KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Het Plangebied
1.3 Voorgaande Plannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebieds- En Projectprofiel
2.1 Historisch Perspectief
2.2 Beschrijving Gebied
2.3 Beschrijving Toekomstige Situatie
2.4 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.5 Volkshuisvesting
3.6 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden
3.7 Verkeer En Parkeren
3.8 Groen
3.9 Bezonning
3.10 Hoogbouwbeleid En Verdichtingsvisie Binnenstad
3.11 Horeca
3.12 Kantoren
3.13 Kabels, Leidingen En Straalpaden
Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf
4.1 Bedrijven En Milieuzonering
4.2 Geluid
4.3 Luchtkwaliteit
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Duurzaamheid
4.6 Bodem
4.7 Natuur
4.8 Explosieven
4.9 Windhinder
4.10 Trillingen
4.11 Milieueffectrapportage
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Inleiding
5.2 Beleid
5.3 Eindhovense Klimaattoets
5.4 Beschrijving Watersysteem Plangebied
5.5 Toekomstige Situatie Van Het Watersysteem
5.6 Advies / Overleg Waterschap
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Algemeen
6.2 Planmethodiek
6.3 Verbeelding
6.4 Planregels
Hoofdstuk 7 Handhaving
7.1 Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021
Hoofdstuk 8 Financiële Aspecten
Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1 Bro
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
9.3 Inspraak & Samenspraak
9.4 Zienswijzen
Bijlage 1 Stedenbouwkundig Plan, Studioninedots
Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan, Studioninedots
Bijlage 3 Quickscan Visie Op Erfgoed, 1meter98 Architecten
Bijlage 4 Laddertoets, Bro
Bijlage 5 Verkeersonderzoek, Mobycon
Bijlage 6 Mobiliteitsplan, Rebel
Bijlage 7 Rekentool Autoparkeren
Bijlage 8 Rekentool Fietsparkeren
Bijlage 9 Groenplan, Delva
Bijlage 10 Bomen Effect Analyse, Pius Floris
Bijlage 11 Zonnestudie
Bijlage 12 Bedrijven En Milieuzonering, Econsultancy
Bijlage 13 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai, Econsultancy
Bijlage 14 Nader Onderzoek Industrielawaai, Econsultancy
Bijlage 15 Onderzoek Luchtkwaliteit, Econsultancy
Bijlage 16 Berekening Orientatiewaarde Groepsrisico
Bijlage 17 Advies Veiligheidsregio Brabant-zuidoost
Bijlage 18 Bodemonderzoek, Tauw
Bijlage 19 Stikstofdepositie Onderzoek, Econsultancy
Bijlage 20 Quickscan Flora & Fauna, Bro
Bijlage 21 Nader Onderzoek Vleermuizen, Bro
Bijlage 22 Windhinderonderzoek, Peutz
Bijlage 23 Trillingonderzoek, Peutz
Bijlage 24 Aanmeldnotitie, Bro
Bijlage 25 Waterpararaaf, Aeres
Bijlage 26 Participatieverslag
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Gebruiksregels
Artikel 6 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten Functiemenging
Bijlage 2 Lijst Van Horeca-activiteiten
Bijlage 3 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten Bij Wonen
Bijlage 4 Besluit Hogere Grenswaarden

Campinaterrein

Bestemmingsplan - gemeente Eindhoven

Vastgesteld op 22-09-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het Eindhovensch Kanaal en de aangrenzende Kanaalzone staan volop in de schijnwerpers van politiek en van onze stad. Het Eindhovensch Kanaal en Kanaalzone zijn strategisch gelegen. De Kanaalzone vormt een verbinding tussen het Centrum, de Ring en het kanaal en vervult een belangrijke rol in de relatie tussen stad en land. In de Kanaalzone is sprake van een groot aantal initiatieven. Naar aanleiding daarvan heeft het college van B&W eind 2015 besloten dat de Kanaalzone een kwalitatieve verkleuring en/of transformatie moet doormaken. Op 5 juli 2016 hebben het college van burgemeester en wethouders daartoe een startnotitie Kanaalzone Zuid vastgesteld en dient als vertrekpunt voor de samenhangende ontwikkeling van de Kanaalzone Zuid. Een van de initiatieven in de Kanaalzone is de herontwikkeling van de Campina locatie. Door de omvang van de locatie en de ligging aan de Ring neemt de Campina locatie binnen de Kanaalzone een bijzondere plaats in. De herontwikkeling van de Campina locatie wordt dan ook als een vertrekpunt voor de herontwikkeling van de hele Kanaalzone gezien.

Onderhavig bestemmingsplan voorziet met de beoogde ontwikkeling in de herontwikkeling van het Campinaterrein. Het plan omvat de ontwikkeling van maximaal 700 woningen en maximaal 21.500 m² BVO andere functies. De gronden zijn bebouwd met de voormalige bedrijfsgebouwen van zuivelproductenfabriek Campina. Hiervan zal circa 20.000 m² bestaand (cultureel) vastgoed worden getransformeerd.

Het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Bedrijventerrein De Kade' biedt geen ruimte voor de realisatie van voornoemd planvoornemen binnen het plangebied. Om het plan te realiseren, dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld voor de locatie. Het nieuwe bestemmingsplan heet "Campinaterrein".

Het bestemmingsplan "Campinaterrein" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.

verplicht

Topografische kaart (plangebied in rode cirkel)

1.2 Het Plangebied

Het Campinaterrein ligt op bedrijventerrein de Kade. De locatie wordt begrensd door de Dirk Boutslaan (zuiden), het bestaand bedrijventerrein de Kade (westen), de Kanaaldijk Zuid (noorden) en de Ring (Hugo van der Goes laan, oosten). De locatie ligt in stadsdeel Stratum, in de wijk Oud-Stratum en in de buurt Irisbuurt.

verplicht

Luchtfoto en kadastrale grenzen (plangebied blauw omlijnd)

1.3 Voorgaande Plannen

Het plangebied ligt binnen het geldende bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Kade" en heeft de bestemming 'Bedrijf - 2'. Daarnaast bevat het plangebied de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 2 - 2'. Er is een bouwvlak aanwezig binnen het plangebied, waardoor het oprichten van gebouwen binnen dit bouwvlak is toegestaan.

Het bestemmingsplan laat de bouw van de gewenste functies niet toe. Het bestemmingsplan biedt geen binnenplanse afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden om de ontwikkeling mogelijk te maken, zodat een nieuw juridisch-planologisch kader benodigd is. Dit nieuwe bestemmingsplan voorziet daarin.


verplicht

Uitsnede bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Kade"

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied en het planvoornemen gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en zo nodig de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is de wijze beschreven waarop rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid (met name de resultaten van het gevoerde overleg en de samenspraak/inspraak).

Hoofdstuk 2 Gebieds- En Projectprofiel

In dit hoofdstuk worden zowel het gebied waar de ontwikkeling is beoogd als het project zelf beschreven. Tevens wordt ingegaan op de stedenbouwkundige en ruimtelijke effecten van het project.

2.1 Historisch Perspectief

Eindhoven was een centrale plaats voor het belangrijkste zuivelproduct in de negentiende eeuw, boter. De boeren uit de omgeving brachten de boter met paard en kar naar de botermijn in Eindhoven. Deze was gevestigd onder het toenmalig hoofdkantoor van de Coöperatieve Centrale Boerenleenbank aan de Dommelstraat.

Toen nieuwe wetgeving het pasteuriseren van ontroomde melk verplicht stelde, was dat aanleiding voor de verspreide coöperatieve melkfabriekjes om te gaan samenwerken. Hieruit ontstond de coöperatie Sint Joseph. Deze coöperatie nam in 1917 de stoomzuivelfabriek van de firma De Winter in de Dommelstraat over. Toen de 'Coöperatieve Melkinrichting Modern' haar activiteiten moest staken vanwege slechte bedrijfsresultaten, sloten ook de boeren van deze coöperatie aan bij Sint Joseph.

De fabriek van Sint Joseph aan de Dommelstraat werd al snel te klein. In 1928 verrees aan de Paradijslaan langs de Dommel een nieuwe fabriek. Er was een botermakerij, een kaasmakerij en een afdeling voor het pasteuriseren en bottelen van consumptiemelk. Sint Joseph leverde onder andere melk voor de Philipsfabrieken.

verplicht

Foto Campina Eindhoven

In de jaren '20 kreeg Sint Joseph te maken met de industrialisatie en de groei van Eindhoven. Het aantal boeren liep terug. Boerenland maakte plaats voor woningbouw en bedrijfsterreinen. Er moest steeds vaker extern melk en boter worden ingekocht om aan de vraag te kunnen voldoen. Een structurele oplossing van het probleem werd gezocht in een fusie met een andere coöperatie. Die fusie kwam na de Tweede Wereldoorlog tot stand. Op 28 december 1947 ontstond de Coöperatieve Zuivelvereniging De Kempen, een samenwerkingsverband tussen de Eindhovense zuivelfabriek Sint Joseph en de Sonse zuivelfabriek Sint Petrus. De nieuwe coöperatie kreeg aan de Kanaaldijk-Zuid de beschikking over een groot fabrieksterrein. Daar werden vanaf 1961 onder de nieuwe bedrijfsnaam 'Campina' boter, melk, kaas en ijs geproduceerd. De naam Campina is overgenomen van het natuurgebied in de Kempen, dat door de Romeinen zo genoemd werd. Tot in de eenentwintigste eeuw bleven fusies doorgaan onder de naam Campina. In 2015 viel het doek voor de vestiging van het toen zo genoemde Friesland-Campina in Eindhoven.

2.2 Beschrijving Gebied

De herontwikkeling vindt plaats in het stadsdeel Stratum, gelegen ten zuidoosten van het centrum van de stad. Meer specifiek ligt de projectlocatie op bedrijventerrein De Kade in de Irisbuurt, onderdeel van de wijk Oud-Stratum.

