KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Het Plangebied
1.3 Voorgaande Plannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Historisch Perspectief
2.2 Stedenbouwkundige Structuur
2.3 De Buurten
2.4 De Ontwikkeling
Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.5 Volkshuisvesting
3.6 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden
3.7 Verkeer En Parkeren
3.8 Groen
3.9 Kabels, Leidingen En Straalpaden
Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf
4.1 Milieueffectrapportage
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
4.3 Geluid
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Duurzaamheid
4.7 Bodem
4.8 Natuur
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Inleiding
5.2 Beleid
5.3 Situatie Voor Plangebied
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Algemeen
6.2 Planmethodiek
6.3 Verbeelding
6.4 Planregels
Hoofdstuk 7 Handhaving
Hoofdstuk 8 Financiële Aspecten
Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1 Bro
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
9.3 Samenspraak
9.4 Zienswijzen
Bijlage 1 Evaluatierapport Archeologie
Bijlage 2 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 4 Plan Van Aanpak Bodemonderzoek
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Artikel 4 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten Bij Wonen

I Philipsdorp 2013 (Langdonkenstraat)

Bestemmingsplan - gemeente Eindhoven

Vastgesteld op 16-06-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Collectief particulier opdrachtgeverschap Philipsdorp (CPO Philipsdorp) heeft de wens om in eigen beheer hoogwaardige en duurzame woningen te ontwikkelen op een terrein dat wordt afgebakend door de Draaiboomstraat, Langdonkenstraat en de Hubertastraat. Er worden 13 woningen met een gemeenschappelijke groene binnentuin en eigen parkeerplaatsen gerealiseerd passend binnen de karakteristiek van het Philipsdorp.

Het bestemmingsplan "I Philipsdorp 2013 (Langdonkenstraat)" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.

1.2 Het Plangebied

Het plangebied ligt tegen het centrum van de gemeente en wordt in grote lijnen begrensd door de Draaiboomstraat, Langdonkenstraat en de Hubertastraat. De voorgenomen ontwikkeling ligt in het Philipsdorp en in het stadsdeel Strijp.

verplicht

Figuur 1: Fragment van de kaart van gemeente Eindhoven. Blauwe cirkel is de locatie van het plangebied. Bron: Geofundament d.d. 30-08-2018.

verplicht

Figuur 2: Fragment van de kaart van gemeente Eindhoven. Blauwe cirkel is de locatie van het plangebied. Bron: Geofundament d.d. 30-08-2018.

verplicht

Figuur 3: Luchtfoto van het plangebied. Het plangebied is rood omrand.

Op deze locatie heeft in het verleden geen bebouwing gestaan. Het plangebied bestaat uit braakliggende gronden en een grasveld.

1.3 Voorgaande Plannen

Het bestemmingsplan "I Philipsdorp 2013 (Langdonkenstraat)" vervangt het bestemmingsplan 'Philipsdorp 2013', vastgesteld door de raad op 21 mei 2013, onherroepelijk geworden op 19 juli 2013. Binnen het plangebied geldt de bestemming 'Wonen', maar er ligt geen bouwvlak ter plaatse waardoor de realisatie van13 woningen niet past.

verplicht

Figuur 4: Uitsnede verbeelding 'Philipsdorp 2013', met blauw omrand het plangebied. Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl, d.d. 30-08-2018.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is beschreven op welke wijze rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied

Het onderhavige plangebied ligt binnen (de buurt) het Philipsdorp. Een deel van dit terrein ligt binnen het beschermd stadsgezicht Philipsdorp.

2.1 Historisch Perspectief

Voor deze paragraaf is gebruik gemaakt van "Philipsdorp Eindhoven, Wikken en wegen in waardevolle wijken: de methode in de praktijk van Rein Geurtsen en Ad Hereijgers.

Philipsdorp is een uniek stuk erfgoed. Het is één van de schaarse voorbeelden van een Company Town in Nederland en is gebouwd in de periode tussen 1910 tot 1923 door de NV Philips Gloeilampenfabriek. Philips wilde het probleem van de volkshuisvesting en de toenemende woningnood op eigen kracht oplossen door het stichten van een fabrieksdorp. Van heinde en verre werden arbeiders voor de Philips-fabrieken aangetrokken, die door het bedrijf onder meer in Philipsdorp gehuisvest werden. Door de ontwikkeling van Philipsdorp zelf ter hand te nemen, kon het bedrijf een goede huisvesting voor deze arbeiders realiseren; een gezonde woning met voldoende licht en lucht, goede sanitaire omstandigheden, op korte afstand van het werk en met een moestuin voor het telen van eigen groente en fruit.

Het fabrieksdorp vormde nagenoeg een complete leefgemeenschap met winkels, scholen en recreatieve voorzieningen. Men woonde er tussen collega's en directe superieuren, die vaak van verschillende gezindte en nationaliteit waren. Een jonge, gevarieerde, maar hechte wijkgemeenschap was het gevolg. Inspiratiebron voor Philipsdorp waren de verschillende Engelse fabrieksdorpen zoals Port Sunlight van W.H. Lever bij Liverpool en de tuinstadbeweging van Ebenezer Howard, Garden Cities of Tomorrow, uit 1898.


Voor de ontwikkeling van Philipsdorp huurde industrieel Anton Philips bekwame adviseurs in en koos hij voor een radicaal concept. Philips stichtte een "stralend" fabrieksdorp, met woningen en (winkel)voorzieningen die zich scharen rondom een 'Green'. Deze 'Green' bestond uit een centraal gemeenschapspark met recreatieve en sportieve voorzieningen, zoals een voetbalveld: de bakermat van de huidige voetbalclub PSV. Eromheen liep een brede wandelpromenade begeleid door een watersingel. Verder was er weinig groene verblijfsruimte in de buurt. De achtertuinen vormden de groene oases in de wijk. Alle tuinbegrenzingen bestonden uit ligusterhagen. De tuinen waren veelal nutstuinen met groenten, fruitstruikjes en bomen.

Anton Philips bouwde zijn fabrieksdorp buiten het stedelijk gebied van Eindhoven, in de buurgemeente Strijp. Hij koos een locatie waar hij kon beschikken over goedkope grond. Parallel aan de industriële ontwikkeling groeide Philipsdorp voor de Tweede Wereldoorlog uit tot een, voor Nederlandse begrippen, omvangrijke Company Town.

De naoorlogse stedelijke ontwikkelingen hebben er voor gezorgd dat Philipsdorp centraal in het stedelijk gebied is komen te liggen. Fabrieksgebouwen maken plaats voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Het PSV-stadion is uitgebreid en het appartementencomplex Stadionkwartier is op de voormalige 'Green' gerealiseerd. Deze ontwikkelingen hebben er toe geleid dat Philipsdorp als Company Town van de kaart dreigde te verdwijnen.


Met de aanwijzing van Philipsdorp als beschermd stadsgezicht (16 april 2003) en met de vaststelling van een ontwikkelingsvisie voor Philipsdorp (november 2008) wordt de waarde van Philipsdorp voor de stad onderkend. Naar aanleiding van de ontwikkelingsvisie is een concept-beeldkwaliteitsplan voor Philipsdorp opgesteld waarin het ambitieniveau van de renovatie van de woningen en de openbare ruimte staat beschreven. Doel is om Philipsdorp voor de komende 40 jaar duurzaam te conserveren voor de stad, rekening houdend met haar ontstaansgeschiedenis, maar ook met de functionele eisen die het heden en de toekomst stellen aan de kwaliteit van de woningen, de inrichting van de woonomgeving en sociaal-maatschappelijke voorzieningen. In 2012 is Woonbedrijf gestart met de renovatie van 770 woningen in Philipsdorp. Na de renovatie wordt het openbaar gebied opnieuw ingericht, waarbij onder meer aandacht uitgaat naar het terugbrengen van groen.

2.2 Stedenbouwkundige Structuur

Strijp is één van de vijf dorpen rondom Eindhoven die in 1920 door Eindhoven is geannexeerd. Het centrum van Strijp is het St. Trudoplein en omgeving. Vanuit dit plein liepen wegen naar de omliggende kernen. De Strijpsestraat, de Gagelstaat en de later aangelegde Willemstraat verbonden Strijp met de stad Eindhoven. Deze historische wegen met karakteristieke lintbebouwing zijn ondanks de verstedelijking nog steeds herkenbaar. Ook zijn deze straten nog steeds belangrijk voor de ontsluiting van Eindhoven.


Vanaf 1910 begon Philips tussen Strijp en Eindhoven aan de ontwikkeling van zijn Company Town. Het eerste gedeelte van Philipsdorp werd ontworpen door architect Ir. G.J. de Jongh. Zijn romantische landschappelijke benadering met vloeiende en gebogen wegen die uitkomen in het voormalige centrale park, zijn bepalend voor de stedenbouwkundige structuur van Strijp. Het centrale park werd begrensd door brede groen ingerichte lanen: de Frederiklaan, de Jonghlaan en de Elisabethlaan. De Frederiklaan is ontworpen als een centrale hoofdweg tussen het St. Trudoplein en de Willemstraat en heeft nog steeds deze functie. Het groene karakter van de lanen is verloren gegaan en de 'Green' is inmiddels bebouwd met het PSV-stadion en het Stadionkwartier. De Elisabethlaan bestaat niet meer.


Ter voorbereiding van de annexatie van de omliggende dorpen van Eindhoven werd in 1918 het Algemeen Uitbreidingsplan opgesteld. Een belangrijk onderdeel hiervan was het verbeteren van de verkeersstructuur. Ringwegen en radiaalwegen moesten Eindhoven en de randdorpen ontsluiten. De huidige Glaslaan maakte onderdeel uit van de binnenste ring. Deze binnenste ring is nooit afgemaakt. De Kastanjelaan maakte een verbinding tussen de buitenring (de huidige Ring) en de binnenste ring en ontsloot de nieuwe bedrijfsterreinen van Philips.

Het plein bij de Essenstraat koppelt de Kastanjelaan en de Glaslaan met de Frederiklaan. Dit plein werd gevormd in een periode waarin de verdere groei van het Philipsconcern en het Philipsdorp niet meer los kon worden gezien van de ontwikkeling van Eindhoven in groter verband. Het markeert de historische overgang tussen de fase van Company Town naar moderne industriestad.

De aanleg van deze verkeerswegen en de verknoping met het bestaande wegennet bepaalt de stedenbouwkundige opzet van Strijp en de positie van de woonbuurten van Philipsdorp.

verplichtFiguur 5: Wegenstructuur en de verschillende buurten van Philipsdorp

2.3 De Buurten

De wijk is opgebouwd uit vier buurten die tezamen Philipsdorp vormen. De buurten zijn gebouwd in verschillende perioden en hebben ieder een eigen geschiedenis, opzet en architectuur. Hierdoor zijn de buurten als zelfstandige onderdelen te herkennen. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt gedeeltelijk in de buurt 'Oud Philipsdorp' en gedeeltelijk in de 'rafelige rand'.


Oud Philipsdorp (periode 1910 tot 1916)

In 1910 begon Philips met de bouw van zijn Companytown. Het eerste gedeelte wordt Oud Philipsdorp genoemd. Architect G.J. de Jongh maakte een stedenbouwkundig plan, waarbij woningen werden gesitueerd rondom een gemeenschappelijk park. Dit park werd begrensd door brede lanen met een middenberm en een dubbele bomenrij. De Frederiklaan en de Jonghlaan zijn nog wel aanwezig maar het groen is verdwenen. Van de winkelvoorzieningen rondom de 'Green' zijn er nog enkele over.

Kenmerkend voor Oud Philipsdorp is de romantisch landschappelijke opzet met gebogen straten die uitkomen op de voormalige 'Green'. Iedere straat is anders ontworpen. De meest bijzondere straat was de Hulstlaan die uitkwam op de 'Green'. Ook het oorspronkelijke karakter van de Hulstlaan is verdwenen.

De architecten die aan Philipsdorp werkten, hanteerden voor de woningen een pittoreske stijl om een dorpse sfeer te benadrukken. Door (soms subtiele) variaties in architectuur is een afwisselend gevelbeeld ontstaan.

De woningen kregen geen voortuinen, omdat Philips er geen vertrouwen in had, dat de tuinen goed werden onderhouden door de bewoners. Wel hadden de woningen diepe achtertuinen waar de bewoners - vaak van agrarische afkomst - groenten konden kweken. De Hulstlaan vormde hierop een uitzondering. Hier hadden de woningen in het verleden wel een voortuin, maar deze zijn bij een herinrichting van de openbare ruimte verdwenen. De 'Green' is nu bebouwd met het PSV-stadion en het stadionkwartier. Deze grootschalige bebouwing vormt een groot contrast met de kleine en lage huisjes van Oud Philipsdorp. De woningen, die tussen 1910 en 1916 zijn gebouwd, naar ontwerp van architect L.J.P. Kooken zijn allen aangewezen als monument.

Vanwege grondposities werd Oud Philipsdorp pas in 1923 gecomplementeerd met 74 kleine arbeiderswoningen aan en in de omgeving van de Henriëttestraat. Dit gedeelte van Oud Philipsdorp werd ontworpen door architect C. Smit. Deze woningen zijn niet aangewezen als monument, maar behoren wel tot het beschermd stadsgezicht.


Bazelbuurt, Lijsterbesbuurt en Plataanbuurt (periode 1917 tot 1920)

Philips huurde in 1916 architect K.P.C de Bazel in om Philipsdorp verder uit te breiden. De stedenbouwkundige opzet van de Bazelbuurt, Lijsterbesbuurt en Plataanbuurt zijn van zijn hand. De Bazel ontwierp de uitbreiding van deze buurten als een 'Gesamtkunstwerk' met een sterke samenhang tussen stedenbouw, architectuur en de inrichting van de openbare ruimte. Dit komt met name tot uiting in:
- Een gesloten straatperspectief middels toepassing van T-kruisingen;

- Geleding in de straatruimte;

- Pleintjes op knooppunten;

- Beplanting als articulatie van de architectonische ruimte.

De Bazel ontwierp behalve het stedenbouwkundige plan ook de woningen rond de Iepenlaan/Wingerdlaan (De Bazelbuurt).

Architect C. Smit verzorgde op basis van het stedenbouwkundig ontwerp van De Bazel de architectonische uitwerking van de Lijsterbesbuurt en de Plataanbuurt. Hierbij volgde hij op onderdelen de methodiek van de Bazel.

De Lijsterbesbuurt is een scharnier tussen twee belangrijke perioden in het ontstaan van Philipsdorp. De overgang tussen de periode van G.J. de Jongh, waarin Philipsdorp zich overwegend autonoom ontwikkelde en de periode waarin de basis werd gelegd voor de Glaslaan, Kastanjelaan en Essenstraat en Philips meer nadrukkelijk meebouwde aan de stedelijke structuur van de stad.

Op hoek van de Essenstraat en Lijsterbesstraat werd in 1919 een broodfabriek annex winkel gesticht. Het gebouw is nog steeds aanwezig, maar heeft een andere functie gekregen.

De Plataanlaan en de Acaciastraat haken met een symmetrisch vormgegeven plein aan op de Kastanjelaan. Hiermee wilde de Bazel de Plataanbuurt op een monumentale wijze laten aansluiten op de "radiaal" Kastanjelaan. De woningen rondom dit plein zijn aangewezen als monument.

De interne structuur van de Plataanbuurt bestaat uit het Plataanplein waar groen ingerichte straten op uit komen. De straten eindigen hier op de gevelwanden van het plein. Dit gesloten straatperspectief zorgt voor het ontstaan van een besloten stedelijke ruimte. Het Plataanplein werd ingericht als het groene hart van de buurt. De woningen rondom het plein kregen voortuin omgeven door lage hagen om zo het groene karakter te benadrukken. Dit beeld is nog steeds herkenbaar maar het groene karakter van de straten en het plein is grotendeels verdwenen.


De Rafelige Rand

Aan de zuidkant van Philipsdorp is de aansluiting minder helder. Hier ligt een wat ongedefinieerd gebied tussen de organisch gegroeide historische lintbebouwing en de planmatig opgezette buurten van Philips. Dit gebied wordt de rafelige rand genoemd door haar rommelige structuur met veel open veldjes.

2.4 De Ontwikkeling

Het plangebied ligt in het stadsdeel Strijp aan de zuidrand van het beschermd stadsgezicht Philipsdorp. De locatie betreft een braakliggend terrein gelegen tussen de Hubertastraat, Langdonkenstraat en de Draaiboomstraat dat nu deels gebruikt wordt als tijdelijke parkeerplaats. Voorheen stonden hier enkele grondgebonden woningen die in de jaren '70 zijn gesloopt. Een deel van de locatie valt binnen de grenzen van het beschermd stadsgezicht.

Philipsdorp is een Companytown gebouwd door Philips dat sinds 1910 fasegewijs is gerealiseerd in vier buurten. De buurt Oud Philipsdorp grenst aan het plangebied. Deze buurt kenmerkt zich door zijn romantische en pittoreske opzet, variatie in architectuur en afwisselende gevelbeelden. De woningen in Oud-Philipsdorp kregen in het verleden geen voortuinen maar wel diepe achtertuinen voor verbouwen van groenten.

Vanwege een versnipperde grondpositie is zuidkant van Philipsdorp minder helder ontworpen. Dit gebied binnen Philipsdorp wordt de rafelige rand genoemd door haar rommelige structuur met veel open veldjes en losse bebouwing die niet tot de Companytown behoren.

verplicht

Luchtfoto van plangebied met aangeduid in strepen arcering het beschermd stadsgezicht Philipsdorp.

