KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Het Plangebied
1.3 Voorgaande Plannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebieds- En Projectprofiel
2.1 Historisch Perspectief
2.2 Beschrijving Omgeving Plangebied
2.3 Beschrijving Projectgebied En -Profiel
Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.5 Volkshuisvesting
3.6 Archeologie
3.7 Cultuurhistorie
3.8 Verkeer En Parkeren
3.9 Groen
3.10 Kabels, Leidingen En Straalpaden
Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf
4.1 Milieueffectrapportage
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
4.3 Geluid
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Duurzaamheid
4.7 Bodem
4.8 Natuur
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Inleiding
5.2 Beleid
5.3 Beschrijving Watersysteem Plangebied
5.4 Advies / Overleg Waterschap
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Algemeen
6.2 Planmethodiek
6.3 Verbeelding
6.4 Planregels
Hoofdstuk 7 Handhaving
7.1 Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021
Hoofdstuk 8 Financiële Aspecten
Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1 Bro
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
9.3 Inspraak
Bijlage 1 Archeologisch Onderzoek Eindhoven Kronehoef 2006
Bijlage 2 Parkeeradvies
Bijlage 3 Kostenraming En Beplantingsplan
Bijlage 4 Bomen Effect Analyse
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 6 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 7 Quickscan Flora & Fauna
Bijlage 8 Stikstofdepositie Onderzoek
Bijlage 9 Nader Onderzoek Huismussen En Vleermuizen
Bijlage 10 Berekening Wateropgave
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologie - 1
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten Bij Woonfunctie
Bijlage 2 Besluit Vaststellen Hogere Grenswaarden Verkeerslawaai

VIII Woensel buiten de Ring II 2006 (Kronehoef)

Bestemmingsplan - gemeente Eindhoven

Vastgesteld op 24-11-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is voornemens om ter plaatse van tussen de Kronehoefstraat en de Otterstraat gelegen gronden in totaal 65 woningen te realiseren. Het pand 'de boerderij' aan de Kronehoefstraat 62 zal worden gesloopt ten behoeve van de nieuwbouw van 6 rijwoningen op dezelfde locatie en met dezelfde projectie. Op het braakliggende perceel Otterstraat 5 en het grootste gedeelte van perceel Otterstraat 3 (eveneens te slopen leegstaand pand voormalig kinderdagverblijf) zullen voorts 59 appartementen in drie lagen gerealiseerd worden met daaronder een halfverdiepte parkeergarage.

Onderhavig bouwplan past niet binnen de kaders van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Reden waarom onderhavig nieuw bestemmingsplan is opgesteld onder de naam 'VIII Woensel buiten de Ring II 2006 (Kronehoef) '. Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is onderhavige toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.

1.2 Het Plangebied

Het plangebied is gelegen in het noordelijke deel van het stedelijk gebied van Eindhoven, in stadsdeel Woensel-Zuid, de wijk Erp en de buurt Kronehoef, meer specifiek gelegen aan De Ring, tussen de Kronehoefstraat en de Otterstraat, ter plaatse van de (voormalige) percelen Kronehoefstraat 62 en Otterstraat 3 (deels) en 5, één en ander ontsloten voor gemotoriseerd verkeer op de Kronehoefstraat, tussen de panden genummerd 32 en 36A.

verplichtGlobale ligging plangebied (rode cirkel)

verplicht

Luchtfoto omgeving (plnagebied blauw omlijnd)

1.3 Voorgaande Plannen

Het plangebied is gelegen binnen het geldende bestemmingsplan 'Woensel buiten de Ring II 2006'

verplicht

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Woensel buiten de Ring II 2006" (plangebied blauw omlijnd)

Het planvoornemen past niet binnen de bestemmingen en regels van het geldende bestemmingsplan. Daarnaast biedt dat bestemmingsplan geen afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid om het plan te realiseren. Om de beoogde ontwikkeling te faciliteren is daarom een nieuw juridisch-planologisch kader nodig. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied en het planvoornemen gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en zo nodig de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is de wijze beschreven waarop rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid (met name de resultaten van het gevoerde overleg en de samenspraak/inspraak).

Hoofdstuk 2 Gebieds- En Projectprofiel

In dit hoofdstuk worden zowel het gebied waar de ontwikkeling plaats gaat vinden als het project zelf beschreven. Tevens wordt ingegaan op de stedenbouwkundige en ruimtelijke effecten van het project.

2.1 Historisch Perspectief

De gronden rondom de huidige boerderij 'Kronehoef' kennen een rijke cultuurhistorie. Al eind 14e eeuw wordt de locatie voor het eerste benoemd in historische bronnen.

De heren van Cranendonck en Eindhoven laten hier 'Ten Gruythuize' bouwen, een plaats waar grondaccijnzen aan de rentmeester worden betaald. In 1551 treedt Anna van Egmond (vrouwe van Cranendonck en Eindhoven) in het huwelijk met Willem van Oranje, waardoor de gronden in handen komen van het huis van Oranje. Het gebouw ontvangt daardoor ook een nieuwe naam: 'De Grote Prinsenhoeve'. Omstreeks 1700 duikt de benaming 'Koningshoeve' voor het eerst op. Deze naam verwijst naar Willem II van Oranje, die naast stadhouder in die tijd ook koning van Engeland is. In 1806 wordt Lodewijk Napoleon Bonaparte koning van Holland en kwam de boerderij in zijn bezit. Omdat hij de Hollandse Kroon vertegenwoordigt, draagt de boerderij sindsdien de naam 'Kronehoef'.

In 1883 slaat het noodlot toe en wordt de boerderij verwoest door een brand. De huidige eigenaresse is op dat moment Catharina Donkers, landbouwster en weduwe van Adr. van Vlokhove. Zij laat vrijwel direct daarna in 1884 een nieuwe boerderij op nagenoeg dezelfde plek herbouwen. De noordwestelijke gevel wordt gebouwd op exact dezelfde plaats als diezelfde gevel van de oude boerderij, de overige gevels worden nieuw gebouwd. In 1888 wordt landbouwster Maria van Vlokhoven de nieuwe eigenaresse van de boerderij. Tot die tijd is de Kronehoef een redelijk solitaire hoeve geweest in zijn omgeving.

Omstreeks 1900 verschenen in de omgeving de eerste woningen. Van buurtvorming was echter pas sprake sinds 1920, toen architecten Cuypers en Kooken een uitbreidingsplan maakten voor het omstreeks die tijd door Eindhoven geannexeerde gebied. In 1922 verkopen de erfgenamen het gehele bezit (boerderij, schuur & erf) aan de Vereniging van Fraters te Tilburg. Zij bouwen op de naastgelegen grond een klooster, een jongensschool en een meisjesschool. De fratersmuur is naar alle waarschijnlijkheid ook rond deze tijd opgetrokken. De Kronehoef fungeert in deze tijd mogelijk als pachtboerderij van de fraters. Langs de fratersmuur lagen waarschijnlijk volkstuintjes die werden verhuurd.

Rondom de Kronehoef wordt na de Tweede Wereldoorlog geleidelijk steeds meer gebouwd waardoor de wijk als een typische 'wederopbouwwijk' bestempeld kan worden. Met deze moderne bebouwing komt de Kronehoef steeds meer verborgen komt te liggen in het landschap.

In 1958 worden de boerderij, schuur en het erf verkocht aan meubelhandelaar J.H. Buis uit Waalre, en wordt een deel van de boerderij gebruikt als meubelopslag. Omstreeks 1970 wordt de bestemming van het complex veranderd: de burger neemt de plaats van de boer in. Vanaf dat moment hebben er rigoureuze verbouwingen plaatsgevonden, zoals grote dakkappelen en daklichten. Na het overlijden van J.H. Buis verkoopt zijn weduwe de Kronehoef in 1985 door aan Ant. M.H. Sebregts, is de naastgelegen schuur afgebroken en is de boerderij grootschalig gerenoveerd. Zo zijn onder andere de kozijnen van het woongedeelte zijn vervangen door nostalgisch ogende exemplaren met alle toebehoren met weinig historische zeggingskracht. Meerdere moderne elementen worden toegevoegd: zo verschijnen er kanteldeuren en ventilatievoorzieningen tegen de buitenkant van de gevels en worden de langsgevels afgesloten door een moderne dakgoot met daaronder een 'muizetandlijst', een typisch negentiende-eeuwse verschijning.

In 2009 komt de boerderij in bezit van een projectontwikkelaar. Vandaag de dag ligt de Kronehoef compleet verscholen achter de noordelijke bebouwing van de binnenring van Eindhoven. Het gebouw ligt op een ruim binnenterrein te midden van woonstraten omringd door bomen, moderne gebouwen, hekwerken en de fratersmuur, bijna onzichtbaar voor de buitenwereld.

Ook uit een in 2010 door D.J.K. Zweers uitgevoerd bouwhistorisch onderzoek blijkt dat ondanks de rijke cultuurhistorie in de huidige boerderij weinig oude kenmerken bewaard zijn gebleven. Hoewel de wijk Kronehoef zijn naam dankt aan de oorspronkelijke boerderij, zijn in het huidige gebouw geen tastbare herinneringen bewaard gebleven. De rigoureuze verbouwingen eind 20e eeuw zijn uit cultuurhistorisch oogpunt van geen betekenis, en door de ingesloten ligging komt het gebouw als beeldbepalend object nauwelijks tot zijn recht.

De Beschrijving en Matrix Kronehoefstraat 62 Eindhoven door Gemeente Eindhoven (2009) concludeert tevens dat de waarde van de Kronehoef met name terugkomt in zijn cultuurhistorische waarde van stadshistorische betekenis en context. Onder de noemer 'schoonheid' krijgt de architectonische/kunstzinnige waarde krijgt tevens een hoge score, met de noot dat de gedane aanpassingen historiserend zijn en niet authentiek.


Bronnen:

- Bouwhistorisch onderzoek & restauratie adviezen, door D.J.K. Zweers (2010);

- Beschrijving en Matrix Kronehoefstraat 62 Eindhoven, door Gemeente Eindhoven (2009).

2.2 Beschrijving Omgeving Plangebied

De wijk Erp, gelegen in het westelijk deel van stadsdeel Woensel-Zuid, is genoemd naar een gehucht aan de oude weg die van de Frankrijkstraat via de Woenselsestraat en de Vlokhovenseweg naar Son liep. De buurt Kronehoef is genoemd naar een hoevecomplex dat al in 1378 werd genoemd en dat aan de Pastoriestraat lag.

De buurt is vrij gemêleerd. Er is een groot aantal voorzieningen aanwezig, waaronder scholen en opleidingscentra, detailhandel, kantoren, bedrijven, horeca en een grote begraafplaats aan de Boschdijk. Relatief weinig woningen zijn vóór 1945 gebouwd. Het grootste deel is in de periode 1945-1969 en na 1970 gebouwd. Door het relatief groot aantal plantsoenen en speelterreinen heeft de buurt een aantrekkelijk en groen karakter. De Kronenhoefstraat - waarop het plangebied wordt ontsloten - maakt onderdeel uit van het historisch stratenpatroon van vóór 1900.

2.3 Beschrijving Projectgebied En -Profiel

Het op perceel Kronehoefstraat 62 gelegen pand, alsmede het op Otterstraat 3 (deels) gelegen pand, zullen worden gesloopt. Het perceel Otterstraat 5 is al zo lang als bekend braakliggend.

Ter plaatse van de voormalige percelen Otterstraat 3 (deels) en 5 wordt een complex van 59 appartementen gerealiseerd. Meer specifiek 44 kleine en 15 middelgrote appartementen in drie lagen met daaronder een halfverdiepte parkeergarage.

verplicht

Aanzicht perceel Otterstraat 3 (KDV), deels (vanuit Otterstraat)

verplicht

Aanzicht braakliggend perceel Otterstraat 5 (vanuit Otterstraat)

De op perceel Kronehoefstraat 62 te slopen boerderij 'Kronehoef', naamgever van de straat en de buurt, dateert oorspronkelijk uit de 15e of 16e eeuw, maar is 1884 grotendeels afgebrand en herbouwd. Het pand verkeert in een dermate slechte staat dat (verdere) transformatie niet realistisch is.

verplicht
Aanzicht perceel Kronehoefstraat 62 (vanuit Otterstraat)

Binnen het stedenbouwkundig ontwerp krijgt de locatie van de voormalige boerderij nieuw elan door het weer een belangrijke plek in de buurt te geven. Op de huidige locatie wordt een nieuwe massa teruggebouwd in de vorm van 6 rijwoningen dat refereert naar de voormalige boerderij. Het groengebied voor de voormalige boerderij krijgt een openbaar karakter en daarmee een belangrijke groen-functie voor de huidige groenarme buurt. Aandacht wordt besteed aan de omgevingskwaliteit. Het appartementengebouw maakt de bestaande straatwand af doordat het parallel aan de straat is gepositioneerd. Het gebouw reageert op het gebouw aan de overzijde door een knik in het gebouw ter plaatse van de onderdoorgang van het overliggende gebouw, tevens de introductie van het entreegebied. Het gebouw richt zich op zowel de straat, het groengebied voor de boerderij als het groengebied aan de achterzijde. De relatie tussen beide te realiseren volumes wordt gelegd door het landschap dat als verbindende factor zal worden ingericht.

verplicht

Artist impressie appartementencomplex vanuit Otterstraat

verplicht

Artist impressie grondgebonden woningen vanuit Otterstraat

verplicht

Artist impressie voortuinen grondgebonden woningen, doorkijk naar appartementencomplex (Otterstraat)

verplicht

Aanzicht ontsluiting projectgebied op ventweg Kronehoefstraat (vanuit Kronehoefstraat)

Op eigen terrein wordt voorzien in parkeergelegenheid in de vorm van een halfverdiepte parkeergarage onder het appartementencomplex met daarin 41 parkeerplaatsen, alsmede in de vorm van 22 parkeerplaatsen op eigen terrein. Autoverkeer kan via de Kronehoefstraat en voornoemde ontsluiting zowel de parkeerplaatsen op maaiveld, als de halfverdiepte parkeergarage bereiken. De hoofdentree van het appartementencomplex is gesitueerd aan de Otterstraat. De zes grondgebonden woningen zijn eveneens geprojecteerd aan de Otterstraat en vanuit de Otterstraat via een wandelpad ontsloten voor voetgangers, fietsers, etc.

verplicht

Inrichtingsschets terrein

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.

Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.

Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.

Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).
De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land.Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.

In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.

Realisatie
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.

Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. In de volgende subparagraaf wordt hier nader op ingegaan.

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de ladder) is een motiveringsvereiste voor ruimtelijke plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Het gaat bij de Ladder onder andere om het voorkomen van onnodig ruimtebeslag en het voorkomen van planoverschotten op de (regionale) woningmarkt.

De ladder is opgenomen in artikel 3.1.6. lid 2 Bro en luidt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplein die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan voorzien."

De volgende stappen dienen doorlopen te worden:

  1. uitgangspunten vaststellen: Wat zal met het bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden. Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling;
  2. afweging locatiekeuze: valt het bestemmingsplan binnen of buiten bestaand stedelijk gebied;
  3. beschrijving van de behoefte: voorziet de functie wonen die het plan mogelijk maakt in een behoefte.


Ad. 1 Nieuwe stedelijke ontwikkeling
In artikel 1.1.1 Bro is een stedelijke ontwikkeling als volgt gedefinieerd: "Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

Voor een woningbouwlocatie volgt uit de jurisprudentie dat vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De ladder is voorts alleen van toepassing op een plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Hiervan is in beginsel alleen sprake als het nieuwe bestemmingsplan meer bebouwing mogelijk maakt. In dit plan worden 65 woningen gerealiseerd. Dit betekent dat sprake is van een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro en dat dit bestemmingsplan 'ladderplichtig' is en een beschrijving van de behoefte nodig is.


Ad. 2 Ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied
Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied is vanuit de ladder extra motivering vereist. Daarom is van belang om te weten of het plangebied binnen of buiten stedelijk gebied is gelegen.

In artikel 1.1.1 Bro wordt het stedelijk gebied als volgt gedefinieerd: "Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Gelet op voornoemde definiëring is onderhavig plangebied gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied van Eindhoven.