De Kade is een gemengd bedrijventerrein met vooral bedrijven in de milieu categorieën 1 en 2, en een aantal bedrijven in de milieu categorieën 3.1 tot en met 4.2. De helft van de ondernemingen zijn eenmanszaken of bedrijven met slechts enkele personeelsleden. Er zijn productiebedrijven, handelsondernemingen, dienstverleners en detaillisten. Op De Kade zijn twee gebieden die heel duidelijk een signatuur hebben met betrekking tot de werkgelegenheidsstructuur. Het gebied dat begrensd wordt door de Ring en ten zuiden van het kanaal is gelegen wordt nagenoeg volledig door DAF gebruikt.

De Irisbuurt is een buurt met zowel woningen als bedrijven. Aan de Geldropseweg zijn veel gemengde functies aanwezig. Het noordoosten van de buurt wordt gekenmerkt door bedrijventerrein De Kade. Daartussen zijn met name woningen gelegen met een divers aanbod aan woningbouw typologieën.

verplicht
Luchtfoto Campinaterrein

Ontwikkeling Kanaalzone
In de Kanaalzone en directe omgeving is sprake van een dynamisch stedelijk gebied met een groot aantal nieuwe ontwikkelingen. Naar aanleiding daarvan heeft het college van B&W op 6 juli 2016 daarvoor een startnotitie Kanaalzone vastgesteld en besloten om in te stemmen met de mogelijkheid tot verdergaande verkleuring van de Kanaalzone. Verkleuring en transformatie hebben verschillende gradaties. Later is op 21 maart 2017 door de gemeenteraad het 'Ontwikkelkader Kanaalzone - Campinaterrein Eindhoven' vastgesteld.


Verkleuring
Het bedrijventerrein richt zich niet meer op nieuwe grootschalige bedrijven met veel aan- en afvoerbewegingen en gaat nieuwe risicobronnen uit de weg. Het perspectief voor de Kanaalzone verandert naar meer diversiteit, kleinschaligheid en met innovatieve bedrijven die tegemoet komen aan de ambities van Brainport. Daarbij staat het bestemmingsplan, gezien de huidige situatie en ligging van de locatie tussen woongebieden, bedrijven toe behorende tot de milieucategorie 1 tot en met 3. Denk daarbij ook aan functies die dienstbaar zijn aan de zittende bedrijvigheid zoals catering, vergaderfaciliteit en aan functies waardoor het profiel van de locatie wijzigt zoals kantoorachtige bedrijvigheid. Bedrijven behorende tot de milieucategorie 4 en 5 zijn uitsluitend toegestaan voor zover het bestaande situaties betreft.


Transformatie
Naast bedrijvigheid worden ook andere functies toegestaan waardoor er sprake is van een zogenaamd gemengd milieu (wonen, detailhandel, werkplaatsen, horeca). Dit kan zich op twee manieren uiten:

  • Gemixte woon-werk-recreatiezone met alle functies door elkaar heen
  • Gezoneerde (robuuste) woon-, werk en recreatiegebiedenlangs elkaar.


De Kanaalzone biedt kansen voor een uniek gemengd stedelijk milieu, complementair aan het Centrum. Het College van B&W heeft voor de Kanaalzone een gefaseerde groei voor ogen naar een gemengd milieu. In eerste instantie wordt het wonen gelieerd aan het werken in het gebied, daarna kan dat doorgroeien tot een gemengd milieu met wonen (gemengd of zelfstandig wonen), werken en recreatie. De mate en intensiteit van de woonfunctie wordt hoofdzakelijk bepaald door de gewenste levendigheid in het gebied en moet worden onderbouwd om de gewenste transformatie haalbaar en exploitabel te maken. Hierdoor ontstaat maatwerk en verschillende woonintensiteiten per te ontwikkelen deelgebied/module met een grote diversiteit in bebouwing.


Groen/blauwe corridor
De wens is om de gehele Kanaalzone (mede in het kader van de nieuwe Omgevingswet) gezond en klimaat adaptief te (her)ontwikkelen. Dit ontwerp uitgangspunt zal voor alle losse onderdelen in deze zone worden gehanteerd. Het kanaal heeft de potentie van een groen recreatieve zone die het centrum van de stad rechtstreeks verbindt (fietspad en EHS) met het Rijk van Dommel en Aa en Landgoed Gulbergen (intensieve recreatie). Deze potentie verdient het om maximaal benut te worden. Vergroenen, vernatten en veraangenamen van het verblijf ligt als ontwerpopgave op het gebied.

Als eindbeeld voor de Kanaalzone heeft het college van B&W een gemengd milieu (transformatie) met meerdere functies en een specifieke bijdrage aan de ontwikkeling van het Centrum voor ogen.


Campinaterrein
Een van de initiatieven in de Kanaalzone is onderhavige ontwikkeling van het Campinaterrein. Door de omvang van de locatie en de ligging aan de Ring neemt de Campina locatie binnen de Kanaalzone een bijzondere plaats in. De herontwikkeling van de Campina locatie wordt dan ook als een vertrekpunt voor de herontwikkeling van de hele Kanaalzone gezien.

2.3 Beschrijving Toekomstige Situatie

De Campina locatie en de bestaande monumentale bebouwing refereren aan de wederopbouw van Eindhoven en aan het industrieel verleden van de Kanaalzone. Het voormalige fabrieksterrein is opgebouwd uit vier afzonderlijke hoofdbouwdelen, elk met een eigen, functionele opbouw:

  1. kantoor met kantine;
  2. ketelhuis met schoorsteen & ijsfabriek
  3. melkfabriek met melkontvangst
  4. stalling met garage.


Met name het ketelhuis en het kantoor met aangebouwde kantine zijn evenwichtig en zorgvuldig vormgegeven. Het gerealiseerde architectonische beeld is van hoge kwaliteit in zowel de hoofdopzet als de detaillering van onderdelen. Het complex is een fraai voorbeeld van wederopbouwarchitectuur.

verplicht

1 = kantoor en kantine; 2 = ketelhuis en ijsfabriek; 3 = melkfabriek en -ontvangst; 4 = stalling en garages


De monumentale schoorsteen, met daarin ingemetseld "Campina" in blauw geglazuurde baksteen, is een markant Eindhovens herkenningspunt. De oorspronkelijke gebouwen voor opslag, de melk- en ijsfabriek en de melkuitgifte zijn halvormig geconstrueerd. Ze bestaan uit een betonnen hoofddraagconstructie met zogenaamde fuséedaken. Het resultaat is een uiterst lichte dakconstructie. Het complex in Eindhoven onderging door de jaren vele interne wijzigingen en de oorspronkelijke gebouwen raakten geleidelijk ingekapseld door diverse uitbreidingen.

2.4 Toekomstige Situatie

Het initiatief betreft enerzijds de herontwikkeling van bestaand cultuurhistorisch waardevol erfgoed. Anderzijds is er nieuwbouw beoogd binnen het plangebied. Dit zal vormgegeven worden door onder andere de bouw van vijf woontorens. Daarnaast is laagbouw voorzien en niet-woonfuncties in de plinten. Het ontwerp is bepaald aan de hand van vier principes:

  • zorgvuldig integreren van het erfgoed;
  • versterken van de stedelijke structuur;
  • ontwikkeling van een duurzame leefomgeving;
  • ontwikkelen van een gemengd programma.


Hierdoor ontstaat een gemêleerde buurt met verschillende woningtypologieën en een diversiteit aan stedelijke functies. Het volledige stedenbouwkundig plan is als Bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd. Daarnaast is een beeldkwaliteitsplan en een erfgoedvisie (Quickscan Visie op erfgoed) opgesteld. Op al deze documenten heeft de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit positief gereageerd. Het beeldkwaliteitsplan en de erfgoedvisie zijn tevens als Bijlage 2 en Bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd. Hierna worden de belangrijkste aspecten van het plan toegelicht.


Stedenbouwkundige principes

Bebouwing:
Het karakter van het Campinaterrein met haar kenmerkende gebouwen wordt doorgezet in het stedenbouwkundig plan. Hierin wordt het krachtige uitgangspunt gehanteerd dat de bebouwing bestaat uit drie herkenbare families: Het erfgoed, de laagbouw en de torens. Ook worden er zogenaamde 'specials' gerealiseerd. Elke 'familie' heeft eigen kwaliteiten en bijbehorende uitstraling en spelregels. Dit wordt vastgelegd in het Beeldkwaliteitsplan (BKP).

Door consequent vast te houden aan deze driedeling ontstaat een leesbare ruimtelijke basisordening die een grote mate van vrijheid biedt in de architectonische en programmatische invulling. Regels en vrijheden bieden samen een aantrekkelijke balans tussen samenhang en dynamiek. Onderling zijn de families duidelijk te onderscheiden. Maar tegelijkertijd zijn ze met elkaar verbonden doordat met name kleurgebruik en materiaalgebruik ingezet worden om de nieuwe ensemblekwaliteit van het Campinagebied gestalte te geven.

verplicht

Stedenbouwkundige principes

Integreren van het erfgoed
Het erfgoed is de hoofdrolspeler van het planproces en het plan. Het industriële erfgoed is qua programma en architectuur de drager van het stedenbouwkundige plan en de inrichting van de publieke ruimte.

Vijf gebouwen op het terrein zijn aangewezen als gemeentelijke monumenten: De Melkontvangst, De Melkfabriek, de IJsfabriek (met de schoorsteen), de Hallen en het Kantoor en Kantine gebouw. Het erfgoed wordt omarmd en ingezet als dragers van het plan. De monumenten zijn zorgvuldig ingepast, ze behouden hun ensemblekwaliteit en hun uitstraling op de stad (zie ook de paragraaf 3.6.2. cultuurhistorie).