In de toelichting van het voorgaande bestemmingsplan ('Philipsdorp 2013') was voorliggend gebied al opgenomen als mogelijk toekomstige woningbouwlocatie. In dat bestemmingsplan is voor het plangebied het stedenbouwkundig kader vastgelegd door in de bestemming 'Wonen' een goothoogte van 6 meter en een nokhoogte van 10 meter vast te leggen. Op deze wijze sluiten nieuwe woningen qua massaliteit aan op de bebouwingshoogte van Philipsdorp. Er ontbrak een bouwblok binnen deze bestemming, waardoor er geen hoofdgebouwen konden worden opgericht. Dit kon pas als er concrete plannen waren die paste binnen de stedenbouwkundige en cultuurhistorische omgeving.

Verkavelingsopzet CPO Philipsdorp

Het ingediende plan betreft een CPO ontwikkeling met 13 woningen (combinatie van grondgebonden woningen en appartementen) met gemeenschappelijke tuin en dakterras. De woningen zijn verdeeld over vier bouwblokken die georiënteerd zijn op de straat. Alle woningen hebben direct of indirect een voordeur en daardoor ook een relatie met de straat.

verplicht

Afbeelding verkavelingsopzet CPO Philipsdorp

De woningen passen qua bebouwingshoogte binnen de vastgestelde hoogte (10 meter) van het bestemmingsplan 'Philipsdorp 2013'. Aan de voorzijde krijgen de woningen een goothoogte van 6 meter, aan de achterzijde is de goothoogte 8,5 meter. Reden voor de hogere goothoogte is om een kwalitatieve woning te kunnen maken. De woningen worden hierdoor minder diep. De hogere goothoogte aan de achterzijde van de woningen heeft geen consequenties voor het stedenbouwkundig beeld en de aansluiting op het beschermd stadsgezicht Philipsdorp.

Met de architectuur van de woningen wordt gerefereerd aan de architectuur en gevels van Oud Philipsdorp. De gevels van de woningen worden uitgevoerd in een combinatie van baksteen en pleisterwerk. De kopgevels verwijzen naar de gevels in Philipsdorp.

verplicht

Afbeelding impressie CPO Philipsdorp

Gemeenschappelijke groene binnentuin

Een deel van de tuin en het terras boven de parkeerplaatsen worden collectief gebruikt. Iedere woningen heeft een klein privé-tuintje of terras/balkon. De overkapping boven de parkeerplaatsen wordt deels gebruikt als dakterras voor de twee bovenwoningen en deels groen ingericht en gebruikt als stadsakker/stadslandbouw. Het terras boven de parkeerplaatsen wordt zodanig vormgegeven dat omwonenden daarvan geen onevenredig hinder ondervinden.

Dit betekent dat de afscherming/balustrade van het dakterras op tenminste 2 meter uit de zijdelingse perceelsgrenzen moet zijn geprojecteerd. Deze afscherming van het dakterras mag maximaal 1 meter hoog zijn. Verder is in de regels opgenomen dat 50% van het deel van het dakterras dat voor stadslandbouw/stadsakker wordt gebruikt (op verbeelding aangeduid als 'specifieke vorm van wonen-terras 2') groen moet worden ingericht. Het dakterras moet groen worden ingericht vanaf de rand van het dakterras tot tenminste 1 meter uit de rand van het dakterras voor het deel dat voor stadslandbouw/stadsakker wordt gebruikt. Het overige deel van het dakterras (aanduiding 'specifieke vorm van wonen-terras 1'), dat als privé dakterras wordt gebruikt door de twee aanliggende woningen, moet minimaal 0,3 meter vanaf de grens van het dakterras groen worden ingericht.

verplicht

Impressie van mogelijke invulling overkapping parkeervoorziening door maatregelen.

Het binnenterrein krijgt een groen karakter en de tuinen worden niet te veel verhard.

Vanwege onder andere het gemeentelijke 'Groenbeleidsplan 2017' en de 'Beleidsregel Groencompensatie' is compensatie vereist voor (de aantasting van het openbaar groen door) voorliggende ontwikkeling van de woningen. Door CPO Philipsdorp is een groenplan opgesteld voor deze ontwikkeling. De noodzakelijke groencompensatie uit dit groenplan wordt middels een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels.

Uit de quickscan flora en fauna voor het plangebied ("Quickscan flora en fauna Draaiboomstraat, Eindhoven", van Ecologica, d.d. 5 december 2018, kenmerk P2018-157, Bijlage 2 bij deze toelichting) blijkt dat, door het verdwijnen van (on)kruiden op het verruigde gazon en in de tussentuin, het aanbod van onkruidzaden kan afnemen. Daardoor zouden theoretisch de huismussen enig nadelig effect kunnen ondervinden. Als de nieuw te ontwerpen binnentuin ook een jaarrond aanbod van voor huismussen geschikte zaden garandeert, dan is er met zekerheid ook voor de huismus geen negatief effect door de realisatie van de plannen. Vanwege bovenstaande conclusie is in de gebruiksregels van de bestemming 'Wonen' opgenomen dat het gebruiken van de woningen uitsluitend is toegestaan als binnen 3 jaar na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding 'tuin' tenminste 10 m² jaarrond voor huismussen geschikte zaden aanwezig zijn.

Parkeren

Er wordt een (gebouwde) parkeervoorziening gerealiseerd op eigen terrein. Deze parkeerplaatsen zijn bereikbaar via de Draaiboomstraat en vanuit deze parkeervoorziening zijn de achtertuinen bereikbaar. De parkeerplaatsen liggen deels onder de 2 woningen aan de Draaiboomstraat. Boven de parkeerplaatsen komt een dakterras.

Aan de straten om het terrein worden de bestaande parkeerplaatsen gehandhaafd met dien verstande dat van de 5 openbare parkeerplaatsen die tussen Draaiboomstraat nummer 53 en 59 liggen er 3 worden verplaatst. Deze parkeerplaatsen worden verplaatst naar de Hubertastraat en naar de Langdonkenstraat.

Conclusie:

Door het realiseren van een mix van woningen in twee lagen met kap, georiënteerd op de straat met architectuur die refereert aan Oud Philipsdorp past deze ontwikkeling in de stedenbouwkundige context van Philipsdorp en het beschermd stadsgezicht.

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.

Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.

Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.

Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).
De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land.Het centrum van deze Brainport ligt in Eindhoven met o.a. High-tech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.

In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.

Realisatie

Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.

De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:

  • Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
  • Bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld afspraken met provincies en gemeenten, internationale afspraken met overheden in buurlanden);
  • Financieel (bijvoorbeeld Infrastructuurfonds, Deltafonds);
  • Kennis (bijvoorbeeld inzetten van het College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen, verspreiden van “best practices”).

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.

Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld kantoorlocaties, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen) moet in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik.

De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Daarin staat: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Conform het Bro moet aan de ladder worden getoetst bij een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Wanneer geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, kan een toets aan de ladder achterwege blijven.

Onder een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro wordt verstaan:"een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen". Het begrip woningbouwlocatie in de omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling is niet nader gedefinieerd in het Bro. Verder ontbreekt in de nota van toelichting bij deze bepaling (Stb. 2012, 388) een toelichting op de definitiebepaling van het begrip stedelijke ontwikkeling. Bij de beantwoording van de vraag of een ontwikkeling een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro behelst, moet in onderlinge samenhang worden beoordeeld in hoeverre het plan, in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan, voorziet in een functiewijziging en welk planologische beslag op de ruimte het nieuwe plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan (uitspraken van 6 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:915 (Oldenzaal), en van 20 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1064 (Waalre)).

Uit jurisprudentie blijkt dat kleinschalige woningbouwplannen niet als een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' kunnen worden aangemerkt. Zo heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) aangegeven dat de ontwikkeling van 11 woningen en 16 parkeerplaatsen niet als stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt (d.d. 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921 (gemeente Aa en Hunze)).

Dit bestemmingsplan betreft de realisatie van maximaal 13 woningen in de vorm van een soort hofje en ca. 11 parkeerplaatsen op eigen terrein. Het plan ligt op een binnenstedelijke locatie (bestaand stedelijk gebied). In het voorgaande bestemmingsplan ('Philipsdorp 2013') had het plangebied een woonbestemming zonder bouwvlak.

Het programma in dit plangebied ligt op een zeer aantrekkelijke locatie zeer dichtbij het centrum van de binnenstad en is een duurzame ontwikkeling die aansluit op het karakteristieke Philipsdorp. Het plan wordt gerealiseerd door Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO) Philipsdorp. Dus bouwen in eigen beheer van een groene, kleinschalige woongemeenschap.

In paragraaf 3.5.1 (Regionaal beleid Volkshuisvesting) wordt uitgebreid ingegaan op de behoefte aan de woningen waarin deze ontwikkeling voorziet. Kortheidshalve wordt naar deze paragraaf verwezen. Zoals hierboven beschreven voldoet de voorgenomen ontwikkeling aan de eisen van artikel 3.1.6. lid 2 Bro. Er wordt voorzien in de behoefte aan woningen. De ontwikkeling kan plaatsvinden binnen bestaand stedelijk gebied.

3.2.2 Crisis- en herstelwet

De Crisis- en herstelwet (Chw) is van toepassing op de ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied (artikel 1.1, aanhef en onder a, in samenhang bezien met categorie 3, onder 3.1, van bijlage 1 Chw). Voorliggend bestemmingsplan maakt de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied mogelijk zodat (afdeling 2 van hoofdstuk 1) Chw op dit bestemmingsplan van toepassing is. De regels uit de Chw betreffen met name het bestuursprocesrecht waardoor de doorlooptijd van procedures voor het aangewezen project kan worden verkort.

3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.

Voor Eindhoven is de 380 Kv hoogspanningsleiding van belang. Deze ligt in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van het Natuur Netwerk Brabant (NNB) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die het NNB vormen worden bij provinciale verordening aangewezen (zie ook paragraaf 3.3.3). Daarmee is het NNB een provinciaal belang geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.

3.2.4 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening

In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn de terreinen, gebieden en installaties zoals bedoeld in het Barro, aangewezen. Voor onderhavig gebied zijn de obstakelbeheergebieden behorende bij het luchtvaartterrein relevant. Deze gebieden zijn op onderstaande kaart aangegeven. In paragraaf 3.2.5 wordt nader ingegaan op de beperkingengebieden. Onderstaande kaart behoort bij de Rarro.

verplicht

kaart militair luchtvaartterrein – Vliegbasis Eindhoven (bijlage 3.4 Rarro)
Bron: http://wetten.overheid.nl

3.2.5 Luchthavenbesluit

In 2009 is de Wet luchtvaart gewijzigd. Naar aanleiding hiervan is een nieuw luchthavenbesluit voor Eindhoven vastgesteld. Dit is op 26 september 2014 vastgesteld en met ingang van 1 november 2014 in werking getreden. In het luchthavenbesluit is het luchthavengebied, de gebruiksmogelijkheden en het beperkingengebied vastgelegd. Voor het bestemmingsplan is vooral het beperkingengebied van belang.

Het beperkingengebied bestaat uit:

  1. de geluidszone: dit is de weergave van de geluidsbelasting van het gezamenlijke luchtverkeer (hier wordt in paragraaf 4.3.5 op ingegaan). Binnen deze zone gelden regels voor het bouwen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen.
  2. de obstakelbeheergebieden: hier gelden maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten.
  3. het vogelbeheersgebied: binnen dit gebied gelden regels voor een bestemming of gebruik dat vogels aantrekt.

Hieronder wordt nader ingegaan op het obstakelbeheergebied en het vogelbeheersgebied.

verplicht

Kaart beperkingengebied. Lichtblauw=beperkingengebied. Donkerblauw=luchthavengebied.

De obstakelbeheergebieden

Met de obstakelbeheergebieden wordt geregeld tot welke hoogte gebouwen en bouwwerken gebouwd mogen worden. Dit is om gevaar voor het vliegverkeer op en rondom de luchthaven te voorkomen. De toegestane hoogten worden bepaald door de vliegfunnel, de IHCS en de ILS. Voor onderhavig bestemmingsplan is uitsluitend het obstakelbeheergebied (IHCS) van belang.

IHCS
Het IHCS (Inner Horizontal and Conical Surface) is bedoeld om vliegtuigen die in het circuit vliegen (circuitverkeer), voorafgaand aan de landing, te beschermen tegen hoge objecten. Het betreft een zone van 4 km rond de landingsbaan waar maximaal 65 meter (t.o.v. +NAP) hoog mag worden gebouwd. Buiten deze zone gaat de maximaal toegestane bouwhoogte geleidelijk omhoog. Onderhavig plangebied ligt ongeveer in het gebied waar maximaal 155 meter (t.o.v. +NAP) hoog mag worden gebouwd. Een dergelijke bouwhoogte mag op basis van de regels binnen het plangebied niet worden gerealiseerd. De IHCS levert dus geen belemmering op voor dit plan.

verplicht

Kaart obstakelbeheergebieden voor de vliegfunnel en IHCS

verplicht

Uitsnede uit kaart hoogtebelemmeringen als gevolg luchthaven Eindhoven.

verplicht
Legenda kaart hoogtebelemmeringen luchthaven Eindhoven.

Het vogelbeheersgebied

Binnen het vogelbeheersgebied gelden regels voor een bestemming of gebruik dat vogels aantrekt. In beginsel is een grondgebruik of bestemming binnen de volgende categorieën niet toegestaan:

  • oppervlaktewateren met een oppervlakte van meer dan 3 hectare;
  • natuurbeschermingsgebieden en vogelbeschermingsgebieden;
  • vishouderijen met extramurale bassins;
  • extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal;
  • afvalwaterzuiveringsinstallaties.

verplicht

Kaart Vogelbeheersgebied

In dit bestemmingsplan worden geen functies of bestemmingen toegestaan die volgens de hierboven genoemde regeling vogels aantrekt.

3.2.6 Bakens luchthaven Eindhoven

Bij het bepalen van de maximaal toegestane bouwhoogte in het bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de bakens van luchthaven Eindhoven.

Op en nabij de luchthaven Eindhoven zijn bakens (zie figuur 9) aanwezig om de richting van het vliegverkeer (zowel horizontaal als verticaal) te kunnen volgen:

  • een VDF baken: Vertical Directional Finder. Dit is een hulpmiddel voor de luchtverkeersleiding om de richting te kunnen bepalen van het vliegtuig waarmee op dat moment wordt gecommuniceerd.
  • een NDB; Non Directional Beacon. Dit wordt door vliegtuigen gebruikt als navigatiehulpmiddel op luchtroutes. Het is een bakenzender die een radiosignaal uitzendt dat door een peilontvanger in het vliegtuig wordt opgevangen. Hierdoor wordt de richting van het signaal ten opzichte van het vliegtuig bepaald. Door de richting van twee verschillende bakens te peilen kan de piloot zijn/haar positie bepalen.

De toetsingsgebieden liggen voor VDF geheel over het plangebied, maar hebben gezien de maximaal toegestane bouwhoogte (130 meter +NAP) geen consequenties.

verplicht

Figuur 9. Afbeelding hoogtebelemmeringen bakens nabij luchthaven Eindhoven. Blauwe lijnen= VDF. Rode lijnen= NDB.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie

De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma’s. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer deze in 2021 wordt ingevoerd.

In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat langetermijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

3.3.2 Structuurvisie

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.

Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

verplicht

Deel B
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:

1. de groenblauwe structuur
De groenblauwe structuur bestaat uit bestaande natuur, watersystemen en nieuwe natuur in hiervoor kansrijke gebieden. Het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden is hier belangrijk. Daarnaast biedt de groenblauwe structuur ruimte aan een natuurlijk en robuust watersysteem. Dit is nodig voor een goed waterbeheer en biedt mogelijkheden om in te spelen op de effecten van klimaatverandering.

2. het landelijk gebied
Het landelijk gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur. Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en tuinbouw zijn de grootste ruimtegebruikers. De provincie streeft hier naar een multifunctionele gebruiksruimte, met behoud van agrarische productieruimte in die delen van het landelijk gebied waar de landbouw leidend is voor nieuwe ontwikkelingen.

3. de stedelijke structuur
De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.

4. de infrastructuur
Het infrastructuurnetwerk bestaat uit een fijnmazig en samenhangend netwerk van wegen, spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen. De Brabantse infrastructuur maakt deel uit van het internationale netwerk van infrastructuur in noordwest Europa. De provincie kiest hier voor een goede bereikbaarheid van BrabantStad en de economische clusters van Noord-Brabant. Voor het personenvervoer zijn het hoofdwegennet en het OV-netwerk BrabantStad de dragers. Het goederenvervoer wordt zoveel mogelijk via de te ontwikkelen Goederenruit (spoor en waterwegen) geleid. Zo wordt ruimte gemaakt voor het versterken van de (inter)nationale ontsluiting (weg, water, spoor en lucht) van de Brabantse steden.

Uitwerking structuurvisie
De provincie heeft geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkeld, maar geeft haar visie op het landschap vorm in de zogenaamde 'gebiedspaspoorten'. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Er zijn ook deelstructuurvisies opgesteld voor specifieke onderwerpen. Zo is voor het gebied ten oosten van Eindhoven de deelstructuurvisie Brainport Oost opgesteld. Deze bevat keuzes voor wonen, werken en bereikbaarheid ten oosten van Eindhoven.

Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.

3.3.3 Verordening Ruimte

Provinciale Staten van Noord-Brabant heeft op 7 februari 2014 de 'Verordening ruimte Noord - Brabant' vastgesteld. Op 8 juli 2017 is de 'Wijziging Verordening Ruimte 2014, actualisatie 2017' vastgesteld. In de verordening staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn. De provincie stelt algemene regels die voor heel Brabant gelden, maar verdeelt het grondgebied ook in vier structuren waarvoor apart beleid geldt.