Ad. 3 Beschrijving van de behoefte
Het bestemmingsplan maakt de bouw van 65 woningen (6 grondgebonden woningen en 59 appartementen) mogelijk.

Het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de beoogde woningbouw op deze locatie betreft gemeente Eindhoven. Hierbij wordt opgemerkt dat in de gehele regio Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) de woningvraag groter is dan de totale harde plancapaciteit. Binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied is er een behoefte aan zo'n 1.470 woningen in de periode 2018-2028. In de regionale woningbouwafspraken wordt de hoge provinciale woningbehoefteprognose (2017) als uitgangspunt voor de vraagontwikkeling gehanteerd. Daarnaast is in het regionale afsprakenkader Wonen 2017 in het SGE afspraken gemaakt over woningbouwaantallen en dat de provinciale prognose daarbij leidend is voor het aantal toe te voegen woningen. Met dit regionale systeem van afstemming worden planoverschotten voorkomen waardoor er bij het uitgaan van de hoge prognose geen verstorende werking op de vraag-/aanbodverhoudingen in de regio zijn te verwachten.

Op basis van de provinciale woningbehoefteprognose zal de woningvraag tot 2028 toenemen met circa 10.800 woningen. In Eindhoven biedt de harde plancapaciteit ruimte voor circa 9.330 woningen. Gelet hierop resteert een woningbehoefte van circa 1.470 woningen. Daarmee kan met onderhavig plan dat voorziet in 65 woningen, ruimschoots in de (kwantitatieve) woningbehoefte worden voorzien.

De grootte van de appartementen varieert van circa 65 m² b.v.o. tot circa 80 m² b.v.o.. De grondgebonden woningen worden aangeboden in het huursegment. De appartementen worden allemaal aangeboden in de vrije sector huur. De doelgroep voor de grondgebonden woningen zijn voornamelijk kleine gezinnen. De doelgroepen van de niet-grondgebonden woningen zijn alleenstaanden en starters voor de kleinere appartementen en alleenstaanden en samenwonenden zonder kinderen voor de middelgrote appartementen.

In december 2017 is het richtinggevende 'Afsprakenkader Wonen 2017' vastgesteld in het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO). Hierin is opgenomen dat ruim baan gegeven wordt aan initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding. Dit betreft de locaties die binnen het bestaand stedelijk, zoals aangegeven in de provinciale Verordening ruimte. Op deze manier kunnen zowel de groei van de bevolking opgevangen worden, als kwalitatief aantrekkelijke, unieke, toonaangevende, innovatieve en gevarieerde woonmilieus ontstaan. Hierbij worden de kwantitatieve provinciale prognoses 2017 als richtinggevend beschouwd. Hieruit volgt dat de bevolking in het stedelijk gebied tot 2030 met nog ruim 25.000 personen toe zal nemen. Daarnaast geldt dat het aantal huishoudens eveneens met 25.000 toe zal nemen. Specifiek voor de gemeente Eindhoven is geprognosticeerd dat de bevolking groeit van 232.535 personen in 2020 naar 256.680 personen in 2030.

Daarnaast is de prognose dat de woningvoorraad in de gemeente Eindhoven in een laag scenario toeneemt van 107.810 woningen in 2017 naar 126.390 woningen in 2040. Eind 2017 is bovendien een woningbouwoffensief aangekondigd, als reactie op de actuele oververhitte woningmarkt.

Het streven is om de komende jaren een jaarlijkse woningbouwproductie van circa 3.000 woningen te realiseren. Hierbij wordt gefocust op de woningtypen waar momenteel een groot tekort aan is. Gelet op de vergrijzing en de individualisering (meer één- en tweepersoons huishoudens) voorzien de onderhavig geplande woningtypes in deze kwalitatieve behoefte.

Reflecterend op bovenstaande wordt met onderhavig planvoornemen zowel op kwantitatief, als kwalitatief vlak tegemoet gekomen aan de ontwikkeling van een duurzame woningvoorraad in Eindhoven en omgeving.

3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.

Voor Eindhoven is de 380 Kv-hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in het noorden en deels oosten van Eindhoven. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van de Natuurnetwerk Brabant (NNB) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die de NNB vormen worden bij provinciale verordening aangewezen. Daarmee is de NNB een provinciaal belang geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.

Het plangebied ligt niet direct nabij de hoogspanningsleiding of een NNB-gebied. Het is dan ook niet noodzakelijk om op deze zaken afzonderlijk nader in te gaan. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.

3.2.4 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening

In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Rarro) zijn de terreinen, gebieden en installaties zoals bedoeld in het Barro, aangewezen. Onderhavig plangebied ligt niet in de geluidszone behorende bij het luchtvaartterrein. Het obstakelbeheergebied behorende bij het luchtvaartterrein is wel relevant. Dit gebied is op onderstaande kaart aangegeven. In paragraaf 3.2.5 wordt nader ingegaan op het beperkingengebied.

verplicht

kaart militair luchtvaartterrein – Vliegbasis Eindhoven (bijlage 3.4 Rarro)
Bron: http://wetten.overheid.nl

3.2.5 Luchthavenbesluit

In 2009 is de Wet luchtvaart gewijzigd. Naar aanleiding hiervan is een nieuw luchthavenbesluit voor Eindhoven vastgesteld. Dit is op 26 september 2014 vastgesteld en met ingang van 1 november 2014 in werking getreden. In het luchthavenbesluit is het luchthavengebied, de gebruiksmogelijkheden en het beperkingengebied vastgelegd. Voor het bestemmingsplan is vooral het beperkingengebied van belang.

Het beperkingengebied bestaat uit:

  • de geluidszone: dit is de weergave van de geluidsbelasting van het gezamenlijke luchtverkeer;
  • de obstakelbeheergebieden: hier gelden maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten;
  • het vogelbeheersgebied: binnen dit gebied gelden regels voor een bestemming of gebruik dat vogels aantrekt.

Hieronder wordt nader ingegaan op het obstakelbeheergebied en het vogelbeheersgebied.

verplicht

Kaart beperkingengebied

De obstakelbeheergebieden

Met de obstakelbeheergebieden wordt geregeld tot welke hoogte gebouwen en bouwwerken gebouwd mogen worden. Dit is om gevaar voor het vliegverkeer op en rondom de luchthaven te voorkomen. De toegestane hoogten worden bepaald door de vliegfunnel, de IHCS en de ILS.

Vliegfunnel
De vliegfunnel wordt bepaald door de start- en landingsbaan en het verlengde daarvan. Hier gelden beperkingen ten aanzien van het oprichten van obstakels. Onderhavig plangebied is niet gelegen binnen het obstakelbeheergebied van de vliegfunnel.

Inner Horizontal and Conical Surface
Het Inner Horizontal and Conical Surface (hierna: IHCS) is bedoeld om vliegtuigen die in het circuit vliegen (circuitverkeer), voorafgaand aan de landing, te beschermen tegen hoge objecten. Het betreft een zone van 4 km rond de landingsbaan waar maximaal 44 meter hoog mag worden gebouwd. Buiten deze zone gaat de maximaal toegestane bouwhoogte geleidelijk omhoog.

verplicht

Vliegfunnel en IHCS

Onderhavig plangebied is gelegen aan de rand van het IHCS. De hoogte van de geplande bebouwing blijft evenwel ruimschoots onder de toegestane maximale hoogte.

Instrumental Landing System
Daarnaast beschikt de Luchthaven over een Instrument Landing System (hierna: ILS). Dit wordt gebruikt om een landing in verminderde weersomstandigheden mogelijk te maken. Voor een goed functioneren van het ILS geldt dat een gebied rondom de start- en landingsbaan geen verstoring mag opleveren. Daarom gelden ook in dit gebied beperkingen ten aanzien van de bouwhoogten van gebouwen en bouwwerken.

verplicht

ILS-verstoringsgebied

Onderhavig plangebied lis niet gelegen binnen het obstakelbeheergebied van het ILS.


Het vogelbeheersgebied

Binnen het vogelbeheersgebied gelden regels voor een bestemming of gebruik dat vogels aantrekt. In beginsel is een grondgebruik of bestemming binnen de volgende categorieën niet toegestaan:

  • oppervlaktewateren met een oppervlakte van meer dan 3 hectare;
  • natuurbeschermingsgebieden en vogelbeschermingsgebieden;
  • vishouderijen met extramurale bassins;
  • extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal;
  • afvalwaterzuiveringsinstallaties.

verplicht

Kaart Vogelbeheersgebied

Onderhavig plangebied ligt aan de rand van het vogelbeheersgebied. Binnen deze zone staat het bestemmingsplan geen gebruik of bestemming toe van:

  • natuurbeschermingsgebieden en vogelbeschermingsgebieden;
  • vishouderijen met extramurale bassins;
  • extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal;
  • afvalwaterzuiveringsinstallaties.


Voor zover water is toegestaan binnen bestemmingen gelegen in het vogelbeheersgebied, is het, gelet op de bestaande bebouwing en inrichting van terreinen, niet mogelijk om een oppervlaktewater te realiseren met een oppervlakte van meer dan 3 hectare.

Geen van deze categorieën wordt binnen het plangebied mogelijk gemaakt. Het planvoornemen vormt dan ook geen belemmering ten aanzien van het vogelbeheersgebied vanuit Eindhoven Airport.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie

De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer deze in 2021 wordt ingevoerd.

In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat langetermijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

3.3.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

De Interim omgevingsverordening is vastgesteld door Provinciale Staten op 25 oktober 2019 en vervangt een aantal provinciale verordeningen:

  • provinciale milieuverordening
  • verordenring natuurbescherming
  • verordening ontgrondingen
  • verordening ruimte
  • verordening water
  • verordening wegen


Om straks klaar te zijn als de Omgevingswet in werking treedt, heeft de provincie eerst een Interim omgevingsverordening vastgesteld. Het is een 'Interim' omgevingsverordening om zo te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de 'definitieve' omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet.

De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de huidige wetgeving en moet aan de wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld bij de opbouw en de digitale vormgeving).Deze Interim omgevingsverordening voegt de bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen.


In de Interim omgevingsverordening staan regels voor:

  • Burgers en bedrijven: dit zijn zogenaamde rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. Deze regels bevatten voorwaarden om zo'n activiteit te verrichten en geven ook aan of je bijvoorbeeld eerst een melding moet doen voordat je mag beginnen.
  • Bestuursorganen van de overheid: dit zijn zogenaamde instructieregels. Met deze regels kan de provincie een opdracht geven aan gemeenten over onderwerpen die zij in het bestemmingsplan moeten opnemen of aan het waterschap over de manier waarop ze hun taken uitvoeren.


Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven
Het gaat hier om regels die naast een eventuele vergunningplicht gelden. Er zijn in de Interim Omgevingsverordening voor de volgende thema's rechtsreekse regels opgenomen: grondwaterbescherming, grondwateronttrekking, bodemsanering, stortplaatsen, ontgrondingen, varend ontgassen, stiltegebied, wegen, natuur en landbouw. De meeste van deze regels waren eerst opgenomen in de Provinciale milieuverordening, de Verordening wegen, de Verordening ontgrondingen en de Verordening natuurbescherming.


Toepassing plangebied
Het plangebied is gelegen in het 'Stedelijk gebied' volgens kaart 3 van de Interim omgevingsverordening. Hiervoor gelden de regels zoals vervat in artikel 3.42 (duurzame stedelijke ontwikkeling).


Artikel 3.42 Duurzame stedelijke ontwikkeling
Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken en het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.


Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:

  1. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
  2. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie en verouderde stedelijke gebieden;
  3. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
  4. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
  5. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
  6. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.


Van belang in dit kader is dat sprake is van een binnenstedelijke transformatie. De bestaande bebouwing wordt gesloopt en daarvoor komt nieuwe woningbouw in de plaats. Dit is een goed voorbeeld van zorgvuldig ruimtegebruik. In paragraaf 3.2.2 is reeds ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking. Voor het overige is in onderhavige toelichting gemotiveerd dat sprake is van een ontwikkeling die voldoet aan de voorwaarden voor een duurzame stedelijke ontwikkeling.

verplicht

Uitsnede kaart 3 stedelijke ontwikkeling, (plangebied blauw omlijnd)


Verder is het plangebied op kaart 2 (Rechtstreeks werkende regels: landbouw) aangeduid als 'Stalderingsgebied'. Deze aanduiding bevat regels voor veehouderijen en mestbewerking. Aangezien het bestemmingsplan deze activiteiten niet mogelijk maakt, missen de regels verdere toepassing op dit bestemmingsplan.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Interimstructuurvisie 2009

In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.

verplicht

Interimstructuurvisie Eindhoven, 2009: Ruimtelijke hoofdstructuur (locatie plangebied blauw omcirkeld)


Gebruik van de ruimte
De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik. Onderhavig plangebied is op de op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie aangeduid als wonen.

verplicht

Interimstructuurvisie Eindhoven, 2009: Gebruik van de ruimte (locatie plangebied blauw omcirkeld)

Deze gronden zijn primair bedoeld voor wonen, inclusief alle afgeleide wijk- en buurtgerichte functies op het gebied van (middelbaar-/ basis-) onderwijs, zorg, opvang, cultuur, religieuze voorzieningen, ontspanning en vrije tijd, groen (o.a. buurt- en wijkparken, sportfaciliteiten en -velden, buurtontmoetingsruimten), detailhandel en werken (woonwerkcombinaties en kleine bedrijven met milieucategorie 1, 2 en gedeeltelijk 3). Deze functies zijn noodzakelijk voor het functioneren van een gebied als woongebied. Zij vallen dus onder deze definitie en worden niet afzonderlijk in beeld gebracht, mede omdat hun ruimtebeslag relatief beperkt is. Onderhavige ontwikkeling voorziet in een woonfunctie en is daarmee dan ook in overeenstemming met de Interimstructuurvisie.

3.5 Volkshuisvesting

3.5.1 Regionaal beleid: afsprakenkader Wonen 2017

De negen gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven(SGE) staan samen aan de lat om een woon- en leefklimaat van hoge kwaliteit te realiseren en de veranderende kwalitatieve en kwantitatieve vraag zo goed mogelijk te bedienen. Dit is een voorwaarde voor een aantrekkelijke vestigingsplek voor nieuwe inwoners en om te kunnen blijven concurreren met andere (inter)nationale topregio's. Dit gaat niet alleen. We hebben elkaar maar vooral bewoners en partners, zoals corporaties, ontwikkelaars, beleggers, bouwondernemingen en makelaars, nodig. Die investeren mee in de kwaliteit van de regio en het woonklimaat. Als samenwerkende partners in een creatieve regio zoeken we daarbij ook naar mogelijkheden om innovaties in het bouwproces te realiseren.

Het Regionaal Ruimtelijk Overleg (gemeenten, provincie) heeft op 13 december 2017 het 'Afsprakenkader Wonen 2017' bekrachtigd dat door de afzonderlijke negen gemeenteraden is vastgesteld. Hierin zijn o.a. de volgende afspraken over woningbouwontwikkelingen opgenomen:

  1. We geven ruim baan aan initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding. Dit betreft de locaties binnen het bestaand stedelijk gebied zoals dat is aangegeven in de provinciale Verordening Ruimte 2014.
  2. Alle overige initiatieven stemmen we op elkaar af, waarbij geldt dat we geen nieuwe uitleglocaties ontwikkelen, tenzij. Het regionaal portefeuillehoudersoverleg neemt hierover een unanieme beslissing Uitleglocaties liggen buiten het bestaand stedelijk gebied zoals aangegeven in de provinciale Verordening Ruimte 2014.
  3. In principe beschouwen we de kwantitatieve provinciale prognoses 2017 als richtinggevend op het niveau van het Stedelijk Gebied. Hierbij maken we zo optimaal mogelijk gebruik van de ruimte die de Brabantse Agenda Wonen biedt. Door de woningbouwontwikkelingen goed te monitoren kunnen we ingrijpen op het moment dat dat nodig is en voorkomen we dat goede plannen voor de korte termijn (2021) worden tegengehouden op basis van de programmering op langere termijn (2030). Hierdoor ontstaat meer ruimte om snel in te kunnen spelen op marktontwikkelingen.
  4. Het Stedelijk Gebied Eindhoven heeft een bestuursopdracht voor de aanpak van een negental majeure projecten gegeven. Het onderdeel programmering kan echter volgens het coördinatieteam op dit moment niet voldoende worden uitgewerkt. Hiervoor heeft zij kaders in de vorm van een regionale visie op wonen en bijbehorende marktonderzoek(en) nodig. Deze visie wordt 2e helft 2019 verwacht. Het merendeel van de majeure projecten kan daar niet op wachten omdat er enerzijds behoefte is aan deze woningen en anderzijds bestemmingsplannen geactualiseerd, gewijzigd dan wel opgesteld moeten worden. Daarom is in het portefeuillehoudersoverleg van 26 oktober en 21 december 2017 besloten het onderdeel programmeren, voor nu uit de Bestuursopdracht te halen en ten aanzien van de locaties planologische voorwaarden in de nieuwe bestemmingsplannen mee te geven.