Er ontstaat een nieuw geheel doordat in de architectuur van de nieuwbouw de monumenten als kapstok worden benut. Kleur- en stijlkenmerken uit de wederopbouwperiode zoals licht, lucht, ritme en geometrische ordening worden op een eigentijdse manier ingezet.
Niet alleen binnen het plan waar de wisselwerking tussen de monumenten behouden is, maar ook aan de randen vervult het erfgoed haar rol. Aan het kanaal blijven de monumenten het decor van de stad; vanaf de Ring en de boulevard is er zicht op de monumenten.


De laagbouw
Er worden nieuwe blokken in het gebied gerealiseerd die aansluiten bij de maat en schaal van de bestaande industriële gebouwen. De monumenten gaan weer deel uitmaken van een geheel. De korrelgrootte van de bestaande fabrieksgebouwen worden gebruikt om tot een evenwichtige indeling van gevelvlakken te komen en aansluiting te zoeken.


De torens
Er komen vijf woontorens in het gebied. De torens leveren de capaciteit om het gewenste programma te realiseren. Daarnaast hebben de nieuwe torens samen, net als de oude schoorsteen, een duidelijke signaalfunctie in de stad.

Een ensemble van in hoogte opklimmende torens die samen een markant punt vormen op de kruising van het kanaal met de Ring. De torens variëren in hoogte van west naar oost tussen respectievelijk 45 en 75 meter. De torens nemen in het plan geen autonome positie in. Alle torens krijgen een zorgvuldig gekozen plaats ten opzicht van de lage volumes. De torens zijn zo geplaatst dat ze niet in elkaars verlengde staan. Daarbij wordt zorgvuldig rekening gehouden met windhinder en schaduwwerking in de relatie met de omwonenden.


Specials
Specials worden toegevoegd om de identiteit en uitstraling van het gebied te versterken. Zij staan voor het overkoepelende programma en thema food, health en social design en maken dit zichtbaar naar de omgeving.


Mobiliteit
Het Campinaterrein zal aan drie zijden om- en ontsloten worden. De westzijde is op dit moment nog een gesloten erfscheiding. De hoofdingang van het fabrieksterrein lag aan de ventweg binnen de Ring. Aan de buitenzijde wordt hier het DAF-terrein ontsloten. Het autoverkeer wordt opnieuw aangehaakt aan de Hugo van der Goeslaan - ventweg. Hiermee wordt de druk op de Kanaaldijk en Dirk Boutslaan vooralsnog geminimaliseerd.

In de plannen wordt rekening gehouden met met de rekentool van de gemeente; deze staat een maximum toe van 552 autoparkeerplaatsen. Mobiliteitsstudies (zoals het inzetten van deelauto's) laten zien dat een reductie van ca. 75 parkeerplaatsen redelijkerwijs aangehouden kan worden. Bovendien valt het aantal benodigde parkeerplaatsen verder te reduceren naar gelang de inzet van deelmobiliteit wordt opgeschaald. Een grotere doelgroep maakt een relatief groter aanbod van deelmobiliteit mogelijk en aantrekkelijker. Het streven is bij de gefaseerde uitvoering van dit plan de deelmobiliteit verhoudingsgewijs op te schroeven om zodoende het aantal te realiseren parkeerplaatsen omgekeerd evenredig te reduceren. Het benodigde aantal parkeerplaatsen kan derhalve uitkomen in de marge tussen ca. 350 en 550 parkeerplaatsen.

Aan de oostkant van het plangebied wordt in ieder geval een parkeerhub gerealiseerd met mogelijk ca. 350 parkeerplaatsen en deelauto's. Hoeveel aanvullende parkeerplaatsen nog nodig zijn, zal tijdens de ontwikkeling verder bepaald worden. Het is de bedoeling om de parkeerhub als een special uit te voeren met een openbaar begaanbaar groendak.

Het grootste deel van de fietsplaatsen, de plekken voor de fietsen van de bewoners, wordt gerealiseerd in de nieuwbouw woongebouwen zelf. De te transformeren erfgoedgebouwen bieden ook voldoende ruimte om in de eigen fietsparkeerbehoefte en die van bezoekers te voorzien. Op een beperkt aantal strategische plekken in de openbare ruimte worden mogelijkheden gecreëerd om de fiets te plaatsen om te voorkomen dat de openbare ruimte hinderlijk bezet wordt door fietsen van bezoekers en bewoners.

verplicht

Voorbeelduitwerking stedenbouwkundig plan


Openbare ruimte
Het gewenste programma in combinatie met de hiervoor beschreven ontwerpgedachte heeft geleid tot een stedenbouwkundig plan. In dit plan zijn de drie sferen herkenbaar: de lommerrijke groene boulevard van de Dirk Boutslaan, de autovrije binnenwereld met de informele aaneenschakeling van de plekken en pleinen in een meer stedelijke sfeer en de openbaarheid van het kanaalpark aan de 'oever' van het Eindhovensch Kanaal. De collectieve binnentuinen in de laagbouwblokken zijn een oase van groen en rust waar bewoners zich kunnen terugtrekken in een meer besloten sfeer.

De inrichting van het maaiveld is volledig autovrij en gericht op langzaam verkeer. Hierdoor wordt ruimte vrijgespeeld voor verblijven en ontmoeten. Dit wordt vertaald in een goede toegankelijkheid, hoogwaardige materialen, zitmeubilair, voldoende sociaal toezicht en adequate verlichting. De inrichting van de buitenruimte grenzend aan de bebouwing reageert flexibel op het programma en faciliteert daarmee een actief gebruik van de buitenruimte.

Het plan biedt voor diverse coöperaties vrijheid qua functie en gebruik binnen de beeldkwaliteit van het Campinaterrein. De sfeer en uitstraling vormen één ensemble en geven het gebied een eenduidig karakter en identiteit, met nuances in de verschillende velden. De wateropgave en groenvoorziening worden samen met overige collectieve functies voor het hele gebied collectief gerealiseerd. De scheiding tussen openbaar in openbaar beheer en collectief in privaat beheer wordt zichtbaar gemaakt in materialisatie van het terrein.


Gemengd programma
Het programma voor Campina wordt gekenmerkt door drie speerpunten: werken, wonen en Leisure. In het gebied kan binnenstedelijk nog "gemaakt en gewerkt" worden. De (nieuwe) maakindustrie en creatieve bedrijvigheid zijn goed te combineren met stedelijke woonvormen. De concentratie van mensen maakt het gebied ook interessant voor ondersteunende voorzieningen, waaronder horeca. Het gebied krijgt dus een zeer gevarieerd, maar samenhangend functiepatroon, met een onderscheidende positionering binnen Eindhoven qua uitstraling en programmering. Hier wordt een levendig, hoogstedelijk gemengd gebied gerealiseerd met een optimale wisselwerking tussen mensen, functies, ideeën en gebeurtenissen.

Het programma omvat de ontwikkeling van maximaal 700 woningen en maximaal 21.500 m² bvo niet-wonen functies. De collectieve voorzieningen en het commerciële/ niet-wonen programma zijn qua omvang ondergeschikt aan het woon- en werkprogramma. Door de positionering in de plinten van de nieuwe gebouwen, de buitenzijde van de bestaande gebouwen, maar ook de indrukwekkende ruimten van het erfgoed, zal dit programma toch prominent aanwezig zijn in de beleving van de gebruikers.

verplicht

Het beoogde programma schematisch weergegeven

Wonen
Wonen vormt de hoofdmoot van het programma. Het woonprogramma krijgt hoofdzakelijk vorm boven maaiveld, in de stadse woonblokken en in torens. Er worden maximaal 700 woningen toegevoegd. Alle woningbouwcategorieën zijn straks aanwezig op het Campinaterrein, van sociale huur tot dure koop. Door deze variatie aan woonproducten wordt een grote diversiteit aan doelgroepen gefaciliteerd.


Werken
Het programma werken omvat in totaal maximaal 10.200 m² bvo en kan ingevuld worden met kantoren, (zakelijke) dienstverlening, (werk)ateliers en bedrijfsactiviteiten.

Het werkprogramma is verdeeld over twee bedrijfsverzamelgebouwen, waarvan één gericht op ambachten.

  • De Hallen: Hier wordt een bedrijfsverzamelgebouw gericht op ambachten en maakwerk voorzien. De half overdekte, centrale groene patio is een speciale plek in het plan. Aan het pand is een parkeergarage gekoppeld, die toegankelijk is via de Dirk Boutslaan. Aan de zijde van de Melkfabriek is semi-openbaar gebruik van de buitenruimte voorzien.
  • Melkfabriek: Hier wordt een bedrijfsverzamelgebouw voorzien, met daaraan gekoppeld een restaurant met lokale en duurzame producten. Aan het pand is een parkeerkelder gekoppeld, die toegankelijk is via de Dirk Boutslaan.


Publieksgerichte functies
Ten aanzien van het overige programma niet-wonen moet opgemerkt worden dat er vanuit de trend van blurring een steeds minder duidelijk onderscheid is tussen detailhandel, horeca, leisure, dienstverlening en ook maatschappelijke functies en werken. De verwachting is dat dergelijke nieuwe concepten in de toekomst steeds vaker gaan voorkomen. En juist op het Campinaterrein worden er dergelijke innovatieve concepten beoogd (passend bij het Eindhovense gevoel van TDK), die meerdere functies in zich hebben en ook meerdere doelgroepen bedienen (bijv. bewoners én zakelijke markt én bezoekers). De vestigingslocaties van hierna genoemde functies zijn in toenemende mate ook vergelijkbaar: (plinten van) kantoor- of winkelachtige panden.


Horeca:
Het programma horeca wordt op vier locaties gerealiseerd en omvat in totaal 4.150 m² bvo. Het betreft met name horeca, kleinschalige recreatieve voorzieningen, maar kan ook worden ingezet voor de verhuur van zalen voor zowel de particuliere als zakelijke markt (en eventuele evenementen).

Zo wordt er gekoppeld aan de Melkfabriek een restaurant met lokale en duurzame producten gerealiseerd. Een groot deel van de horeca wordt dus extensief ingevuld, zoals de zalenverhuur en de proeflokalen.


Leisure
In algemene zin geldt 'leisure' als een overkoepelende term voor voorzieningen op het gebied van ontspanning, cultuur, sport en evenementen. Vanuit het perspectief van de ontwikkeling van het Campinaterrein wordt invulling van leisure beperkt tot functies en activiteiten welke (sociaal) cultureel van aard zijn. Daarbij kan onder andere gedacht worden aan een expositieruimte, ruimte voor verenigingen (muziek, theater), een buurthuis, cultureel centrum, buurt/wijkcentrum, etc.


Detailhandel
De invulling van detailhandel binnen het Campinaterrein is beperkt van omvang (maximaal 500 m² bvo) en gericht op productiegebonden en 'on brand' detailhandel, met een maximum van 200 m² bvo per vestiging. Ook is een afhaalpunt een mogelijkheid. Een supermarkt is nadrukkelijk geen onderdeel van het programma.


Consumentgerichte dienstverlening
Binnen het programma kunnen zich enkele kleinschalige dienstverleners vestigen, die zich hoofdzakelijk richten op bewoners van het terrein én de gebruikers van kantoren en bedrijven op het terrein. Beoogd wordt dat ook deze dienstverlening aansluit bij de karakteristiek van het terrein, het TDK-gevoel en de beoogde doelgroepen. Qua concepten kan er een overlap zijn met andere functies, zoals bijvoorbeeld detailhandel, maatschappelijke functies en ook 'zakelijke' dienstverlening.


Maatschappelijk: voorzieningen
Binnen het programma is ruimte voor de vestiging van bijvoorbeeld zorgvoorzieningen (o.a. medisch centrum), sportvoorzieningen en kinderopvang.


Versterken van de stedelijke structuur
Het Campinaterrein wordt bezien als de openingszet en aanjager van de vergroening en verlevendiging van de Kanaalzone. Vergroenen, vernatten en veraangenamen van het verblijf ligt als ontwerpopgave op het gebied. Een nieuwe wig in aanvulling op de bestaande inprikkers vanuit het omringende landschap. De Kanaalzone transformeert van een nare barrière naar een verbindend element tussen stadscentrum en buitengebied, en tussen de wijken Stratum en Tongelre. Het Campinaterrein speelt hierin een overtuigende rol op stedelijk niveau. Het is de stedelijke schakel tussen stad en ommeland. Een adres in de stad met voorzieningen op het niveau van de stad.


Duurzame leefomgeving
In het plan zit de aandacht besloten die de initiatiefnemer wil geven aan de toekomstige kwaliteit van de leefomgeving. Het stedenbouwkundig plan legt de basis voor een gezond en duurzaam gebruik van het gebied.


Gezondheid
Aangesloten wordt bij de gezondheidsdoelen van de gemeente Eindhoven. De opzet van de wijk, de inrichting van openbare en (semi-)private buitenruimten en de gebouwen zijn veilig en nodigen uit tot ontmoeting en tot onthaasting. Er worden aangename plekken gecreëerd om te verblijven en te bewegen. In de inrichting komt dit concreet terug in de aandacht voor wandelen en fietsen, het groen en in het thema voedsel.


Energie
De nieuwbouw op het Campinaterrein zal voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Voor het verwarmen en koelen wordt een Warmte Koude Opslag (WKO) toegepast. Een deel van de daken krijgt PV-panelen.


Circulaire economie
De afvalstromen zullen in het gebied gereduceerd worden. Waar mogelijk worden materialen hergebruikt. Gebouwen en de openbare ruimte zijn daarnaast zodanig ontworpen dat materialen in de toekomst herbruikbaar zijn.


Klimaatadaptatie
Het volledig verharde gebied zal verregaand vergroenen. Geïnvesteerd wordt in de biodiversiteit en de bestendigheid tegen hitte, droogte en wateroverlast. Hemelwater wordt opgevangen, opgeslagen en benut in het gebied. Het gebied gaat bijdragen aan de ecologische betekenis van de Kanaalzone.


Mobiliteit
Gekozen is om bij de indeling en verdeling van de publieke ruimte in het plan de auto de laagste prioriteit te geven. Het Campinaterrein wordt grotendeels autovrij. De nadruk ligt op lopen en fietsen. Mobiliteit wordt daarbij als dienst aangeboden. Bewoners kunnen zo kiezen voor de meest optimale vorm van vervoer, passend bij hun behoeften op dat moment.

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.

Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.

Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.

Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).
De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land.Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.

In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.

Realisatie

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de Rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.


Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. In subparagraaf 3.2.3 wordt hier nader op ingegaan.

3.2.2 Nationale Omgevingsvisie (Novi)

In Nederland staan we voor een aantal urgente opgaven, dat zowel lokaal, nationaal als wereldwijd speelt. Denk aan de opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink veranderen. Door goed in te spelen op deze veranderingen kan Nederland vooroplopen en kansen verzilveren. Met de Nationale Omgevingsvisie (Novi) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.


In de Novi zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • duurzaam economisch groeipotentieel
  • sterke en gezonde steden en regio's
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de Novi opgenomen.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hierin is het volgende aangegeven:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Met artikel 3.1.6 lid 2 Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren.


Stedelijke ontwikkeling
Allereerst is hier de vraag aan de orde in hoeverre hier sprake is van een stedelijke ontwikkeling. In het Bro (artikel 1.1.1, lid 1, onder i) is voor stedelijke ontwikkeling een definitie opgenomen: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".

Het begrip 'andere stedelijke voorzieningen', zoals opgenomen in de definitie is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Gelet op de vaste rechtspraak over dit aspect is deze ontwikkeling te kwalificeren als een stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6 lid 2 Bro en tevens is deze ontwikkeling aan te merken als een ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied. Hierdoor is een beschrijving van de behoefte aan deze ontwikkeling noodzakelijk.


Beschrijving van de behoefte
Er is een laddertoets uitgevoerd voor dit bestemmingsplan. Deze rapportage maakt als Bijlage 4 onderdeel uit van de toelichting. Hieronder worden de belangrijkste aspecten uit deze rapportage benoemd.


Wonen:
Dit bestemmingsplan voorziet in het realiseren van maximaal 700 woningen. Voor de onderbouwing van de woonbehoefte is gekeken naar de afbakening van de relevante regio, om zo de behoefte in beeld te brengen. Hiervoor kijken we naar de regionale woningmarkt, die gedefinieerd wordt op basis van verhuisbewegingen. De gemeente Eindhoven betreft de primaire regio. 64% van de verhuisbewegingen vind plaats binnen deze gemeente. Als secundair gebied is gekeken naar het Stedelijk Gebied Eindhoven. Aanvullend vindt hier nog 8% van de verhuisbewegingen plaats.

Bovendien is Eindhoven steeds meer internationaal georiënteerd. Een toenemend buitenlands migratiesaldo draagt de laatste jaren bij aan de bevolkingsgroei, onder meer veroorzaakt door een toename van (buitenlandse) studenten en een sterke economische groei die gepaard gaat met vraag kenniswerkers en arbeidsmigranten. Gelet op de aard van de beoogde ontwikkeling (appartementen, woningen geschikt voor studerenden) is deze internationale groep als tertiaire doelgroep meegenomen, met name binnen de kwalitatieve behoefteanalyse.


Kwantitatieve behoefte
De komende jaren groeien de bevolking en het aantal huishoudens in de gemeente Eindhoven aanzienlijk. Dit komt met name door een toenemende (binnenlandse en met name buitenlandse) migratie en een groeiend aantal een- en tweepersoonshuishoudens. In de Woondeal erkennen het Stedelijk Gebied, de provincie Noord-Brabant en het ministerie dat er de komende 5 jaar een aanzienlijke woningbehoefte bestaat van circa 27.000 woningen in het Stedelijk Gebied, waarvan circa 15.000 in Eindhoven. Het centrum van Eindhoven is daarbij een belangrijke ontwikkellocatie (gelegen binnen de Ring).

De totale harde plancapaciteit in zowel de gemeente Eindhoven als het Stedelijk Gebied is niet toereikend om in de woningbehoefte tot 2030 te voorzien. Met 7.760 harde plannen in de gemeente Eindhoven kan niet worden voorzien in de behoefte van 19.225 woningen tot 2030. Hetzelfde geldt voor SGE: met 22.370 harde plannen kan niet worden voorzien in de behoefte van 32.080 woningen tot 2030. Dit betekent dat er zowel in de gemeente als in de regio nog ruimte is voor het toevoegen van extra woningen. Het huidige initiatief om maximaal 700 woningen te realiseren voorziet daarmee in een kwantitatieve behoefte binnen het verzorgingsgebied.


Kwalitatieve behoefte
In de regio Zuidoost-Brabant is afgesproken dat er meer aandacht moet zijn voor kwaliteit en vraaggerichte woningbouw. Beleidsmatig wordt zowel door het Stedelijk Gebied als de gemeente Eindhoven ingezet op een grote diversiteit aan woningen en woonmilieus. Eindhoven is er voor elke doelgroep en er moeten voldoende woningen zijn in alle segmenten. Voor Eindhoven ligt het accent op de verdere verstedelijking: een gemengde en gevarieerde woonomgeving waar mensen willen wonen, werken en elkaar ontmoeten, maar ook een stad die groen en gemoedelijk is. Daarbij geldt een toenemende vraag voor wonen in en nabij het centrum.

Binnen de rondweg moet voldoende en gevarieerd aanbod zijn voor alle doelgroepen. Eindhoven kan binnen de rondweg nog sterk verdicht worden. De gemeente wil ruimte bieden aan bouwende partijen, waarbij transformatie van leegstaand vastgoed boven nieuwbouw gaat. Dat vraagt onder meer de transformatie van oude industriële landschappen en centrumlocaties tot hoogstedelijke milieus met een mix van wonen, creatieve werkplaatsen en hoogstedelijke culturele voorzieningen. Deze locaties zijn nodig om kenniswerkers aan te trekken en jongeren in de stad te houden.


Geconcludeerd wordt dat binnen de kwalitatieve behoefte in Eindhoven rekening moet worden gehouden met de volgende aspecten:

  • Een groeiende behoefte aan een centrum stedelijk woonmilieu en wonen binnen de ring;
  • Een groeiende groep een- en tweepersoons huishoudens;
  • In alle subregio's, met name ook Eindhoven, is de vraag naar koop- en huurwoningen groter dan het aanbod. In alle subregio's is sprake van een theoretisch tekort aan appartementen en nultredenwoningen. In Eindhoven bedraagt dit tekort ruim 5.000 appartementen. Hier is ook een tekort aan eengezinswoningen van ongeveer 10.000.
    Dit vraagt onder meer om:
    1. Vanwege de toenemende internationale oriëntatie van Eindhoven trekt de stad steeds grotere getalen kenniswerkers en arbeidsmigranten. Deze groepen moeten in huisvesting worden voorzien.
    2. Het realiseren van woningen voor stedelijke starters en studenten, ook met minder financiële mogelijkheden. De appartementen bieden een uitkomst voor de grote aantallen jongere, hoogopgeleiden, kenniswerkers en creatievelingen, die worden aangetrokken door het hoogstedelijke milieu en snel op zoek zijn naar een (tijdelijke) woningen in een zeer krappe woningmarkt. Zo is flexwonen een woonvorm die de laatste jaren is toegenomen (in populariteit) onder studenten, expats, arbeidsmigranten etc.
    3. Een behoefte aan woningen in de huursector in het sociale huur-, midden- en dure segment.
    4. Een behoefte aan met name betaalbare, maar ook midden en dure koopwoningen;
    5. Inzetten op nieuwe woon- en werkomgevingen, met nieuwe type woon-werkconcepten, zoals atelierwoningen.
    6. Ook bestaat de vraag naar grondgebonden stadswoningen, met name in de koopsector. Dit zijn vaak carrièregerichte stellen en moderne gezinnen.
  • Er wordt ruim baan gegeven aan initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding;
  • Er dient aandacht geschonken te worden aan verduurzaming van de woningvoorraad en de aanwezigheid van groen in de binnenstad.


Het huidige initiatief, waarbij transformatie van een oud industrieel landschap plaatsvindt binnen de ring, past uitstekend binnen deze gedachte. Bovendien wordt er een hoogstedelijk milieu gerealiseerd met een mix van wonen, die aansluit bij de gevarieerde vraag vanuit de doelgroepen studenten tot ouderen. Met name de diversiteit van het type woningen is van belang om de nieuwe toestroom en dynamiek op de krappe Eindhovense woningmarkt te bevorderen.


Werken:
Op basis van de regionale prognose voor kantoorruimte is er voor Eindhoven als geheel een totale indicatieve behoefte aan totaal 407.000 tot 568.000 m² vvo kantoorruimte tot aan 2030 (vervanging en uitbreiding samen). De vraag naar kantoorruimte op snelweg/uitvalswegen bestaat indicatief uit 102.000 tot 142.000 m² en de vraag naar bedrijventerreinen 61.000 tot 86.000 m². Indien afgezet tegen de huidige (harde) plancapaciteit, is er sprake van een kwantitatieve behoefte van 17.000 m² tot 57.000 m² vvo op uitvalslocaties tot 2030. Het totale werkprogramma van het Campinaterrein past binnen ieder scenario van de vraagraming.

Gezien de omvang van de behoefte aan werklocaties mag naar redelijkheid verwacht worden dat er voldoende kwantitatieve vraag aanwezig is om het initiatief te faciliteren, ondanks de gevolgen van de corona-uitbraak. Daarnaast richt de vraag zich (mede door corona) in toenemende mate op de kwalitatief betere kantoren. Gecombineerd met de bestaande mismatch tussen vraag en aanbod leidt dit tot (nog) meer nadruk op de kwalitatieve behoefte. Specifiek vormen de voorziene kantoor- en werkruimten op het Campinaterrein voor creatieve (maak)bedrijven een vestigingslocatie waar kwalitatief behoefte aan is.

De realisatie van maximaal 10.200 m² bvo aan werkruimte (kantoren, bedrijfsruimten en zakelijke dienstverlening) binnen de ontwikkeling van het Campinaterrein, voorziet in een kwantitatieve en een kwalitatieve behoefte.


Horeca:
De realisatie van maximaal 4.150 m² bvo aan horeca binnen de ontwikkeling van het Campinaterrein voorziet in een kwantitatieve en een kwalitatieve behoefte. Dit is tevens de maximaal beschikbare capaciteit voor horeca in het plangebied, maar dat is nadrukkelijk inclusief relatief extensief benutte ruimten als zalenverhuur en proeflokalen.

De geraamde totale marktruimte in de regio is beduidend groter dan de behoefte op het Campinaterrein. Er blijft ook na deze ontwikkeling dus nog marktruimte beschikbaar voor (nieuwe) horeca elders in Eindhoven en de regio. Doordat voldoende marktruimte (behoefte) is aangetoond, zal de ontwikkeling naar alle waarschijnlijkheid geen onaanvaardbare leegstandseffecten genereren in de regio.


Detailhandel:
Op basis van de kwalitatieve en kwantitatieve analyse is de conclusie dat een detailhandelsprogramma van maximaal 400 m² wvo (500 m² bvo) voorziet in een behoefte. Het aanbod is gericht op bewoners van het terrein (en directe omgeving), werkenden en bezoekers / toeristen vanuit de regio. De detailhandel biedt een kwalitatieve meerwaarde voor de bewoners en gebruikers van het terrein, passend bij gevoel van TDK, die tevens naar aard, reikwijdte en schaal past het bij de ambities van Brainport Eindhoven. De meerwaarde voor bewoners zit vooral in de toevoeging van enig dagelijks aanbod, gezien de 'witte vlek' waar Campina ligt.

3.2.4 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.

Voor Eindhoven is de 380 Kv-hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in het noorden en deels oosten van Eindhoven. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van Natuurnetwerk Nederland (NNN) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die de NNN vormen worden bij provinciale verordening aangewezen. Daarmee is de NNN een provinciaal belang geworden, namelijk Natuurnetwerk Brabant (NNB). Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.

Het plangebied ligt niet nabij de hoogspanningsleiding of NNN. Het is dan ook niet noodzakelijk om op deze zaken afzonderlijk nader in te gaan. Dit geldt ook voor het luchtvaartterrein omdat het plangebied niet ligt in het obstakelbeheergebied.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie

De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer deze in 2021 wordt ingevoerd.

In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat langetermijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

3.3.2 Interim omgevingsverordening Brabant

De Interim omgevingsverordening is vastgesteld door Provinciale Staten op 25 oktober 2019 en vervangt een aantal provinciale verordeningen:

  • provinciale milieuverordening
  • verordenring natuurbescherming
  • verordening ontgrondingen
  • verordening ruimte
  • verordening water
  • verordening wegen


Om straks klaar te zijn als de Omgevingswet in werking treedt, heeft de provincie eerst een Interim omgevingsverordening vastgesteld. Het is een 'Interim' omgevingsverordening om zo te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de 'definitieve' omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet.

De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de huidige wetgeving en moet aan de wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld bij de opbouw en de digitale vormgeving). Deze Interim omgevingsverordening voegt de bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen.


In de Interim omgevingsverordening staan regels voor:

  • Burgers en bedrijven: dit zijn zogenaamde rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. Deze regels bevatten voorwaarden om zo'n activiteit te verrichten en geven ook aan of je bijvoorbeeld eerst een melding moet doen voordat je mag beginnen.
  • Bestuursorganen van de overheid: dit zijn zogenaamde instructieregels. Met deze regels kan de provincie een opdracht geven aan gemeenten over onderwerpen die zij in het bestemmingsplan moeten opnemen of aan het waterschap over de manier waarop ze hun taken uitvoeren.


Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven
Het gaat hier om regels die naast een eventuele vergunningplicht gelden. Er zijn in de Interim Omgevingsverordening voor de volgende thema's rechtstreekse regels opgenomen: grondwaterbescherming, grondwateronttrekking, bodemsanering, stortplaatsen, ontgrondingen, varend ontgassen, stiltegebied, wegen, natuur en landbouw. De meeste van deze regels waren eerst opgenomen in de Provinciale milieuverordening, de Verordening wegen, de Verordening ontgrondingen en de Verordening natuurbescherming.

Binnen het plangebied zijn rechtstreekse regels van toepassing voor grondwateronttrekking. Volgens Kaart 1: Rechtstreeks werkende regels: milieubeschermingsgebieden, natuur en wegen van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is het plangebied in zijn geheel aangeduid als 'Diep grondwaterlichaam' en 'Geen attentiezone waterhuishouding'. Volgens artikel 2.20 van de Interim omgevingsverordening is de onconventionele winning van koolwaterstoffen verboden boven, in of onder een diep grondwaterlichaam. Artikel 2.21 regelt dat onder bepaalde voorwaarden geen vergunning tot het onttrekken van grondwater ten behoeve van een bodemenergiesysteem, bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, onder b, Waterwet, is vereist als sprake is van de zone 'Geen Attentiezone waterhuishouding'.

Instructieregels
Dit zijn de regels die tot voor kort waren opgenomen in de Verordening ruimte Noord-Brabant. De regels zijn gekoppeld aan de aanduidingen die op de verschillende kaarten van de Interim omgevingsverordening zijn opgenomen.


verplicht

Uitsnede plangebied in kaart 3 'Instructieregels gemeenten: stedelijke ontwikkeling en erfgoed

Het plangebied is gelegen in 'Concentratiegebied' in 'Stedelijk gebied'. Hiervoor gelden de volgende regels.


Artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling
Lid 1
Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:

  1. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
  2. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.


Lid 2
Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:

  1. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
  2. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
  3. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
  4. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
  5. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
  6. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.


Het planvoornemen behelst een duurzame stedelijke ontwikkeling. In dit geval is sprake van een binnenstedelijke ontwikkeling, waarbij bestaand cultuurhistorisch waardevol erfgoed wordt behouden en getransformeerd in combinatie met nieuwbouw. Dit is een goed voorbeeld van zorgvuldig ruimtegebruik. Daarbij is veel aandacht voor groen, duurzaamheid, mobiliteit en water. Zie hiervoor de paragraven 3,7, 3.8, 4.5 en hoofdstuk 5 (waterparagraaf). Wat betref mobiliteit wordt voldaan aan het gemeentelijke beleid (paragraaf 3.7), dat gericht is op duurzame mobiliteit. Het plan voldoet aan en past binnen de beleidsregels zoals deze zijn opgesteld in de Interim omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Eindhoven: Kloppend hart van Brainport

Samen met de stad heeft de gemeente Eindhoven een omgevingsvisie opgesteld. Met ons hebben meegedacht: inwoners, ondernemers, belangenorganisaties, GGD, Veiligheidsregio, Omgevingsdienst, woningcorporaties, projectontwikkelaars, investeerders en andere overheden (buurgemeentes, provincie, rijk). Op 16 juni 2020 is de omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad.

De omgevingsvisie is een integraal verbindende visie voor de fysieke leefomgeving die focus aanbrengt bij het inrichten van onze stad en stimuleert om samen te werken aan de stedelijke opgaven. De omgevingsvisie is gebaseerd op bestaand beleid. Het hebben van een omgevingsvisie is onder de nieuwe Omgevingswet verplicht. Omdat een omgevingsvisie allesomvattend is, willen we die lerende wijs ontwikkelen. Dat betekent concreet dat we, eerder dan wettelijk verplicht, met een omgevingsvisie komen. Maar dan wel een 'light-variant', die we één of twee jaar later gaan aanvullen en verfijnen. Het document vervangt niet de bestaande beleidsdocumenten, maar is een aanvullend beleidsdocument. De interim structuurvisie blijft daarom nog steeds van kracht. Bij het opstellen van een omgevingsvisie 2.0 zal de interim structuurvisie wel worden ingetrokken.


Brainportregio
De Brainportregio is een technologische topregio en één van de belangrijkste pijlers van de Nederlandse economie. De sleutel tot dit succes is samenwerking. Het is een regio van contrasten en dat maakt ons uniek: een hecht netwerk van steden, stedelijke buurgemeenten, dorpen en bewoond landelijk gebied. Je bent snel in de stad of juist in het groen, er is cultuur én natuur. We zijn sterk in high tech, design en innovaties en kennen een dynamische economie en een gastvrije bourgondische levensstijl. De strategie van de regio is gericht op het sterker maken van deze kwaliteiten door aan te haken op de eigen kracht en identiteit van de deelgebieden.


Ambitie
Als centrumstad vervult Eindhoven een cruciale rol bij de versterking van Brainport Eindhoven als economische wereldspeler op het gebied van kennisintensieve maakindustrie en design. Om internationaal concurrerend te blijven, streeft Eindhoven samen met de regio naar een excellent woon- en werkklimaat. Eindhoven zet daarom in op gezonde en duurzame verstedelijking met behoud van stedelijke en dorpse kwaliteiten en met bijzondere aandacht voor sociale cohesie en inclusie. Eindhoven is in staat om zich snel aan te passen aan de steeds veranderende vraag naar geschikte en betaalbare ruimte om te wonen, werken, verblijven en recreëren. Deze ambitie vertaalt zich naar vier deelambities. Eindhoven als:

  • economische wereldspeler
  • gezonde en toekomstbestendige stad
  • een sociale, inclusieve en gastvrije stad en
  • een authentieke stad met sterke gebieden.


Van ambitie naar stedelijke opgaven
Als we onze ambities leggen naast de huidige kwaliteiten en structuren van de stad en de actuele trends en ontwikkelingen, zien we een aantal stedelijke opgaven voor de stad. Brainport Eindhoven blijft groeien, mede door de sterke economische positie. De ambities en groei vragen om ruimte voor nieuwe woningen, bedrijven en voorzieningen. Ruimte die we bieden door te verdichten in het gebied binnen de Ring en door te verdichten nabij voorzieningen als HOV en winkelcentra. Met name binnen de Ring is voldoende ruimte om te verdichten, omdat er nog relatief weinig mensen wonen. Met de keuze voor verdichten binnen de Ring gaan we duurzaam om met de (groene) ruimte die de stad heeft. We behouden hiermee de kwaliteit van de groenstedelijke woonwijken, de landschapsparken en het buitengebied.

De keuze voor een compact stedelijke woonmilieu gaat gepaard met forse investeringen in o.a. bereikbaarheid, luchtkwaliteit, groen en voorzieningen.

Eindhoven wil een leefbare en een inclusieve stad zijn waar iedereen kan profiteren van het succes van de Brainport. Dat vraagt om keuzes ten aanzien van het woning- en voorzieningenaanbod. Het verschil tussen de ambitie en de huidige stand van zaken in Eindhoven leidt tot zes concrete stedelijke opgaven:

  1. Werken aan een gezonde groei van de stad
  2. Werken aan een aantrekkelijk en hoogstedelijk centrum
  3. Werken aan leefbare, sociale wijken met een sterke identiteit
  4. Werken aan een duurzame en concurrerende economie
  5. Werken aan de energietransitie van de stad
  6. Werken aan een goede stedelijke bereikbaarheid


Samen werken aan de stedelijke opgaven
Dit zijn de opgaven waar we als gemeente de komende jaren samen met onze partners aan werken. Wij werken zelf aan deze opgaven, maar stimuleren ook andere partijen in de stad om dit te doen. We bepalen samen met de stad en regio wat kansrijke initiatieven en locaties zijn. We geven prioriteit aan initiatieven die bijdragen aan meerdere stedelijke opgaven tegelijkertijd en kwaliteit toevoegen aan de stad. Hiernaast zetten we in op het beschermen en versterken van de stedelijke en groene hoofdstructuur van de stad. De gemeente organiseert het werken aan de stedelijke opgaven met thematische en gebiedsprogramma's en stimuleert o.a. via regels en uitgangspunten zoals opgenomen in de omgevingsvisie dat ook andere initiatiefnemers bijdragen aan het realiseren van de opgaven.


Beoordeling plan
Met het planvoornemen wordt ingezet op de realisatie van een groot aantal woningen (maximaal 700). Deze ontwikkeling draagt in grote mate bij aan de gezonde groei van de stad. Het plan bevat ambities die ook in de Omgevingsvisie terugkomen, zoals een autoluwe buitenruimte, veel groen, veel openbare ruimte en klimaatadaptieve oplossingen. Het planvoornemen past goed binnen het opgestelde beleidskader van de gemeente Eindhoven.

3.4.2 Interimstructuurvisie 2009

In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.

Gebruik van de ruimte
De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik. Onderhavig plangebied is op de op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie aangeduid als 'centrumvoorzieningen', 'werken', 'onderwijs' en 'wonen'. Hierbij moet behalve aan kantoor- en woonfuncties gedacht worden aan goed bereikbare concentraties van centrumstedelijke voorzieningen op het gebied van detailhandel, horeca, dienstverlening, cultuur, welzijn en zorg.


verplicht

Interimstructuurvisie Eindhoven, 2009: Gebruik van de ruimte

Onderhavig plan voorziet in een hoogstedelijke multifunctionele ontwikkeling met centrumvoorzieningen, werkruimtes en woningen. De voorgenomen ontwikkeling past dan ook binnen de Interimstructuurvisie 2009.

3.5 Volkshuisvesting

3.5.1 Regionaal beleid: afsprakenkader Wonen 2017

De negen gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven(SGE) staan samen aan de lat om een woon- en leefklimaat van hoge kwaliteit te realiseren en de veranderende kwalitatieve en kwantitatieve vraag zo goed mogelijk te bedienen. Dit is een voorwaarde voor een aantrekkelijke vestigingsplek voor nieuwe inwoners en om te kunnen blijven concurreren met andere (inter)nationale topregio's. Dit gaat niet alleen. We hebben elkaar maar vooral bewoners en partners, zoals corporaties, ontwikkelaars, beleggers, bouwondernemingen en makelaars, nodig. Die investeren mee in de kwaliteit van de regio en het woonklimaat. Als samenwerkende partners in een creatieve regio zoeken we daarbij ook naar mogelijkheden om innovaties in het bouwproces te realiseren.

Het Regionaal Ruimtelijk Overleg (gemeenten, provincie) heeft op 13 december 2017 het 'Afsprakenkader Wonen 2017' bekrachtigd dat door de afzonderlijke negen gemeenteraden is vastgesteld. Hierin zijn o.a. de volgende afspraken over woningbouwontwikkelingen opgenomen:

  1. We geven ruim baan aan initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding wordt ruim baan gegeven. Dit betreft de locaties binnen het 'bestaand stedelijk gebied' zoals dat is aangegeven in de provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant.
  2. Alle overige initiatieven worden op elkaar afgestemd, waarbij het uitgangspunt is dat er geen nieuwe uitleglocaties worden ontwikkeld, tenzij het regionaal portefeuillehoudersoverleg hierover een unanieme beslissing neemt. Uitleglocaties liggen immers buiten het bestaand stedelijk gebied zoals aangegeven in de provinciale Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.
  3. De kwantitatieve provinciale prognoses 2017 worden in principe beschouwd als richtinggevend op het niveau van het Stedelijk Gebied. Hierbij maken we zo optimaal mogelijk gebruik van de ruimte die de Brabantse Agenda Wonen biedt. Door de woningbouwontwikkelingen goed te monitoren kunnen we ingrijpen op het moment dat dat nodig is en voorkomen we dat goede plannen voor de korte termijn (2021) worden tegengehouden op basis van de programmering op langere termijn (2030). Hierdoor ontstaat meer ruimte om snel in te kunnen spelen op marktontwikkelingen.
  4. Het Stedelijk Gebied Eindhoven heeft een bestuursopdracht voor de aanpak van een negental majeure projecten gegeven. Het onderdeel programmering kan echter volgens het coördinatieteam op dit moment niet voldoende worden uitgewerkt. Hiervoor heeft zij kaders in de vorm van een regionale visie op wonen en bijbehorende marktonderzoek(en) nodig. Het merendeel van de majeure projecten kan daar niet op wachten omdat er enerzijds behoefte is aan deze woningen en anderzijds bestemmingsplannen geactualiseerd, gewijzigd dan wel opgesteld moeten worden. Daarom is in het portefeuillehoudersoverleg van 26 oktober en 21 december 2017 besloten het onderdeel programmeren, voor nu uit de Bestuursopdracht te halen en ten aanzien van de locaties planologische voorwaarden in de nieuwe bestemmingsplannen mee te geven.


In het Afsprakenkader 2017 is aangegeven welke plannen regionaal afgestemd worden. Een nieuw bestemmingsplan dat meer dan 75 woningen in stedelijke kernen of 25 woningen in landelijke kernen mogelijk maakt, dient regionaal afgestemd te worden. Via het coördinatieteam zijn deze plannen aan het portefeuillehoudersoverleg voorgelegd. Zij hebben op 9 februari 2021 met de plannen voor het Campinaterrein ingestemd.

Deze ontwikkeling voorziet in de bouw van maximaal 700 woningen. Dit past binnen de kwantitatieve prognose voor Eindhoven, zoals is aangegeven in paragraaf 3.2.3. Bovendien is de locatie gelegen binnen het 'bestaand stedelijk gebied' zoals aangegeven in de Interim omgevingsverordening. Daarmee past het binnen de regionale afspraken voor woningbouwontwikkelingen.

3.5.2 Lokaal beleid

Woonvisie
De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee maken we de richting waarin we ons willen ontwikkelen duidelijk aan de stad, haar bewoners en alle partijen die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad.

Ambitieuze stad
Eindhoven groeit en dat creëert een nieuwe vraag naar wonen. Eindhoven wil verder verstedelijken. Onder stedelijkheid wordt verstaan een gemengde en gevarieerde omgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En een stad die tegelijk ook groen en gemoedelijk blijft.

Eindhoven staat voor de unieke kans om de stad als geheel, en het gebied binnen de Rondweg in het bijzonder, de komende jaren te laten groeien. Verwacht wordt dat het inwonersaantal van Eindhoven de komende 10 jaar fors zal toenemen, harder dan de prognoses nu voorspellen. De bijzondere bevolkingsopbouw van Eindhoven (een relatief jonge bevolking) draagt daaraan bij. Die groei moet ook op het vlak van wonen gefaciliteerd worden.

Het streven is om tot 2030 minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen de Rondweg te realiseren. Voor het gebied binnen de Rondweg staan met projecten als Strijp S, Stations- omgeving, NRE en Philips Lighting in deze periode al circa 5.000 nieuwe woningen in de planning. Daarnaast is de wens dat boven winkels wooneenheden worden gerealiseerd en kantoren worden omgebouwd tot woningen. Hierin is de markt aan zet.

Eindhoven formuleert in deze Woonvisie geen concreet woningbouwprogramma, gegoten in cijfers en categorieën. Dat zou niet passen bij de rol van een gemeente anno 2015. De markt krijgt de ruimte om gewenste ontwikkelingen te realiseren. Zonder op voorhand aan te geven wat-waar-wanneer gebouwd moet worden. Daartoe wordt gebruik gemaakt van een model voor de onderbouwing van de wenselijkheid van nieuwe initiatieven. Van initiatiefnemers (projectontwikkelaars, corporaties, gemeentelijke grondexploitaties) wordt gevraagd om in te gaan op een aantal punten zoals bijvoorbeeld het marktsegment, het woonmilieu en de periode van oplevering.

Solidaire stad
Eindhoven is een samenleving, waarvan iedereen onderdeel is. De meeste inwoners kunnen zelfstandig hun plaats vinden in die samenleving, sommigen hebben een steuntje in de rug nodig. Er wordt voor gezorgd dat er voor hen een vangnet is.

Er is oog voor mensen in lastige situaties: asielzoekers, daklozen, mensen in psychische nood en ex-gedetineerden. Door de decentralisatie in de zorg moeten meer mensen met een beperking een plek in de wijk vinden. De vergrijzing zet de komende jaren stevig door. Veel ouderen, met of zonder zorgvraag, zullen langer thuis blijven wonen. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie in bepaalde wijken is ongewenst.

De sociale woningvoorraad is onderdeel van de sociale basisinfrastructuur. In theorie is in Eindhoven de sociale woningvoorraad in balans met de doelgroep. Twee ontwikkelingen vragen echter om aandacht: de samenstelling van de sociale woningvoorraad en de positie van de 13.500 huishoudens met een middeninkomen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe woningwet 2015 moeten woningcorporaties hun woningen 'passend toewijzen'. Minimaal 80% van de vrijkomende sociale huurwoningen moet aan huishoudens met een laag inkomen worden toegewezen. Daarnaast is er ruimte om 10% van de woningen toe te wijzen aan huishoudens met een middeninkomen. De resterende 10% sociale huurwoningen mogen woningcorporaties vrij toewijzen, maar daarbij moeten zij wel voorrang geven aan mensen die door bijvoorbeeld fysieke of psychische beperkingen moeilijk aan voor hen passende huisvesting kunnen komen.

Het aantal eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens groeit. Dit betekent een grote uitdaging. Niet alleen in woonwensen maar ook in betaalbaarheid, want alleen wonen is relatief duur. Er wordt ingezet op transformatie en ander gebruik. Bij de transformatie van grotere kantoren, zorg- en onderwijsgebouwen kunnen (collectief) particulier opdrachtgeverschap en nieuwe woonconcepten een oplossing bieden. Ook het gebruik van eengezinswoningen door bijvoorbeeld twee eenpersoonshuishoudens, met name in het gebied buiten de Rondweg, behoort tot de mogelijkheden.

Innovatieve stad
Partijen worden uitgedaagd om klantgeoriënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. En ook in de aanpak van de bestaande voorraad en in de transformatie van kantoren en zorggebouwen is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen.

Een andere ontwikkeling is het zogenaamde flexwonen. Tot voor kort kende de woningmarkt een vrij overzichtelijk aanbod: koop- of huurwoningen, zelfstandige of onzelfstandige woonruimten, grondgebonden woningen of appartementen. Maar de vraagkant is de afgelopen jaren sterk veranderd. Er komen steeds meer groepen die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte. Denk bijvoorbeeld aan studenten, expats, arbeidsmigranten, mensen die een echtscheiding achter de rug hebben, ex-gedetineerden en mensen die uit een opvangvoorziening komen. Deze mensen zijn op zoek naar goede tijdelijke huisvesting, met passende voorzieningen, die snel beschikbaar is en tegen een prijs die past bij hun budget. Dit flexwonen wordt een belangrijke nieuwe woonvorm in Eindhoven. Het biedt tevens kansen voor de transformatie van leegstaand vastgoed.

In de koopsector krijgen inwoners zoveel mogelijk invloed op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door het stimuleren (collectief) particulier opdrachtgeverschap. Zelf bouwen mag niet alleen bereikbaar zijn voor de huishoudens met een hoger inkomen. Ook in de huursector is er sinds de herziening van de Woningwet meer aandacht voor mede-eigendom en zelfbeheer, bijvoorbeeld via het model van wooncoöperaties. Wooncoöperaties zijn een soort tussenvorm van huur en koop.

Woonprogramma

In december 2020 is het Woonprogramma Eindhoven 2021-2025 vastgesteld door de raad.

De ontwikkeling van het Campinaterrein is bij het sluiten van de anterieure overeenkomst en bij dit bestemmingsplan getoetst aan het gemeentelijke woningbouwbeleid en akkoord bevonden.

Het voorlopig woningprogramma van Campina gaat uit van circa 700 woningen waarvan 80% in goedkope tot en met middel dure prijsklasse:

sociale huur 206
Middenhuur 215
Dure huur 31
Goedkoop koop 6
Middeldure koop 128
Dure koop 108
Totale programma 694

3.5.3 Kamerverhuur en woningsplitsing

Op 12 juni 2018 heeft de gemeenteraad het paraplubestemmingsplan 'parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing' vastgesteld. Tot het moment van inwerkingtreding van dit paraplubestemmingsplan, werd via de huisvestingsverordening voorkomen dat woningen zonder vergunning werden gesplitst, omgezet, onttrokken en samengevoegd. Hoewel kamerverhuur en woningsplitsing verschillend zijn en andere toetsingskaders kennen, hebben beiden wel een zelfde soort ruimtelijk effect op de omgeving en is het wenselijk om deze initiatieven soortgelijk te reguleren in bestemmingsplannen. Door de regeling in het paraplubestemmingsplan wordt kamerverhuur en woningsplitsing voortaan via één vergunning (omgevingsvergunning) geregeld. Deze regeling moet in opvolgende bestemmingsplannen zoals het onderhavige worden overgenomen om geldend te blijven voor het betreffende plangebied. Om die reden is de regeling uit dit paraplubestemmingsplan in dit bestemmingsplan overgenomen.