Algemene regels
In de verordening zijn algemene regels opgenomen die altijd en voor heel Brabant gelden. Deze regels hebben betrekking op zorgvuldig ruimtegebruik en op het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit van Brabant. In het algemeen houdt dit in dat gebruikers van een gebied rekening houden met het karakter, de grootte en de functie ervan. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen belevingswaarde, toekomstwaarde en gebruikswaarde. Het doel van zorgvuldig ruimtegebruik is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Pas als dat niet kan, wordt gezocht naar de beste plek in het buitengebied om nieuwe ruimte te gebruiken. Daarnaast wil de provincie verouderde locaties in stedelijk gebied opnieuw invullen en ongewenste functies in het buitengebied saneren.

Structuren (hoofdkaart)
Verder onderscheidt de verordening de volgende vier structuren:

  • Bestaand stedelijk gebied
  • Natuur Netwerk Brabant
  • Groenblauwe mantel
  • Gemengd landelijk gebied

Deze structuren zijn gekoppeld aan de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en zijn Brabant dekkend. Elk ruimtelijk oppervlak van Brabant valt onder één van deze structuren. Per structuur is uitgewerkt welke functies ontwikkeld kunnen worden en onder welke voorwaarden. De vier structuren staan op de hoofdkaart van de verordening.

verplicht

Themakaarten

Naast de hoofdkaart zijn er vijf themakaarten opgenomen in de Verordening Ruimte. Voor onderhavig plangebied is uitsluitend de themakaart 'stedelijke ontwikkeling' van belang.

Themakaart stedelijke ontwikkeling

Op deze themakaart staan het bestaand stedelijk gebied, zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, integratie stad-land en de regionale bedrijventerreinen. Het plangebied is aangeduid als 'bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied'. Het provinciale beleid is er al decennia lang op gericht om stedelijke ontwikkeling in stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent dit dat het merendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in of aansluitend op de stedelijke concentratiegebieden. Binnen het bestaand stedelijke gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling.

3.3.4 (ontwerp) Interim omgevingsverordening

De (ontwerp) Interim omgevingsverordening vervangt een aantal provinciale verordeningen:

  • provinciale milieuverordening;
  • verordenring natuurbescherming;
  • verordening ontgrondingen;
  • verordening ruimte;
  • verordening water;
  • verordening wegen

Om straks als de Omgevingswet in werking treedt echt klaar te zijn, maakt de provincie eerst een Interim omgevingsverordening. Deze Interim omgevingsverordening voegt de bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen. Doordat de Omgevingswet volgens huidige planning pas in 2021 in werking treedt, kan er nog geen invulling worden gegeven aan deze wet.

Het ontwerp van de Interim omgevingsverordening heeft ter inzage gelegen. Het streven is dat Provinciale Staten de Interim omgevingsverordening in oktober 2019 vaststellen.

Dit bestemmingsplan past binnen de regels van de (ontwerp) Interim omgevingsverordening.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Interimstructuurvisie 2009

In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.

3.5 Volkshuisvesting

3.5.1 Regionaal beleid

De negen gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven(SGE) staan samen aan de lat om een woon- en leefklimaat van hoge kwaliteit te realiseren en de veranderende kwalitatieve en kwantitatieve vraag zo goed mogelijk te bedienen. Dit is een voorwaarde voor een aantrekkelijke vestigingsplek voor nieuwe inwoners en om te kunnen blijven concurreren met andere (inter)nationale topregio's. Dit gaat niet alleen. We hebben elkaar maar vooral bewoners en partners, zoals corporaties, ontwikkelaars, beleggers, bouwondernemingen en makelaars, nodig. Die investeren mee in de kwaliteit van de regio en het woonklimaat. Als samenwerkende partners in een creatieve regio zoeken we daarbij ook naar mogelijkheden om innovaties in het bouwproces te realiseren.

Het Regionaal Ruimtelijk Overleg (gemeenten, provincie) heeft op 13 december 2017 het 'Afsprakenkader Wonen 2017' bekrachtigd dat door de afzonderlijke negen gemeenteraden is vastgesteld. Hierin zijn o.a. de volgende afspraken over woningbouwontwikkelingen opgenomen:

  1. We geven ruim baan aan initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding. Dit betreft de locaties binnen het 'bestaand stedelijk gebied' zoals dat is aangegeven in de provinciale Verordening ruimte.
  2. Alle overige initiatieven stemmen we op elkaar af, waarbij het uitgangspunt is dat er geen nieuwe uitleglocaties worden ontwikkeld, tenzij ... Het regionaal portefeuillehoudersoverleg neemt hierover een unanieme beslissing. Uitleglocaties liggen buiten het bestaand stedelijk gebied zoals aangegeven in de provinciale Verordening ruimte.
  3. In principe beschouwen we de kwantitatieve provinciale prognoses 2017 als richtinggevend op het niveau van het Stedelijk Gebied. Hierbij maken we zo optimaal mogelijk gebruik van de ruimte die de Brabantse Agenda Wonen biedt. Door de woningbouwontwikkelingen goed te monitoren kunnen we ingrijpen op het moment dat dat nodig is en voorkomen we dat goede plannen voor de korte termijn (2021) worden tegengehouden op basis van de programmering op langere termijn (2030). Hierdoor ontstaat meer ruimte om snel in te kunnen spelen op marktontwikkelingen.
  4. Het Stedelijk Gebied Eindhoven heeft een bestuursopdracht voor de aanpak van negen majeure projecten gegeven. Het onderdeel programmering kan echter volgens het coördinatieteam op dit moment niet voldoende worden uitgewerkt. Hiervoor heeft zij kaders in de vorm van een regionale visie op wonen en bijbehorende marktonderzoek(en) nodig. Deze visie wordt 2e helft 2019 verwacht. Het merendeel van de majeure projecten kan daar niet op wachten omdat er enerzijds behoefte is aan deze woningen en anderzijds bestemmingsplannen geactualiseerd, gewijzigd dan wel opgesteld moeten worden. Daarom is in het portefeuillehoudersoverleg van 26 oktober en 21 december 2017 besloten het onderdeel programmeren, voor nu uit de Bestuursopdracht te halen en ten aanzien van de locaties planologische voorwaarden in de nieuwe bestemmingsplannen mee te geven. In het Afsprakenkader 2017 is aangegeven welke plannen regionaal afgestemd worden. Een nieuw bestemmingsplan dat meer dan 75 woningen in stedelijke kernen of 25 woningen in landelijke kernen mogelijk maakt, dient regionaal afgestemd te worden. Via het coördinatieteam worden deze plannen aan het portefeuillehouders-
    overleg voorgelegd. De provincie ziet er op toe dat de plannen regionaal afgestemd worden. Wanneer bij het vooroverleg blijkt dat dat niet het geval is worden de plannen door de provincie niet in behandeling genomen.

Onderhavige ontwikkeling voorziet in maximaal 13 woningen. Dit past binnen de kwantitatieve prognose voor Eindhoven. Bovendien is de locatie gelegen binnen het 'bestaand stedelijk gebied' zoals aangegeven in de provinciale Verordening ruimte en betreft het een inbreidingslocatie. Daarmee past het binnen de afspraken voor woningbouwontwikkelingen.

3.5.2 Lokaal beleid

Woonvisie
De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee maken we de richting waarin we ons willen ontwikkelen duidelijk aan de stad, haar bewoners en alle partijen die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad.

Ambitieuze stad
Eindhoven groeit en dat creëert een nieuwe vraag naar wonen. Eindhoven wil verder verstedelijken. Onder stedelijkheid verstaan we een gemengde en gevarieerde omgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En een stad die tegelijk ook groen en gemoedelijk blijft.

We staan voor de unieke kans om de stad als geheel, en het gebied binnen de Rondweg in het bijzonder, de komende jaren te laten groeien. We verwachten dat het inwonersaantal van Eindhoven de komende 10 jaar fors zal toenemen, harder dan de prognoses nu voorspellen. De bijzondere bevolkingsopbouw van Eindhoven (een relatief jonge bevolking) draagt daaraan bij. Die groei moet ook op het vlak van wonen gefaciliteerd worden.

Tot 2030 willen we minstens tweederde van de extra woningcapaciteit binnen de Rondweg realiseren. Voor het gebied binnen de Rondweg staan met projecten als Strijp S, Stations- omgeving, NRE en Philips Lighting in deze periode al circa 5.000 nieuwe woningen in de planning. Daarnaast is de wens dat boven winkels wooneenheden worden gerealiseerd en kantoren worden omgebouwd tot woningen. Hierin is de markt aan zet.

Eindhoven formuleert in deze Woonvisie geen concreet woningbouwprogramma, gegoten in cijfers en categorieën. Dat zou niet passen bij de rol van een gemeente anno 2015. We willen ruimte geven aan de markt om gewenste ontwikkelingen te realiseren. Zonder op voorhand aan te geven wat-waar-wanneer gebouwd moet worden. Dat doen we door gebruik te maken van een model voor de onderbouwing van de wenselijkheid van nieuwe initiatieven. Daarin vragen we van initiatiefnemers (projectontwikkelaars, corporaties, gemeentelijke grondexploitaties) om in te gaan op een aantal punten zoals bijvoorbeeld het marktsegment, het woonmilieu en de periode van oplevering.

Solidaire stad
Wij willen dat Eindhoven een samenleving is, waarvan iedereen onderdeel is. De meeste inwoners kunnen zelfstandig hun plaats vinden in die samenleving, sommigen hebben een steuntje in de rug nodig. We zorgen dat er voor hen een vangnet is.

We hebben oog voor mensen in lastige situaties: asielzoekers, daklozen, mensen in psychische nood en ex-gedetineerden. Door de decentralisatie in de zorg moeten meer mensen met een beperking een plek in de wijk vinden. De vergrijzing zet de komende jaren stevig door. Veel ouderen, met of zonder zorgvraag, zullen langer thuis blijven wonen. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie in bepaalde wijken is ongewenst.

De sociale woningvoorraad is onderdeel van de sociale basisinfrastructuur. In theorie is in Eindhoven de sociale woningvoorraad in balans met de doelgroep. Twee ontwikkelingen vragen echter om aandacht: de samenstelling van de sociale woningvoorraad en de positie van de 13.500 huishoudens met een middeninkomen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe woningwet 2015 moeten woningcorporaties hun woningen 'passend toewijzen'. Minimaal 80% van de vrijkomende sociale huurwoningen moet aan huishoudens met een laag inkomen worden toegewezen. Daarnaast is er ruimte om 10% van de woningen toe te wijzen aan huishoudens met een middeninkomen. De resterende 10% sociale huurwoningen mogen woningcorporaties vrij toewijzen, maar daarbij moeten zij wel voorrang geven aan mensen die door bijvoorbeeld fysieke of psychische beperkingen moeilijk aan voor hen passende huisvesting kunnen komen.

Het aantal eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens groeit. Dit betekent een grote uitdaging. Niet alleen in woonwensen maar ook in betaalbaarheid, want alleen wonen is relatief duur. We zetten in op transformatie en ander gebruik. Bij de transformatie van grotere kantoren, zorg- en onderwijsgebouwen kunnen (collectief) particulier opdrachtgeverschap en nieuwe woonconcepten een oplossing bieden. Ook het gebruik van eengezinswoningen door bijvoorbeeld twee eenpersoonshuishoudens, met name in het gebied buiten de Rondweg, behoort tot de mogelijkheden.

Innovatieve stad
We gaan partijen uitdagen om klantgeoriënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. En ook in de aanpak van de bestaande voorraad en in de transformatie van kantoren en zorggebouwen is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen.

Een andere ontwikkeling is het zogenaamde flexwonen. Tot voor kort kende de woningmarkt een vrij overzichtelijk aanbod: koop- of huurwoningen, zelfstandige of onzelfstandige woonruimten, grondgebonden woningen of appartementen. Maar de vraagkant is de afgelopen jaren sterk veranderd. Er komen steeds meer groepen die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte. Denk bijvoorbeeld aan studenten, expats, arbeidsmigranten, mensen die een echtscheiding achter de rug hebben, ex-gedetineerden en mensen die uit een opvangvoorziening komen. Deze mensen zijn op zoek naar goede tijdelijke huisvesting, met passende voorzieningen, die snel beschikbaar is en tegen een prijs die past bij hun budget. Dit flexwonen wordt een belangrijke nieuwe woonvorm in Eindhoven. Het biedt tevens kansen voor de transformatie van leegstaand vastgoed.

Verder willen we in de koopsector dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door het stimuleren (collectief) particulier opdrachtgeverschap. En we willen dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor de huishoudens met een hoger inkomen. Ook in de huursector is er sinds de herziening van de Woningwet meer aandacht voor mede-eigendom en zelfbeheer, bijvoorbeeld via het model van wooncoöperaties. Wooncoöperaties zijn een soort tussenvorm van huur en koop. Samen met de corporaties willen we de vraag naar deze eigendoms- en beheervorm en de mogelijkheden in Eindhoven onderzoeken.

3.5.3 Kamerverhuur en woningsplitsing

Op 12 juni 2018 heeft de gemeenteraad het paraplubestemmingsplan 'parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing' vastgesteld. Tot het moment van inwerkingtreding van dit paraplubestemmingsplan, werd via de huisvestingsverordening voorkomen dat woningen zonder vergunning werden gesplitst, omgezet, onttrokken en samengevoegd. Hoewel kamerverhuur en woningsplitsing verschillend zijn en andere toetsingskaders kennen, hebben beiden wel een zelfde soort ruimtelijk effect op de omgeving en is het wenselijk om deze initiatieven soortgelijk te reguleren in bestemmingsplannen. Door de regeling in het paraplubestemmingsplan wordt kamerverhuur en woningsplitsing voortaan via één vergunning (omgevingsvergunning) geregeld. Deze regeling moet in opvolgende bestemmingsplannen zoals het onderhavige worden overgenomen om geldend te blijven voor het betreffende plangebied. Om die reden is de regeling uit dit paraplubestemmingsplan in dit bestemmingsplan overgenomen.

3.6 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden

3.6.1 Archeologie

Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard. Het Verdrag van Valletta is doorvertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente bevoegd gezag op het gebied van cultuurhistorie en archeologie. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden. Dit wordt samen met de andere onderdelen rond de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving overgeheveld naar de toekomstige Omgevingswet.

Gemeentelijk beleid
De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012', dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise.
De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd.
Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.

De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart. In het "Beleidsplan Archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012" worden de gebieden op de archeologische waardenkaart onderverdeeld in categorieën met elk een eigen beschermingsregiem.

Volgens de Archeologische Waardenkaart en het Beleidsplan Archeologie geldt voor een groot deel van onderhavig plangebied een hoge archeologische verwachting. Omdat de geplande graafwerkzaamheden voor de aanleg van de woningen en bijbehorende infrastructuur eventueel aanwezige archeologische waarden hier kunnen verstoren, is het noodzakelijk om de aanwezige archeologische waarden in beeld te krijgen en te waarderen door middel van een proefsleuvenonderzoek.

Er is door BAAC op 18 maart 2019 een archeologisch proefsleuvenonderzoek uitgevoerd ("Evaluatierapport Eindhoven, Draaiboomstraat-Langdonkenstraat, Het Schouwbroek", onderzoeksmeldingsnummer 4679074100, inventariserend proefsleuvenonderzoek met een mogelijke doorstart naar een opgraving, Bijlage 1 bij deze toelichting) ter plaatse van onderhavig plangebied. Uit dit onderzoek blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Er zijn nederzettingsresten uit de periode Romeinse tijd-middeleeuwen gevonden. Geadviseerd wordt om deze archeologische resten in de bodem (in situ) te bewaren. Indien het voorgaande niet mogelijk is wordt geadviseerd deze archeologische resten op te graven. Voor het deel van het plangebied waar het voorgaande geldt, wordt op de verbeelding de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' gelegd.

Tevens geldt ten aanzien van archeologie een meldingsplicht voor archeologische toevalsvondsten. Mochten tijdens eventuele grondwerkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen, dan dienen deze (op grond van de meldingsplicht ingevolge art. 5.10 Erfgoedwet 2016) direct gemeld te worden aan de Minister van OCW en de afdeling Omgevingskwaliteit van de gemeente Eindhoven. Vervolgens zal bepaald worden of, en zo ja welke, aanvullende maatregelen getroffen dienen te worden.

verplicht

Uitsnede van de Archeologische Waardenkaart ter plaatse van het plangebied. Plangebied= blauw omrand gebied. Bron: Geofundament d.d. 27-08-2018.

3.6.2 Cultuurhistorie

Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.

verplichtUitsnede van de cultuurhistorische waardenkaart zoals die is vastgesteld door de gemeenteraad bij besluit van 18-03-2008. Bron: Geofundament d.d. 27-08-2018.

Een deel van het plangebied ligt binnen het 'beschermd stadsgezicht' Philipsdorp. Voor het onderhavige plangebied is aangesloten bij het stedenbouwkundig kader zoals vastgelegd in het voorgaande bestemmingsplan 'Philipsdorp 2013'. Door in de bestemming 'Wonen' een goothoogte van 6 meter en een nokhoogte van 10 meter vast te leggen sluiten de nieuwe woningen qua massaliteit aan op de bebouwingshoogte van Philipsdorp. Met de architectuur van de woningen wordt gerefereerd aan de architectuur en gevels van Oud Philipsdorp. Op deze manier wordt op een zorgvuldige manier aansluiting gevonden op de cultuurhistorische waarden en karakteristieken van het beschermd stadsgezicht Philipsdorp. De bouwregels in de bestemming 'Wonen' zien er op toe dat deze karakterisieken worden geborgd. In paragraaf 3.6.3 wordt verder ingegaan op de karakteristieken van het beschermd stadsgezicht.