In het Afsprakenkader 2017 is aangegeven welke plannen regionaal afgestemd worden. Via het coördinatieteam worden deze plannen aan het portefeuillehouders- overleg voorgelegd. De provincie ziet er op toe dat de plannen regionaal afgestemd worden. Wanneer bij het vooroverleg blijkt dat dat niet het geval is, worden de plannen door de provincie niet in behandeling genomen. Voor de majeure projecten betekent dit dat bij een nieuw bestemmingsplan van meer dan 75 woningen in stedelijke kernen en in landelijke kernen meer dan 25 woningen, deze regionaal afgestemd dient te worden.

Onderhavige ontwikkeling voorziet in de bouw van 65 woningen. Dit past binnen de kwantitatieve prognose voor Eindhoven. Bovendien is de locatie gelegen binnen het 'bestaand stedelijk gebied' zoals aangegeven in de provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant. Daarmee past het binnen de regionale afspraken voor woningbouwontwikkelingen.

3.5.2 Lokaal beleid

Woonvisie
De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee maken we de richting waarin we ons willen ontwikkelen duidelijk aan de stad, haar bewoners en alle partijen die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad.

Ambitieuze stad
Eindhoven groeit en dat creëert een nieuwe vraag naar wonen. Eindhoven wil verder verstedelijken. Onder stedelijkheid verstaan we een gemengde en gevarieerde omgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En een stad die tegelijk ook groen en gemoedelijk blijft.

We staan voor de unieke kans om de stad als geheel, en het gebied binnen de Rondweg in het bijzonder, de komende jaren te laten groeien. We verwachten dat het inwonersaantal van Eindhoven de komende 10 jaar fors zal toenemen, harder dan de prognoses nu voorspellen. De bijzondere bevolkingsopbouw van Eindhoven (een relatief jonge bevolking) draagt daaraan bij. Die groei moet ook op het vlak van wonen gefaciliteerd worden.

Tot 2030 willen we minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen de Rondweg realiseren. Voor het gebied binnen de Rondweg staan met projecten als Strijp S, Stations- omgeving, NRE en Philips Lighting in deze periode al circa 5.000 nieuwe woningen in de planning. Daarnaast is de wens dat boven winkels wooneenheden worden gerealiseerd en kantoren worden omgebouwd tot woningen. Hierin is de markt aan zet.

Eindhoven formuleert in deze Woonvisie geen concreet woningbouwprogramma, gegoten in cijfers en categorieën. Dat zou niet passen bij de rol van een gemeente anno 2015. We willen ruimte geven aan de markt om gewenste ontwikkelingen te realiseren. Zonder op voorhand aan te geven wat-waar-wanneer gebouwd moet worden. Dat doen we door gebruik te maken van een model voor de onderbouwing van de wenselijkheid van nieuwe initiatieven. Daarin vragen we van initiatiefnemers (projectontwikkelaars, corporaties, gemeentelijke grondexploitaties) om in te gaan op een aantal punten zoals bijvoorbeeld het marktsegment, het woonmilieu en de periode van oplevering.

Solidaire stad
Wij willen dat Eindhoven een samenleving is, waarvan iedereen onderdeel is. De meeste inwoners kunnen zelfstandig hun plaats vinden in die samenleving, sommigen hebben een steuntje in de rug nodig. We zorgen dat er voor hen een vangnet is.

We hebben oog voor mensen in lastige situaties: asielzoekers, daklozen, mensen in psychische nood en ex-gedetineerden. Door de decentralisatie in de zorg moeten meer mensen met een beperking een plek in de wijk vinden. De vergrijzing zet de komende jaren stevig door. Veel ouderen, met of zonder zorgvraag, zullen langer thuis blijven wonen. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie in bepaalde wijken is ongewenst.

De sociale woningvoorraad is onderdeel van de sociale basisinfrastructuur. In theorie is in Eindhoven de sociale woningvoorraad in balans met de doelgroep. Twee ontwikkelingen vragen echter om aandacht: de samenstelling van de sociale woningvoorraad en de positie van de 13.500 huishoudens met een middeninkomen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe woningwet 2015 moeten woningcorporaties hun woningen 'passend toewijzen'. Minimaal 80% van de vrijkomende sociale huurwoningen moet aan huishoudens met een laag inkomen worden toegewezen. Daarnaast is er ruimte om 10% van de woningen toe te wijzen aan huishoudens met een middeninkomen. De resterende 10% sociale huurwoningen mogen woningcorporaties vrij toewijzen, maar daarbij moeten zij wel voorrang geven aan mensen die door bijvoorbeeld fysieke of psychische beperkingen moeilijk aan voor hen passende huisvesting kunnen komen.

Het aantal eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens groeit. Dit betekent een grote uitdaging. Niet alleen in woonwensen maar ook in betaalbaarheid, want alleen wonen is relatief duur. We zetten in op transformatie en ander gebruik. Bij de transformatie van grotere kantoren, zorg- en onderwijsgebouwen kunnen (collectief) particulier opdrachtgeverschap en nieuwe woonconcepten een oplossing bieden. Ook het gebruik van eengezinswoningen door bijvoorbeeld twee eenpersoonshuishoudens, met name in het gebied buiten de Rondweg, behoort tot de mogelijkheden.

Innovatieve stad
We gaan partijen uitdagen om klantgeoriënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. En ook in de aanpak van de bestaande voorraad en in de transformatie van kantoren en zorggebouwen is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen.

Een andere ontwikkeling is het zogenaamde flexwonen. Tot voor kort kende de woningmarkt een vrij overzichtelijk aanbod: koop- of huurwoningen, zelfstandige of onzelfstandige woonruimten, grondgebonden woningen of appartementen. Maar de vraagkant is de afgelopen jaren sterk veranderd. Er komen steeds meer groepen die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte. Denk bijvoorbeeld aan studenten, expats, arbeidsmigranten, mensen die een echtscheiding achter de rug hebben, ex-gedetineerden en mensen die uit een opvangvoorziening komen. Deze mensen zijn op zoek naar goede tijdelijke huisvesting, met passende voorzieningen, die snel beschikbaar is en tegen een prijs die past bij hun budget. Dit flexwonen wordt een belangrijke nieuwe woonvorm in Eindhoven. Het biedt tevens kansen voor de transformatie van leegstaand vastgoed.

Verder willen we in de koopsector dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door het stimuleren (collectief) particulier opdrachtgeverschap. En we willen dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor de huishoudens met een hoger inkomen. Ook in de huursector is er sinds de herziening van de Woningwet meer aandacht voor mede-eigendom en zelfbeheer, bijvoorbeeld via het model van wooncoöperaties. Wooncoöperaties zijn een soort tussenvorm van huur en koop. Samen met de corporaties willen we de vraag naar deze eigendoms- en beheervorm en de mogelijkheden in Eindhoven onderzoeken.

3.5.3 Woningbouwbehoefte

Kwalitatieve behoefte
Uit het meest recente regionaal woningmarktonderzoek (2018) blijkt dat er nog een grote behoefte is aan sociale huurwoningen. In het huursegment zijn de grootste tekorten in de betaalbare huurprijsklasse (€ 418,- tot € 711,-). In absolute zin is dit het grootste theoretische tekort in alle prijsklassen van zowel huur als koop. Daarnaast blijkt uit dit onderzoek dat een theoretisch tekort aan appartementen in alle subregio's zichtbaar is. In Eindhoven is het theoretisch tekort naar appartementen groter.

In het plangebied zijn 65 woningen toegestaan, meer specifiek 6 eengezinswoningen en 59 appartementen.


Kwantitatieve behoefte
Uit het bovenstaande en paragrafen 3.2.2 (ladder) en 3.5.1 (regionaal) blijkt dat ook kwantitatief voldoende ruimte is om deze woningen te realiseren. Bovendien is de locatie gelegen binnen het 'bestaand stedelijk gebied' zoals aangegeven in de provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant. Daarmee past de ontwikkeling tevens binnen de afspraken voor de kwalitatieve regionale woningbehoefte. Het betreft woningtypen en een woonmilieu dat aansluit op het doel en de ambitie om de groeiende jonge bevolkingsgroep met eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens, expats en studenten (in het kader van de demografische ontwikkeling) binnen Eindhoven om deze te kunnen huisvesten in een dynamisch onderscheidend hoogstedelijk woonmilieu met internationale uitstraling binnen Zuid-Nederland.

Deze ontwikkeling voorziet zowel in een kwalitatieve behoefte als kwantitatieve behoefte. Daarnaast sluit dit plan aan bij de gemeentelijke Woonvisie.

3.6 Archeologie

3.6.1 Wetgeving

Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard. Het Verdrag van Valletta is geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente bevoegd gezag op het gebied van cultuurhistorie en archeologie. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden. Dit wordt samen met de andere onderdelen rond de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving overgeheveld naar de toekomstige Omgevingswet.

3.6.2 Gemeentelijk beleid

De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012', dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise.

De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd. Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.

De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.

3.6.3 Het plangebied

Het gehele plangebied is op de Archeologische Waardenkaart aangeduid als een gebied met een hoge archeologische verwachting: "Middeleeuws hoeveterrein, gedeeltelijk opgegraven in 2006".

verplicht

Uitsnede Archeologische Waardenkaart


In 2006 is een gedeelte van het grasveld ten oosten van de boerderij en ten westen van het kinderdagverblijf archeologisch onderzocht. Betreffend rapport is als bijlage aan onderhavige toelichting gehecht.

Bij dit onderzoek zijn archeologische resten aangetroffen. Na de opgraving is het gehele grasveld vrijgegeven voor eventuele ontwikkelingen. Sindsdien geldt voor dit gedeelte van het plangebied geen archeologische verwachting meer. Het betreffende terrein wordt begrensd door de Otterstraat aan de noordkant, het wandelpaadje/de afrastering van het voormalig kinderdagverblijf (Otterstraat 3) in het oosten, aan de zuidzijde door een rij betonnen paaltjes en aan de westkant door de afrastering van het erf van Kronehoefstraat 62.

verplicht

Locatie opgraving 2006 (roze vlak)


Voor de rest van het plangebied wordt een dubbelbestemming 'Waarde-archeologie' (hoge archeologische verwachting) opgenomen. In de regels zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van de archeologische waarden. Bouw- en overige werkzaamheden zijn in dit gebied niet zonder meer mogelijk. De werkzaamheden ten behoeve van de bouw kunnen een verstoring van de archeologische waarden opleveren. Daarnaast kunnen ook ten gevolge van aanlegwerkzaamheden (bijvoorbeeld aanleg riolering, kabels en leidingen en verwijderen en/of aanleg van groen) archeologische waarden verloren gaan.

Om de archeologische waarden te beschermen vindt voorafgaand aan de bouw- en aanlegwerkzaamheden een archeologisch onderzoek plaats aan de hand van een door de gemeente goedgekeurd Programma van Eisen archeologie. Op de locatie van de boerderij en in het omliggende gebied, tot aan de afscheiding met het grasveld ten oosten van de boerderij is dit onderzoek in de vorm van een opgraving.Ook het terrein van het voormalige kinderdagverblijf zal archeologisch onderzocht worden, ook onder het gebouw zelf, want ook daar kunnen nog archeologische resten aanwezig zijn. De gebouwen mogen voorafgaand aan de opgraving slechts tot en met de begane grondvloer gesloopt worden. De ondergrondse gebouwdelen worden gesloopt tijdens/als onderdeel van het archeologisch onderzoek. Hierbij zal wat betreft de boerderij ook bouwhistorisch onderzoek bij plaatsvinden. Het archeologisch onderzoek start vanaf het maaiveld.

De grondgebonden woningen worden op staal gefundeerd. Het appartementencomplex wordt op schroefpalen gefundeerd.

In het algemeen moet worden gesteld dat hier ook een opgraving moet komen voorafgaand aan de grond-/aanlegwerkzaamheden. Als die werkzaamheden daar niet plaatsvinden of ze gaan niet dieper dan 50 cm onder maaiveld dan hoeft hier geen opgraving plaats te vinden. Maar dat is pas bekend c.q. duidelijk als er voldoende gegevens zijn over de plannen. Dit wordt dan vastgelegd in een Programma van Eisen archeologie.

De sloop van de boerderij en de grondwerkzaamheden van het gehele plan (footprint) zullen respectievelijk historisch bouwkundig onderzocht en archeologisch begeleid worden. Dit alles zal worden vastgelegd in een Programma van Eisen en een Plan van Aanpak dat in overleg met de gemeentelijke archeoloog zal worden opgesteld.

De grondgebonden woningen worden op staal gefundeerd. Het appartementencomplex wordt op schroefpalen gefundeerd.

Afhankelijk van de diepte van de geplande wadi's wordt in voornoemd Plan van Aanpak en het Plan van Eisen tot slot tevens vastgelegd of de werkzaamheden ter plaatse archeologisch begeleid zullen worden.

3.7 Cultuurhistorie

3.7.1 Wetgeving

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. In de Erfgoedwet is de bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland gebundeld om het cultureel erfgoed in Nederland beter te kunnen beschermen.

Voor het eerst is er daarmee één integrale wet die betrekking heeft op museale objecten, musea, monumenten en archeologie op het land en onder water.

Samen met de nieuwe Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van het cultureel erfgoed mogelijk. In de Erfgoedwet staat wat onder cultureel erfgoed wordt verstaan en is vastgelegd hoe met erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. De rijksoverheid heeft overbodige regels geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf neergelegd, dit in het vertrouwen dat de sector voldoende kennis, deskundigheid en betrokkenheid heeft om de zorg voor het cultureel erfgoed in de praktijk waar te maken.

3.7.2 Gemeentelijk beleid

Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren en beschermde stads- en dorpsgezichten. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.

Hieronder zijn uitsneden van de cultuurhistorische waardenkaart van gemeente Eindhoven opgenomen.

verplicht

Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Eindhoven (omgeving met daarin plangebied globaal blauw omcirkeld)

verplicht

Het plangebied (blauw omlijnd)


De (ruim) om het plangebied gelegen wegenstructuur, meer specifiek de Robbenstraat, de Kloosterdreef, de Kronehoefstraat, de Boschdijk en de Frankrijkstraat, maakt onderdeel uit van een historische wegenstructuur van vóór 1900. De ten zuiden van het plangebied aan de Kronehoefstraat gelegen bebouwing is aangeduid als aan de weg gerelateerde bebouwing. De ontsluiting van het plangebied, gelegen tussen de percelen Kronehoefstraat 32 en 36A, maakt daar onderdeel van uit. Deze ontsluiting is reeds aanwezig en blijft ongewijzigd, zodat de stedenbouwkundige structuur van deze aan de weg gerelateerde bebouwing niet wordt aangetast.

Aan de ruim ten oosten van het plangebied - aan weerszijden van de Kloosterdreef - gelegen historische stedenbouwkundige structuur Woensel en het ruim ten westen van het plangebied - aan weerszijden van de Frankrijkstraat - gelegen historisch landschap wordt eveneens geen afbreuk gedaan.

