KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Het Plangebied
1.3 Voorgaande Plannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Historisch Perspectief
2.2 Stedenbouwkundige Structuur
Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.5 Volkshuisvesting
3.6 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden
3.7 Verkeer En Parkeren
3.8 Groen
3.9 Sport En Recreatie
3.10 Bedrijvigheid/kantoren
3.11 Kabels, Leidingen En Straalpaden
Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf
4.1 Inleiding
4.2 Milieueffectrapportage
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
4.4 Geur
4.5 Geluid
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Externe Veiligheid
4.8 Bodem
4.9 Niet-gesprongen Explosieven (Nge)
4.10 Trillingen
4.11 Natuur
4.12 Duurzaamheid
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Inleiding
5.2 Beleid
5.3 Eindhovense Klimaattoets
5.4 Beschrijving Watersysteem Plangebied
5.5 Waterhuishoudkundig Plan
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Algemeen
6.2 Planmethodiek
6.3 Verbeelding
6.4 Planregels
Hoofdstuk 7 Handhaving
7.1 Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021
Hoofdstuk 8 Financiële Aspecten
Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Bekendmaking Ex. Artikel 1.3.1 Bro
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
9.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.4 Procedure
Bijlagen Bij Toelichting
Bijlage 1 Bijlage 1 Archeologisch Bureauonderzoek
Bijlage 2 Bijlage 2 Verkennend Archeologisch Booronderzoek
Bijlage 3 Bijlage 3 Programma Van Eisen Proefsleuvenonderzoek
Bijlage 4 Bijlage 4 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 5 Bijlage 5 Onderzoek Agrarische Geurhinder
Bijlage 6 Bijlage 6 Onderzoek Industrielawaai Sportvelden
Bijlage 7 Bijlage 7 Onderzoek Industrielawaai Industrieterrein
Bijlage 8 Bijlage 8 Rapportage Externe Veiligheid
Bijlage 9 Bijlage 9 Qra Bestaande Situatie
Bijlage 10 Bijlage 10 Qra Rapportage Toekomstige Situatie
Bijlage 11 Bijlage 11 Advies Veiligheidsregio Brabant-zuidoost
Bijlage 12 Bijlage 12 Onderzoek Industriële Trillingen
Bijlage 13 Bijlage 13 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 14 Bijlage 14 Stikstofrapportage
Bijlage 15 Bijlage 15 Waterhuishoudkundig Plan
Bijlage 16 Bijlage 16 Varianten Rekentool Klimaatopgave
Bijlage 17 Bijlage 17 Beeldkwaliteitsplan
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Leiding - Gas
Artikel 7 Leiding - Riool
Artikel 8 Waarde - Archeologie 5
Artikel 9 Waarde - Archeologie 6
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 14 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Artikel 16 Slotregel
Bijlagen Bij Regels
Bijlage 1 Actualisatie Nota Parkeernormen (2019)
Bijlage 2 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten Bij Woonfunctie
Bijlage 3 (Ontwerp)besluit Hogere Waarden Industrielawaai

I Tongelresche Akkers (deelplannen 7 en 9)

Bestemmingsplan - gemeente Eindhoven

Ontwerp op 21-12-2023 - in voorbereiding

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Onderhavig plangebied betreft deelplan 7 en 9 van Tongelresche Akkers aan de oostzijde van Eindhoven. Tongelresche Akkers, dat inmiddels een nieuwe naam 'Berckelbosch heeft gekregen, heeft een totale oppervlakte van ongeveer 45 ha. In dit gebied worden maximaal 1.191 woningen ontwikkeld. Hiervan zijn reeds 591 woningen gerealiseerd, 145 woningen zijn planologisch toegekend aan een nader te ontwikkelen woongebied ten noordoosten van het plangebied en de overige maximaal 455 woningen zijn voorzien binnen het ca. 6 ha. grote plangebied, deelplan 7 en 9.

Ter hoogte van het plangebied geldt het bestemmingsplan ‘Tongelresche Akkers’, zoals op 19 september 2006 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Eindhoven. In dit bestemmingsplan is nauwkeurig vastgelegd waar woningen en specifieke woningtypen gerealiseerd kunnen worden. De bouw van maximaal 455 woningen binnen het plangebied past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Om deze ontwikkeling mogelijk te kunnen maken, is een bestemmingsplanwijziging in het kader van de Wro noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

Het bestemmingsplan ‘I Tongelresche Akkers (deelplannen 7 en 9)’ bestaat uit een verbeelding met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.

1.2 Het Plangebied

Het plangebied is circa 6 ha. groot, ligt in de oostelijke stadsrand van Eindhoven in de wijk Tongelre en maakt onderdeel uit van gebiedsontwikkeling Tongelresche Akkers.

Aan de noord- en westzijde wordt het plangebied omringd door reeds ontwikkelde deelgebieden van Tongelresche akkers. De sportvelden van voetbalvereniging SV Tongelre vormen de oostelijke begrenzing. De zuidzijde van het plangebied wordt begrensd door het Eindhovensch Kanaal.

verplicht

Uitsnede luchtfoto met globale ligging plangebied (bron: www.google.nl/maps)

verplicht

Uitsnede luchtfoto met gedetailleerde ligging plangebied (bron: www.google.nl/maps)

1.3 Voorgaande Plannen

Het bestemmingsplan ‘I Tongelresche Akkers (deelplannen 7 en 9)’ vervangt het resterende deel van bestemmingsplan ‘Tongelresche Akkers 2006’ zoals door de gemeenteraad vastgesteld op 19 september 2006 en gedeeltelijk goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant bij hun besluit van 1 mei 2007, nr. 1230845. Ten aanzien van het tegen dit plan ingestelde beroep is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 6 februari 2008 uitspraak gedaan (uitspraak nr. 200704804), waarbij het ingestelde beroep niet-ontvankelijk is verklaard. Voor zover het plan door Gedeputeerde Staten is goedgekeurd, is deze goedkeuring hiermee onherroepelijk geworden.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is de bestaande en beoogde situatie beschreven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en zo nodig de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is de wijze beschreven waarop rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt aandacht besteed aan de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied

2.1 Historisch Perspectief

Voor de ontwikkeling van Tongelresche Akkers bevonden zich binnen het totale ontwikkelgebied het onderbezette Burgemeester van Engeland Sportpark, een voormalig grootschalig woonwagencentrum aan het Doolplein, een dierenasiel, losse woonwagenstandplaatsen aan de Quinten Matsyslaan en de Kanaaldijk Noord, alsmede een bedrijvenstrook langs het Eindhovensch Kanaal.

2.2 Stedenbouwkundige Structuur

2.2.1 Stedenbouw Tongelresche Akkers

Kenmerkend voor de stedenbouwkundige opzet van Tongelresche Akkers is de oost-west structuur die gebaseerd is op bestaande, volwassen bomenlanen en het aanhaken op de ruimtelijke structuur van de Doornakkers. De bomenlanen zijn een relict van het sportcomplex dat binnen het gebied aanwezig was, vóór de functiewisseling naar woongebied.

In de groen-, bebouwings- en ontsluitingsstructuur van de Tongelresche Akkers is de rechthoekige structuur van het voormalige sportcomplex herkenbaar. Op twee punten wordt deze orthogonale opzet doorbroken:

  • ter plekke van de bestaande leidingenstrook die Tongelresche Akkers in de zuidoost zijde scheef doorkruist, de zogenaamde energiezone;
  • ter plekke van de spoorweg die Tongelresche Akkers aan de noordoost zijde scheef begrensd.

Voor deelgebied 7 en 9 is alleen de leidingenstrook van toepassing. Deze schuine doorsnijding is in de stedenbouwkundige opzet aangegrepen voor afwijkende verkavelingen.

2.2.2 Stedenbouw plangebied

Het plangebied betreft in de bestaande situatie een braakliggend terrein, in afwachting van woningbouw. Onderstaande afbeelding verbeeldt de bestaande situatie van het plangebied.

verplicht

Bestaande situatie plangebied, met gerealiseerde woningen op de achtergrond (bron: Ballast Nedam)

2.2.3 Beoogde stedenbouw

De beoogde ontwikkeling binnen deelplan 7 en 9 is een toevoeging op de stedenbouwkundige samenhang van de wijk Tongelresche Akkers. Enerzijds geeft het de wijk meer stedelijke allure en anderzijds smelt het samen met de bestaande bebouwing en groenstructuren.

Bestaande groenstructuren worden doorgezet en verbonden met nieuwe groenstructuren. Het plan is autoluw en heeft veel ruimte voor openbaar groen. Er zijn twee bijzondere nieuwe groenstructuren beoogd welke de kwaliteit van Tongelresche Akkers versterkt; de energiezone en de kanaalzone. De energiezone loopt schuin door het plan en zorgt voor een grote groene oase waar ruimte is voor natuur, recreatie en sport. De groene zone aan het kanaal verbindt de ecologische route van het Eindhovensch Kanaal met het groen in de wijk.

De bebouwing bij de Partituurlaan sluit aan bij de reeds ontwikkelde grondgebonden jaren ’30 signatuur binnen de wijk. Richting het kanaal en de sportvelden wordt een hogere dichtheid van het aantal woningen gerealiseerd. Ter plaatse krijgt de bebouwing gemiddeld 3 tot 4 lagen met enkele hoogte accenten van 5 tot 6 lagen. De bouwblokken hebben dezelfde signatuur als de grondgebonden woningen waardoor het als een familie aanvoelt. De bouwblokken staan in een groen landschap en worden allen ontsloten via de weg die midden door het stedenbouwkundig plan loopt. De woningen zijn bereikbaar aan de buitenzijde van de bouwblokken en parkeervoorzieningen en achteringang worden aan de binnenkant van de bouwblokken voorzien. Dit zorgt voor een optimale bereikbaarheid en maximale groenvoorzieningen.

Onderstaande afbeelding verbeeldt het beoogd stedenbouwkundig plan van onderhavige ontwikkeling.

verplicht

Beoogd stedenbouwkundig plan (bron: NBArchitecten, oktober 2022)

Binnen het plangebied zijn maximaal 455 woningen voorzien welke verdeeld zijn in drie woonvelden, met elk kenmerkende eigenschappen. Onderstaande afbeelding verbeeldt de beoogde woonvelden.

verplicht

Beoogde woonvelden (bron: stedenbouwkundige uitgangspunten deelplan 7 en 9, NBArchitecten, april 2022)

Veld 1 De Tweeling

In het noordwesten van het plangebied ligt veld 1 ‘De Tweeling’. Binnen dit woonveld zijn ca. 66 grondgebonden woningen bestaande uit 2 bouwlagen met kap voorzien. Bij het ontwerp van dit woonveld is aansluiting gezocht op de overige deelplannen binnen Tongelresche Akkers.

Veld 2 De Samenstelling

Aan de noordoostzijde van het plangebied is veld 2 ‘De Samenstelling’ voorzien. Dit woonveld voorziet in grondgebonden woningen bestaande uit 2 lagen met kap, stadswoningen bestaande uit 4 lagen met platdak en gestapelde appartementen bestaande uit 3 lagen met plaatselijk accenten van 5 lagen. In totaal gaat het om ca. 164 wooneenheden. Bij de uitwerking van dit woonveld is gekozen voor een stedelijke architectuur en is aangesloten op de landschappelijke diagonaal.

Veld 3 De Familie

Aan de zuidzijde van het plangebied grenzend aan het Eindhovensch kanaal, ligt woonveld 3 ‘De Familie’. Binnen dit woonveld zijn ca. 225 gestapelde appartementen beoogd. De bebouwing bestaat uit 3 of 4 lagen met plaatselijk accenten tot 6 lagen. Bij het ontwerp van dit woonveld is eveneens gekozen voor een stedelijke architectuur en zijn de bouwblokken gesitueerd in het landschappelijke karakter van de kanaalzone.

2.2.4 Beeldkwaliteitsplan

In 2005 is er voor de ontwikkeling van Tongelresche Akkers een beeldkwaliteitsplan opgesteld en door de raad vastgesteld. In het beeldkwaliteitsplan is een duidelijke jaren ’30 signatuur opgenomen. Ten behoeve van de ontwikkeling van onderhavig plangebied (deelplan 7 en 9) wordt een nieuw beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het beeldkwaliteitsplan wordt samen met het bestemmingsplan en als aanvulling op het welstandsbeleid vastgesteld, zie Bijlage 17 Bijlage 17 Beeldkwaliteitsplan.

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.

Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.

Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen. Behalve als het gaat om de stedelijke regio’s rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys. Deze stedelijke regio’s zijn van nationaal belang (nationaal belang 1).

De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land. Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. Hightech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.

In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog ca. 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieus, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.

Realisatie

Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT)-gebiedsagenda’s afspraken worden gemaakt. In 2020 startte het MIRT-onderzoek ‘Verstedelijking en Mobiliteit Brainportregio’. Tijdens het Bestuurlijke Overleggen-MIRT van november 2020 gaf het Rijk opdracht aan de regio om te komen tot een verstedelijkingsakkoord.

De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:

  • Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
  • Bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld afspraken met provincies en gemeenten, internationale afspraken met overheden in buurlanden);
  • Financieel (bijvoorbeeld Infrastructuurfonds, Deltafonds);
  • Kennis (bijvoorbeeld inzetten van het College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen, verspreiden van “best practices”).

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.

Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd.

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Per 1 juli 2017 is artikel 3.1.6, tweede en derde lid Bro (de Ladder) gewijzigd. Per genoemde datum is het de bedoeling dat bij het toepassen van de Ladder wordt beschreven welke behoefte (en niet welke actuele regionale behoefte) aan de ontwikkeling bestaat, en als de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, een motivering waarom niet binnen het bestaande stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De ladder voor duurzame verstedelijking werkt volgens twee stappen:

  1. beoordeling door betrokken overheden of beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen;
  2. indien er een vraag is aangetoond, beoordeling door betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten.

Trede 1: bepalen behoefte

In het ter hoogte van het plangebied geldende bestemmingsplan ‘Tongelresche Akkers’, zoals op 19 september 2006 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Eindhoven, is voor Tongelresche Akkers als totaal een maximumaantal van 950 woningen opgenomen. Hiervan zijn reeds 591 woningen gerealiseerd, 145 woningen zijn planologisch toegekend aan een nader te ontwikkelen woongebied ten noordoosten van het plangebied. Conform genoemd bestemmingsplan resteert hiermee nog een maximumaantal van 214 woningen. Binnen het plangebied van deelplan 7 en 9 zijn in totaal maximaal 455 woningen voorzien. Per saldo worden hiermee maximaal 241 woningen toegevoegd. Het betreft grondgebonden woningen in het dure koopsegment, appartementen in het midden- en dure koopsegment en appartementen in het midden huursegment.

Het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de beoogde woningbouw op deze locatie betreft gemeente Eindhoven. Hierbij wordt opgemerkt dat in de gehele regio Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) de woningvraag groter is dan de totale harde plancapaciteit.

De komende tien jaar groeit de totale woningvraag in Eindhoven sterk, tot ca. 133.990 woningen in 2031. Op basis van de provinciale woningbehoefteprognose prognose zal de woningvraag tot 2031 toenemen met ca. 19.325 woningen. In Eindhoven biedt de harde plancapaciteit ruimte voor ca. 7.750 woningen. Wanneer de woningvraag (ca. 19.325 woningen in de periode 2021-2031) wordt geconfronteerd met de harde plancapaciteit (ca. 7.750 woningen), dan resteert een woningbehoefte van ca. 11.575 woningen.

Daarmee kan voor dit plan met een toevoeging van maximaal 241 woningen ruimschoots in een (kwantitatieve) woningbehoefte worden voorzien. In paragraaf 3.5.2 wordt nader ingegaan op de kwalitatieve woningbehoefte.

Trede 2: bouwen binnen bestaand stedelijk gebied

Tongelresche Akkers ligt binnen bestaand stedelijk gebied waardoor geen sprake is van het aanwenden van nieuw ruimtebeslag.

Conclusie

De invulling van Tongelresche Akkers past binnen de motiveringseis van de ladder voor duurzame verstedelijking. Geconcludeerd wordt dat het aspect ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.2.3 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • duurzaam economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio’s;
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.

De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

Conclusie

Onderhavige ontwikkeling raakt geen rijksbelangen zoals verwoord in de NOVI. Toetsing aan de omgevingsvisie is aan de orde zodra de Omgevingswet in werking is getreden.

3.2.4 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Naast de SVIR is er het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een beperkt aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen over rijksvaarwegen, zones buisleidingen en zones van hoogspanningsleidingen. Voor de regio Eindhoven is alleen de zone van de 380 kV hoogspanningsleiding van toepassing. Dit is de bestaande hoogspanningsleiding gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die het NNN vormen worden bij provinciale verordening aangewezen. Daarmee is het NNN een provinciaal belang geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.

Conclusie

Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van de hoogspanningsleiding, de NNN en het beperkingengebied van de luchthaven. Ook heeft geen van de overige nationale belangen betrekking op dit plangebied.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer deze in 2023 wordt ingevoerd.

In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat langetermijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

3.3.2 Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie is opgebouwd uit twee delen (A en B) en een uitwerking.

Deel A

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

verplicht

Deel B

De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:

1. de groenblauwe structuur

De groenblauwe structuur bestaat uit bestaande natuur, watersystemen en nieuwe natuur in hiervoor kansrijke gebieden. Het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden is hier belangrijk. Daarnaast biedt de groenblauwe structuur ruimte aan een natuurlijk en robuust watersysteem. Dit is nodig voor een goed waterbeheer en biedt mogelijkheden om in te spelen op de effecten van klimaatverandering.

2. het landelijk gebied

Het landelijk gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur. Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en tuinbouw zijn de grootste ruimtegebruikers. De provincie streeft hier naar een multifunctionele gebruiksruimte, met behoud van agrarische productieruimte in die delen van het landelijk gebied waar de landbouw leidend is voor nieuwe ontwikkelingen.

3. de stedelijke structuur

De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.

4. de infrastructuur

Het infrastructuurnetwerk bestaat uit een fijnmazig en samenhangend netwerk van wegen, spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen. De Brabantse infrastructuur maakt deel uit van het internationale netwerk van infrastructuur in noordwest Europa. De provincie kiest hier voor een goede bereikbaarheid van BrabantStad en de economische clusters van Noord-Brabant. Voor het personenvervoer zijn het hoofdwegennet en het OV-netwerk BrabantStad de dragers. Het goederenvervoer wordt zoveel mogelijk via de te ontwikkelen Goederenruit (spoor en waterwegen) geleid. Zo wordt ruimte gemaakt voor het versterken van de (inter)nationale ontsluiting (weg, water, spoor en lucht) van de Brabantse steden.

Uitwerking structuurvisie

De provincie heeft geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkeld, maar geeft haar visie op het landschap vorm in de zogenaamde 'gebiedspaspoorten'. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Er zijn ook deelstructuurvisies opgesteld voor specifieke onderwerpen. Dit is niet van toepassing op onderhavig bestemmingsplan.

Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.

Zoals op onderstaande uitsnede van de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 te zien is, bevindt het plangebied zich binnen de structuur ‘stedelijk concentratiegebied’. Het stedelijk concentratiegebied heeft een bovenlokale opvangtaak voor verstedelijking. De gemeenten maken in regionaal verband en met de provincie afspraken over de verdeling van het verstedelijkingsprogramma in de regionale ruimtelijke overleggen (RRO's). Zorgvuldig ruimtegebruik en toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro) zijn voorwaarden bij het maken van regionale afspraken.

verplicht

Uitsnede Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 (plangebied aangeduid met rode bolletje) (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Conclusie

Het voorgenomen bouwplan is in lijn met de gewenste invulling voor gebieden met de aanduiding ‘Stedelijk concentratiegebied’ zoals beschreven in de provinciale Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014. In dit kader wordt tevens verwezen naar de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking zoals verwoord in paragraaf 3.2.2.

3.3.3 Interim Omgevingsverordening

De Interim omgevingsverordening is vastgesteld door Provinciale Staten op 25 oktober 2019 en vervangt een aantal provinciale verordeningen:

  • provinciale milieuverordening
  • verordenring natuurbescherming
  • verordening ontgrondingen
  • verordening ruimte
  • verordening water
  • verordening wegen

Om straks klaar te zijn als de Omgevingswet in werking treedt, heeft de provincie eerst een Interim omgevingsverordening vastgesteld. Het is een ‘Interim’ omgevingsverordening om zo te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de ‘definitieve’ omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet.

De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de huidige wetgeving en moet aan de wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld bij de opbouw en de digitale vormgeving). Deze Interim omgevingsverordening voegt de bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen.

In de Interim omgevingsverordening staan regels voor:

  • Burgers en bedrijven: dit zijn zogenaamde rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. Deze regels bevatten voorwaarden om zo’n activiteit te verrichten en geven ook aan of je bijvoorbeeld eerst een melding moet doen voordat je mag beginnen.
  • Bestuursorganen van de overheid: dit zijn zogenaamde instructieregels. Met deze regels kan de provincie een opdracht geven aan gemeenten over onderwerpen die zij in het bestemmingsplan moeten opnemen of aan het waterschap over de manier waarop ze hun taken uitvoeren.

Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven

Het gaat hier om regels die naast een eventuele vergunningplicht gelden. Er zijn in de Interim Omgevingsverordening voor de volgende thema’s rechtsreekse regels opgenomen: grondwaterbescherming, grondwateronttrekking, bodemsanering, stortplaatsen, ontgrondingen, varend ontgassen, stiltegebied, wegen, natuur en landbouw. De meeste van deze regels waren eerst opgenomen in de Provinciale milieuverordening, de Verordening wegen, de Verordening ontgrondingen en de Verordening natuurbescherming.

Zoals te zien op onderstaande uitsnede van Kaart 1: Rechtstreeks werkende regels: milieubeschermingsgebieden, natuur en wegen van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is het plangebied in zijn geheel aangeduid als 'Diep grondwaterlichaam' en 'Geen attentiezone waterhuishouding'. Volgens artikel 2.20 van de Interim omgevingsverordening is de onconventionele winning van koolwaterstoffen verboden boven, in of onder een diep grondwaterlichaam. Artikel 2.21 regelt dat onder bepaalde voorwaarden geen vergunning tot het onttrekken van grondwater ten behoeve van een bodemenergiesysteem, bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, onder b, Waterwet, is vereist als sprake is van de zone 'Geen Attentiezone waterhuishouding'.

verplicht

Uitsnede kaart 1: Rechtstreeks werkende regels: milieubeschermingsgebieden, natuur en wegen van de Interim omgevingsverordening (plangebied aangeduid met rode bolletje) (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

De rechtstreeks werkende regels voor landbouw zijn niet van toepassing aangezien dit plan geen agrarische bestemmingen bevat of agrarische activiteiten mogelijk maakt.

Instructieregels

Dit zijn de regels die tot voor kort waren opgenomen in de Verordening ruimte Noord-Brabant. De regels zijn gekoppeld aan de aanduidingen die op de verschillende kaarten van de Interim omgevingsverordening zijn opgenomen.

Zoals te zien op onderstaande uitsnede van kaart 3: Instructieregels gemeenten: stedelijke ontwikkeling en erfgoed van de Interim omgevingsverordening ligt het plan in zijn geheel binnen de aanduidingen 'Stedelijk gebied' en 'Concentratiegebied'. Het 'stedelijk gebied' is primair aangewezen om stedelijke functies zoals wonen, bedrijven en maatschappelijke voorzieningen op te vangen. In de interim omgevingsverordening zijn hier regels aan gekoppeld. Bij nieuwe ontwikkelingen moet aan deze regels worden getoetst.

verplicht

Uitsnede kaart 3: Instructieregels gemeenten: stedelijke ontwikkeling en erfgoed van de Interim omgevingsverordening (plangebied aangeduid met rode bolletje) (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Ten aanzien van onderhavige ontwikkeling is het volgende beleid uit de omgevingsverordening

van toepassing:

Artikel 3.5 Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit

  1. Een bestemmingsplan geeft bij de evenwichtige toedeling van functies zoals opgenomen in hoofdstuk 3 Instructieregels aan gemeenten invulling aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving.
  2. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:
    1. zorgvuldig ruimtegebruik;
    2. de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering;
    3. meerwaarderecreatie.

Toetsing artikel 3.5

Onderhavige ontwikkeling voorziet in de ontwikkeling van een woonlocatie binnen bestaand stedelijk gebied waardoor sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik. Daarbij dient opgemerkt te worden dat het plangebied in de bestaande situatie reeds bestemd is voor wonen en dat onderhavig bestemmingsplan noodzakelijk is vanwege een gewijzigde invulling en een verruiming van het aantal woningen.

Bij het ontwerp van het stedenbouwkundig plan van Tongelresche Akkers als totaal is o.a. rekening gehouden met de bestaande beeldkwaliteit, groenstructuur en landschappelijk frame. Daarnaast is aangesloten op de ruimtelijke structuur van de naastgelegen wijk Doornakkers.

Door de diversiteit van het beoogde woonprogramma, de hoge duurzaamheidsambities (deels energiepositieve en deels circulaire woningen) en natuur inclusief bouwen is tevens sprake van meerwaarderecreatie. Het beoogde plan voorziet in een divers woonprogramma met meerdere woonsferen/identiteiten, en daarmee meer keuzevrijheid voor (potentiële) bewoners.

Artikel 3.6 Zorgvuldig ruimtegebruik

  1. Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:
    1. de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:
      • nieuwvestiging mogelijk is op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk;
      • er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is er uitbreiding, al dan niet gelijktijdig met de vestiging van een functie, op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk is toegestaan;
    2. bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
    3. gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieninge worden geconcentreerd binnen een bouwperceel.
  2. Onder bestaand ruimtebeslag voor bebouwing wordt verstaan het werkingsgebied Stedelijk Gebied of een bestaand bouwperceel.

Toetsing artikel 3.6

Ten aanzien van 1a wordt verwezen naar bovenstaande onderbouwing onder artikel 3.5. Toetsing aan de ladder is verwoord in paragraaf 3.2.2 van deze toelichting. De beoogde bebouwing is geconcentreerd binnen bouwpercelen en het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied waardoor geen sprake is van het aanwenden van nieuw ruimtebeslag.