3.6.3 Beschermd stadsgezicht

Het Philipsdorp is bij besluit d.d. 16 april 2003 door de toenmalige minister van V.R.O.M. aangewezen als beschermd stadsgezicht in de zin van artikel 35 van de Monumentenwet 1988. Doel van de aanwijzing is de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit van het gebied te onderkennen als zwaarwegend belang bij de toekomstige ontwikkelingen binnen het gebied. De aanwijzing beoogt een basis te bieden voor een ruimtelijke ontwikkeling die inspeelt op de aanwezige kwaliteiten, daarvan gebruik maakt en daarop voortbouwt. Bescherming van het stadsgezicht wordt geregeld in het bestemmingsplan. Uitgangspunt hierbij is behoud en versterking van de karakteristiek van Philipsdorp, die ten grondslag ligt aan de status van het beschermd stadsgezicht.


In de toelichting op de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht wordt onderscheid gemaakt tussen het oudere deel van Philipsdorp (vóór 1916) en de jongere delen (1916 en later) die een afwijkende karakteristiek hebben. De typering van de te beschermen waarden is als volgt.

In het gehele beschermde stadsgezicht is van belang:

  • de relatief geringe hoogte van de bebouwing;
  • de direct aan de straat gelegen rooilijnen;
  • de geslotenheid van de ruime achterterreinen;
  • de eenduidige architectuur en het naar binnen gerichte stedenbouwkundige plan, waardoor de panden afwijken van de door individuele eigenaars gebouwde woonhuizen in de omgeving.


In de oudere delen van Philipsdorp is daarnaast van belang:

  • het stedenbouwkundige patroon met straten, paden en achterwegen;
  • de langgerekte eenlaagse gevelwanden, waarin door topgevels en bepleistering variatie is gebracht, bekroond door karakteristieke zadeldaken;
  • de open achterterreinen met lange, relatief smalle achtertuinen, gescheiden door ligusterhagen en per twee huizen deels bebouwd door een haaks op het blok staand achterhuis;
  • speciale aandacht verdient de inrichting van de straat, met name daar waar delen van oudere beplanting en inrichting resteren (Frederiklaan, Hulstlaan).


In de jongere delen van Philipsdorp is verder van belang:

  • het hoogwaardige stedenbouwkundige plan, waarin meer dan voorheen aandacht is geschonken voor variatie in het straatbeeld;
  • de eenduidige bebouwing waardoor een karakteristiek geheel is ontstaan;
  • de in grootte sterk wisselende blokken woonhuizen met verspringende rooilijnen en meer verschil in hoogte;
  • de uitgestrekte achterterreinen en ruime tuinen, gescheiden door hagen. Deze achterterrein zijn op bepaalde plaatsen vanaf de straat in het zicht gelaten;
  • nog meer dan in het oudere deel verdient het restant van de straatbeplanting hier bescherming.


Ten tijde van de voordracht en de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht werden de stedenbouwkundige kwaliteiten van Philipsdorp onvoldoende onderkend. De Belvedèrestudie van Rein Geurtsen en Ad Hereijgers, Philipsdorp Eindhoven, wikken en wegen in waardevolle wijken: de methode in de praktijk, Amsterdam/Delft uit 2004 laat zien dat een herwaardering op zijn plaats is. De Belvedèrestudie vormt een aanvullende waardebepaling.


De studie beschrijft dat Philipsdorp oorspronkelijk is gerealiseerd volgens een helder stedenbouwkundig concept. De afzonderlijke buurten worden gekenschetst als 'Gesamtkunstwerk' vanwege het samenspel van compositie, architectuur en detaillering van de stedelijke ruimte. De stedenbouwkundige compositie van Philipsdorp wordt gewaardeerd als beeldbepalende structuur die van belang is op niveau van de stadsvorm en die samenhang bewerkstelligt tussen de verschillende buurten van Philipsdorp.

3.7 Verkeer En Parkeren

De mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is het verkeersbeleid voor de komende decennia (planhorizon 2040) vastgelegd. Deze visie vormt het bestuurlijke beleidskader voor alle verkeers- en mobiliteitsopgaven. In de volgende paragrafen zijn de essentiële elementen voor het plangebied beschreven.

Autoverkeer
De wegencategorisering is in Eindhoven op Weg geactualiseerd. Er is een nieuwe tussencategorie opgenomen ten opzichte van de vorige wegencategorisering: de zogenaamde 'wijk- en buurtontsluitingsweg'.

In het plangebied komen geen stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen of wijk- en buurtontsluitingswegen voor. Alle wegen in het plangebied zijn erftoegangswegen met een snelheidsregiem van 30 km/uur.

verplicht

Afbeelding wegencategorisering plangebied

Fietsverkeer
De gemeente Eindhoven wil het gebruik van de fiets stimuleren. In de mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is een fietsnetwerk opgenomen dat bestaat drie soorten fietsroutes. In volgorde van belangrijkheid; snelfietsroutes, primaire fietsroutes en secundaire fietsroutes. Deze fietsroutes zijn weergegeven in onderstaande afbeelding. Binnen onderhavig plangebied liggen geen van de hierboven genoemde fietsroutes.

verplicht

verplicht

Uitsnede van kaart met fietsroutes Eindhoven.


Openbaar vervoer
Eindhoven op Weg gaat uit van twee netwerken voor het openbaar vervoer: een Hoogwaardig Openbaar Vervoer netwerk (HOV-netwerk) en een netwerk van ontsluitende buslijnen. Het plangebied wordt ontsloten door ontsluitende buslijnen.


Autoparkeren
De ruimte in de stad is beperkt en kostbaar. De gemeente moet dan ook de schaarse ruimte efficiënt gebruiken. Daarom worden bij een bouwplan eisen aan het aantal te realiseren parkeerplaatsen gesteld. Bij besluit van 17 mei 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Parkeernormen 2016 vastgesteld. Hierin zijn normen vastgelegd voor parkeren. Deze nota is inmiddels geactualiseerd door de 'Actualisatie Nota Parkeernormen 2019'.

De 'Actualisatie Nota Parkeernormen 2019' is vanaf 4 oktober 2019 van kracht en past in de ontwikkeling naar een groenere, bereikbare en duurzame stad. We hebben te maken met een grote verdichtingsopgave in Eindhoven en tegelijk moeten we het centrum van Eindhoven goed bereikbaar houden. Er is straks minder plaats voor autoverkeer en parkeren in en om het autoluwe centrum. Daarom streven we nu naar het aanleggen van zo min mogelijk nieuwe parkeerplaatsen en we zetten zoveel mogelijk in op duurzame alternatieve vervoerswijzen: lopen, fietsen en openbaar vervoer. In de nota is dat uitgewerkt in de zogenaamde verplichte "HOV-reductie" (minder parkeerplaatsen bij stations en Hoogwaardig openbaar vervoer-haltes) en het stimuleren van gebruik van deelauto's voor bewoners. Als tweede aanpassing willen we de bestaande (prive) parkeercapaciteit beter en efficiënter gaan benutten ten opzichte van realisatie van parkeerplaatsen op eigen terrein. De derde belangrijke aanpassing is dat ontwikkelaars een bijdrage in het mobiliteitsfonds moeten storten, bij gebruik van reeds aanwezige openbare parkeerplaatsen. Met dat geld willen we onder andere de opbouw van een stadsbreed deelmobiliteit netwerk op weg helpen. In de 'Actualisatie Nota Parkeernormen 2019' hebben we eveneens de fietsparkeernormen geactualiseerd en gaan daar uitgebreider op toetsen en handhaven.

Verder is van belang dat elk bestaand adres of een nieuw adres waar een omgevingsvergunning is afgegeven na 2016 in het POET-overzicht (parkeren op eigen terrein) komt. Adressen uit dit overzicht kunnen geen (nieuwe) parkeervergunning aanvragen en hebben geen recht op een bezoekersregeling binnen betaald parkeergebieden. Bestaande parkeervergunningen worden niet meer verlengd.

Parkeren voor ontwikkeling in plangebied

Er moeten binnen het plangebied voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd voor 13 huishoudens. Dit is geregeld in Hoofdstuk 3 van de regels. Daarbij is met de volgende aspecten rekening gehouden. Van de 5 parkeerplaatsen die aan de Draaiboomstraat aanwezig waren worden er 3 verplaatst. Deze parkeerplaatsen worden verplaatst naar de Hubertastraat en de Langdonkenstraat.

3.8 Groen

3.8.1 Groenbeleidsplan

Begin 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is (functies als uitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. Het groenbeleidsplan heeft als doel het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies. Hiermee levert de toepassing van het groenbeleid een wezenlijke bijdrage aan een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving als karakteristieke kwaliteit van Eindhoven. Een omgeving die leefbaar en klimaatadaptief is en een volwaardig vestigingsklimaat biedt voor Brainport.

Het groenbeleid sluit aan op de geomorfologische structuur van de stad: de structuur van dekzandruggen en beken (Dommel en Gender) die Eindhoven hebben gevormd. Op basis van de tuinstad gedachte is bij de verdere ontwikkeling van Eindhoven sterk ingezet op het behoud van de groene ruimten tussen de voormalige dorpen. Genneper Parken (tussen Stratum en Gestel), Brainport Park (tussen Strijp en Woensel) en De Karpen (tussen Woensel en Tongelre) vormen nog altijd imposante, groene wiggen, die tot diep in de stad reiken. Het behoud van de robuuste groenstructuur, die vanuit het buitengebied, via de wiggen tot aan de bomen bij de voordeur reikt, is een belangrijk uitgangspunt van het groenbeleidsplan.

Het Groenbeleidsplan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.

In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds.

De procesafspraak over groenplannen betekent dat bij de (her)ontwikkeling van gebouwen of gebieden de initiatiefnemer een groenplan moet opstellen. Dit groenplan bevat een toelichting van de groene inrichting in het plan. Uitgangspunt is steeds: kwalitatief en duurzaam groen en zo min mogelijk verharding. Dus behoud van het bestaande groen en het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het plan moet argumenten bevatten, waarom verharding wordt toegepast. Als het groenplan niet voldoet wordt gezocht naar een passende oplossing, en/of is de Beleidsregel Groencompensatie (zie paragraaf hierna) van toepassing.

Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.

verplicht

Figuur: Ruimtelijke Strategieënkaart

Onderhavig plangebied is in het Groenbeleidsplan 2017 aangeduid als 'stad, rood beeldbepalend'. In dit gebied wordt als ordeningsprincipe de volgende strategie aangehouden:

Strategie 1: Stad, rood beeldbepalend

In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen. Binnen de aangeduide groenarme buurten wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal.

verplicht

Kaart met groenarme gebieden in Eindhoven.

Beleidsregel Groencompensatie

Op 13 maart 2018 is de 'Regeling Groencompensatiefonds' vastgesteld. Bij deze regeling hoort de 'Beleidsregel Groencompensatie'. Deze beleidsregel is bedoeld als afwegingskader bij aanvragen voor (ruimtelijke) ontwikkelingen die kunnen leiden tot aantasting van groen. Bij aantasting en verlies van groen is compensatie vereist. De Beleidsregel geeft hiervoor de richtlijnen.

In deze beleidsregel wordt aangesloten bij het begrip ‘ruimtelijke ontwikkeling’ uit de provinciale Verordening ruimte. Een ruimtelijke ontwikkeling is een bouwactiviteit en/of planologische gebruiksactiviteit waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) een omgevingsvergunning is vereist. Het kan ook gaan om een gebruiksactiviteit waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is, zoals de aanleg van parkeerplaatsen. Het betreft dus een bestemmingswijziging of afwijking van het planologisch gebruik voor een perceel (semi) openbaar groen, waarbij wordt uitgegaan van een ‘rode ontwikkeling’.

De Beleidsregel Groencompensatie is direct van toepassing op:

  • openbaar groen in eigendom van gemeente;
  • groen in eigendom van derden met een groene bestemming in het geldende bestemmingsplan.

Voor de overige groene gronden zet de gemeente Eindhoven in op het stimuleren van en inspireren tot het zorgvuldig omgaan met groen.

Er is een aantal uitzonderingen op de compensatievereisten uit deze Beleidsregel. Ten eerste is de Beleidsregel niet van toepassing op bomen. Voor bomen is namelijk een andere juridische regeling van toepassing: de Bomenverordening en Nadere Regels. Ten tweede geldt de Beleidsregel niet bij locaties buiten het bestaand stedelijk gebied, zoals aangegeven in de plankaart behorend bij de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant. In dat gebied is de Verordening ruimte leidend voor natuurcompensatie. Ten derde geldt deze Beleidsregel niet voor bestaande economische ontwikkelgebieden. Economische ontwikkelgebieden zijn in dit verband:

  • lopende projecten of toekomstige ontwikkellocaties waar al juridisch bindende afspraken over gemaakt zijn op papier in een anterieure overeenkomst, koopovereenkomst of collegebesluit, of waar al een vorm van compensatie heeft plaatsgevonden;
  • braakliggende terreinen (op grond van vigerende bestemmingsplan);
  • gebieden met in Groenbeleidsplan 2017 de strategie ‘Integrale ontwikkeling groen-rood’ (op grond van vastgestelde verhouding 40% rood en 60% groen);
  • aanleg van zeer beperkte verharding in het groen rond wegen/kanalen, ten behoeve van de publieke toegankelijkheid of het verkeerstechnisch functioneren (bijvoorbeeld voetpad naar bushalte).

Voorliggend plangebied in relatie tot Beleidsregel Groencompensatie

Vanwege de argumenten die hieronder worden vermeld, het 'Groenbeleidsplan 2017' en de 'Beleidsregel Groencompensatie' is het vereist om per woning 8 m² groen aan te leggen in voorliggend plangebied. De aanleg van groen in een private tuin wordt hierbij niet meegerekend.

Het plangebied bevindt zich in een groenarm gebied. Dit betekent dat de gemeente hier extra zorgvuldig is in het behoud van het groen. Een deel van het voorliggende plangebied was in eigendom van de gemeente. De Beleidsregel Groencompensatie is direct op dit deel van het plangebied van toepassing, tenzij één van de uitzonderingsgronden geldt. Er geldt geen uitzonderingsgrond voor onderhavig ontwikkeling.

Op basis van de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant ligt onderhavig plangebied binnen het bestaand stedelijk gebied. Verder is onderhavig plangebied niet aan te merken als een economisch ontwikkelgebied als bedoeld in de 'Beleidsregel Groencompensatie'. Dat het grasveld in het plangebied niet is aan te merken als een braakliggend terrein (op grond van vigerende bestemmingsplan) en dus geen economisch ontwikkelgebied is, wordt hieronder nader uitgelegd.

Het deel van het plangebied dat nu (begin 2019) is aan te merken als openbaar groen in eigendom van de gemeente heeft op basis van het nu nog vigerende bestemmingsplan "Philipsdorp 2013" de bestemming 'Wonen' zonder bouwvlak. Dit betekent dat er volgens dit bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied geen woningen of aan-, uit-, of bijgebouwen mogen worden gerealiseerd. Het begrip 'braakliggende terreinen' is niet gedefinieerd in dit bestemmingsplan. Ook uit de toelichting van dit bestemmingsplan blijkt niet dat deze gronden als 'braakliggend terrein' moeten worden aangemerkt. Aangezien het bestemmingsplan en de plantoelichting geen aanknopingspunten bieden voor de uitleg van het begrip 'braakliggende terreinen', kan volgens jurisprudentie voor de betekenis van dit begrip aansluiting worden gezocht bij hetgeen in het algemeen gangbare spraakgebruik daaronder wordt verstaan. De hedendaagse betekenis van het begrip "braakliggend terrein" is grond die op dat moment niet de beoogde functie (landbouw; stedenbouw) vervult. Het grasveld kan worden aangemerkt als invulling van de functie 'Wonen' onbebouwd en is derhalve niet braakliggend volgens het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Philipsdorp 2013' c.q. het algemene spraakgebruik. Aan de overige voorwaarden voor economisch ontwikkelgebied als bedoeld in de 'Beleidsregel Groencompensatie' wordt ook niet voldaan.

Door CPO Philipsdorp is een groenplan opgesteld voor deze ontwikkeling. Uit dit groenplan blijkt dat het oppervlak van de gezamenlijke binnentuin grotendeels groen (of onverhard) wordt ingericht, met een streven naar ca. 80% groen. Deze groene binnentuin draagt o.a. bij aan een prettig woon- en leefklimaat, de biodiversiteit en klimaatadaptatie (bijv. ten minste 60mm waterberging/m2). De beplanting zal bestaan uit een mix van diverse bomen, heesters, vaste planten en kruiden die samen bijdragen aan de biodiversiteit. Daarnaast is er ruimte voor fruitbomen en 'eetbare beplanting/moestuin'. De binnentuin bevat ook een jaarrond aanbod van voor huismussen geschikte zaden, waaronder minimaal 10 m2 specifieke begroeiing voor musjes.

Middels een voorwaardelijke verplichting is in de regels bepaald dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen moet vast staan dat voldoende groen, overeenkomstig het Groenbeleidsplan 2017 en de beleidsregels Groencompensatie d.d. januari 2018, wordt gerealiseerd en in stand gehouden. Hierbij geldt dat de te nemen maatregelen voor het groen binnen twee jaar na verlening van de omgevingsvergunning voor het bouwen gerealiseerd c.q. aangelegd dienen te worden.

3.8.2 Beleid Bomen

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen 2015. Deze is op 7 april 2015 door de gemeenteraad vastgesteld en op 24 augustus 2016 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels Bomen is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming is van toepassing op:
- bossen die buiten de 'bebouwde kom Wnb' liggen;
- alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are;
- bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.

Voor bomen geldt dus of de Wet natuurbescherming of de Verordening Bomen 2015. Voor het vellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden gedaan bij de Provincie Noord Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing.

