KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Het Plangebied
1.3 Voorgaande Plannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Historisch Perspectief
2.2 Stedenbouwkundige Structuur
2.3 Projectprofiel
Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Regionaal En Gemeentelijk Beleid
3.4 Archeologie En Cultuurhistorie
3.5 Verkeer En Parkeren
3.6 Groen
3.7 Explosieven
Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf
4.1 Milieueffectrapportage
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
4.3 Geluid
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Duurzaamheid
4.6 Bodem
4.7 Natuur
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Inleiding
5.2 Beleid
5.3 Beschrijving Watersysteem Plangebied Van De Huidige Situatie
5.4 Toekomstige Situatie Van Het Watersysteem
5.5 Afspraken Waterschap
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Algemeen
6.2 Planmethodiek
6.3 Verbeelding
6.4 Planregels Moederplan
6.5 Planregels
Hoofdstuk 7 Handhaving
Hoofdstuk 8 Financiële Aspecten
Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1. Bro
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1. Bro
9.3 Inspraak
9.4 Zienswijzen
Bijlage 1 Stikstof Berekening Romerohof
Bijlage 2 Bomeneffect Analyse Rochusbuurt
Bijlage 3 Bodemonderzoek Rochusbuurt
Bijlage 4 Quickscan Flora En Fauna Rochusbuurt
Bijlage 5 Watertoets Rochusbuurt
Bijlage 6 Verslag Inloopavond
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 6 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 7 Overgangsrecht
Artikel 8 Slotregel
Bijlagen Bij Regels
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten Bij Woonfunctie

1e uitwerking Stratum binnen de Ring II (Blauwververij/Romerohof)

Uitwerkingsplan - gemeente Eindhoven

Vastgesteld op 28-01-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aanleiding voor dit uitwerkingsplan is de transformatie van een thans braakliggende binnenstedelijke (ontwikkelings) locatie naar een stedelijk woonmilieu. Het project omvat 17 grondgebonden woningen en betreft huurwoningen in het midden- en hoge segment. Naar verwachting worden er drie koopwoningen aangeboden.

Ter plaatse geldt momenteel het bestemmingsplan "Stratum binnen de Ring II". Dit bestemmingsplan bevat voor het betreffende plangebied de bestemming 'Wonen - Uit te werken'. Om de woningen mogelijk te maken binnen deze bestemming dient derhalve een uitwerkingsplan te worden vastgesteld, ter uitwerking van de bestemming.

Voorliggend uitwerkingsplan voorziet in deze uitwerking en is genaamd '1e uitwerking Stratum binnen de Ring II (Blauwververij/Romerohof)'.

1.2 Het Plangebied

Het plangebied in de Rochusbuurt betreft een onderdeel van de wijk Stratum in Eindhoven. De Rochusbuurt is het woongebied gelegen tussen de Geldropseweg, St. Jorislaan en de Hertogstraat. De locatie (kadastraal gemeente Eindhoven, sectie E, nummer 7087 (ged.) is eigendom van de ontwikkelaar.

verplicht

1.3 Voorgaande Plannen

Het voorliggende uitwerkingsplan is een uitwerking van het bestemmingsplan Stratum binnen de Ring II, vastgesteld door de gemeenteraad op 13-05-2014.

De uit te werken bestemming uit het moederplan is in voorliggend uitwerkingsplan nader uitgewerkt in de gedetailleerde bestemmingen 'Wonen -1', waarmee aansluiting is gezocht bij de bestemming van de direct omliggende gronden. Deze toelichting beschrijft de afwegingen die daarbij hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

Hieronder is opgenomen een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan Stratum binnen de Ring II met daarin het plangebied.

verplicht

1.4 Leeswijzer

Het uitwerkingsplan "1e uitwerking Stratum binnen de Ring II(Blauwververij/Romerohof)" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het uitwerkingsplan is onderhavige toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het uitwerkingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het uitwerkingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.

Deze toelichting bestaat uit negen hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met de beschrijving van de bestaande situatie in het plangebied en een beschrijving van het project en de randvoorwaarden. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden voor en het beleidskader voor de opstelling van het voorliggende uitwerkingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in de relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. De juridische vormgeving van het uitwerkingsplan is beschreven in hoofdstuk 6. Handhaving komt in hoofdstuk 7 aan de orde. De financiële uitvoerbaarheid is beschreven in hoofdstuk 8 en hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde en te volgen procedure inclusief de maatschappelijke uitvoerbaarheid. (met name de resultaten van het gevoerde overleg en de samenspraak/inspraak).

Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied

2.1 Historisch Perspectief

Verwezen wordt naar paragraaf 2.1. van de toelichting bij het bestemmingsplan Statum binnen de Ring II.

2.2 Stedenbouwkundige Structuur

Verwezen wordt primair naar paragraaf 2.2. van de toelichting bij het bestemmingsplan Statum binnen de Ring II

Het project waarvoor thans dit uitwerkingsplan wordt geschreven is in de toelichting bij het bestemmingsplan Stratum binnen de Ring II als volgt beschreven :

Dit project betreft de herontwikkeling van het terrein van de voormalige Blauwververij aan de St. Jorislaan en het aangrenzende terrein aan de Romerohof. Het project beoogt door middel van woningbouw het voorheen besloten gebied onderdeel te maken van de Rochusbuurt. Voor deze ontwikkeling is op 3 februari 2009 vrijstelling verleend op grond van artikel 19 lid 2 en artikel 19a WRO. Deze vrijstelling is onherroepelijk en derhalve is sprake van verleende rechten. De verleende vrijstelling maakt in totaal 68 woningen mogelijk. Er blijven 24 bestaande woningen gehandhaafd. Er worden 40 nieuwe woningen gebouwd en de voormalige blauwververij wordt verbouwd tot 4 atelierwoningen. De verbouw van de voormalige blauwververij is reeds uitgevoerd en dit gedeelte van de locatie is ook als zodanig bestemd.

De verkoop van de beoogde appartementen in dit plangebied valt tegen. De ontwikkelende partij, Wooninc, is aan het onderzoeken of het mogelijk is een plan te ontwikkelen met grondgebonden woningen. Hierdoor wijzigt de stedenbouwkundige opzet.

Het woningbouwprogramma zal bij een invulling met grondgebonden woningen afnemen. De verleende vrijstelling bevat het kader dat rechtskracht heeft en waarvan is vast komen te staan dat op deze locatie woningbouw haalbaar en uitvoerbaar is.

Bij het bestemmen van deze locatie is gekeken op welke wijze de rechten van de verleende vrijstelling gehandhaafd blijven, maar waarbij ook de mogelijkheid van een ander stedenbouwkundig plan niet is uitgesloten.

Dit kan door een uit te werken bestemming op te nemen. Deze bestemming bevat een bouwverbod. Op het moment dat er een stedenbouwkundig plan is dat voldoet aan de voorwaarden in de uitwerking en dat akkoord is, kan via de zogenaamde binnenplanse anticipatieprocedure het bouwverbod worden opgeheven. Dan kan een reguliere omgevingsvergunning worden verleend. De voorwaarden in de uitwerkingsbevoegdheid hebben betrekking op het maximum aantal woningen, voldoende parkeren, bebouwingspercentage, hoogte bebouwing, voldoende waterberging e.d Deze voorwaarden zullen zoveel mogelijk aansluiten bij de verleende vrijstelling.

2.3 Projectprofiel

De Rochusbuurt is het woongebied gelegen tussen de Geldropseweg, St. Jorislaan en de Hertogstraat. De buurt betreft een gedeelte van de vroegere dorpskern van Stratum dat tot 1920 een zelfstandige gemeente was.

Sommige straten in deze buurt tellen nog een aantal woningen met één bouwlaag. Door deze kleinschaligheid heeft de buurt gedeeltelijk nog een dorps karakter. Omstreeks 1920 is in de relatief hogere bebouwing een toenemende verstedelijking merkbaar. Ondanks een gewijzigd bebouwingsbeeld is de historische structuur nog herkenbaar in het wegenpatroon en in de gevarieerde kleinschalige bebouwing.

Dit project betreft de herontwikkeling van het terrein van de voormalige Blauwververij aan de St. Jorislaan en het aangrenzende terrein aan de Romerohof. Het project beoogt door middel van woningbouw het voorheen besloten gebied onderdeel te maken van de Rochusbuurt.

Het project omvat de bouw van 17 grondgebonden woningen.

verplicht

Uitgangspunten voor het project zijn :

  • De woonfunctie in de buurt versterken met grondgebonden woningen, die bestaan uit 2 lagen met kap.
  • Plan bestaat uit 3 grondgebonden woningen aan Rochustraat en 3 grondgebonden woningen in het verlengde van de Romerohof en haaks daarop 11 starterswoningen aan een openbaar autoloze straat net als bij de Romerohof. Alle woningen zijn voorzien van een tuin.
  • Bestaand groen en bomen worden zoveel mogelijk gehandhaafd.
  • Veilige route voor kinderen naar school via pad vanaf Hoefkesstraat over Romerohof aansluiten op Tuinstraat.
  • Bestaande infrastructuur handhaven waarop nieuwe aansluit.
  • De bestaande twee inritten volstaan voor ontsluiting van de parkeerterreinen, de voetgangers en de fietsers.
  • Het parkeren van auto’s wordt opgelost binnen de plan grenzen (eigen terrein) volgens de parkeernormen van de gemeente Eindhoven.
  • Op de kop van de Romerohof komt er openbaar groen parkje, dat nog nader ingevuld moet worden en verbindt de 3 nieuwe woningen aan de Romerohof en de 11 starterswoningen.
  • Zoveel mogelijk open bestrating voor nieuwe en vervangende verhardingen om waterhuishouding voor groen te garanderen en vergelijkbaar te houden. Al het hemelwater wordt geïnfiltreerd in de aarde.
  • Bestaande openbare verlichting zoveel mogelijk handhaven en uitbreiden naar het nieuwe openbare gebied.

verplicht

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau.

Primair wordt hiertoe verwezen naar hoofdstuk 3 van de toelichting bij bestemmingsplan Stratum binnen de Ring II. Gezien het woonprogramma en de concrete uitwerking hiervan in dit uitwerkingsplan hebben zich op vele beleidsterreinen geen relevante wijzigingen voorgedaan, die in dit uitwerkingsplan een nadere toelichting en afweging vragen.

Voorzover wel een aanvullende bespreking van beleid of beleidsdocumenten ten opzichte van (het moment van vaststelling in 2014 van) het bestemmingsplan Stratum binnen de Ring II aan de orde is, is deze in dit hoofdstuk opgenomen.

3.2 Rijksbeleid

Op 1 oktober 2012 is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder vormt daarmee een bindend toetsingskader voor alle gemeentelijke bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen en provinciale ruimtelijke verordeningen.

Per 1 juli 2017 is artikel 3.1.6. lid 2 Bro gewijzigd en komen te luiden als volgt :

Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd en dat eerst als dat niet mogelijk is wordt gemotiveerd waarom die ontwikkeling niet in bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. Dit betekent dat alleen bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied een nadrukkelijke motivering nodig is. De verwachting is dat de Ladder daarmee beter hanteerbaar zal zijn en tot minder onderzoekslasten zal leiden.

De eerste vraag die - ook onder de werking van de nieuwe ladder - aan de orde is, is - op basis van planvergelijking - of het voorliggende uitwerkingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hierbij is van belang wat het voorgaande bestemmingsplan reeds aan ruimtelijke mogelijkheden bood en in hoeverre het nieuwe uitwerkingsplan hierop een toevoeging of wijziging mogelijk maakt.

Onderhavige ontwikkeling is weliswaar een stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6 Bro omdat meer dan 11 woningen worden mogelijk gemaakt. In het moederplan Stratum binnen de Ring II zijn de betreffende woningen in het plangebied reeds onderbouwd. Dit uitwerkingsplan voldoet aan de uitwerkingsregels die in het moederplan zijn opgenomen. In dit uitwerkingsplan hoeft derhalve niet nogmaals de ontwikkeling onderbouwd te worden met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking. Er is namelijk geen sprake van een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt in paragraaf 3.4. stilgestaan bij het regionale en gemeentelijk beleid aangaande voorgenomen ontwikkeling.

3.3 Regionaal En Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Regionale woningbouwafspraken

De negen gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven(SGE) staan samen aan de lat om een woon- en leefklimaat van hoge kwaliteit te realiseren en de veranderende kwalitatieve en kwantitatieve vraag zo goed mogelijk te bedienen. Dit is een voorwaarde voor een aantrekkelijke vestigingsplek voor nieuwe inwoners en om te kunnen blijven concurreren met andere (inter)nationale topregio's. Dit gaat niet alleen. We hebben elkaar maar vooral bewoners en partners, zoals corporaties, ontwikkelaars, beleggers, bouwondernemingen en makelaars, nodig. Die investeren mee in de kwaliteit van de regio en het woonklimaat. Als samenwerkende partners in een creatieve regio zoeken we daarbij ook naar mogelijkheden om innovaties in het bouwproces te realiseren.

Het Regionaal Ruimtelijk Overleg (gemeenten, provincie) heeft op 13 december 2017 het 'Afsprakenkader Wonen 2017' bekrachtigd dat door de afzonderlijke negen gemeenteraden is vastgesteld. Hierin zijn o.a. de volgende afspraken over woningbouwontwikkelingen opgenomen:

  1. We geven ruim baan aan initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding. Dit betreft de locaties binnen het 'bestaand stedelijk gebied' zoals dat is aangegeven in de provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant.
  2. Alle overige initiatieven stemmen we op elkaar af, waarbij het uitgangspunt is dat er geen nieuwe uitleglocaties worden ontwikkeld, tenzij het regionaal portefeuillehoudersoverleg hierover een unanieme beslissing neemt. Uitleglocaties liggen immers buiten het bestaand stedelijk gebied zoals aangegeven in de provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant.
  3. In principe beschouwen we de kwantitatieve provinciale prognoses 2017 als richtinggevend op het niveau van het Stedelijk Gebied. De indicatieve prognose voor Eindhoven is gemiddeld 1182 woningen per jaar voor de komende 10 jaar. Hierbij maken we zo optimaal mogelijk gebruik van de ruimte die de Brabantse Agenda Wonen biedt. Door de woningbouwontwikkelingen goed te monitoren kunnen we ingrijpen op het moment dat dat nodig is en voorkomen we dat goede plannen voor de korte termijn (2021) worden tegengehouden op basis van de programmering op langere termijn (2030). Hierdoor ontstaat meer ruimte om snel in te kunnen spelen op marktontwikkelingen.
  4. Het Stedelijk Gebied Eindhoven heeft een bestuursopdracht voor de aanpak van negen majeure projecten gegeven. Deze opdracht wordt in 2018 concreet uitgewerkt en vervolgens jaarlijks gemonitord in SGE-verband en met de provincie. Het gaat hierbij vooral om een nadere positionering en profilering van de locatie in de regio, de daarop afgestemde programmering en de fasering in tijd. Voor Eindhoven zijn Blixembosch, Tongelrese Akkers en Bosrijk/Meerrijk aangewezen als majeure projecten. (zie pagina 7 en 8 Afsprakenkader Wonen 2017).

Onderhavige ontwikkeling voorziet in 17 woningen. Dit past binnen de kwantitatieve prognose voor Eindhoven. Bovendien is de locatie gelegen binnen het 'bestaand stedelijk gebied' zoals aangegeven in de provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant. Daarmee past het binnen de afspraken voor woningbouwontwikkelingen.

3.3.2 Gemeentelijk prioriteitennota

Met de beleidsnota ’Prioriteiten bouwlocaties 2015’ – op 23 februari 2016 vastgesteld door de Raad (16R6640) - wil de gemeente invloed houden op de ontwikkelingen in de stad om de groei gepaard te laten gaan met de voor Brainport gewenste kwaliteit. Het is hierbij niet de bedoeling om middels prioriteren ontwikkelingen tegen te houden, maar wel om deze te kunnen faseren en inhoudelijk/kwalitatief bij te sturen. Dit instrument heeft aldus tot doel om de dynamische groei die Eindhoven te wachten staat, in goede banen te leiden om de aantrekkelijkheid en kwaliteit van de leef-, woon- en werkmilieus van Eindhoven te behouden en te versterken.

De groei na 2020 is moeilijk te voorspellen. Eindhoven bevindt zich tussen twee beleidsmatige denkrichtingen, de prognoses van de provincie en de woningbouwafspraken met de regiogemeenten enerzijds en de wens om te groeien naar een stad van 300.000 inwoners en verder te verstedelijken anderzijds. De prognoses van de provincie zijn ingehaald door de werkelijkheid, bieden daarom geen houvast voor de programmering en zijn inmiddels ook door de Provincie herzien. Het voorzien in voldoende woonruimte is een van de ruimtelijke randvoorwaarden voor Eindhoven om haar Brainport positie te kunnen behouden.

De trends op het gebied van bedrijven, detailhandel, kantoren en wonen richten zich met name op duurzame verstedelijking, met als uitgangspunten zuinig ruimtegebruik, versterken van bestaande voorzieningenstructuren, benutten bestaande locaties, inzet op transformatie en verkleuring en moderne mogelijkheden en innovaties dankzij internet.

Om op kwalitatieve wijze te kunnen prioriteren op nieuwe bouwinitiatieven - met het oog op het leefbaar en aantrekkelijk houden van de stad en al haar variatie in woon-,werk- en leefgebieden - wordt onderscheid gemaakt in vier woonmilieus, te weten : centrumstedelijk, kleinstedelijk, suburbaan en uitleggebied. Gebiedsgerichte prioritering komt neer op het mogelijk maken van ontwikkelingen die passend zijn voor dat specifieke woonmilieu.

Onderdeel van de Prioriteitennota is het ‘Overzicht bouwlocaties 2018’ met alle lopende - en bekende toekomstige projecten en potentiële locaties. Naast de nieuwe vergunningsaanvragen, zijn ook de afspraken met de regio en de locaties uit het Woningbouwoffensief, vastgestelde gebiedsvisies en initiatieven die zich bij de Integrale Intake hebben gemeld meegenomen. De nog zachte initiatieven/locaties zijn voor het totaal overzicht wel opgenomen, maar zonder aantallen. Omdat hierover nog geen harde afspraken of ruimtelijk kwalitatieve adviezen zijn afgesproken.

3.3.3 Gemeentelijke Woonvisie

De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee maakt de gemeente de gewenste ontwikkelingsrichting duidelijk aan de stad, haar bewoners en alle partijen die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad :

Tot 2030 willen we minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen de Rondweg realiseren. Voor het gebied binnen de Rondweg staan met projecten als Strijp S, Stationsomgeving, NRE en Philips Lighting in deze periode al circa 5.000 nieuwe woningen in de planning. Daarnaast is de wens dat boven winkels wooneenheden worden gerealiseerd en kantoren worden omgebouwd tot woningen. Hierin is de markt aan zet.

Eindhoven formuleert in deze Woonvisie geen concreet woningbouwprogramma, gegoten in cijfers en categorieën. Dat zou niet passen bij de rol van een gemeente anno 2015. We willen ruimte geven aan de markt om gewenste ontwikkelingen te realiseren. Zonder op voorhand aan te geven wat-waar-wanneer gebouwd moet worden. Dat doen we door gebruik te maken van een model voor de onderbouwing van de wenselijkheid van nieuwe initiatieven. Daarin vragen we van initiatiefnemers (projectontwikkelaars, corporaties, gemeentelijke grondexploitaties) om in te gaan op een aantal punten zoals bijvoorbeeld het marktsegment, het woonmilieu en de periode van oplevering.

Solidaire stad

Wij willen dat Eindhoven een samenleving is, waarvan iedereen onderdeel is. De meeste inwoners kunnen zelfstandig hun plaats vinden in die samenleving, sommigen hebben een steuntje in de rug nodig. We zorgen dat er voor hen een vangnet is. We hebben oog voor mensen in lastige situaties: asielzoekers, daklozen, mensen in psychische nood en ex-gedetineerden. Door de decentralisatie in de zorg moeten meer mensen met een beperking een plek in de wijk vinden. De vergrijzing zet de komende jaren stevig door. Veel ouderen, met of zonder zorgvraag, zullen langer thuis blijven wonen. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie in bepaalde wijken is ongewenst.

De sociale woningvoorraad is onderdeel van de sociale basisinfrastructuur. In theorie is in Eindhoven de sociale woningvoorraad in balans met de doelgroep. Twee ontwikkelingen vragen echter om aandacht: de samenstelling van de sociale woningvoorraad en de positie van de 13.500 huishoudens met een middeninkomen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe woningwet 2015 moeten woningcorporaties hun woningen 'passend toewijzen'. Minimaal 80% van de vrijkomende sociale huurwoningen moet aan huishoudens met een laag inkomen worden toegewezen. Daarnaast is er ruimte om 10% van de woningen toe te wijzen aan huishoudens met een middeninkomen. De resterende 10% sociale huurwoningen mogen woningcorporaties vrij toewijzen, maar daarbij moeten zij wel voorrang geven aan mensen die door bijvoorbeeld fysieke of psychische beperkingen moeilijk aan voor hen passende huisvesting kunnen komen.

Het aantal eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens groeit. Dit betekent een grote uitdaging. Niet alleen in woonwensen maar ook in betaalbaarheid, want alleen wonen is relatief duur. We zetten in op transformatie en ander gebruik. Bij de transformatie van grotere kantoren, zorg- en onderwijsgebouwen kunnen (collectief) particulier opdrachtgeverschap en nieuwe woonconcepten een oplossing bieden. Ook het gebruik van eengezinswoningen door bijvoorbeeld twee eenpersoonshuishoudens, met name in het gebied buiten de Rondweg, behoort tot de mogelijkheden.

Innovatieve stad

We gaan partijen uitdagen om klantgeoriënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. En ook in de aanpak van de bestaande voorraad en in de transformatie van kantoren en zorggebouwen is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen.

Een andere ontwikkeling is het zogenaamde flexwonen. Tot voor kort kende de woningmarkt een vrij overzichtelijk aanbod: koop- of huurwoningen, zelfstandige of onzelfstandige woonruimten, grondgebonden woningen of appartementen. Maar de vraagkant is de afgelopen jaren sterk veranderd. Er komen steeds meer groepen die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte. Denk bijvoorbeeld aan studenten, expats, arbeidsmigranten, mensen die een echtscheiding achter de rug hebben, ex-gedetineerden en mensen die uit een opvangvoorziening komen. Deze mensen zijn op zoek naar goede tijdelijke huisvesting, met passende voorzieningen, die snel beschikbaar is en tegen een prijs die past bij hun budget. Dit flexwonen wordt een belangrijke nieuwe woonvorm in Eindhoven. Het biedt tevens kansen voor de transformatie van leegstaand vastgoed.

Verder willen we in de koopsector dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door het stimuleren (collectief) particulier opdrachtgeverschap. En we willen dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor de huishoudens met een hoger inkomen. Ook in de huursector is er sinds de herziening van de Woningwet meer aandacht voor mede-eigendom en zelfbeheer, bijvoorbeeld via het model van wooncoöperaties. Wooncoöperaties zijn een soort tussenvorm van huur en koop. Samen met de corporaties willen we de vraag naar deze eigendoms- en beheervorm en de mogelijkheden in Eindhoven onderzoeken.

De woonvisie kiest expliciet voor het beter benutten van de bestaande stad. Zowel uit het meest recente regionaal woningmarktonderzoek (2015) als wel het woningmarktonderzoek toegespitst op Eindhoven (Sterke stad, 2015) blijkt een grote behoefte aan binnenstedelijk wonen, en vooral het centrumstedelijke woonmilieu.

3.3.4 Conclusie Regionaal en gemeentelijk beleid

De te ontwikkelen woningtypen sluiten aan op de afspraken die in regionaal en provinciaal verband zijn gemaakt en de inwoners / huishoudensgroei in de gemeente Eindhoven. Het plan levert een bijdrage aan de regionale woningbehoefte. Het betreft dan niet alleen de kwantitatieve afspraak qua regionale behoefte passend binnen de bestaande beschikbare (regionale) beleidsstukken. Maar de toevoeging past ook binnen de regionale kwalitatieve behoefte, aangezien de woningtypen en het woonmilieu aansluiten op het doel en de ambitie om de groeiende jonge bevolkingsgroep met eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens, expats en studenten (in het kader van de demografische ontwikkeling) binnen Eindhoven te kunnen huisvesten in een dynamisch onderscheidend hoogstedelijk woonmilieu met internationale uitstraling binnen Zuid-Nederland.

Het plan staat op de prioriteitenlijst van de gemeente Eindhoven en past in de gemeentelijke woonvisie.

3.4 Archeologie En Cultuurhistorie

3.4.1 Archeologie

Het project - zie rode cirkel op onderstaande uitsnede uit de Eindhovense archeologische waardenkaart 2008 - valt niet in een archeologisch gebied op de archeologische waardenkaart. Voor wat betreft het aspect archeologie wordt echter verwezen naar paragraaf 3.6.6 van het bestemmingsplan "Stratum binnen de Ring II". Op grond van nieuw verworven kennis is destijds in dat bestemmingsplan een gebied met een hoge archeologische verwachting opgenomen dat nog niet op de archeologische waardenkaart stond. Het betreft het onbebouwde deel van het Dommeldal, de strook direct grenzend aan de Dommel. Het thans aan de orde zijnde plangebied van dit uitwerkingsplan omvat niet het betreffende Dommeldal gebied.

Dit betekent dat er vooraf geen rekening hoeft te worden gehouden met archeologisch (voor)onderzoek. Wel geldt dat als er archeologische resten (vondsten, sporen et cetera) worden aangetroffen bij de grondwerkzaamheden, die op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016 gemeld moeten worden bij de Minister van OCW en bij de (afdeling Omgevingskwaliteit van de) gemeente.

verplicht

3.4.2 Cultuurhistorie

Voor wat betreft het aspect cultuurhistorie wordt primair verwezen naar paragraaf 3.6.1 tot 3.6.5. van het bestemmingsplan "Stratum binnen de Ring II".

Specifiek t.a.v. dit uitwerkingsplan geldt het volgende:

De cultuurhistorische waardenkaart is in 2008 door de gemeenteraad vastgesteld. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. De kaart heeft de functie van een attentiekaart. In voorkomende gevallen zal daarom steeds op basis van een nadere analyse moeten worden bepaald, in welke mate cultuurhistorische waarden aanwezig zijn en welke betekenis daaraan moet worden toegekend.

Het plangebied van dit uitwerkingsplan is geheel in de St. Rochusbuurt gelegen, dat op de cultuurhistorische waardenkaart onderdeel uitmaakt van de historische stedenbouwkundige structuur ‘Stratum’. In het moederplan worden de cultuurhistorische waarden van de Rochusbuurt als volgt beschreven:

Het voorliggende bouwplan en aldus ook dit uitwerkingsplan bevat het toevoegen van nieuwe bebouwing. Het betreft hoofdzakelijk een inbreiding binnen de kleinschalige structuur van de buurt, daarnaast worden drie woningen aan de St. Rochusstraat gebouwd, in aansluiting op al bestaande bebouwing. Door hun beperkte maat, zij het wel wat forser dan de omliggende bebouwing, voegen zij zich naar de karakteristiek van de buurt, zoals hierboven beschreven. Dit geldt ook voor de bebouwing op het binnenterrein.

De op te richten bebouwing is daarmee voldoende ingepast in de bestaande omgeving

3.5 Verkeer En Parkeren

De ruimte in de stad is beperkt en kostbaar. De gemeente moet dan ook de schaarse ruimte efficiënt gebruiken. Daarom worden bij een bouwplan eisen aan het aantal te realiseren parkeerplaatsen gesteld. Uitgangspunt daarbij is dat deze op eigen terrein worden gerealiseerd. Bij besluit van 17 mei 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Parkeernormen 2016 vastgesteld.

De gemeente Eindhoven heeft de parkeernormen flexibeler gemaakt ten opzichte van de parkeernormen uit 2012, maar wel met voorwaarden om parkeeroverlast in woonwijken te voorkomen. Flexibele parkeernormen maken ontwikkelingen mogelijk die goed zijn voor de stad. Ook is het wenselijk dat er niet meer parkeerplekken worden gerealiseerd in de stad dan nodig. Dan blijft er meer ruimte over voor bijvoorbeeld groen of recreatie. Tot slot wordt duurzame mobiliteit gestimuleerd, dus meer lopen, fietsen en openbaar vervoer-gebruik. Ontwikkelingen op locaties die goed bereikbaar zijn per openbaar vervoer, die goede voorzieningen hebben voor fietsers en bijvoorbeeld deelauto's aanbieden, hebben minder ruimte nodig voor parkeren. Dat betekent ook dat bewoners op zo'n nieuwe locatie niet altijd recht hebben op een gemeentelijke parkeervergunning. Zo wordt meer mogelijk gemaakt en wordt gezorgd voor een goede leefbaarheid in wijken en buurten.

Het grondgebied van de gemeente Eindhoven is in dit kader onderverdeeld waarbij de planlocatie als schilwijk buiten het centrum, maar binnen de ring kan worden gekenmerkt.

De concrete parkeeropgave wordt vastgesteld middels bepaling van de normatieve parkeerbehoefte, een hierop toegepaste toets van eventueel dubbelgebruik en de toepassing van een eventuele mobiliteitscorrectie. Het aldus vastgestelde aantal plaatsen vormt de parkeereis en moet gerealiseerd worden of op een andere wijze beschikbaar komen om aan de parkeeropgave te kunnen voldoen.

De grootste parkeerdruk in woonwijken treedt op gedurende de avond en de nacht, wanneer de meeste bewoners thuis zijn. De parkeernormen voor wonen zijn dan ook vooral gebaseerd op het autobezit van de bewoners. Uit onderzoek blijkt dat het autobezit per huishouden sterk afhankelijk is van zaken als de oppervlakte van de woning, de locatie en het soort woning. Aldus wordt onderscheid gemaakt grondgebonden en niet grondgebonden woningen en hierbij in woningen klein, midden en groot.

Het bovenstaande leidt op basis van de vigerende gemeente parkeernormering tot een parkeernorm voor het project van afgerond 17 parkeerplaatsen, zoals in onderstaande tabel weergegeven.

verplicht

De uiteindelijke parkeertoets zal plaatsvinden bij beoordeling aanvraag omgevingsvergunning. In het kader van dit uitwerkingsplan dient wel voldoende aannemelijk te zijn dat op eigen terrein voldoende in de parkeerbehoefte kan worden voorzien. Het plangebied kent 17 parkeerplaatsen, 1 plaats voor een deelauto en 5 openbaar parkeerplaatsen. Aldus kan de parkeerbehoefte binnen het plangebied opgevangen worden. Dit wordt in de regels geborgd.

3.6 Groen

3.6.1 Groenbeleidsplan

Begin 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is (functies als uitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. Het groenbeleidsplan heeft als doel het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies. Hiermee levert de toepassing van het groenbeleid een wezenlijke bijdrage aan een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving als karakteristieke kwaliteit van Eindhoven. Een omgeving die leefbaar en klimaatadaptief is en een volwaardig vestigingsklimaat biedt voor Brainport.

Het groenbeleid sluit aan op de geomorfologische structuur van de stad: de structuur van dekzandruggen en beken (Dommel en Gender) die Eindhoven hebben gevormd. Op basis van de tuinstad gedachte is bij de verdere ontwikkeling van Eindhoven sterk ingezet op het behoud van de groene ruimten tussen de voormalige dorpen. Genneper Parken (tussen Stratum en Gestel), Brainport Park (tussen Strijp en Woensel) en De Karpen (tussen Woensel en Tongelre) vormen nog altijd imposante, groene wiggen, die tot diep in de stad reiken. Het behoud van de robuuste groenstructuur, die vanuit het buitengebied, via de wiggen tot aan de bomen bij de voordeur reikt, is een belangrijk uitgangspunt van het groenbeleidsplan.