De locatie en projectie van de zes grondgebonden woningen sluit aan op die van de te slopen voormalige boerderij die overigens niet als zodanig is aangeduid op de cultuurhistorische waardenkaart. Het drie verdiepingen tellende appartementencomplex sluit qua projectie, volume en uitstraling eveneens aan op de omliggende bebouwing.

Op de voor omschreven manier wordt geen afbreuk gedaan aan, respectievelijk voldoende rekening gehouden met de cultuurhistorie van het plangebied en de relatie met de omgeving.

3.7.3 Plan specifieke beschrijving

De cultuurhistorische waarde is gelegen in de historische betekenis van de plek; niet in het gebouw. Met de nieuwe ontwikkeling is gezocht naar aansluiting bij deze betekenis van de plek. De footprint en de massa van de nieuwbouw komen daarbij overeen met de oorspronkelijke boerderij, zoals gesteld in de vanuit de gemeente opgelegde randvoorwaarden voor een nieuwe ontwikkeling.

Binnen dit stedenbouwkundige profiel komen 6 grondgebonden woningen terug in één massa. Deze massa refereert naar het voormalige boerderijtype, en daarmee naar de historische betekenis van de plek. Er is bewust voor gekozen om géén historiserende architectuur na te streven, maar te zoeken naar een mate van eigentijdse abstractie. Zo is er gekozen voor een afwijkende donkerbruine steen gelijkend in combinatie met een donkerbruine (vlakke) dakpan, om de massa een meer monolithisch uitstraling te geven. Ook is er gezocht is naar een manier waarop de 6 rijwoningen niet als zodanig telbaar een uiting krijgen in de massa van het boerderijtype.

Het landschap wordt ingezet om de historische betekenis verder aan te zetten. Vanuit het idee van het voormalig (gedeeld) erf, zijn de 6 rijwoningen ontworpen met mate van gemeenschappelijkheid. De woningen hebben geen voortuin, maar krijgen een (modern) Brabants stoepje voor de woningen refereert naar het voormalige boerderijtype. Aan de achterzijde krijgt iedere woning een privé buitenruimte dat overloopt in een gezamenlijk gebied waaraan de bergingen voor de woningen zijn gesitueerd. Het groengebied richting de Otterstraat wordt dusdanig ingericht dat het refereert naar de voormalige moestuin. De flankerende historische Fratersmuur wordt weer zichtbaar gemaakt en krijgt een aantal zitmogelijkheden met aan de muur enkele kenmerkende herinneringen aan vroeger in foto.

3.8 Verkeer En Parkeren

De mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is het verkeersbeleid voor de komende decennia (planhorizon 2040) vastgelegd. Deze visie vormt het bestuurlijke beleidskader voor alle verkeers- en mobiliteitsopgaven. In de volgende paragrafen zijn de essentiële elementen voor het plangebied beschreven.


Autoverkeer
De wegencategorisering is in Eindhoven op Weg geactualiseerd. Er is een nieuwe tussencategorie opgenomen ten opzichte van de vorige wegencategorisering: de zogenaamde 'wijk- en buurtontsluitingsweg'.

Het plangebied wordt voor autoverkeer ontsloten via de erftoegangsweg gelegen tussen de percelen Kronehoefstraat 32 en 36A op (de parallelweg van) de Kronehoefstraat, zijnde onderdeel van De Ring en daarmee een primaire gebiedsontsluitingsweg. Gelet op de capaciteit van de Kronehoefstraat is het plangebied goed ontsloten. Uitgaande van zes verkeersbewegingen per woning per dag (ingevolge normering CROW), genereert deze ontwikkeling een verkeersintensiteit van circa 390 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Deze toename kan goed verwerkt worden binnen de huidige infrastructuur. Betreffende toename van het aantal verkeersbewegingen zal niet voor problemen zorgen.


Fietsverkeer
De gemeente Eindhoven wil het gebruik van de fiets stimuleren. In de mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is een fietsnetwerk opgenomen dat bestaat drie soorten fietsroutes. In volgorde van belangrijkheid; snelfietsroutes, primaire fietsroutes en secundaire fietsroutes.

Het plangebied is ook goed ontsloten voor fietsverkeer. Ten zuidwesten van het plangebied bevindt zich een fietsroute over de Kruisstraat naar het centrumgebied van Eindhoven en het Centraal Station (onderdeel van de snelfietsroute 'Best - Geldrop'). Beide locaties liggen binnen een fietsafstand van minder dan 2 km.


Openbaar vervoer
Eindhoven op Weg gaat uit van twee netwerken voor het openbaar vervoer: een Hoogwaardig Openbaar Vervoer netwerk (HOV-netwerk) en een netwerk van ontsluitende buslijnen.

De dichtstbijzijnde bushaltes zijn gelegen op circa 350 meter afstand van het plangebied aan de Kloosterdreef ter hoogte van de Sint Petruskerk. De buslijn die deze halte aandoet geeft ieder half uur een rechtstreekse verbinding met het Centraal Station Eindhoven. De reistijd bedraagt 11 minuten. Daarnaast bevindt Station Strijp-S zich binnen een kilometer afstand. Verder zijn op fietsafstand HOV-haltes bereikbaar vanwaar bedrijventerrein ASML, de Hightech-Campus en ASML worden ontsloten. Hiermee is het plangebied ook goed ontsloten op het openbaar vervoer.


Autoparkeren
De ruimte in de stad is beperkt en kostbaar. De gemeente moet dan ook de schaarse ruimte efficiënt gebruiken. Daarom worden bij een bouwplan eisen aan het aantal te realiseren parkeerplaatsen gesteld.

De gemeentelijke Nota Parkeernormen 2016 was gericht op voldoende parkeergelegenheid, bij voorkeur op eigen terrein. De afgelopen jaren bleek dit uitgangspunt steeds meer problemen op te leveren. Gebiedsontwikkelingen in het centrum hebben reeds een hoge planexploitatie, waarbij de huidige parkeernormen op eigen terrein niet langer reëel zijn.

Met de geactualiseerde Nota Parkeernormen 2019 wordt het mogelijk om op een andere manier in de parkeerbehoefte te voorzien, waarbij tegelijkertijd duurzame vormen van mobiliteit in de stad worden gestimuleerd.

De gemeente Eindhoven wil de vraag naar parkeergelegenheid faciliteren op een zodanige wijze dat de bereikbaarheid van de stad in zijn geheel als de verschillende delen daarvan (het centrum, de woonwijken, de bedrijventerreinen e.d.) kan worden gewaarborgd en de kwaliteit van de openbare ruimte behouden blijft of verbetert. Bovendien wil de gemeente zorgen voor voldoende flexibiliteit om initiatieven in de stad te faciliteren. Nieuwe woon- en werkvormen moeten mogelijk zijn en het bijbehorende parkeeraanbod dient daarmee in overeenstemming te worden gebracht.

Een tekort aan parkeercapaciteit kan een bron van overlast in een (centrum)gebied of (woon)buurt zijn. Een goede sturing en afweging van belangen is noodzakelijk bij het oplossen van het parkeervraagstuk. Parkeernormen zijn daarbij een hulpmiddel.

Het doel van het toepassen van de gemeentelijke parkeernormen is ervoor te zorgen dat een (nieuwe of her)ontwikkeling op de beleidsmatig gewenste wijze voorziet in de parkeeropgave en daarmee niet leidt tot parkeeroverlast in de omgeving, waarbij de verkeersaantrekkende werking van de ontwikkeling zo veel mogelijk wordt beperkt.

Initiatiefnemer heeft een Parkeerberekening en voorts een Parkeeradvies laten opstellen, welke als bijlage aan onderhavige toelichting zijn gehecht.

In het parkeeradvies zijn twee scenario's uitgewerkt. Namelijk de situatie dat alle op eigen terrein te realiseren parkeerplaatsen volledig uitwisselbaar zijn en de situatie dat de in op eigen terrein in de halfverdiepte garage te realiseren parkeerplaatsen worden toegewezen aan de bewoners van de appartementen. Beide scenario's zijn uitvoerbaar.

Initiatiefnemer heeft gekozen voor het scenario waarbij sprake is van toegewezen parkeerplaatsen, hetgeen het volgende betekent. Om de parkeerbehoefte te bepalen zijn de gemeentelijke parkeernormen gebruikt. In totaal zijn 53 parkeerplaatsen nodig voor bewoners en 20 voor bezoekers (totaal 73). Dit betreft de normatieve parkeerbehoefte gecorrigeerd aan de hand van aanwezigheidspercentages. 63 parkeerplaatsen worden op eigen terrein gerealiseerd. Meer concreet 41 in de halfverdiepte parkeergarage onder het appartementencomplex en voorts 22 elders op maaiveld.

Ingevolge de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 staat de gemeente toe dat bij planontwikkeling in het restgebied maximaal 10 parkeerplaatsen in het openbaar gebied worden opgelost, mits uit een parkeeronderzoek blijkt dat zulks mogelijk is. Voornoemde aan de toelichting gehechte Parkeerbalans behelst tevens betreffend parkeeronderzoek. Meer concreet blijkt daaruit dat de bezetting van de openbare parkeerplaatsen lager is dan 90%, binnen een straal van maximaal 100 meter buiten het plangebied.

In de parkeerkelder wordt voorts een centrale stallingsruimte voor fietsen en scooters gerealiseerd. In de stallingsruimte worden tevens oplaadpunten voor elektrische fietsen en -scooters aangebracht. Verder wordt aan de Otterstraat stallingsruimte gerealiseerd voor bezoekers met de fiets/scooter.

verplichtInrichtingsschets terrein

3.9 Groen

3.9.1 Groenbeleidsplan

Begin 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is (functies als uitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. Het groenbeleidsplan heeft als doel het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies. Hiermee levert de toepassing van het groenbeleid een wezenlijke bijdrage aan een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving als karakteristieke kwaliteit van Eindhoven. Een omgeving die leefbaar en klimaatadaptief is en een volwaardig vestigingsklimaat biedt voor Brainport.

Het groenbeleid sluit aan op de geomorfologische structuur van de stad: de structuur van dekzandruggen en beken (Dommel en Gender) die Eindhoven hebben gevormd. Op basis van de tuinstad gedachte is bij de verdere ontwikkeling van Eindhoven sterk ingezet op het behoud van de groene ruimten tussen de voormalige dorpen. Genneper Parken (tussen Stratum en Gestel), Brainport Park (tussen Strijp en Woensel) en De Karpen (tussen Woensel en Tongelre) vormen nog altijd imposante, groene wiggen, die tot diep in de stad reiken. Het behoud van de robuuste groenstructuur, die vanuit het buitengebied, via de wiggen tot aan de bomen bij de voordeur reikt, is een belangrijk uitgangspunt van het groenbeleidsplan.

Het Groenbeleidsplan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.

In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.

3.9.2 Groenplan

Onderhavig plangebied is geheel gelegen binnen de strategie 'Stad, rood beeldbepalend' en is tevens aangeduid als groenarme buurt.

Strategie: Stad, rood beeldbepalend
In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud van de bestaande structuur, kwaliteit, identiteit en functionaliteit. Uiteindelijk moet het groen in deze meer stenige gebieden omspoeld zijn door grotere groenstructuren die deel uitmaken van de groene dooradering die op de groene wiggen aansluit. Binnen de aangeduide groenarme buurten wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal.

verplicht

Uitsnede ruimtelijke strategieën Groenbeleidsplan 2017 (plangebied blauw omcirkeld)


De beoogde bebouwing wordt gerealiseerd in een groene setting. Het groen komt tot uiting in een openbare parkachtige setting in de noordwesthoek van het plangebied ter grootte van 643 m² en een tweetal groenclusters in de beslotenheid van het appartementencomplex. Voorts zal er groen terugkomen in het achterterrein van de boerderijwoningen en op de daken van de bergingen van zowel het appartementencomplex, als de grondgebonden woningen.

De kostenraming en het beplantingsplan zijn tezamen als bijlage aan onderhavige toelichting gehecht.

Afhankelijk van de beheersmogelijkheden van de gemeente zal het openbaar groen bestaan uit een grasgedeelte met bomen en meerstammige heesters/bomen of een gedragen en onderhouden, moestuin door de bewoners. Tegen de oude kloostermuur komen laagstam lei-fruitbomen te staan.

In het beheer kan er nog een onderscheid worden gemaakt in een extensief en intensief grasveld. De voorkeur gaat uit naar een beheer waar een optimale biodiversiteit kan ontstaan voor deze locatie. Er zal sprake zijn van een oppervlakte van 445 m² aan wadi's. Doordat de wadi's vochtiger zijn dan de hogere delen kan er een interessante vegetatie ontstaan die bijdraagt aan de biodiversiteit.

De parkeerplaatsen haaks op het appartementengebouw krijgen een open verharding, eventueel zelfs groen in de vorm van grastegels. Het doel is om een open verharding te kiezen met een groene zweem aan gras.

Gelet op het voorgaande wordt ruimschoots voldaan aan de nagestreefde toevoeging van 8 m² groen per nieuw te realiseren woning.

3.9.3 Beleid Bomen

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen 2015. Deze is op 7 april 2015 door de gemeenteraad vastgesteld en op 24 augustus 2016 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels Bomen is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming is van toepassing op:
- bossen die buiten de 'bebouwde kom Wnb' liggen;
- alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are;
- bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.

Voor bomen geldt dus of de Wet natuurbescherming of of de Verordening Bomen 2015. Voor het vellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden gedaan bij de Provincie Noord Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing.

Verordening Bomen
Het bomenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: behoud, versterking en ruimte voor dynamiek. Eindhoven wil een aantrekkelijke groene stad zijn en blijven. Bomen spelen daarbij een voorname rol. Een hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en recht doet aan het groene imago van de stad is waar de gemeente naar streeft. Duurzaam behoud van de groene signatuur staat voorop. Het bomenbestand dient echter ook aan te sluiten op intensief gebruik van de openbare ruimte en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent soms dat in een bepaalde situatie andere belangen preferabel zijn en bomen moeten wijken. Het bomenbeleid voorziet in die gevallen in de mogelijkheden tot mitigatie en compensatie.

Groene kaart
Een belangrijk onderdeel van de Verordening Bomen is de Groene Kaart. Het is een topografische kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstand. De Groene Kaart bevat verschillende categorieën houtopstanden. Voor bomen in gemeentelijk eigendom (publiek eigendom) kent de Groene Kaart zes categorieën:

  • Monumentale bomen;
  • Waardevolle bomen;
  • Basisbomen;
  • Bomen hoofdstructuur;
  • Bomen nevenstructuur;
  • Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend.

De Groene Kaart kent daarnaast voor bomen in particulier eigendom (privaat eigendom) drie categorieën:

  • Waardevolle bomen;
  • Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend;
  • Bomen op percelen van 500 m² of groter.

Voor het vellen van een houtopstand die deel uit maakt van tenminste één van deze categorieën is, behoudens een aantal vrijstellingen, een omgevingsvergunning verplicht.

Nadere regels Bomen
De Verordening is uitgewerkt in nadere regels Bomen. Deze zijn op 19 juli 2016 vastgesteld door het college en op 4 augustus 2016 in werking getreden. De beleidsregels geven inzicht in de wijze waarop het college gebruik maakt van de aan haar in de Verordening toegekende bevoegdheden tot het aanwijzen en plaatsen van houtopstanden op de Groene Kaart. Tevens zijn richtlijnen uitgewerkt voor omgang met overlast, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de weigeringsgronden bij beoordeling van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in houtopstanden.

Het plangebied
Het plangebied bestaat uit percelen in particuliere eigendom, groter dan 500 m². Ingevolge de Verordening Bomen kunnen bomen op dergelijke percelen een belangrijke bijdrage leveren aan de natuurlijke en cultuurhistorische identiteit van de wijk of het stadsdeel waarin die percelen liggen. Een omgevingsvergunning tot het vellen van bomen wordt slechts verleend indien verwijdering de leefbaarheid in (een deel van) de wijk niet in gevaar brengt, of juist ten goede komt en alternatieven zijn onderzocht en ongeschikt zijn gebleken.

verplicht

Uitsnede Groene Kaart (plangebied blauw omlijnd)

Binnen de plangrenzen zijn geen waardevolle bomen aanwezig, zodat daarmee ook geen sprake is van het streven om de bestaande bomen te behouden en in te passen in het ontwerp. Alle bomen zullen worden gekapt en ruimschoots worden vervangen, hetgeen blijkt uit het beplantingsplan dat aan onderhavige toelichting is gehecht.