Verordening Bomen

Het bomenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: behoud, versterking en ruimte voor dynamiek. Eindhoven wil een aantrekkelijke groene stad zijn en blijven. Bomen spelen daarbij een voorname rol. Een hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en recht doet aan het groene imago van de stad is waar de gemeente naar streeft. Duurzaam behoud van de groene signatuur staat voorop. Het bomenbestand dient echter ook aan te sluiten op intensief gebruik van de openbare ruimte en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent soms dat in een bepaalde situatie andere belangen preferabel zijn en bomen moeten wijken. Het bomenbeleid voorziet in die gevallen in de mogelijkheden tot mitigatie en compensatie.

Groene kaart
Een belangrijk onderdeel van de Verordening Bomen is de Groene Kaart. Het is een topografische kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstand. De Groene Kaart bevat verschillende categorieën houtopstanden. Voor bomen in gemeentelijk eigendom (publiek eigendom) kent de Groene Kaart zes categorieën:

  • Monumentale bomen;
  • Waardevolle bomen;
  • Basisbomen;
  • Bomen hoofdstructuur;
  • Bomen nevenstructuur;
  • Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend.

De Groene Kaart kent daarnaast voor bomen in particulier eigendom (privaat eigendom) drie categorieën:

  • Waardevolle bomen;
  • Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend;
  • Bomen op percelen van 500 m2 of groter.

Voor het vellen van een houtopstand die deel uit maakt van tenminste één van deze categorieën is, behoudens een aantal vrijstellingen, een omgevingsvergunning verplicht.

Nadere regels Bomen
De Verordening is uitgewerkt in nadere regels Bomen. Deze zijn op 19 juli 2016 vastgesteld door het college en op 4 augustus 2016 in werking getreden. De beleidsregels geven inzicht in de wijze waarop het college gebruik maakt van de aan haar in de Verordening toegekende bevoegdheden tot het aanwijzen en plaatsen van houtopstanden op de Groene Kaart. Tevens zijn richtlijnen uitgewerkt voor omgang met overlast, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de weigeringsgronden bij beoordeling van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in houtopstanden.

Het plangebied
Op basis van de Groene Kaart van de Verordening Bomen 2015 ligt binnen het plangebied voor deze ontwikkeling 'kadastrale percelen > 500 m2'. Net buiten het plangebied voor deze ontwikkeling liggen 2 'basisbomen'.

verplicht

Fragment van de Groene Kaart ter plaatse van het plangebied. Bron: Geofundament d.d. 27-8-2018.

Omdat onderhavig plangebied geheel binnen de 'bebouwde kom Boswet' ligt is in beginsel voor het vellen van een houtopstand een omgevingsvergunning verplicht.

3.9 Kabels, Leidingen En Straalpaden

In het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig.

Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf

4.1 Milieueffectrapportage

4.1.1 Wettelijk kader

Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.. De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.

Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.

De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:

  • Kolom 1: de activiteit zelf
  • Kolom 2: drempelwaarden activiteit
  • Kolom 3: de kaderstellende plannen (zoals een bestemmingsplan)
  • Kolom 4: de besluiten

De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.

In dit kader is met name 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. van belang. Het gaat daarbij om: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.

Stedelijk ontwikkelingsproject

Uit de jurisprudentie volgt dat of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van Besluit m.e.r afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard, omvang en locatie van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Hieronder wordt ingegaan op deze aspecten.

Binnen het plangebied worden 13 woningen gerealiseerd met een gemeenschappelijke binnentuin en ca. 11 eigen parkeerplaatsen. Er wordt gebouwd passend binnen de karakteristiek van het Philipsdorp.

Het plangebied ligt in hoog stedelijk gebied, binnen de Ring van Eindhoven en nabij het centrum. Een dergelijke stedelijke ontwikkeling past daardoor goed in het aanwezige stedelijke woonmilieu.

Het planvoornemen zal wat betreft verkeer aansluiten op de aanwezige infrastructuur. De infrastructuur heeft voldoende capaciteit en hoeft hierdoor niet te worden opgeschaald. Het plangebied is goed bereikbaar. De parkeerbehoefte die deze ontwikkeling met zich mee brengt wordt op eigen terrein opgelost.

Tenslotte wordt nog opgemerkt dat de uitgevoerde onderzoeken aantonen dat het realiseren van deze woningen op de locatie voldoet aan de wettelijke eisen vanuit milieuoogpunt.

4.1.2 Conclusie

Op basis van bovenstaande feiten kan worden geconcludeerd dat geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is daardoor niet van toepassing.

4.2 Bedrijven En Milieuzonering

Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.

In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.

4.2.1 Staat van bedrijfsactiviteiten

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze staat is gebaseerd op bovengenoemde VNG - brochure. In deze staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met potentiële milieuemissies. Op grond van deze staat wordt een beleidsmatige selectie gemaakt van die bedrijfsactiviteiten die in het plangebied worden toegestaan. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI -codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op het omgevingstype 'rustige woonwijk';
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.

  • categorie 1: grootste afstand 10 meter;
  • categorie 2: grootste afstand 30 meter;
  • categorie 3.1: grootste afstand 50 meter;
  • categorie 3.2: grootste afstand 100 meter;
  • categorie 4.1: grootste afstand 200 meter;
  • categorie 4.2: grootste afstand 300 meter;
  • categorie 5.1: grootste afstand 500 meter;
  • categorie 5.2: grootste afstand 700 meter;
  • categorie 5.3: grootste afstand 1.000 meter;
  • categorie 6: grootste afstand 1.500 meter.

Voor dit bestemmingsplan is uitsluitend een Lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen (Bijlage 1 bij de regels) opgenomen vanwege de hieronder genoemde functies die zijn toegestaan.

Er worden binnen voorliggend plangebied maximaal 13 woningen gerealiseerd. In deze woningen is onder voorwaarden ruimte voor een aan-huis-verbonden-beroep, voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten of voor een dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling toegestaan. In dit bestemmingsplan wordt onder een "aan-huis-verbonden-beroep" verstaan: een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Bijvoorbeeld gastouderopvang; detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis; of het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf.

Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.

Verder moeten de "kleinschalige bedrijfsactiviteiten", een dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling vallen onder de in Bijlage 1 opgenomen 'Lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen' behorende tot de categorie 1, alsmede bedrijfsactiviteiten die niet in deze lijst zijn opgenomen, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in categorie 1 van deze lijst.

4.2.2 Afweging bedrijven en milieuzonering

Het plangebied kan niet worden aangemerkt als een 'rustige woonwijk' omdat het hoog stedelijk gebied is, binnen de Ring van Eindhoven en nabij het centrum. Het betreft dus een hoog stedelijke woonmilieu en geen 'rustige woonwijk'. Daarom kan de richtafstand voor 'gemengd gebied' worden aangehouden. Dit betekent bijvoorbeeld een afstand van 10 meter tussen categorie 2-bedrijven en de nieuwe voorgestane woningen. In het kader van onderhavig project zijn de volgende percelen c.q. functies in de nabije omgeving relevant.

Ten noordwesten van het plangebied, op een afstand van circa 40 meter tot aan de woonbestemming, ligt basisschool De Bergen aan de Schouwbroekseweg 7.

Voor scholen voor basisonderwijs geldt op basis van de sbi-code 8531 een hindercontour van 10 meter voor het aspect geluid. Zoals reeds aangegeven is de afstand tot de woonbestemming ruim 40 meter waardoor voldaan wordt aan de minimaal aan te houden afstand en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd is.

Naast het pand aan de Langdonkenstraat 9 t/m 9g is medio 2018 nog een tankstation (Berkman Eindhoven) gevestigd. Ter plaatse van o.a. dit tankstation is een nieuwe woningbouwontwikkeling voorzien. Hiervoor is recent (d.d. 1 oktober 2019) een nieuw bestemmingsplan ("X Strijp binnen de Ring 2007 (Willemstraat-Gagelstraat)") vastgesteld. (t/m 28 november 2019 ter visie voor beroep).

Ter plaatse van de Langdonkenstraat 9B is een Antilliaans afhaalcentrum gevestigd. Dit bedrijf kan worden aangemerkt als cafetaria in de zin van de milieuzonering. Voor dit bedrijf geldt op basis van de sbi-code 561 een hindercontour van 10 meter (milieucategorie 1). De afstand tot de woonbestemming ligt op ruim 10 meter.

Ter plaatse van de Langdonkenstraat 9C is een Thaise massagesalon gevestigd. Voor persoonlijke dienstverlening n.e.g. geldt op basis van de sbi-code 9609 geen hindercontour. De afstand tot de woonbestemming ligt op ruim 10 meter.

4.3 Geluid

4.3.1 Wettelijk kader

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte, mag worden afgeweken.

De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.

Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.

In het voorliggende bestemmingsplan worden woningen en derhalve geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt.

4.3.2 Wegverkeerslawaai

In het kader van "Eindhoven op weg" zijn alle wegen in en nabij het plangebied 30 km per uur wegen geworden. Deze wegen en woonerven hebben volgens de Wet geluidhinder geen zone, zodat deze verder buiten beschouwing kunnen blijven.

4.3.3 Railverkeerslawaai

De afstand tussen het plangebied en de spoorlijn Eindhoven – Den Bosch bedraagt een kleine 400 meter. Conform het Besluit geluidhinder artikel 1.4a lid 1 bedraagt de geluidszone 200 meter. De woningen komen dus buiten de geluidszone van de spoorlijn te liggen.

verplicht

Luchtfoto met daarop blauw omrand het plangebied, de spoorlijn Eindhoven - Den Bosch (ten noordoosten daarvan) en de bebouwing in het gebied tussen plangebied en spoorlijn. Bron: Geofundament d.d. 14-09-2018.

Gezien de ligging van het plangebied mede in relatie tot de in het tussengebied afschermende bebouwing kan geconcludeerd worden dat de voorkeursgrenswaarde van 55 dB zoals genoemd in het Besluit geluidhinder niet wordt overschreden.

4.3.4 Industrielawaai

Het plan ligt niet in de zone van een industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder, waarop de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers is toegestaan. Het aspect industrielawaai is dan ook niet aan de orde op onderhavig plan.

4.3.5 Luchtvaartlawaai

Het plangebied ligt op ruime afstand (circa 5,4 km) van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militaire luchthaven met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). De Wet luchtvaart regelt het gebruik van luchtvaartuigen en luchtvaartterreinen in Nederland. De wet voorziet in regels over besluitvorming en normen voor alle luchthavens. Op basis van deze wet is voor luchthaven Eindhoven een luchthavenbesluit vastgesteld.

De Wet luchtvaart regelt onder andere dat grenswaarden moeten worden vastgesteld voor de maximaal toegelaten geluidbelasting door landende en opstijgende luchtvaartuigen. Deze geluidsbelasting wordt uitgedrukt in Kosteneenheden (Ke). De nadere regelgeving over de geluidsbelasting staat in het Besluit militaire luchthavens. De grenswaarde voor de maximaal toelaatbare geluidsbelasting voor het burgerluchtverkeer en voor het militaire luchtverkeer is in beginsel 35 Ke. Deze grenswaarde geldt voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen (art. 1 Besluit militaire luchthavens jo artikel 1.1 Bouwbesluit 2012) en voor standplaatsen en ligplaatsen.

De ligging van de Ke contouren is opgenomen in het luchthavenbesluit Eindhoven. In bijlage 7 is de 35 Ke contour voor het militaire luchtverkeer aangewezen en in bijlage 8 de contour van het commercieel burgerluchtverkeer. De cumulatieve Ke contouren staan in bijlage 3. De 35 Ke contour is tevens in het Barro en Rarro verwerkt. Hierbinnen zijn geen geluidsgevoelige objecten (woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen, alsmede standplaatsen en ligplaatsen) toegestaan. Het plangebied ligt niet in deze geluidszone. Deze geluidszone werkt daarom niet belemmerend voor onderhavig plangebied.

verplicht

Kaartbeeld met relevante geluidzone's behorende bij de luchthaven Eindhoven.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Wettelijk kader

Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m3, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.

4.4.2 Besluit niet in betekenende mate bijdragen

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:

  • woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties die niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg en
  • kantoorlocaties die niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.

Samengevat

Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

4.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.

Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.

In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.

4.4.4 Goede ruimtelijke ordening

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.

4.4.5 Planbeschrijving en toetsing

Het plan omvat de realisatie van maximaal 13 woningen. Dit past binnen de getalsmatige begrenzing voor “niet in betekende mate”projecten.

Conclusie

Aangezien het plan niet meer dan 13 nieuwe woningen, kan gesteld worden dat er geen sprake is van een “in betekende mate “ project zodat de realisatie van het plan niet zal leiden tot overschrijding van de luchtkwaliteitseisen. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.

4.5 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen (inrichtingen, transportroutes en buisleidingen). Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Hierbij wordt ook een beschrijving gegeven van het wettelijk kader op gebied van externe veiligheid.

4.5.1 Wettelijk kader

Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt; april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het Plaatsgebonden risico en het Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.

Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Het plangebied
Hieronder wordt beschreven welke risicovolle inrichtingen in of nabij het gebied liggen, of er vervoer van gevaarlijke stoffen in het gebied plaatsvindt en of er risicovolle buisleidingen liggen.

Inrichtingen
In het plangebied en in de nabijheid van het plangebied liggen geen relevante inrichtingen.

Transport
Het plangebied ligt niet binnen een plaatsgebonden risicocontour, plasbrandaandachtsgebied of invloedsgebied van een transportroute waarover gevaarlijke stoffen vervoerd worden.

Buisleidingen
Het plangebied ligt niet binnen een plaatsgebonden risicocontour, belemmeringenstrook of invloedsgebied van een buisleiding.

4.5.2 Gemeentelijk beleid: Visie Externe Veiligheid

De Gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de Visie externe veiligheid vastgesteld. Daarin is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen wordt omgegaan met het veilig stellen van een acceptabel niveau voor risico's in het kader van externe veiligheid en de beheersbaarheid ervan. Ook is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (o.m. het gebied > 200m van het spoor) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt.

4.5.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

4.6 Duurzaamheid

De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Belangrijke thema's daarbij zijn:

  1. CO2 reductie

Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening040. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. In januari 2017 heeft de gemeenteraad in het Klimaatplan 2016-2020 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.

1A) aardgasloze verwarming

Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Zo is per 1 juli 2018 de Wet voortgang energietransitie in werking getreden. Nieuwbouw van woningen, winkels, kantoren etc. mag niet langer worden aangesloten op aardgasnetten. De gemeente streeft er nadrukkelijk naar dit te verwezenlijken.

1B) duurzame mobiliteit
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee de leefbaarheid in onze groeiende stad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte voor fietsen, wandelen smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.

1C) warmte- en energiebesparing

Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.

1D) duurzame energie opwekking

Om de CO2 doelstellingen te halen is de productie van duurzame energie belangrijk. Binnen de grenzen van de gemeente zijn de mogelijkheden daarvoor beperkt. De kansen liggen vooral op het gebied van zonne-energie en het is belangrijk om die kansen maximaal te benutten, in eerste instantie op daken, maar ook op de grond zijn er mogelijkheden.

  1. Circulaire Economie

Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020 hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.

2A) duurzame materialen

Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur,of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen.

2B) geen afval

In 2020 willen we 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.

2C) flexibel en demontabel bouwen

Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.

2D) deeleconomie/ service concepten

De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten.

Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik) van het product bij de leverancier.

  1. Natuur

3A) biodiversiteit

Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven willen we ecologische versnippering in onze stad tegen gaan.

3B) oppervlakte groen

We willen geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan onze gebouwen.

  1. Sociale basisbehoeften

The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).

4A) klimaatadaptatie

Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. In het Klimaatplan 2016-2020 is de ambitie opgenomen dat de gemeente Eindhoven in 2020 klimaatrobuust handelt en dat de gehele stad in 2050 klimaatrobuust is.

Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.

4B) gezonde verstedelijking

Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte

4C) participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen

We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit leidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten. Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.

Specifiek Eindhovens

Daarnaast is er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze stad belangrijk vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.

Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders (belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.

The Natural Step
Samenwerking tussen de partners in de stad en co-creatie zijn essentieel. Om te zorgen dat we een gedeelde taal spreken, gebruiken wij de aanpak van The Natural Step (TNS) om duurzaamheid vorm te geven. In het kort komt het erop neer dat we duurzaam handelen door met vier principes van duurzaamheid rekening te houden:

  • we gaan zuinig om met energie en kiezen voor groene, duurzame energie;
  • we kiezen voor recyclebare of gerecyclede materialen of materialen die door de natuur afgebroken kunnen worden en we gebruiken producten die geen schade toebrengen aan mens en milieu;
  • we gaan zuinig om met de natuur en breiden die waar mogelijk uit;
  • we gaan uit van de eigen kracht van onze inwoners en zorgen voor hen waar het even moeilijk mee gaat. Mensen in de rest van de wereld ondervinden geen nadelen van ons handelen en waar mogelijk verbeteren we hun kwaliteit van leven.

4.6.1 Planbeschrijving

1) CO2-reductie

1A) Aardgasloze verwarming

CPO Philipsdorp zal binnen haar plan aardgasloze verwarming realiseren. Daarvoor is een overeenkomst aangegaan met de firma Volantis als adviesbureau. Door Volantis wordt samen met Architecten En|En en een nog nader te bepalen installateur niet alleen aardgasloos geïnstalleerd, maar wordt gezocht naar de meest verantwoorde wijze van energiegebruik binnen de projectrealisatie.

1B) Duurzame mobiliteit
CPO Philipsdorp streeft naar duurzame mobiliteit. Daarom zal gewerkt worden met deelauto's en zullen we de deelnemers stimuleren om zo mogelijk over te stappen op voertuigen die geen gebruik maken van fossiele brandstoffen.