Artikel 3.42 Duurzame stedelijke ontwikkeling

  1. Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:
    1. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
    2. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.
  2. Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
    1. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
    2. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
    3. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
    4. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
    5. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
    6. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.
  3. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen op een bedrijventerrein, bevat het bestemmingsplan regels over:
    1. een bij de aard van het bedrijventerrein en de toe te laten functies passende kavelomvang;
    2. het beperken van ontwikkelingen die een effectief gebruik van het bedrijventerrein beperken, waaronder:
      • bedrijfswoningen;
      • bedrijven die doelmatig gevestigd kunnen worden in gemengde gebieden tenzij deze bedrijven concept-versterkend werken en geclusterd worden;
      • voorzieningen die gelet op hun publieksaantrekkende werking thuishoren in centrumgebieden tenzij deze concept-versterkend werken en geclusterd worden.

Toetsing artikel 3.42

Het plangebied betreft een bestaande woonlocatie binnen bestaand stedelijk gebied. Toetsing aan de ladder is verwoord in paragraaf 3.2.2 van deze toelichting.

Bij het ontwerp van het stedenbouwkundig plan van Tongelresche Akkers als totaal is o.a. rekening gehouden met de bestaande beeldkwaliteit, groenstructuur en landschappelijk frame. Daarnaast is aangesloten op de ruimtelijke structuur van de naastgelegen wijk Doornakkers.

In de groene omgeving van het kanaal is veel ruimte voor ontmoeting en bewegen. De schuine zone wordt ook met sport en speelaanleidingen uitgerust en vormt een natuurlijke verbinding met het buitengebied Urkhoven. Doordat de doorgaande route bij de Doolstraat wordt afgesloten, wordt het plan een “langzaam verkeer wijk” met uitsluitend lokaal bestemmingsverkeer. De snelfietsroute langs het kanaal zorgt voor een verbinding met het centrum en de regio. Het plan ligt op 15 minuten fietsafstand van het station. De dagelijkse voorzieningen liggen op fiets loopafstand van het Dirigentenplein.

Ook aan deelmobiliteit is gedacht, er is plaats gereserveerd voor deelauto’s. Binnen Eindhoven zijn er verschillende services actief die (o.a. elektrische) deelmobiliteit aanbieden. Deze services worden ook actief aangeboden in Tongelresche Akkers en bieden de mogelijkheid om de deelauto overal binnen het servicegebied (geheel Eindhoven) mee te nemen en achter te laten. Wanneer er geen deelauto in de buurt staat, wordt deze als service gebracht en gehaald. Door deze service aan te bieden in de wijk wordt ingespeeld op de ambitie van een autoluwe wijk. Echter, door de ligging nabij het centrum en dagelijkse voorzieningen zal de fiets veelal het belangrijkste vervoersmiddel zijn.

Er wordt extra aandacht besteed aan o.a. de thema’s gezondheid, duurzaamheid en sociale cohesie. Middels de samenwerking met Jongeren Op Gezond Gewicht (JOGG) krijgt gezondheid van bewoners meer gestalte en ondersteuning. De Berckelbosch Trimparcours wordt hier onderdeel van en wordt gekeken hoe de in-ontspannende functie van het kanaal veder gebracht kan worden.

Hoofdstuk 5 van deze toelichting bevat een beschrijving hoe binnen het plangebied wordt omgegaan met water en hittestress.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de provinciale omgevingsverordening.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Eindhoven

Samen met de stad heeft de gemeente Eindhoven een omgevingsvisie opgesteld. Hierbij hebben meegedacht: inwoners, ondernemers, belangenorganisaties, GGD, Veiligheidsregio, Omgevingsdienst, woningcorporaties, projectontwikkelaars, investeerders en andere overheden (buurgemeentes, provincie, rijk). Op 16 juni 2020 is de omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad.

De omgevingsvisie is een integraal verbindende visie voor de fysieke leefomgeving die focus aanbrengt bij het inrichten van de stad en stimuleert om samen te werken aan de stedelijke opgaven. De omgevingsvisie is gebaseerd op bestaand beleid. Het hebben van een omgevingsvisie is onder de nieuwe Omgevingswet verplicht. Omdat een omgevingsvisie allesomvattend is, willen we die lerende wijs ontwikkelen. Dat betekent concreet dat de gemeente Eindhoven, eerder dan wettelijk verplicht, met een omgevingsvisie komt. Maar dan wel een 'light-variant' (versie 1.0), die de gemeente één of twee jaar later gaat aanvullen en verfijnen.

Deze omgevingsvisie (versie 1.0) is gebaseerd op het bestaand beleid. Het document vervangt niet de bestaande beleidsdocumenten, maar is een aanvullend beleidsdocument. De interim structuurvisie blijft daarom nog steeds van kracht. Bij het opstellen van een omgevingsvisie versie 2.0 wordt de interim structuurvisie wel ingetrokken.

Brainportregio

De Brainportregio is een technologische topregio en één van de belangrijkste pijlers van de Nederlandse economie. De sleutel tot dit succes is samenwerking. Het is een regio van contrasten en dat maakt de gemeente Eindhoven uniek: een hecht netwerk van steden, stedelijke buurgemeenten, dorpen en bewoond landelijk gebied. Je bent snel in de stad of juist in het groen, er is cultuur én natuur. De gemeente Eindhoven is sterk in high tech, design en innovaties en kent een dynamische economie en een gastvrije bourgondische levensstijl. De strategie van de regio is gericht op het sterker maken van deze kwaliteiten door aan te haken op de eigen kracht en identiteit van de deelgebieden.

Ambitie

Als centrumstad vervult Eindhoven een cruciale rol bij de versterking van Brainport Eindhoven als economische wereldspeler op het gebied van kennisintensieve maakindustrie en design. Om internationaal concurrerend te blijven, streeft Eindhoven samen met de regio naar een excellent woon- en werkklimaat. Eindhoven zet daarom in op gezonde en duurzame verstedelijking met behoud van stedelijke en dorpse kwaliteiten en met bijzondere aandacht voor sociale cohesie en inclusie. Eindhoven is in staat om zich snel aan te passen aan de steeds veranderende vraag naar geschikte en betaalbare ruimte om te wonen, werken, verblijven en recreëren. Deze ambitie vertaalt zich naar vier deelambities. Eindhoven als:

  • economische wereldspeler;
  • gezonde en toekomstbestendige stad;
  • een sociale, inclusieve en gastvrije stad en
  • een authentieke stad met sterke gebieden.

Van ambitie naar stedelijke opgaven

Als de gemeente Eindhoven de ambities naast de huidige kwaliteiten en structuren van de stad en de actuele trends en ontwikkelingen legt, worden er een aantal stedelijke opgaven voor de stad gezien. Brainport Eindhoven blijft groeien, mede door de sterke economische positie.

De ambities en groei vragen om ruimte voor nieuwe woningen, bedrijven en voorzieningen. Ruimte die de gemeente Eindhoven biedt door te verdichten in het gebied binnen de Ring en door te verdichten nabij voorzieningen als HOV en winkelcentra. Met name binnen de Ring is voldoende ruimte om te verdichten, omdat er nog relatief weinig mensen wonen. Met de keuze voor verdichten binnen de Ring gaan de gemeente Eindhoven duurzaam om met de (groene) ruimte die de stad heeft. Hiermee wordt de kwaliteit van de groenstedelijke woonwijken, de landschapsparken en het buitengebied behouden.

De keuze voor een compact stedelijk woonmilieu gaat gepaard met forse investeringen in o.a. bereikbaarheid, luchtkwaliteit, groen en voorzieningen.

Eindhoven wil een leefbare en een inclusieve stad zijn waar iedereen kan profiteren van het succes van de Brainport. Dat vraagt om keuzes ten aanzien van het woning- en voorzieningenaanbod. Het verschil tussen de ambitie en de huidige stand van zaken in Eindhoven leidt tot zes concrete stedelijke opgaven:

  • Werken aan een gezonde groei van de stad
  • Werken aan een aantrekkelijk en hoogstedelijk centrum
  • Werken aan leefbare, sociale wijken met een sterke identiteit
  • Werken aan een duurzame en concurrerende economie
  • Werken aan de energietransitie van de stad
  • Werken aan een goede stedelijke bereikbaarheid

Samen werken aan de stedelijke opgaven

Dit zijn de opgaven waar we als gemeente de komende jaren samen met onze partners aan werken. Wij werken zelf aan deze opgaven, maar stimuleren ook andere partijen in de stad om dit te doen. We bepalen samen met de stad en regio wat kansrijke initiatieven en locaties zijn. We geven prioriteit aan initiatieven die bijdragen aan meerdere stedelijke opgaven tegelijkertijd en kwaliteit toevoegen aan de stad. Hiernaast zetten we in op het beschermen en versterken van de stedelijke en groene hoofdstructuur van de stad. De gemeente organiseert het werken aan de stedelijke opgaven met thematische en gebiedsprogramma's en stimuleert o.a. via regels en uitgangspunten zoals opgenomen in de omgevingsvisie dat ook andere initiatiefnemers bijdragen aan het realiseren van de opgaven.

Conclusie

Het plangebied heeft een relatief lage uitgeefbaarheid en wordt daardoor als zeer groen ervaren (groenstedelijk woonmilieu). In de groene omgeving van het kanaal is veel ruimte voor ontmoeting en beweging. De schuine zone wordt ook met sport en speelaanleidingen uitgerust en vormt een natuurlijke verbinding met het buitengebied van Urkhoven.

De duurzaamheidsambities van onderhavige ontwikkeling stijgen ruim uit boven het bouwbesluit, zo worden er ook energiepositieve woningen ontwikkeld en zijn de woningen deels circulair. Daarnaast worden de woningen voorzien van vogelneststenen en worden de bewoners bewust gemaakt van hun rol in natuur inclusief bouwen.

Bij het ontwerp is goed nagedacht over groen, parkeren en mobiliteit - ondanks een stedelijke dichtheid oogt het plan open en groen. De openbare ruimte is heel gevarieerd, met autovrije groene profielen en slimme parkeeroplossingen.

Het woonprogramma is zeer divers waardoor meerdere doelgroepen worden bediend. Vanwege de ligging in Doornakkers is er in het verleden besloten geen sociale woningbouw aan dit stadsdeel toe te voegen zodat een evenwichtigere samenstelling van de bevolking, inkomensgroepen en daardoor balans ontstaat.

De bereikbaarheid van dagelijkse voorzieningen en het centrum zijn goed te noemen. De dagelijkse voorzieningen aan het Dirigentplein liggen op fiets- en loopafstand en het centrum van Eindhoven bevindt zich op ca. 10 minuten fietsen.

Onderhavige ontwikkeling levert hiermee onder andere een bedrage aan de ambitie van gezonde en duurzame verstedelijking, leefbare, sociale wijken met een sterke identiteit, sociale cohesie en inclusie, energietransitie van de stad en een goede stedelijke bereikbaarheid.

Geconcludeerd wordt dat onderhavige ontwikkeling in lijn is met de uitgangspunten van de omgevingsvisie.

3.4.2 Interimstructuurvisie 2009

In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.

De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik.

verplicht

Uitsnede kaart 'gebruik van de ruimte', Interimstructuurvisie Eindhoven, 2009 (Tongelresche Akkers rood omlijnd)

Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan is op de kaart ‘gebruik van de ruimte’ uit de interimstructuurvisie 2009 aangeduid als ‘Wonen’. Deze gronden zijn voornamelijk bedoeld voor wonen, inclusief alle afgeleide wijk- en buurtgerichte functies op het gebied van (middelbaar-/ basis-)onderwijs, zorg, opvang, cultuur, religieuze voorzieningen, ontspanning en vrije tijd, groen (o.a. buurt- en wijkparken, sportfaciliteiten- en velden en buurtontmoetingsruimten), detailhandel en werken (woonwerkcombinaties en kleine bedrijven met milieucategorie 1, 2 en gedeeltelijk 3). Deze functies zijn noodzakelijk voor het functioneren van een gebied als woongebied. Zij vallen dan ook onder deze definitie en worden niet afzonderlijk in beeld gebracht, mede omdat hun ruimtebeslag relatief beperkt is.

Conclusie

Onderhavig bestemmingsplan welke de realisatie van woningen met bijbehorende voorzieningen en openbare ruimte mogelijk maakt, past binnen de genoemde aanduiding ‘Wonen’. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het beleid zoals verwoord in de Interimstructuurvisie 2009.

3.5 Volkshuisvesting

3.5.1 Regionaal beleid

Onderhavig bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 455 nieuwe woningen mogelijk. Het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de beoogde woningbouw op deze locatie betreft de gemeente Eindhoven. Samen met de acht omringende gemeenten (Best, Geldrop-Mierlo, Helmond, Nuenen. Oirschot, Son en Breugel, Veldhoven en Waalre) vormt Eindhoven het Stedelijk Gebied Eindhoven. In dit verband werken de gemeenten samen aan regionale opgaven op het gebied van wonen. Het SGE is een subregio van de Metropoolregio Eindhoven, die in totaal 21 gemeenten omvat.

Afsprakenkader Wonen SGE 2022

Het afsprakenkader geeft aan hoe de negen SGE gemeenten omgaan met de afstemming van woningbouwplannen. Het biedt kwantitatieve en kwalitatieve kaders voor de komende jaren. Onze gezamenlijke opgave is om veel en snel nieuwe woningen te bouwen en deze groei in goede banen te leiden vanuit een scherp kwaliteitsbesef. We maken dus in het Stedelijk Gebied Eindhoven een schaalsprong in de woningbouwopgave. Met dit afsprakenkader waarborgen we daarbij de kwaliteit, betaalbaarheid, innovatie, diversiteit en duurzaamheid. En behouden we onze specifieke woon- en leefkwaliteit in deze regio, de unieke schakering van woonmilieus variërend van hoogstedelijk tot landelijk, tussen prachtige natuurlijke en recreatieve groen-blauwe landschappen oftewel onze ‘City of Villages’

We richten ons bij de woningbouwopgave op inbreiding en transformatie. Dit is in lijn met het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT). Uit de inventarisatie van plancapaciteit en woningbehoefte blijkt dat er, op de eerder afgesproken negen majeure locaties en de twee recent aangewezen locaties De Kemmer (Oirschot) en Castiliëlaan (Eindhoven) na, geen noodzaak is voor en geen behoefte is aan nieuwe grootschalige uitbreidingslocaties.

Voor nieuwe uitbreidingslocaties geldt daarom nog steeds het uitgangspunt: ‘Nee, tenzij…’. Uitbreiden kan alleen onder de volgende voorwaarden:

  • Er is sprake van een ontwikkeling die qua aard en schaal past op de locatie;
  • De ontwikkeling zorgt voor een duurzame afronding van het stedelijk gebied;
  • Hierbij is kwalitatieve landschappelijke aansluiting/ inpassing leidend.

Daarnaast:

  • Monitoren we de woningmarkt voortdurend.
    Als veranderende prognoses erop wijzen dat wel grootschalige uitbreidingslocaties nodig zijn om te voorzien in de regionale kwalitatieve of kwantitatieve woningbehoefte (Laddertoets), zal herijking van dit afsprakenkader nodig zijn.
  • Toetsen we woningbouwplannen aan de 7 Brainport Principes om de kwaliteit hoog te houden. Dit zijn: 1. Koesteren van Identiteit; 2. Ruimte voor Innovatie; 3. Invloed voor bewoners; 4. Vraaggericht ontwikkelen; 5. Aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus: de wauw-factor; 6. Benutting regionaal schaalniveau; 7. Gezonde verstedelijking.
  • Laten we ons inspireren door de SGE-woningmarkt aquarel:
    De aquarel (voorheen ‘kwadrantenbenadering’) inspireert ons om met woningbouwprojecten aan te sluiten bij het karakter en de unieke kwaliteiten van het gebied. Zo creëren we diversiteit en kwalitatieve samenhang in woonmilieus in plaats van eenheidsworst.

Op 7 maart 2019 heeft Eindhoven, samen met de andere SGE-gemeenten en de provincie Noord-Brabant, een Woondeal gesloten met de minister van Binnenlandse Zaken (BZK). De Woondeal is gericht op het versnellen van de woningbouwproductie in het SGE. Deze versnelling moet in de periode tot 2024 zo'n 27.000 woningen opleveren. Voor Eindhoven komt dit neer op een productie van 15.000 woningen, gemiddeld 3.000 per jaar. Dit komt overeen met de in het onderzoek Marktmechanismen op de Eindhovense woningmarkt (2018) geraamde behoefte.

In navolging van het Afsprakenkader Wonen SGE 2017, is in de Woondeal vastgelegd dat de ontwikkeling van groen-stedelijke woonmilieus zich zal concentreren op de negen prioritaire locaties: Aarle, Brandevoort, Blixembosch, Ekenrooi Zuid, Nuenen West, Meerhoven, Tongelrese Akkers, Waalre Noord en Zilverackers. Het zwaartepunt voor de realisatie van centrum-stedelijke woonmilieus ligt in Eindhoven binnen de Ring. Naast het Afsprakenkader is de Brabantse Agenda Wonen een belangrijke leidraad bij de uitvoering van de Woondeal.

Visie op wonen stedelijk gebied Eindhoven 2019

In de Visie op wonen stedelijk gebied Eindhoven uit april 2019 geven de SGE-gemeenten een kwalitatieve invulling aan het Afsprakenkader 2017. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van twee conceptuele handvatten: de kwadrantenbenadering en de uitgewerkte Brainport Principes. De kwadrantenbenadering bevordert de diversiteit bij nieuwe woningbouwprojecten door in te zetten op de eigenheid en kwaliteiten van alle afzonderlijke plekken binnen het SGE. De Brainport Principes zijn algemene kwaliteitscriteria waaraan ieder woningbouwproject wordt getoetst. Zo houden de regiogemeenten zichzelf scherp in het maken van unieke woongebieden die van toegevoegde waarde zijn op het bestaande palet in de regio.

Regionaal woningbehoefteonderzoek 2021

In 2020 hebben de gemeenten in het SGE gezamenlijk opdracht gegeven aan Stec Groep voor de uitvoering van een regionaal woningbehoefteonderzoek voor de periode tot 2040.

Kwantitatieve opgave

In het in mei 2021 gereedgekomen Regionaal woningbehoefteonderzoek voor het stedelijk gebied Eindhoven wordt onderbouwd dat het aantal huishoudens in het SGE tot 2040 naar verwachting met ca. 48.700 zal toenemen. Daarnaast is er een opgave om het huidige woningtekort in te lopen. De totale woningbouwopgave voor het SGE komt daarmee uit op 53.900 woningen tot 2040.

In de gemeente Eindhoven zouden volgens dit onderzoek tot 2040 ongeveer 35.280 extra woningen moeten worden gerealiseerd. De behoefte aan extra woningen is vooral fors in de periode 2020-2025. In de eerstkomende 5 jaar is er regionaal een uitbreidingsbehoefte van ca. 16.400 woningen, ca. 30% van de woningbehoefte tot 2040. In de MIRT-afspraken met het Rijk is vastgelegd dat de gemeenten in het SGE tot 2040 de bouw van 62.000 woningen faciliteren.

Kwalitatieve opgave

Het Regionaal woningbehoefteonderzoek voor het stedelijk gebied Eindhoven geeft ook inzicht in de (ontwikkeling van) de kwalitatieve woningbehoefte. De verwachte groei van het aantal huishoudens is volgens dit onderzoek terug te zien in alle leeftijdsgroepen, maar vooral onder 65-plussers. Waar gezinnen nu nog het merendeel van alle huishoudens in het SGE vormen, bestaat in 2040 het grootste gedeelte van de huishoudens uit alleenstaanden en stellen van 65 jaar of ouder.

Afhankelijk van de mate van doorstroming in de woningmarkt gaat 41% tot 55% van de regionale woningvraag tot 2040 uit naar een appartement. De vraag naar appartementen is op lange termijn structureel hoog. Het overige deel van de vraag gaat uit naar grondgebonden woningen. Vooral in de eerstkomende jaren is de vraag naar grondgebonden woningen groot. Op lange termijn neemt deze opgave naar verwachting wel af. Een opvallende bevinding van het onderzoek is dat woningzoekenden tot 35 jaar de voorkeur geven aan een (betaalbare) grondgebonden koopwoning, maar in de praktijk vaker (dan gewenst) verhuizen naar een huurappartement. Dit zien we zowel in de sociale als in de vrije huursector. Voor stedelijke doelgroepen geldt dit tot en met de hoge inkomens, voor suburbane en landelijke doelgroepen primair voor de middeninkomens.

De woningbehoefte in Eindhoven is voornamelijk stedelijk georiënteerd. Het overgrote deel van de woningbehoefte gaat uit naar een grondgebonden woning in een stedelijk woonmilieu buiten het centrum. Opvallend is dat een klein deel van de behoefte aan grondgebonden koopwoningen in een centrum stedelijk milieu landt. Deze vraag kan worden opgevangen door het realiseren van een meer hybride woonvorm, zoals gezinsappartementen in het centrum van Eindhoven.

Specifieke doelgroepen

De toename van het aantal 65-plus huishoudens zorgt ook voor een groeiende behoefte aan woningen die geschikt zijn voor zelfstandig wonen met ondersteuning en zorg aan huis. In de periode tot 2040 wordt een sterke toename verwacht van het aantal inwoners met een indicatie voor langdurige zorg. Door het extramuraliseringbeleid van de rijksoverheid zal het aanbod van intramurale verzorgingsplaatsen naar verwachting niet evenredig meegroeien.

Een specifieke woningvraag is verder te verwachten van studenten. In de gemeente Eindhoven wordt tot het collegejaar 2027-2028 een groei van 120 tot 660 uitwonende studenten verwacht. In de gemeente Helmond blijft het aantal uitwonende studenten tot het collegejaar 2027-2028 naar verwachting stabiel. Voor de andere gemeenten in het SGE is geen informatie beschikbaar over de woningbehoefte van studenten.

De vraag van kennismigranten (expats) maakt onderdeel uit van de totale woningvraag in het SGE. Deze groep woningzoekenden richt zich met name op de gemeente Eindhoven. Volgens onderzoek van het PON zijn in het Stedelijk Gebied Eindhoven daarnaast bijna 20.500 arbeidsmigranten werkzaam, die veelal productiewerk verrichten.

In november 2020 stelden de SGE-gemeenten het Afsprakenkader Huisvesting Arbeidsmigranten Stedelijk Gebied Eindhoven vast. De regionale ambitie is om in de periode 2021 tot en met 2024 ca. 4.000 humane huisvestingsplaatsen voor arbeidsmigranten te realiseren. Er zijn geen afspraken over specifieke aantallen per gemeente, maar iedere gemeente heeft passend bij de aard en omvang een eigen verantwoordelijkheid. In het afsprakenkader wordt onderscheid gemaakt tussen twee typen huisvesting: tijdelijke huisvesting (korter dan 2 tot 3 jaar) en permanente huisvesting (arbeidsmigranten die zich definitief vestigen in Nederland). Hierbij is bekend (op basis van ervaring) dat zo'n 80% van de arbeidsmigranten in de regio er op tijdelijke basis is en zo'n 20% zich definitief vestigt. De woningbehoefte van arbeidsmigranten die zich definitief in het SGE willen vestigen, maakt onderdeel uit van de totale regionale woningbehoefte.

Brabantse agenda wonen (2017)

Naar aanleiding van een motie van Provinciale Staten heeft de provincie Noord-Brabant in 2017 de Brabantse Agenda Wonen (BAW) opgesteld. De BAW is enerzijds gericht op het versnellen van de woningbouwproductie om het kwantitatieve woningtekort in te lopen. Anderzijds richt de agenda zich op een meer integrale aanpak van de woningbouwopgave, waarbij regionale afstemming, inspelen op kwalitatieve woonwensen en verbinding met thema’s als economie, mobiliteit, duurzaamheid, sociale veerkracht en erfgoed centraal staan. In de BAW zijn deze ambities en doelstellingen vertaald in vier actielijnen en zes richtinggevende principes, die in onderstaande infographic zijn weergegeven. Deze lijnen en principes geven aan waarop de komende jaren de accenten liggen als het gaat om het bouwen en wonen in Brabant.

verplicht

Actielijnen en richtinggevende principes Brabantse Agenda Wonen

Conclusie

In het ter hoogte van het plangebied geldende bestemmingsplan ‘Tongelresche Akkers’, zoals op 19 september 2006 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Eindhoven, is voor Tongelresche Akkers als totaal een maximumaantal van 950 woningen opgenomen. Hiervan zijn reeds 591 woningen gerealiseerd, 145 woningen zijn planologisch toegekend aan een nader te ontwikkelen woongebied ten noordoosten van het plangebied. Conform genoemd bestemmingsplan resteert hiermee nog een maximumaantal van 214 woningen. Binnen het plangebied van deelplan 7 en 9 zijn in totaal maximaal 455 woningen voorzien. Per saldo worden hiermee maximaal 241 woningen toegevoegd. Dit past binnen de kwantitatieve prognose voor Eindhoven, zoals is aangegeven in paragraaf 3.5.1. Bovendien is de locatie gelegen binnen het 'bestaand stedelijk gebied' zoals aangegeven in de Interim omgevingsverordening betreft het plangebied een majeure locatie. Onder het Afsprakenkader Wonen SGE 2022 zijn verdichtingen van majeure locaties wenselijk. Daarmee past het binnen de regionale afspraken voor woningbouwontwikkelingen. De verdichting met bijbehorend programma is afgestemd met het SGE.

3.5.2 Lokaal beleid

Woonvisie

De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee maken we de richting waarin we ons willen ontwikkelen duidelijk aan de stad, haar bewoners en alle partijen die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad.

Ambitieuze stad

Eindhoven groeit en wil verder verstedelijken, in het bijzonder in het gebied binnen de Rondweg (Ring). Tot 2030 wil de gemeente minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen dit gebied realiseren. Hierbij wordt gestreefd naar een gemengde en gevarieerde woonomgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En die tegelijkertijd ook groen en gemoedelijk blijft.