Direct ten noorden van het plangebied, aan weerszijden van de Otterstraat, zijn zogenoemde gemeentelijke basisbomen aanwezig.

Ten zuidwesten van het plangebied zijn voorts een aantal waardevolle particuliere bomen aanwezig. Twee daarvan staan op, dan wel tegen de plangrens, nabij de te realiseren grondgebonden woningen.

Voornoemde nader aangeduide bomen blijven allen gehandhaafd en bij de realisatie van het bouwplan zal er voor zorggedragen worden dat genoemde bomen hier geen schade van ondervinden, waarover in subparagraaf 3.9.4 meer.

3.9.4 Bomen Effect Analyse

Om in beeld te krijgen wat de invloed van de geplande werkzaamheden op de bomen binnen en in de directe omgeving van het plangebied is, is een Bomen Effect Analyse (BEA) uitgevoerd. De resultaten zijn gerapporteerd en als bijlage aan onderhavige toelichting gehecht.

Tijdens het veldwerk is gebleken dat de bodem zwaar verdicht is. De betrokken bomen hebben een redelijke conditie, met een uitzondering van één gemeentelijke straatboom.

In zijn algemeenheid wordt voorafgaand aan de werkzaamheden stamommanteling aangebracht om schade tijdens de werkzaamheden te voorkomen. Op de onverharde groeiplaats binnen de kroonprojectie van te handhaven bomen vindt geen betreding of opslag van materiaal en/of materieel plaats. Ontgravingen nabij bomen worden binnen drie dagen gesloten in verband met het risico op uitdrogen van de wortels. Indien dit niet mogelijk is worden de blootliggende wortels afgedekt met folie. Indien bronnering noodzakelijk is wordt monitoring uitgevoerd door een bomenwacht, indien nodig wordt water gegeven. Watergiften bestaan niet uit bronneringswater.

verplicht

Verbeelding met aangeduide bomen binnen invloedssfeer BEA


Meer concreet zal tijdens het graven binnen een afstand van 5 meter van de bomen 21 tot en met 23 een bomenwacht aanwezig zijn. Tijdens de plaatsing van de ondergrondse afvalcontainer tussen boom 1 en 2, dient ook een bomenwacht aanwezig te zijn.

Gezien de onderzoeksgegevens die uit het veldwerk duidelijk zijn geworden hebben de aanstaande werkzaamheden nauwelijks effect op de bestaande bomen.

3.10 Kabels, Leidingen En Straalpaden

Binnen, dan wel in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels, leidingen of straalpaden aanwezig. Het planvoornemen wordt dan ook niet belemmerd door de aanwezigheid van kabels, leidingen en straalpaden.

Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf

4.1 Milieueffectrapportage

4.1.1 Wettelijk kader

Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.. De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.

Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.

De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:

  • Kolom 1: de activiteit zelf
  • Kolom 2: drempelwaarden activiteit
  • Kolom 3: de kaderstellende plannen (zoals een bestemmingsplan)
  • Kolom 4: de besluiten

De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.

In dit kader is 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. van belang. Het gaat daarbij om: "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen."

4.1.2 Geen stedelijk ontwikkelingsproject

Uit de jurisprudentie volgt dat of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van Besluit m.e.r afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard, omvang en locatie van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Hieronder wordt ingegaan op deze aspecten.


Beoordeling plan
Het planvoornemen betreft de realisatie van 65 wooneenheden in de woningtypen appartementen en zes grondgebonden stadswoningen met een totale footprint van circa 2.000 m².

De woningbouwtypen en bouwvolumes komen overeen met de directe omgeving van het plangebied.

Het plangebied is gelegen in hoog stedelijk gebied, aan De Ring van Eindhoven en nabij het centrum. Een dergelijke stedelijke ontwikkeling past daardoor goed in het aanwezige stedelijke woonmilieu. De bestaande bebouwing wordt gesloopt en daarvoor komt woningbouw in de plaats.

Het planvoornemen zal wat betreft verkeer aansluiten op de aanwezige infrastructuur (Kronehoefstraat). De infrastructuur heeft voldoende capaciteit en hoeft hierdoor niet worden opgeschaald. Het toekomstige verkeer gaat op in het heersende verkeersbeeld. Het plangebied is goed bereikbaar. De parkeerbehoefte die deze ontwikkeling met zich mee brengt wordt grotendeels op eigen terrein opgelost.

Tenslotte wordt nog opgemerkt dat de uitgevoerde onderzoeken (bodem, bomeneffectanalyse, flora & fauna, archeologie, geluid, parkeerbalans en water/duurzaamheid) aantonen dat het realiseren van deze woningen op de locatie voldoet aan de wettelijke eisen vanuit milieuoogpunt.

De verrichte onderzoeken onderstrepen de conclusie dat geen sprake is van aanzienlijke milieueffecten. De bodem wordt ter plaatse van een geconstateerde verontreiniging gesaneerd. Eveneens zal er archeologische begeleiding van de bouwwerkzaamheden plaatsvinden.

Gelet op het voorgaande heeft de planontwikkeling een positief effect op het plaatselijke milieu en kan worden geconcludeerd dat geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is daardoor niet van toepassing. Ter aanvulling van het voorgaande volgt in dit hoofdstuk de toetsing van het planvoornemen aan de wettelijke normen wat betreft ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, duurzaamheid, bodem, natuur en water.

4.2 Bedrijven En Milieuzonering

Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.

In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in de richtafstandentabel gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op het omgevingstype 'rustige woonwijk';
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.


Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.


Toepassing plangebied
Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 65 woningen. De locatie heeft in de huidige situatie meerdere bestemmingen, te weten Kantoor, Gemengd en Maatschappelijk. In de omgeving van het plangebied komen naast de functie wonen (zowel grondgebonden, als gestapeld), ook niet-woonfuncties voor, binnen de bestemmingen 'Maatschappelijk', 'Kantoor' en 'Gemengd' - meer specifiek kantoren, dienstverlening en niet geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen - voor. Voorts is het plangebied gelegen aan De Ring, onderdeel van de hoofdinfrastructuur van Eindhoven. Het omringende gebied is derhalve te typeren als 'gemengd gebied', zodat richtafstanden met één stap kunnen worden verlaagd.

De richtafstanden gelden volgens de VNG-brochure tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is.

Ten noordwesten van het plangebied is het voormalig fabrieksterrein van de Eindhovense Radiateurenfabriek (Frankrijkstraat 97) en de Prefab Beton Centrale (Egelstraat 2) gelegen. Ingevolge het bestemmingsplan waren deze inrichtingen van de categorie 3 aldaar als bestaand toegestaan. Beide bedrijven zijn daar niet meer gevestigd.

Op het adres Egelstraat 2, gelegen op circa 100 meter van het plangebied, is in de huidige feitelijke situatie een ontwikkelaar van geluidsapparatuur gevestigd (Grimm Audio B.V.), welke inrichting is te categoriseren als 'vervaardigen van audio-, video- en telecom-apparatuur e.d. incl. reparatie' (SBI 261, 263, 264, 331). Hiervoor geldt de milieucategorie 3.1, met een maximale richtafstand van 50 meter, die in de gemengde situatie in kwestie kan worden verminderd naar 30 meter.

Het bedrijfspand met adres Frankrijkstraat 97, gelegen op circa 50 meter van het plangebied, staat leeg. Ingevolge het bestemmingsplan mogen aldaar bedrijven van de categorie 1 en/of 2 gevestigd worden, met een bijbehorende richtafstanden tot maximaal 30 meter, welke in de gemengde situatie in kwestie wordt verminderd naar maximaal 10 meter.

Direct ten oosten van het plangebied is een gebouw met een maatschappelijke bestemming gelegen waarin tot circa september 2018 een school voor Speciaal Basisonderwijs was gehuisvest.

Betreffend gebouw is in de huidige situatie feitelijk in gebruik als buurthuis, schilderatelier, etc. Deze inrichting is op basis van de voornoemde VNG-brochure te categoriseren als 'bibliotheken, musea, ateliers e.d' (SBI 9101, 9102). Hiervoor geldt de milieucategorie 1, met een richtafstand van 10 meter, hetgeen in de gemengde situatie in kwestie neerkomt op 0 meter.

Ten noordoosten van het plangebied op circa 40 meter afstand, aan de Otterstraat 2, is de Al-Fourquaan Moskee gelegen. Deze valt op basis van de VNG-brochure onder de categorie 'kerkgebouwen e.d.' (SBI 9491), waarvoor de milieucategorie 2 geldt, met een richtafstand van 30 meter voor geluid, hetgeen in de gemengde situatie neerkomt op een afstand van 10 meter.

Direct ten westen van het plangebied zijn kantoorpanden gelegen. Ten noorden van het plangebied, aan de andere zijde van de Otterstraat, hebben de panden een gemengde bestemming waarbij de functies maatschappelijk, dienstverlening en kantoren zijn toegestaan en er gewoond wordt op de verdieping. Ten zuiden van het plangebied, tussen de woningen geprojecteerd op de Kronehoefstraat zijn voorts een tweetal winkels en kantoorpanden aanwezig. Voor alle voornoemde functies geldt volgens de VNG-brochure een maximale richtafstand van 10 meter en in de huidige gemengde situatie aldus 0 meter.

Voor het overige zijn er geen niet-woonfuncties gelegen in de nabijheid van het plangebied.

Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Aan de richtafstanden kan worden voldaan, waardoor enerzijds sprake is van een goed woon- en leefklimaat, en anderzijds worden niet-woonfuncties niet in de bedrijfsvoering belemmerd.

4.3 Geluid

4.3.1 Wettelijk kader

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximumhoogte, mag worden afgeweken.

De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.

Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtsmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in realisatie van een woongebied met 65 woningen. Deze zijn geluidsgevoelig in de zin van de Wgh.

4.3.2 Wegverkeerslawaai

Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de wegen Boschdijk, Kronehoefstraat en Marconilaan.

Voor de wegen Boschdijk en Marconilaan geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen en appartementen overschrijdt.

Voor de weg Kronenhoefstraat geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen en appartementen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor nieuwbouw in stedelijk gebied wordt nergens overschreden. Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien de toepassing van overdrachts- of bronmaatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend is dan wel overwegende bezwaren ontmoet.

Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet in de onderhavige situatie overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en landschappelijke aard. Het vergroten van de afstand tussen geluidbron en ontvanger is tevens niet doeltreffend in onderhavige situatie. Voor het toepassen van stiller wegdek (bronmaatregel) geldt dat de voorkeurgrenswaarde nog altijd wordt overschreden. Deze geluidreducerende maatregel is derhalve niet erg doeltreffend. Het toepassen van een stiller wegdek ontmoet bovendien overwegende bezwaren van financiële aard.

Ten behoeve van het akoestisch onderzoek is tevens rekening gehouden met het "Hogere Waarden Beleid Geluid" d.d. maart 2010 van de gemeente Eindhoven. Conform dit beleidsstuk kan er pas een hogere waarde worden verleend als voldaan wordt aan de hoofdcriteria uit de Wet geluidhinder en de in dit beleidsstuk genoemde aanvullende voorwaarden.

Er is enkel ten gevolge van de Kronehoefstraat een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. De maximale geluidbelasting bedraagt 56 dB (incl. aftrek artikel 110g Wgh). De appartementen met een geluidbelasting hoger dan 53 dB dienen te beschikken over een geluidluwe gevel. Echter, ter plaatse van de gevel waar de geluidbelasting 53 dB overschrijdt (het oostelijk deel van de zuidgevel op de 2e verdieping) zijn balkons gesitueerd. In een gedetailleerde berekening is de geluidbelasting ter plaatse van deze gevel berekend, inclusief het effect van een gesloten borstwering van 1,10 meter hoog ter plaatse van deze balkons. Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting alsdan maximaal 53 dB (incl. aftrek) bedraagt. Derhalve geldt bij het zodanig uitvoeren van voornoemde balkons vanuit het geluidbeleid van de gemeente Eindhoven geen eis voor een geluidluwe gevel. Hiermee wordt aan de voorwaarden conform het geluidbeleid van de gemeente Eindhoven voldaan.

Derhalve wordt onderbouwd verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wgh.

Aangezien in onderhavige situatie sprake is van een procedure hogere waarde, is voor de woningen en appartementen een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels nodig. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform een nader onderzoek) is vervolgens een goed akoestisch woon- en leefklimaat gewaarborgd.

4.3.3 Railverkeerslawaai

Het plangebied ligt op ongeveer 700 meter van de spoorlijn. Het plangebied is dan ook niet gelegen binnen de zone van de spoorlijn. Het aspect railverkeerslawaai is dan ook niet aan de orde bij dit bestemmingsplan.

4.3.4 Industrielawaai

Het plan ligt niet in de zone van een industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder, waarop de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers is toegestaan. Het aspect industrielawaai is dan ook niet aan de orde bij dit bestemmingsplan.

4.3.5 Luchtvaartlawaai

Het plangebied ligt op hemelsbreed circa zes kilometer van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). Vanaf 1 november 2009 geldt de Wet luchtvaart. Deze wet omvat een nieuw stelsel van besluitvorming en normen voor alle luchthavens, met uitzondering van Schiphol. Conform de systematiek van deze wet is voor luchthaven Eindhoven één luchthavenbesluit vastgesteld met een militaire geluidsruimte voor militair vliegverkeer en een burgergeluidsruimte voor het commercieel burgermedegebruik. Het luchthavenbesluit is op 26 september 2014 vastgesteld. Met dit besluit is de 35Ke-geluidszone rond de luchthaven vastgelegd als grens van de geluidsbelasting van het gezamenlijke militaire en civiele vliegverkeer. Het plangebied ligt niet binnen deze vastgestelde geluidszone (35Ke-contouren). Deze geluidszone werkt daarom niet belemmerend voor dit plangebied.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Wettelijk kader

Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m³ (?g/m³), voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m³ en een daggemiddelde van 50 microgram/m³. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 geldt een grenswaarde van 25 microgram/m³. In Eindhoven is de jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 overal lager dan 20 microgram/m³.

4.4.2 Besluit niet in betekenende mate bijdragen

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:

  • woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties die niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg en
  • kantoorlocaties die niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.

Samengevat
Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

4.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.

Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.

In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse "Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit" opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AMvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.

4.4.4 Goede ruimtelijke ordening

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.

4.4.5 Planbeschrijving en toetsing

Het planvoornemen ziet op de realisatie van 65 woningen. Het aantal te realiseren woningen ligt ver beneden de drempelwaarde 1.500 woningen in de situatie met één ontsluitingsweg. Dit project zal dan ook een 'niet in betekenende mate bijdrage' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Het project mag dan ook zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Aangezien woningen in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen niet als een gevoelige bestemming worden gezien, hoeft niet aan dit besluit getoetst te worden.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied bepaald met de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Met behulp van de monitoringstool kan inzicht worden gekregen in de concentraties van de luchtverontreinigende stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wet milieubeheer.

Uit de Monitoringstool volgt dat ter plaatse van de Kronehoefstraat (dichtstbijzijnde locatie nabij het plangebied, met meer verkeersstromen dan ter hoogte van het plangebied) zowel in de huidige situatie als voor 2020 en 2030 de jaargemiddelde concentraties van NO2 en PM10 ruimschoots onder de grenswaarden van 40 microgram per kubieke meter lucht liggen.

Het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 microgram per kubieke meter lucht ligt eveneens onder de grenswaarde van 35 dagen per jaar. Ten slotte wordt ook de grenswaarde van 25 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 niet overschreden.

Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan ten aanzien van luchtkwaliteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.

4.5 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen (inrichtingen, transportroutes en buisleidingen). Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Hierbij wordt ook een beschrijving gegeven van het wettelijk kader op gebied van externe veiligheid.