1C) warmte- en energiebesparing en energie opwekking

En|En architecten en Bureau Volantis hebben de opdracht om – binnen aanvaardbare financiële kaders – het CPO te leiden naar een energiezuinig complex, met een streven naar energie-neutraal of zelfs een kleine winst in de energiewinning. Daarbij is er het streven naar een maximale isolatie van de woningen en worden eventueel nieuwe technieken ingezet.

2) Circulaire Economie

2A) duurzame materialen

Er bestaat de ambitie zo veel mogelijk gebruik te maken van duurzame materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn. Ook hier geldt dat dit wordt gedaan binnen aanvaardbare financiële kaders.

2B) geen afval

Na realisatie streven we ernaar om 0% restafval te hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.

2C) deeleconomie/ as a service concepten

De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen de bewoners - met name in het CPO verband - de spullen die ze al bezitten delen en zo beter benutten.

3) Natuur

In een apart Groenplan zijn de ambities ten aanzien van biodiversiteit, groen en waterberging vastgelegd.

4.7 Bodem

Binnen het plangebied is een tweetal bodemonderzoeken (1994 en 2018) uitgevoerd. Het meest recente bodemonderzoek ("Verkennend bodemonderzoek incl. asbest Draaiboomstraat-Langdonkenstraat te Eindhoven", van BK Ingenieurs B.V., projectnr. 181241, d.d. 29 mei 2018, Bijlage 3 bij deze toelichting) heeft betrekking op het gehele plangebied. Uit dit bodemonderzoek blijkt dat ter plaatse van het achterpad van de woonpercelen 59/61 twee spotverontreinigingen (>interventiewaarde) aanwezig zijn. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging, maar op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem wordt geadviseerd de grondverontreinigingen ter plaatse van het achterpad te saneren. De sanering kan gelijktijdig worden uitgevoerd met de daadwerkelijke ontwikkeling van het plangebied. Voor het verwijderen van de grondverontreiniging is het rapport “Plan van Aanpak zijpad Draaiboomstraat te Eindhoven”, BK Ingenieurs, kenmerk: 184858, d.d. 11 februari 2019, opgesteld (Bijlage 4 bij deze toelichting).

4.8 Natuur

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb), het bijbehorende Besluit natuurbescherming (Bnb) en de Regeling natuurbescherming (Rnb) in werking getreden. Door de inwerkingtreding van deze wet zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet komen te vervallen. Het is de bedoeling dat deze nieuwe wet en de bijbehorende Bnb en Rnb uiteindelijk opgaan in de nieuwe Omgevingswet waarvan verwacht wordt dat die in 2021 in werking treedt. Met het van kracht worden van deze wet komen vrijwel alle verantwoordelijkheden bij de provincies te liggen.

4.8.1 Wet natuurbescherming (Wnb)

De Wnb voorziet in een instrumentarium in de vorm van beheerplannen en programma's voor gebieden en soorten, teneinde de samenhang tussen gebieds- en soortenbescherming mogelijk te maken. Verder is gekozen voor één vergunning- en ontheffingprocedure en is tegen besluiten rechtsbescherming in twee instanties mogelijk. Zoals eerder al gezegd zijn de provincies in hoofdzaak verantwoordelijk voor de uitvoering van het natuurbeschermingsbeleid.

Door de integratie van de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet in de nieuwe Wnb is er nog maar één natuurvergunning nodig van één bevoegd gezag.

Houtopstanden

De regeling zoals die was vervat in de voormalige Boswet is grotendeels ongewijzigd overgenomen in de Wnb en is gericht op het behoud van het bosareaal en is van toepassing op alle bossen en houtopstanden buiten de door de gemeenteraad in dat kader vastgestelde grenzen van de bebouwde kom, die een grotere oppervlakte beslaan dan 1.000 m2 en op rijbeplantingen van meer dan 20 bomen.

verplicht

Kaart: grens bebouwde kom als bedoeld in artikel 4.1, lid a Wet natuurbescherming zoals vastgesteld d.d. 27 november 2018 door de gemeenteraad. Bekend gemaakt d.d. 25 februari 2019, gemeenteblad 2019, nr. 44385.

Beoordeling plangebied

De mogelijk te kappen bomen op de planlocatie zijn niet beschermd conform artikel 4 van de Wnb. De houtopstanden vallen binnen de bij besluit van de gemeenteraad vastgestelde grenzen van de bebouwde kom. Hierdoor vallen ze niet onder het onderdeel houtopstanden van de Wnb.

Wnb en onderscheid in gebieden

De Wnb gaat uit van vijf gebiedssoorten te weten: Natura 2000-gebieden, het Natuur Netwerk Nederland (NNN), bijzondere nationale natuurgebieden, nationale parken, bijzondere provinciale natuurgebieden en bijzondere provinciale landschappen. De Wnb verplicht tot het tot stand brengen van het NNN en tot het aanwijzen van Natura 2000-gebieden, die beide van cruciaal belang zijn voor het nakomen van de verplichtingen uit de Habitatrichtlijn. Onderhavig plangebied ligt niet in of nabij de hierboven genoemde gebieden. Samen met de aard en de beperkte omvang van de ingreep zorgt dit ervoor dat eveneens geen negatief effect te verwachten is op de wezenlijke kenmerken en waarden van Natura 2000-gebieden. Dit standpunt wordt bevestigd door een stikstofberekening voor deze ontwikkeling met de nieuwe versie van AERIUS (sinds 16-09-2019) door de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant d.d. 01-10-2019. Uit de worstcase AERIUS berekening volgt dat er als gevolg van dit initiatief geen (0,00 mol/ha/j) stikstofdepositie ter plaatse van Natura 2000 gebieden plaats vindt.

Beschermde flora en fauna

De Wet natuurbescherming biedt het juridisch kader voor het beschermen van dier- en plantensoorten in Nederland. In relatie tot een bestemmingsplan kan aanwezigheid van beschermde soorten en/of het voorkomen van een beschermde leefomgeving van invloed zijn op de uitwerking van bestemmingen.

Verspreid over het plangebied kunnen beschermde soorten voorkomen. Er is een quickscan flora en fauna voor het plangebied uitgevoerd ("Quickscan flora en fauna Draaiboomstraat, Eindhoven", van Ecologica, d.d. 5 december 2018, kenmerk P2018-157, Bijlage 2 bij deze toelichting). In deze quickscan wordt geconcludeerd:"In het onderzoeksgebied komen de beschermde gewone pad, de eekhoorn, beschermde vleermuizen en beschermde broedvogels voor. Van de huismus en de gierzwaluw zijn de broedplaatsen jaarrond beschermd. De herinrichting van de percelen heeft mogelijk enige invloed op de gewone pad. De gewone pad is een lichtbeschermde soort, waarvoor een vrijstelling voor ontheffing bij ruimtelijke ingrepen geldt.

De beschermde eekhoorn, vleermuizen en gierzwaluwen ondervinden geen nadelig effect op de herinrichting van de nu al kale percelen. Voor deze soorten is geen ontheffing nodig.

Van de huismus, een vogelsoort met een jaarrond beschermde broedplaats, gaan geen nestplaatsen verloren. Wel kan, door het verdwijnen van (on)kruiden op het verruigde gazon en in de tussentuin, het aanbod van onkruidzaden afnemen. Daardoor zouden theoretisch de huismussen enig nadelig effect kunnen ondervinden. Als de nieuw te ontwerpen binnentuin ook een jaarrond aanbod van voor huismussen geschikte zaden garandeert, dan is er met zekerheid ook voor de huismus geen negatief effect door de realisatie van de plannen. Er is geen ontheffingsaanvraag nodig." Vanwege bovenstaande conclusie is in de gebruiksregels van de bestemming 'Wonen' opgenomen dat het gebruiken van de woningen uitsluitend is toegestaan als binnen 3 jaar na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding 'tuin' tenminste 10 m² jaarrond voor huismussen geschikte zaden aanwezig zijn.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Inleiding

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.

5.2 Beleid

5.2.1 Rijksbeleid

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).

5.2.2 Provinciaal beleid

5.2.3 Beleid Waterschap

5.2.4 Gemeentelijk beleid

5.2.5 Waterplan

Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald

5.3 Situatie Voor Plangebied

Door Tritium Advies BV is een waterparagraaf opgesteld voor dit bouwplan (Waterparagraaf Draaiboomstraat, Langdonkenstraat en Hubertastraat gemeente Eindhoven, documentkenmerk 1904/158/ROS, d.d. 12 september 2019). Hieronder zijn de bevindingen uit deze waterparagraaf specifiek voor dit plangebied vermeld.

Het plangebied ligt aan de Draaiboomstraat, de Langdonkenstraat en de Hubertastraat. De locatie is nu voornamelijk in gebruik als verhard parkeerterrein, verruigd grasland en een kaal opgeleverde tussentuin en is circa 1897 m2 groot.

BK Ingenieurs B.V. heeft in opdracht van de gemeente Eindhoven een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd aan de Draaiboomstraat - Langdonkenstraat - Hubertastraat (BK Ingenieurs B.V., projectnummer 181241, versie 2, 29 mei 2018). De gegevens met betrekking tot grondwater en bodem(opbouw) zijn onder andere afkomstig uit dit onderzoek.

5.3.1 Grondwater

De grondwaterstand is tijdens de uitvoering van de veldwerkzaamheden waargenomen op circa 1,8 m-mv. Ter plaatse van de onderzoekslocatie is sprake van een horizontale grondwaterstroming van het freatisch water in noordoostelijke richting. Voor zover bekend vinden in de directe omgeving van de locatie geen grootschalige grondwateronttrekkingen plaats die een directe invloed hebben op de grondwaterstand en grondwaterstroming op de locatie. Het plangebied bevindt zich niet in een boringsvrije zone of een grondwaterbeschermingsgebied. Wel ligt het plangebied binnen een kwetsbaar gebied voor ongezuiverde lozingen. Dit betekent dat er geen ongezuiverde huishoudelijke lozingen meer mogen plaatsvinden naar bodem of oppervlaktewater.

5.3.2 Oppervlaktewateren

Er is geen oppervlaktewater binnen of in de buurt van het plangebied gelegen.

5.3.3 Bodem

De regionale bodemopbouw in zuidoostelijk Noord-Brabant is vanaf maaiveld te onderscheiden in verschillende lagen. Vanaf circa 0 - 25 m-mv ligt een Deklaag, opgebouwd uit afzettingen van de Formatie van Boxtel. Deze laag bestaat uit een gelaagd complex van leem en fijn tot matig grof zand. Vanaf circa 25 - 80 m-mv ligt het Eerste Watervoerend Pakket, opgebouwd uit de formaties van Sterksel en Beegden. De Formatie van Sterksel bestaat uit grindrijke grove zanden. De Formatie van Beegden bestaat uit fijne tot zeer grove zanden, sterk grindhoudend, met plaatselijk stenen en keien. Vanaf circa 80 - >180 m-mv is de Scheidende Laag gelegen, bestaande uit de Formatie van Waalre. Dit houdt een slecht doorlatende kleien en fijne, slibhoudende zanden en kleilagen, meer zeer lokaal een grove laag in.

Uit de boorprofielen is gebleken dat de bodem tot 3,2 m-mv uit zeer fijn tot matig fijn, zwak tot matig siltig zand bestaat. Onder deze zandlaag is een zwak zandige leemlaag aangetroffen tot het einde van de boordiepte (3,3 m-mv). Onder deze leemlaag bevindt zich tot minimaal de geboorde diepte van 3,7 m-mv een zeer fijne, matig siltig zandlaag. Plaatselijk is deze zandige leemlaag al op een diepte van 1,5 m-mv aangetroffen.

5.3.4 Waterbergingsopgave

Het planvoornemen gaat gepaard met een wijziging van het watersysteem. In het plangebied worden 13 nieuwe woningen gerealiseerd met veel groen (privé-tuinen, bloemperken, bomen, gras e.d.).

Voor de waterbergingsopgave is het noodzakelijk te bekijken in hoeverre infiltratie mogelijk is binnen het plangebied. De waterdoorlatendheid van een bodemlaag of een constructie wordt bepaald door de k-waarde (ook wel doorlatendheidscoëfficiënt). De k-waarde van zand kan horizontaal (kh) tot 50 meter zijn en verticaal (kv) tot 5 meter per dag. Infiltratie in een bodem wordt mogelijk geacht indien de k-waarde groter dan 0,8 meter per dag bedraagt. De k-waarde van zeer fijn zand, zwak tot matig siltig zand ligt tussen de 4 en 1 meter per dag. Zandige leem (vanaf 3,2 m-mv) kent een doorlatendheid van 0,3 meter per dag. Deze leemlaag ligt op sommige plekken binnen het plangebied vanaf 1,5 m-mv. Vanwege de laag zeer fijn zand (zwak tot matig siltig) tot 3,2 m-mv is het aannemelijk dat infiltratie binnen het plangebied plaats kan vinden. De provinciale infiltratiekaart (zie figuur 1) weergeeft voor het plangebied de aanduiding 'infiltratie'. Binnen deze gebieden is infiltratie mogelijk.

verplicht

Figuur 1: de provinciale kwel- en infiltratiekaart

5.3.5 Afvoer hemelwater

Conform het beleid van het waterschap dient de uitbreiding van het verhard oppervlak hydrologisch neutraal te zijn. Met de rekentool van de gemeente Eindhoven (zie bijlage) zijn de volgende gegevens voor het plangebied ingevuld / berekend:

Kerngegevens

  • Buurt: Philipsdorp;
  • Jaar ingediende verdunning: 2019;
  • Oppervlakte plangebied: 1897;

Maatregelen

  • Grote tuinen bij woningen: 101 m2
  • Kleine tuinen bij woningen: 132 m2
  • Traditioneel dak: 1136 m2
  • Nieuw (particulier) groen: 317 m2
  • Gesloten of open bestrating: 53 m2
  • Halfverharding open: 158 m2.

Op basis van de bovenstaande gegevens geeft de rekentool een (nog) te realiseren waterbergingsopgave van 34,8 m3 weer. Afhankelijk van de gekozen oplossing bedraagt de te realiseren waterbergingsopgave tussen de 25,7 en 43,5 m2. Het plangebied ligt in een groenarme wijk. De gemeente Eindhoven stimuleert in dergelijke wijken groene en bovengrondse oplossingen. Indien bijvoorbeeld wordt gekozen voor het realiseren van een groen dak, resulteert het aanleggen van bijvoorbeeld extra substraatberging in een bonus. Ook extra waterberging op het maaiveld (in de vorm van een wadi of sloot bijvoorbeeld) levert een bonus op. De bonus bedraagt respectievelijk 20% tot 30% per m.3 bovenop hetgeen wat gerealiseerd wordt. Indien gekozen wordt voor extra waterberging in ondergrondse voorzieningen met leegloop op het gemeentelijk riool geldt een malus van 20% per m3.

Maatregelen waterbergingsopgave

In het plan is gekozen om aan de binnenzijde van het plangebied, in de gemeenschappelijke tuin, waterberging in de vorm van een wadi te realiseren met lage beplanting, riet, verschillende grassen, wilde bloemen e.d. Deze wadi moet in totaal 24,5 m3 water bergen (50 m2 aan oppervlakte bij een diepte van 0,5 m waterbergend vermogen). Hierdoor blijft een nog te realiseren waterbergingsopgave van 2,9 m3 over. Aan deze overgebleven waterbergingsopgave wordt voldaan door het realiseren van 2 nieuwe bomen, 4 stuks aan faunavoorziening en 2 regentonnen. Daarmee wordt voldaan aan de waterbergingsopgave. Het regenwater en het afvalwater zal gescheiden worden ingezameld.

5.3.6 Conclusie

Uit het vorenstaande blijkt dat het plan niet vergunningsplichtig is conform de keur van het Waterschap. De gemeente is in onderhavig plan bevoegd gezag. Voor de planontwikkeling is initieel sprake is van waterbergingsopgave van 34,8 m2. Afhankelijk van de gekozen oplossing bedraagt de te realiseren berging 25,7 en 43,5 m3 conform de klimaattool van de gemeente Eindhoven. Het plangebied is namelijk gelegen in een groenarme wijk. Er is gekozen om binnen het plangebied waterberging in de vorm van een wadi te realiseren met lage beplanting, riet, verschillende grassen, wilde bloemen e.d. Deze wadi moet in totaal 24,5 m3 water bergen (50 m2 aan oppervlakte). Hierdoor blijft een nog te realiseren waterbergingsopgave van 2,9 m3 over. Aan deze overgebleven waterbergingsopgave wordt voldaan door het realiseren van 2 nieuwe bomen, 4 stuks aan faunavoorziening en 2 regentonnen. Het regenwater en het afvalwater zal gescheiden worden ingezameld.

5.3.7 Advies waterschap

Het waterschap De Dommel heeft per brief d.d. 8 oktober 2019, kenmerk Z59150/U126534, aangegeven in te stemmen met het bestemmingsplan in het kader van de watertoetsprocedure.

Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan "I Philipsdorp 2013 (Langdonkenstraat)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.

6.2 Planmethodiek

Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.

6.3 Verbeelding

Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in de legenda. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

6.4 Planregels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels. DeInleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In"Artikel 1 Begrippen" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Artikel 2 Wijze van meten" zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.

Bestemming `Wonen” (Artikel 3)

Deze bestemming is gelegd op de in het plangebied gelegen gronden met woningen, de bijbehorende achtererven en parkeervoorzieningen. In de regels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen. Het gebouw dat door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, wordt beschouwd als het hoofdgebouw. Bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen zijn in architectonisch opzicht te onderscheiden van, en ondergeschikt aan, het hoofdgebouw.

Hoofdgebouwen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd waarbij de bouwvlakken volledig mogen worden bebouwd.

Het bestemmingsplan maakt in principe geen uitbreidingen mogelijk aan voorgevel gelet op het behoud en het bevorderen van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd stadsgezicht Philipsdorp. De voorzijde van woningen bepaalt namelijk in hoge mate het straatbeeld, evenals de onderlinge samenhang van de gevels.