Solidaire stad

De gemeente wil dat Eindhoven een inclusieve en solidaire samenleving is. De meeste inwoners kunnen hierin zelf hun plek vinden. Minder zelfredzame inwoners worden hierbij ondersteund. Door de vergrijzing en de decentralisatie van de langdurige zorg, neemt de vraag naar passende huisvesting voor ouderen en bijzondere doelgroepen toe. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie van bijzondere doelgroepen in bepaalde wijken is ongewenst.

Innovatieve stad

De gemeente Eindhoven daagt ontwikkelaars van nieuwe woningen uit om klantgeoriënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. Ook in de aanpak van de bestaande woningvoorraad en in de transformatie van kantoren en zorgvastgoed is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen. Voor inwoners die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte, die snel beschikbaar en financieel bereikbaar is, worden in Eindhoven flexwoningen ontwikkeld. Dit biedt tevens kansen voor transformatie van leegstaand vastgoed. Verder wil de gemeente Eindhoven dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door (collectief) particulier opdrachtgeverschap. Daarnaast wil de gemeente dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor huishoudens met een hoger inkomen.

Woonprogramma Eindhoven 2021-2025

Vanwege de hoge dynamiek op de woningmarkt heeft de gemeenteraad op 15 december 2020 het Woonprogramma 2021-2025 vastgesteld. Het Woonprogramma sluit aan bij eerder vastgesteld beleid voor wonen en de fysieke leefomgeving. De ambities uit de Woonvisie 2015 blijven cruciaal voor de ontwikkeling van de stad, maar komen door de snelle prijsstijgingen in de afgelopen jaren in een ander daglicht te staan. Met het oog daarop kiest de gemeente voor een accentverschuiving richting de volgende ambities:

  1. forse groei van de woningvoorraad (binnen én buiten de ring) om de grote groei van woningen te kunnen opvangen;
  2. een evenwichtig woningaanbod, zodat alle inwoners een betaalbare woning kunnen vinden;
  3. voldoende geschikte woningen voor kwetsbare inwoners.

Eindhoven streeft ernaar om jaarlijks minimaal 3.000 extra woningen aan de voorraad toe te voegen. Voor de stad als geheel is voor de periode 2020-2022 de onderstaande differentiatie leidend:

verplicht

Woningbehoefte naar prijs en segment

Deze percentages hoeven niet bij elk woningbouwproject gerealiseerd te worden. De exacte invulling op projectniveau is onder meer afhankelijk van het (beoogde) woonmilieu en de bestaande woningvoorraad in het betreffende gebied. Het streefpercentage van 20% sociale huur is opgenomen in het Collegeprogramma 2018-2022. Voor de periode daarna voorziet de gemeente Eindhoven een noodzakelijke groei naar 30%.

Kwalitatieve behoefte

Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 455 wooneenheden op een locatie waar in de huidige situatie maximaal 214 woningen zijn toegestaan. Het gaat bij dit planvoornemen om deze reden om een toevoeging van maximaal 241 woningen ten opzichte van het geldend bestemmingsplan. Het betreft grondgebonden woningen in het dure koopsegment, appartementen in het midden- en dure koopsegment en appartementen in het midden huursegment.

Uit het meest recente regionaal woningmarktonderzoek (2018) blijkt dat hier behoefte aan is. Ondanks de grote behoefte aan sociale woningen, is vanwege de ligging van het plangebied in Doornakkers besloten geen sociale woningbouw aan dit stadsdeel toe te voegen zodat een evenwichtigere samenstelling van de bevolking, inkomensgroepen en daardoor balans ontstaat.

Conclusie

Deze ontwikkeling voorziet zowel in een kwalitatieve- als kwantitatieve behoefte. Daarnaast sluit dit plan aan bij de gemeentelijke woonvisie. Geconcludeerd wordt dat onderhavige ontwikkeling in lijn is met het lokale volkshuisvestingsbeleid.

3.5.3 Kamerbewoning en woningsplitsing

Op 24 mei 2022 heeft de gemeenteraad het paraplubestemmingsplan 'parkeren, kamerbewoning en woningsplitsing' vastgesteld. Tot het moment van inwerkingtreding van dit paraplubestemmingsplan, werd via de huisvestingsverordening voorkomen dat woningen zonder vergunning werden gesplitst, omgezet, onttrokken en samengevoegd. Hoewel kamerbewoning en woningsplitsing verschillend zijn en andere toetsingskaders kennen, hebben beiden wel eenzelfde soort ruimtelijk effect op de omgeving en is het wenselijk om deze initiatieven soortgelijk te reguleren in bestemmingsplannen. Door de regeling in het paraplubestemmingsplan wordt kamerbewoning en woningsplitsing voortaan via één vergunning (omgevingsvergunning) geregeld. Deze regeling moet in opvolgende bestemmingsplannen zoals het onderhavige worden overgenomen om geldend te blijven voor het betreffende plangebied. Om die reden is de regeling uit dit paraplubestemmingsplan in dit bestemmingsplan overgenomen.

3.6 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden

3.6.1 Archeologie

Wettelijk en beleidsmatig kader

Nationaal beleid

Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat ernaar gestreefd moet worden om de waarden

op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten

de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard. Het Verdrag van Valletta is vertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van

september 2007 is de gemeente bevoegd gezag op het gebied van archeologie. Per 1 juli 2016 is

de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de

Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen houden ze rekening met (te verwachten)

archeologische waarden. Dit zal na inwerkingtreding van de Omgevingswet overgaan in het

omgevingsplan.

Gemeentelijk beleid

De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd.

Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van

stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor

de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg

ontbreken.

De gemeente Eindhoven heeft op 21 juni 2022 de geactualiseerde archeologische verwachtingen– en waardenkaart vastgesteld. Deze kaart betreft een bureauonderzoek op gemeentelijk schaalniveau. Hierbij zijn de archeologische waarden en verwachtingen omgezet in beleidscategorieën en zijn deze gecombineerd met verstoringsinformatie en de resultaten van eerdere onderzoeken binnen de gemeente. Per categorie is een advies gegeven vanaf welke ondergrens van oppervlakte en diepte het verplicht is om archeologisch (voor)onderzoek uit te laten voeren. De archeologische verwachtingen– en waardenkaart geldt als onderlegger voor nieuwe bestemmingsplannen en het toekomstige omgevingsplan.

Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden

en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische

verwachtingen- en waardenkaart. Volgens deze kaart kent dit plangebied archeologische

verwachtingsgebieden. Binnen het bestemmingsplan dient dan ook rekening te worden gehouden

met archeologische waarden of verwachtingen.

Onderstaande afbeelding verbeeldt de ligging van het plangebied op de archeologische verwachtingen- en waardenkaart gemeente Eindhoven 2022.

verplicht

Uitsnede archeologische verwachtingen- en waardenkaart gemeente Eindhoven 2022 (plangebied rood gearceerd)

In 2021 is door de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant een archeologische QuickScan uitgevoerd

voor de geplande ontwikkeling in het plangebied. De QuickScan had tot doel om de in het verleden uitgevoerde bodemingrepen binnen het plangebied te inventariseren en te bepalen wat de gevolgen zijn voor de archeologische verwachting en archeologische waarden in het plangebied. Op basis van deze inventarisatie zijn de verstoringen binnen het plangebied in kaart gebracht en is een advies gegeven ten aanzien van de archeologie in de verdere planvorming. De QuickScan heeft aangetoond dat de kans op het aantreffen van behoudenswaardige archeologische resten voor delen van het plangebied nog steeds aanwezig is. Omdat de graafwerkzaamheden ten behoeve van de planontwikkeling negatieve gevolgen kunnen hebben voor de potentieel aanwezige archeologische resten wordt geadviseerd om gravend onderzoek uit te laten voeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. Op basis van de resultaten uit de QuickScan kan de gemeente Eindhoven de conclusies onderschrijven en daarmee ook het advies om binnen het plangebied archeologisch vooronderzoek uit te laten voeren.

Het vervolgonderzoek dient plaats te vinden volgens de meest recente versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en aan de hand van een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE) uitgevoerd te worden door een archeologisch bedrijf dat is bevoegd tot het uitvoeren van archeologische opgravingen (Erfgoedwet 2016, art. 5.4 en Besluit Erfgoedwet art. 3). Op basis van de uitkomsten kan de gemeente in beginsel een beslissing nemen over de behoudenswaardigheid van archeologische resten binnen het plangebied en eventueel overgaan tot maatregelen voor behoud in situ (door planaanpassing) of het veiligstellen van de archeologische informatie door middel van vervolgonderzoek (opgraving). Voorafgaand aan het opstellen van het PvE dient een archeologisch bureauonderzoek te worden opgesteld waarin een gespecificeerd verwachtingsmodel opgesteld kan worden voor het plangebied. Hiermee kunnen in het PvE gerichte onderzoeksvragen worden opgesteld voor het uit te voeren proefsleuvenonderzoek.

Toetsing

Volgens de vastgestelde gemeentelijke archeologische verwachtingen- en waardenkaart ligt het plangebied aan de westzijde deels binnen een zone met een hoge archeologische verwachting (categorie 5). Binnen deze categorie geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen dieper dan 30 cm beneden maaiveld én groter dan 250 m². De oostzijde van het plangebied ligt binnen een zone met een middelhoge archeologische verwachting (categorie 6). Binnen deze categorie geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen dieper dan 30 cm beneden maaiveld en groter dan 2.500 m².

Onderhavige ontwikkeling overschrijdt de onderzoeksdrempel van beide archeologische verwachtingswaarden. Hiertoe heeft The Missing Link een archeologische bureauonderzoek opgesteld en heeft ADC ArcheoProjecten een verkennend booronderzoek uitgevoerd. De onderzoeken zijn respectievelijk als bijlage 1 bij de toelichting en bijlage 2 bij de toelichting opgenomen.

Bureauonderzoek

In het plangebied kunnen archeologische resten voorkomen vanaf het Laat-Paleolithicum tot en met de Nieuwe Tijd. Deze resten kunnen in principe direct vanaf het maaiveld voorkomen, in de top van het dekzand.

Op de flanken en de aangrenzende dekzandrug kunnen archeologische resten worden verwacht. Het gaat om jachtkampjes met haarden en vuursteenstrooiingen. Door de ligging aan het beekdal kunnen aan water gerelateerde vondsten zoals (houten) fuiken, (verbrande) visresten, resten van bruggen, voorden of knuppelpaden verwacht worden, maar ook rituele deposities. Nederzettingen kunnen voorkomen vanaf het Neolithicum, met huisplaatsen en sporen van landgebruik en -inrichting. Voor de periode Late Prehistorie tot en met de Vroege Middeleeuwen geldt een middelhoge verwachting. Voor de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd geldt een lage verwachting voor het aantreffen van bewoningsresten, aangezien bewoning ontbreekt op historisch kaartmateriaal. Uit deze periode kunnen nog wel resten van landgebruik en -inrichting worden aangetroffen. Vanwege recente ingrepen, zoals egalisatie, sanering en de aanleg van kabels en leidingen, is de kans dat intacte archeologie wordt aangetroffen tussen 0 en 50 cm beneden maaiveld laag. Mogelijk is er lokaal sprake van diepere verstoringen.

Geadviseerd wordt om de archeologische verwachting vanuit dit bureauonderzoek te toetsen middels een verkennend booronderzoek. Hoewel dit booronderzoek niet kan dienen om archeologische resten op te sporen, is het wel aan te raden om op deze manier meer inzicht te krijgen in de aanwezige bodemopbouw en met name de intactheid ervan: door ingrepen in het verleden kan het bodemprofiel dusdanig verstoord zijn geraakt dat (lokaal) geen intacte archeologie meer te verwachten is. Ook als alleen lokaal diepere verstoringen voorkomen, kan het booronderzoek helpen om een eventueel proefsleuvenonderzoek zo efficiënt mogelijk in te steken door bijvoorbeeld bepaalde zones op grond van verstoring uit te sluiten van vervolgonderzoek.

Wel wordt benadrukt dat het systematisch prospecteren van beekdalen zeer moeilijk tot onmogelijk is zonder een hele specifieke vraagstelling en bijbehorende onderzoeksmethodiek, vanwege het tijdelijke en/of incidentele gebruik van deze landschappen en het verschil daardoor in materiële neerslag in vergelijking met bijvoorbeeld ‘standaard’ nederzettingscontexten. Zie hiervoor ook de KNA Leidraad Beekdalen in Pleistoceen Nederland. Geadviseerd wordt dan ook om hier bij het proefsleuvenonderzoek rekening mee te houden, bijvoorbeeld middels aanvullende vraagstelling en/of methodiek (al dan niet met betrekking tot een eventuele doorstart naar een opgraving).

Bovenstaande betreft een onafhankelijk tot stand gekomen advies, op basis van bekende informatie en de kwaliteitsnormen van de beroepsgroep archeologie. Naar aanleiding van dit advies zal de bevoegde overheid (de gemeente Eindhoven) een eigen besluit nemen. In dat besluit kan en mag de bevoegde overheid beredenerend afwijken van het advies. Mocht het plangebied in dat besluit worden vrijgegeven door de bevoegde overheid en er worden onverhoopt toch archeologische waarden aangetroffen tijdens de geplande graafwerkzaamheden, dan geldt op basis van de Erfgoedwet de plicht deze zogenaamde toevalsvondsten te melden bij het Rijk. Uit praktische overweging is het aan te bevelen deze melding te doen bij de bevoegde overheid, de gemeente Eindhoven.

Verkennend booronderzoek

ADC ArcheoProjecten adviseert, in aansluiting op het advies uit de quickscan en de bureaustudie, een inventariserend veldonderzoek door middel van het aanleggen van proefsleuven (IVO-P) uit te laten voeren. Ten zuidoosten van de boorraai 14-18-23 is dit enkel nodig waar in het kader van de nieuwbouw dieper wordt verstoord dan 150 cm -mv (algemene diepte top A-horizont plus enkele decimeters buffer). Ter hoogte van boring 9-13, 17 en 22, ofwel ter hoogte van de voormalige weg, is proefsleuven onderzoek nodig indien de nieuwbouw dieper reikt dan 30 cm -mv (minimale diepte mogelijke (half-)verharding historische weg plus enkele decimeters buffer). Tot slotte kan ten noordwesten van de historische weg een archeologisch niveau direct beneden de bestaande bouwvoor (10 tot 50 cm dikte) gelegen zijn en wordt daarmee in potentie door elke ontwikkeling bedreigd wordt, waardoor proefsleuven onderzoek noodzakelijk is bij alle bodemingrepen (een buffer van enkele decimeters in acht genomen).

Op basis van het verkennend booronderzoek werd verwachting in het gehele onderzoeksgebied bijgesteld naar (laag tot) middelhoog. In lijn met het advies van de Omgevingsdienst Zuidoost- Brabant kan daarom eerst een karterend proefsleuvenonderzoek worden uitgevoerd met een dekkingsgraad van 5%. Wanneer daarin archeologische sporen worden aangetroffen dan kan worden doorgestart naar een 10% dekkingsgraad.

De exacte invulling van de werkzaamheden dient voorafgaand aan het veldwerk te worden vastgelegd in een door de bevoegde overheid goed te keuren Programma van Eisen (PvE). Hierbij dient opgemerkt te worden dat op basis van de quickscan vervolgonderzoek niet nodig werd geacht in de meest oostelijke strook van het plangebied, direct ten oosten van het onderzoeksgebied van het verkennend booronderzoek, daar hier sanering heeft plaatsgevonden tussen 50 en 100 cm diepte. De boringen hebben echter laten zien dat een archeologisch niveau beneden 100 cm -mv kan liggen en daarmee nog intact kan zijn.

Programma van Eisen (PvE)

Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten van het verkennend booronderzoek heeft The Missing Link een Programma van Eisen (PvE) voor het aanvullende proefsleuvenonderzoek opgesteld. In het PvE staan de eisen aan het veldwerk, de uitwerking en rapportage. Het PvE is als bijlage 3 bij de toelichting opgenomen.

Conclusie

De bevoegde overheid dient op basis van de uitgevoerde onderzoeken en het PvE een selectiebesluit te nemen. In lijn met de geactualiseerde gemeentelijke archeologische verwachtingen- en waardenkaart zijn de verwachtingswaarden binnen het plangebied als dubbelbestemming in de regels en verbeelding van onderhavig bestemmingsplan opgenomen.

3.6.2 Cultuurhistorie

Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorisch waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.

Aan de zuidzijde van het plangebied bevindt zich het Eindhovensch kanaal met aan weerszijden een groenstructuur. Op de cultuurhistorische waardenkaart is dit kanaal aangeduid als ‘historische waterloop’ en het groen aan beide zijden van het kanaal als ‘groengebied met cultuurhistorische waarde’.

verplicht

Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Eindhoven (plangebied rood omlijnd)

Conclusie

Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling blijft de zone van het Eindhovensch kanaal ongewijzigd waardoor de cultuurhistorische waarden worden behouden.

3.7 Verkeer En Parkeren

3.7.1 Ontsluiting en routing

Ontsluiting

De wijk Tongelresche Akkers is opgebouwd rond een ontsluitingslus, bestaande uit de Klavecimbellaan en Generaal Cronjéstraat (noordelijke wijkontsluiting), Xylofoonlaan, Partituurlaan (westelijke wijkontsluiting) en de Quinten Matsyslaan (westelijke verlenging van de Partituurlaan). Via deze erftoegangswegen zijn het centrum van Eindhoven, de N270 en de Ring gemakkelijk te bereiken. Deelgebied 7-9 kent binnen het gebied geen wegen voor doorgaand verkeer. De wegen in het gebied zijn ingericht als erftoegangsweg/verblijfsgebied. Het uitgangspunt van de wijk is een autoluw karakter met goede en aantrekkelijke voorzieningen voor langzaam verkeer (fietser, voetganger).

Er is dan ook veel aandacht besteed aan de routing voor langzaam verkeer. Het is aantrekkelijk om met de fiets door en uit de wijk te bewegen. De fietsverbindingen zijn verschillend van opzet en karakter en bedienen daarmee verschillende doelgroepen. De langzaam verkeersverbindingen zijn onderdeel van het stedelijk fietsnetwerk. In het mobiliteits- beleidsdocument “Eindhoven op de weg” en in de Agenda Fiets is deze opzet vastgelegd.

verplicht

Overzicht wegenstructuur en fietsroutes, in blauw woningen binnen het plangebied

De centrale woonstraat door deelplan 7-9 (blauwe woonblokken) sluit aan op de Partituurlaan. Deze centrale woonstraat ontsluit de verschillende bouwblokken via de parkeerhoven. De straten door het deelplan kennen een vergelijkbaar profiel (5,00 m breed) als de straten in de bestaande omgeving.

Diagonaal door deelplan 7-9 ligt een fietsroute, vanaf de Kanaaldijk Zuid over het kanaal door het plangebied en in noordelijke richting onder het spoor (Doolstraat). Deze route maakt deel uit van het fietsroutenetwerk van Eindhoven. Er zijn ook verschillende routes die vanuit het deelgebied 7-9 genomen kunnen worden naar het bestaande winkelcentrum. Nieuwe en bestaande fietsroutes in het gebied worden geoptimaliseerd tijdens de ontwikkeling om kwalitatief hoogwaardige routes te realiseren. Ook voor de voetganger worden in en rond het plangebied voorzieningen gerealiseerd in de vorm van trottoirs en vrijliggende voetpaden. In de groen gearceerde assen liggen fietsroutes en wandelpaden.

Verkeersintensiteiten

De verkeersgeneratie van een wijk wordt niet specifiek vermeld in de verkeers- en parkeernormen van de gemeente Eindhoven. Daarom is de CROW-richtlijn gehanteerd. Er bestaat een onderverdeling in verschillende woningcategorieën voor deelgebied 7-9:

135 koop, tussen-hoek = min 6,7 / max 7,5 (7,1) = 958,5

19 koop, etage, duur = min 6,7 / max 7,5 (7,1) = 134,9

248 koop, etage, midden = min 5,2 / max 6,0 (5,6) = 1.388,8

53 huur, etage, duur = min 5,2 / max 6,0 (5,6) = 296,8

455 woningen Totaal: 2.779 verkeersbew. / werkdagetmaal.

verplicht

Huidige verkeersintensiteit rondom Tongelresche Akkers. Plangebied rood omlijnd, met nieuw straten en langzaam verkeersroute. Gebaseerd op: www.dataportaal.brabant.nl (2019) – bijlage 01

De maximaal acceptabele intensiteit voor een erftoegangsweg 30 km/u bedraagt conform de richtlijnen van het CROW 6.000 mvt/etm. Voor 50 km/u gebiedsontsluitingsweg is dat 15.000 mvt/etm. Met de bouw van circa 455 woningen in deelgebied 7-9 neemt de intensiteit op de wegen in en rond het gebied toe. Door de toename van het aantal verkeersbewegingen zal echter op geen van de wegen in de 30 km/h- en 50 km/h-gebieden de maximale verkeersstroom overschrijden, wel zullen enkele wegen drukker worden dan in de huidige situatie.

De verkeersbewegingen voortkomend uit deze nieuwe ontwikkeling verdelen zich over de wegen in het gebied waarbij de Partituurlaan het grootste gedeelte van het verkeer zal verwerken. Op basis van de berekeningen, de ligging van functies ten opzichte van het gebied, wegenstructuur en het kaartje hierboven kan gesteld worden, dat de Partituurlaan naar verwachting het grootste deel van de verkeerstoename zal verwerken, en wel ongeveer 1.500 van de ruim 2.800 dagelijkse bewegingen. Deze weg leidt, overgaande in de Quinten Matsyslaan in westelijke richting naar de Ring van waaruit vele bestemmingen in- en rond de stad bereikt kunnen worden. De overige verkeersbewegingen zullen verwerkt worden door de Xylofoonlaan en de Klavecimbellaan die met name zorgen voor de noordelijke/noordoostelijke ontsluiting. De Kanaaldijk-Noord tenslotte zal ca. 400 mvt/etm verwerken. Deze wegen kunnen de toename verwerken; het wegprofiel (5,00 m) biedt voldoende capaciteit om het verkeer adequaat af te wikkelen. Slechts op een klein gedeelte van de Quinten Matsyslaan, tussen de Rogier van der Weydenstraat en de Gerard Davidstraat, ligt de intensiteit straks dicht bij de maximaal acceptabele intensiteit voor dit straatprofiel, maar toch met voldoende ruimte om verdere groei op te kunnen vangen.

Op basis van de wegprofielen en verkeersstromen is er, met inachtneming van de richtlijnen van het CROW, geen aanleiding om knelpunten te verwachten. In tabel 3.1 op de volgende pagina is ook de verkeersgeneratie van de in de periode 2019-2021 ontwikkelde woningen noordelijk en westelijk van deelplan 7-9 opgenomen. Tevens is de afname van de verkeersintensiteit (verkeerstellingen zie bijlage 02), door de afsluiting van de Doolstraat onder het spoor, meegenomen in de tabel/berekening. Uit de analyse blijkt dat de toename van de intensiteiten als gevolg van de nieuw gebouwde woningen vrijwel even groot is als de afname van de intensiteiten door de afsluiting van de Doolstraat, waardoor het saldo rond 0 uitkomt.

De profielen van de straten zijn met 5,00 (woonstraat) tot 5,50 m (buurtstraat/ wijkontsluitingslus) gericht op het beheerst faciliteren van het (auto) verkeer. De straten kunnen zo naast regulier autoverkeer ook calamiteitenverkeer, goederenverkeer, vuilnisdiensten veilig en efficiënt verwerken. Er is geen sprake van groot opgezette wijkontsluitingswegen, maar een fijnmazig netwerk van buurt- en woonstraten, waarbij de wegen in westelijke en noordelijke richting een steeds wat ruimere opzet krijgen. Deze opzet past dan ook goed binnen het nieuwe landelijke beleidsuitgangspunt “30 binnen de kom”. Goede voorzieningen voor langzaam verkeer en een sterke inzet op deel- en actieve mobiliteit zorgen ervoor dat de buurtstraten niet overbelast worden.

Hieronder volgt een beeld van de straten rond de nieuwe wijk met de toekomstige verkeersintensiteit, en een overzichtstabel van de huidige en toekomstige verkeerssituatie. De verkeersgeneratie tussen 2019 en 2023 is berekend aan de hand van de gebouwde woningen en de huidige CROW-richtlijnen, daarbovenop is geen autonome groei berekend. Voor de toekomstige verkeerssituatie is rekening gehouden met de berekende verkeersgeneratie van de nieuwe ontwikkeling (2.779 mvt/etm).

verplicht

Straten rond het ontwikkelingsgebied met toekomstige verkeersintensiteiten. Plangebied rood omlijnd, met nieuwe straten en langzaam verkeersroute

verplicht

Tabel 3.1: Overzichtstabel van verkeersintensiteiten

* Verkeersintensiteitskaart van de website www.dataportaal.brabant.nl (2019).

** Voor verkeersgegevens Doolstraat zie bijlage 02.

*** Verkeersgeneratie berekend op basis van de 162 woningen die in 2019-2021 worden toegevoegd, namelijk deelgebieden 4B, 6 en 8. Totaal: 1,200 mvt/etm

14 koop, vrijstaand = min 7,8 / max 8,6 (8,2) = 114,8

48 koop, twee-onder-een-kap = min 7,4 / max 8,2 (7,8) = 374,4

100 koop, tussen-hoek = min 6,7 / max 7,5 (7,1) = 710

**** Verkeersgeneratie berekend op basis van de 145 woningen die in 2023 worden toegevoegd, namelijk deelgebieden 10 en 11. Totaal: 1.100 mvt/etm

15 koop, vrijstaand = min 7,8 / max 8,6 (8,2) = 123

77 koop, twee-onder-een-kap = min 7,4 / max 8,2 (7,8) = 600,6

53 koop, tussen-hoek = min 6,7 / max 7,5 (7,1) = 376,3

***** Verkeersgeneratie berekend op basis van de 455 woningen in deelgebied 7-9. Totaal: 2.779 mvt/etm, afgerond naar 2.800 mvt/etm

3.7.2 Verkeer; kenschets per modaliteit

Openbaar vervoer

Het uitgangspunt voor de wijk Tongelresche Akkers is een autoluwe opzet. De wijk wordt ontsloten door buslijn 5, over de Generaal Cronjéstraat/Doornakkersweg.

De afstand tot het openbaar vervoer bedraagt daardoor, hemelsbreed ca. 700 meter is. Gezien de afstand tot de bestaande buslijn is het dus minder aantrekkelijk om het OV te gebruiken vanuit deelgebied 7-9. Er wordt dan ook ingezet op andere modaliteiten om het autoluwe karakter van de wijk te waarborgen, waaronder het nadrukkelijk inzetten op deelmobiliteit en realisatie van (door)fietsroutes en goede voorzieningen voor voetgangers.

verplicht

Overzicht busroute 5 (teal/aqua) rondom Tongelresche Akkers. Plangebied rood omlijnd

Fietsroutes

Om fietsen nog aantrekkelijker te maken zijn er voor de wijk verschillende fietsroutes voorzien, aansluitend op doorfietsroute ten zuiden van het gebied (ten zuiden van het kanaal). Via de deze doorfietsroute zijn zowel het centrum van Eindhoven als Helmond, Nuenen en Geldrop goed bereikbaar (zie afbeelding 5). Ook is het centrum van Eindhoven goed bereikbaar via de aantrekkelijke, centrale groene langzaam verkeersas door de wijk. Naast elektrische auto's zal ook het gebruik van e-bikes gestimuleerd worden. Het betreft dan zowel particuliere als gedeelde/huurfietsen. Niet alleen via de doorfietsroute aan de zuidzijde van het kanaal maar ook langs de Kanaaldijk Noord is het centrum van Eindhoven snel per (E) fiets bereikbaar. Via het nieuw te ontwikkelen Orkestpad en de Doolstraat zijn bestemmingen ten noordoosten van het gebied vlot per fiets bereikbaar. Door de nadrukkelijke inzet op goede infrastructuur voor langzaam verkeer, goede stallingsvoorzieningen voor de fiets in het gebied en een aantrekkelijk fiets(deel) programma, zal de auto niet altijd de meest aantrekkelijk modaliteit zijn.

verplicht

Fietsnetwerk van Eindhoven met doorfietsroutes nabij het gebied groen en geel (plangebied rood omlijnd)

Deelmobiliteit

Binnen Eindhoven zijn er verschillende providers actief die (o.a. elektrische) deelmobiliteit aanbieden. Deze services worden nu reeds actief aangeboden in het reeds ontwikkelde deel van Tongelresche Akkers en bieden de mogelijkheid om de deelauto overal binnen het servicebied op te pikken of achter te laten (heel Eindhoven is een HUB). Wanneer er geen deelauto in de buurt staat wordt deze als service gebracht en gehaald. Lopen of fietsen naar een mobiliteitsHUB (parkeer-knooppunt) is daarmee verleden tijd en de deelauto een goed alternatief voor de eigen auto. De hele stad wordt gezien als een HUB met op verschillende locaties aanbod van de verschillende vormen van deelmobiliteit (deelauto, deelstep, deelfiets). Deze services zullen actief in het nieuwe plangebied aangeboden worden. Hiermee wordt ingespeeld op de ambitie van een autoluwe wijk. De services zullen vanaf de eerste ontwikkeling aangeboden worden, hierover worden afspraken gemaakt met aanbieders.

Doelgroepen voor deze service zijn vooral de bewoners van de kleinere rijwoningen en appartementen. Dit zijn koopstarters en (voor alle grondgebonden woningen) tweeverdieners die (minimaal) één stap verder zijn in de wooncarrière. Veelal zijn dit (jonge) of aanstaande gezinnen en voor de grotere woningen oudere gezinnen. De bewoners van de (midden)huurappartementen zijn geen specifieke doelgroep, maar wel de veelal jonge(re) koppels of ouderen die bijvoorbeeld hun woning verkocht hebben en graag willen huren.

Door de ligging nabij het centrum en dagelijkse voorzieningen zal de fiets, veelal belangrijkste vervoermiddel zijn. Daarom zullen ook e-bikes, cargobikes en deelfietsen gestimuleerd worden, zoals eerder uitgelegd.

3.7.3 Parkeren

Autoparkeren

Op 24 september 2019 is door het college van Burgemeester en Wethouders de 'Actualisatie nota parkeernormen (2019)' vastgesteld, hier na te noemen 'de nota'. In de nota wordt beschreven hoe omgegaan dient te worden met het thema parkeren, zowel autoparkeren als fietsparkeren. Ten grondslag aan deze nota ligt de CROW-publicatie 317 ‘Kencijfers Parkeren en Verkeersgeneratie’.

verplicht

Tabel 3.2: Parkeernormen uit Actualisatie Nota Parkeernormen 2019.

Per functie is de parkeernorm weergegeven in aantallen parkeerplaatsen per eenheid. Tevens is het aandeel bezoekers aangegeven. Dit aandeel is reeds in de weergegeven parkeernormen opgenomen

Volgens de nota moet de ontwikkeling voorzien in de behoefte van de op het moment van toetsing geldende parkeernormen. Bij het bepalen van de parkeerbehoefte houden we rekening met de aanwezigheidspercentages en deels dubbelgebruik. Ook moet er een redelijk evenwicht zijn in de berekende parkeerbehoefte en het aanbod aan de betreffende parkeerplaatsen, verspreid over het plangebied.

Kijkend naar gebruikscomfort en, primair, verkeersveiligheid (oversteekbaarheid Klarinetstraat) en het voorkomen van onnodige verkeersbewegingen zoals zoekverkeer zijn er voor de toepassing van de parkeerberekening en de ruimtelijke uitwerking daarvan uitgangspunten opgesteld. Zo wordt in de noordelijke planhelft een aantal parkeerplaatsen vast toegekend aan woningen. Dit om te voorkomen dat er parkeeronbalans ontstaat tussen de noordelijke en zuidelijke planhelft.

Bij de uitwerking van de parkeerbalans per bouwblok wordt, evenals per planhelft (noordelijk en zuidelijk deel), maatwerk geleverd. Daarom kan niet volledig de rekentool, die is gebaseerd op 100% uitwisselbaarheid, worden gebruikt. Weliswaar zijn de parkeeraantallen, voortkomend uit de alternatieve parkeerberekening, ruimtelijk inpasbaar in het stedenbouwkundig plan, dan wel het bestemmingsplan. Het merendeel komt binnen de parkeerhoven van de appartementsgebouwen op eigen terrein, deels op de openbare weg. Dit laatste betreft in hoofdzaak het aandeel bezoekersparkeren.

Parkeerbalansberekening:

Op basis van het nu bekende programma is een parkeerbalansberekening gemaakt:

Programma:

- 135 Grondgebonden woningen >120 m² BVO

- 19 Niet grondgebonden woningen >120 m² BVO

- 290 Niet grondgebonden woningen 60-120 m² BVO

- 11 Niet grondgebonden woningen <60 m²

Totaal 455 woningen

Parkeernorm:

- 135 x 1,4 = 189 pp

- 19 x 1,2 = 22,8 pp

- 290 x 0,9 = 261 pp

- 11 x 0,7 = 7,7 pp

- 455 x 0,3 = 136,5 pp (=bezoekers)

Totaal 617 pp nodig

135 parkeerplaatsen worden toegewezen aan de grote woningen >120 m² BVO.

345,5 parkeerplaatsen zijn nodig bewoners (niet toegewezen parkeerplaatsen)

136,5 parkeerplaatsen zijn nodig voor bezoekers (niet toegewezen parkeerplaatsen).

Aanwezigheidspercentage zaterdagavond

136,5 (136,5 x 100%) parkeerplaatsen zijn gereserveerd voor bezoekers.

276,4 (345,5 x 80%) parkeerplaatsen bewoners vrij uitwisselbaar.

135 parkeerplaatsen worden toegewezen aan de grote woningen.

Totaal 547,9 parkeerplaatsen benodigd

Aanwezigheidspercentage werkavond

109,2 (136,5 x 80%) parkeerplaatsen zijn gereserveerd voor bezoekers.

311 (345,5 x 90%) parkeerplaatsen bewoners vrij uitwisselbaar.

135 parkeerplaatsen worden toegewezen aan de grote woningen.

Totaal 555,2 parkeerplaatsen benodigd

Aanwezigheidspercentage werkavond = maatgevend

Aanwezig:

553 parkeerplaatsen aanwezig op eigen terrein

11 parkeerplaatsen mogelijk te realiseren in de openbare ruimte

Totaal 564 parkeerplaatsen aanwezig

Totaalbalans:

564 – 555,2 = + 8,8 pp

Wijzigingen in het aantal parkeerplaatsen en het aanleggen van meer parkeerplaatsen zijn niet uitgesloten aangezien de parkeernormen kunnen wijzigen en het programma nog anders verdeeld kan worden over de bouwblokken. Dat wordt bezien bij de aanvraag omgevingsvergunning.

Fietsparkeren

In de Actualisatie nota parkeernormen (2019) wordt beschreven hoe omgegaan dient te worden met fietsen. Ook voor fietsparkeren is een norm opgesteld; deze staat in de Beleidsnota Fietsparkeren. Hierin is aangegeven dat zowel het bewonersdeel alsook het bezoekersdeel inpandig moet worden opgelost. Bij grondgebonden woningen wordt het stallen voor bewoners opgelost in individuele bergingen. Bezoekers veelal op het betreffende perceel.

Bij niet-grondgebonden woningen wordt een individuele berging of een collectieve gebouwde stallingsruimte aangewezen voor bewonersfietsen. Voor bezoekersfietsenstallingen geldt dat deze ook buitenpandig gerealiseerd mogen worden op deze locatie. Dit kan zowel in de parkeerhoven alsook aan de buitenranden van de gebouwen plaatsvinden. Voor alle fietsparkeervoorzieningen geldt dat deze goed bereikbaar dienen te zijn vanaf de openbare weg.

verplicht

Tabel 3.5 Parkeernorm voor fietsparkeren uit Actualisatie Nota Parkeernormen 2019

In deelgebied 7-9 komen circa 455 woningen, van appartementen en stadswoningen tot eengezinswoningen. Dit betekent de volgende behoefte aan fietsparkeerplaatsen:

verplicht

Tabel 3.6 Parkeertelling fietsen op basis van de Rekentool Parkeerbehoefte Fiets – Gemeente Eindhoven

Totaal benodigd: 1.599 pp

In het gebied is voldoende ruimte om het bezoekersfietsparkeren te faciliteren. Bij de vormgeving van bergingen en gezamenlijke ruimtes wordt in het bijzonder aandacht besteed aan stallingsfaciliteiten voor de fiets. Deze worden waar mogelijk direct nabij de entree van de complexen gerealiseerd en worden aantrekkelijk en gebruiksvriendelijk vormgegeven.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er binnen het plangebied wordt voorzien in de benodigde parkeervoorzieningen. De parkeerbalans van de directe omgeving wordt hiertoe niet verstoord.

3.8 Groen

3.8.1 Groenbeleidsplan

Begin 2017 is een actualisatie van het Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen “het verhaal van de stad”, wat de waarde van groen is, welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. De doelen van het Groenbeleidsplan 2017 zijn:

  • Richting geven aan ontwikkelingen en ambities formuleren;
  • Faciliteren van de ontwikkeling van Eindhoven als gezonde, klimaat adaptieve en groene stad om zo de vitaliteit en het welzijn van haar bewoners naar een hoger plan te kunnen brengen;
  • Aanknopingspunten bieden voor beheer en inrichting;
  • Groen en groenontwikkelingsmogelijkheden voor Eindhoven duurzaam veiligstellen waar het moet en flexibiliteit bieden waar het kan;
  • Partners in de stad inspireren en stimuleren: inwoners, bedrijfsleven, kennis- en onderwijsinstellingen en overheid.

Het Groenbeleidsplan 2017 blijft van kracht tot de gemeenteraad anders beslist, het streven is een geldigheid van 10 jaar of langer. Het plan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.

In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven.

Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.

verplicht

Ruimtelijke strategieënkaart zoals opgenomen in het Groenbeleidsplan 2017

Strategie 1: Stad, rood beeldbepalend

In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen. Binnen de strategie ‘Stad, rood beeldbepalend’ zijn ‘groenarme’ gebieden te onderscheiden. Dit zijn gebieden met een groenareaal onder de landelijke norm van 75 m² per woning. Hier wordt gestreefd naar een groei van het groenareaal, bijvoorbeeld bij herstructurering. Hierbij kan worden gedacht aan meer ruimte voor groen, vermindering van verharding en een hogere kwaliteit van het groen bij gebrek aan ruimte.

Structureel stadsgroen

Bij deze strategie gaat het om het netwerk van de binnenstedelijke groenstructuur. Het zijn bijvoorbeeld parken, plantsoenen en grote private tuinen. Daarnaast behoort ook de groenstructuur opgehangen aan het netwerk van wegen, beken en kanalen tot deze strategie. Het groen heeft hier vooral de structurerende functie van een groene dooradering en geleding van de stad, maar doet ook dienst als ruimte voor ontmoeting, recreatie en ontspanning, natuur en waterberging. Als uitgangspunt wordt ingezet op een robuust en volledig groen netwerk. Dit is nodig om onder andere de netwerken van waterlopen, recreatieve routes en ecologische verbindingen goed te laten functioneren.

Verordening bomen

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen 2021. Deze is op 6 april 2021 door de gemeenteraad vastgesteld en de verordening met bijbehorende regels is op 23 april 2021 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels voor compensatie is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming (Wnb). De wet natuurbescherming is van toepassing op:

  • Bossen die buiten de ‘bebouwde kom Wnb’ liggen;
  • Alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are;
  • Bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.

Voor bomen geldt dus of de Wet natuurbescherming of de Verordening Bomen 2021. Voor het vellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden bij de Provincie Noord-Brabant.

Verordening Bomen 2021

In de verordening Bomen 2021 is de bescherming van bomen geregeld, doordat voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig is. Daarbij kan ook nog worden gezorgd voor herplant van de te kappen bomen (compensatieplicht). De verordening bevat regels over hoe wordt omgegaan met overlast door bomen, de compensatieplicht bij kap, de indieningsvereisten bij vergunningaanvraag, de beoordeling (weigeringsgronden) van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in bomen.

Conform de verordening is een vergunning voor kappen van bomen nodig als:

  • Bomen vanaf 45 cm stamomtrek op gemeentegrond of op particuliere percelen groter dan 250 m2;
  • Een houtopstand die voor de eerste keer wordt teruggesnoeid tot op de hoofdtakken of stam;
  • Een houtopstand, ongeacht de stamomtrek, die is aangelegd op grond van een herplant-, compensatie en/of instandhoudingsplicht op grond van artikel 6 og een overeenkomst met het college;
  • Voor het voorhanden of in voorraad hebben dan wel het vervoeren van een gekapte houtopstand of delen ervan met een plantenziekte is een omgevingsvergunning vereist, voor zover deze plantenziekte zich kan verspreiden is wel een vergunning nodig.

Groene kaart

Een belangrijk onderdeel van de Verordening Bomen is de Groene Kaart. Het is een topografische kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstand. De Groene Kaart bevat verschillende categorieën houtopstanden. Voor bomen in gemeentelijk eigendom (publiek eigendom) kent de Groene Kaart zes categorieën:

  • Monumentale bomen;
  • Waardevolle bomen;
  • Basisbomen;
  • Bomen hoofdstructuur;
  • Bomen nevenstructuur;
  • Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend.

De Groene Kaart kent daarnaast voor bomen in particulier eigendom (privaat eigendom) drie categorieën:

  • Waardevolle bomen;
  • Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend;
  • Bomen op percelen van 500 m² of groter.

Voor het vellen van een houtopstand die deel uit maakt van tenminste één van deze categorieën is, behoudens een aantal vrijstellingen, een omgevingsvergunning verplicht.

Nadere regels

De Verordening is uitgewerkt in nadere regels Bomen. Deze zijn op 19 juli 2016 vastgesteld door het college en op 4 augustus 2016 in werking getreden. De beleidsregels geven inzicht in de wijze waarop het college gebruik maakt van de aan haar in de Verordening toegekende bevoegdheden tot het aanwijzen en plaatsen van houtopstanden op de Groene Kaart. Tevens zijn richtlijnen uitgewerkt voor omgang met overlast, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de weigeringsgronden bij beoordeling van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in houtopstanden.

Tongelresche Akkers

In het kader van het voorgaande bestemmingsplan ‘Tongelresche Akkers 2006’ is reeds aandacht besteed aan de uitwerking van de groenstructuur. Hierin is tevens het als ecologische verbindingszone aangegeven Eindhovensch kanaal betrokken.

Bij de invulling van het stedenbouwkundig plan is rekening gehouden met ontwikkeling van de ecologische en recreatieve kwaliteiten van het kanaal.

Aanvullend op deze ecologische verbindingszone is in Tongelresche Akkers ruimte gereserveerd voor het realiseren van een ecologische verbindingszone (een in het Groenbeleidsplan beschreven ambitie) tussen de Urkhovense- en Gijzenrooische Zegge. Met de gemeente Geldrop-Mierlo is de afspraak gemaakt de ecologische verbindingszone in het plan Tongelresche Akkers en de ecologische verbindingszone aan de westelijke grens van de gemeente Geldrop-Mierlo zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen.

De noord-zuid lopende landschapsecologische zone vindt zijn beloop buiten Tongelresche Akkers om, namelijk via de oostelijk van de wijk gelegen beekdalen van de Dommel en de Kleine Dommel. In het Groenbeleidsplan is aangegeven dat in deze gebieden de natuurfunctie en natuurontwikkeling voorop staan, gecombineerd met extensieve recreatie.

3.8.2 Groenstructuur

De groenstructuur in het stedenbouwkundig plan voor de wijk Tongelresche Akkers is afgeleid van aanwezige bomen(lanen) en groenelementen. De groenstructuur (groene frame) definieert de verschillende woonvelden in Tongelresche Akkers. Het groene frame sluit vervolgens aan op de aanwezige groenstructuur van de bestaande woonwijk Doornakkers. In de kanaalzone, waar onderhavig plangebied ligt, is rekening gehouden met de aanwezige en verder te ontwikkelen ecologische verbindingszone.

Het groen in Tongelresche Akkers is onderverdeeld in de volgende onderdelen:

  • Oost-west georiënteerde formele groenzones en noord-zuid lopende informele groenzones. In deze zones zijn bestaande bomen ingepast en heeft aanvulling plaatsgevonden met nieuwe aanplant. Deze bepalen in hoofdlijnen het groene frame.
  • De hoofdontsluiting. Deze weg is aangeplant met grotere bomen waardoor een krachtig groen beeld is ontstaan.
  • De kanaalzone. Deze krijgt zowel een ecologische als recreatieve functie.
  • In de woonvelden zelf is ook ruimte ingepland voor bomen en groen. In de velden met een hoge dichtheid heeft dit zich beperkt tot straatbomen.

Compensatie van groenelementen heeft in eerste instantie plaatsgevonden in het groene frame. Vervolgens zijn de compensatiemogelijkheden in de woonvelden zelf onderzocht.

Het gemeentelijk groenbeleid streeft bij uitbreidingen van woningen naar de toevoeging van 8 m² groen per woning. Binnen geheel Tongelresche Akkers worden in totaal maximaal 1.191 woningen gerealiseerd. Concreet is hiermee 9.528 m² (1.191*8) openbaar groen vereist. In totaal wordt er binnen de wijk Tongelresche Akkers ca. 95.500 m² aan openbaar groen gerealiseerd. Dit komt neer op ca. 80 m² per woning. Geconcludeerd wordt dat ruimschoots wordt voldaan aan de gemeentelijke eis.

verplicht

Groenzones (bron: Landlab, 2022)

verplicht

Groendetails (bron: Landlab, 2022)

3.9 Sport En Recreatie

In de wijk Tongelresche Akkers bevinden zich tennisvereniging De Doornakkers en voetvalvereniging SV Tongelre. Tennisvereniging De Doornakkers is gelegen in de zuidwestzijde van de wijk en bestaat uit 9 openlucht tennisbanen. Voetbalvereniging SV Tongelre bevindt zich in de zuidoostzijde van Tongelresche Akkers en voorziet in 3 voetbalvelden. Beide sportaccommodaties zijn voorzien van bijbehorende voorzieningen zoals kleedlokalen, materialenbergingen en een clubhuis met kantine.

Onderhavige ontwikkeling maakt geen nieuwe sport- of recreatiefuncties mogelijk.

3.10 Bedrijvigheid/kantoren

Binnen het plangebied bevinden zich geen bestaande bedrijven en/of kantoren. Onderhavige ontwikkeling maakt ook geen nieuwe bedrijf- of kantoorfuncties mogelijk.

3.11 Kabels, Leidingen En Straalpaden

Aan de oostzijde van het plangebied is een aardgasleiding gelegen. Het betreft een leiding met een ontwerpdruk van 40 bar en een diameter van 12”. De leiding ligt op een diepte van 1 meter beneden maaiveld. De leiding heeft een aftakking naar het gasontvangststation van DAF (40 bar, diameter 6”, 1,8 m –mv; oostelijk van de Fernhoutstraat). Ten zuiden van het plangebied loopt een tweede leiding in oostelijke richting (40 bar, diameter 12”, 1,8m–mv).

Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf

4.1 Inleiding

Milieu is een aspect dat in belangrijke mate bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Dit is in relatie tot het toekennen van functies aan een gebied van belang. Door een goede ordening van verschillende functies en voldoende ruimtelijke scheiding tussen functies met verschillende kwaliteiten wordt een belangrijk basisniveau voor de leefbaarheid gegeven.

In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op bedrijven en milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodem en natuur.

De wijk Tongelresche Akkers is gedeeltelijk ontwikkeld. Daarnaast zijn er voor verschillende deelgebieden reeds omgevingsvergunningen verleend. Zowel de ontwikkelde gebieden alsmede de deelgebieden waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, worden hiertoe gezien als gerealiseerde situaties. In onderstaande paragrafen wordt dan ook alleen ingegaan op het nog te ontwikkelen deelplan 7 en 9.

4.2 Milieueffectrapportage

4.2.1 Beoordelingskader

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. De wijziging van het Besluit m.e.r. volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU van de Europese Unie. De artikelen 7.16 tot en met 7.20a van de Wet milieubeheer (Wm) zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing, waarbij het niet uitmaakt of het een activiteit betreft boven of onder de D-drempel.

4.2.2 Procedure

In de gewijzigde Besluit m.e.r. is de procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling beschreven. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, dienen de volgende stappen genomen te worden.

  1. De initiatiefnemer stelt een aanmeldnotitie op;
  2. Het bevoegd gezag neemt binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  3. De initiatiefnemer voegt het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).

De aanmeldnotitie dient voor het starten van de hierboven beschreven procedure.

4.2.3 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Het besluit tot het vaststellen van een bestemmingsplan heeft betrekking op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen) uit het Besluit m.e.r. Voor deze activiteit zijn drempelwaarden opgenomen voor de omvang van het stedelijke ontwikkelingsproject. Deze drempelwaarden betreffen stedelijke ontwikkelingsprojecten met een omvang van:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied dat 2.000 of meer woningen omvat;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

De oppervlakte van onderhavig plangebied bedraagt ca. 6 ha. en blijft hiermee onder de drempelwaarde van 100 hectare. Het plan maakt geen nieuwe bedrijfsbestemmingen mogelijk waardoor de drempelwaarde voor bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² ook niet wordt overschreden. Gezien het feit dat met onderhavige ontwikkeling in totaal maximaal 455 woningen worden gerealiseerd, wordt eveneens onder de drempelwaarde van 2.000 woningen gebleven.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen activiteit onder de genoemde drempelwaarden voor stedelijke ontwikkelingsprojecten die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. blijft. Om die reden kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Hiertoe heeft Buro Stedenbouw een aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling opgesteld. De aanmeldnotitie is als bijlage opgenomen.

Op grond van genoemde aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling dient het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen.

4.3 Bedrijven En Milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening voorkomt hinder en gevaar. Dit kan door voldoende afstand te houden tussen milieubelastende activiteiten van bedrijven en gevoelige functies, zoals woningen. Het doel van milieuzonering is om de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Daarnaast kan milieuzonering bedrijven voldoende zekerheid bieden om hun activiteiten duurzaam uit te kunnen voeren. De handreiking ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft richtafstanden om de milieuzonering van bedrijven te kunnen bepalen.

Conclusie

Voor onderhavig bestemmingsplan geldt dat er bij de verantwoording van het voorgaande bestemmingsplan ‘Tongelresche Akkers 2006’ reeds afstemming heeft plaatsgevonden tussen de gevoelige functies (wonen) binnen de wijk Tongelresche Akkers en omliggende bedrijvigheid. De invulling van het huidige plangebied is ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan weliswaar gewijzigd, echter is de afstand van gevoelige functies ten aanzien van bedrijvigheid ongewijzigd gebleven waardoor nadere verantwoording omtrent het aspect ‘bedrijven en milieuzonering’ achterwege kan blijven.

Ten oosten van het plangebied liggen de sportvelden van SV Tongeren. Deze functie valt conform de VNG-publicatie onder een veldsportcomplex. Voor deze functie geldt een richtafstand van 50 m ten gevolge van geluid (gebiedstype rustige woonwijk). De beoogde woningen liggen deels binnen genoemde richtafstand. Op het aspect geluid wordt nader ingegaan in paragraaf 4.5 van deze toelichting.

Daarnaast zijn de sportvelden voorzien van lichtmasten. Echter is bij de realisatie van de sportvelden reeds rekening gehouden met de woningen zoals deze in het vigerende bestemmingsplan uit 2006 zijn toegestaan. De beoogde woningen binnen het actuele stedenbouwkundig plan van onderhavige ontwikkeling liggen op (vrijwel) dezelfde plaats als de toegestane woningen in de vigerende situatie. Hiertoe wordt geconcludeerd dat ook in de beoogde situatie sprake is van een aanvaardbare situatie voor wat betreft lichthinder. De aangepaste voorzieningen op de lichtmasten worden jaarlijks bij onderhoud gecontroleerd.