4.5.1 Wettelijk kader

Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt; april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het Plaatsgebonden risico en het Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';

Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

4.5.2 Toepassing plangebied

Aan de hand van de Professionele Risicokaart is bekeken of binnen of in de nabijheid van het plangebied risicobronnen aanwezig zijn.

Het plangebied is gelegen op minder dan 1 kilometer van de spoorlijn en daarmee binnen het invloedsgebied.

Het Basisnet maakt onderscheid tussen een beperkte verantwoording en een uitgebreide verantwoording. Tussen 0 meter en 200 meter dient afhankelijk van de hoogte van het groepsrisico en/of de toename van het groepsrisico een volledige groepsrisicoverantwoording te worden doorlopen. Voor gebieden tussen 200 meter en einde invloedsgebied (in onderhavige situatie 1 kilometer) dient beperkt te worden verantwoord.

Het plangebied ligt op circa 700 meter van de spoorlijn Boxtel-Eindhoven en daarmee buiten de 200 meter, maar binnen het invloedsgebied. Daarmee is beperkte verantwoording van het groepsrisico aan de orde. Conform artikel 7 van het Bevt dient advies te worden gevraagd aan de Veiligheidsregio over de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid en de zelfredzaamheid.

De gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de Visie externe veiligheid vastgesteld. Daarin is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen wordt omgegaan met het veilig stellen van een acceptabel niveau voor risico's in het kader van externe veiligheid en de beheersbaarheid ervan.

Ook is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt. De Veiligheidsregio is betrokken geweest bij het opstellen van de visie externe veiligheid en heeft hierin ook een adviesrol gehad. Er hoeft derhalve niet opnieuw advies te worden gevraagd aan de Veiligheidsregio.

Voor het overige blijkt uit voornoemde kaart dat er geen risicovolle inrichtingen of buisleidingen in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn.

Het plangebied ligt ook niet binnen het plasbrandaandachtsgebied, de plaatsgebonden risicocontour of het invloedsgebied van wegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Een verdere verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet aan de orde.

4.5.3 Gemeentelijk beleid: Visie Externe Veiligheid

De gemeente Eindhoven heeft de visie Externe Veiligheid: 'Risico's de maat genomen' opgesteld. De gemeenteraad heeft de visie op 19 mei 2009 vastgesteld waardoor het een kaderstellend beleidsstuk is geworden. Dit betekent dat lokale ruimtelijke besluiten en milieubeheervergunningen vanuit de visie kunnen worden gemotiveerd.

Met de visie Externe Veiligheid wordt richting en uitwerking gegeven aan een verantwoorde veilige, integrale invulling van duurzame ruimtelijke ontwikkeling passend binnen de Brainportontwikkelingen en het Programma Brabant veiliger. In de visie wordt aangegeven waar ruimte bestaat voor nieuwe risicovolle bedrijvigheid en onder welke veiligheidsverhogende condities dat mogelijk is. Tevens wordt aangegeven waar in de stad geïnvesteerd dient te worden in een beter niveau van beheersbaarheid. Tot slot wordt beschreven waar de veiligheid in de bestaande woonomgeving door het 'aanpakken' van bestaande knelpunten kan worden verbeterd.

In de Visie Externe Veiligheid is Woensel aangewezen als woonwijk waar geen risicovolle activiteiten plaatsvinden.

4.5.4 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.6 Duurzaamheid

De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Onderstaande tekst legt concreet uit wat we als stad willen en waar dat op gebaseerd is.


1) CO2 reductie
Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening040. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. In januari 2017 heeft de gemeenteraad in het Klimaatplan 2016-2020 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.


1A) Aardgasloze verwarming
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Per 1 juli 2018 is de Wet voortgang energietransitie in werking getreden. Te bouwen bouwwerken (in gewone taal: nieuwbouw) voor kleinverbruikers - woningen, winkels, kantoren - mogen niet langer worden aangesloten op aardgasnetten. Daarnaast streeft de gemeente er nadrukkelijk naar te voorkomen dat ALLE nieuwe ontwikkelingen nog op aardgas worden aangesloten.

In het Klimaatplan 2016-2020 heeft de gemeenteraad vastgelegd dat 'zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en ook daar waar het nog niet wettelijk is bepaald nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.


1B) Duurzame mobiliteit
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee de leefbaarheid in onze groeiende stad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte voor fietsen, wandelen smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.


1C) warmte- en energiebesparing
Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.

1D) duurzame energie opwekking
Naast de reductie in CO2, willen we als stad ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die we dan als stad gebruiken, bij voorkeur binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.


2) Circulaire Economie
Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020 hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.


2A) duurzame materialen
Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen.


2B) geen afval
In 2020 willen we 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.


2C) flexibel en demontabel bouwen
Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.


2D) deeleconomie/ as a service concepten
De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten.

Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik van het) product bij de leverancier.

3) Natuur
Eindhoven de groenste! Groene daken en gevels, biodiversiteit, klimaatadaptatie (het wordt steeds warmer en natter), stadslandbouw en aantrekkelijk groen voor recreatie, ontspanning en bewegen. Hoe dragen nieuwe en herontwikkelingen in Eindhoven hieraan bij? Brengt het schade toe aan bestaande natuur of biedt het kansen voor toevoeging/uitbreiding?


3A) biodiversiteit
Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven willen we ecologische versnippering in onze stad tegen gaan.


3B) oppervlakte groen
We willen geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan onze gebouwen.


4) Sociale basisbehoeften
The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).


4A) Klimaatadaptatie
Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. In het Klimaatplan 2016-2020 is de ambitie opgenomen dat de gemeente Eindhoven in 2020 klimaatrobuust handelt en dat de gehele stad in 2050 klimaatrobuust is. Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.


4B) gezonde verstedelijking
Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte


4C) participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen
We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit leidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten. Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.


Specifiek Eindhovens
Daarnaast is er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze stad belangrijk vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.


Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders (belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.

4.6.1 Toepassing plangebied

Dit bouwplan wordt aardgasloos gebouwd. Hiermee voldoet het plan aan de duurzaamheidseis voor wat betreft CO2-reductie en aardgasloze verwarming. Verder zal het plan door de groene inrichting en de daarin verwerkte waterbufferfaciliteiten invulling geven aan de eisen voor wat betreft klimaatadaptatie.

De daken van de bergingen worden voorzien van een mos-sedumvoorziening. Hemelwaterafvoeren worden geloosd op wadi's.

Tot slot worden de daken van de woongebouwen voorzien van zonnepanelen. Te weten circa 120 op het appartementencomplex en - afhankelijk van de EPC-norm - maximaal 3 per grondgebonden woning.

Gelet op het voorgaande komt dit plan voor een groot deel tegemoet aan de ambities die gemeente Eindhoven heeft ten aanzien van duurzaamheid.

4.7 Bodem

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, bij een nieuw bestemmingsplan waarmee nieuwe bouwmogelijkheden mogelijk worden gemaakt, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie.

Door Tritium Advies een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd dat als bijlage aan onderhavige toelichting is gehecht. Met dit onderzoek is de milieu hygiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) vastgesteld. Daarnaast zijn de bekende verontreinigingen geactualiseerd.

verplicht

Situatietekening verkennend bodemonderzoek (plangebied blauw omlijnd)


Uit de resultaten van het onderzoek blijkt het volgende.

4.7.1 Asbest

Zintuiglijk is op het maaiveld geen asbestverdacht materiaal waargenomen. In de uitkomende puinhoudende grond ter plaatse van inspectiegat A03 en D10 is asbestverdacht materiaal (fractie > 20 mm) waargenomen. Ter plaatse van gat A03 betreft het golfplaat bestaande uit 10-15% hechtgebonden chrysotiel. De aangetroffen asbestverdachte kit in gat D10 bleek niet asbesthoudend te zijn. De maximaal gewogen asbestconcentratie in gat A03 (rondom de woonboerderij) in de grond is berekend op 78,056 mg/kg d.s. Dit gehalte is groter dan de helft van de interventiewaarde. Derhalve dient conform de NEN 5707 een nader asbestonderzoek te worden uitgevoerd. Dit onderzoek kan worden beperkt tot het gehele perceel waarop de woonboerderij staat. Op een gedeelte van het perceel met de woonboerderij is overigens al eerder een asbestverontreiniging in de grond aangetoond (omvang 65 m³). Betreffend onderzoek zal voor aanvang van de sanering worden uitgevoerd.

Op het overige terrein is de maximaal gewogen asbestconcentratie in de grond berekend op 0,28 mg/kg d.s. Daarnaast is plaatselijk een puinverharding aanwezig. Hierin is zowel zintuiglijk als analytisch geen asbest aangetoond. Conform de NEN 5707 en NEN 5897 is nader asbestonderzoek niet noodzakelijk. Aangenomen mag worden dat de grond en de puinverharding op het overige terrein niet verontreinigd zijn met asbest.

4.7.2 PFAS

Sinds 8 juli 2019 is het zo dat de bovengrond en geroerde bodems in heel Nederland verdacht zijn op PFAS (perfluorverbindingen). Deze verbindingen zijn chemische stoffen die van nature niet in het milieu voorkomen. Deze stoffen zijn door mensen gemaakt vanwege hun specifieke eigenschappen, zoals brandwerendheid en vuil- en waterafstotendheid. Zij worden al decennia gebruikt in industriële processen en in vele producten. Ze worden gebruikt in allerlei alledaagse toepassingen, zoals verf, blusschuim, pannen, kleding en cosmetica.

Tot op heden waren geen normen voor PFAS vastgesteld waardoor hergebruik van grond met deze parameters werd belemmerd. Op 8 juli 2019 is door de staatsecretaris een brief aan de Tweede Kamer aangeboden waarin een tijdelijk handelingskader is opgesteld voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie. In dit document is aangegeven dat grond die verdacht is op PFAS niet hergebruikt mag worden zonder onderzoek naar deze parameters. Voor aanvang van de sanering dient de grond dus ook nog onderzocht te worden op PFAS. Dit kan meegenomen worden als ook het nader asbestonderzoek wordt uitgevoerd.

4.7.3 Overige parameters

Deellocatie A en B: verontreinigingsvlekken 1 en 2 met zware metalen en minerale olie
Tijdens onderhavige onderzoek is ter plaatse van kern 1 de aanwezigheid van een sterke verontreiniging met zware metalen (lood) bevestigd. Ter plaatse van kern 2 is tijdens onderhavig onderzoek een matige verontreiniging met zware metalen (zink) aangetoond. Aangenomen kan worden dat de eerder aangetoonde sterke verontreiniging ter plaatse van kern 2 heterogeen verdeeld binnen de vlek aanwezig is. Verder blijkt de grond licht verontreinigd te zijn met minerale olie. De omvang van de verontreiniging is in 2004 geraamd op 275 m³. Door Tritium Advies wordt opgemerkt dat de zware metalenverontreiniging ter plaatse van kern 3 (nabij boring D16) hierin niet is meegenomen. De totale omvang zal naar schatting 665 m³ bedragen. Er is dus sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De in 2004 uitgevoerde risicobeoordeling waarbij is vastgesteld dat er geen sprake is van risico's bij het gebruik van de locatie als wonen met tuin kan blijven gehandhaafd.


Deellocatie C: ondergrondse petroleumtanks
Ter plaatse van de twee ondergrondse petroleumtanks zijn zintuiglijk geen waarnemingen gedaan die duiden op een bodemverontreiniging met zware metalen. De grond blijkt niet verontreinigd te zijn met minerale olie en vluchtige aromaten. Het grondwater blijkt licht verontreinigd te zijn met naftaleen. De aangetoonde concentraties zijn dermate laag dat nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk wordt geacht.


Deellocatie D: overige terrein
Over het gehele terrein zijn bijmengingen met puin in de bodem waargenomen in het traject vanaf het maaiveld tot maximaal 1,3 m-mv. Zowel de boven- als de ondergrond blijken licht verontreinigd te zijn met zware metalen, PAK en PCB. Het grondwater blijkt licht verontreinigd te zijn met cadmium, nikkel, zink, naftaleen en xylenen. De aangetoonde lichte verontreinigingen in de grond en het grondwater zijn in overeenstemming met de hypothese dat het overige terrein verdacht is. De aangetoonde gehalten zijn echter dermate laag, dat nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk wordt geacht.


Conclusie
Ter plaatse van de sterke verontreiniging met zware metalen en asbest rondom de woonboerderij mogen echter geen werkzaamheden in de grond plaatsvinden zonder toestemming van het bevoegd gezag. Het advies luidt dan ook om de verontreiniging tijdens herontwikkeling van de locatie te saneren. Alvorens de daadwerkelijke sanering kan worden uitgevoerd dient rondom de woonboerderij nog een nader asbestonderzoek te worden uitgevoerd. Voor het verwijderen van de verontreiniging dient een BUS-melding te worden opgesteld, welke goedgekeurd moet worden door het bevoegd gezag. De overige onderzoeksresultaten leveren geen beperkingen op ten aanzien van het voorgenomen gebruik van de locatie.

Tot slot zal in het kader van een omgevingsvergunning voor bouwen na de sloop van de bestaande bebouwing nog een bodemonderzoek worden uitgevoerd.

In de omgeving zijn diverse WKO aanwezig. Met aanleg van een nieuw systeem mag dit geen conflicten opleveren aan de bestaande systemen. Tevens dient rekening te worden gehouden met de aanwezige grondwater verontreinigingen (Strijp).

4.8 Natuur

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) en het bijbehorende Besluit natuurbescherming (Bnb) en de Regeling natuurbescherming (Rnb) in werking getreden. Door de inwerkingtreding van deze wet zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet komen te vervallen. Het is de bedoeling dat deze nieuwe wet en de bijbehorende Bnb en Rnb uiteindelijk opgaan in de nieuwe Omgevingswet waarvan verwacht wordt dat die in 2021 in werking treedt. Met het van kracht worden van deze wet komen vrijwel alle verantwoordelijkheden bij de provincies te liggen.

Om te bepalen of de geplande activiteiten binnen het plangebied mogelijk een negatief effect hebben op beschermde plant- en/of diersoorten en leefgebieden, is door Tritium Advies een Quickscan flora en fauna uitgevoerd. De resultaten van deze quickscan zijn gerapporteerd en opgenomen als bijlage bij deze toelichting. Hierna wordt op de belangrijkste bevindingen van het onderzoek ingegaan.

4.8.1 Gebiedsbescherming

Aan weerszijden van het plangebied op circa 1,3 kilometer afstand zijn onderdelen van het Natuur Netwerk Brabant (NNB) gelegen. Samen met de aard en de relatief beperkte omvang van de ingreep (herontwikkeling in het stedelijk gebied) is er geen negatief effect te verwachten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNB.

verplicht

Uitsnede kaart natuurbeheerplan (plangebied blauw omcirkeld)

Het plangebied ligt voorts niet in een natuurgebied dat in het kader van de Wnb is aangewezen (Natura2000-gebied).

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux, gelegen op circa 6 kilometer ten zuidoosten van het plangebied. Gelet op deze afstand, samen met de aard en de beperkte omvang van de ingreep is geen direct negatief significant effect te verwachten op de wezenlijke kenmerken en waarden van voornoemd Natura 2000-gebied.

Indirecte negatieve effecten, zoals stikstofdepositie zijn echter niet op voorhand uit te sluiten, omdat verstoring van natuurgebieden door stikstof nog op een grote afstand van een bepaalde ontwikkeling kan plaatsvinden. Voornoemd natuurgebied ligt gelet op stikstof op beperkte afstand van het plangebied en is getypeerd als habitatrichtlijn- en vogelrichtlijngebied. Dit betekent dat in dit gebied verschillende leefgebieden en habitattypen aanwezig die gevoelig zijn voor verstoring door stikstof. Stikstofdepositie als gevolg van dit project zou dan ook negatieve effecten kunnen hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van dit relatief nabijgelegen Natura 2000-gebied. Om de effecten van het plan voor wat betreft stikstofdepositie op voornoemd nabijgelegen gevoelig natuurgebied in beeld te brengen, is een berekening met de AERIUS Calculator 2019 uitgevoerd, welke als bijlage aan onderhavige toelichting is gehecht.