Een rommelig gevelbeeld doet afbreuk aan de belevingswaarde van het straatbeeld. Daarom wordt bij een goed stedenbouwkundig plan uitgegaan van een helder en evenwichtig gevelbeeld waarbij de gevels van de afzonderlijke woningen een aantrekkelijk ensemble opleveren. Daarbij dient ook samenhang te ontstaan tussen de afmetingen van het profiel van de openbare ruimte en de gevelhoogten en gevelbreedten. Uitbreidingen aan de voorzijde zijn enkel mogelijk indien dit o.a. vanuit stedenbouwkundig en verkeerskundig geen bezwaren oplevert. Omdat dit nagenoeg altijd “ maatwerk “ is, is hiervoor gekozen voor beleidsregels, genaamd "ontheffingen aan- uit- en bijgebouwen bij woningen”.
In deze beleidsregels zijn ook uitbreidingsmogelijkheden aangegeven voor aan-, uit- en bijgebouwen. Ook zijn in deze beleidsregels mogelijkheden opgenomen voor het realiseren van mantelzorgwoningen.

Aan huis-verbonden-beroepen

Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonbestemming toegestaan (tot maximaal 50 m2). Via een afwijking is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen.
Tevens is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 30 m2 te benutten voor kleinschalige bedrijvigheid.

Binnentuin

Vanwege onder andere het gemeentelijke 'Groenbeleidsplan 2017' en de 'Beleidsregel Groencompensatie' is compensatie vereist voor (de aantasting van het openbaar groen door) voorliggende ontwikkeling van de woningen. De noodzakelijke groencompensatie is middels een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels (artikel 8.2).

Vanwege de quickscan flora en fauna voor het plangebied is in de gebruiksregels (artikel 3.4.2, sub c) opgenomen dat het gebruiken van de woningen uitsluitend is toegestaan als binnen 3 jaar na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding 'tuin' tenminste 10 m² jaarrond voor huismussen geschikte zaden aanwezig zijn.

Parkeervoorziening

Er wordt een (gebouwde) parkeervoorziening gerealiseerd op eigen terrein. De parkeerplaatsen liggen deels onder de 2 woningen aan de Draaiboomstraat en zijn bereikbaar via de Draaiboomstraat. De overkapping boven de parkeerplaatsen wordt deels gebruikt als dakterras voor de twee bovenwoningen en deels groen ingericht en gebruikt als stadsakker/stadslandbouw. De maximale bouwhoogte van dit dakterras is 3 meter. De afscherming van het dakterras mag maximaal 1 meter hoog zijn en deze afscherming op het dakterras moet op tenminste 2 meter uit de zijdelingse perceelsgrenzen zijn geprojecteerd.

Verder moet >50% van het deel van het dakterras dat voor stadslandbouw/stadsakker wordt gebruikt (op verbeelding aangeduid als 'specifieke vorm van wonen-terras 2') groen worden ingericht. Het dakterras moet groen worden ingericht vanaf de rand van het dakterras tot tenminste 1 meter uit de rand van het dakterras voor het deel dat voor stadslandbouw/stadsakker wordt gebruikt. Het overige deel van het dakterras (aanduiding 'specifieke vorm van wonen-terras 1'), dat als privé dakterras wordt gebruikt door de twee aanliggende woningen, moet minimaal 0,3 meter vanaf de grens van het dakterras groen worden ingericht.

Dubbelbestemming `Waarde - Archeologie' (Artikel 4)

Door middel van deze dubbelbestemming wordt gezorgd dat de aanwezige archeologische waarden optimaal worden beschermd. Deze bestemming geldt voor een deel van het plangebied waar bepaalde ingrepen slecht mogen plaatsvinden indien geen onevenredige aantasting van de archeologische waarden kan ontstaan. De dubbelbestemming is ook toegelicht in paragraaf 3.6.1.

In Hoofdstuk 3 onder de Algemene regels zijn opgenomen de Anti-dubbeltelregel, de Algemene gebruiksregels, de Algemene afwijkingsregels en de Overige regels.

In de Overige regels (artikel 8) is een voorwaardelijke verplichting voor parkeren, waterberging en groen opgenomen.

In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrechten deSlotregel opgenomen.

Hoofdstuk 7 Handhaving

Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021

In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.

Uitgangspunten

Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:

  • Informatie gestuurd
    De gemeente Eindhoven ziet informatie gestuurde handhaving als een belangrijke pijler. Er zijn ontwikkelingen op het gebied van ICT en data analyse. Door gemeentelijke en andere informatiebronnen te ontsluiten, te analyseren en te combineren kunnen we een problematiek eerder (of preventief) en gerichter aanpakken.

  • Gebiedsgericht
    Om optimaal in te kunnen spelen op vraagstukken van inwoners zet de gemeente Eindhoven binnen het ruimtelijk domein al geruime tijd in op gebiedsgericht toezicht. Dit doen we door - vanuit een actieve samenwerking met wijkteams - te kijken naar naleefgedrag, oorzaken en oplossingen gerelateerd aan geografische gebieden. Er zijn verschillende vragen, doelgroepen en belangen. Kennis wordt gedeeld en ervaringen van inwoners en bedrijven worden verzameld. Deze input is van invloed op de prioriteiten in het jaarlijkse uitvoeringsplan, waar mogelijk toegespitst op een specifieke wijk. Per wijk kunnen er dus op basis van gebiedsanalyses en bijvoorbeeld buurtcontracten verschillende bouwstenen zijn voor het uitvoeringsplan.

  • Risico- en oplossingsgerichte benadering
    De gemeente Eindhoven benadert toezicht en handhaving risico- en oplossingsgericht. De prioriteiten worden in beginsel gebaseerd op een inschatting van de veiligheids- en gezondheidsrisico's voor inwoners. Ook aspecten als leefbaarheid, duurzaamheid en omgevingskwaliteit wegen in belangrijke mate mee. Daarnaast worden prioriteiten mede gebaseerd op wat inwoners en bedrijven belangrijk vinden. Eindhoven hecht eraan om vraagstukken waar mogelijk gezamenlijk op te lossen.
    Er zijn onderwerpen die in algemene zin aandacht vragen. Brandveilig gebruik van woongebouwen verdient (nog) meer aandacht, in de context van kwetsbare groepen die langer zelfstandig blijven wonen. Ook aanpak van jeugdoverlast, duurzaamheid en de bestaande bouw zijn voorbeelden. Er wordt gezocht naar de beste oplossing die nodig is voor het versterken van de veiligheid in de leefomgeving van onze inwoners. Hiermee ontstaat een risicoanalyse op basis waarvan vervolgens de prioriteiten binnen het toezicht worden gesteld.

  • Consequent en doelmatig
    Uitvoeringsplannen en jaarverslagen bevatten een overzicht van de inzet en capaciteit voor handhaving. In het verlengde van informatie gestuurde en oplossingsgerichte handhaving vergt doelmatige handhaving een analyse van resultaten. Meetbare doelen om te beoordelen of de beschikbare capaciteit zo doelmatig mogelijk wordt ingezet. We beogen in de komende jaren een ontwikkeling door te maken in de vierslag capaciteit – prioriteit – risicoanalyse - nalevingsniveau. Dit moet onder andere leiden tot meer inzicht in de relatie tussen handhavingsinspanningen en het nalevingsniveau (effect).

Prioritering

De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk in mogelijke problemen, de risico's en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.

Uitvoeringsplan

In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:

  • Object en informatiegericht
    - Bouwen en Wonen
    - Openbare leefomgeving
    - Bedrijven

  • Gebiedsgericht
    - Pilot Veiligheid en leefbaarheid
    - Actiegebieden

  • Themagericht
    Bij ieder onderdeel worden jaarlijks een aantal belangrijke ontwikkelingen op het gebied van toezicht en handhaving opgenomen. Dat kan bijvoorbeeld gaan om woonoverlast bij de Activiteiten Bouwen & Wonen. Of duurzaamheid en energiebesparing bij de Activiteiten Bedrijven.

Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.

Duidelijke regels

Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden.

Hoofdstuk 8 Financiële Aspecten

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.

Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.

Er is in casu sprake van gemeentelijke gronduitgifte zodat er geen verplichting bestaat tot het vaststellen van een exploitatieplan.

Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

9.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1 Bro

Op grond van artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is geplaatst in Groot Eindhoven van 5 september 2018. De kennisgeving is tevens bij de officiële publicaties op de gemeentelijke website www.eindhoven.nl geplaatst. Er zijn geen stukken betreffende het voornemen ter inzage gelegd, noch de mogelijkheid open gesteld om zienswijzen tegen het voornemen in te dienen of instanties om advies te vragen.

9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Bij de voorbereiding is overleg geweest met het waterschap.

9.3 Samenspraak

Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming. Op 4 september 2018 is er een informatiebijeenkomst geweest. De direct omwonenden (circa 50 huishoudens) van onder ander de Draaiboomstraat, Langdonkenstraat en Hubertastraat zijn hiervoor uitgenodigd. Tijdens deze bijeenkomst hebben de deelnemers van CPO (Collectief Particulier Opdrachtgeverschap) Philipsdorp hun plan gepresenteerd en was er gelegenheid om vragen te stellen en suggesties te doen.

Op 4 februari 2019 is er nogmaals een informatiebijeenkomst geweest over de nader uitgewerkte plannen van het CPO. Tijdens deze bijeenkomst gaven de huidige bewoners uit de buurt c.q. de direct omwonenden aan dat zij problemen hadden met het nu voorgelegde ontwerp ten aanzien van de volgende aspecten:

- Erfdienstbaarheden: Er wordt volgens de direct omwonenden in de plannen geen en/of onvoldoende rekening gehouden met de vermeende erfdienstbaarheden (recht van overpad) die er volgens een aantal bewoners zouden liggen in het plangebied. Door de, op het schetsontwerp, geprojecteerde omheining om de nieuwbouwplannen zijn namelijk alle toegangswegen vanuit de Hubertastraat en Langdonkenstraat via het nu braakliggende terrein naar de tuinen en schuren van omwonenden afgesloten.

Reactie gemeente: Er zijn geen gevestigde erfdienstbaarheden met betrekking tot het huidige gebruik uit de notariële akten van de betreffende percelen naar voren gekomen. De gemeente/Woonbedrijf erken(t)(nen) niet dat er erfdienstbaarheden door verjaring in het plangebied zijn ontstaan. Nu er geen sprake is van een evidente erfdienstbaarheid, staat dit de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg. Hierbij is van belang dat er geen erfdienstbaarheden dienaangaande zijn vastgelegd in notariële akten en/of ingeschreven zijn in openbare registers of hierover procedures bij de burgerlijke rechter zijn gevoerd. De op het voorlopig ontwerp geprojecteerde omheining geeft de omvang van het plangebied aan en is geen onderdeel van het plan. Het bestemmingsplan regelt niet wie er toegang tot de betreffende percelen hebben.

  1. De bewoners van de panden aan de Draaiboomstraat 59 en 61 willen een achteruitgang uit hun tuin. Om tegemoet te komen aan deze reactie is door de ontwikkelende partij (CPO Philipsdorp) vermeld dat de eigenaresse van het pand aan de Draaiboomstraat 59 via een persoonlijk gebruiksrecht een achteruitgang kan krijgen uit haar tuin, richting de openbare weg aan de Knotwilghof. Voor de bewoner van het pand aan de Draaiboomstraat 61 ligt dit anders omdat men hier via het eigen perceel aan de voorkant de tuin kan verlaten. Een extra ontsluiting aan de achterzijde is dus niet noodzakelijk voor de ontsluiting van de achtertuin. Echter, ook hier heeft CPO Philipsdorp een persoonlijk gebruiksrecht aangeboden.
  2. De eigenaresse van het pand aan de Hubertastraat 1a wil een pad aan de zuidzijde van de woning om naar haar poort aan de achterzijde van de woning te kunnen. Hieraan wordt tegemoet gekomen door het bouwvlak van het aangrenzende bouwblok niet in de perceelsgrens te projecteren maar op voldoende afstand uit de zijdelingse perceelsgrens. Daarnaast wordt deze eigenaresse ook een persoonlijk gebruiksrecht aangeboden voor he betreffende pad.
  3. De bewoners van de panden aan de Draaiboomstraat 49, 51 en 53 willen van het pad achter hun tuin gebruik kunnen blijven maken. Daarnaast willen deze bewoners ook een pad van minimaal 2 meter breed van hun schuren naar de Draaiboomstraat of Langdonkenstraat. Omdat deze bewoners al een achteruitgang c.q. pad aan de achterzijde van hun woning hebben wat toegang geeft tot de openbare weg, welke wordt gehandhaafd, wordt er geen extra ontsluiting gerealiseerd ter plaatse van onderhavig plangebied.

- Rooilijn: De verspringing naar achter van de rooilijn aan de Draaiboomstraat (tussen nr. 53 en 59) betekent dat de bewoners van de aangrenzende tuinen (beide zijden) hinder hebben van een hoog gebouw van 10 meter door aantasting van uitzicht en lichtinval.

Reactie gemeente: Het bouwvlak wordt gewijzigd waardoor er geen verspringing meer in de rooilijn aan de Draaiboomstraat aanwezig is.

- Bouwhoogte parkeergarage: De hoogte van het parkeergebouw aan de Draaiboomstraat (ca. 3 meter) over de volledige diepte van het betreffende perceel is volgens de directe buren te omvangrijk/hoog. Zij geven aan dat hierdoor een groot deel van het jaar zonlicht wordt ontnomen in een aangrenzende tuin. Dit wordt nog versterkt doordat bovenop de parkeergarage een omheining van ca. 1,5 meter is getekend, zodat deze kan worden gebruikt als dakterras/buitenruimte voor de bewoners van de woningen in voorliggend plan. Dit dakterras/buitenruimte op 3 meter hoogte en over de volledige diepte van het perceel betekent daarnaast een inbreuk op de privacy van de omwonenden.

Reactie gemeente: In de bouwregels is vastgelegd dat de bouwhoogte van de parkeergarage maximaal 3 meter mag bedragen. Om hinder voor de bewoners van de aangrenzende percelen te verminderen is bepaald dat de afscherming c.q. balustrade op het dakterras op de parkeergarage op tenminste 2 meter uit de zijdelingse perceelsgrenzen moet zijn geprojecteerd. Deze afscherming van het dakterras mag maximaal 1 meter hoog zijn. Gelet op bovenstaande regels is er geen sprake van onevenredige hinder voor de bewoners van de aangrenzende percelen door de parkeergarage met dakterras.

Op 2 april 2019 is het ontwerp van CPO Philipsdorp gepresenteerd aan TGE. TGE was enthousiast over deze plannen en zij wilde graag CPO Philipsdorp adviseren over waterberging, hydrologisch neutraal, natuurinclusief bouwen (mussen), groen dak op de parkeeroplossing etc.

Bij de voorbereiding is ook overleg geweest met Van Abbe Stichting en Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven. De laatstgenoemde stichting heeft geen opmerkingen over dit ontwerp bestemmingsplan. In een reactie van 25 september 2019 geeft de Henri van Abbestichting de onderstaande opmerkingen (samengevat).

1. "Tegelijkertijd menen we dat nieuwe invullingen in een beschermd stadsgezicht, qua maat, schaal en subtiliteit zouden moeten aansluiten op de historische bebouwing. Op dat laatste punt maken we ons zorgen over dit plan. Onderstaande plaatjes illustreren dat. De volumes zijn maximaal vergroot. De bakstenen basis, met tot op de vloer doorlopende raamkozijnen, wekt de indruk dat het hier om één groot bouwwerk gaat, in plaats van losse woningen. De asymmetrische kap is vreemd in Philipsdorp. De kopgevels laten daardoor duidelijk zien, dat aan de achterzijde de in het Beschermd Stadsgezicht voorgeschreven goothoogte van 6 meter wordt overschreden."

Reactie gemeente: Uitgangspunt is het realiseren van woningbouw georiënteerd op de straat. Dat wil zeggen dat net als in Philipsdorp de relatie met de straat belangrijk is. Dit betekent het realiseren van voordeuren aan de straat. In het nieuwe bouwplan voor het CPO-collectief zijn woningen georiënteerd op en bereikbaar via de straat.

Het bouwvolume betreft geen gesloten bouwblok maar is opgeknipt in losse woonblokken. Dit geeft zowel aan de straatzijde als in de achtertuin lucht en lichtinval en wordt aangesloten op de korrelgrootte van Philipsdorp.

Aan de straatzijde sluit het bouwvolume van 2 bouwlagen met kap aan op de bebouwingshoogte van Philipsdorp. De kopgevels en de indeling van de gevels refereert aan de woningen van Philipsdorp zonder dat het een kopie wordt.

De bewoners hebben inspraak over de invulling van de nissen in de bakstenen basis. De nissen worden ingevuld met voordeur(en), ramen tot aan het maaiveld of ramen met een borstwering. Op deze wijze zijn de individuele woningen afleesbaar.

Op de hoeken van de Draaiboomstraat is inderdaad waarneembaar dat de goothoogte van de achtergevel hoger is dan de goothoogte van de voorgevel. Deze keuze is gemaakt om zo een kwalitatief woonprogramma te kunnen realiseren en de bouwvolumes minder diep en daardoor ranker zijn.

2. "Minder gelukkig zijn we met de volledige afdekking van de parkeergelegenheid. Een dermate groot gebouwd volume past o.i. niet in de sfeer van privé tuinen, die de binnenzijde van de gesloten bouwblokken kenmerken. Waarom niet gewoon buiten parkeren, omzoomd door groene hagen? Dan hoeven er ook geen toeren uitgehaald te worden om de privacy van de buren te waarborgen."