In de andere paragrafen van hoofdstuk 4 is beschreven hoe de woonfunctie in het plangebied zich verhoudt tot de bedrijvigheid in de omgeving (o.m. DAF). Gelet op de bevindingen bij de relevante milieuaspecten geluid, trillingen, externe veiligheid etc., gebaseerd op recente onderzoeken, kan worden bevestigd dat de woningbouwontwikkeling in het plangebied niet leidt tot (vergaande) beperking van de bedrijfsactiviteiten in de omgeving.

4.4 Geur

Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) schrijft voor op welke wijze een bevoegd gezag de geurhinder vanwege dierenverblijven moet beoordelen indien een veehouderij een omgevingsvergunning milieu aanvraagt. Indirect heeft de Wgv ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt ‘omgekeerde werking’ genoemd. De reden hiervoor is duidelijk: een geurnorm is bedoeld om mensen te beschermen tegen overmatige geurhinder, omgekeerd moet een bevoegd gezag dan ook niet toestaan dat mensen zichzelf blootstellen aan die overmatige hinder.

Het bevoegd gezag dient te bepalen of sprake is van een goede ruimtelijke ordening en of het plan niet in strijd is met het recht. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden nagegaan of een partij onevenredig in haar belangen wordt geschaad; de rechtspositie van de betrokkenen moet worden gehandhaafd.

Voor wat betreft geurhinder van veehouderijen moet bekeken worden of er niet iemand onevenredig in zijn belangen geschaad wordt (belang omliggende veehouderijen) en of er ter plaatse een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd (belang geurgevoelig object).

Woningen dienen aangemerkt te worden als geurgevoelige objecten in het kader van de beoordeling van omliggende agrarische inrichtingen.

Agrarische bedrijven in de directe omgeving

In de nabijheid van het plangebied is één relevante veehouderij gevestigd aan de Doolstraat 7 te Eindhoven. Het betreft een schapenhouderij met enkele zoogkoeien.

Toetsing geur – agrarisch

In het kader van de totale ontwikkeling van de wijk Tongelresche Akkers heeft Van Dun Advies in 2017 onderzocht of de realisatie van de woningen invloed heeft op de ontwikkelingsmogelijkheden van het agrarische bedrijf aan de Doolstraat 7 te Eindhoven. Daarnaast is onderzocht of ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het geuronderzoek is als bijlage 5 bij de toelichting opgenomen.

Op basis van de geurbelasting afkomstig van de schapenhouderij aan de Doolstraat 7 te Eindhoven wordt het volgende geconcludeerd:

Ontwikkelingsmogelijkheden agrarische bedrijven

In de rapportage is een geurcontour vastgesteld op basis van de wettelijke geurnorm van 3 OUe. Deze geurcontour is gelegen op een afstand van tenminste 93 meter van de rand van de planologische mogelijkheden binnen het bouwvlak.

De kortste afstand gemeten tussen onderhavig plangebied en de rand van het bouwvlak van het agrarische bedrijf aan de Doolstraat 7 bedraagt ca. 280 meter. Hiermee is verzekerd dat de geurnorm ter plaatse niet wordt overschreden en dat de ontwikkelingsmogelijkheden van het bedrijf niet worden beperkt. De veehouderij kan slechts uitbreiden tot de geurcontour van 3 OUe, welke niet tot de beoogde woningen reikt.

Voor de vergunde dieren waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld geldt een minimale afstand van 100 meter tot woningen van derden. De afstand van 100 meter is bepaald vanaf de maximale planologische mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt en de reeds vergunde rechten. Binnen de contour van 100 meter bevinden zich geen woningen of bouwvlakken waar woningen mogen worden gerealiseerd. Hiertoe wordt geconcludeerd dat onderhavig initiatief geen negatieve invloed heeft op de ontwikkelingsmogelijkheden van het bedrijf.

Aanvaardbaar woon- en leefklimaat

Omdat de Doolstraat 7 het enige relevante bedrijf betreft en de achtergrondbelasting derhalve nihil is, is het woon- en leefklimaat bepaald aan de hand van de voorgrondbelasting (individuele belasting) van het bedrijf. De milieukwaliteit ter plaatse van de rekenpunten in Tongelresche Akkers kan minimaal gewaardeerd worden als ‘goed’ en kan oplopen tot ‘zeer goed’, daar buiten de geurcontour van 3 OUe zal worden gebouwd.

Conclusie geur – agrarisch

Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat het agrarische bedrijf aan de Doolstraat 7 niet in zijn ontwikkelingsmogelijkheden wordt beperkt. Daarnaast is ter hoogte van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Geconcludeerd wordt dat het aspect ‘geur – agrarisch’ geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

Toetsing geur – industrieel

Binnen het plangebied zijn reeds woonfuncties toegelaten. In beginsel kan daarmee worden gesteld dat binnen het plangebied reeds sprake is van een goed woon- en leefklimaat. In het kader van zorgvuldigheid is, gelet op de nabije ligging van de relevante fabriek van het bedrijf DAF, het aspect geur beoordeeld in het kader van onderhavige herziening. De DAF-fabriek ligt op een dermate korte afstand van het plangebied dat deze potentieel een geuremissie heeft die overlast kan veroorzaken binnen het plangebied. In de geldende vergunning op grond van de Wet milieubeheer worden geen knelpunten aangegeven met betrekking tot het aspect geur. De geuruitstoot van DAF trucks, afkomstig van bedrijfsactiviteiten zoals het tankstation, de lakstraten en de toegepaste grondstoffen is normaliter niet buiten het terrein waarneembaar.

Ten behoeve van geurreductie beschikt de DAF-fabriek over een naverbrander. Gelet op de stoffen (geuremissie) zullen bij het goed werken van de naverbrander er (nagenoeg) geen emissies worden uitgestoten en derhalve geen geuroverlast op onderhavige ontwikkeling veroorzaken.

Conclusie geur – industrieel

Een nader onderzoek naar het aspect geur is daarmee niet relevant. Geconcludeerd wordt dat het aspect ‘geur – industrieel geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Geluid

Algemeen

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, Besluit geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan met ontheffing tot een bepaalde maximumhoogte in een aantal gevallen mag worden afgeweken.

De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is.

Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming. Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.

Wegverkeerslawaai

Conform artikel 74 van de Wet geluidhinder kennen wegen een nader aangeduide zone die aan weerszijden van de weg een bepaalde breedte heeft. Artikel 76 van de Wet geluidhinder bepaalt dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan of van een wijzigingsplan- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de Wet ruimtelijke ordening dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden binnen een dergelijke zone, een onderzoek dient te worden ingesteld naar de te verwachten geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer voor onder andere woningen. Echter, indien het wegen betreft waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt, dan hoeft er niet op geluidhinder ten gevolge van wegverkeer onderzocht te worden.

Conclusie

Het gehele plangebied is ingericht als 30 km/uur gebied. Geconcludeerd wordt dat het aspect ‘wegverkeerslawaai’ geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

Railverkeerslawaai

De nabijgelegen spoorlijn Eindhoven-Weert is weergegeven op de geluidplafondkaart. Het geluidplafond bedraagt 68,1 dB. Sinds de recentelijke plaatsing van een geluidscherm bedraagt de zone van het spoor 100 meter.

Conclusie

Met een kortste afstand van ca. 180 meter tussen het plangebied en de spoorlijn, valt het plangebied niet binnen de geluidzone van het spoor. Hiertoe hoeft geen akoestisch onderzoek railverkeerslawaai te worden uitgevoerd. Geconcludeerd wordt dat het aspect ‘railverkeerslawaai’ geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

Industrielawaai

Sportvelden SV Tongeren

Het plangebied ligt deels binnen de richtafstand voor geluid behorende tot de sportvelden van SV Tongeren. Ten behoeve van de beoogde woningen binnen het plangebied dient hiertoe akoestisch onderzoek industrielawaai te worden uitgevoerd.

Toetsing

In het kader van onderhavige ontwikkeling heeft LBP Sight onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting afkomstig van de sportvelden van SV Tongeren op de beoogde woningen binnen onderhavig plangebied. Het onderzoek industrielawaai sportvelden is als Bijlage 6 Onderzoek industrielawaai sportvelden opgenomen.

Uit de onderzoeksresultaten blijkt het volgende:

  • De richtwaarde uit de VNG-brochure kan van 45 dB(A) naar 55 dB(A) worden gelegd, vanwege het feit dat de betreffende woningen binnen de geluidzone van industrieterrein DAF – Kanaaldijk Noord zijn gelegen.
  • De wetgever heeft bepaald dat een continu geluidbelasting tot 55 dB(A) aanvaardbaar is te zien voor een goede ruimtelijke inpassing en acceptabel woon- en leefklimaat.
  • Eerdere planologische besluiten voor dit plangebied laten de woningbouw reeds toe, waaruit geconcludeerd mag worden dat van een goede ruimtelijke inpassing gesproken mag worden.
  • Het emissiegeluid van het sportcomplex is niet als continu te beschouwen: enkele perioden (ook avondperiode) per week, maar zeker niet in de nachtperiode.
  • Het Activiteitenbesluit legt geen te toetsen geluidniveaus vast voor het gebruik van sportcomplexen: het stemgeluid van sporters en bezoekers en daarmee samenhangende activiteiten blijven buiten beschouwing.
  • Vanuit die regelgeving wordt het sportcomplex niet beperkt in haar activiteiten door de woningen van blok 7 en 9 van het bestemmingsplan Berckelbosch.
  • De uit de metingen als uit geluidberekeningen bepaalde geluidbelastingen op de gevels van de woningen (langtijdgemiddelde en maximaal) bedragen met enige overschatting ca. 50 tot 52 dB(A) voor de wedstrijddag, en tot 53 dB(A) tijdens een trainingsavond.
  • De voor deze situatie aan te houden richtafstand van ca. 10 meter van de voorgevel woningen tot grens sportcomplex wordt nagenoeg gerealiseerd.
  • De nieuwe woningen zullen – vanuit de hogere waarde regelgeving van de Wet geluidhinder en het Bouwbesluit – een minimale gevelwering van 20 dB(A) hebben. Het binnengeluidniveau in de betreffende woningen zal daarmee (uitgaande van 53 dB(A) avondperiode) bij sportactiviteiten in de avondperiode omstreeks 30 dB(A) bedragen.
  • Bovenstaande argumenten en feiten wijzen op een goede planologische inpassing van industrie, woningbouw en sportactiviteiten binnen hun invloedsfeer.
  • Zowel de industrie als het sportcomplex gaan geen beperkingen vanwege de nieuwe woningen ondervinden in hun bedrijfsvoering en activiteiten.
  • Voor de nieuwe woningbouw is zeker sprake van acceptabel tot goed woon- en leefklimaat. Een goede gevelwering is hierbij wel een vereiste.

Conclusie

Met inachtneming van hetgeen omschreven in het als Bijlage 6 Onderzoek industrielawaai sportvelden opgenomen onderzoek, wordt geconcludeerd dat het aspect ‘geluid’ afkomstig van de sportactiviteiten van SV Tongeren geen beperking vormt voor onderhavige ontwikkeling.

Industrieterrein DAF/Kanaaldijk Noord

Het plangebied is geheel gelegen binnen de wettelijke geluidzone van industrieterrein DAF/Kanaaldijk Noord. Ten behoeve van de beoogde woningen binnen het plangebied dient hiertoe akoestisch onderzoek industrielawaai te worden uitgevoerd.

Toetsing

In het kader van onderhavige ontwikkeling heeft LBP Sight onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting afkomstig van industrieterrein DAF/Kanaaldijk Noord op de beoogde woningen binnen onderhavig plangebied. Het onderzoek industrielawaai industrieterrein is als Bijlage 7 Onderzoek industrielawaai industrieterrein opgenomen.

Op basis van de berekeningen van het onderzoek blijkt dat de geluidbelastingen tussen de 38 en 62 dB(A) bedragen. De hoogst gemeten waarden bevinden zich ter plaatse van de gevels aan het Eindhovensch Kanaal.

De wet geeft na afweging mogelijkheden om voor nieuwe woningen hogere waarden toe te staan tot ten hoogste 55 dB(A). Ter plaatse van geluidbelastingen hoger dan 55 dB(A) dienen gevels als ‘dove gevel’ te worden uitgevoerd.

In onderhavig geval betekent dit dat, naast de woningen aan het Eindhovens kanaal, nog op meerdere posities binnen het plangebied dove gevels moet worden toegepast, of zodanige bouwkundige voorzieningen moeten worden uitgewerkt, zodat de geluidbelasting ten hoogste 55 dB(A) bedraagt.

Maatregelen

Het treffen van bronmaatregelen bij de bedrijven op het industrieterrein is niet aan de orde. De initiatiefnemer heeft daar geen directe rol in. Het treffen van overdrachtsmaatregelen tussen het brongebied en de nieuwe woningen is vanuit het oogpunt van doelmatigheid (kosten versus verlaging geluidbelasting) en op grond van stedenbouwkundige en planologische regels niet aan de orde. Binnen het plangebied zelf zijn nadere voorzieningen en maatregelen nog te onderzoeken.

Conclusie

De Wet voorziet in het toestaan van hogere geluidbelastingen, tot ten hoogste 55 dB(A). Daarvoor zijn hogere geluidgrenswaarden vast te stellen. Als gevolg van de hogere waarden zijn afdoende gevelmaatregelen te treffen zodat het wettelijke binnenniveau van 35 dB(A) etmaalwaarde wordt gewaarborgd. Bij gevelbelastingen hoger dan 55 dB(A) zal een ‘dove gevel’ ingesteld dienen te worden. Voornoemde is eveneens geborgd in de regels van onderhavig bestemmingsplan.

Luchtvaartlawaai

Het plangebied ligt op ruime afstand van Eindhoven Airport waardoor luchtverkeerslawaai geen rol speelt in dit plan.

4.6 Luchtkwaliteit

Wettelijk Kader

Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 geldt een grenswaarde van 25 microgram/m3. In Eindhoven is de jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 overal lager dan 20 microgram/m3.

Besluit niet in betekenende mate bijdragen

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging.

Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:

  • Woningbouwlocaties die niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg;
  • Woningbouwlocaties die niet meer dan 3.000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • Kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m² bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
  • Kantoorlocaties die niet meer dan 200.000 m² bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.

Samengevat

Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:

  • Er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • Een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • Een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • Een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

Besluit gevoelige bestemmingen

Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien. In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld.

Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.

Goede ruimtelijke ordening

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening.

Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.

Conclusie

Onderhavige ontwikkeling betreft de realisatie van maximaal 455 woningen. Deze ontwikkeling past binnen de lijst met categorieën van gevallen die in de regeling NIBM is opgenomen. De voorgenomen ontwikkeling draagt om deze reden ‘niet in betekenende mate’ bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het uitvoeren van een luchtkwaliteitsonderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect ‘luchtkwaliteit’ vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen (inrichtingen, transportroutes en buisleidingen). Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Hierbij wordt ook een beschrijving gegeven van het wettelijk kader op gebied van externe veiligheid. In Bijlage 8 Rapportage externe veiligheid is de rapportage externe veiligheid Berckelbosch deelplan 7 en 9 opgenomen. Hierin wordt uitgebreid beschreven wat de risicobronnen zijn, hierna wordt een verantwoording van het groepsrisico gegeven.

4.7.1 Wettelijke kader

Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid van kracht. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt; april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011).

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het Plaatsgebonden risico en het Groepsrisico.

1. Plaatsgebonden Risico (PR)

Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';

2. Groepsrisico (GR)

Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

4.7.2 Risico-inventarisatie

Aangaande het aspect externe veiligheid wordt geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling binnen deelplan 7 en 9 geen risicovolle inrichting(en) en/of transportroute(s) mogelijk maakt. Wel worden met de ontwikkeling gevoelige functies (woningen) toegevoegd.

In onderstaande afbeelding zijn de risicobronnen in de directe omgeving van het plangebied inzichtelijk gemaakt. Een uitgebreide beschrijving van deze risicobronnen is te vinden in de rapportage externe veiligheid welke als Bijlage 8 Rapportage externe veiligheid is opgenomen.

verplicht

Overzicht risicobronnen (plangebied rood gearceerd)

Risicobronnen

  • Spoor
  • Gaslascentrum
  • Hogedruk aardgas buisleidingen

Gemeentelijk beleid: Visie Externe Veiligheid

De gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de 'Visie externe veiligheid' vastgesteld. Daarin is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen wordt omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau voor risico's in het kader van externe veiligheid en de beheersbaarheid ervan. Ook is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (o.a. het gebied gelegen op meer dan 200 m van het spoor) een verantwoording van het Groepsrisico uitgewerkt.

Advies Veiligheidsregio

Op 25 juli 2022 heeft het Dagelijks Bestuur van de Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost advies uitgebracht over de bestrijdbaarheid en de zelfredzaamheid binnen het plangebied. Onderstaand is het advies samengevat. Het complete advies is als Bijlage 11 Advies Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost opgenomen.

Het advies luidt als volgt:

  • Beschrijf het restrisico in de verantwoording van het groepsrisico.
  • Bescherm de populatie tegen de effecten van een fakkelbrand die zowel bij het Gaslascentrum als de aardgasbuisleiding zich kan voordoen.
  • Het plangebied moet voldoen aan de beleidsregels bereikbaarheid en bluswatervoorziening.
  • Om de zelfredzaamheid bij de huidige populatie ook nog te vergroten, worden verschillende maatregelen genomen:
    1. het actief informeren van de werknemers en bewoners over de aanwezige risico’s en handelingsperspectieven;
    2. De VRBZO heeft voor de risicocommunicatie het document “handvatten risicocommunicatie” opgesteld. Deze kan als leidraad gebruikt worden. Daarnaast worden risico’s en calamiteiten binnen Eindhoven gecommuniceerd via www.eindhoven.nl. Ook worden de risico’s rondom het spoor gecommuniceerd via www.ophetjuistespoor.nl
    3. Voor hulpverleningsdiensten is het van belang dat aanwezigen tijdig gewaarschuwd worden. Dit kan met behulp van het zogenaamde waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS)

Verantwoording van het Groepsrisico

Bij het vaststellen van het bestemmingsplan dient door de gemeenteraad het Groepsrisico te worden verantwoord. Daarbij wordt een afweging gemaakt tussen het belang van een ruimtelijke ontwikkeling en het risico dat een groep mensen komt te overlijden als gevolg van een ramp of incident met gevaarlijke stoffen. Het document rapport externe veiligheid Berckelbosch deelplan 7 en 9, dat als Bijlage 8 Rapportage externe veiligheid is gevoegd, bevat de verantwoording van het Groepsrisico. Hieruit blijkt dat het groepsrisico als verantwoord kan worden beschouwd.

Daarnaast zijn QRA rapportages (kwantitatieve risicoanalyse) buisleidingen voor de bestaande en toekomstige situatie opgesteld. De rapportages zijn respectievelijk als Bijlage 9 QRA bestaande situatie en Bijlage 10 QRA rapportage toekomstige situatie opgenomen.

Uit de rapportages blijkt dat het groepsrisico in zowel de bestaande als toekomstige situatie onder de oriëntatiewaarde ligt.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.

4.8 Bodem

Voor het plangebied zijn sinds de jaren negentig meerdere bodemonderzoeken uitgevoerd. Binnen het plangebied is sprake van meerdere gevallen van ernstige bodemverontreiniging (geval C en D).

verplicht

Plangebied met aanduiding bodemverontreinigingen

Saneringsgeval C

De locatie aangeduid met de letter C wordt momenteel gesaneerd en geschikt gemaakt voor de beoogde bestemming. Een saneringsverslag wordt ter goedkeuring aan de Omgevingsdienst voorgelegd.

Saneringsgeval D

Deze locatie is grotendeels gesaneerd. Binnen het plangebied bevindt zich nog deels de woonwagenlocatie Joost de Momperstraat (rood omkaderd gebied). Hier dient nog een bodemsanering uitgevoerd te worden. Een saneringsverslag van het reeds gesaneerde deel wordt ter goedkeuring aan de Omgevingsdienst overlegd.

Conclusie

Binnen het plangebied dient nog gedeeltelijk een bodemsanering uitgevoerd te worden. Daarnaast moet van de reeds uitgevoerde bodemsaneringen nog een saneringsverslag opgesteld worden, welke ter goedkeuring aan de Omgevingsdienst overlegd dient te worden. De bodemkwaliteit van het plangebied voldoet in beginsel aan de kwaliteit zoals vereist voor de betreffende bestemmingen. Echter, de beschikbare bodemonderzoeken en saneringsgegevens zijn veelal gedateerd (>5 jaar). Dit betekent dat voorafgaand aan het verkrijgen van een omgevingsvergunning in de meeste gevallen een actualisatie van de bodemkwaliteit noodzakelijk is.

4.9 Niet-gesprongen Explosieven (Nge)

In Eindhoven is tijdens de Tweede Wereldoorlog hard gevochten, dat heeft zijn sporen in de bodem achtergelaten. Er worden nog steeds diverse soorten munitie of resten daarvan in de bodem gevonden. Dit noemen we niet gesprongen explosieven (nge’s) ook wel conventionele explosieven (ce).

Explosieven in de grond die niet aangeraakt of verstoord worden, leveren in beginsel geen gevaar op. Maar bij aanraken of verstoring (bv. heien) is er wel een risico op explosie, dat kan leiden tot schade aan gebouwen, infrastructuur en de gezondheid van mensen.

Niet gesprongen explosieven (bommen, granaten en resten daarvan) uit de tweede wereldoorlog in de bodem, kunnen bij explosie leiden tot schade aan gebouwen, infrastructuur en de gezondheid van mensen en een belemmering vormen voor herontwikkeling. In de oorlog is Eindhoven veelvuldig gebombardeerd en hebben op diverse plaatsen geschutstellingen gestaan. Op deze plaatsen is er een risico dat er zich in de bodem nog nge’s bevinden. Deze nge’s vormen geen risico bij het gebruik van terreinen. Alleen bij graafwerkzaamheden bestaat de kans dat er nge’s aangetroffen worden. In het verleden zijn er in Eindhoven al zeer veel nge’s opgeruimd. Maar er was geen goed beeld van de locaties waar mogelijk nog nge’s aanwezig zijn. Daarom is in 2018 en 2019 een omvangrijk archiefonderzoek uitgevoerd om de locaties waar mogelijk nog nge’s liggen in kaart te brengen.

Op onderstaande uitsnede van de CE-bodembelastingkaart is de ligging van het plangebied ten opzichte van locaties waar mogelijk nge’s aanwezig zijn weergegeven.

verplicht

Uitsnede CE-bodembelastingkaart, plangebied rood omlijnd (bron: www.eindhoven.nl/atlas)

Conclusie

Op basis van de CE-bodembelastingkaart wordt geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied en de directe omgeving geen locaties aanwezig zijn waar zich mogelijk nge’s bevinden. Geconcludeerd wordt dat er geen aanvullende maatregelen nodig zijn en dat het aspect ‘Niet-Gesprongen Explosieven’ geen beperking vormt voor onderhavige ontwikkeling.

4.10 Trillingen

Bij het aspect trillingen gaat het in de afweging meestal om bescherming tegen trillingshinder door personen. Er kan ook sprake zijn van verstoring van activiteiten door trillingen.

Wettelijk kader

In Nederland bestaat geen wetgeving voor het voorkomen van hinder of schade door trillingen. Dit betekent niet dat bij het opstellen van ruimtelijke plannen het aspect trillingen geen aandachtspunt is.

De beoordeling van het aspect trillingen vindt zijn grondslag in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening. Hierin is de zorg voor een goede ruimtelijke ordening voorgeschreven. Daarvoor is het nodig om mogelijke trillingshinder in kaart te brengen en deze te betrekken in de beoordeling.

Er zijn een aantal richtlijnen en beleidsregels die worden gebruikt:

  • SBR-richtlijn
  • Beleidsregel trillingshinder spoor
  • Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening

SBR-richtlijn

Een belangrijk en voor veel situaties te gebruiken hulpmiddel is de SBR-richtlijn "Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen". De richtlijnen hebben alleen betrekking op trillingen die van buiten het te beoordelen gebouw komen. Dat houdt in dat het gaat om trillingen die via de ondergrond en de funderingen het gebouw bereiken.

Beoordeling trillingshinder

Trillingshinder wordt beoordeeld aan de hand van het maximale trillingsniveau en het gemiddelde trillingsniveau. Dit is vergelijkbaar met het maximale geluidsniveau en het langtijd gemiddeld geluidsniveau bij de beoordeling van geluid. Voor een aantal typen trillingen en verschillende gebouwfuncties (wonen, onderwijs ed.) staan in de richtlijn grens- en streefwaarden. Met een onderscheid tussen maximaal optredende trillingsniveaus en gemiddelde trillingsniveaus. Overschrijding van de streefwaarden leidt tot een reële kans op hinder.

Beoordeling schade

Voor schade aan gebouwen zijn grenswaarden opgenomen. Overschrijding van deze waarden wordt beoordeeld als een onacceptabele kans op schade. Daarmee is niet gezegd dat er ook schade optreedt. Evenmin is gegarandeerd dat er geen schade op zal treden wanneer de metingen onder de grenswaarden blijven.

Beleidsregel trillingshinder spoor

De ‘Beleidsregel trillingshinder spoor’ heeft tot doel vast te stellen hoe omgegaan wordt met enkele aspecten van trillingshinder. De beleidsregel richt zich op de vaststelling van een tracébesluit tot aanleg, wijziging of hernieuwde ingebruikneming van een landelijke spoorweg, als bedoeld in de Tracéwet.

Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening

Paragraaf 6.3.4 van de ‘Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening’ bevat een toetsingskader voor de beoordeling van trillingshinder door industriële activiteiten. De handreiking richt zich op de verlening van een omgevingsvergunning Milieu. Dit toetsingskader is net als de SBR-richtlijn gebaseerd op het maximale trillingsniveau en het energetisch gemiddelde trillingsniveau.

Toetsing

Er vindt geen directe vertaling plaats van het aspect trilling in de juridische regeling van het bestemmingsplan (verbeelding en regels). Wel moet in de planvorming rekening worden gehouden met het aspect trilling in relatie tot toegelaten functies. Hierbij worden de volgende stappen doorlopen:

Stap 1: vaststellen trillingsbronnen

Stap 2: vaststellen trillingsgevoelige functies

Stap 3: vaststellen of wordt voldaan aan de beoordelingskaders

Als uit het onderzoek blijkt dat voldaan wordt aan de richtlijnen, dan kan de trillingsbron en de trillingsgevoelige functie opgenomen worden in de juridische regeling van het bestemmingsplan. Als uit het onderzoek blijkt dat niet wordt voldaan aan de richtlijnen van de SBR is een volgende stap noodzakelijk.

Stap 4: vaststellen of maatregelen technisch mogelijk zijn

Stap 5: afweging maken of maatregelen betaalbaar (maatschappelijk haalbaar) zijn

Stap 6: borging van de maatregelen

Toetsing

Trillingshinder spoor

De kortste afstand tussen het plangebied en het spoor bedraagt ca. 180 m. Hierdoor wordt geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied geen sprake zal zijn van trillingshinder ten gevolge van het spoor. Onderzoek op dit onderdeel is niet nodig.

Trillingshinder industrie

Ten zuiden van het Eindhovensch Kanaal is DAF Trucks gevestigd. Binnen deze bedrijfslocatie zijn persen aanwezig welke trillingshinder kunnen veroorzaken. In het kader van onderhavige ontwikkeling heeft LBP Light onderzoek gedaan naar het effect van eventuele trillingshinder op de beoogde woningen binnen het plangebied. Het onderzoek naar industriële trillingshinder is als Bijlage 12 Onderzoek industriële trillingen opgenomen.

Uit de EEM-berekeningen blijkt dat de gestapelde woningen gelegen aan het kanaal en de

gestapelde woningen in het direct daarachter gelegen gebied moeten worden uitgevoerd met een fundering opgebouwd uit CSM schijven met een diepte van 20 m en een grid van 2,4 bij 4,8 (2,4 m zijde bron) een en ander met een betonnen grondplaat.

De grondgebonden woningen direct na de eerste lijn bebouwing worden in principe om constructieve en geotechnische redenen op boorpalen gezet van rond 0,5 m en een lengte van 8 m. Een fundering op CSM schijven zoals hiervoor omschreven voldoet ook om de trillingen in de woning onder de streefwaarde te brengen. Om kostentechnische redenen is het voorstel om hier dezelfde succesvolle maatregelen als die bij deelplan 5 van Tongelresche Akkers genomen zijn te treffen. Dat houdt in dat de kruipruimtes voorzien moeten worden van een betonnen vulling van 1 m dikte. Gezien de functie (verstijving) van deze betonnen verdikking, zou hier ook schuimbeton kunnen worden toegepast.

Bij de grondgebonden woningen direct na de tweede lijn bebouwing hoeven geen speciale trillingbeperkende maatregelen genomen te worden.

Voor nadere uitleg en exacte beschrijving om welke woningen het hierboven gaat, wordt verwezen naar het als Bijlage 12 Onderzoek industriële trillingen opgenomen onderzoek.

Conclusie

Met inachtneming van hetgeen omschreven in het als bijlage 12 bij de toelichting opgenomen onderzoek, wordt geconcludeerd dat het aspect ‘trillingen’ geen beperking vormt voor onderhavige ontwikkeling.

4.11 Natuur

Juridisch kader Wet natuurbescherming (Wnb)

Met ingang van 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. De wet regelt soortenbescherming en gebiedsbescherming.

Zorgplicht

Het eerste artikel in de Wnb heeft betrekking op de zorgplicht en heeft betrekking op het voorkomen of beperken van schade aan soorten en gebieden, voor zover deze niet middels overige verbodsbepalingen zijn gereguleerd. Het gaat daarbij in de praktijk vooral om minder streng beschermde soorten, waarbij het onnodig doden, verwonden of beschadigen dient te worden vermeden.

Soortenbescherming

Bij een quickscan flora en fauna wordt in beeld gebracht of er (potentiële) vaste rust- of verblijfplaatsen aanwezig zijn van de soorten uit de verschillende beschermingsregimes. Vervolgens wordt beoordeeld of de voorgenomen ingreep verstorend kan zijn en of nader onderzoek noodzakelijk wordt geacht.

De Wnb onderscheidt beschermingsregimes voor soorten op grond van internationale verdragen, aangevuld met soorten die vanuit een nationaal oogpunt beschermd worden. Hierdoor zijn er in de Wnb drie verschillende verbodsartikelen per categorie soorten:

  • soorten van de Vogelrichtlijn (artikel 3.1);
  • soorten van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (artikel 3.5);
  • andere soorten (artikel 3.10).

Gebiedsbescherming

Indien een plangebied in of nabij een beschermd gebied is gelegen, dan dient te worden bepaald of er een (extern) effect valt te verwachten. Het gaat daarbij om Natura 2000-gebieden en gebieden behorend tot het Natuurnetwerk Nederland.

Natura 2000

Natura 2000 is de benaming voor een Europees netwerk van natuurgebieden waarin belangrijke flora en fauna voorkomen, gezien vanuit een Europees perspectief. Met Natura 2000 wil men deze flora en fauna duurzaam beschermen. De staatssecretaris van Economische Zaken heeft voor Nederland ruim 160 Natura 2000-gebieden aangewezen. Gezamenlijk hebben ze een oppervlak van ruim 1,1 miljoen hectare. Ze maken deel uit van een samenhangend netwerk van natuurgebieden in de Europese Unie die zijn aangewezen op grond van de vogelrichtlijn en habitatrichtlijn. Het doel van Natura 2000 is het keren van de achteruitgang van de biodiversiteit.

Binnen een gebied kan spanning optreden tussen economie en ecologie. In een zogenaamd beheer-plan leggen Rijk en provincies vast welke activiteiten, op welke wijze mogelijk zijn. Uitgangspunt is steeds het realiseren van ecologische doelen met respect voor en in een zorgvuldige balans met wat particulieren en ondernemers willen. Het opstellen gebeurt daarom in overleg met alle direct betrokkenen, zoals beheerders, gebruikers, omwonenden, gemeenten, natuurorganisaties en waterschappen. Samen geven ze invulling aan beleven, gebruiken en beschermen. Daar draait het om in de Nederlandse Natura 2000-gebieden (bron: Regiegroep Natura 2000). Het is krachtens de Wnb verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen (artikel 2.7, lid 2).

Handelingen die een negatieve invloed hebben op Natura 2000-gebieden, worden slechts onder strikte voorwaarden toegestaan. Een vergunning is vereist. Door middel van het Nederlandse vergunningsstelsel wordt een zorgvuldige afweging gewaarborgd. De vergunningen zullen beoordeeld en afgegeven worden door de desbetreffende provincie.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied.

Het Natuurnetwerk Nederland bestaat uit:

  • bestaande natuurgebieden, waaronder de 20 Nationale Parken;
  • gebieden waar nieuwe natuur aangelegd wordt;
  • landbouwgebieden, beheerd volgens agrarisch natuurbeheer;
  • ruim 6 miljoen hectare grote wateren: meren, rivieren, de Noordzee en de Waddenzee;
  • alle Natura 2000-gebieden.

Conform artikel 1.12 van de Wnb dragen gedeputeerde staten in hun provincie zorg voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, genaamd ‘Natuurnetwerk Nederland’. Zij wijzen daartoe in hun provincie gebieden aan die tot dit netwerk behoren.

De planologische begrenzing en beschermingsregimes van het Natuurnetwerk Nederland loopt via het traject van de provinciale ruimtelijke structuurvisies en verordeningen.

Quickscan flora en fauna

In mei 2022 heeft Ecolybrium een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Doel van de quickscan is het inzichtelijk brengen van eventuele wettelijk beschermde planten- en dierensoorten in en direct rondom het plangebied. Op basis van deze soorten- en gebiedsinformatie worden er uitspraken gedaan over mogelijke effecten van de voorgenomen ontwikkeling en eventuele noodzakelijke vervolgonderzoeken. Het rapport is als Bijlage 13 Quickscan flora en fauna opgenomen.

Conclusie

  • Er is geen sprake van aantasting van primair foerageergebied of essentiële vliegroutes van vleermuizen. Door het ontbreken van bomen en bebouwing op de onderzoekslocatie zijn er geen vaste rust- en verblijfplaatsen aangetroffen of te verwachten. Nader onderzoek en overtredingen van verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming zijn geheel niet aan de orde.
  • Effecten op beschermde soorten grondgebonden zoogdieren, amfibieën, vissen, dagvlinders, libellen, reptielen en andere ongewervelden zijn geheel uit te sluiten. De beoogde ingreep heeft geen negatief effect op beschermde soorten en daarmee treden er geen overtredingen op van verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming.
  • Effecten op broedvogels (al of niet met jaarrond beschermde nesten) zijn op voorhand uit te sluiten. Effecten op foeragerende vogels zijn te voorkomen door de werkzaamheden uit te voeren buiten de broedperiode (dus buiten de periode half maart-half juli).
  • In het kader van de Wet natuurbescherming kan geconcludeerd worden dat de werkzaamheden uitgevoerd kunnen worden zoals beoogd.

Stikstofdepositie

Onderhavige ontwikkeling heeft een toename van stikstofemissie tot gevolg. Om te onderzoeken of sprake is van een significant negatief effect op omliggende Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofdepositie, heeft WSP AERIUS-berekeningen uitgevoerd voor de aanleg- en gebruiksfase. De stikstofrapportage is als Bijlage 14 Stikstofrapportageopgenomen. De conclusie van het onderzoek is hieronder opgenomen.

De gebruiksfase van maximaal 455 nieuwe woningen binnen Deelplan 7 en 9 in het zuidelijk deel van de wijk Berkelbosch in Eindhoven leidt niet tot significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van nabijgelegen Natura 2000-gebieden.

De extra aantrekking van het verkeer naar dit gebied leidt immers niet tot een berekende toename van de stikstofdepositie in nabijgelegen Natura 2000-gebieden t.o.v. de referentiesituatie. Voor de bouwfase is onderzocht hoeveel emissie niet leidt tot een berekende toename van de stikstofdepositie t.o.v. de referentiesituatie. Afhankelijk van het type materieel dat wordt ingezet, zijn per bouwjaar minimaal 6.900 tot zelfs 18.000 draaiuren op de bouwplaats toegestaan en kunnen elk jaar minstens 3.500 personenwagens of bestelbussen en 1.750 vrachtwagens naar de bouwplaats komen. Daarnaast kan uiteraard ongelimiteerd gebruik gemaakt worden van elektrisch materieel. Op basis van de ervaring van WPS in soortgelijke projecten wordt geoordeeld dat het bouwproces binnen deze randvoorwaarden altijd technisch en economisch uitvoerbaar zal zijn. Ook als gevolg van de bouwfase kunnen significante gevolgen door stikstofdepositie dus op voorhand worden uitgesloten.

Conclusie

Er is voor de voorgenomen ontwikkeling m.b.t. stikstofdepositie geen vergunning Wet natuurbescherming onderdeel Gebiedsbescherming benodigd. Geconcludeerd wordt dat het aspect stikstofdepositie geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.12 Duurzaamheid

De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Onderstaande tekst legt concreet uit wat we als stad willen en waar dat op gebaseerd is.

4.12.1 CO2 reductie

Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht

hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de

klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind

2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te

beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016

vastgestelde Klimaatverordening040. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad

teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. De gemeenteraad heeft in het Klimaatplan 2021-2025 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.

Aardgasloze verwarming

Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze

verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is

nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Per 1 juli 2018 is de Wet voortgang energietransitie in werking

getreden. Te bouwen bouwwerken (in gewone taal: nieuwbouw) voor kleinverbruikers – woningen,

winkels, kantoren – mogen niet langer worden aangesloten op aardgasnetten. Daarnaast streeft de gemeente er nadrukkelijk naar te voorkomen dat ALLE nieuwe ontwikkelingen nog op aardgas worden aangesloten.

In het Klimaatplan 2021-2025 heeft de gemeenteraad vastgelegd dat 'zoveel mogelijk voorkomen

moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en ook daar waar het nog niet wettelijk is bepaald nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.

Duurzame mobiliteit

Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije

mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee de leefbaarheid in onze groeiende stad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte voor fietsen, wandelen, smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.

Warmte- en energiebesparing

Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.

Duurzame energie opwekking

Naast de reductie in CO2, willen we als stad ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die we dan als stad gebruiken, bij voorkeur binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.

4.12.2 Circulaire Economie

Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020 hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.

Geen afval

Sinds 2020 willen we 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.

Flexibel en demontabel bouwen

Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening

gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.

Deeleconomie/ as a service concepten

De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe

goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten.

Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik van het) product bij de leverancier.

4.12.3 Natuur

Eindhoven de groenste! Groene daken en gevels, biodiversiteit, klimaatadaptatie (het wordt steeds warmer en natter), stadslandbouw en aantrekkelijk groen voor recreatie, ontspanning en bewegen. Hoe dragen nieuwe en herontwikkelingen in Eindhoven hieraan bij? Brengt het schade toe aan bestaande natuur of biedt het kansen voor toevoeging/uitbreiding?

Biodiversiteit

Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch

netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven willen we ecologische versnippering in onze stad tegengaan.

Oppervlakte groen

We willen geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan onze gebouwen.

4.12.4 Sociale basisbehoeften

The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).

Klimaatadaptatie

Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. Met de

beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te

beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.

Gezonde verstedelijking

Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte.

Participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen

We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit leidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten. Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.

4.12.5 Specifiek Eindhovens

Daarnaast is er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze stad belangrijk

vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.

4.12.6 Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk

verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de verschillende

maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening met

stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders

(belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.

4.12.7 Planspecifiek

CO2 reductie

De beoogde nieuwbouw binnen deelplan 7 en 9 wordt uiteraard gasloos gerealiseerd. Daarnaast zijn de woningen goed geïsoleerd, hebben een juiste zon oriëntatie en gebruiken duurzame zonne-energie. Op deze manier zijn alle woningen ten minste energieneutraal. Daarbovenop wordt duurzame mobiliteit gestimuleerd. Goede voorzieningen voor de fiets worden aangelegd zoals fietsstallingen op strategische plekken en mooie fietspaden. Ook de wandelaar komt in dit plan niks te kort. Er zijn ook voorzieningen voor de elektrische auto opgenomen in het plan. Mobiliteit is een gemaksproduct. Dit geldt met name voor het bezit van een tweede auto binnen een huishouden. Uit onderzoek blijkt dat een verhuizing voor mensen het natuurlijke moment is om hun mobiliteit te heroverwegen. Om in te haken op dat natuurlijke moment wordt er binnen het plangebied een Amber hub gerealiseerd. Daarmee wordt bewoners een herkenbare en duurzame vervoersmogelijkheid geboden, juist op een moment dat zij daarvoor open staan. Daarmee sluit dit plan aan op de opgave die er landelijk en lokaal ligt om een aanzienlijke reductie in het energieverbruik en in de uitstoot van CO2 te realiseren.

Circulaire Economie

Circulaire economie is een economisch systeem waarin kringlopen worden gesloten. Er wordt bewust nagedacht over de herkomst en de toekomst van materialen. Bij onderhavige ontwikkeling binnen deelplan 7 en 9 worden bouwmaterialen bewust gekozen, zowel voor de woningbouw als in de openbare ruimte. Waar mogelijk en passend wordt er gebruik gemaakt van bio-based, hernieuwbare materialen. Daarnaast worden bestaande materialen weer teruggebracht tot grondstoffen en opnieuw in het productieproces gebracht. Een bekend voorbeeld daarvan is het hergebruik van beton. Waar mogelijk wordt ook het directe hergebruik van materialen toegepast. In het ontwerpproces wordt rekening gehouden met de flexibiliteit en aanpasbaarheid van het gebouw in de toekomst. Hierdoor wordt de waarde voor nu, en voor in de toekomst gewaarborgd.

Natuur

In de ontwikkeling van woonwijken is een gezonde verhouding tussen bebouwing en groen essentieel. Daarom is bij de ontwikkeling uitgegaan van een maximale inpassing van openbaar groen. Dit draagt bij aan het welzijn van de bewoners van de wijk, zorgt daarnaast voor CO2- vastlegging én voorkomt het ontstaan van hittestress. Het openbare groen is ook bedoeld als ontwikkeling van biotopen. Zo worden er o.a. voorzieningen getroffen om de insecten- en bijenstand te bevorderen; bijvoorbeeld de plaatsing van bijenhotels. Ook de geplande erfafscheidingen met groene hagen maken onderdeel uit van de biotoopvorming. In de erfafscheidingen worden doorgangen gecreëerd zodat het hele gebied toegankelijk blijft voor kruipende zoogdieren. De erfscheidingen zorgen ook voor nestgelegenheid voor verschillende diersoorten. De woningen van Tongelresche Akkers deelplan 7 en 9 kunnen ook als stadsecoduct gezien worden. Alle platte daken worden voorzien van sedum en er worden grondgebonden groengevels toegepast bij bepaalde woningen. Neststenen zijn geïntegreerd in het ontwerp. Het plan wordt klimaatrobuust uitgevoerd, er is ruim voldoende waterberging vergeleken met de normen. Dit komt onder andere door relatief weinig verharding, afkoppeling van hemelwater, sedumdaken en wadi’s in het plan. Al deze maatregelen zorgen voor een natuurinclusieve, klimaatadaptieve en biodiverse wijk.

Sociaal

Gezonde verstedelijking en een wijk waar de inwoners zich verbonden voelen. Dit wordt gestimuleerd door groene openbare ruimte waar volop ruimte is om te bewegen, ontmoeten en spelen. In het plan wordt rekening gehouden met ontspannen, sporten en spelen voor alle leeftijden. Voorbeelden hiervan zijn een jeu de boules veld, een speeltoestel voor de kleintjes en uitgestippelde wandel- en hardlooproutes.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Inleiding

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het plantype) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid.

Het plantype plannaam heeft een conserverend karakter. Mogelijke ontwikkelingen binnen de planperiode spelen zich daarom hoofdzakelijk af binnen bestaande (water)structuren. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.

5.2 Beleid

5.2.1 Rijksbeleid

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).

Nationaal Water Programma 2022-2027

De Waterwet vereist dat de Rijksoverheid eens per zes jaar een Nationaal Waterplan voor het nationale waterbeleid en een Beheer- en ontwikkelplan voor het beheer van de rijkswateren (Bprw) opstelt. 'In de geest' van de nieuwe Omgevingswet worden deze plannen nu al in samenhang beschreven in één Nationaal Waterprogramma voor beleid en beheer. Voor het waterbeleid is het Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP) een uitwerking van de Nationale Omgevingsvisie.Voor wat de ruimtelijke aspecten betreft moet dit plan worden gezien als een structuurvisie en is het bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem.

Het Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP) vervangt het Nationaal Waterplan 2016-2021, inclusief alle tussentijdse wijzigingen en het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren (Brpw) 2016-2021. Het NWP beschrijft de hoofdlijnen en ambities van het nationale waterbeleid voor de periode 2022-2027: waterveiligheid, waterkwaliteit en klimaatadaptatie. Het beschrijft tevens de uitvoering daarvan en het beheer van de rijkswateren en rijksvaarwegen. De wateropgaven staan niet op zichzelf; een integrale aanpak met andere opgaven in de fysieke leefomgeving zoals de energietransitie, de woningbouw en de transitie landelijk gebied is noodzakelijk. Voor een integrale aanpak van de opgaven wordt het water- en bodemsysteem meegenomen als leidend principe.

5.2.2 Provinciaal beleid

Regionaal Water en Bodem Programma 2022-2027

Het Regionaal Water en Bodem Programma (RWP) 2022-2027 is op 3 december 2021 door Provinciale Staten vastgesteld en op 22 december 2021 in werking getreden. Het is onderdeel van het planstelsel voor de wateropgaven in Nederland, samen met het Nationaal Water Programma en de waterbeheerprogramma's van de waterschappen. Doel van dit nieuwe RWP is: een klimaatadaptief Brabant met veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem. Een belangrijke rode draad in het programma is het herstellen van de systeemwerking. Het doel is niet alleen meer wateroverlast te voorkomen en water zo snel mogelijk af te voeren. Inmiddels weten we beter en is het duidelijk geworden dat het roer om moet: we moeten zuinig zijn op ons water en de bodem, en het wateren bodemsysteem moet toegerust zijn op natte én droge tijden.

Wettelijke taken

De wettelijke taken op het gebied van milieu en water worden zorgvuldig uitgevoerd. Voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het omgevingsrecht besteedt de provincie de uitvoering van taken uit aan de drie Brabantse omgevingsdiensten. De gemeente Eindhoven valt onder het werkgebied van de Omgevingsdienst Oost Brabant (ODZOB). Afstemming vindt plaats in het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht. De provincie bereid zich voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Integrale en gezamenlijke aanpak

Provincie en partners blijven samenwerken (lokaal, regionaal, nationaal en internationaal). De provinciale rol hangt af van het onderwerp en van de onzekerheid die er is over doel en route. De provincie werkt waar mogelijk gebiedsgericht samen en dat moet uiteindelijk vanzelfsprekend worden. Daarbij worden alle belangen zoveel mogelijk meegenomen. De provincie nodigt de Brabantse partners (gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders, bedrijven en maatschappelijke organisaties) uit om een gezamenlijke klimaatagenda voor Brabant op te stellen. De provincie heeft daarbij de rol van kennismakelaar en verbinder (integratie van projecten en uitrol van goede voorbeelden. In de klimaatagenda worden gezamenlijke ambities en maatregelen vastgelegd. Ook op Europees niveau blijft de provincie samenwerken aan de milieu- en wateropgaven.

Bij grote ruimtelijke en infrastructurele werken wordt gezocht naar oplossingen met minder milieueffecten, bijvoorbeeld door de hoogwaardige inzet van secundaire materialen. Groene inpassing krijgt veel aandacht. De gronden en provinciale wegen die bij de provincie in bezit zijn worden beheerd op een natuur- en milieuvriendelijke manier. De provincie brengt de duurzaamheidsaspecten van nieuwe grote projecten en programma's bij aanvang in beeld middels een duurzaamheidsscan.

De provincie gaat verder met het Programma DuurzaamDoor. Provincie en partners kijken samen wie welke rol kan oppakken bij het stimuleren van gedrag dat bijdraagt aan gezondheid, veiligheid en groene groei in relatie tot milieu en water.

5.2.3 Beleid Waterschap

Waterbeheerprogramma 2022-2027 – Water als basis voor een toekomstbestendige leefomgeving

Het water- en bodemsysteem is onontbeerlijk voor een gezonde en leefbare ruimtelijke inrichting van Noord-Brabant. Meer dan ooit is het belangrijk om rekening te houden met het concept van de lagenbenadering om een toekomstbestendige leefomgeving te waarborgen. Door klimaatverandering en ruimtelijke druk, staat immers de veerkracht van het water en bodemsysteem onder druk. De lagenbenadering beschrijft de ruimte in drie lagen. De eerste laag bestaat uit de fysieke ondergrond, het water- en bodemsysteem. De tweede laag bevat netwerken van infrastructuur met onder meer wegen, spoorlijnen en waterwegen. Tot slot de derde laag met de menselijke activiteiten zoals wonen, werken en recreëren en de fysieke neerslag daarvan. Ruimtelijke planning en gebiedsontwikkeling is een proces waarin continu keuzes worden gemaakt. De lagenbenadering helpt in dit keuze- en afwegingsproces en dient als kwaliteitskader voor alle (ruimtelijke) plannen. Elke laag draagt bij aan de ontwikkeling. De lagenbenadering betekent wel dat een onderliggende laag voorwaarden stelt aan andere lagen. Zeker vanuit een perspectief van duurzame ontwikkeling zijn veerkracht en omkeerbaarheid van ingrepen belangrijke gegevenheden.

Met het Waterbeheerprogramma 2022-2027 start Waterschap De Dommel met de 'watertransitie'; op weg naar een toekomstbestendige waterhuishouding. Uiterlijk in 2050 is de waterhuishouding in ons hele beheergebied toekomstbestendig. Dit betekent een waterhuishouding die in een goede waterkwaliteit voorziet. En een waterhuishouding die robuust, wendbaar en in balans is met de omgeving. Zowel in het bebouwde als het landelijke gebied en van de beekdalen tot en met de hoge zandruggen. Het grond- en oppervlaktewatersysteem kan de grotere weersextremen opvangen door maximaal gebruik te maken van de dempende sponswerking van de bodem/ondergrond en de natuurlijke hoogteverschillen voor het vasthouden van water.

We hanteren drie principes die inhoudelijke sturing geven aan de watertransitie:

  • Elke druppel vasthouden en infiltreren waar deze valt
  • Functies passen zich aan het bodem- en watersysteem aan
  • Wat schoon is moet schoon blijven

We moeten ons, nog meer dan voorheen, aanpassen aan de veranderende leefomgeving en op zoek gaan naar nieuwe oplossingen en antwoorden. Juist de voor Midden-Brabant zo karakteristieke verwevenheid van bebouwing, landbouw en natuur is een kans om de wateropgaven slim in te passen. Dit vereist een integrale, gebiedsgerichte aanpak samen met alle partijen. Een gebiedsgerichte aanpak is alleen succesvol als naast de wateropgaven ook de opgaven vanuit natuur, stikstof, economie, landbouwtransitie, energietransitie, biodiversiteit, mobiliteit en woningbouw onderdeel van de aanpak zijn. Niet sectoraal, maar integraal. Alleen dan gaan we oplossingen vinden voor een leefbaar Midden-Brabant met een duurzaam en toekomstbestendig watersysteem dat goed is voor inwoners, bedrijven, landbouw en natuur. De grote uitdaging zit hem vooral in de vraag hoe we dit gaan bereiken. Meer dan voorheen gaan we daarbij:

  • van beekdalgericht naar gebiedsgericht; onze aandacht gaat naast het beekdal ook uit naar de flanken, de hoge zandruggen en bebouwd gebied.
  • van sectoraal naar integraal; samen met overheden en gebiedspartners maken we keuzes over meerdere opgaven in een gebied.
  • van water afvoeren naar elke druppel telt; maximaal water conserveren, minder grondwater gebruiken en slimmer sturen.

Keur Waterschap De Dommel 2015

In de 'Keur Waterschap De Dommel 2015' staan regels (met name geboden en verboden) die het waterschap hanteert bij de bescherming van waterkeringen, watergangen en bijbehorende kunstwerken. Ook zijn er regels voor het onderhoud van sloten, beken en andere waterlopen om de waterafvoer in dit oppervlaktewater te waarborgen. Daarnaast kent de Keur beleidsregels voor het beschermen van bepaalde deelgebieden met elk een eigen beschermingsbeleid. Het gaat hierbij om beschermde gebieden waterhuishouding, beekdalen en attentiegebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met waterbelangen.

Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet op grond van de keur hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. De aanvrager/initiatiefnemer moet daarom voldoende compenserende maatregelen nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Uitgangspunt hierbij vormt de voorkeurstrits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. In geval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening noodzakelijk die het water tijdelijk bergt.

In de Keur is aangegeven dat neerslag, afkomstig van toename verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, die direct tot afvoer naar een (keur)waterlichaam komt, verplicht gecompenseerd dient te worden middels de aanleg van waterbergende voorzieningen. Het waterschap verleent in enkele gevallen vrijstelling van deze verplichting. Dit wordt gedaan indien:

  • de toename van verhard oppervlak maximaal 500 m² bedraagt, of;
  • de toename van verhard oppervlak tussen 500 m² en 10.000 m² bedraagt en middels de rekenregels afdoende compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, of;
  • het af te koppelen verhard oppervlak maximaal 10.000 m² bedraagt, of;
  • er binnen het plangebied andere hydraulische afspraken gelden (bv. met de gemeente)

Indien een voorziening nodig is, dan bedraagt de maximale toegestane afvoer uit een voorziening 2 l/s/ha bij een neerslagsituatie van 60 mm. Groene (vegetatie)daken gelden hierbij niet als verhard oppervlak. Bij meer dan 10.000 m² toename nieuw verhard oppervlak of het afkoppelen van 10.000 m² bestaand verhard oppervlak is altijd een voorziening noodzakelijk volgens de geldende beleidsregels van het waterschap.

Hydrologisch neutraal bouwen

Hydrologisch neutraal bouwen is opgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar dit voor staat en welke maatregelen er nodig zijn om daaraan te kunnen voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.

Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatsen van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.

Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.

Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit houdt in dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. Dit past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewatersysteem als het grondwatersysteem. Ingeval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening die het water tijdelijk bergt noodzakelijk. Het gaat hier dan om een voorziening die er voor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.

5.2.4 Gemeentelijk beleid

Water- en klimaatadaptatie Aanpak (WKA) 2023-2026

Het Water- en klimaatadaptatie Aanpak (WKA) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. In het WKA 2023-2026 wordt aangegeven op welke wijze er omgegaan wordt met de zorgplichten rondom afval-, hemel- en grondwater. Hiervoor zijn in het plan activiteiten opgenomen enerzijds gericht op het beheer en onderhoud en anderzijds op het verbeteren van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel.

Speerpunt van het WKA is het inspelen op de klimaatverandering welke extreme regenbuien, langdurige droogteperiodes en hittestress met zich meebrengt. Hiervoor zijn uitgangspunten, richtlijnen en ontwerpnormen uit het klimaatplan 2016-2020 en de hierin benoemde beleidsregel ´Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen´ nader uitgewerkt. Concreet betekent dit dat voor het aspect water bij nieuwe ontwikkelingen tot maximaal 75 mm berging gerealiseerd dient te worden over het totaal verhard oppervlak binnen het plangebied. Daarbij kan de waterbergingseis gereduceerd of verhoogd worden naargelang de hoeveelheid groen of grijs binnen datzelfde plangebied. Dit om overlast van hittestress, verdroging en biodiversiteit te beperken. Om initiatiefnemers te ondersteunen heeft de gemeente een website ontwikkeld waar de benodigde waterberging kan worden berekend en voorbeelden zijn beschreven om invulling te geven aan de waterklimaatopgave.

Waterplan

Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.

5.3 Eindhovense Klimaattoets

Het klimaat verandert. Dat heeft gevolgen voor Eindhoven. We krijgen onder andere te maken met meer en hevigere buien, langere perioden van droogte en meer hitte(stress). Om in de toekomst prettig te wonen en te werken in onze groeiende stad, is het noodzakelijk nú maatregelen te nemen. Dit betekent dat we 'klimaatrobuust' te werk moeten gaan.

5.3.1 Klimaatadaptatiebeleid

In samenwerking met Brabantse overheden en kennisinstellingen is een prototype klimaatadaptatie-toets ontwikkeld met richtlijnen en ontwerpnormen voor de (her)inrichting en ruimtelijke ontwikkeling van stedelijk gebied op straat- en wijkniveau.

De toets omvat 3 hoofdregels en deze vormen de basis voor het Eindhovens klimaatadaptatie beleid:

  • Zorg voor voldoende bergingsruimte om extreme buien tijdelijk op te vangen en vertraagd af te voeren.
  • Infiltreer regenwater zoveel mogelijk en waar mogelijk op de plek waar het valt, en voorkom daarmee droogte.
  • Zorg dat de straat niet onnodig opwarmt en voldoende plekken voor verkoeling heeft op het heetst van de dag.

Voor de klimaatadaptatie normen en richtlijnen is een indeling gemaakt naar ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein (circa 60% van het areaal) en op publiek terrein (circa 40% van het areaal). In de binnenstad ligt deze verhouding zelfs op 80-20%. Bovenstaand is vertaald in een waterbergingsnorm.

5.3.2 Waterbergingsnorm

Minimale en maximale ontwerpnormen waterberging openbaar terrein

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op openbaar terrein moet minimaal 20 mm en mag tot 60 mm van de waterbergingsopgave ingevuld worden via primaire waterberging. Voorbeelden zijn waterpleinen, wadi's, watergangen, waterbergende funderingen of bakken. Eventuele resterende mm's (tot 40mm) van de waterbergingsopgave dient secundair te worden ingevuld. Denk daarbij aan parken, plantsoen c.q. grasvelden, parkeerplaatsen en wegen. Dit is acceptabel zolang er geen schade wordt veroorzaakt en/of dit niet ten koste gaat van andere primaire functies zoals op routes van hulpdiensten, markt- of evenement locaties. Als de secundaire waterbergings-opgave niet mogelijk is binnen de grenzen van de ruimtelijke ontwikkeling dan dient de waterbergingsopgave alsnog als primaire waterberging te worden ingevuld. Of er dienen maatregelen te worden genomen om de secundaire waterberging naar nabijgelegen ruimte te verplaatsen als dat hydraulisch mogelijk is.

Bij ontwikkelingen op privaat terrein ligt de verantwoordelijkheid voor het opvangen en verwerken van hemelwater in eerste instantie bij de eigenaar van het perceel waar de druppel valt. De landelijke voorkeursvolgorde '(her)gebruiken, vasthouden, bergen en vertraagd afvoeren´ is van toepassing. Een voorbeeld van hergebruiken is hemelwater als spoelwater voor toiletten en een voorbeeld van vasthouden is infiltratie van hemelwater in de bodem.

Als hergebruik en vasthouden door lokale omstandigheden niet doelmatig is kan hemelwater worden geborgen en vertraagd worden afgevoerd. Dat is de waterbergingsopgave. Hiermee wordt het rioolstelsel bij piekbuien ontlast met als gevolg beperking van wateroverlast. Daarnaast wordt het oppervlaktewatersysteem gelijkmatiger belast. Als ondersteuning voor de berekening van de waterbergingsopgave op privaat terrein is een rekentool ontwikkeld, te vinden via de website rekentool.eindhovenduurzaam.nl/.

Ontwerpnorm waterberging privaat terrein

De waterbergingsopgave geldt voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein in Eindhoven. In gebieden waar vanuit het verleden afspraken over waterberging zijn gemaakt, wordt in overleg bepaald of en hoe de waterbergingsopgave in de ontwikkeling wordt verhoogd. Klimaatverandering kan namelijk ook in deze gebieden aanvullende waterberging noodzakelijk maken en daarmee het risico op waterschade aan (nieuw)bouw verlagen. Indien nodig worden hierover maatwerkafspraken gemaakt.

In het beleid 'Klimaatrobuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen' wordt onderscheid gemaakt tussen ontwikkelingen met 150 m² of meer verharding binnen het plangebied en kleinere ontwikkelingen tot 150 m² verharding binnen het plangebied. Voor de eerste groep geldt de eis tot 75 mm waterberging per m² verharding. Dit komt overeen met 75 liter waterberging per m² of voor een bouwplan met 400 m² verhard oppervlak 30 m³ (ofwel 30.000 liter) waterberging. Voor de tweede groep is de eis tot 25 mm. Dit komt overeen met 25 liter waterberging per m² of voor een woning met 100 m² verhard oppervlak 2,5 m³ (ofwel 2500 liter) waterberging.

De ontwerpnormen ter voorkoming van wateroverlast betekenen voor particulieren, ontwikkelaars en de gemeente een opgave om klimaat adaptief te bouwen. Vanaf 1 januari 2020 geldt voor particulieren en ontwikkelaars een wateropgave om bij ruimtelijke ontwikkelingen klimaat adaptief handelen. De datum van indiening van de omgevingsvergunning is leidend. De uitzonderingsregel is geregeld in artikel 4.3 van het Paraplubestemmingsplan waterberging 2020.

Stimulans klimaatadaptatiebeleid

De gemeente Eindhoven draagt met het klimaatbeleid ook bij aan het verbeteren van de kwaliteit van een gezonde leefomgeving en meer biodiversiteit door de voorkeur te geven aan vergroenen als klimaat adaptieve maatregel.

Het beleid is zo opgesteld dat vergroening op privaat terrein bij nieuwbouw wordt gestimuleerd en beloond. Hoe groener een plangebied wordt ingericht hoe lager de waterbergingseis in mm wordt. Ook groene ontwikkelingen in groen arme buurten worden op deze manier gestimuleerd.

De website geeft een overzicht van deze mogelijke beloningen via de 'rekentool'. De stimuleringsregeling waarbij méér groen een lagere waterbergingsopgave oplevert geldt voor ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein.

5.3.3 Toelichting rekentool

De gemeente Eindhoven maakt bij de beoordeling van de voor een nieuwe ontwikkeling in een plangebied voorgestelde maatregelen gebruik van een rekentool. Deze rekentool klimaatopgave, beschikbaar op rekentool.eindhovenduurzaam.nl, maakt het een ontwikkeling mogelijk interactief haar plangebied en de te nemen maatregelen te beschrijven en te controleren of aan de gemeentelijke eisen wat betreft waterberging en vergroening wordt voldaan. Bovendien kan een afschrift van de beschrijving van het plangebied en de keuze van de maatregelen met voorbeelden voor de verdere uitwerking gedownload worden om bijgevoegd te worden bij de eventuele watertoets of aanvraag van de omgevingsvergunning.

De werking van de rekentool kan worden aangepast aan nieuwe inzichten en de uitkomst van de laatste versie van de tool is maatgevend.

Principewerking van de rekentool

De rekentool klimaatopgave vraagt de klimaatrobuuste maatregelen te specificeren die zijn voorzien in het ontwerp binnen het plangebied en, waar nodig, hoe groot de oppervlakken zijn waar deze worden toegepast. Hieruit berekent de tool welk deel van het regenwater van een bui binnen het plangebied geborgen moet worden (de waterbergingsopgave, het grijze deel) en welk deel de klimaatrobuuste maatregelen zelf voor hun rekening nemen (het groene deel). Daarna kunnen nog extra maatregelen toegevoegd worden. Het doel is dat alle maatregelen bij elkaar de totale waterbergingsopgave (berging van al het water van een bui) van het plangebied voor hun rekening nemen.

De specificatie van maatregelen en oppervlakken vindt interactief plaats: de tool laat direct het effect van deze specificaties zien op de daaruit afgeleide totale waterbergingsopgave; daarnaast laat de tool op een aantal manieren visueel zien wat de individuele groene en grijze bijdrage van een maatregel is.

Vóór elke maatregel staat in de tool een i-symbool; door daarop te klikken wordt meer informatie over die maatregel gegeven zoals specifieke uitvoeringseisen en links naar achtergrondinformatie.

De tool doorloopt hierbij vier stappen:

  • Wat zijn de kerngegevens van het project?
  • Welke klimaatrobuuste maatregelen worden binnen het plangebied gerealiseerd?
  • Hoe lost u de resterende waterbergingsopgave op?
  • Download het resultaat. Als een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, voeg dit resultaat dan, inclusief uitwerking, bij die aanvraag.

5.4 Beschrijving Watersysteem Plangebied

Bij de inrichting van het infiltratie- en drainagesysteem speelt de bodemopbouw en het grondwaterregime een belangrijke rol. De doorlatendheid van de bodem, aanwezigheid van kleilagen of leemlenzen of andere slecht doorlatende materialen bepalen in hoeverre infiltratie mogelijk en drainage noodzakelijk is. In de huidige situatie infiltreert vrijwel alle neerslag die in het plangebied valt. Door het landgebruik (wonen, braakliggend terrein en sportvelden) is de totale infiltratiecapaciteit voldoende om vrijwel al het hemelwater in de bodem te laten wegzijgen. Aanwezige drainagevoorzieningen (sloten en een enkel buisdrainagesysteem) staan dan ook over het algemeen droog. In het oostelijk deel van het plangebied kan het lokaal zeer nat zijn. Dit heeft te maken met hoge grondwaterstanden bij een relatief laag maaiveldniveau. Ten behoeve van de besproeiing van de sportvelden wordt lokaal grondwater onttrokken.

Door de infiltratie draagt het plangebied bij aan de grondwaterstroming in de richting van de Kleine Dommel. In het dal van de Kleine Dommel ligt de Urkhovense Zegge. Een natuurgebied waar, op het gebied van de flora en fauna, diverse bijzondere soorten voorkomen.

Een inventarisatie van de ondiepe bodemopbouw laat een zeer grillig beeld zien. Lagen van fijn zand en leem wisselen elkaar af. Hier en daar zijn ook enkele veenlagen gesignaleerd. De infiltratiecapaciteit wisselt sterk en is niet erg hoog.

Aan de voet van de spoordijk bevindt zich een watergang, die periodiek watervoerend is. Overtollig water uit het plangebied wordt naar deze sloot afgevoerd, die door middel van een duiker onder de spoordijk voor verdere afvoer in de richting van de Kleine Dommel zorgt.

5.5 Waterhuishoudkundig Plan

Voor het totale plan Tongelresche Akkers is een waterhuishoudkundig plan vastgesteld. Dit plan voorziet in de aanleg van een gescheiden riolering en waterberging. In het plan is eveneens rekening gehouden met situaties met extreme neerslag, waarbij het water over het maaiveld naar het buitengebied kan lopen. In de rapportage Waterberging en Waterafvoer Berckelbosch/Tongelresche Akkers is een beschrijving gegeven van de inrichting en het functioneren van dit systeem in extreme situaties en de vormgeving van de afvoer richting Kleine Dommel. Het waterhuishoudkundig plan is als Bijlage 15 Waterhuishoudkundig plan opgenomen.

5.5.1 Hemelwater

Voor het gebied is een gescheiden rioolstelsel ontworpen waarbij het hemelwaterstelsel afvoert naar de spoorsloot en de te graven waterpartijen in de zuidoosthoek van het terrein. Vanuit deze waterpartij wordt het water afgevoerd richting Kleine Dommel via een duiker onder de spoordijk of een duiker ter plaatse van het Viaduct Doolstraat. Het hemelwaterriool maakt deel uit van een totaal watersysteem met bovengrondse bergingen. Het is het principe van ‘bergen’, ‘vasthouden’ en ‘langzaam afvoeren’ volgens een door het Waterschap gehanteerd debiet van afvoer.

5.5.2 Vuilwater

Het vuilwatersysteem wordt door middel van een tweetal gemalen op het, door het gebied lopende stamriool van Waterschap de Dommel, geloosd. Voor de bedrijfszekerheid zijn beide rioolgemalen uitgevoerd met een dubbel pompgemaal waarbij de pompen elkaars reserve zijn.

5.5.3 Klimaatadaptatie

Tongelresche Akkers ligt in een verlaging tussen de aanliggende wijk De Doornakkers, het spoor en het kanaal. Door klimaatverandering neemt het risico op wateroverlast toe. De capaciteit van het riool is beperkt (ontwerpcapaciteit eens per 2 jaar). Doordat de ontwikkeling al geruime tijd loopt, zijn de mogelijkheden om de bergingscapaciteit in het gebied nog veel aan te passen beperkt. Toch is het gelukt om deze capaciteit te vergroten ten opzichte van het oorspronkelijke plan (zie de tabel in paragraaf 2.1 van het als bijlage opgenomen waterhuishoudkundig plan). Om het risico op wateroverlast te minimaliseren is besloten om op een andere manier naar het functioneren van de waterhuishouding in extreme situaties te kijken.

Voor deze situaties is gekeken naar de mogelijkheden om het water over maaiveld naar het landelijk gebied af te voeren. Dit heeft geleid tot het aanpassen van de vloerpeilen van enkele woningen en het lokaal aanpassen van het maaiveld. Niet in de laatste plaats zal bij de onderdoorgang onder het spoor in de Doolstraat het maaiveld worden verlaagd. Onder andere zullen de volgende maatregelen worden getroffen:

  • het verbinden van (hoofd) greppels West-Oost;
  • het aanbrengen van, niet verbonden, verlagingen in groenstroken waar tijdelijk water geborgen kan worden;
  • verlaging van het maaiveld ter plaatse van de onderdoorgang onder het spoor Eindhoven-Weert;
  • viaduct Doolstraat;
  • het maken van een greppel of verlaagd fietspad in de energiezone zodat met name water uit de zuidelijke wijken langs deze route kan afvoeren;
  • controle van drempels als mogelijk obstakel voor water (oppervlakte) afvoer vanuit de deelplannen;
  • verhoging van de vloerpeilen van de woningen;
  • het realiseren van extra waterberging op het terrein van Urkhoven.

Met deze maatregelen is het mogelijk een robuust watersysteem te realiseren waarbij het hemelwater bij extreme neerslag in noordelijke richting kan worden afgevoerd. De werking van het watersysteem is schematisch weergegeven bij punt 2.2 van het als Bijlage 15 Waterhuishoudkundig plan opgenomen waterhuishoudkundig plan.

5.5.4 Actualisatie waterhuishoudkundig plan

Inleiding

Uitgangspunt voor de waterparagraaf van dit bestemmingsplan is de reeds vastgestelde rapportage waterhuishouding Berckelbosch d.d. 18 augustus 2017, welke als Bijlage 15 Waterhuishoudkundig plan is opgenomen. Een update van dit plan is noodzakelijk door 1; gewijzigd beleid (verhoogde berging) en 2; een beperkte afwijking (in percentage) verhard oppervlak ten opzichte van plan 2017 (zie tabel 5.1). Om zowel aan de vernieuwde eisen te voldoen, als te compenseren voor het extra verhard oppervlak, is de rekentool klimaatopgave van de gemeente Eindhoven toegepast op onderhavig plangebied.

Onderstaande tabel geeft het verschil tussen het plan uit 2017 en de huidige beoogde invulling weer.

verplicht

Tabel 5.1: Wijziging verharding plan 2017 en 2022

Plan waterhuishouding

Om aan de huidige eisen te voldoen, zijn er aanvullende maatregelen nodig naast de genoemde maatregelen in de rapportage waterhuishouding Berckelbosch 2017 (Bijlage 15 Waterhuishoudkundig plan). De uiteindelijke maatregelen worden getoetst door het invullen van de rekentool “klimaatopgave” van de gemeente Eindhoven.

Er zijn verschillende varianten mogelijk om aan de waterbergingseisen te voldoen. De maatregelen betreffen de aanleg van een groendak met waterbergingscapaciteit, de bergingscapaciteit van de wadi’s of berging van hemelwater door waterberging in ondergrondse voorzieningen. De meest optimale inpassing (type en hoeveelheid) wordt in de verdere uitwerking van de woningontwerpen bepaald. Ter verificatie van de noodzakelijke hoeveelheid bergingscapaciteit zijn drie varianten met bijbehorende maatregelen doorgerekend met behulp van de tool. Deze maatregelen zijn omschreven in onderstaande tabel en tevens terug te vinden in de drie varianten van de ingevulde rekentool welke als Bijlage 16 Varianten rekentool klimaatopgave zijn opgenomen.

verplicht

Tabel 5.2: Drie varianten: overzicht extra maatregelen specifiek voor deelplan 7 en 9 bovenop maatregelen in rapportage waterhuishouding gehele plan

5.5.5 Conclusie

Om aan de waterbergingsopgave te voldoen, dienen er ten opzichte van het eerder vastgestelde waterplan d.d. 2017, extra maatregelen genomen te worden. Door middel van de rekentool zijn drie verschillende scenario’s met desbetreffende maatregelen doorgerekend. Met de voorgenomen extra maatregelen wordt in alle drie de scenario’s aan de waterbergingsopgave voldaan. Het meest optimale (tussen) scenario wordt in de verdere uitwerking van de woningontwerpen en de inrichting van het openbaar gebied, bepaald.

Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan ‘I Tongelresche Akkers (deelplannen 7 en 9)’ is te typeren als een gedetailleerd plan met globale elementen. Daar waar bouwplannen ten tijde van het opstellen van dit plan verleend zijn wordt dit gedetailleerd opgenomen op de verbeelding. Voor de nog te ontwikkelen gebieden wordt een bestemming met meer flexibiliteit opgenomen. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is, wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.

6.2 Planmethodiek

Conform de Wro voorziet onderhavig bestemmingsplan in een verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.

6.3 Verbeelding

In de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. De verbeelding is juridisch bindend.

6.4 Planregels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels.

Inleidende regels

De inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels.

In ‘Artikel 1 Begrippen’ wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels gebruikte begrippen niet in dit artikel voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik.

In ‘Artikel 2 Wijze van meten’ worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.

Bestemmingsregels

De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.

Bestemming ‘Groen’ (artikel 3)

Deze bestemming is gelegd op de groenstructuur van het ontwikkelde en het nader te ontwikkelen woongebied. Binnen de groenvoorzieningen zijn verhardingen voor fiets-/voetpaden en doorsteken voor auto’s toegelaten.

Bestemming ‘Verkeer – Verblijfsgebied’ (artikel 4)

Het gaat bij deze bestemming om de wegen die primair dienen c.q. zullen dienen voor de ontsluiting van de aangrenzende of nabijgelegen gronden, zoals winkelerven, pleinen, woonstraten, woonerven en paden. Ook is deze bestemming bedoeld voor de parkeerterreinen en voor de groenstrookjes die een onderdeel zijn van de straatinrichting.

Bestemming ‘Wonen’ (artikel 5)

Deze bestemming is gelegd op de in het plangebied gelegen gronden voor de te ontwikkelen woningen met bijbehorende voor- en achtererven.

Dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ (artikel 6)

De voor ‘Leiding – Gas’ aangewezen gronden zijn mede bestemd voor leidingen in de vorm van een hogedruk aardgastransportleiding. In de regels is een zogenaamd aanlegvergunningstelsel opgenomen om de bescherming van deze leidingen te borgen.

Dubbelbestemming ‘Leiding – Riool’ (artikel 7)

De voor ‘Leiding – Riool’ aangewezen gronden zijn mede bestemd voor leidingen in de vorm van een rioolwatertransportleiding. In de regels is een zogenaamd aanlegvergunningstelsel opgenomen om de bescherming van deze leidingen te borgen.

Dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 5’ en ‘Waarde – Archeologie 6 (artikel 8 en 9)

De voor 'Waarde – Archeologie 5' en ‘Waarde – Archeologie 6’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

Algemene regels

Onder de Algemene regels zijn de Anti-dubbeltelregel, Algemene aanduidingsregels, Algemene afwijkingsregels en de Overige regels opgenomen. Deze regels gelden voor het hele plan.

In de algemene aanduidingsregels zijn specifieke eisen/bepalingen opgenomen die van toepassing zijn binnen de zones die zijn aangeduid als ‘geluidzone-industrie’.

De Algemene afwijkingsregels bevatten bepalingen op basis waarvan in bepaalde gevallen binnenplans kan worden afgeweken van de bepalingen uit de bestemmingsregels.

Onder de Overige regels zijn eisen opgenomen die gelden met betrekking tot het aspect parkeren. Voor het aantal parkeerplaatsen wordt in de regels verwezen naar de vigerende parkeernormen.

Overgangs- en slotregels

In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht en de Slotregel opgenomen.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021

In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de ‘nota Handhaving Leefomgeving 2018- 2021’. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.

Uitgangspunten

Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:

  • Informatie gestuurd

De gemeente Eindhoven ziet informatie gestuurde handhaving als een belangrijke pijler. Er zijn ontwikkelingen op het gebied van ICT en data-analyse. Door gemeentelijke en andere informatiebronnen te ontsluiten, te analyseren en te combineren kunnen we een problematiek eerder (of preventief) en gerichter aanpakken.

  • Gebiedsgericht

Om optimaal in te kunnen spelen op vraagstukken van inwoners zet de gemeente Eindhoven binnen het ruimtelijk domein al geruime tijd in op gebiedsgericht toezicht. Dit doen we door - vanuit een actieve samenwerking met wijkteams - te kijken naar naleefgedrag, oorzaken en oplossingen gerelateerd aan geografische gebieden. Er zijn verschillende vragen, doelgroepen en belangen. Kennis wordt gedeeld en ervaringen van inwoners en bedrijven worden verzameld. Deze input is van invloed op de prioriteiten in het jaarlijkse uitvoeringsplan, waar mogelijk toegespitst op een specifieke wijk. Per wijk kunnen er dus op basis van gebiedsanalyses en bijvoorbeeld buurtcontracten verschillende bouwstenen zijn voor het uitvoeringsplan.