Uit deze berekening is gebleken dat zowel in de aanlegfase, als in de gebruiksfase geen stikstofdepositie op Natura2000-gebieden ten gevolge van het plan zal plaatsvinden. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Derhalve zijn 'significante (negatieve) effecten' op beschermde natuurgebieden ten aanzien van stikstofdepositie uit te sluiten. Een vergunning in het kader van de Wnb is derhalve niet aan de orde.

Bovendien moet worden opgemerkt dat in de berekening geen rekening is gehouden met (interne) saldering en er desondanks geen toename van stikstof is berekend. De berekening toont aan dat het aspect stikstofdepositie geen beperkingen oplevert ten aanzien voor het beoogde planvoornemen.

verplicht

Uitsnede kaart Natura 2000 (plangebied blauw omcirkeld)

4.8.2 Soortenbescherming

Voorts is gekeken of zich in het plangebied (sporen van) soorten bevinden die door het plan worden beïnvloed.


Flora
Er zijn binnen het plangebied geen beschermde wilde soorten aangetroffen. Deze soorten zijn ook niet te verwachten. Om deze redenen zullen er door de voorgenomen plannen geen nadelige effecten optreden ten aanzien van deze soortgroep en zijn er, naast de zorgplicht, vanuit de Wnb geen verdere verplichtingen.


Vogels
De boerderij is voorzien van een pannendak en is geschikt als vaste verblijfsplaats voor de huismus. De dakpannen lagen op enkele plaatsen scheef waardoor er openingen tussen de dakpannen zijn ontstaan. De onderste rij dakpannen is niet voorzien van vogelschroten. Onder de dakgoot op de muren bevinden zich openingen. Op deze plaats zijn sporen van vogeluitwerpselen aangetroffen die mogelijk afkomstig zijn van de huismus (Passer domesticus). Hier dient aanvullend onderzoek naar gedaan te worden. Voor de huismus dienen bij de boerderij twee veldbezoeken te worden uitgevoerd in de periode van 1 april tot en met 15 mei of vier bezoeken in de periode van 10 maart tot en met 20 juni om uit te sluiten dan wel aan te tonen of en waar huismussen vaste verblijfplaatsen hebben binnen het plangebied (BIJ12, 2017).

Er zijn geen andere jaarrond beschermde vogelnesten c.q. verblijfplaatsen aangetroffen van vogels waarvan de nest- en verblijflocaties jaarrond zijn beschermd. Algemeen voorkomende soorten zonder jaarrond beschermd nest kunnen blijven broeden in de directe omgeving van het plangebied. Indien broedende vogels in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn, kunnen verstorende werkzaamheden zoals bouwwerkzaamheden of een verwijdering van beplanting mogelijk echter niet plaatsvinden zonder hinder te veroorzaken. Wanneer er geen broedende vogels aanwezig zijn kunnen de werkzaamheden wel plaatsvinden. Indien er op deze manier wordt gehandeld, treden er geen nadelige effecten op ten aanzien van vogels. Wanneer de werkzaamheden in het geheel plaatsvinden in de minst kwetsbare periode (tussen begin oktober en half februari) worden eveneens geen nadelige effecten verwacht. Dit laatste verdient derhalve aanbeveling.


Grondgebonden zoogdieren
Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot grondgebonden zoogdieren.


Vleermuizen
Met uitzondering van de boerderij en het voormalig kinderdagverblijf zijn er geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen aanwezig binnen het plangebied. Het voormalige kinderdagverblijf is voorzien van een plat dak. Boven in de gevels aan alle zijden van het gebouw bevinden zich voor vleermuizen geschikte open stootvoegen. Enkele open stootvoegen waren ongeschikt vanwege de aanwezigheid van spinrag. De boerderij is voorzien van een pannendak. De dakpannen lagen op enkele plaatsen scheef waardoor er openingen tussen de dakpannen zijn ontstaan. De onderste rij dakpannen is niet voorzien van vogelschroten. Onder de dakgoot op de muren zitten openingen en naast de dakgoot van de kopse gevels bevinden zich scheuren die toegang kunnen bieden voor vleermuizen. Omdat zowel het gebouw van het voormalige kinderdagverblijf als de boerderij in principe geschikt zijn, valt de aanwezigheid van verblijfplaatsen voor gebouw bewonende vleermuizen niet uit te sluiten. Om deze reden dient nader onderzoek gedaan te worden naar vaste verblijfplaatsen van vleermuizen.'

Aanvullend onderzoek dient te worden uitgevoerd in de vorm van minimaal vijf veldbezoeken, waarvan drie in de periode van 15 mei tot 15 juli en twee in de periode van 15 augustus tot 1 oktober. Een dergelijk onderzoek wordt uitgevoerd conform het Vleermuisprotocol 2017 van Netwerk Groene Bureaus en de Zoogdiervereniging (Vleermuisvakberaad Netwerk Groene Bureaus & Zoogdiervereniging, 2017).

Mogelijk wordt er gefoerageerd binnen en nabij het plangebied. Foerageergebied is alleen beschermd wanneer dit gebied noodzakelijk is om de functionaliteit van een vaste verblijfplaats te behouden. In de directe omgeving van het plangebied is echter voldoende alternatief foerageergebied aanwezig in de vorm van parken en tuinen van woningen. Ook is het verstorend effect op foeragerende vleermuizen uit te sluiten indien de sloop- en bouwwerkzaamheden overdag uitgevoerd worden. Een negatief effect op vaste vliegroutes is eveneens niet te verwachten.


Amfibieën, reptielen en vissen
Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot amfibieën, reptielen en vissen.


Ongewervelden/ overige soorten
Vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van nationaal beschermde soorten zijn niet aangetroffen. Er zijn derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot deze soortgroepen.


Nader onderzoek huismussen en vleermuizen
De aanvullende onderzoeken zijn in de periode van april tot en met september 2019 uitgevoerd conform het vigerende vleermuisprotocol en de relevante kennisdocumenten van BIJ12.

Er zijn geen vaste verblijfs- en/of voortplantingsplaatsen of jaarrond beschermde nesten aangetroffen in de te slopen bebouwing. Na uitvoering van het aanvullend onderzoek is gebleken dat de sloop doorgang kan vinden. Een ontheffing in het kader van de Wnb (soorten) is niet noodzakelijk.

De sloop dient buiten het broedseizoen van vogels (globaal van maart tot en met augustus) plaats te vinden. Er wordt wel gefoerageerd in de tuinen door vleermuizen en ook door algemeen voorkomende vogelsoorten gebroed in de aanwezige groenstructuren. Bij het onverwachts en onverhoopt toch aantreffen van een vleermuis dienen de werkzaamheden te worden gestaakt en dient er een ter zake kundige worden ingeschakeld. De aanbevelingen in de quickscan flora en fauna dienen nageleefd te worden.

4.8.3 Algemene zorgplicht

Artikel 1.11 Wnb voorziet in de zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk nagelaten moeten worden of dat maatregelen genomen moeten worden om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen. Die plicht is niet alleen van belang voor soorten maar ook voor gebieden. De zorgplicht fungeert als vangnet ten opzichte van de bij en krachtens de Wnb gestelde voorschriften. Bestuursrechtelijke handhaving van de zorgplicht is mogelijk in kennelijke gevallen van onzorgvuldig handelen en in situaties waarin er geen concreet voorschrift ter bescherming van de desbetreffende natuurwaarde van toepassing is.

4.8.4 Slotconclusies

De omschreven werkwijzen met betrekking tot zowel de wettelijke algemene zorgplicht als ten aanzien van vogels dienen in acht te worden genomen zodat een overtreding van de natuurwetgeving wordt voorkomen. Nader onderzoek naar huismussen en gebouw bewonende vleermuizen is noodzakelijk om de aanwezigheid van deze soort en/of soortgroep uit te sluiten dan wel aan te tonen. Bij aanwezigheid, kan er sprake zijn van overtreding, en dit kan weer voorkomen worden door maatregelen te nemen en mogelijk een ontheffing aan te vragen. Om een verstorend effect op foeragerende vleermuizen uit te sluiten, dienen de voorgenomen sloop- en bouwwerkzaamheden overdag te worden uitgevoerd. Voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling als het ruimtelijke ingrepen betreft.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Inleiding

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moeten voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan "hydrologisch neutraal" ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c van het Besluit ruimtelijke ordening.

5.2 Beleid

5.2.1 Rijksbeleid

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).

5.2.2 Provinciaal beleid

5.2.3 Beleid Waterschap

5.2.4 Gemeentelijk beleid

5.2.5 Waterplan

Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald

5.3 Beschrijving Watersysteem Plangebied

5.3.1 Inleiding

Voor ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 ingevolge artikel 3.1.6, lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening de verplichting van een waterparagraaf. De waterparagraaf is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21e eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de waterparagraaf wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De waterparagraaf betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de waterparagraaf voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.

5.3.2 Bodem en grondwaterstand

Bodemopbouw
Ten behoeve van het verkennend bodemonderzoek van Tritium Advies (zie bijlage) is de bodemopbouw en geohydrologie in beeld gebracht. Onderstaande tabel komt uit dat onderzoeksrapport.

verplicht

Tabel bodemopbouw en geohydrologie van het plangebied (Bron: Verkennend bodemonderzoek, Tritium)


Grondwater
Uit het verkennend bodemonderzoek volgt dat de maaiveldhoogte 18,5 +NAP bedraagt. Tijdens voornoemd onderzoek was de grondwaterstand voorts 4,20 meter-maaiveld. Dit betreft een momentopname. Uiteraard wordt in het kader van infiltratievoorzieningen zo nodig rekening gehouden met de gemiddelde grondwaterstand. Uit het verkennend bodemonderzoek volgt voorts dat de waterdoorlatendheid van de deklaag matig is (zand, zeer fijn tot zeer grof, lokaal kleiig, grindig of humeus). Ter hoogte van het 1e watervoerend pakket is de waterdoorlatendheid goed (zand, matig fijn tot uiterst grof).


Beschermde gebieden
Het plangebied maakt volgens de Verordening ruimte Noord-Brabant geen deel uit van een grondwaterbeschermingsgebied. Het plangebied ligt eveneens niet binnen een gebied dat is beschermd vanwege (in de nabijheid gelegen) natte natuur (bijvoorbeeld Natuur Netwerk Brabant, Ecologische verbindingszone of Attentiegebied Natuurnetwerk Brabant).

5.3.3 Wateropgave

Vanwege klimaatverandering ervaren we steeds extremere weerssituaties met wateroverlast, droogte en hittestress. De gemeente geeft zelf het goede voorbeeld met bijvoorbeeld meer groen in de openbare ruimte en meer waterbergingsmaatregelen. Om Eindhoven leefbaar te houden is het nodig dat iedereen klimaatrobuuste maatregelen treft. In dit kader heeft de gemeente de beleidsregel "klimaatrobuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen" vastgesteld en verder uitgewerkt in het GRP 2019-2022. Daarnaast zijn de beleidstukken vertaald naar concrete instrumenten op de website www.eindhovenduurzaam.nl/klimaat.

Het plangebied valt binnen het beheergebied van Waterschap De Dommel. In het plangebied bevinden zich geen watergangen in beheer van het waterschap.

Er is gekozen voor de beperking van de afvoer van het hemelwater naar de riolering en zoveel mogelijk hemelwater binnen de plangrenzen te bergen en te laten infiltreren. De bouwpeilen van de twee gebouwen zijn zo bepaald dat het hemelwater bij (extreme) neerslag altijd van de bebouwing zal afstromen richting de aan te brengen wadi's.

Voorts is een landschappelijk ontwerp gemaakt; dit ontwerp is van waterhuishoudkundige aard, maar omvat tevens duurzaamheid, biodiversiteit, en esthetiek. Op basis van dit ontwerp is een waterbergingsberekening opgesteld waarbij de huidige bodemopbouw als een van de uitgangspunten wordt genomen. Betreffende berekening is als bijlage aan onderhavige toelichting gehecht.

Het plan bestaat uit een gemêleerde samenstelling van bebouwing (appartementencomplex, een 6-tal geschakelde woningen en bergingen), rijweg, parkeerplaatsen met open verharding, wandelpaden / terrassen en groen.

Het plangebied is 5.758 m² groot, waarvan 4.773 m² behoort tot de projectontwikkelaar en 985 m² tot het grondgebied van de Gemeente Eindhoven. In het beoogde plan is de totale verharding 1.322 m² (760 m² gesloten verharding en 220 m² grasbetontegels van de ontwikkelaar en 342 m² onveranderde gesloten verharding Gemeente Eindhoven), de bebouwing 2.284 m² (2.028 m² traditioneel en 256 m² groen dak vanaf 30mm) en het groen 2.152 m² (1.509 m² ontwikkelaar en 643 m² Gemeente Eindhoven). Rekenend met een waterbergingscompensatie conform het gemeentelijk beleid is een waterberging benodigd van 58,0 m³.

Het uitgangspunt is om het hemelwater op te vangen op eigen terrein; waarbij een noodoverstort wordt aangesloten op het gemeentelijk riool. De definitieve aansluitingslocatie zal in overleg met de Gemeente Eindhoven nader worden bepaald. Via een hwa stelsel zal de bebouwing worden aangesloten op de verlagingen en zaksloten (wadi's) op het terrein. De rijweg en parkeerplaatsen worden direct afgewaterd op de aangrenzende zaksloten; het water zal hier via het oppervlak naar toe stromen. De zaksloten worden onderling met elkaar verbonden met behulp van duikers. Achter en naast de boerderijwoningen bevindt zich een verlaagd speelveld waar het water van de omliggende verharding in geborgen zal worden. De bergingen (bebouwing) zullen worden voorzien van groene daken met een minimale bergingscapaciteit van 30 mm, hiermee wordt het hemelwater ter plekke gecompenseerd.

Door het planten van 46 (meerstammige) bomen, hagen, en bloemrijk grasland wordt het hemelwater vertraagd om de piekbelasting te verkleinen. Tevens draagt deze beplanting bij aan de biodiversiteit en het verbeteren van het stadsklimaat door het verlagen van de temperatuur in en rond de bebouwing.

De groene inrichting is in staat om het hemelwater volledig op te vangen, waarna de vegetatie dit water direct kan gebruiken. De capaciteit van de geplande waterberging bedraagt 182 m³. Het hemelwater zal binnen 48 uur volledig infiltreren, waarna de volledige bergingscapaciteit binnen de voorgeschreven 72 uur weer beschikbaar is.

verplicht

Inrichtingsschets waterberging met systeem HWA


De vereiste berging voor het gehele plangebied is 58 m³. De geplande verlagingen en zaksloten met een totaalcapaciteit van 182 m³ compenseren dit volledig. Dit betekent dat er een overcapaciteit is van 124 m³; de gemeente Eindhoven geeft hierboven op nog een fictieve bonus van 89,1 m³ (totaal 271,1 m³) berging. Door de grote overcapaciteit is dit plan toekomstbestendig.

Bij het indienen van de omgevingsvergunning zal er een compleet leidingsplan aangeleverd worden inclusief een nadere uitwerking van de watercompensatie. Tevens wordt er een leegloopvoorziening in de omgevingsvergunningsaanvraag opgenomen. Mocht later in het werk blijken dat de K-waarde hoger is dan kan afgeschaald worden naar het dan passende niveau.

Daarnaast dient het gebruik van uitlogende materialen zoals zink, koper en lood te worden voorkomen.

Met inachtneming van de aspecten in deze watertoets worden dan ook geen negatieve effecten verwacht op de waterhuishoudkundige situatie.

5.4 Advies / Overleg Waterschap

Onderhavig planvoornemen wordt in het kader van de watertoets voorgelegd aan het Waterschap.

Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan "VIII Woensel buiten de Ring II 2006 (Kronehoef)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.

6.2 Planmethodiek

Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.

6.3 Verbeelding

Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

6.4 Planregels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels.

6.4.1 Inleidende regels

De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In "Artikel 1 Begrippen" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Artikel 2 Wijze van meten" zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemming wordt hierna afzonderlijk toegelicht.

6.4.2 Bestemmingsregels

Bestemming 'Groen' (Artikel 3)
De beoogde groenvoorzieningen zijn in dit bestemmingsplan als 'Groen' bestemd.


Bestemming 'Wonen' (Artikel 4)
Deze bestemming is gelegd op de woningen en de bijbehorende gronden. In de regels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen. Het gebouw dat door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, wordt beschouwd als het hoofdgebouw. Bijgebouwen zijn in architectonisch opzicht te onderscheiden van, en ondergeschikt aan, het hoofdgebouw. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Bijgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen de daartoe opgenomen bouwaanduiding.


Aan huis-verbonden-beroepen
Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonbestemming toegestaan (tot maximaal 50 m2). Onder voorwaarden is het mogelijk om maximaal 75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen. Tevens is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 30 m2 te benutten voor kleinschalige bedrijvigheid.


Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' (Artikel 5)
Het gehele plangebied is op de Archeologische Waardenkaart aangeduid als een gebied met een hoge archeologische verwachting: "Middeleeuws hoeveterrein, gedeeltelijk opgegraven in 2006".


Een deel daarvan is reeds onderzocht in 2006 en vrijgegeven. De overige gronden zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie', ingevolge waarvan een bouwverbod geldt. Van dit bouwverbod kan worden afgeweken, mits de graafwerkzaamheden onder archeologische begeleiding plaatsvinden.

6.4.3 Algemene regels

Onder de Algemene regels zijn de Anti-dubbeltelregel, Algemene afwijkingsregels en de Overige regels opgenomen. Deze regels gelden voor het hele plan.

De Algemene afwijkingsregels bevatten bepalingen op basis waarvan in bepaalde gevallen binnenplans kan worden afgeweken van de bepalingen uit de bestemmingsregels.

Onder de Overige regels zijn eisen opgenomen die gelden met betrekking tot het aspect parkeren. Voor het aantal parkeerplaatsen wordt in de regels verwezen naar de vigerende parkeernormen.

6.4.4 Overgangs- en slotregels

In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht en de Slotregel opgenomen.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021

7.1.1 Uitgangspunten

In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.

Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:

  • Informatie gestuurd
    De gemeente Eindhoven ziet informatie gestuurde handhaving als een belangrijke pijler. Er zijn ontwikkelingen op het gebied van ICT en data analyse. Door gemeentelijke en andere informatiebronnen te ontsluiten, te analyseren en te combineren kunnen we een problematiek eerder (of preventief) en gerichter aanpakken.
  • Gebiedsgericht
    Om optimaal in te kunnen spelen op vraagstukken van inwoners zet de gemeente Eindhoven binnen het ruimtelijk domein al geruime tijd in op gebiedsgericht toezicht. Dit doen we door - vanuit een actieve samenwerking met wijkteams - te kijken naar naleefgedrag, oorzaken en oplossingen gerelateerd aan geografische gebieden. Er zijn verschillende vragen, doelgroepen en belangen. Kennis wordt gedeeld en ervaringen van inwoners en bedrijven worden verzameld. Deze input is van invloed op de prioriteiten in het jaarlijkse uitvoeringsplan, waar mogelijk toegespitst op een specifieke wijk. Per wijk kunnen er dus op basis van gebiedsanalyses en bijvoorbeeld buurtcontracten verschillende bouwstenen zijn voor het uitvoeringsplan.
  • Risico- en oplossingsgerichte benadering
    De gemeente Eindhoven benadert toezicht en handhaving risico- en oplossingsgericht. De prioriteiten worden in beginsel gebaseerd op een inschatting van de veiligheids- en gezondheidsrisico's voor inwoners. Ook aspecten als leefbaarheid, duurzaamheid en omgevingskwaliteit wegen in belangrijke mate mee. Daarnaast worden prioriteiten mede gebaseerd op wat inwoners en bedrijven belangrijk vinden. Eindhoven hecht eraan om vraagstukken waar mogelijk gezamenlijk op te lossen.
    Er zijn onderwerpen die in algemene zin aandacht vragen. Brandveilig gebruik van woongebouwen verdient (nog) meer aandacht, in de context van kwetsbare groepen die langer zelfstandig blijven wonen. Ook aanpak van jeugdoverlast, duurzaamheid en de bestaande bouw zijn voorbeelden. Er wordt gezocht naar de beste oplossing die nodig is voor het versterken van de veiligheid in de leefomgeving van onze inwoners. Hiermee ontstaat een risicoanalyse op basis waarvan vervolgens de prioriteiten binnen het toezicht worden gesteld.
  • Consequent en doelmatig
    Uitvoeringsplannen en jaarverslagen bevatten een overzicht van de inzet en capaciteit voor handhaving. In het verlengde van informatie gestuurde en oplossingsgerichte handhaving vergt doelmatige handhaving een analyse van resultaten. Meetbare doelen om te beoordelen of de beschikbare capaciteit zo doelmatig mogelijk wordt ingezet. We beogen in de komende jaren een ontwikkeling door te maken in de vierslag capaciteit – prioriteit – risicoanalyse - nalevingsniveau. Dit moet onder andere leiden tot meer inzicht in de relatie tussen handhavingsinspanningen en het nalevingsniveau (effect).

7.1.2 Prioritering

De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk in mogelijke problemen, de risico's en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.

7.1.3 Uitvoeringsplan

In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:

  • Object en informatiegericht
    - Bouwen en Wonen
    - Openbare leefomgeving
    - Bedrijven
  • Gebiedsgericht
    - Pilot Veiligheid en leefbaarheid
    - Actiegebieden
  • Themagericht
    Bij ieder onderdeel worden jaarlijks een aantal belangrijke ontwikkelingen op het gebied van toezicht en handhaving opgenomen. Dat kan bijvoorbeeld gaan om woonoverlast bij de Activiteiten Bouwen & Wonen. Of duurzaamheid en energiebesparing bij de Activiteiten Bedrijven.

Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.

7.1.4 Duidelijke regels

Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden.

In het voorliggende bestemmingsplan is het actuele ruimtelijk beleid van Eindhoven vastgelegd, toegespitst op het plangebied. Het bestemmingsplan bevat een juridisch toetsingskader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist, dat in de praktijk de planregels strikt worden toegepast en gehandhaafd. Goede voorlichting en informatievoorziening dragen bij aan een verbetering in de naleving van de bestemmingsplannen.

De handhavingscapaciteit is beperkt zodat het college jaarlijks de handhavingsprioriteiten vastlegt in een werkprogramma handhaving.

Hoofdstuk 8 Financiële Aspecten

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar. Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.

In dit geval zal een anterieure overeenkomst gesloten worden zodat geen verplichting bestaat tot het vaststellen van een exploitatieplan.

Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

9.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1 Bro

De gemeente heeft de voorbereiding van dit bestemmingsplan conform artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bekend gemaakt.

9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Omdat geen rijksbelangen in het geding zijn, heeft geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk. Met de provincie heeft het vooroverleg plaatsgevonden middels het digitale vooroverlegformulier. Hieruit is gebleken dat er geen provinciale belangen in het geding zijn. Met het Waterschap heeft vooroverleg plaatsgevonden. De resultaten van dit vooroverleg is verwerkt in Hoofdstuk 5 van de toelichting.

Daarnaast heeft vooroverleg plaatsgevonden met Trefpunt Groen (TGE) en de Henri van Abbe stichtin. Hoewel de Van Abbestichting betreurt dat zij de sloop van bestaande boerderij niet kunnen verhinderen, wordt dit besluit gerespecteerd. De Van Abbe Stichting kan zich voorts zeer vinden in het ontwerp.
Trefpunt Groen heeft voorts aangegeven akkoord te gaan met de omschreven groene inrichting c.q. het bestemmingsplan.

9.3 Inspraak

Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming.

Initiatiefnemer heeft de plannen tijdens een op dinsdag 10 december 2019 gehouden inloopavond gepresenteerd. Er was een opkomst en een actieve inbreng van circa 25 omwonenden.
Naast punten van zorg over de reeds bestaande invloeden op de woon- en leefomgeving (wateroverlast, parkeer- en verkeersdruk, criminaliteit) en de eigendomssituatie in het zuiden van het plangebied was de algemene opvatting dat het plan in zijn geheel zeker een verbetering en positieve impuls voor het woongebied betekent.

Bijlage 1 Archeologisch Onderzoek Eindhoven Kronehoef 2006

bijlage 1 Archeologisch onderzoek Eindhoven Kronehoef 2006

Bijlage 2 Parkeeradvies

bijlage 2 Parkeeradvies

Bijlage 3 Kostenraming En Beplantingsplan

bijlage 3 Kostenraming en beplantingsplan

Bijlage 4 Bomen Effect Analyse

bijlage 4 Bomen effect analyse

Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

bijlage 5 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 6 Verkennend Bodemonderzoek

bijlage 6 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 7 Quickscan Flora & Fauna

bijlage 7 Quickscan flora & fauna

Bijlage 8 Stikstofdepositie Onderzoek

bijlage 8 Stikstofdepositie onderzoek

Bijlage 9 Nader Onderzoek Huismussen En Vleermuizen

bijlage 9 Nader onderzoek huismussen en vleermuizen

Bijlage 10 Berekening Wateropgave

bijlage 10 Berekening wateropgave

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan VIII Woensel buiten de Ring II 2006 (Kronehoef) met identificatienummer NL.IMRO.0772.80339-0301 van de gemeente Eindhoven.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan-huis-verbonden-beroep

een vrij beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Bijvoorbeeld gastouderopvang; detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis; of het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf.
Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 Actualisatie Nota Parkeernormen 2019

parkeernormen, zoals vastgesteld op 17 september 2019.

1.7 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling dat voldoet aan de meest actuele versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

1.8 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in het gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.10 bedrijfsvloeroppervlak

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.11 bestaande situatie

bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;

bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.12 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.13 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 bijgebouw

een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.15 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.16 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.17 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.

1.18 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.19 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.20 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.21 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.22 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied.

1.23 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.24 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum, internetwinkel/webwinkel, afhaalpunten en supermarkt.

1.25 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.

1.26 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.27 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.28 gebruiken

het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.

1.29 hogere waarde

een middels het bevoegd gezag bij besluit toe te staan hogere geluidsbelasting dan het basisbeschermingsniveau ingevolge de Wet geluidhinder.

1.30 hoofdgebouw

een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.31 huishouden

een meerderjarige alleenstaande, dan wel twee of meer personen waarvan er ten minste één meerderjarig is, die duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voeren.

1.32 internetwinkel

Internetwinkels worden in het kader van dit bestemmingsplan aangemerkt als een specifieke vorm van detailhandel waarbij:

  • de transactie via internet of andere media tot stand komt, en;
  • de goederen ter plaatse kunnen worden afgehaald; en/of
  • de goederen ter plaatse kunnen worden afgerekend; en/of
  • de goederen ter plaatse kunnen worden bekeken of geprobeerd.

1.33 invloedsgebied

gebied waarin, volgens de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. De grens van het invloedsgebied is gelijk aan de 1% letaliteitsgrens, bepaald bij weertype F 1.5, tenzij in de bij het Revi behorende uitvoeringsregeling voor een specifieke stof of activiteit een ander invloedsgebied is gedefinieerd.

1.34 kamerverhuur

woonvorm waarbij sprake is van woonruimte die geen eigen toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche en/of toilet) buiten die woonruimte.

1.35 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).

1.36 kunstobject

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.

1.37 kunstwerk

bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.38 lijst van bedrijfsactiviteiten

de bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de VNG zoals deze gold ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan en opgenomen in behorende bij deze regels.

1.39 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.40 onzelfstandige woonruimte

woonruimte, welke geen eigen toegang heeft en welke niet door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.

1.41 parkeerbalans

met een parkeerbalans wordt de (on)balans berekend tussen parkeervraag en parkeeraanbod binnen een bepaald gebied. Vaak valt de parkeervraag van functies niet samen in de tijd. Gecombineerd gebruik van parkeerplaatsen is dan mogelijk (dubbelgebruik).

1.42 peil

0.30 m' boven de kruin van de weg.

1.43 prostitutiebedrijf

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.

1.44 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.45 supermarkt

een zelfbedieningszaak met overwegend levensmiddelen.

1.46 tuincentrum

een kwekerij en/of een verkoopplaats waar artikelen voor verwerking/gebruik in tuin en huis, daaronder ook begrepen dierbenodigdheden voor huisdieren, direct aan particulieren ter verkoop worden aangeboden, van welke verkoopplaats een koffiehoek deel kan uitmaken ter ondersteuning van de tuincentrumfunctie.

1.47 verdieping

de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.

1.48 verkoopvloeroppervlakte

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.

1.49 voorgevel

de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.50 voorgevelrooilijn

de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.

1.51 voorkeursgrenswaarde

de toelaatbare waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.52 water

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

1.53 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).

1.54 winkel

een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.

1.55 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, dan wel voor de huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.

1.56 woonwagen

een voor bewoning bestemd gebouw, niet zijnde een woning, dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwingspercentage

een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

2.2 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.8 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen en/of bouwhoogte, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, ventilatiekanalen, schoorstenen, reclameaanduidingen, luifels, erkers, liftopbouwen en -schachten, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1 meter bedraagt, met dien verstande dat ten behoeve van de bouw van balkons een overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 2 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Groen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;
  2. paden;
  3. speelvoorzieningen;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. kunstobjecten;
  6. straatmeubilair;
  7. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;

met daarbij behorende:

  1. verhardingen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft de maximum goothoogte van bijgebouwen, indien dat wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 5 Waarde - Archeologie - 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 1' (hoge archeologische verwachting) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 voor het bouwen van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde mits:

  1. dit in overeenstemming is met de ter plaatse geldende bestemming; en
  2. met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat met de oprichting van het bouwwerk waarvoor afwijking wordt gevraagd geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de archeologische waarden; of
  3. archeologische begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg plaatsvindt.

  4. met dien verstande dat wanneer blijkt dat het oprichten van het bouwwerk waarvoor afwijking wordt gevraagd kan leiden tot onevenredige verstoring van archeologische waarden, aan de afwijking de volgende regels worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, en/of;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

7.1 Binnenplans afwijken

  1. Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, cultuurhistorische waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
    1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10 % van die maten en afmetingen;
    2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' c.q. 'bijgebouwen' worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
    3. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 m, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 2 m is;
    4. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 m is.
    5. de bestemmingsbepaling en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' wordt overschreden met maximaal 40 cm ten behoeve van gevelisolatie om energie te besparen;
    6. de regels ten aanzien van de realisatie van gebouwen ten behoeve van het opwekken van duurzame energie en toestaan dat de maximum oppervlakte wordt vergroot tot maximaal 100 m²;
  2. De onder sub a., 1 t/m 6 genoemde afwijkingsmogelijkheden dienen voor wat betreft het aspect cultuurhistorie worden afgestemd met de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.

Artikel 8 Overige Regels

8.1 Parkeereis

  1. bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, staat vast dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de beleidsregels Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 wordt gerealiseerd en in stand gehouden;
  2. als de onder sub a. bedoelde beleidsregels worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

8.2 Afwijken van parkeereis

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1 indien:

  1. uit een parkeerbalans blijkt dat meer of minder parkeerplaatsen noodzakelijk zijn;
  2. het voldoen aan de in lid 8.1 genoemde parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerplaatsen wordt voorzien.

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 8.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.

8.4 Voorwaardelijke verplichting waterberging

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat wordt voorzien in een waterberging of andere maatregelen die bijdragen aan de klimaatbestendigheid.
  2. De inhoud van de waterberging en de omvang van de andere maatregelen worden vastgesteld met toepassing van de beleidsregel "Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen" behorende bij de bijlage uit het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022;
  3. Als de onder sub b. bedoelde (beleids)regeling wordt gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

9.2 Afwijken

burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 9.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 9.1 met maximaal 10%.

9.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 9.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

9.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 9.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

9.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 9.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

9.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 9.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan VIII Woensel buiten de Ring II 2006 (Kronehoef).

Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten Bij Woonfunctie

bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten bij woonfunctie

Bijlage 2 Besluit Vaststellen Hogere Grenswaarden Verkeerslawaai

bijlage 2 Besluit vaststellen hogere grenswaarden verkeerslawaai