Reactie gemeente: De gebouwde parkeeroplossing met een gezamenlijk dakterras is een keuze van het CPO-collectief. Zij zien dit als een meerwaarde voor hun CPO-ontwikkeling. Indien de privacy van omwonenden goed geregeld wordt geeft dit stedenbouwkundig geen bezwaren. Mede vanwege dit privacyaspect is artikel 3.2.1. in de regels opgenomen.

3. "De begrenzing van het gebied met waarde archeologie is in de verbeelding niet erg duidelijk (welke lijn is in het noordoostelijke deel precies de grens?) maar komt in ieder geval niet precies overeen met de advieskaart in het evaluatierapport. Die precieze grens is van belang vanwege het paalspoor dat in werkput 1 is gevonden."

Reactie gemeente: Deze grens op de verbeelding wordt gewijzigd in die zin dat die precies overeenkomt met het gebied dat in het evaluatierapport is aangewezen voor vervolgonderzoek. Dus overeenkomstig bijlage 3 bij het "Evaluatierapport Eindhoven, Draaiboomstraat-Langdonkenstraat, Het Schouwbroek", onderzoeksmeldingsnummer 4679074100, d.d. 25.03.2019.

4. "In de regels is in gebieden met waarde archeologie de verstoringsdiepte op 50 cm gehandhaafd, conform het geldende archeologie beleid. Het evaluatierapport vermeldt niet op welke diepte de sporen en artefacten zijn gevonden (hoewel dat wel een van de onderzoeksvragen is). Mijn vraag is, is 50 cm op basis van de proefsleuven, ook voor dit gebied de juiste maat? Is daar naar gekeken?"

Reactie gemeente: Deze regels zijn aangepast in die zin dat er ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' een bouwverbod geldt. De uitzonderingen op dit bouwverbod, zoals deze eerder in de regels waren opgenomen, zijn verwijderd. Deze uitzonderingen betrof werkzaamheden minder diep dan 0,5 meter onder maaiveld en minder dan 100 m² grond wordt geroerd.

5. "In de Toelichting wordt de reeds bekende archeologische verwachting - bewoningssporen uit de Romeinse tijd, middeleeuwen - niet vermeld. Dat is jammer, het is een gemiste kans om initiatiefnemers, vergunningvragers inhoudelijk te betrekken en van archeologie meer een kans dan een last te maken. We adviseren dat alsnog op te nemen."

Reactie gemeente: In paragraaf 3.6.1. van de toelichting is de volgende zin toegevoegd: "Er zijn nederzettingsresten uit de periode Romeinse tijd-middeleeuwen gevonden."

9.4 Zienswijzen

Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 21 november 2019 tot en met woensdag 1 januari 2020 op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerp van het bestemmingsplan kenbaar te maken.

Kennisgeving van de ter inzage legging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven van PM gepubliceerd. Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.

Naar aanleiding van de tervisielegging zijn 20 zienswijzen ontvangen.

Bijlage 1 Evaluatierapport Archeologie

bijlage 1 Evaluatierapport archeologie

Bijlage 2 Quickscan Flora En Fauna

bijlage 2 Quickscan flora en fauna

Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek

bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 4 Plan Van Aanpak Bodemonderzoek

bijlage 4 Plan van aanpak bodemonderzoek

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan I Philipsdorp 2013 (Langdonkenstraat) met identificatienummer NL.IMRO.0772.80335-0301 van de gemeente Eindhoven.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan-huis-verbonden-beroep

een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Bijvoorbeeld gastouderopvang; detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis; of het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf.

Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.

1.4 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 aaneengebouwde woning

een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen.

1.8 actualisatie nota parkeernormen 2019

parkeernormen gepubliceerd op 3 oktober 2019 (gemeenteblad van Eindhoven 2019, nr. 240213) en in werking getreden op 4 oktober 2019.

1.9 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling dat voldoet aan de meest actuele versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

1.10 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in het gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.11 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.12 bed & breakfast

een accommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend nachtverblijf met het serveren van ontbijt. Het is gevestigd in een huis en wordt gerund door de eigenaren van het betreffende huis en heeft maximaal 2 verhuurde kamers.

1.13 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.14 bedrijfsvloeroppervlak

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.15 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein wenselijk is.

1.16 beeldbepalende boom

Bomen met een hoge esthetische en belevingswaarde voor de directe omgeving of voor de wijk. De bomen zijn door hun leeftijd, omvang of verschijningsvorm onvervangbaar voor het karakter van de omgeving en vormen bovendien een buitengewoon structurerend element voor de openbare ruimte. Het criterium beeldbepalend zegt tevens iets over de zichtbaarheid.
Een beeldbepalende boom dient voor >50% van de omvang zichtbaar te zijn vanaf openbaar terrein.

1.17 Beleidsregel Groencompensatie

De beleidsregel Groencompensatie, d.d. januari 2018, is een uitwerking van het Groenbeleidsplan 2017. Het Groenbeleidsplan 2017 is vastgesteld door de gemeenteraad op 13 maart 2018 en in werking getreden met ingang van 23 november 2018 (gemeenteblad van Eindhoven 2018, nr. 251197). Beleidsregel Groencompensatie is bijlage 1 van het gemeenteblad van Eindhoven 2018, nr. 251197.

1.18 beperkt kwetsbaar object

  1. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting en met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
  2. bedrijfswoningen, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting;
  3. kantoorgebouwen, hotels en restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen en voor zover zij niet behoren tot een bevi- inrichting;
  4. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
  5. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen;
  6. objecten die met het onder a. tot en met e. genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin meestal aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
  7. objecten met hoge infrastructurele waarde, waaronder in ieder geval telefoon- en elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.

1.19 Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen)

Besluit van 27 mei 2004, Stb. 250, houdende regels inzake milieukwaliteitseisen op het gebied van de externe veiligheid zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.20 bestaande situatie

bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;

bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.21 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.22 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.23 bijgebouw

een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.24 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.25 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.26 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.

1.27 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.28 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.29 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.30 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.31 buitenschoolse opvang (BSO)

het in georganiseerd verband opvangen van meer dan 6 kinderen in de leeftijdscategorie 4 tot 13 jaar voor en na schooltijd, in de middagpauze en tijdens schoolvakanties.

1.32 café

horeca, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.

1.33 cafetaria/snackbar/afhaalservice

een bedrijf gericht op het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak-alcoholische en niet-alcoholische dranken.

1.34 coffeeshop

een bedrijf gericht op het verstrekken van niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid, en van verdovende en/of hallucinerende stoffen.

1.35 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied.

1.36 dagrecreatie

Een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag (zonder overnachting), dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen en dergelijke waarbij men zich voor meerdere dagen van huis begeeft.

1.37 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.38 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum, internetwinkel/webwinkel, afhaalpunten en supermarkt.

1.39 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.

1.40 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.41 discotheek of dancing

een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, in combinatie met het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen, feesten en daarmee vergelijkbare evenementen.

1.42 eengezinswoningen

als type eengezinswoning wordt beschouwd: elke woning welke tevens een geheel pand vormt. Hieronder vallen vrijstaande woningen, aaneengebouwde woningen, zoals twee onder één kap gebouwde hele huizen, boerderijen met woningen en voorts alle rijenhuizen.

1.43 erotisch getinte vermaaksfunctie

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.

1.44 evenementen

een evenement zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).

1.45 extensief recreatief medegebruik

die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen.

1.46 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.47 gebruiken

het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.

1.48 geluidgevoelige functies

bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.49 geluidgevoelige gebouwen

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.50 geluidzoneringsplichtige inrichting

een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.

1.51 geprojecteerd (beperkt) kwetsbaar object

nog niet aanwezig (beperkt) kwetsbaar object dat op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan toegestaan is.

1.52 gevaarlijke stoffen

gevaarlijke stoffen zijn stoffen waarvan het gebruik, het transport of de opslag (overslag e.d.), risico's met zich meebrengt. Het kan gaan om explosiegevaar, brand, giftigheid of radioactiviteit.

1.53 GR (groepsrisico)

een maat voor de kans, dat door een ramp bij een activiteit met gevaarlijke stoffen of met een vliegtuig, een (grote) groep mensen, die niet rechtstreeks bij de activiteit betrokken is, tegelijkertijd omkomt. Het GR kan toenemen door uitbreiding van risicovolle activiteiten enerzijds en door het verhogen van de personendichtheid anderzijds.

1.54 Groenbeleidsplan 2017

groenbeleidsplan vastgesteld door de gemeenteraad op 13 maart 2018 en in werking getreden met ingang van 23 november 2018 (gemeenteblad van Eindhoven 2018, nr. 251197).

1.55 groen inrichten

het oppervlak inrichten met groene elementen zoals bloemen, planten, gras etc. Hieronder wordt ook verstaan het inrichten als sedumdak of inrichten voor stadslandbouw, met dien verstande dat veeteelt en de kweek van vissen voor consumptie hieronder niet vallen.

1.56 groothandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of afleveren van goederen aan wederverkopers, dan wel instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.57 hogere grenswaarde

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.58 hoofdgebouw

een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.59 horeca

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.

1.60 hotel

een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van logies (per nacht) met - al dan niet - als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.

1.61 huishouden

een meerderjarige alleenstaande, dan wel twee of meer personen waarvan er ten minste één meerderjarig is, die duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voeren.

1.62 internetwinkel

Internetwinkels worden in het kader van dit bestemmingsplan aangemerkt als een specifieke vorm van detailhandel waarbij:

  • de transactie via internet of andere media tot stand komt, en;
  • de goederen ter plaatse kunnen worden afgehaald; en/of
  • de goederen ter plaatse kunnen worden afgerekend; en/of
  • de goederen ter plaatse kunnen worden bekeken of geprobeerd.

1.63 invloedsgebied

gebied waarin, volgens de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. De grens van het invloedsgebied is gelijk aan de 1% letaliteitsgrens, bepaald bij weertype F 1.5, tenzij in de bij het Revi behorende uitvoeringsregeling voor een specifieke stof of activiteit een ander invloedsgebied is gedefinieerd.

1.64 kamerverhuur

woonvorm waarbij sprake is van woonruimte die geen eigen toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche en/of toilet) buiten die woonruimte.

1.65 kantoor

een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor het bestuurlijk/ambtelijk of bedrijfsmatig uitoefenen van juridische, financiële, administratieve en naar de aard daarmee gelijk te stellen werkzaamheden, zoals sociaal wetenschappelijke onderzoek of een architectenbureau.

1.66 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).

1.67 kleinschalig kamperen

Kleinschalig kamperen is een kampeerfunctie, uitsluitend als nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf.

1.68 koffie-/theehuis

een bedrijf gericht op het verstrekken van zwak-alcoholische en niet-alcoholische dranken, met als nevenactiviteit het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren.

1.69 kunstobject

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.

1.70 kunstwerk

bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.71 kwetsbaar object

  1. woningen, niet zijnde:
    1. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting en met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
    2. bedrijfswoningen;
  2. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, waartoe in ieder geval behoren:
    1. (psychiatrische) ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    2. scholen;
    3. sociale werkplaatsen, of;
    4. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  3. gebouwen waarin meestal grote aantallen personen (> 50 pers.) gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
    1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting of;
    2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting, en winkels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd en voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting;
  4. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting.

1.72 landschappelijke waarden

het geheel van waarden in verband met bijzondere waarneembare landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, archeologische, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden die wordt bepaald door de onderliggende samenhang en beïnvloeding van levende en niet levende (abiotische) natuur.

1.73 lijst van bedrijfsactiviteiten

de bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de VNG zoals deze gold ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan en opgenomen in 'Lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen', Bijlage 1 behorende bij deze regels.

1.74 lunchroom

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren en niet-alcoholische dranken.

1.75 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en daarbij behorende voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en openbaar bestuur. Onder maatschappelijke voorzieningen zijn tevens begrepen kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang.

1.76 mantelzorg

het op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.

1.77 meergezinswoningen

als meergezinswoning wordt beschouwd: elke woning die samen met andere woonruimten c.q. bedrijfsruimten een pand vormt. Hieronder vallen flats, galerij-, portiek-, beneden- en bovenwoningen, appartementen en woningen boven bedrijfsruimten, voorzover deze zijn voorzien van een buiten de bedrijfsruimte gelegen toegangsdeur.

1.78 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.79 nevenactiviteiten

het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwvlak die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen.

1.80 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.81 onzelfstandige woonruimte

woonruimte, welke geen eigen toegang heeft en welke niet door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.

1.82 parkeerbalans

met een parkeerbalans wordt de (on)balans berekend tussen parkeervraag en parkeeraanbod binnen een bepaald gebied. Vaak valt de parkeervraag van functies niet samen in de tijd. Gecombineerd gebruik van parkeerplaatsen is dan mogelijk (dubbelgebruik).

1.83 peil

0.30 m' boven de kruin van de weg.

1.84 pension

een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van logies voor langere tijd met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan logerende gasten.

1.85 PR (plaatsgebonden risico)

risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel is betrokken.

1.86 plasbrandaandachtsgebied

het gebied tot 30 meter van de weg of spoor waarin, bij de realisering van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand.

1.87 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, bewerkt of hersteld, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.88 prostitutiebedrijf

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.

1.89 PR10-6/jaar contour

een contour die het plaatsgebonden risico aanduidt, en waarbinnen de kans bestaat van 1 op de 1.000.000 per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel is betrokken.

1.90 recreatiewoning

een gebouw of woning (geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde) bedoeld voor recreatief gebruik in de vorm van recreatief nachtverblijf voor recreanten, die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.91 restaurant

een bedrijf uitsluitend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.

1.92 rijstrook

gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.

1.93 showroom

een uitstallingsruimte van groothandels - of productiebedrijven ten behoeve van wederverkopers of afnemers voor het gebruik in eigen bedrijf of instelling.

1.94 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.95 SPIL centrum

‘SPIL ( Spelen, Integreren, Leren); een hechte samenwerking tussen onderwijs, peuterspeelzaalwerk en kinderopvang met als doel optimale ontwikkelingskansen te creëren voor kinderen van 0 tot 12 jaar.

1.96 stacaravan

een permanent kampeermiddel in de vorm van een caravan, die als een gebouw valt aan te merken.

1.97 tuincentrum

een kwekerij en/of een verkoopplaats waar artikelen voor verwerking/gebruik in tuin en huis, daaronder ook begrepen dierbenodigdheden voor huisdieren, direct aan particulieren ter verkoop worden aangeboden, van welke verkoopplaats een koffiehoek deel kan uitmaken ter ondersteuning van de tuincentrumfunctie.

1.98 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.99 verdieping

de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.

1.100 verkoopvloeroppervlakte

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.

1.101 voorgevel

de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.102 voorgevelrooilijn

De denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.

1.103 voorkeursgrenswaarde

de toelaatbare waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.104 water

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

1.105 waterberging

voorziening voor het tijdelijk vasthouden van regenwater dat afstroomt vanaf de oppervlakte van een bouwwerk.

1.106 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).

1.107 Wet geluidhinder

Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.108 Wet milieubeheer

Wet van 13 juni 1979 (Stb. 442) houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.109 Wet ruimtelijke ordening

Wet van 20 oktober 2006 (Stb. 2006, nr. 566) houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.110 winkel

een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.

1.111 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, dan wel voor de huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.

1.112 woongebouw

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

1.113 woonwagen

een voor bewoning bestemd gebouw, niet zijnde een woning, dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwingspercentage

een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

2.2 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.8 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, ventilatiekanalen, reclameaanduidingen, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft de maximum goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien dat wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Waarde - Archeologie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' (archeologische waarde) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 4.2.1 voor het bouwen van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, alsmede bouwwerken geen gebouwen zijnde, mits:

  1. dit in overeenstemming is met de andere ter plaatse geldende bestemming(en) en;
  2. met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat met oprichting van het bouwwerk geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de archeologische waarden. Als het oprichten van het bouwwerk waarvoor ontheffing wordt gevraagd, kan leiden tot onevenredige verstoring van archeologische waarden, dan worden aan de ontheffing de volgende regels verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen en/of;
    3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig die bestemming.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

7.1 Binnenplans afwijken

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 meter, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 2 meter is;
  3. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 meter is.
  4. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' wordt overschreden met maximaal 40 cm ten behoeve van gevelisolatie om energie te besparen;
  5. de regels ten aanzien van de realisatie van gebouwen ten behoeve van het opwekken van duurzame energie en toestaan dat de maximum oppervlakte wordt vergroot tot maximaal 100 m2.

Artikel 8 Overige Regels

8.1 Parkeren

8.2 Voorwaardelijke verplichting groen

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat voldoende groen en/of groencompensatie, overeenkomstig het Groenbeleidsplan 2017 en de Beleidsregel Groencompensatie, d.d. januari 2018, wordt gerealiseerd en in stand gehouden. Hierbij geldt dat de te nemen maatregelen voor het groen en/of de groencompensatie binnen twee jaar na verlening van de omgevingsvergunning voor het bouwen gerealiseerd c.q. aangelegd dienen te worden.
  2. Als de onder sub a. bedoelde beleidsregelingen worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

8.3 Voorwaardelijke verplichting waterberging

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat wordt voorzien in een waterberging of andere maatregelen die bijdragen aan de klimaatbestendigheid.
  2. De inhoud van de waterberging en de omvang van de andere maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig hoofdstuk 5.5.1 van het Gemeentelijk Rioleringsplan 2019-2022 (GRP 2019-2022);
  3. Als de onder sub b. bedoelde (beleids)regeling wordt gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

9.2 Afwijken

burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 9.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 9.1 met maximaal 10%.

9.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 9.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

9.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 9.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

9.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 9.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

9.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 9.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan I Philipsdorp 2013 (Langdonkenstraat).

Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten Bij Wonen

bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen