawaai van de Heezerweg, geen aanvullende restricties aan het plan opgelegd.
Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, zijn binnen voornoemd onderzoek ook de geluidsbelastingen van de omliggende 30 km./zones (Mimosalaan en Korianderstraat) inzichtelijk gemaakt. Ten aanzien van de Mimosalaan treden geen overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde op, indien getoetst zou worden aan de Wet geluidhinder. De geluidsbelasting als gevolg van de Korianderstraat bedraagt echter maximaal 56 dB, zonder aftrek van artikel 110g van de Wet Geluidhinder. Zou die aftrek wel gehanteerd worden, dan bedraagt de geluidbelasting alsnog 51 dB waarmee deze boven de voorkeursgrenswaarde zou liggen, indien toetsing aan de Wet geluidhinder plaats zou vinden.
Formeel gezien hoeven er als gevolg van de Korianderstraat geen maatregelen getroffen te worden aan de gevel. In het uiteindelijke bouwontwerp zal in ieder geval gezorgd worden dat een binnenniveau gerealiseerd wordt dat voldoet aan de eisen uit het Bouwbesluit. Na toepassing van de eis uit het Bouwbesluit dat de karakteristieke geluidwering van een uitwendige scheidingsconstructie minimaal 20 dB bedraagt, zou de inpandige geluidsbelasting uitkomen op 36 dB. In het kader van navolgende paragraaf wordt als gevolg van 'industrielawaai' echter gegarandeerd dat er een binnenniveau ontstaat van maximaal 35 dB. Hiervoor zullen gevelmaatregelen getroffen worden, zodat er te allen tijde sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
4.3.3 Stemgeluid spelende kinderen
Een gedeelte van de voorziene appartementen binnen de kerk grenst direct aan het naastgelegen kinderdagverblijf met een tweetal speelterreinen. Stemgeluid van spelende kinderen op een onverwarmd of onoverdekt terrein dat onderdeel is van een instelling voor kinderopvang hoeft sinds 1 januari 2010 formeel gezien echter niet meer meegenomen te worden bij een beoordeling aan de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit. Strikt genomen zijn er dan ook geen wettelijk vastgestelde waarden waaraan de geluidsbelasting getoetst zou kunnen worden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het desalniettemin van belang dat het stemgeluid van (buiten)spelende kinderen wel meegenomen wordt in de akoestische afweging. Hierbij geldt dat ernstige hinder voorkomen dient te worden, al dan niet door het treffen van stedenbouwkundige oplossingen.
Aan de hand van een akoestisch onderzoek naar het stemgeluid van buitenspelende kinderen (zie bijlage 5) blijkt dat er een maximaal langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ontstaat van 64 dB(A). Dit geldt specifiek voor de gevel die aan het noordelijke speelterrein grenst. Daarnaast is hierbij uitgegaan van een worst-case-scenario (vakantieperiode) en geldt dat de geluidsbelasting enkel op bepaalde momenten in de dagperiode optreedt.
In het kader van een goed woon- en leefklimaat is het desalniettemin van belang om mogelijke (mitigerende) maatregelen af te wegen. In eerste instantie worden dan eventuele bron- en overdrachtsmaatregelen onder de loep genomen. Deze zijn in dit geval niet realistisch en stuiten op overwegende bezwaren. Het toepassen van gevelmaatregelen ligt hier wel voor de hand. Binnen het plan worden in dat verband de volgende maatregelen getroffen:
- de twee direct aan de speelterreinen gelegen raamopeningen worden mede vanwege privacyoverwegingen en in het kader van het burenrecht dichtgemetseld en voorzien van aanvullende geluidsisolatietoepassingen;
- de kozijnen worden voorzien van geluidwerende beglazing, dubbele kierdichting en waar nodig van suskasten voor ventilatie;
- de (geluids)isolerende waarde en kierdichting van de hellende dakdelen wordt verbeterd.
Voorts geldt dat er ook potentiële geluidsoverlast kan ontstaan vanuit het kinderdagverblijf zelf. Op de begane grond grenst het kinderdagverblijf op verschillende plekken aan een verblijfsruimte van een appartement. Aan de binnenzijde van de kerkmuren worden voorzetwanden voor de bestaande spouwmuur geplaatst. Naast de geluidwerende functie fungeren deze eveneens als thermische isolatie. De geluidsbelaste gevels worden op basis van voorgaande in ieder geval bouwkundig zodanig aangepast dat er te allen tijde een binnenklimaat met een geluidsbelasting van maximaal 35 dB(A) ontstaat.
Bovendien is er sprake van een ligging in stedelijk gebied en weegt een duurzame invulling en daarmee het behoud van de cultuurhistorisch waardevolle kerk ook mee. Tezamen met het gegeven dat alle appartementen tenminste over een geluidluwe zijde beschikken, er geen geluidsoverlast in de nachtperiode optreedt en er een voorwaardelijke verplichting ter borging van een binnenniveau van maximaal 35 dB(A) in de regels opgenomen wordt, maakt dat er gegarandeerd kan worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4.4 Luchtkwaliteit
4.4.1 Wettelijk kader
Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit momenteel niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellingsconcentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m3, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.
4.4.2 Besluit niet in betekenende mate bijdragen
In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:
- woningbouwlocaties die niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met één ontsluitingsweg;
- woningbouwlocaties die niet meer dan 3.000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
- kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal één ontsluitingsweg;
- kantoorlocaties die niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Aangezien onderhavig planvoornemen slechts een kleinschalige (woning)bouwontwikkeling behelst, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven. Er kan dan ook gesteld worden dat er sprake is van een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
4.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen
Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemming' mogelijk wordt gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.
In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.
Specifiek voor het plangebied geldt dat er met de ontwikkeling van een zorgstudiocomplex in planologische zin wel sprake is van een gevoelige bestemming, maar dat deze niet gelegen is binnen een zone zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen. Daarnaast bevindt het plangebied zich op een grotere afstand dan 50 meter van drukke gemeentelijke wegen, waardoor er ook geen bezwaren ontstaan ten aanzien van de Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit.
4.4.4 Goede ruimtelijke ordening
Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.
Om aan te tonen dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat, heeft een luchtkwaliteitscheck plaatsgevonden via de Grootschalige Concentratie en Depositiekaarten van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Deze kaarten maken de luchtkwaliteit in Nederland in zowel de bestaande, als de toekomstige situatie inzichtelijk en zijn samengesteld op basis van metingen en modelberekeningen. In tabel 1 zijn de resultaten voor het plangebied opgenomen.
Stikstofdioxide (NO2) | Fijn stof (PM2,5) | Fijn stof (PM10) | |
2015 | 23,30 µg/m3 | 12,72 µg/m3 | 20,54 µg/m3 |
2020 | 18,02 µg/m3 | 12,17 µg/m3 | 19,50 µg/m3 |
2025 | 15,17 µg/m3 | 10,76 µg/m3 | 17,82 µg/m3 |
2030 | 12,28 µg/m3 | 9,360 µg/m3 | 16,14 µg/m3 |
tabel 1: luchtkwaliteit bestaande en toekomstige situatie op basis van de x-y coördinaten 162720-381430 en de gegevens uit 2018 (bron: http://geodata.rivm.nl/gcn/)
Uit de gemeten en berekende achtergrondconcentraties blijkt dat deze ruim onder de wettelijke normen van 40 µg/m3 blijven. Op basis van de grootschalige concentratiekaart valt bovendien te concluderen dat er in het plangebied een afname van zowel stikstof, als fijnstof op de middellange termijn verwacht wordt.
4.4.5 Conclusie
Gelet op de achtergrondconcentraties is ter plaatse wat betreft het aspect luchtkwaliteit sprake van een goed woon- en leefklimaat. Het project zelf is aan te merken als 'niet in betekenende mate' ten aanzien van de verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit betekent dat nader onderzoek niet benodigd is en er geen belemmeringen zijn ten aanzien van luchtkwaliteit.
4.5 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen (inrichtingen, transportroutes en buisleidingen). Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Hierbij wordt ook een beschrijving gegeven van het wettelijk kader op gebied van externe veiligheid.
4.5.1 Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn er verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt; april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een tenminste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Het plangebied
Aan de hand van het planvoornemen wordt een kwetsbaar object in de vorm van een zorgstudiocomplex gerealiseerd. Aangezien het kinderdagverblijf binnen het plangebied een bestaande situatie betreft en hier geen wijzigingen plaatsvinden, richt de verantwoording zich enkel op de toevoeging van het zorgstudiocomplex. Onderstaand wordt derhalve beschreven welke risicovolle inrichtingen in of nabij het gebied liggen, of er vervoer van gevaarlijke stoffen in het gebied plaatsvindt en of er risicovolle buisleidingen liggen. In figuur 17 is een uitsnede van de risicokaart weergegeven.
Figuur 17: uitsnede risicokaart: plangebied in relatie tot risicovolle objecten (bron: www.risicokaart.nl)
Inrichtingen
De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting bevindt zich in de vorm van LPG-tankstation op 650 meter afstand. Daarnaast bevinden er zich ook geen andere risicovolle inrichtingen in de nabijheid. Het plangebied bevindt zich dan ook niet binnen de PR 10-6 risicocontouren of invloedsgebieden van risicovolle inrichtingen. Op basis hiervan vormen risicovolle inrichtingen dan ook geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Transport
Transport over water en spoor vormen gezien de afstand geen aandachtspunt voor het planvoornemen. Dit geldt wel voor transport over wegen. Onderhavig plangebied bevindt zich op circa 190 meter van de Leenderweg, die als lokale weg met een lage frequentie van vervoer met gevaarlijke stoffen aangemerkt kan worden. Hiervoor geldt een beperkte verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (zie onderstaand).
Buisleidingen
De meest nabijgelegen buisleiding met gevaarlijke stoffen bevindt zich op circa 1,8 km. afstand. Dit houdt in dat het plangebied zich niet binnen de 1%-letaliteitsafstand van een buisleiding bevindt, waardoor buisleidingentransport geen aandachtspunt vormt voor het planvoornemen.
4.5.2 Gemeentelijk beleid: Visie Externe Veiligheid
De gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de Visie externe veiligheid vastgesteld. Hierin is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen wordt omgegaan met het veilig stellen van een acceptabel niveau voor risico's in het kader van externe veiligheid en de beheersbaarheid ervan. Ook is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt.
Op de lokale vervoersaders door de stad vinden transporten plaats van gevaarlijke stoffen. Op basis van de gebleken zeer beperkte risico's als gevolg van transport over de lokale wegen, kan het afwegingskader rondom deze wegen vereenvoudigd worden toegepast. Binnen de Visie Externe Veiligheid is voor ruimtelijke ontwikkelingen van beperkte omvang een standaard beleidskader van toepassing voor de verantwoording van het groepsrisico in een zone van 0 tot 200 meter van een lokale weg. Deze verantwoording geldt voor een deel van de voorziene 17 appartementen, die op een afstand van 190 meter van de Leenderweg gesitueerd zijn. Het beoogde zorgstudiocomplex bevindt zich echter tenminste op een afstand van 215 meter van de Leenderweg en valt daarmee buiten het invloedsgebied.
Verantwoording groepsrisico appartementen
Binnen een zone van 0 tot 200 meter zijn de blootstelling aan brandbare gassen (BLEVE) en toxische gassen de bepalende scenario's. Uitgaande van de diverse elementen van de verantwoordingsplicht, leidt dit tot het volgende standaard externe veiligheidsadvies:
- de 'Beleidsregels bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid gemeente Eindhoven' zijn van toepassing;
- de ontvluchtingsrichting vanuit het bouwwerk moet van de risicobron af gericht zijn;
- eigenaren van bouwwerken moeten, indien van toepassing, ontruimingsafspraken maken met de gebruikers daarvan;
- er is geen specifiek verzoek om advies van de regionale brandweer noodzakelijk. Wel moet een kopie van het advies naar de regionale brandweer worden toegezonden.
Bovenstaande punten worden evenals de algemene uitgangspunten ten aanzien van zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid binnen de Visie externe veiligheid, in acht genomen.
Verantwoording groepsrisico zorgstudiocomplex
Indien een ruimtelijk plan buiten de zone van 200 meter tot toename van de personendichtheid leidt, betekent dit dat het groepsrisico niet significant zal toenemen vanwege:
- de afstand tot de plaats van het mogelijke incident;
- de aard van incident (blootstelling aan toxisch gas);
- de hoge personendichtheden binnen de gemeente Eindhoven.
Dit betekent dat eventuele mogelijkheden tot een beperking van het groepsrisico, alsmede het bestrijdbaarheidsvraagstuk niet spelen bij de ontwikkeling van het zorgstudiocomplex.
De Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost is aan de hand van een adviesrol betrokken geweest bij het opstellen van de Visie Externe Veiligheid. Voor dit onderdeel hoeft derhalve niet opnieuw advies aan de Veiligheidsregio te worden gevraagd.
Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor deze ontwikkeling.
4.6 Duurzaamheid
De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Belangrijke thema's daarbij zijn:
• Eindhoven Energieneutraal
Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken. Eindhoven heeft in 2008 de ambitie vastgelegd om 'energieneutraal' te worden in de toekomst (2035 - 2045). Dat wil zeggen dat alle energie die de stad dan nog gebruikt, duurzaam wordt opgewekt.
Daarbovenop heeft de gemeenteraad in de 'Klimaatverordening gemeente Eindhoven 2016' vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. Dit betekent dat bij elk project of ontwikkeling enerzijds ingezet moet worden op een zo groot mogelijke bijdrage aan de beperking van de CO2 emissie, en anderzijds dat in de planontwikkeling gekwantificeerd moet worden wat voor en na de ingreep de omvang van de CO2 emissie is, uitgedrukt in kg CO2/jaar.
Om de vereiste 95% reductie in CO2-uitstoot te realiseren, is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is ook Rijksbeleid. Hoewel er op dit moment geen eis tot 'aardgasloos bouwen' kan worden opgelegd, is het verstandig voor bouwers en ontwikkelaars om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden. Het is wijs om nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst mogelijk is. Met de beleidsregel ´Voorkomen aansluiting nieuwbouw op aardgas', die wordt gehanteerd tot 31 december 2020, wordt beoogd nieuwe aansluitingen op aardgas te voorkomen.
• Klimaatrobuust
Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. In het Klimaatplan 2016-2020 is de ambitie opgenomen dat de gemeente Eindhoven in 2020 klimaatrobuust handelt en dat de gehele stad in 2050 klimaatrobuust is. Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.
• Duurzame mobiliteit
Duurzame mobiliteit richt zich onder andere op het voorkomen van verplaatsingen, het veranderen van de keuze van vervoersmiddelen naar meer duurzaam vervoer en het verschonen van het vervoer (Trias Mobilica). Duurzame mobiliteit leidt tot minder energiegebruik en het gezonder worden van de leefomgeving. Duurzame mobiliteit en energiebesparing zijn belangrijke ambities in de in 2013 vastgestelde visie 'Eindhoven op weg, duurzaam verbinden van mensen en locaties in Eindhoven veelzijdige stad'. De visie geeft met een inspirerend vergezicht voor 2040 invulling aan de ambities.
• Circulaire economie
Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur.
• Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
Maatschappelijk Verantwoord ondernemen (MVO) is voor ons een belangrijke en uitdagende opgave. Aan de ene kant zijn wij er voor het verbeteren van de kwaliteit van de samenleving en doen we impliciet dus aan MVO. Aan de andere kant zijn we een organisatie als elke andere en kunnen MVO-thema's ook gewoon binnen de eigen muren aan de orde komen. MVO richt zich enerzijds op het verduurzamen van de eigen bedrijfsvoering en anderzijds op samenwerking met en het stimuleren van MVO bij partners in de stad, waaronder bedrijven en kennisinstellingen.
The Natural Step
Samenwerking tussen de partners in de stad en co-creatie zijn essentieel. Om te zorgen dat we een gedeelde taal spreken, gebruiken wij de aanpak van The Natural Step (TNS) om duurzaamheid vorm te geven. In het kort komt het erop neer dat we duurzaam handelen door met vier principes van duurzaamheid rekening te houden:
- We gaan zuinig om met energie en kiezen voor groene, duurzame energie;
- We kiezen voor recyclebare of gerecyclede materialen of materialen die door de natuur afgebroken kunnen worden en we gebruiken producten die geen schade toebrengen aan mens en milieu;
- We gaan zuinig om met de natuur en breiden die waar mogelijk uit;
- We gaan uit van de eigen kracht van onze inwoners en zorgen voor hen waar het even moeilijk mee gaat. Mensen in de rest van de wereld ondervinden geen nadelen van ons handelen en waar mogelijk verbeteren we hun kwaliteit van leven.
4.6.1 Planbeschrijving
Sinds 1 juli 2018 is de Wet Voortgang Energietransitie van kracht. Deze wet vormt de basis voor het verbod op aardgas in nieuwbouw en draagt derhalve bij aan een reductie van de CO2-uitstoot. Enkel bij zwaarwegende redenen van algemeen belang kan een college van burgemeester en wethouders een uitzondering maken om toch in een gasaansluiting te voorzien. Bij onderhavig planvoornemen zijn geen zwaarwegende redenen van algemeen belang aan de orde. Zowel de nieuwbouw van het zorgstudiocomplex, als de appartementen in de kerk worden dan ook geheel aardgasvrij uitgevoerd. Verder voorziet het plan in de aanwending van een drietal deelauto's. Op deze manier wordt tegemoet gekomen aan de duurzame mobiliteitsambities.
4.7 Bodem
Voor iedere functiewijziging dient in principe een onderzoek te worden verricht naar de bodem- en grondwaterkwaliteit. De bodemkwaliteit kan immers van invloed zijn op de beoogde functie en/of de financiële haalbaarheid van het planvoornemen. Derhalve is middels een verkennend bodemonderzoek nagegaan of er grond- en/of grondwaterverontreiniging aanwezig is in onderhavig plangebied. De bevindingen zijn in de navolgende paragraaf uiteengezet.
4.7.1 Verkennend bodemonderzoek
Uit de analyseresultaten van het verkennend onderzoek (zie bijlage 6) blijkt dat de bovengrond (plaatselijk) licht verhoogd is met cadmium, koper, kwik, lood, zink, Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen (PAK), Polychloorbifenylen (PCB) en minerale olie. Plaatselijk is de bovengrond sterk verhoogd met koper en PAK. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten gemeten ten opzichte van de achtergrondwaarde. Het frea
tisch grondwater is verder licht verhoogd met barium, cadmium en zink en is mede daarom niet multifunctioneel toepasbaar. Om die reden wordt het afgeraden om het grondwater te gebruiken voor consumptie, besproeiing of proceswater.
De milieuhygiënische conditie van de bodem vormt op grond van het verkennend bodemonderzoek en de daaruit volgende overschrijdingen van de interventiewaarden en de afgeperkte kleine verontreinigingsspots, een belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling. De resultaten geven voor wat betreft de sterk verhoogde gehalten koper en PAK aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend bodemonderzoek. Daarnaast zijn er enkele asbestverdachte golfplaten aangetroffen. Na een inventarisatie is inderdaad gebleken dat deze platen asbesthoudend zijn. Deze zijn vervolgens conform geldende wet- en regelgeving van het plangebied afgevoerd. Om uit te sluiten dat er zich ter plaatse nog asbest in de bodem bevindt, is in combinatie met het aanvullend bodemonderzoek, een verkennend onderzoek asbest in bodem conform de NEN5707 uitgevoerd. De bevindingen van beide onderzoeken zijn in de navolgende paragraaf uiteengezet.
4.7.2 Aanvullend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in bodem
De rapportage van het aanvullend bodemonderzoek in combinatie met het verkennend onderzoek asbest in bodem is opgenomen in bijlage 7. Uit de resultaten van het uitgevoerde onderzoek asbest in bodem blijkt dat op het maaiveld en in de grove fractie van het uitgegraven bodemmateriaal visueel geen asbestverdacht materiaal is waargenomen. In het geanalyseerde mengmonster van de fijne fractie zijn geen verhoogde concentraties asbest aangetoond. Wat betreft asbest zijn er dus geen belemmeringen voor het planvoornemen.
Uit de resultaten van het uitgevoerde aanvullend bodemonderzoek ter plaatse van boring 5 en 6 uit het verkennend bodemonderzoek, blijkt dat in de onderzochte grondmonsters M1 tot en met M9 geen, of slechts licht verhoogde gehalten aan PAK en/of koper zijn vastgesteld. Grondmonster M10 blijkt licht verhoogd met PAK en sterk verhoogd met koper. Op basis van deze onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat er ter plaatse van boorpunt 5 uit het verkennend bodemonderzoek geen overschrijdingen van de tussenwaarde of interventiewaarde zijn vastgesteld. De eerder aangetoonde sterk verhoogde gehalten koper en PAK betreffen hooguit een puntverontreiniging van zeer beperkte omvang. De aangetoonde sterke verontreiniging met koper en PAK ter plaatse van boorpunt 6 is in verticale richting afgeperkt door het resultaat van grondmonster M6 en in horizontale richting door het resultaat van grondmonster M7, M8 en M9. De afperking is echter nog niet volledig, aangezien er in de bovengrond van boring 110, ten noordoosten van boring 6, nog een sterk verhoogd gehalte aan koper aangetoond is.
Er is sprake van een ernstige bodemverontreiniging indien voor tenminste één stof de gemiddeld gemeten concentratie van minimaal 25 m3 bodemvolume, ofwel 100 m3 poriënverzadigd bodemvolume in het geval van een grondwaterverontreiniging, hoger is dan de interventiewaarde. Om vast te stellen of het ter plaatse een geval van ernstige bodemverontreiniging betreft, dient de omvang van de sterke verontreiniging met koper verder afgeperkt te worden met aanvullende boringen en analyses.
4.7.3 Verdere afperking
Aan de hand van een aanvullend bodemonderzoek is bovengenoemde verdere afperking in gang gezet. De resultaten van dit onderzoek zijn in bijlage 8 weergegeven. In vijf monsters zijn licht verhoogde gehaltes aan koper vastgesteld en in vier monsters zijn geen verhoogde gehaltes aan koper vastgesteld . Eén grondmonster is echter sterk verhoogd met koper.
Er is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging indien voor tenminste één stof de gemiddeld gemeten concentratie van minimaal 25 m3 bodemvolume in het geval van bodemverontreiniging, of 100 m3 poriënverzadigd bodemvolume in het geval van een grondwaterverontreiniging, hoger is dan de interventiewaarde. In onderhavig geval bedraagt de hoeveelheid sterk met koper verhoogde grond circa 30 m3. Binnen het plangebied is derhalve sprake van een ernstige bodemverontreiniging.
4.7.4 Conclusie
Er is sprake van een ernstige bodemverontreiniging die voorafgaand aan de ontwikkeling gesaneerd dient te worden. Hiervoor wordt een BUS-melding/saneringsplan opgesteld. Het betreft een niet spoedeisende, immobiele bodemverontreiniging die bij voorkeur ontgraven en afgevoerd wordt. Na de bodemsanering zijn er geen milieuhygiënische belemmeringen meer en kan het planvoornemen tot ontwikkeling gebracht worden. Het omgevingsaspect bodem vormt dan ook geen beletsel voor de realisatie van het planvoornemen.
4.8 Natuur
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) en het bijbehorende Besluit natuurbescherming (Bnb) en de Regeling natuurbescherming (Rnb) in werking getreden. Door de inwerkingtreding van deze wet zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet komen te vervallen. Het is de bedoeling dat deze nieuwe wet en de bijbehorende Bnb en Rnb uiteindelijk opgaan in de nieuwe Omgevingswet, waarvan verwacht wordt dat deze in 2021 in werking treedt. Met het van kracht worden van de Omgevingswet komen vrijwel alle verantwoordelijkheden bij de provincies te liggen.
4.8.1 Wet natuurbescherming
De nieuwe wet beoogt zoveel als mogelijk aan te sluiten bij de Europese kaders (onder andere vastgelegd in de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn). Volgens de wetgever is hiermee sprake van een hoog beschermingsniveau van de natuur. De Europese beschermingskaders zijn met het oog op een goede doorwerking en duidelijkheid over de consequenties daarvan zo veel mogelijk één-op één opgenomen in de wet zelf. Alleen voor zover nodig voor een adequate bescherming van natuurwaarden die niet beschermd worden door Europese regelgeving, voorziet de Wnb in een aanvullende bescherming. Dit betreft bijvoorbeeld de bescherming van diersoorten die niet vallen onder de Europese beschermingskaders. De Wnb voorziet in een instrumentarium in de vorm van beheerplannen en programma's voor gebieden en soorten, teneinde de samenhang tussen gebieds- en soortenbescherming mogelijk te maken. Verder is gekozen voor één vergunning- en ontheffingprocedure en is tegen besluiten rechtsbescherming in twee instanties mogelijk. De provincies zijn in hoofdzaak verantwoordelijk voor de uitvoering van het natuurbeschermingsbeleid.
Gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Wnb, zijn de lijsten met beschermde soorten veranderd. Zo zijn een aantal plantensoorten (onder andere orchideeën) en insecten- en vissoorten (onder andere kleine modderkruiper en bittervoorn) niet langer meer beschermd. Andersom zijn dieren die voorheen niet beschermd waren (onder andere haas, bosmuis en kleine ereprijs) nu wel beschermd. Voor de soorten die beschermd zijn geldt een verbod om die opzettelijk te verstoren als dat van wezenlijke invloed is op de gunstige staat van instandhouding.
Door de integratie van de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet in de nieuwe Wnb is er nog maar één natuurvergunning nodig van één bevoegd gezag.
Wnb en onderscheid in gebieden
De Wnb gaat uit van vijf gebiedssoorten, te weten: Natura 2000-gebieden, het Natuur Netwerk Nederland (NNN), bijzondere nationale natuurgebieden, nationale parken, alsook bijzondere provinciale natuurgebieden en bijzondere provinciale landschappen. De Wnb verplicht tot het tot stand brengen van het NNN en tot het aanwijzen van Natura 2000-gebieden, die beide van cruciaal belang zijn voor het nakomen van de verplichtingen uit de Habitatrichtlijn.
De provincies kunnen voor de bescherming van het NNN, de bijzondere provinciale natuurgebieden en bijzondere provinciale landschappen zorg dragen door die gebieden op te nemen in de provinciale ruimtelijke verordeningen en daarin te bepalen dat deze in de door de gemeente vast te stellen bestemmingsplannen dienen te worden beschermd. Voor de Natura 2000-gebieden en bijzondere nationale natuurgebieden voorziet de Wnb zelf in verschillende beschermingsregimes, waaronder een vergunningenregime, een toetsingsregime voor (bestemmings)plannen aan de zorgplicht, het programma en het beheerplan. Het aanwijzen van andere soorten natuurgebieden is op grond van deze Wnb niet uitgesloten.
4.8.2 Planspecifiek
Ter plaatse van de planlocatie is een quickscan flora en fauna (zie bijlage 9) uitgevoerd. Hieruit komt naar voren dat in het plangebied mogelijk zoogdieren en amfibieën voorkomen, die onder de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermd zijn. Het gaat om algemeen voorkomende soorten, waarvoor in de provincie Noord-Brabant een algemene vrijstelling geldt in geval van ruimtelijke ontwikkeling en beheer en onderhoud. Dit houdt in dat deze soorten verstoord mogen worden, zonder dat daar vooraf een ontheffing voor is verkregen. Wel geldt altijd de zorgplicht (artikel 1.11 Wnb), wat inhoudt dat nadelige gevolgen voor dieren en planten altijd zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Om aan de algemene zorgplicht te voldoen, moeten tijdens het werk aangetroffen dieren, zo snel mogelijk naar een aangrenzende locatie buiten het plangebied worden verplaatst.
In de te verwijderen vegetatie komen in het broedseizoen mogelijk beschermde vogelnesten voor. Het gaat om vogels waarvan het nest niet jaarrond wordt beschermd en waarvoor geen omgevingscheck nodig is. Doden en vernielen van broedvogels/eieren/jongen kan worden voorkomen door het kappen van bomen en struiken buiten het broedseizoen uit te voeren (buiten de periode 15 maart – 15 juli). Door naleving van deze aangepaste werkwijze worden ten aanzien van vogels geen overtredingen van de Wnb begaan.
Voorts bevindt de planlocatie zich binnen een afstand van 3 kilometer van het Natura-2000 gebied 'Leenderbos, Groote Heide & de Plateaux' (zie figuur 18).
Figuur 18: 3 km.-contour vanuit het plangebied i.r.t. Natura 2000-gebied (bron: www.synbiosys.alterra.nl)
De exacte afstand van de planlocatie tot het genoemde Natura-2000 gebied bedraagt 2 kilometer. Gezien deze afstand, de beperkte omvang van de ontwikkeling en het feit dat het Natura-2000 gebied wordt begrensd door de snelwegen A-67 en A-2, kan worden gesteld dat de ontwikkeling op de planlocatie geen significante negatieve gevolgen zal hebben voor de beheer- en instandhoudingsdoelstellingen van genoemd Natura-2000 gebied. Het aspect flora en fauna vormt dan ook geen belemmering voor de realisatie van het planvoornemen.
Tot slot heeft Trefpunt Groen Eindhoven geadviseerd om te anticiperen op natuurinclusief bouwen middels de (in)bouw van verblijfsplaatsen en nestgelegenheden voor de vleermuis, de gierzwaluw en de huismus. In de verdere planuitwerking wordt derhalve bezien in hoeverre dergelijke maatregelen ingepast kunnen worden.
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Inleiding
Doel van de waterparagraaf is om de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven, als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid.
Het bestemmingsplan II Stratum buiten de Ring II 2016 (Mimosaplein 2) voorziet in een herontwikkeling van onderhavige locatie. Als gevolg van de nieuwbouw van het zorgstudiocomplex wijzigt de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse. Om die reden is het wenselijk om meer inzicht te krijgen op welke wijze de afvoer- en infiltratiemogelijkheden binnen het plangebied plaats kunnen vinden.
Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.
5.2 Beleid
5.2.1 Rijksbeleid
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).
Nationaal Waterplan 2016-2021
Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Milieu. Voor wat de ruimtelijke aspecten betreft moet dit plan worden gezien als een structuurvisie en is het bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. Het waterplan beschrijft de strategische doelen voor het waterbeheer. De condities en maatregelen voor het bereiken van deze doelen staan beschreven in het 'Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren van Rijkswaterstaat. Lagere overheden dienen het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 in hun beleid te verwerken.
5.2.2 Provinciaal beleid
Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021
Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (hierna: PMWP) is op 18 december 2015 door Provinciale Staten vastgesteld. Het plan staat voor het samen werken aan een provincie waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving en waarin de zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving centraal staat. De agenda van Brabant plaatst provinciaal beleid in dienst van gezondheid, biodiversiteit, sociale ontwikkeling en een innovatieve, duurzame economie. Het PMWP integreert de milieu- en de wateropgave en het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Behalve het PMWP is er een provinciaal natuurbeleidsplan (Brabant Uitnodigend Groen), een energieplan (Energieagenda) en is er beleid om de Brabantse agrofoodsector te verduurzamen (Uitvoeringsagenda Brabantse Agrofood). Het PMWP vult deze plannen aan daar waar er grote raakvlakken zijn met het milieu- en waterbeleid. Gedacht kan dan worden aan de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Op deze manier wordt gewerkt aan een integrale benadering van de duurzame fysieke leefomgeving.
Wettelijke taken
De wettelijke taken op het gebied van milieu en water worden zorgvuldig uitgevoerd. Voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het omgevingsrecht besteedt de provincie de uitvoering van taken uit aan de drie Brabantse omgevingsdiensten. De gemeente Eindhoven valt onder het werkgebied van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant (ODZOB). Afstemming vindt plaats in het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht. Tot slot bereidt de provincie zich voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Integrale en gezamenlijke aanpak
Provincie en partners blijven samenwerken (lokaal, regionaal, nationaal en internationaal). De provinciale rol hangt af van het onderwerp en van de onzekerheid die er is over doel en route. De provincie werkt waar mogelijk gebiedsgericht samen en dat moet uiteindelijk vanzelfsprekend worden. Daarbij worden alle belangen zoveel mogelijk meegenomen. De provincie nodigt de Brabantse partners (gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders, bedrijven en maatschappelijke organisaties) uit om een gezamenlijke klimaatagenda voor Brabant op te stellen. De provincie heeft daarbij de rol van kennismakelaar en verbinder (integratie van projecten en uitrol van goede voorbeelden. In de klimaatagenda worden gezamenlijke ambities en maatregelen vastgelegd. Ook op Europees niveau blijft de provincie samenwerken aan de milieu- en wateropgaven.
Bij grote ruimtelijke en infrastructurele werken wordt gezocht naar oplossingen met minder milieueffecten, bijvoorbeeld door de hoogwaardige inzet van secundaire materialen. Groene inpassing krijgt veel aandacht. De gronden en provinciale wegen die bij de provincie in bezit zijn worden beheerd op een natuur- en milieuvriendelijke manier. De provincie brengt de duurzaamheidsaspecten van nieuwe grote projecten en programma's bij aanvang in beeld middels een duurzaamheidsscan.
De provincie gaat verder met het Programma 'DuurzaamDoor'. Provincie en partners kijken samen wie welke rol kan oppakken bij het stimuleren van gedrag dat bijdraagt aan gezondheid, veiligheid en groene groei in relatie tot milieu en water.
5.2.3 Beleid Waterschap
Waterbeheerplan 'Waardevol Water'
Waterschap de Dommel heeft op 19 september 2015 het Waterbeheerplan “Waardevol Water” vastgesteld. Dit strategisch document is op 1 januari 2016 in werking getreden en beschrijft de doelstellingen voor de periode 2016-2021, alsmede de wijze waarop deze bereikt dienen te worden. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Stroomgebiedbeheerplan de Dommel, het Nationaal en het Provinciaal Milieu- en Waterplan.
Dit plan biedt ruimte voor initiatieven van derden en speelt in op kansen die zich in het waterschapgebied voordoen, waarbij de in het plan beschreven doelen leidend zijn. In de projecten zelf worden de doelen van het Waterbeheerplan uitgewerkt in concrete maatregelen. Het waterschap heeft de volgende uitgangspunten geformuleerd die richtinggevend zijn voor de plannen en oplossingen.
- Beekdalenbenadering: ook al zijn de verschillen tussen stad en buitengebied groot toch maken zij deel uit van hetzelfde beekdal waar logische natuurwetten gelden. Door dit beekdal als groter geheel steeds voor ogen te houden, kan integraler en effectiever worden gewerkt. wel is samenwerking met andere overheden, waterpartners en inwoners daarbij essentieel. Water verbindt de stad met het buitgebied.
- De gebruiker centraal: de omgeving wordt op heel veel verschillende manieren gebruikt en de behoeften en belangen van de gebruikers veranderen continu. Ook de waarde van water verandert mee en daarop moet worden ingespeeld.
- Samen sterker: door samen te werken met andere overheden en waterpartners, boeren en bedrijven en door samen oplossingen te zoeken en uitvoering te geven wordt het meest bereikt. Het waterschap wil daarin een inspirerende rol spelen en partijen daartoe de ruimte bieden. Door flexibel te zijn in de samenwerking met en rekening te houden met de inbreng en ideeën van andere partijen wordt de uitvoeringskracht versterkt.
- Gezonde toekomst: ook toekomstige generaties moeten over voldoende, veilig en schoon water. Ook in de maatschappij is het streven naar duurzaamheid steeds actueler en de kringloopgedachte sluit hierop aan. Het waterschap ziet dit als een inspirerende uitdaging en wil mensen bewust maken van de waarde van water en het belang van een duurzaam gebruik ervan.
Keur Waterschap De Dommel 2015
De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunningverlening.
Hydrologisch neutraal bouwen
Hydrologisch neutraal bouwen is opgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar dit voor staat en welke maatregelen er nodig zijn om daaraan te kunnen voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.
Neerslag die op een onverharde bodem valt, infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatse van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.
Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.
Realisatie van nieuwe verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit houdt in dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. Dit past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewatersysteem als het grondwatersysteem. Ingeval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening die het water tijdelijk bergt noodzakelijk. Het gaat hier dan om een voorziening die er voor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.
5.2.4 Gemeentelijk beleid
Gemeentelijk Rioleringsplan (2019-2022)
Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. Met het GRP geeft de gemeente invulling aan de gemeentelijke zorgplicht op het gebied van het afval- en oppervlakte- en grondwater. Het GRP bevat de geplande activiteiten gericht op het beheer en onderhoud van het rioolstelsel en bevat maatregelen ter verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel. Deze maatregelen bestaan vooral uit het afkoppelen van verhard oppervlak. Daarbij wordt regenwater gescheiden van afvalwater ingezameld en afgevoerd naar het oppervlaktewater. Waar mogelijk dient regenwater eerst te worden geborgen binnen het plangebied waarna alsnog vertraagd kan worden afgevoerd.
Daarnaast geeft het GRP antwoord op en invulling aan de wateropgave in de stad in verband met het veranderende klimaat. Het GRP levert een belangrijke bijdrage aan een gezonde, duurzame en leefbare stad. Daarvoor zijn door de raad vastgestelde uitgangspunten, richtlijnen en ontwerpnormen uit het Klimaatplan 2016-2020 en de Beleidsregel klimaatrobuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwerpen opgenomen en nader uitgewerkt.
Waterplan
Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.
5.3 Beschrijving Watersysteem Plangebied
5.3.1 Checklist watersysteem
Checklist watersysteem | |
Hoofdwatergang c.q. open water | Niet aanwezig binnen het plangebied |
Zijwatergang | Niet aanwezig binnen het plangebied |
Keurgebied binnen plangebied? | Nee |
Binnen 25-100 jaarszone? | Nee |
Binnen boringsvrije zone? | Ja, Aalsterweg |
Ecologische verbindingszone? | Nee |
Binnen reserveringsgebied waterberging 2050? | Nee |
Attentiegebied EHS | Nee |
Rioolwatertransportleiding | Nee |
Waterschap gemaal | Nee |
Landelijke afvoernorm binnen plangebied | Niet van toepassing |
Verdachte/verontreinigde locaties? | Zie bodemparagraaf |
Infiltratie praktisch mogelijk? | Matig tot slecht |
Uitwerkingsplicht/wijzigingsbevoegdheid | Niet van toepassing |
5.3.2 Gebiedsspecifieke eigenschappen
Het maaiveld van het plangebied bevindt zich ingevolge het Actueel Hoogte Bestand van Nederland op een hoogte van circa 19,3 meter boven NAP. De huidige verharding van het plangebied bestaat uit het transept van de Don Boscokerk en enkele toegangspaden. De overige ruimte kent momenteel een groene invulling.
5.3.3 Bodemopbouw
De bodemopbouw bestaat uit fijn leemhoudend zand, afgewisseld met leemlenzen. Aan de hand van een indicatief infiltratieonderzoek (zie bijlage 10) komt naar voren dat het plangebied een matige tot slechte infiltratiesnelheid kent. Ter plaatse dient rekening gehouden te worden met de aanwezige leemlagen op circa 1,5 - 2,5 meter beneden maaiveld. Om die reden wordt geadviseerd om binnen de grenzen van het plangebied een bergingsvoorziening aan te leggen of een grondverbetering tot onder de leemlaag toe te passen.
5.3.4 Grondwater
Op basis van de boorprofielen en de gekende data bedraagt de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) ter plaatse van het plangebied 17,9 meter boven NAP. Hiermee bevindt de grondwaterstand zich om en nabij de 1,5 meter beneden maaiveld. De eventuele retentie voor de toekomstige verharding dient boven de GHG aangelegd te worden. Gezien
5.3.5 Boringsvrije zone
Het plangebied is gelegen in de boringsvrije zone 'Aalsterweg'. Een bestemmingsplan dat is gelegen in een 'boringsvrije zone' strekt mede tot het behoud van de beschermende kleilaag in de bodem. Het is niet noodzakelijk om inhoudelijke bescherming via het ruimtelijke spoor op te nemen, omdat in de Provinciale milieuverordening (PMV) al is voorzien in een systeem van melding van dergelijke activiteiten. Van opname in het bestemmingsplan van de boringsvrije zone gaat dan ook vooral een signalerende functie uit.
5.4 Toekomstige Situatie Van Het Watersysteem
5.4.1 Verharding
Op basis van figuur 15 kunnen de relevante oppervlakten berekend worden wat betreft het verhardingsoppervlak. In de bestaande situatie beschikt het 2.880 m2 grote perceel over een verhard oppervlak van circa 950 m2. Hiervan zal circa 200 m2 (bestrating) vervangen worden voor groen. Daarnaast wordt aan de hand van de realisatie van het zorgstudiocomplex inclusief fietsenstallingen 796m2 aan verharding toegevoegd. Op 45 m2 na wordt dit dakoppervlak van een groene uitvoering voorzien. Verder wordt circa 263 m2 bestraat en wordt voor circa 85 m2 halfverharding toegepast. 986 m2 krijgt een volledig groene uitvoering. Op basis van deze oppervlakten is de watertoets uitgevoerd. Het resultaat hiervan is zichtbaar in bijlage 11.
Aangezien de riolering van de bebouwing geloosd wordt op een gemeentelijke riool, is de Keur van het Waterschap niet van toepassing. De gemeente Eindhoven hanteert voor iedere m2 aan verhard oppervlak een eis van 60 mm retentie. Deze 60 mm waterbergingseis kan gereduceerd worden naargelang de hoeveelheid groen in het plangebied. Op basis van bovengenoemde oppervlakten betekent dit dat de waterbergingsopgave, afhankelijk van de gekozen maatregelen en de uiteindelijke invulling, tussen de 17 m3 en 27,5 m3 zal liggen. De hemelwaterretentie dient binnen het perceel of in overleg met de gemeente, elders gerealiseerd te worden.
Aangezien in dit stadium nog niet bekend is hoe groot het daadwerkelijk verhard oppervlak zal gaan bedragen, kan vooralsnog geen definitieve berekening gemaakt worden van de waterbergende compensatie-eis. Het terrein zal naast de bebouwing zoveel als mogelijk een groene invulling krijgen, zodat het afstromend verhard oppervlak zo beperkt mogelijk blijft.
5.4.2 Berging
Aan de hand van de definitieve uitwerking wordt een bergingsvoorziening aangelegd in verhouding tot het uiteindelijke verharde oppervlak. Voorafgaand aan de aanvraag omgevingsvergunning wordt het RWA- en DWA-stelsel gedetailleerd uitgewerkt conform de geldende normen, in overleg met de gemeente en het Waterschap. Indien initiatiefnemer bij de verdere uitwerking van het planvoornemen afziet van de groene daken, kan desgewenst geopteerd worden voor infiltratiekratten. Aangezien ondergronds bergen niet bijdraagt aan een groene leefomgeving, wordt de bergingseis in dat geval opgehoogd tot 25,5 m3. Op basis van het infiltratieonderzoek (zie bijlage 10) is de ondergrond echter niet geschikt bevonden voor ondergronds bergen en dienen er alsdan aanvullende maatregelen getroffen te worden in de zin van grondverbetering of vertraagde afvoerconstructies. Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal op basis van het uiteindelijke ontwerp aangetoond worden hoe de benodigde waterberging exact gerealiseerd zal worden.
Gezien de hoogteligging is ter plaatse geen grondwateroverlast aanwezig. Door het voorzien van een noodoverloop, een aan te leggen retentie en een vloerpeil zoals bestaand of 20 cm. boven de kruin van de weg, is geen (grond)wateroverlast binnen het plangebied en bij derden te verwachten.
5.4.3 Waterkwaliteit
Te behoeve van de waterkwaliteit zal het hemelwater en het huishoudelijke afvalwater gescheiden worden ingezameld en separaat van elkaar worden afgevoerd. Voor het huishoudelijke afvalwater zal in overleg met de afdeling huisaansluitingen van de gemeente, een aansluiting op het gemeentelijke rioolstelsel worden gerealiseerd.
Daarnaast wordt de toepassing van uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, koper en lood tot een minimum beperkt en worden chemische bestrijdingsmiddelen en/of agressieve reinigingsmiddelen zoveel als mogelijk voorkomen. Op deze manier worden zo min mogelijk vervuilende stoffen toegevoegd aan de bodem, alsmede het grond- en oppervlaktewatersysteem.
5.4.4 Advies Waterschap
Bij brief van 4 maart 2019 heeft Waterschap De Dommel aangegeven in te kunnen stemmen met onderhavig bestemmingsplan. Verder heeft het waterschap aangegeven graag betrokken te blijven bij de verdere uitwerking van de bergingsvoorziening.
5.4.5 Conclusie
Aan de hand van bovenstaande maatregelen blijft de nieuwe watersituatie dus minimaal gelijk aan de uitgangssituatie, waarmee invulling wordt gegeven aan klimaatrobuust bouwen conform de beleidsregel. Hiermee wordt voldaan aan de diverse beleidsuitgangspunten ten aanzien van waterhuishouding en waterkwaliteit. In dat verband zijn de volgende afspraken gemaakt:
- op basis van de inrichtingsschets (figuur 15) is de rekentool uitgevoerd en vindt watercompensatie plaats door de aanleg van een groen dak op het zorgvoorzieningscomplex. Alternatieve maatregelen ten behoeve van watercompensatie zijn in overleg met de gemeente bespreekbaar. Indien de definitieve inrichting substantieel wijzigt, kan de gemeente een nieuwe watercompensatieberekening eisen;
- de technische uitwerking van het ontwerp dient voor de aanvraag omgevingsvergunning afgestemd te worden met het Waterschap en de gemeente;
- de huisaansluitingen op het openbare riool worden in overleg met de afdeling huisaansluitingen van de gemeente Eindhoven gerealiseerd.
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Algemeen
Het bestemmingsplan ''II Stratum buiten de Ring II 2016 (Mimosaplein 2)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Daar waar noodzakelijk, wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.
6.2 Planmethodiek
Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. De verbeelding en de regels bieden een directe (bouw)titel voor bebouwing en gebruik, al dan niet in combinatie met een nadere-eisen-regeling.
6.3 Verbeelding
Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.
6.4 Planregels
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels. De inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In "Artikel 1 Begrippen" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Artikel 2 Wijze van meten" zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.
Bestemming 'Maatschappelijk'' (Artikel 3)
Onderhavig planvoornemen voorziet onder meer in de realisatie van een zorgstudiocomplex. Het betreft hier een sociaal-maatschappelijke functie waar zorggerelateerde dienstverlening plaatsvindt. Daarnaast voorziet het planvoornemen tevens in het mogelijk maken van reguliere woningen binnen het bouwvlak ter plaatse van het transept van de kerk. Hiervoor is de functieaanduiding 'wonen' opgenomen.
Voorts valt ook het reeds bestaande kinderdagverblijf binnen deze bestemming. Het kinderdagverblijf is gehuisvest in het schip van de kerk. Ter plaatse vinden geen wijzigingen plaats en zijn de bestaande rechten overgenomen. Dit deel van de kerk is echter meegenomen in onderhavige bestemmingsplanherziening ter borging van de (cultuurhistorische) samenhang.
Aangezien de bestemming 'Maatschappelijk' een ''verzamelbestemming” betreft, kan het zijn dat de voorziene functies in de toekomst wijzigen naar (andere) maatschappelijke voorzieningen. Deze voorzieningen kunnen onder meer bestaan uit medische, sociaal-culturele, religieuze, educatieve en openbare dienstverlenende (non-profit) instellingen, alsmede voorzieningen ten behoeve van sport. Concreet gaat het hier dan om voorzieningen als kerken, scholen, buurtcentra, sporthallen, bejaardenhuizen, welzijnsvoorzieningen, medische (groeps)praktijken en dergelijke, al dan niet in combinatie met (boven)woningen. Gekozen is voor een flexibele regeling, zodat uitwisseling van alle functies die passen binnen de omschrijving, mogelijk is. De grenzen van de bouwvlakken zijn dusdanig gesitueerd dat enige uitbreiding van de bebouwing mogelijk is.
Binnen de bestemming `Maatschappelijk´ is horeca uitsluitend toegestaan ondergeschikt aan, dan wel ter ondersteuning van de desbetreffende maatschappelijke functie(s). Dat wil (zoals vermeld in het gemeentelijke Horecabeleidsplan) zeggen dat de openingstijden van de horeca-activiteit niet ruimer mogen zijn dan die van de hoofdactiviteit, dat de horecavoorziening geen eigen toegang mag hebben en dat er geen separate reclame-uitingen zijn toegestaan.'
Hoofdstuk 7 Handhaving
7.1 Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021
In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.
Uitgangspunten
Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:
• Informatiegestuurd
De gemeente Eindhoven ziet informatiegestuurde handhaving als een belangrijke pijler. Er zijn ontwikkelingen op het gebied van ICT en data-analyse. Door gemeentelijke en andere informatiebronnen te ontsluiten, te analyseren en te combineren kunnen we problematiek eerder (of preventief) en gerichter aanpakken.
• Gebiedsgericht
Om optimaal in te kunnen spelen op vraagstukken van inwoners, zet de gemeente Eindhoven binnen het ruimtelijk domein al geruime tijd in op gebiedsgericht toezicht. Dit doen we door - vanuit een actieve samenwerking met wijkteams - te kijken naar naleefgedrag, oorzaken en oplossingen gerelateerd aan geografische gebieden. Er zijn verschillende vragen, doelgroepen en belangen. Kennis wordt gedeeld en ervaringen van inwoners en bedrijven worden verzameld. Deze input is van invloed op de prioriteiten in het jaarlijkse uitvoeringsplan, waar mogelijk toegespitst op een specifieke wijk. Per wijk kunnen er dus op basis van gebiedsanalyses en bijvoorbeeld buurtcontracten verschillende bouwstenen zijn voor het uitvoeringsplan.
• Risico- en oplossingsgerichte benadering
De gemeente Eindhoven benadert toezicht en handhaving risico- en oplossingsgericht. De prioriteiten worden in beginsel gebaseerd op een inschatting van de veiligheids- en gezondheidsrisico's voor inwoners. Ook aspecten als leefbaarheid, duurzaamheid en omgevingskwaliteit wegen in belangrijke mate mee. Daarnaast worden prioriteiten mede gebaseerd op wat inwoners en bedrijven belangrijk vinden. Eindhoven hecht er waarde aan om vraagstukken waar mogelijk gezamenlijk op te lossen. Er zijn onderwerpen die in algemene zin aandacht vragen. Brandveilig gebruik van woongebouwen verdient (nog) meer aandacht, in de context van kwetsbare groepen die langer zelfstandig blijven wonen. Ook aanpak van jeugdoverlast, duurzaamheid en de bestaande bouw zijn voorbeelden. Er wordt gezocht naar de beste oplossing die nodig is voor het versterken van de veiligheid in de leefomgeving van onze inwoners. Hiermee ontstaat een risicoanalyse op basis waarvan vervolgens de prioriteiten binnen het toezicht worden gesteld.
• Consequent en doelmatig
Uitvoeringsplannen en jaarverslagen bevatten een overzicht van de inzet en capaciteit voor handhaving. In het verlengde van informatiegestuurde en oplossingsgerichte handhaving, vergt doelmatige handhaving een analyse van resultaten. Meetbare doelen om te beoordelen of de beschikbare capaciteit zo doelmatig mogelijk wordt ingezet. We beogen de komende jaren een ontwikkeling door te maken in de vierslag capaciteit – prioriteit – risicoanalyse - nalevingsniveau. Dit moet onder andere leiden tot meer inzicht in de relatie tussen handhavingsinspanningen en het nalevingsniveau (effect).
Prioritering
De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen, is inzicht in mogelijke problemen, risico's en negatieve effecten noodzakelijk. Hierdoor kan beter worden ingespeeld op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.
Uitvoeringsplan
In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:
- Object en informatiegericht
- Bouwen en Wonen
- Openbare leefomgeving
- Bedrijven
- Gebiedsgericht
- Pilot Veiligheid en Leefbaarheid
- Actiegebieden
- Themagericht
Bij ieder onderdeel worden jaarlijks een aantal belangrijke ontwikkelingen op het gebied van toezicht en handhaving opgenomen. Dat kan bijvoorbeeld gaan om woonoverlast bij de Activiteiten Bouwen & Wonen. Of duurzaamheid en energiebesparing bij de Activiteiten Bedrijven.
Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.
Duidelijke regels
Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven, is het belangrijk dat regels duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden.
Hoofdstuk 8 Financiële Aspecten
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.
Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien, indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.
Ook kan er sprake zijn van zogenaamde “kruimelgevallen”. In dergelijke gevallen zijn de door de gemeente te maken kosten beperkt en kunnen de kosten verhaald worden via de legesverordening. Voorwaarde hierbij is dat er geen sprake is van fasering, locatie-eisen of eisen aan woningbouwcategorieën.
Voor onderhavig planvoornemen is een anterieure overeenkomst afgesloten, zodat er geen verplichting bestaat tot het vaststellen van een exploitatieplan.
Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1 Bro
Op grond van artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is geplaatst in Groot Eindhoven op 5 september 2018. De kennisgeving is tevens bij de officiële publicaties op de gemeentelijke website www.eindhoven.nl geplaatst. Er zijn geen stukken betreffende het voornemen ter inzage gelegd, noch is de mogelijkheid open gesteld om zienswijzen tegen het voornemen in te dienen of instanties om advies te vragen.
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke binnen het plan in het geding zijn.
Aangezien geen rijksbelangen in het geding zijn, heeft geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk. Met de provincie heeft vooroverleg plaatsgevonden middels het digitale vooroverlegformulier. Hieruit is gebleken dat er geen provinciale belangen in het geding zijn. Tevens heeft vooroverleg met het Waterschap plaatsgevonden. De resultaten van dit vooroverleg zijn verwerkt in hoofdstuk 5 van deze toelichting.
9.3 Vooroverleg
Naast bovengenoemde instanties, heeft tevens vooroverleg plaatsgevonden met Trefpunt Groen Eindhoven , de Van Abbestichting en Stichting Wederopbouw Eindhoven. Tijdens een persoonlijk gesprek is het planvoornemen toegelicht en voorliggend ontwerpbestemmingsplan doorgenomen. Onderstaand zijn achtereenvolgens de reacties van voornoemde partijen uiteengezet:
Trefpunt Groen Eindhoven
Op basis van het gevoerde vooroverleg geeft Trefpunt Groen aan dat diens belangen niet geschaad worden als gevolg van de bestemmingsplanwijziging. Het plan draagt bij aan het streven naar duurzaam ruimtegebruik, doordat het bestaand stedelijk gebied van Eindhoven wordt verdicht. Hierdoor kan het buitengebied gespaard blijven. Geadviseerd is verder om de waterbergingsopgave te realiseren middels toepassing van groene daken. Dit advies is overgenomen. Daarnaast is geadviseerd om te anticiperen op natuurinclusief bouwen middels de (in)bouw van verblijfsplaatsen en nestgelegenheden voor de vleermuis, de gierzwaluw en de huismus. In de verdere planuitwerking wordt gekeken in hoeverre dit ingepast kan worden. Verder is geadviseerd om boombeschermende maatregelen te nemen, te werken met drukverdelers, wortels – waar nodig – recht af te steken en werkzaamheden rondom de bomen uit te laten voeren onder toezicht van een bomenwacht. Dit advies wordt mede op grond van de BEA overgenomen. Trefpunt Groen Eindhoven geeft tot slot aan positief te staan tegenover onderhavig bestemmingsplan.
Van Abbestichting
Op basis van het gevoerde vooroverleg, heeft de Van Abbestichting aangegeven zich te kunnen vinden in het planvoornemen. Het plan hoeft om die reden niet nogmaals voorgelegd te worden.
Stichting Wederopbouw Eindhoven
Op basis van het gevoerde vooroverleg, heeft Stichting Wederopbouw Eindhoven aangegeven dat het vanwege de eenduidigheid en samenhang wenselijk zou zijn om de gehele kerk in het plangebied op te nemen. In eerste instantie was enkel het kadastrale perceel waar de daadwerkelijke ontwikkelingen voorzien zijn opgenomen binnen het plangebied. Deze suggestie is doorgevoerd in onderhavig bestemmingsplan.
9.4 Omgevingsdialoog
Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming.
Aan de hand van een schriftelijke uitnodiging zijn de omliggende adressen uitgenodigd voor een inloopavond op 18 september 2018. Tijdens deze avond zijn de omwonenden en andere belanghebbenden geïnformeerd over het planvoornemen en was er gelegenheid om vragen te beantwoorden. In bijlage 12 is een verslag opgenomen van de inloopavond.
Daarnaast is het aangrenzende kinderdagverblijf tijdens een persoonlijk bezoek geïnformeerd over het planvoornemen. Aan de hand van het gesprek is positief gereageerd ten aanzien van de plannen.
9.5 Procedure
Het ontwerpbestemmingsplan is op de gebruikelijke wijze gedurende zes weken ter inzage gelegd, van donderdag 25 april 2019 tot en met woensdag 5 juni 2019. Binnen deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan kenbaar te maken.
Kennisgeving van de terinzagelegging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven van 24 april 2019 gepubliceerd. Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.
Naar aanleiding van de tervisielegging zijn geen zienswijzen ontvangen. Het waterschap De Dommel heeft opgemerkt dat de definitie van waterhuishoudkundige voorzieningen ontbreekt. Deze definitie is met een ambtshalve wijziging doorgevoerd in de regels.
Bijlage 1 Bouwhistorische Beschrijving En Monumentale Waardenstelling Transept Don Boscokerk
bijlage 1 Bouwhistorische beschrijving en monumentale waardenstelling transept Don Boscokerk
Bijlage 2 Parkeerdrukmeting Mimosaplein E.o.
bijlage 2 Parkeerdrukmeting Mimosaplein e.o.
Bijlage 3 Bomen Effect Analyse
bijlage 3 Bomen Effect Analyse
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
bijlage 4 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek Speelpleinen
bijlage 5 Akoestisch onderzoek speelpleinen
Bijlage 6 Verkennend Bodemonderzoek
bijlage 6 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 7 Aanvullend Bodemonderzoek & Verkennend Onderzoek Asbest In Bodem
bijlage 7 Aanvullend bodemonderzoek & verkennend onderzoek asbest in bodem
Bijlage 8 Aanvullend Bodemonderzoek - Verdere Afperking
bijlage 8 Aanvullend bodemonderzoek - verdere afperking
Bijlage 9 Quickscan Flora & Fauna
bijlage 9 Quickscan flora & fauna
Bijlage 10 Infiltratieonderzoek
bijlage 10 Infiltratieonderzoek
Bijlage 11 Resultaat Watertoets
bijlage 11 Resultaat watertoets
Bijlage 12 Verslag Inloopavond Don Boscokerk
bijlage 12 Verslag inloopavond Don Boscokerk
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan III Stratum buiten de Ring II 2016 (Mimosaplein 2) met identificatienummer NL.IMRO.0772.80332-0301 van de gemeente Eindhoven.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aan-huis-verbonden-beroep
een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Bijvoorbeeld gastouderopvang; detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis; of het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf.
Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.7 bestaande situatie
bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;
bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.8 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.9 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.10 bijgebouw
een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.11 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.12 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.13 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.
1.14 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.15 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.16 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.17 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied.
1.18 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.19 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.20 gebruiken
het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.
1.21 geluidgevoelige functies
bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
1.22 hoofdgebouw
een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
1.23 huishouden
een meerderjarige alleenstaande, dan wel twee of meer personen waarvan er ten minste één meerderjarig is, die duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voeren.
1.24 kamerverhuur
woonvorm waarbij sprake is van woonruimte die geen eigen afzonderlijke toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van een of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche/bad en/of toilet) buiten die onzelfstandige woonruimte.
1.25 maatschappelijke voorzieningen
educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en daarbij behorende voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en openbaar bestuur. Onder maatschappelijke voorzieningen zijn tevens begrepen kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang.
1.26 Nota Parkeernormen 2016
parkeernormen vastgesteld op 17 mei 2016, gepubliceerd en in werking getreden op 10 juni 2016.
1.27 peil
0.30 m' boven de kruin van de weg.
1.28 voorgevel
de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.29 voorkeursgrenswaarde
de toelaatbare waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
1.30 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).
1.31 Wet geluidhinder
Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
1.32 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, dan wel voor de huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.
1.33 woongebouw
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bebouwingspercentage
een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
2.2 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.3 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.4 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.6 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, ventilatiekanalen, reclameaanduidingen, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1 meter bedraagt. Deze regel is niet van toepassing op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – 1'.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor `Maatschappelijk´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- maatschappelijke voorzieningen;
- ter plaatse van de functieaanduiding 'wonen' zijn tevens woningen toegestaan in de vorm van een woongebouw;
met daarbij behorende:
- horecavoorzieningen, detailhandelsvoorzieningen en/of dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling voor zover ten dienste van de maatschappelijke voorziening;
- tuinen, erven en terreinen;
- parkeervoorzieningen en fietsenstallingen;
- groenvoorzieningen;
- speelvoorzieningen;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
met dien verstande dat
- het maximum aantal woningen ter plaatse van de functieaanduiding 'wonen' 17 is;
- een woning niet mag worden gesplitst in twee of meerdere woningen;
- kamerverhuur niet is toegestaan, tenzij het een bestaande situatie betreft.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- een niet geluidgevoelige functie mag slechts worden gewijzigd in een geluidgevoelige functie passend binnen artikel 3.1, indien;
- de voorkeurswaarde ingevolge de Wet geluidhinder niet wordt overschreden of;
- indien sprake is van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde er door het bevoegd gezag hogere waarden zijn verleend;
- het is verboden om in de bestaande situatie de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen te wijzigen in een andere gebruiksfunctie passend binnen de bestemming met een toename van de autoparkeerbehoefte conform de Nota Parkeernormen 2016.
- de maximum vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden-beroep is 75 m2 per woning;
- detailhandel in volumineuze goederen en/of grootschalige detailhandel is niet toegestaan.
3.4 Voorwaardelijke verplichting geluid
Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de gronden conform het bepaalde in lid 3.1 sub b. is uitsluitend toegestaan als de binnenwaarde van de woningen niet hoger is dan 35 dB (A) ten gevolge van industrielawaai. De maatregelen die hiervoor getroffen moeten worden dienen tevens in stand gehouden te worden.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.3 lid b indien wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 9.1.1 of 9.1.2.
Artikel 4 Waarde - Cultuurhistorie
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en het bevorderen van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het aangewezen gebied en de bebouwing daarin.
In het geval van strijdigheid van regels in dit bestemmingsplan, gaan de regels van dit artikel voor op de regels die op grond van de andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen van hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – 1' gelden de volgende regels:
- de bestaande voorgevelrooilijnen mag niet worden overschreden;
- de bestaande goot- en bouwhoogte mag niet wordt overschreden;
- van de bestaande dakvorm, dakhelling en nokrichting van gebouwen mag niet wordt afgeweken.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
6.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig die bestemming.
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
7.1 milieuzone - boringsvrije zone
Binnen de aanduiding "milieuzone - boringsvrije zone" zijn onverminderd het elders in dit bepaalde, de regels van de provinciale milieuverordening van toepassing.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Binnenplans afwijken
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorische waarden, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages;
- de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 m, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 2 m is;
- de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' wordt overschreden met maximaal 20 cm ten behoeve van gevelisolatie om energie te besparen;
- de regels ten aanzien van de realisatie van gebouwen ten behoeve van het opwekken van duurzame energie en toestaan dat de maximum oppervlakte wordt vergroot tot maximaal 100 m2.
Artikel 9 Overige Regels
9.1 Parkeren
9.2 Groen
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
10.2 Afwijken
burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 10.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 10.1 met maximaal 10%.
10.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 10.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
10.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
10.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 10.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
10.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 10.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan III Stratum buiten de Ring II 2016 (Mimosaplein 2).