  • Risico- en oplossingsgerichte benadering

De gemeente Eindhoven benadert toezicht en handhaving risico- en oplossingsgericht. De prioriteiten worden in beginsel gebaseerd op een inschatting van de veiligheids- en gezondheidsrisico’s voor inwoners. Ook aspecten als leefbaarheid, duurzaamheid en omgevingskwaliteit wegen in belangrijke mate mee. Daarnaast worden prioriteiten mede gebaseerd op wat inwoners en bedrijven belangrijk vinden. Eindhoven hecht eraan om vraagstukken waar mogelijk gezamenlijk op te lossen.

Er zijn onderwerpen die in algemene zin aandacht vragen. Brandveilig gebruik van woongebouwen verdient (nog) meer aandacht, in de context van kwetsbare groepen die langer zelfstandig blijven wonen. Ook aanpak van jeugdoverlast, duurzaamheid en de bestaande bouw zijn voorbeelden. Er wordt gezocht naar de beste oplossing die nodig is voor het versterken van de veiligheid in de leefomgeving van onze inwoners. Hiermee ontstaat een risicoanalyse op basis waarvan vervolgens de prioriteiten binnen het toezicht worden gesteld.

  • Consequent en doelmatig

Uitvoeringsplannen en jaarverslagen bevatten een overzicht van de inzet en capaciteit voor handhaving. In het verlengde van informatie gestuurde en oplossingsgerichte handhaving vergt doelmatige handhaving een analyse van resultaten. Meetbare doelen om te beoordelen of de beschikbare capaciteit zo doelmatig mogelijk wordt ingezet. We beogen in de komende jaren een ontwikkeling door te maken in de vierslag capaciteit – prioriteit – risicoanalyse - nalevingsniveau. Dit moet onder andere leiden tot meer inzicht in de relatie tussen handhavingsinspanningen en het nalevingsniveau (effect).

Prioritering

De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk in mogelijke problemen, de risico’s en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.

Uitvoeringsplan

In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:

  • Object en informatiegericht
    1. Bouwen en Wonen;
    2. Openbare leefomgeving;
    3. Bedrijven.
  • Gebiedsgericht
    1. Pilot Veiligheid en leefbaarheid;
    2. Actiegebieden.
  • Themagericht
    Bij ieder onderdeel worden jaarlijks een aantal belangrijke ontwikkelingen op het gebied van toezicht en handhaving opgenomen. Dat kan bijvoorbeeld gaan om woonoverlast bij de Activiteiten Bouwen & Wonen. Of duurzaamheid en energiebesparing bij de Activiteiten Bedrijven.

Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.

Duidelijke regels

Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden.

Hoofdstuk 8 Financiële Aspecten

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.

Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is verzekerd. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst. In onderhavige situatie is het kostenverhaal verzekerd in een tussen Ballast Nedam Ontwikkeling en de gemeente Eindhoven gesloten anterieure overeenkomst.

Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

9.1 Bekendmaking Ex. Artikel 1.3.1 Bro

Op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is geplaatst in het Gemeenteblad. De kennisgeving is tevens bij de officiële publicaties op de gemeentelijke website www.eindhoven.nl geplaatst. Er zijn geen stukken betreffende het voornemen ter inzage gelegd, noch de mogelijkheid opengesteld om zienswijzen tegen het voornemen in te dienen of instanties om advies te vragen.

9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Omdat er geen rijksbelangen in het geding zijn, heeft geen vooroverleg plaatsgevonden met (diensten van) het rijk. Het concept van het ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg aan de vooroverlegpartners van de gemeente Eindhoven voorgelegd. De overlegreacties zijn hieronder opgenomen.

Reactie provincie

De provincie heeft per brief d.d. 11 juli 2022 laten weten dat het plan in overeenstemming is met het provinciale beleid.

Reactie waterschap

Het waterschap heeft laten weten akkoord te gaan met de principes die gehanteerd zijn voor de waterberging.

Trefpunt Groen Eindhoven (TGE)

“Bij de invulling van het stedenbouwkundig plan is rekening gehouden met ontwikkeling van de ecologische en recreatieve kwaliteiten van het kanaal. Aanvullend op deze ecologische verbindingszone is in Tongelresche Akkers ruimte gereserveerd voor het realiseren van een ecologische verbindingszone tussen de Urkhovense- en Gijzenrooische Zegge. Met de gemeente Geldrop-Mierlo is de afspraak gemaakt de ecologische verbindingszone in het plan Tongelresche Akkers en de ecologische verbindingszone aan de westelijke grens van de gemeente Geldrop-Mierlo zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen. De noord-zuid lopende landschapsecologische zone vindt zijn beloop buiten Tongelresche Akkers om, namelijk via de oostelijk van de wijk gelegen beekdalen van de Dommel en de Kleine Dommel.

TGE heeft in het verleden al positief gereageerd op het gehele groenplan voor de Tongelresche akkers. Het groenplan zit zowel kwalitatief als kwantitatief prima in elkaar. Er wordt duidelijk rekening gehouden met de bestaande ecologische structuren en de daarbij behorende typologieën. Daarnaast is er vanuit gemeentelijk beleid een vereiste van 8 m² groen per nieuwe woning, maar in dit plan is dat maar liefst 80 m² per woning. Uit de quickscan flora en fauna blijkt daarnaast dat er op dit moment in het plangebied geen beschermde soorten leven dan wel foerageren.”

Trefpunt Groen Eindhoven staat positief tegenover voorgenomen bestemmingsplan wijziging.

Henri van Abbestichting

“Vertegenwoordigers van onze stichting hebben overleg gehad met de ontwikkelaar Ballast Nedam. Op de in dat overleg getoonde plannen hebben wij niets aan te merken. Enthousiast zijn wij over de groeninvulling en dan met name over de oever aan het kanaal. Wij zouden het toejuichen als de gemeente deze kwaliteit van het groengebied langs het kanaal zou doorzetten in de richting van het centrum en bij voorkeur tot aan de Ring. Daarmee zou de kanaalzone ter plekke veel meer een verblijfsgebied worden.”

Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven

“De Stichting Wederopbouw is akkoord met het plan. De voorgestelde bebouwing heeft een stedelijke allure, en is een mooie aanzet voor de ontwikkeling van de “strook” aan de oostzijde van het Eindhovens kanaal. Het plan bevat, naast de bebouwing, veel groen. Het totale plan, waartoe de deelgebieden behoren, sluit aan op de wijk Doornakker. Doornakker is een wederopbouw wijk. In dergelijke wijken was groen een belangrijkrijk onderdeel van het plan. Het was bedoeld om te recreëren. In die zin past het onderhavige plan in de omgeving. Voortzetting van groen langs het Eindhovens kanaal richting centrum van de stad past in die inzichten. De Stichting pleit dan ook voor een groenplan voor het totale gebied Doornakker, met name langs het kanaal.”

9.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Per 1 oktober 2008 is de ‘Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008’ in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming.

Rondom het ter visie leggen van het ontwerpbestemmingsplan wordt een bijeenkomst georganiseerd waarbij het plan toegelicht wordt en gelegenheid geboden wordt tot het stellen van vragen. Een beschrijving van deze bijeenkomst wordt opgenomen in het vast te stellen bestemmingsplan.

9.4 Procedure

Nadat het college van burgemeester en wethouders akkoord is gegaan met het ontwerpbestemmingsplan wordt de zienswijzenfase opgestart. Het ontwerpbestemmingsplan zal op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht gedurende zes weken voor eenieder ter inzage worden gelegd en tegelijkertijd elektronisch beschikbaar worden gesteld via de gemeentelijke website (www.eindhoven.nl) en de landelijke website (www.ruimtelijkeplannen.nl). Voorafgaand hieraan zal hiervan mededeling worden gedaan in het Gemeenteblad.

Vervolgens zal het plan al dan niet gewijzigd worden vastgesteld door de gemeenteraad. Het vaststellingsbesluit wordt met het vastgestelde bestemmingsplan na de vaststelling ter inzage gelegd. Gedurende zes weken kan beroep tegen het plan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Degenen die een zienswijze hebben ingediend en belanghebbenden kunnen in beroep gaan. Tegen onderdelen die de gemeenteraad gewijzigd heeft vastgesteld, kan eenieder beroep instellen.

Het bestemmingsplan treedt in werking op de dag nadat de beroepstermijn is afgelopen en er geen schorsingsverzoek is ingediend. Het plan is onherroepelijk als er door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een uitspraak is gedaan over het ingestelde beroep.

Bijlagen Bij Toelichting

Bijlage 1 Bijlage 1 Archeologisch Bureauonderzoek

Bijlage 2 Bijlage 2 Verkennend Archeologisch Booronderzoek

Bijlage 3 Bijlage 3 Programma Van Eisen Proefsleuvenonderzoek

Bijlage 4 Bijlage 4 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Bijlage 5 Bijlage 5 Onderzoek Agrarische Geurhinder

Bijlage 6 Bijlage 6 Onderzoek Industrielawaai Sportvelden

Bijlage 7 Bijlage 7 Onderzoek Industrielawaai Industrieterrein

Bijlage 8 Bijlage 8 Rapportage Externe Veiligheid

Bijlage 9 Bijlage 9 Qra Bestaande Situatie

Bijlage 10 Bijlage 10 Qra Rapportage Toekomstige Situatie

Bijlage 11 Bijlage 11 Advies Veiligheidsregio Brabant-zuidoost

Bijlage 12 Bijlage 12 Onderzoek Industriële Trillingen

Bijlage 13 Bijlage 13 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 14 Bijlage 14 Stikstofrapportage

Bijlage 15 Bijlage 15 Waterhuishoudkundig Plan

Bijlage 16 Bijlage 16 Varianten Rekentool Klimaatopgave

Bijlage 17 Bijlage 17 Beeldkwaliteitsplan

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 aan-huis-verbonden-beroep

een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Hieronder wordt tevens verstaan het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf alsmede detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis, dat in of bij een woongebouw wordt uitgevoerd.

Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.

1.2 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aaneengebouwde woning

een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen.

1.6 Actualisatie nota parkeernormen (2019)

nota gepubliceerd op 3 oktober 2019 en in werking getreden op 4 oktober 2019.

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 beperkt kwetsbaar object

  1. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting en met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
  2. bedrijfswoningen, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting;
  3. kantoorgebouwen, hotels en restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen en voor zover zij niet behoren tot een bevi- inrichting;
  4. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
  5. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen;
  6. objecten die met het onder a. tot en met e. genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin meestal aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
  7. objecten met hoge infrastructurele waarde, waaronder in ieder geval telefoon- en elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.

1.9 Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Besluit van 27 mei 2004, Stb. 250, houdende regels inzake milieukwaliteitseisen op het gebied van de externe veiligheid zoals deze luidden op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.10 bestaande situatie

bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;

bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.12 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.13 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen)

Besluit van 27 mei 2004, Stb. 250, houdende regels inzake milieukwaliteitseisen op het gebied van de externe veiligheid zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.15 bijgebouw

een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.16 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.17 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.18 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.

1.19 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.21 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.23 buitenschoolse opvang (BSO)

het in georganiseerd verband opvangen van meer dan 6 kinderen in de leeftijdscategorie 4 tot 13 jaar voor en na schooltijd, in de middagpauze en tijdens schoolvakanties.

1.24 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.25 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum, internetwinkel/webwinkel, afhaalpunten en supermarkt.

1.26 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.

1.27 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.28 dove gevel

een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een karakteristieke geluidswering - conform NEN 5077 - die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB (in het geval van wegverkeerslawaai en spoorweglawaai) of 35 dB(A) (in geval van industrielawaai), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij wijze van uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.29 eengezinswoningen

als type eengezinswoning wordt beschouwd: elke woning welke tevens een geheel pand vormt. Hieronder vallen vrijstaande woningen, aaneengebouwde woningen, zoals twee onder één kap gebouwde hele huizen, boerderijen met woningen en voorts alle rijenhuizen.

1.30 evenementen

elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak met uitzondering van:

  1. bioscoopvoorstellingen;
  2. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid onder h, van de Gemeentewet;
  3. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
  4. het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;
  5. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoel in de Wet openbare manifestaties;
  6. sportwedstrijden, georganiseerd door een bij de NOC/NSF aangesloten of voor het college erkende instelling, die volgens door die instelling vastgestelde regels worden gehouden of gespeeld en worden gespeeld of gehouden in of op accommodaties waarover de organisator permanent de beschikking heeft;
  7. voetbalwedstrijden waarbij tenminste een betaald voetbalorganisatie is betrokken;
  8. een optocht, niet zijnde een betoging;
  9. op of aan de weg:
    1. een vertoning voor het publiek geven, niet zijnde een betoging;
    2. op enige wijze voor publiek muziek ten gehore te brengen;
    3. een feest of wedstrijd te geven of te houden;
  10. ten behoeve van publiek optreden als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op of aan door de burgemeester aangewezen weg of gedeelten daarvan.

1.31 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.32 gebruiken

het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.

1.33 gebruiksfunctie

een gebruiksfunctie passend binnen een bestemming waarbij sprake is van een auto- en fietsparkeerbehoefte conform de Actualisatie nota parkeernormen (2019).

1.34 geluidgevoelige functies

bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.35 geluidgevoelige gebouwen

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.36 geluidzoneringsplichtige inrichting

een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.

1.37 gestapelde woning

boven dan wel beneden en/of naast elkaar gesitueerde woningen waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid, al dan niet direct vanaf het voetgangersniveau gewaarborgd is.

1.38 gevaarlijke stoffen

gevaarlijke stoffen zijn stoffen waarvan het gebruik, het transport of de opslag (overslag e.d.), risico's met zich meebrengt. Het kan gaan om explosiegevaar, brand, giftigheid of radioactiviteit.

1.39 Groepsrisico (GR)

een maat voor de kans, dat door een ramp bij een activiteit met gevaarlijke stoffen of met een vliegtuig, een (grote) groep mensen, die niet rechtstreeks bij de activiteit betrokken is, tegelijkertijd omkomt. Het GR kan toenemen door uitbreiding van risicovolle activiteiten enerzijds en door het verhogen van de personendichtheid anderzijds.

1.40 hogere grenswaarde

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.41 hoofdgebouw

een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.42 keermuur of keerwand

een muur om de druk van een hoger geleden bodem of van het water te weerstaan, bijvoorbeeld bij een heuvel of een dijk.

1.43 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).

1.44 kunstobject

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.

1.45 kunstwerk

bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.46 kwetsbaar object

  1. woningen, niet zijnde:
    1. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting en met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
    2. bedrijfswoningen;
  2. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, waartoe in ieder geval behoren:
    1. (psychiatrische) ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    2. scholen;
    3. sociale werkplaatsen, of;
    4. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  3. gebouwen waarin meestal grote aantallen personen (> 50 pers.) gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
    1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting of;
    2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting, en winkels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd en voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting;
  4. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting.

1.47 lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen

de bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de VNG zoals deze gold ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan en opgenomen in de Lijst van bedrijfsactiviteiten bij woonfunctie

1.48 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.49 onzelfstandige woonruimte

woonruimte (kamer) in een (deel van een) gebouw, die door de aard van de inrichting en het gebruik het privédomein van de bewoner is, die (mede) is aangewezen op het gebruik van gezamenlijke wezenlijke voorzieningen elders in dat (deel van het) gebouw.

1.50 parkeerbalans

met een parkeerbalans wordt de (on)balans berekend tussen parkeervraag en parkeeraanbod binnen een bepaald gebied. Vaak valt de parkeervraag van functies niet samen in de tijd. Gecombineerd gebruik van parkeerplaatsen is dan mogelijk (dubbelgebruik).

1.51 parkeervoorziening

een locatie voor het parkeren die al dan niet (gedeeltelijk of geheel) overdekt wordt.

1.52 peil

0.30 m boven de kruin van de weg.

1.53 plan

het bestemmingsplan ‘I Tongelresche Akkers (deelplannen 7 en 9)’ met identificatienummer NL.IMRO.0772.80344-0201 van de gemeente Eindhoven.

1.54 plasbrandaandachtsgebied

het gebied tot 30 meter van de weg of spoor waarin, bij de realisering van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand.

1.55 PR (plaatsgebonden risico)

risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel is betrokken.

1.56 PR10-6/jaar contour

een contour die het plaatsgebonden risico aanduidt, en waarbinnen de kans bestaat van 1 op de 1.000.000 per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel is betrokken.

1.57 prostitutiebedrijf

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.

1.58 regeling provinciale risicokaart

Regeling van de minister van Binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties van 20 april 2007, Stctr. 2007, nr 75.

1.59 registratiebesluit externe veiligheid

Besluit van 28 november 2006 (stb 2006, 656), houdende regels met betrekking tot de registratie van gegevens externe veiligheid inrichtingen, transportroutes en buisleidingen (Registratiebesluit externe veiligheid).

1.60 restaurant

een bedrijf uitsluitend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.

1.61 rijstrook

gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.

1.62 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden.

onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.63 SPIL centrum

‘SPIL ( Spelen, Integreren, Leren); een hechte samenwerking tussen onderwijs, peuterspeelzaalwerk en kinderopvang met als doel optimale ontwikkelingskansen te creëren voor kinderen van 0 tot 12 jaar.

1.64 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.65 veiligheidszone

gebruiksruimte voor het vervoer = de maximale hoeveelheid vervoer van gevaarlijke stoffen die over een weg- of spoor(vak) mag rijden. Deze gebruiksruimte wordt uitgedrukt in een maximale hoeveelheid risico. Binnen een veiligheidszone zijn geen kwetsbare objecten toegestaan.

1.66 verdieping

de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.

1.67 verminderd zelfredzame personen

personen aanwezig in basisscholen, kinderdagverblijven, bejaardentehuizen, ziekenhuizen en gevangenissen.

1.68 voorgevel

de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.69 voorkeursgrenswaarde

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.70 water

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

1.71 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).

1.72 Wet geluidhinder

Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van dit bestemmingsplan.

1.73 Wet ruimtelijke ordening

Wet van 20 oktober 2006, (Stb. 2006, nr. 566), houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.74 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, dan wel voor de huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.

1.75 woongebouw

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

1.76 woonwagen

een voor bewoning bestemd gebouw, niet zijnde een woning, dat is geplaatst op een standplaats en in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

1.77 woonwagenwoning

een op traditionele wijze gebouwd voor bewoning bestemd hoofdgebouw dat is geplaatst op een standplaats.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwingspercentage

een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

2.2 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, reclame aanduidingen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;
  2. bermen en beplanting;
  3. voet- en fietspaden en doorsteek voor auto’s;
  4. speelvoorzieningen;
  5. waterhuishoudkundige voorzieningen (o.a. waterlopen, waterpartijen en waterberging);
  6. kunstobjecten;
  7. nutsvoorzieningen en voorzieningen voor duurzame energie;

met daarbij behorende:

  1. verhardingen;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat - en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de sociale veiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woonstraten
  2. pleinen;
  3. voet- en fietspaden;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. speelvoorzieningen;
  7. waterhuishoudkundige voorzieningen(o.a. waterlopen, waterpartijen en waterberging);
  8. geluidwerende voorzieningen;
  9. keerwanden, hellingbaan, muurtjes, ondergrondse afvalcontainers;
  10. nutsvoorzieningen en voorzieningen van duurzame energie;
  11. gemeenschappelijke buitenruimten ten behoeve van de bestemming Wonen op het dek van parkeervoorzieningen, ter plaatse van de aanduiding 'parkeervoorziening';

met daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, voor de verkeersveiligheid of sociale veiligheid.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden-beroep;
  2. aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen;

met de daarbij behorende:

  1. tuinen en erven;
  2. (ondergrondse) parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden e.d.;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen (o.a. waterlopen, waterpartijen en waterberging);
  4. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  5. nutsvoorzieningen en leidingen;
  6. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  7. onderdoorgangen ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting';

met dien verstande dat:

  1. de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden-beroep niet meer dan 50 m² mag bedragen;
  2. een als woning, dan wel woongebouw bestemde woning, die legaal in gebruik is voor een andere functie dan wonen, mag niet worden gewijzigd naar twee of meer woningen;
  3. inwoning is toegestaan;
  4. een woning en/of kamergewijs bewoonde woning niet mag worden gewijzigd naar twee of meer woningen;
  5. kamerbewoning van een woning niet is toegestaan, tenzij het een bestaande situatie betreft.

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 6 Leiding - Gas

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding - Gas’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. een (ondergrondse) gastransportleiding;
  2. met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

In geval van strijdigheid van de regels in dit bestemmingsplan gaan de regels van dit artikel voor op de regels die op grond van de andere artikelen die op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

6.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere op de verbeelding aangewezen bestemmingen (basisbestemming) mogen op of in de gronden binnen het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak behorende bij deze bestemming geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd anders dan ten behoeve van deze bestemming.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend Indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 7 Leiding - Riool

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. een rioolwatertransportleiding;

met daarbij behorende:

  1. gebouwen
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Ingeval van strijdigheid van regels in dit bestemmingsplan, gaan de regels van dit artikel voor op de regels die op grond van de andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

7.2 Bouwregels

Op of in deze van de dubbelbestemming Leiding - Riool voorziene gronden zijn uitsluitend toegestaan bouwwerken ten dienste van de aanwezige rioolwatertransportleiding. De maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 5 m. De vloeroppervlakte van gebouwen is maximaal 20 m² en de bouwhoogte is maximaal 3 m.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.2 en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 8 Waarde - Archeologie 5

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

8.2 Bouwregels

8.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 8.2.1 voor het bouwen van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, alsmede bouwwerken geen gebouwen zijnde, mits:

  1. dit in overeenstemming is met de andere te plaatse geldende bestemming(en) en;
  2. met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat met oprichting van het bouwwerk geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de archeologische waarden. Als het oprichten van het bouwwerk waarvoor ontheffing wordt gevraagd, kan leiden tot onevenredige verstoring van archeologische waarden, dan worden aan de ontheffing de volgende regels verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ), en/of;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen (behoud ex situ).

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 9 Waarde - Archeologie 6


9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

9.2 Bouwregels

9.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 9.2.1 voor het bouwen van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, alsmede bouwwerken geen gebouwen zijnde, mits:

  1. dit in overeenstemming is met de andere te plaatse geldende bestemming(en) en;
  2. met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat met oprichting van het bouwwerk geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de archeologische waarden. Als het oprichten van het bouwwerk waarvoor ontheffing wordt gevraagd, kan leiden tot onevenredige verstoring van archeologische waarden, dan worden aan de ontheffing de volgende regels verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ), en/of;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen (behoud ex situ).

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene Gebruiksregels

11.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functieaanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functieaanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig die bestemming.

Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels

12.1 Geluidzone - industrie

Binnen de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' zijn geen nieuwe gevoelige gebouwen toegelaten, tenzij wordt aangetoond dat de voorkeursgrenswaarde ingevolge de Wet geluidhinder niet wordt overschreden en als sprake is van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde daarvoor door het bevoegd gezag ontheffing is verleend.

Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels

13.1 Binnenplans afwijken

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding ‘bouwvlak’ wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 2 m is;
  4. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 m is.

13.2 Algemene afwijkingsregels ten behoeve van duurzame energie

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeerveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de regels met het oog op de realisering van gebouwen en bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen en/of het opwekken van duurzame energie tot maximaal 100 m² (bvo) en een bouwhoogte van maximaal 3 m, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
  2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' wordt overschreden met maximaal 20 cm ten behoeve van gevelisolatie om energie te besparen.

Artikel 14 Overige Regels

14.1 Parkeereis

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, met dien verstande dat aan de hand van de beleidsregeling 'Actualisatie nota parkeernormen (2019)' en de beleidsregeling 'Kwaliteitseisen inpandige fietsenstallingen' wordt bepaald of hieraan voldaan is;
  2. Als de onder a genoemde beleidsregelingen worden gewijzigd, wordt aan de hand van de nieuwe beleidsregeling(en) bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid.

14.2 Afwijken

Bij omgevingsvergunning kan in bijzondere gebieden of situaties worden afgeweken van het bepaalde in artikel 14.1, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en/of ruimtelijke situatie.

14.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de (fiets)parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in artikel 14.1, indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.

14.4 Voorwaardelijke verplichting waterberging

14.5 Voorwaardelijke verplichting groenopgave

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van woningen staat vast dat wordt voorzien in minimaal 8 m² aan groenvoorzieningen per toegevoegde woning.
  2. Het gebruiken of (doen) laten gebruiken van de gronden en gebouwen als bedoeld in artikel 5.1 is slechts toegestaan indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    1. de groenvoorzieningen van 8 m² groen per toegevoegde woning, zoals bedoeld in lid a, binnen 1,5 jaar na realisatie van de woningen zijn gerealiseerd, en
    2. de groenvoorzieningen als bedoeld in sub 1 in stand worden gehouden.
  3. In afwijking van het bepaalde in lid b mogen de gronden en gebouwen als bedoeld in artikel 5.1 gebruikt worden tot 1,5 jaar na realisatie van de woningen.

14.6 Voorwaardelijke verplichting archeologie

De gronden binnen het bestemmingsplan mogen pas overeenkomstig de daaraan toegekende bestemmingen worden gebruikt zodra alle gronden binnen het bestemmingsplan archeologisch in voldoende mate zijn onderzocht en uit dit onderzoek naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders geen beletselen voor dit gebruik zijn gebleken. Deze verplichting laat de verplichtingen vermeld in artikel 8 Waarde - Archeologie 5 en artikel 9 Waarde - Archeologie 6 onverlet.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

15.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 15.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 15.1 met maximaal 10%.

15.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

artikel 15.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

15.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 15.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

15.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 15.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

15.7 Uitzonderingen op het overgangsrecht gebruik

artikel 15.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan ‘I Tongelresche Akkers (deelplannen 7 en 9)’ van de gemeente Eindhoven.

Bijlagen Bij Regels

Bijlage 1 Actualisatie Nota Parkeernormen (2019)

Bijlage 2 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten Bij Woonfunctie

Bijlage 3 (Ontwerp)besluit Hogere Waarden Industrielawaai