Het Groenbeleidsplan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.

In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.

verplicht

Het plangebied is in het Groenbeleidsplan 2017 aangeduid als Stad, rood beeldbepalend In dit gebied wordt als ordeningsprincipe de volgende strategie(en) aangehouden:

In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen. Binnen de aangeduide groenarme buurten wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal.

3.6.2 Beleid Bomen

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen 2015. Deze is op 7 april 2015 door de gemeenteraad vastgesteld en op 24 augustus 2016 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels Bomen is van toepassing op bomen die

vallen onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming is van toepassing op :

  • bossen die buiten de 'bebouwde kom Boswet' liggen;
  • alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are;
  • bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.

Voor bomen geldt dus of de Wet natuurbescherming of of de Verordening Bomen 2015. Voor het vellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden gedaan bij de Provincie Noord Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing.

Het bomenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: behoud, versterking en ruimte voor dynamiek. Eindhoven wil een aantrekkelijke groene stad zijn en blijven. Bomen spelen daarbij een voorname rol. Een hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en recht doet aan het groene imago van de stad is waar de gemeente naar streeft. Duurzaam behoud van de groene signatuur staat voorop. Het bomenbestand dient echter ook aan te sluiten op intensief gebruik van de openbare ruimte en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent soms dat in een bepaalde situatie andere belangen preferabel zijn en bomen moeten wijken. Het bomenbeleid voorziet in die gevallen in de mogelijkheden tot mitigatie en compensatie.

Een belangrijk onderdeel van de Verordening Bomen is de Groene Kaart. Het is een topografische kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstand. De Groene Kaart bevat verschillende categorieën houtopstanden. Voor bomen in gemeentelijk eigendom (publiek eigendom) kent de Groene Kaart zes categorieën:

  • Monumentale bomen;
  • Waardevolle bomen;
  • Basisbomen;
  • Bomen hoofdstructuur;
  • Bomen nevenstructuur;
  • Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend.

De Groene Kaart kent daarnaast voor bomen in particulier eigendom (privaat eigendom) drie categorieën:

  • Waardevolle bomen;
  • Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend;
  • Bomen op percelen van 500 m2 of groter.

Voor het vellen van een houtopstand die deel uit maakt van tenminste één van deze categorieën is, behoudens een aantal vrijstellingen, een omgevingsvergunning verplicht.

De Verordening is uitgewerkt in nadere regels Bomen. Deze zijn op 19 juli 2016 vastgesteld door het college en op 4 augustus 2016 in werking getreden. De beleidsregels geven inzicht in de wijze waarop het college gebruik maakt van de aan haar in de Verordening toegekende bevoegdheden tot het aanwijzen en plaatsen van houtopstanden op de Groene Kaart. Tevens zijn richtlijnen uitgewerkt voor omgang met overlast, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de weigeringsgronden bij beoordeling van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting is houtopstanden.

3.6.3 Het plangebied

In het plangebied zal in het kader van de ontwikkeling geen sprake zijn van aantasting van beschermenswaardige bomen. In het plangebied is sprake van zowel groen in de tuinen behorende bij de woningen alsook openbaar groen in de vorm van de aanleg van enkele groenstroken en bomen. De aanleg hiervan is in de afspraken tussen de ontwikkelaar en de gemeente opgenomen.

De ten behoeve van het bouwplan te amoveren bomen zijn de bomen 13, 14 en 15. In de rapportage van Gustaaf Groenspecialisten (Bijlage 2 Bomeneffect analyse Rochusbuurt) blijkt dat geen sprake is van bomen welke behoudenswaardig zijn. De bomen 13, 14 en 15 kennen een slechte algemene conditie, zodat er geen redenen zijn om deze bomen te behouden. Gustaaf Groenspecialisten geeft hierbij aan dat de overige bomen evenmin duurzaam te behouden zijn, doch deze bomen vallen buiten het gebied waar woningen worden gerealiseerd. Het al dan niet behouden hiervan is ter beoordeling aan de grondeigenaar, zijnde de gemeente Eindhoven.

verplicht

In aanvulling hierop heeft door Tritium Advies BV een quickscan flora en fauna plaatsgevonden (Bijlage 4), zoals nader beschreven in paragraaf 4.7 Natuur.

3.7 Explosieven

Aan de hand van uitgebreid historisch archiefonderzoek is voor Eindhoven geïnventariseerd welke locaties mogelijk kans hebben op de aanwezigheid van niet gesprongen conventionele explosieven (zogenaamde blindgangers). Voor de gebieden die 'explosieven-verdacht' zijn wordt een nader onderzoek gewenst geacht. Uit zo'n nader onderzoek moet dan blijken of een feitelijk explosieven onderzoek nodig is.

Doordat de geallieerden dwars door Eindhoven zijn getrokken naar Son en er over en weer is geschoten met artillerie, is het nooit helemaal uit te sluiten dat er explosieven worden aangetroffen bij de grondwerkzaamheden.

In overleg tussen gemeente en ontwikkelaar is besloten dat specifiek CE onderzoek niet noodzakelijk is. Conclusie is dat het aspect CE de totstandkoming van dit uitwerkingsplan niet in de weg staat.

Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op milieuaspecten betreffende het woningbouwplan. Primair wordt hiertoe verwezen naar hoofdstuk 4 van de toelichting bij bestemmingsplan Stratum binnen de Ring II. Voorzover een aanvullende bespreking van milieuaspecten ten opzichte van (het moment van vaststelling van het bestemmingsplan Stratum binnen de Ring II in 2014 aan de orde is, is deze in dit hoofdstuk opgenomen.

4.1 Milieueffectrapportage

4.1.1 Wettelijk kader

Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.

De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld. Bij het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.) is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.

De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. In dit kader is 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. van belang : de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.

Uit de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 volgt dat de omvang van een project voor een gemeente niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.- (beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde zit, kan ook een kleiner project belangrijke nadelige milieugevolgen hebben.

Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of dit laatste het geval is. Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient dus primair bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.

Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom vanaf 1 april 2011 ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een m.e.r. nodig is.

Op 16 mei 2017 is de Implementatiewet 'herziening m.e.r.-richtlijn' in werking getreden. Met deze wet wordt de herziene Europese m.e.r.-richtlijn in Nederlandse wetgeving vertaald. Op basis van deze wetgeving worden voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling enkele procedurele vereisten uit de Wet milieubeheer van toepassing. Dit betekent dat de initiatiefnemer voortaan een melding moet doen van het voornemen om een activiteit uit te voeren die beneden de drempelwaarde van de D-lijst van het Besluit m.e.r. blijven. De wijziging van het Besluit m.e.r. is op 7 juli 2017 in werking getreden. Waar tot de wetswijziging het voor activiteiten die onder de drempelwaarde uit de D-lijst bleven geen besluit nodig was voor de m.e.r. (vormvrij), moet nu voor elke activiteit een vormvrije m.e.r.-beoordeling worden gemaakt, en er moet daarop worden besloten. Met de wijziging is een aparte beoordeling nodig geworden die voorafgaand aan de behandeling moet plaatsvinden. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan uiteindelijk tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

4.1.2 Geen stedelijk ontwikkelingsproject

Uit de jurisprudentie volgt dat of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van Besluit m.e.r afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard, omvang en locatie van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Hieronder wordt ingegaan op deze aspecten.

Het project betreft de realisatie van 17 woningen. Deze woningen in bestaand stedelijk gebied komen overeen met de directe omgeving van het plangebied. Het plangebied is gelegen in kleinstedelijk gebied, binnen de ring van Eindhoven en nabij het centrum. Een dergelijke stedelijke ontwikkeling past daardoor goed in het aanwezige stedelijke woonmilieu. Het planvoornemen zal wat betreft verkeer aansluiten op de aanwezige infrastructuur met voldoende capaciteit en hoeft hierdoor niet worden opgeschaald. Het plangebied is daarom goed bereikbaar. De parkeerbehoefte die deze ontwikkeling met zich mee brengt wordt op binnen het plangebied opgelost.

Hieruit kan worden geconcludeerd dat geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is daardoor niet van toepassing.

4.2 Bedrijven En Milieuzonering

De aanwezige bedrijven rondom het plangebied leiden niet tot beperkingen voor het plangebied van dit uitwerkingsplan.

In (de regels van) onderhavig uitwerkingsplan worden geen bedrijven toegestaan.

4.3 Geluid

4.3.1 Wegverkeerslawaai

De wegen en woonerven in het plangebied hebben volgens de Wet geluidhinder geen zone, zodat hiervoor geen hogere waarden kunnen worden aangevraagd of verleend. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient echter wel te worden beoordeeld of de geluidbelasting op de gevels van de nieuw te bouwen woningen nabij wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur voldoet aan de voorkeursgrenswaarden van 48 dB.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de Sint Jorislaan ook beschouwd. Er is daar sprake van een 30 km/uur zone zodat niet hoeft te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. Formeel hoeven ten gevolge van deze wegen geen maatregelen te worden getroffen aan de gevel. Uit het oogpunt van wooncomfort en gezondheid wordt echter wel geadviseerd maatregelen te treffen om een binnenniveau van 33 dB te garanderen.

Op basis van het voorgaande is voor wel zowel Sint Jorislaan alsook voor de genoemde 30-km/uurwegen beoordeeld of de geluidsbelasting van de nieuw te bouwen woningen voldoet aan de voorkeursgrenswaarde.

De woningen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde en nader onderzoek is niet nodig is.

4.3.2 Railverkeerslawaai, luchtvaartlawaai en industrielawaai

Het plangebied ligt niet in de zone van een spoorlijn. Evenmin ligt het plangebied binnen de 35 Ke zone van het nabijgelegen vliegveld. Het plangebied ligt niet in de zone van een (gezoneerd) industrieterrein. Het railverkeer, luchtvaart en industrielawaai vormen dus geen belemmeringen voor dit uitwerkingsplan.

4.3.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt aldus geen belemmering voor de voorgestane invulling van het plangebied c.q. totstandkoming van het onderhavige uitwerkingsplan.

4.4 Externe Veiligheid

Middels dit uitwerkingsplan kunnen 17 woningen worden gerealiseerd binnen het plan ‘Stratum binnen de ring II’ De bevolkingsdichtheid binnen het plan zal hiermee ten opzichte van de bestaande situatie met 14 woningen toenemen.

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden. Volgens het Bevt dient in bepaalde gevallen getoetst te worden aan het plaatsgebonden- en groepsrisico. Daarnaast is er voor bedrijven het besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en voor buisleidingen het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Hiernaast moeten nieuwe ontwikkelingen in Eindhoven passen binnen de Visie Externe Veiligheid Eindhoven.

Binnen het plangebied zijn geen relevante risicobronnen aanwezig die van invloed kunnen zijn op de planontwikkeling. Verder zijn er ook geen risicobronnen buiten het plan aanwezig met een invloedsgebied die tot de plangrenzen reikt.

Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor onderhavig planinitiatief.

4.5 Duurzaamheid

4.5.1 Gezonde en toekomstbestendige ontwikkeling in Eindhoven

Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening040. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. In januari 2017 heeft de gemeenteraad in het Klimaatplan 2016-2020 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.

Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020 hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.

Eindhoven de groenste! Groene daken en gevels, biodiversiteit, klimaatadaptatie (het wordt steeds warmer en natter), stadslandbouw en aantrekkelijk groen voor recreatie, ontspanning en bewegen. Hoe dragen nieuwe en herontwikkelingen in Eindhoven hieraan bij? Brengt het schade toe aan bestaande natuur of biedt het kansen voor toevoeging/uitbreiding?

Wij richten ons op de ruimtelijke component van onze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).

4.5.2 Planbeschrijving en duurzaamheid

Algemeen

Wat het project betreft wordt ingezet op gebouwen die gerealiseerd worden met milieuvriendelijke materialen die toekomstbestendig zijn. Voor de toekomstige bewoners / gebruikers zijn daarnaast ook gebruikskwaliteit en gezondheid van belang.

De bouwkundige schil

Een duurzaam gebouw begint met een energiezuinig casco. De gebouwen zullen goed worden geïsoleerd. Om de warmtevraag verder te beperken zullen de gebouwen worden voorzien van een energiezuinig, intelligent en gebruiksvriendelijk ventilatiesysteem.

Binnen het plangebied zal geen gas worden aangelegd en de woningen worden All-electric gebouwd. Woningen worden voorzien van een warmtepomp en kennen voormelde hoge isolatiewaarde.

Naast verwarmen vormt het gebruik van warm tapwater ook een aanzienlijk aandeel van het energiegebruik in een woning. Er worden daarom zoveel mogelijk waterbesparende douchekoppen toegepast. Om leidingverliezen te voorkomen zullen leidingen goed worden geïsoleerd en worden de lengtes van de leidingen beperkt.

Onderzocht wordt of het haalbaar is om op de daken zonnepanelen voor het opwekken van duurzame energie aan te brengen. Alle tijdens de bouw opgenomen apparatuur in de keukens van de woningen zal minimaal voldoen aan energielabel A. Voor het toe te passen hout is het FSC-keurmerk van toepassing.

Tijdens de bouw zal aandacht worden besteed aan de bouwplaats in relatie tot de omgeving, de milieu-impact van de bouwplaats en het afvalmanagement.

Bij oplevering zal worden gezorgd voor het goed inregelen van de gebouwinstallaties.

Tijdens de oplevering wordt gezorgd voor het optimaal inregelen van de gebouwinstallaties en wordt de thermische kwaliteit van de gebouwschil geborgd met thermografische- en luchtdichtheidsmetingen.

4.6 Bodem

Voor het plangebied is in het verleden bodemonderzoek verricht. Uit deze bodemonderzoeken zijn geen bodemverontreinigingen van betekenis gebleken, behoudens een middels BUS melding te saneren deellocatie. Deze sanering heeft inmiddels plaatsgevonden en is feitelijk en formeel afgerond.

In het kader van de voorgenomen verkoop van de onderzoekslocatie en de aangetroffen bijmengingen met puin tijdens eerder uitgevoerd bodemonderzoek is recent in opdracht van de gemeente door Tritium Advies BV gekomen tot een verkennend bodem- en asbestonderzoek d.d. 16 april 2019, e.e.a. zoals vastgelegd in Bijlage 3.

Ter plaatse van de oostelijke perceelsgrens is een sterke verontreiniging met zink aangetoond in de bodemlaag van 0,90 tot 1,30 m-mv. De totale omvang van de sterke verontreiniging met zink wordt geraamd op circa 4 m3. Zintuiglijk is zowel op het maaiveld als in de grond van de gehele locatie geen asbestverdacht materiaal waargenomen. In de puinhoudende grond is geen asbest aangetoond. Nader asbestonderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht. Verder blijkt uit de analyseresultaten dat de grond licht verontreinigd is met cadmium, kwik, lood, zink en PAK. Het grondwater is licht verontreinigd met barium en tetrachlooretheen (per). De aangetoonde gehalten in de grond en het grondwater zijn dermate laag dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

Als conclusie wordt aangegeven dat eventuele graafwerkzaamheden ter plaatse van de verontreiniging met zink onder saneringscondities dienen te worden uitgevoerd. Voorafgaand aan een sanering dient een BUS- melding of saneringsplan te worden opgesteld en ter goedkeuring te worden voorgelegd aan het bevoegd gezag. De overige onderzochte grond is maximaal licht verontreinigd met zware metalen en PAK. Deze lichte verontreinigingen leveren, behoudens de aangetroffen zinkverontreiniging, geen belemmeringen op voor de voorgenomen verkoop van de locatie.

Binnen het plangebied zijn geen verdere gevallen van bodemverontreiniging bekend die een risico voor de gezondheid vormen. In sommige gevallen kan toch sprake zijn van beperkingen in het gebruik of extra kosten die gemaakt moeten worden als grond moet worden afgevoerd. Het verdient dan ook sterk aanbeveling om bij grondtransacties, bouwactiviteiten of grondverzet vooraf het bodeminformatiesysteem van de gemeente te raadplegen. In sommige gevallen zal het uitvoeren van een bodemonderzoek noodzakelijk zijn. Dit geldt bijvoorbeeld bij het aanvragen van sommige omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen en bij het afvoeren van vrijkomende partijen grond.

Het aspect bodem levert geen belemmeringen op de voor ontwikkelingen binnen het plangebied.

4.7 Natuur

4.7.1 Natuurbeschermingsbeleid en -wetgeving

Het natuurbeschermingsbeleid en de wet- en regelgeving op het gebied van flora en fauna kennen twee sporen, namelijk een gebiedsgericht en een soortgericht spoor. Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet.

Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot voormelde actuele natuurwetgeving. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op flora en fauna en/of beschermde natuurgebieden.

In navolgende paragrafen zal de toetsing van het voornemen plaatsvinden aan enerzijds de soortenbescherming en anderzijds de gebiedsbescherming. In dit kader heeft een quickscan flora en fauna plaatsgevonden door Tritium Advies BV, waarvan de rapportage d.d. 5 juli 2019 als bijlage 3 bij deze toelichting is opgenomen.

4.7.2 Soortenbescherming

In verband met de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplannen dient rekening te worden gehouden met soortenbescherming en met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied.

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Als gevolg hiervan zijn veel soorten niet meer beschermd. Echter een aantal andere vlinder- en libellesoorten en florasoorten zijn nu wel beschermd. Tevens blijft de algemene zorgplicht gelden. Daarnaast geldt in bepaalde provincies voor een aantal van de Tabel 1-soorten uit de Flora- en faunawet wet geen vrijstelling meer. Dit zijn voor de provincie Noord-Brabant de bunzing, hermelijn en wezel.

Voor de strikt beschermde soorten in de nieuwe Wet Natuurbescherming, namelijk de soorten die zijn beschermd in de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn, geldt dat deze in de Flora- en faunawet gelijkwaardige bescherming genieten. De conclusies ten aanzien van deze soorten zullen dan ook niet veranderen met het van kracht worden van de nieuwe wet.

Een tweetal algemene voorwaarden vanuit de Wet natuurbescherming is altijd van toepassing:

  1. in het broedseizoen van vogels (globaal half maart tot half juli) mogen de vegetatie, bosjes en opstallen niet worden verwijderd. Werkzaamheden tijdens deze periode zouden leiden tot directe verstoring van broedvogels en het broedsucces. Alle vogels zijn beschermd. Er is geen vrijstelling te verkrijgen in het kader van de Flora- en faunawet voor activiteiten die vogels in hun broedseizoen zou kunnen verstoren.
  2. op basis van de zorgplicht volgens volgens artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving.

Het plangebied is op 3 juli 2019 bezocht door een deskundige van Tritium Advies. In de als Bijlage 4 opgenomen rapportage quickscan Flora en Fauna wordt hierover het navolgende aangegeven:

Er zijn binnen het plangebied geen beschermde wilde soorten aangetroffen. Deze soorten zijn ook niet te verwachten.

Er zijn geen vogelnesten c.q. verblijfplaatsen aangetroffen van vogels waarvan de nest- en verblijflocaties jaarrond zijn beschermd. Algemeen voorkomende soorten zonder jaarrond beschermd nest kunnen blijven broeden in de directe omgeving van het plangebied. Indien broedende vogels in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn, kunnen verstorende werkzaamheden zoals bouwwerkzaamheden of een verwijdering van beplanting mogelijk echter niet plaatsvinden zonder hinder te veroorzaken. Wanneer er geen broedende vogels aanwezig zijn kunnen de werkzaamheden wel plaatsvinden. Indien er op deze manier wordt gehandeld, treden er geen nadelige effecten op ten aanzien van vogels. Wanneer de werkzaamheden in het geheel plaatsvinden in de minst kwetsbare periode (tussen begin oktober en half februari) worden eveneens geen nadelige effecten verwacht. Dit laatste verdient derhalve aanbeveling. Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd op bovenstaande wijze, zullen er geen nadelige effecten optreden ten aanzien van vogels.

Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten.

Er zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen voor vleermuizen aanwezig binnen het plangebied. Mogelijk wordt er gefoerageerd binnen en nabij het plangebied. Foerageergebied is alleen beschermd wanneer dit gebied noodzakelijk is om de functionaliteit van een vaste verblijfplaats te behouden. In de directe omgeving van het plangebied is echter voldoende alternatief foerageergebied aanwezig in de vorm van tuinen van woningen. Ook is het verstorend effect op foeragerende vleermuizen uit te sluiten indien de voorgenomen bouwwerkzaamheden overdag uitgevoerd worden. Een negatief effect op vaste vliegroutes is eveneens niet te verwachten.

Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten Amfibieën, reptielen en vissen die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten.

Vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van nationaal beschermde soorten zijn niet aangetroffen.

Als eindconclusie wordt aangegeven :

  • de omschreven werkwijzen met betrekking tot zowel de zorgplicht als ten aanzien van vogels dienen in acht te worden genomen zodat een overtreding van de natuurwetgeving wordt voorkomen;
  • om een verstorend effect op foeragerende vleermuizen uit te sluiten, dienen de voorgenomen bouwwerkzaamheden overdag te worden uitgevoerd;
  • nader onderzoek naar soorten is niet noodzakelijk;
  • een ontheffing in het kader van de Wnb (soorten) is niet noodzakelijk;
  • voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling als het ruimtelijke ingrepen betreft.

4.7.3 Gebiedbescherming

De Wnb gaat uit van vijf gebiedssoorten te weten: Natura 2000-gebieden, het Natuur Netwerk Nederland (NNN), bijzondere nationale natuurgebieden, nationale parken, bijzondere provinciale natuurgebieden en bijzondere provinciale landschappen. De Wnb verplicht tot het tot stand brengen van het NNN en tot het aanwijzen van Natura 2000-gebieden, die beide van cruciaal belang zijn voor het nakomen van de verplichtingen uit de Habitatrichtlijn. Onderhavig plangebied ligt niet in of nabij de hierboven genoemde gebieden. Samen met de aard en de beperkte omvang van de ingreep zorgt dit ervoor dat eveneens geen negatief effect te verwachten is op de wezenlijke kenmerken en waarden van Natura 2000-gebieden.

Dit standpunt wordt bevestigd door een stikstofberekening voor deze ontwikkeling met de nieuwe versie van AERIUS (sinds 16-09-2019) door de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant (d.d. 8-01-2020 Bijlage1 Stikstof berekening Romerohof is bijgevoegd). Uit de worstcase AERIUS berekening volgt dat er als gevolg van dit initiatief geen (0,00 mol/ha/j) stikstofdepositie ter plaatse van Natura 2000 gebieden plaats vindt

4.7.4 Conclusie

Onderhavig plan voldoet aan de vereisten van de Wet natuurbescherming

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Inleiding

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de huidige watersituatie in het plangebied. Daarnaast legt het vast aan welke watereisen ontwikkelingen, binnen de gestelde randvoorwaarden van het uitwerkingsplan, moeten voldoen.

Primair wordt voor wat betreft het aspect "water" verwezen naar hoofdstuk 5 van de toelichting bij dit uitwerkingsplan. Voorzover een aanvullende bespreking van milieuaspecten ten opzichte van (het moment van vaststelling van het bestemmingsplan Stratum binnen de Ring II in 2014 aan de orde is, is deze in dit hoofdstuk opgenomen.

Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c, van het Besluit ruimtelijke ordening. De watertoets is opgenomen in Bijlage 5.

5.2 Beleid

5.2.1 Rijksbeleid

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).

Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en milieu. Voor wat de ruimtelijke aspecten betreft moet dit plan worden gezien als een structuurvisie en is het bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. Het waterplan beschrijft de strategische doelen voor het waterbeheer.

De condities en maatregelen voor het bereiken van deze doelen staan beschreven in het 'Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren' van Rijkswaterstaat. Lagere overheden dienen het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 in hun beleid te verwerken.

5.2.2 Provinciaal beleid

5.2.3 Beleid Waterschap

5.2.4 Gemeentelijk beleid

Het beleid van de Gemeente Eindhoven ten aanzien van wateropgaves in binnenstedelijke ontwikkeling is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) 2019-2022 en beleidsregel ´Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen´. Het vastgelegde beleid is erop gericht om wateroverlast ten gevolge van extreme neerslag zoveel mogelijk te voorkomen door voldoende bergingscapaciteit op het perceel zelf te realiseren. Uitgangspunt is dat al het hemelwater wordt verwerkt op de locatie waar het valt.

In de beleidsregel ‘Klimaatrobuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen’ is beschreven dat een nieuwe (her)inrichting van een straat of ruimtelijke ontwikkeling in de openbare ruimte minimaal dient te voldoen aan label B , op basis van de uitgangspunten in bijlage 1 van de beleidsregel. Label A behalen is optioneel. Van het behalen van label B kan alleen beargumenteerd worden afgeweken:

  • Als andere maatschappelijke belangen zwaarder wegen en we de risico’s en schade die daardoor ontstaan accepteren. In dit geval is het wel vereist dat de nieuwe (her)inrichting of ruimtelijke ontwikkeling minimaal 1 label beter scoort dan de uitgangssituatie;
  • Als het doelmatiger is de klimaatadaptatie opgave voor deze ontwikkeling in het omliggende gebied op te vangen. In dit geval is het wel vereist dat de nieuwe (her)inrichting of ruimtelijke ontwikkeling minimaal 1 label beter scoort dan de uitgangssituatie. Daarnaast moet de compenserende maatregel maximaal 3 jaar na deze afweging gerealiseerd kunnen zijn.

5.2.5 Regeling in uitwerkingsplan

Het aspect water is dus een belangrijk kwantitatief beleidsuitgangspunt, dat in ruimtelijke plannen dient te worden "vertaald".

Op de verbeelding moet duidelijk worden gemaakt dat er voldoende ruimte wordt gereserveerd voor realisatie van in de toelichting beschreven, compensatievoorziening

De bestemming moet zodanig zijn dat de compensatievoorziening zoals in de toelichting beschreven ook kan worden gerealiseerd, bijvoorbeeld met de (mede)bestemming "waterhuishoudkundige voorzieningen" en voldoende bebouwingsvrije ruimte.

In de toelichting moet de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het hydrologisch neutraal ontwikkelen op hoofdlijnen duidelijk zijn en worden onderbouwd.

5.3 Beschrijving Watersysteem Plangebied Van De Huidige Situatie

5.3.1 Beschrijving bestaande situatie

Het plangebied bevindt zich in het centrum van Eindhoven in de wijk Stratum en is omgeven door bestaande woningbouw. Onderstaande luchtfoto geeft de planlocatie weer.

verplicht

verplicht

Het plangebied bevat zowel verharde oppervlakten als onbebouwd gebied. Verharding bestaat hoofdzakelijk uit woningen met terreinverharding. Openbaar groen of onverharde gebieden zijn aanwezig. Het plangebied grenst aan bestaand stedelijk gebied.

De bodem op de locatie bestaat tot een diepte van 14,2 à 15,2 m + NAP (ca. 2 à 3 m – maaiveld) uit matig fijn, zwak tot matig siltig zand. Uit de in-situ doorlatendheidsmetingen komt naar voren dat dit zand slecht tot vrij goed waterdoorlatend is met gemeten k-waarden van 0,1 à 1,6 m/dag. De waterdoorlatendheid van het leem dat onder het matig fijne zand aanwezig is, is doorgaans slecht (< 0,1 m/dag).

Het plangebied kent geen oppervlaktewater.

Uit het isohypsenpatroon van de TNO grondwaterkaart kan worden afgeleid, dat de grondwaterstroming globaal noordwestelijk gericht is. In de boorgaten werd gedurende het veldwerk een grondwaterstand gepeild van ca. 15,9 à 16,6 m + NAP (0,7 à 1,6 m – mv). Er wordt op gewezen dat dit een momentopname is en dat de stand onder invloed van seizoensafhankelijke factoren zal fluctueren. Uit peilbuisgegevens wordt voorzichtig afgeleid dat de grondwaterstand normaliter zal variëren tussen ca. 16,7 m (GHG) en 15,9 m + NAP (GLG).

Binnen het gebied zijn geen overige (water)belangen bekend. Dat wil zeggen dat er geen raakvlakken met waterkeringen zijn, dat het plangebied geen grondwaterwingebied betreft en dat er geen persleidingen in de buurt liggen.

5.4 Toekomstige Situatie Van Het Watersysteem

Verharding en benodigde compensatie

Het verhard oppervlak bedraagt in de toekomstige situatie 2.210 m2, een toename van 560 m2 ten opzichte van de oorspronkelijke situatie. Derhalve hoeft voor de afvoer van hemelwater geen vergunning te worden aangevraagd bij het waterschap.

Conform het beleid van de gemeente Eindhoven, waarbij voor elke m2 verharding 60 mm hemelwater dient te worden verwerkt, geldt voor de locatie dat 133 m3 hemelwater te worden verwerkt op eigen terrein.

Omdat door de geringe waterdoorlatendheid de bodem in beginsel niet buitengewoon geschikt is voor infiltratie, kan als oplossingsrichting voor de projectlocatie worden gedacht aan het principe "bergen en vertraagd afvoeren", waarbij de berging een capaciteit heeft conform eerder genoemde rekenregel.

De waterdoorlatendheid van de bodem op locatie is relatief beperkt. Derhalve wordt geadviseerd hemelwater op de locatie te bergen en vertraagd af te voeren. Voor de projectlocatie kan worden gedacht aan bergen en vertraagd afvoeren via de "waterbergende weg". Of een versie waarbij in ieder geval voldoende berging wordt gecreëerd onder de verharding, bijvoorbeeld in het funderingspakket onder de verharding of het cunet van de aan te leggen riolering.

Op de locatie is conform opgave van de ca. 1.130 m2 verharding (straten/parkeerplaatsen), waarvan ter plaatse van ca. 640 m2 een waterberging gecreëerd zou kunnen worden. Een volume van 133 m3 kan worden geborgen in een 0,70 m dikke zandlaag. Immers 640 m2 x een 0,70 m dikke zandlaag x een porositeit van 0,3 = 134 m³. Uit deze bergingsvoorziening zal een deel van het hemelwater alsnog in de bodem infiltreren. Het overige deel kan vertraagd worden afgevoerd naar de riolering. Conform de Keur van Waterschap de Dommel mag de afvoer een doorsnede hebben van 4 cm.

Bij het afkoppelen, en duurzame watersystemen in het algemeen, verdient de waterkwaliteit van het afstromende regenwater bijzondere aandacht. Sommige af te koppelen of nieuw aan te sluiten verharde oppervlakken kunnen de waterkwaliteit nadelig beïnvloeden (bv. olie van parkeerterreinen, en uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, lood en koper verwerkt in daken). In het kader van duurzaamheid worden initiatiefnemers gestimuleerd om alleen met niet uitloogbare bouwmaterialen te werken. Conform de handreiking "afkoppelen & niet aankoppelen" dienen de verharde oppervlakken gekwalificeerd te worden

Het afvalwater kan worden aangesloten op het bestaande gemengde rioolwaterstelsel.

Conclusie is dat er kan worden voldaan aan de wateropgave

5.5 Afspraken Waterschap

De Watertoets is afgestemd met het Waterschap de Dommel.

Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving

6.1 Algemeen

Het uitwerkingsplan "uitwerking Stratum binnen de Ring II" is te typeren als een gedetailleerd uitwerkingsplan. De methodiek van het uitwerkingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt van deze standaard afgeweken en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.

6.2 Planmethodiek

Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik.

6.3 Verbeelding

Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

6.4 Planregels Moederplan

Dit uitwerkingsplan is een uitwerking van het bestemmingsplan "Stratum binnen de Ring II". In onderhavig plan wordt de bestemming 'Wonen - Uit te werken' gedetailleerd uitgewerkt in de bestemmingen 'Wonen-1'. Daarbij zijn de uitwerkingsregels uit het 'moederplan' opgevolgd. Ook zijn daarbij de regels met betrekking tot de gebieds-, bouw- en functieaanduiding in acht genomen.

De uitwerkingsregels in het moederplan luidden als volgt :

De voor 'Wonen - Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, met daarbij behorende bijgebouwen en nevenruimten, met inbegrip van een ruimte voor aan-huis-verbonden-beroep en ruimten voor beperkt bedrijfsmatig gebruik, erven en overige voorzieningen;
  2. verkeers- en verblijfsgebied, inclusief parkeer- en openbare ruimten;
  3. groen- en speelvoorzieningen;
  4. nutsvoorzieningen;
  5. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. geluidbeperkende voorzieningen;
  7. andere bij een woongebied behorende voorzieningen;

met de daarbij behorende gebouwen en bouwwerken, niet zijnde gebouwen en erven.

Burgemeester en wethouders werken de in artikel 19.1 genoemde bestemming nader uit, met inachtneming van de onderstaande uitwerkingsregels.

19.2.1 Woningen

  1. binnen de bestemming 'Wonen - Uit te werken' mogen als hoofdgebouw uitsluitend woningen met bijbehorende parkeervoorzieningen (al dan niet ondergronds) worden gebouwd.
  2. de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden-beroep niet meer dan 50 m2 mag bedragen;
  3. het aantal woningen mag maximaal 61 bedragen;

19.2.2 Parkeernormen

Er zal moeten worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig de volgende normen:

verplicht

  1. Op de voor Verkeer-Verblijfsgebied aan te wijzen gronden mogen voorzieningen voor de verkeersgeleiding en verlichting alsmede andere in de verkeersbestemming passende functies alsmede nutsvoorzieningen worden gebouwd;
  2. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan.

19.2.4 Groen en water

  1. Bij de nadere uitwerking wordt bepaald welke gronden in ieder geval dienen te worden gereserveerd voor groen;
  2. bij de nadere uitwerking wordt bepaald welke gronden in ieder geval dienen te worden gereserveerd voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

19.2.5 Nutsvoorzieningen

  1. In de uitwerking worden regels gesteld ten aanzien van de situering van nutsvoorzieningen;
  2. in de uitwerking worden regels gesteld ten aanzien van de maatvoering van nutsvoorzieningen;
  3. in de uitwerking worden regels gesteld ten aanzien van de situering en maatvoering van bouwwerken geen gebouwen zijnde.

19.3 Bouwregels

  1. Op de in dit artikel bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd overeenkomstig het plan zoals dat door burgemeester en wethouders op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening voor de bestemming Wonen - Uit te werken is uitgewerkt.
  2. de maximum goothoogte zoals aangeduid op de verbeelding;
  3. de maximum bouwhoogte zoals aangeduid op de verbeelding;
  4. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangeduid.

19.4 Afwijken van de bouwregels

  1. Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd in overeenstemming met een in werking getreden uitwerkingsplan en met inachtneming van de in dat plan opgenomen regels.
  2. burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 19.3 onder a, indien de op te richten bebouwing naar zijn bestemming en gebruik, alsmede naar zijn afmetingen en zijn plaats binnen het plangebied in overeenstemming zal zijn met, dan wel op verantwoorde wijze kan worden ingepast in een reeds vastgesteld uitwerkingsplan of een daarvoor ter inzage gelegd ontwerp.

In artikel 6.5 Planregels is beschreven op welke wijze aan de uitwerkingsregels van het moederplan wordt voldaan in dit uitwerkingsplan.

6.5 Planregels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in de slotregel. Op basis van de voorgenoemde uitwerkingsregels is gekomen tot de volgende set planregels.

In de Inleidende regels wordt de relatie van dit uitwerkingsplan met het moederplan beschreven. Daarnaast bevat dit hoofdstuk alleen de begrippen die aanvullend zijn ten opzichte van het moederplan.

De regels bij de bestemmingen betreffen de bestemming '3 Wonen (Artikel 3)

Deze bestemming is gelegd op de in het plangebied gelegen gronden met woningen en de bijbehorende voor- en achtererven. In de regels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen. Het gebouw dat door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, wordt beschouwd als het hoofdgebouw. Bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen zijn in architectonisch opzicht te onderscheiden van, en ondergeschikt aan, het hoofdgebouw.

Hoofdgebouwen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd waarbij de bouwvlakken volledig mogen worden bebouwd. Bij "grondgebonden woningen" is in beginsel uitgegaan van een diepte van het bouwvlak van 12 m, gemeten vanaf de voorgevel(rooilijn). Daarbij dient de resterende achtertuin een diepte van minimaal 10 m te hebben. Indien deze minimum diepte in de gegeven situatie niet mogelijk is, is voor het bouwvlak een diepte van 10 m aangehouden. Indien ook dan een ontoereikende diepte van de achtertuin resteert, is een diepte van het bouwvlak overeenkomstig de bestaande situatie aangegeven.

Er is gekozen voor standaardisering van de diepte van het bouwvlak met het oog op rechtsgelijkheid. Veel "grondgebonden woningen" hebben een bestaande diepte van 8 tot 10 m. Mogelijkheden tot uitbreiding van hoofdbebouwing naar 12 m is substantieel en praktisch. Bij de bepaling van de minimaal te behouden tuindiepte worden reeds in de tuin gerealiseerde bijgebouwen buiten beschouwing gelaten. Door het bepalen van de diepte van het bouwvlak vervalt de noodzaak om de achtergevelrooilijn vast te leggen.

Onderhavig uitwerkingsplan voorziet in de realisatie van 17 woningen. In totaal bedraagt het oppervlakte van de bouwvlakken ca 1.100 m2 ten opzichte van het plangebied 2.500 m2. Dit blijft ruim onder de 50% zoals is opgenomen in de uitwerkingsregels.

Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonbestemming toegestaan (tot maximaal 50 m2). Via een afwijking is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen.
Tevens is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 30 m2 te benutten voor kleinschalige bedrijvigheid.

De relevante gebruiksregels zijn overgenomen in de regels van onderhavig uitwerkingsplan en/of vertaald in de uitvoering van het stedenbouwkundig plan die vervolgens weer vertaald is naar de verbeelding van onderhavig uitwerkingsplan.

De algemene regels en overgangsregels van het bestemmingsplan Stratum binnen de Ring II blijven van toepassing. De algemene regels kennen een geactualiseerde regeling van de parkeereis.

In artikel 8 Slotregel is opgenomen hoe de regels van dit uitwerkingsplan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Handhaving

Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021

In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.

Uitgangspunten

Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:

Informatie gestuurd

De gemeente Eindhoven ziet informatie gestuurde handhaving als een belangrijke pijler. Er zijn ontwikkelingen op het gebied van ICT en data analyse. Door gemeentelijke en andere informatiebronnen te ontsluiten, te analyseren en te combineren kunnen we een problematiek eerder (of preventief) en gerichter aanpakken.

Gebiedsgericht

Om optimaal in te kunnen spelen op vraagstukken van inwoners zet de gemeente Eindhoven binnen het ruimtelijk domein al geruime tijd in op gebiedsgericht toezicht. Dit doen we door - vanuit een actieve samenwerking met wijkteams - te kijken naar naleefgedrag, oorzaken en oplossingen gerelateerd aan geografische gebieden. Er zijn verschillende vragen, doelgroepen en belangen. Kennis wordt gedeeld en ervaringen van inwoners en bedrijven worden verzameld. Deze input is van invloed op de prioriteiten in het jaarlijkse uitvoeringsplan, waar mogelijk toegespitst op een specifieke wijk. Per wijk kunnen er dus op basis van gebiedsanalyses en bijvoorbeeld buurtcontracten verschillende bouwstenen zijn voor het uitvoeringsplan.

Risico- en oplossingsgerichte benadering

De gemeente Eindhoven benadert toezicht en handhaving risico- en oplossingsgericht. De prioriteiten worden in beginsel gebaseerd op een inschatting van de veiligheids- en gezondheidsrisico's voor inwoners. Ook aspecten als leefbaarheid, duurzaamheid en omgevingskwaliteit wegen in belangrijke mate mee. Daarnaast worden prioriteiten mede gebaseerd op wat inwoners en bedrijven belangrijk vinden. Eindhoven hecht eraan om vraagstukken waar mogelijk gezamenlijk op te lossen. Er zijn onderwerpen die in algemene zin aandacht vragen. Brandveilig gebruik van woongebouwen verdient (nog) meer aandacht, in de context van kwetsbare groepen die langer zelfstandig blijven wonen. Ook aanpak van jeugdoverlast, duurzaamheid en de bestaande bouw zijn voorbeelden. Er wordt gezocht naar de beste oplossing die nodig is voor het versterken van de veiligheid in de leefomgeving van onze inwoners. Hiermee ontstaat een risicoanalyse op basis waarvan vervolgens de prioriteiten binnen het toezicht worden gesteld.

Consequent en doelmatig

Uitvoeringsplannen en jaarverslagen bevatten een overzicht van de inzet en capaciteit voor handhaving. In het verlengde van informatie gestuurde en oplossingsgerichte handhaving vergt doelmatige handhaving een analyse van resultaten. Meetbare doelen om te beoordelen of de beschikbare capaciteit zo doelmatig mogelijk wordt ingezet. We beogen in de komende jaren een ontwikkeling door te maken in de vierslag capaciteit – prioriteit – risicoanalyse - nalevingsniveau. Dit moet onder andere leiden tot meer inzicht in de relatie tussen handhavingsinspanningen en het nalevingsniveau (effect).

Prioritering

De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk in mogelijke problemen, de risico's en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.

Uitvoeringsplan

In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:

Object en informatiegericht

- Bouwen en Wonen

- Openbare leefomgeving

- Bedrijven

Gebiedsgericht

- Pilot Veiligheid en leefbaarheid

- Actiegebieden

Themagericht

Bij ieder onderdeel worden jaarlijks een aantal belangrijke ontwikkelingen op het gebied van toezicht en handhaving opgenomen. Dat kan bijvoorbeeld gaan om woonoverlast bij de Activiteiten Bouwen & Wonen. Of duurzaamheid en energiebesparing bij de Activiteiten Bedrijven.

Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.

Duidelijke regels

Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van dit uitwerkingsplan is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting op het uitwerkingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden.

Hoofdstuk 8 Financiële Aspecten

Bij de vaststelling van een uitwerkingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.

Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.

Ook kan er sprake zijn van zogenaamde "kruimelgevallen". Het komt er hierbij op neer dat de door de gemeente te maken kosten beperkt zijn en de kosten verhaald kunnen worden via de legesverordening. Voorwaarde hierbij is dat er geen sprake is van fasering, locatie-eisen of eisen aan woningbouwcategorieën.

Het opstellen van een exploitatieplan is in de Wet ruimtelijke ordening niet gekoppeld aan een uitwerkingsplan, maar aan het uit te werken plan (moederplan).

Bij het moederplan is een anterieure overeenkomst afgesloten zodat er destijds geen verplichting bestond tot het vaststellen van een exploitatieplan.

In dit plangebied is sprake gemeentelijke gronduitgifte. Er is met exploitant gekomen tot een anterieure overeenkomst alsmede afspraken over voormelde gronduitgifte in een hiertoe opgemaakte koopovereenkomst.

Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

9.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1. Bro

Op grond van artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig uitwerkingsplan is geplaatst in Groot Eindhoven op 5 december 2018. De kennisgeving is tevens bij de officiële publicaties op de gemeentelijke website www.eindhoven.nl geplaatst. Er zijn geen stukken betreffende het voornemen ter inzage gelegd, noch de mogelijkheid open gesteld om zienswijzen tegen het voornemen in te dienen of instanties om advies te vragen.

9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1. Bro

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan/uitwerkingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Omdat geen rijksbelangen in het geding zijn, heeft geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk. Met de provincie heeft het vooroverleg plaatsgevonden middels het digitale vooroverlegformulier. Hieruit is gebleken dat er geen provinciale belangen in het geding zijn. Met het Waterschap heeft vooroverleg plaatsgevonden. De resultaten van dit vooroverleg is verwerkt in hoofdstuk 5 van de toelichting.

Daarnaast is er contact gezocht met enkele belangenorganisaties (o.a. Trefpunt Groen Eindhoven(TGE), Stichting Wederopbouw Eindhoven en de Van Abbestichting). Op 2 september 2019 heeft TGE en Van Abbestichting positief geadviseerd over het uitwerkingsplan. Adviezen betreffende een groenplan wordt in overweging meegenomen.

9.3 Inspraak

Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming.

In dat kader is op 28 mei 2019 een informatiebijeenkomst geweest in buurthuis d’n Buut aan de Rochusstraat. Deze inloopavond is door de ontwikkelaar georganiseerd in samenwerking met de buurtverening. In het voortraject is al met direct omwonende gesproken door ontwikkelaar doch was er een belang om dit tevens voor de gehele buurt doen. Vóór publicatie van het ontwikkelingsplan wilde de ontwikkelaar de naaste bewoners informeren. De opkomst was zeer groot (ca. 60 personen) zijn deze avond binnengelopen en hebben vragen kunnen stellen aan ontwikkelaar over zowel de bouwfase alsook omtrent de woningen, parkeren en aanverwante onderwerpen. Van de bijeenkomst is een beknopt verslag gemaakt, zie Bijlage 6. Conclusie is dat de avond zeer positief ontvangen is en bewoners niet ontevreden zijn over het plan. Vele vinden dat het tijd is dat er iets komt zodat het netjes is.

Door ontwikkelaar is tevens gekomen tot een communicatieplan aangaande de realisatie van de 17 grondgebonden woningen. Gelet op de hechte sociale buurt is een goede communicatie gewenst. In de afgelopen jaren is al bij diverse omwonenden een bezoek gebracht. Uit de gesprekken blijkt dat de interesse voor de nieuwbouw groot is. Wat vooral speelt is dat men graag snel duidelijkheid wil over wat er gebouwd gaat worden.

Naast de publicatie van het uitwerkingsplan is gekozen voor een persoonlijke directe benadering van de omgeving. De buurtvereniging heeft zich als zodanig ook bereid gevonden hierin te assisteren en middels het de buurtkrant "ROCHUSNIEUWS" de omwonenden te informeren. Daarnaast is c.q. wordt door ontwikkelaar rechtstreeks contact gezocht met de direct aanwonende van het plan middels een persoonlijke benadering, dan wel nieuwsbrieven huis aan huis of via voormelde buurtkrant. Ingeval van eventuele zienswijzen van omwonenden worden zij middels een persoonlijke afspraak door ontwikkelaar benadert.

Tijdens start bouwrijp zal de buurt worden betrokken en een vertegenmwoordiger van de gemeente worden benaderd voor een eerste handeling. Tijdens de bouw zullen kijkmiddagen voor de omgeving worden georganiseerd. Bedoeling is tenslotte om de officiële opening (hofje) te laten plaatsvinden door wethouder/burgermeester.

Tevens hebben Trefpunt Groen Eindhoven (TGE), de Henri van Abbe Stichting en de Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven schriftelijk een positieve reactie afgegeven met betrekking tot de voorgenomen planontwikkeling zoals verwoord in het uitwerkingsplan.

9.4 Zienswijzen

Het ontwerp uitwerkingsplan heeft met ingang van donderdag 3 oktober 2019 tot en met woensdag 13 november 2019 op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerp uitwerkingsplan kenbaar te maken. Er zijn 6 zienswijzen ontvangen. In de 'nota van zienswijzen en ambtshalve wijzigingen' is beargumenteerd op de zienswijzen ingegaan.

Kennisgeving van de terinzagelegging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen zijn in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven d.d. 18 september 2019 gepubliceerd. Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp uitwerkingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.

Bijlage 1 Stikstof Berekening Romerohof

bijlage 1 Stikstof berekening Romerohof

Bijlage 2 Bomeneffect Analyse Rochusbuurt

bijlage 2 Bomeneffect analyse Rochusbuurt

Bijlage 3 Bodemonderzoek Rochusbuurt

bijlage 3 Bodemonderzoek Rochusbuurt

Bijlage 4 Quickscan Flora En Fauna Rochusbuurt

bijlage 4 Quickscan Flora en fauna Rochusbuurt

Bijlage 5 Watertoets Rochusbuurt

bijlage 5 Watertoets Rochusbuurt

Bijlage 6 Verslag Inloopavond

bijlage 6 Verslag inloopavond

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het uitwerkingsplan 1e uitwerking Stratum binnen de Ring II (Blauwververij/Romerohof) met identificatienummer NL.IMRO.0772.80343-0301 van de gemeente Eindhoven.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aan-huis-verbonden-beroep

een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Bijvoorbeeld gastouderopvang; detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis; of het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf.

Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.

1.4 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 bedrijfsvloeroppervlak

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.9 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.10 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.11 bijgebouw

een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.12 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.13 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.14 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.15 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.16 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.17 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.18 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.19 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum, internetwinkel/webwinkel, afhaalpunten en supermarkt.

1.20 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.

1.21 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.22 gebruiken

het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.

1.23 hoofdgebouw

een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.24 internetwinkel

Internetwinkels worden in het kader van dit uitwerkingsplan aangemerkt als een specifieke vorm van detailhandel waarbij:

  • de transactie via internet of andere media tot stand komt, en;
  • de goederen ter plaatse kunnen worden afgehaald; en/of
  • de goederen ter plaatse kunnen worden afgerekend; en/of
  • de goederen ter plaatse kunnen worden bekeken of geprobeerd.

1.25 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).

1.26 kunstobject

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.

1.27 kunstwerk

bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.28 lijst van bedrijfsactiviteiten

de bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de VNG zoals deze gold ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan en is opgenomen in de Lijst van bedrijfsactiviteiten bij woonfunctie behorende bij deze regels.

1.29 Nota Parkeernormen 2016

parkeernormen vastgesteld op 17 mei 2016, gepubliceerd en in werking getreden op 10 juni 2016 (gemeenteblad van Eindhoven 2016, nr. 41).

1.30 parkeerbalans

de berekening van de (on)balans tussen parkeervraag en parkeeraanbod binnen een bepaald gebied. Vaak valt de parkeervraag van functies niet samen in de tijd. Gecombineerd gebruik van parkeerplaatsen is dan mogelijk (dubbelgebruik).

1.31 peil

0.30 m' boven de kruin van de weg.

1.32 prostitutiebedrijf

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.

1.33 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.34 supermarkt

een zelfbedieningszaak met overwegend levensmiddelen.

1.35 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.36 verkoopvloeroppervlakte

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.

1.37 voorgevel

de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.38 voorgevelrooilijn

de lijn die gelijk loopt aan voorgevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan.

1.39 water

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

1.40 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).

1.41 winkel

een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.

1.42 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.43 woongebouw

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.2 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten, zonnepanelen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen en/of bouwhoogte, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, ventilatiekanalen, schoorstenen, reclameaanduidingen, luifels, erkers, liftopbouwen en -schachten, en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens en/of bouwhoogte niet meer dan 1 meter bedraagt, met dien verstande dat ten behoeve van de bouw van balkons een overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 2 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft de maximum goothoogte van bijgebouwen, indien dat wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Afwijkingsregels

5.1 Binnenplans afwijken

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, cultuurhistorische waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10 % van die maten en afmetingen;
  2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' c.q 'bijgebouwen' worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 m, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 2 m is;
  4. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 m is.
  5. de bestemmingsbepaling en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' wordt overschreden met maximaal 20 cm ten behoeve van gevelisolatie om energie te besparen;
  6. de regels ten aanzien van de realisatie van gebouwen ten behoeve van het opwekken van duurzame energie en toestaan dat de maximum oppervlakte wordt vergroot tot maximaal 100 m².

Artikel 6 Overige Regels

6.1 Voorwaardelijke verplichting parkeren

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, staat vast dat voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig de beleidsregels Nota Parkeernormen 2016 wordt gerealiseerd en in stand gehouden.
  2. Als de onder sub a. bedoelde beleidsregels worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

6.2 Afwijken van parkeereis

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1 indien:

  1. uit een parkeerbalans blijkt dat meer of minder parkeerplaatsen noodzakelijk zijn;
  2. het voldoen aan de in lid 6.1 genoemde parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerplaatsen wordt voorzien.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 6.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 7 Overgangsrecht

7.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het uitwerkingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

7.2 Afwijken

burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 7.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 7.1 met maximaal 10%.

7.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 7.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

7.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het uitwerkingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

7.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het uitwerkingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 7.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

7.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 7.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

7.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 7.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende uitwerkingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 8 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het uitwerkingsplan 1e uitwerking Stratum binnen de Ring II (Blauwververij/Romerohof).

Bijlagen Bij Regels

Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten Bij Woonfunctie