Kamerverhuur is op één specifieke locatie wel toegestaan (ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - kamerverhuur').

3.6 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden

3.6.1 Archeologie

De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012', dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise.

De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd. Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.

De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.

verplicht

Uitsnede archeologische waardenkaart (plangebied blauw omcirkeld)

Zoals op de archeologische waardenkaart van de gemeente Eindhoven is te zien is het plangebied niet aangeduid als een archeologisch waardevol of verwachtingsgebied of als een gebied dat op de landelijke Archeologische Monumentenkaart voorkomt. Geconcludeerd kan worden dat geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Het bestemmingsplan is wat betreft archeologie daarom uitvoerbaar.

Mochten tijdens grondwerkzaamheden op het terrein onverwacht toch archeologische vondsten worden aangetroffen dan moeten deze op grond van de Erfgoedwet 2016 gemeld worden bij de minister van OCenW (en tevens bij de afdeling Omgevingskwaliteit van de gemeente).

Nieuwe archeologische waardenkaart

Er een nieuwe archeologische waardenkaart beschikbaar die ten tijde van terinzagelegging van dit ontwerpbestemmingsplan nog niet is vastgesteld.

verplicht

verplicht

3.6.2 Cultuurhistorie

Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.

verplicht

Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Eindhoven (plangebied rood omlijnd)

Beoordeling plan
Het erfgoedbeleid van de gemeente Eindhoven is gericht op het herkenbaar houden van de historische ontwikkeling van de stad om daarmee de identiteit en de kwaliteit van de leefomgeving te versterken. Deze ambitie is, naast het realiseren van een goed woonmilieu, de belangrijkste opgave in de planvorming voor de transformatie van het Campina-terrein.

Het plan voor het Campinaterrein dient getoetst te worden aan de waardering van de waardevolle bebouwing/monumenten op het terrein en de ligging aan het Kanaal en de Rondweg, beiden opgenomen op de cultuurhistorische waardenkaart.


Monumenten
Het erfgoed uit de wederopbouwperiode, neemt in de geschiedenis van de stad een bijzondere positie in. In december 2014 gaf het gemeentebestuur daarom de opdracht om voor de zuivelfabriek van Friesland Campina een bouw- en cultuurhistorisch onderzoek uit te voeren. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de gemeente het Ontvangstgebouw, de Melkfabriek, IJsfabriek/Ketelhuis (met schoorsteen), het Kantoorgebouw met Kantine aangewezen tot gemeentelijke monumenten. De Hallen zijn benoemd als waardevol.

Stedenbouwkundige waarden en waarden als ensemble
In het stedenbouwkundig ontwerp voor het Campinaterrein gaan de erfgoedgebouwen en de inpassing van ruim 60.000 m² woonruimte hand in hand. Het erfgoed is straks de sfeerbepalende drager van een intensieve en levendige stadsbuurt, zonder daarin ondergesneeuwd te raken.

Door het opschonen van later gerealiseerde, storende bebouwing en het toevoegen van woonblokken met een vergelijkbare blokmaat als de erfgoedgebouwen, ontstaat een beeld waarin dit erfgoed goed tot haar recht komt. Door het forse woonprogramma te concentreren in een beperkt aantal woontorens resteert in het plangebied ruimte voor de monumenten. De ruimtelijkheid van de oorspronkelijke fabrieksopzet blijft herkenbaar, met name aan de kant van het kanaal.

Veel aandacht gaat in het plan uit naar het behoud van de ensemblewerking, het ruimtelijke samenspel tussen de erfgoedgebouwen. Er ontstaan plekken in de openbare ruimte waar het erfgoed volop kan worden beleefd.

De alzijdigheid van de Melkfabriek wordt in ere hersteld; het hele gebouw wordt weer zichtbaar. De ruimte tussen de Melkfabriek, de Hallen en het Ontvangstgebouw wordt weer groot en open. Aan de oostzijde van de Melkfabriek in het centrum van het plan komt, door het weghalen van storende bebouwing, de wisselwerking tussen Melkfabriek en de IJsfabriek weer in beeld. Het contrast dat ontstaat door de plaatsing van een nieuwe woontoren in de tussenruimte is spannend en versterkt de monumenten. Door een zorgvuldige inpassingen en uitwerking versterken oud en nieuw elkaar. Aan de zuidzijde wordt de Melkfabriek onderdeel van de woonsfeer.

In de planopzet blijft het ruimtelijk samenspel tussen Kantoor/Kantine, de IJsfabriek en de schoorsteen bestaan. Door aan de L-vormige opstellingen van het Kantoor en de Kantine een kleiner, L-vormig woongebouw toe te voegen, worden de monumenten onderdeel van een helder blok dat aansluit bij de nieuwe woonblokken. Tegelijkertijd blijft door het open karakter van het blok de wisselwerking tussen Kantine/Kantoor en IJsfabriek/Ketelhuis met schoorsteen in stand.

De waardevolle Hallen hebben niet de status van monument gekregen. Dit biedt de ontwerpruimte om de Hallen aan te passen aan de nieuwe bestemming van het gebied. De ingreep betreft het 'uitgutsen' van ruimten, waarmee in het interieur van de Hallen licht en lucht toetreden en de Hallen geschikt worden voor de inpassing van een woontoren en actuele bedrijvigheid. De karakteristieke contouren blijven hierbij in stand.

Ook de inrichting van het openbaar gebied ondersteunt de ambitie om de historische ontwikkeling beleefbaar te houden. De zone dicht bij het kanaal wordt een groen park aan het water met ingangen naar vier erfgoedgebouwen. Daarnaast worden, met name in de noordelijk zone, industriële relicten uit de tijd van de zuivelfabriek ingepast in het ontwerp voor het openbaar gebied.

Wat vervalt is het geheel verharde puur industriële karakter van het openbaar gebied. In de tijd van de fabriek kende het terrein geen enkele groenkwaliteit. In de nieuwe ontwikkeling krijgt het groen juist een grote betekenis. Het terrein krijgt een klimaat robuuste toekomstbestendige invulling.


architectonische / architectuurhistorische waarden
De omgang met het erfgoed en de relaties met de nieuwbouw zijn in het beeldkwaliteitsplan voor de nieuwbouw en met name in de visie op erfgoed vastgelegd.

Een belangrijk uitgangspunt met betrekking tot de architectonische expressie betreft het realiseren van overeenkomsten, familiebanden, tussen de monumenten en de nieuwbouw. Dit alles met het erfgoed als inspiratiebron. Karakteristieke kenmerken zoals de inzet van de lichte kleuren, het principe van licht, lucht en ruimte, het alzijdige karakter van bebouwing en de kubistische vormentaal worden in het beeldkwaliteitsplan beschreven en vertaald in uitgangspunten voor de nieuwbouw.

Bij het herstel van de monumenten zal een eenduidige aanpak gehanteerd worden aansluitend op de eenduidige uitstraling van de monumenten. In de visie op erfgoed zijn regels verbonden aan het behoud en herstel van waardevolle, unieke elementen van het monumentenensemble zoals b.v. de transparantie, de fusee-daken en het kleurgebruik. Belangrijk daarbij is de ambitie om nieuwe bestemmingen te vinden die passen bij de aard en de sfeer van de monumenten.


Cultuurhistorische waarden
Eindhoven vormde de bakermat van een aantal belangwekkende coöperaties. Dit hangt nauw samen met de cultuur van de stad en de regio met mensen die willen en kunnen samenwerken.
Ook het Campinaterrein straalde die cultuur uit. Niet verborgen maar open en zichtbaar werd zuivel door de samenwerkende boeren gebracht, in ontvangst genomen, verwerkt en gedistribueerd.
Het idee achter de nieuwe buurt sluit aan bij de coöperatie-gedachte. Het plan is gericht op het realiseren van een nieuwe open community waarin bewoners onderling én samen met de ondernemers invulling geven aan het gebruik en de sfeer van het gebied. Ook dit draagt bij aan het beleefbaar houden van de industriële ontwikkelingsfase van de stad.


Rondweg en Kanaal
Het vigerend gemeentelijke beleid, vastgelegd in de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart, geeft aan dat naast de zorg voor de gemeentelijke monumenten, ook de wisselwerking met zowel het Kanaal -als historische waterstructuur- en de Rondweg -als historische wegenstructuur- vanuit cultuurhistorisch oogpunt wezenlijk is.

De transformatie van het Campinaterrein draagt bij aan een hernieuwde profilering van het Kanaal en de Rondweg. Beide zijn essentiële ruimtelijke en functionele dragers van de stad en markante onderdelen van de topografie.

Het Campinaterrein laadt de hele kanaalzone opnieuw met een betekenis op stedelijk niveau. De herontwikkeling van het Campinaterrein is de openingszet van de transformatie van de kanaalzone tot stedelijk verblijfsgebied. Door de opzet van het Campinaterrein volledig te koppelen aan de ruimtelijke kwaliteit van het stedelijke water, wint het kanaal als stedelijke verbindingszone én straks als verblijfszone sterk aan kracht. De transformatie van het Campinaterrein opent een nieuw perspectief voor het Kanaal, met het nieuwe Campinaterrein als de 'stepping stone' tussen het centrum en het buitengebied. Tegelijkertijd blijft de oude band tussen fabriek en kanaal zichtbaar.

Met name de plaats waar het kanaal en de Rondweg elkaar kruisen is belangrijk voor de leesbaarheid van de stad. Rijdend over de Rondweg vertellen de fraaie vista's vanaf het viaduct over het kanaal, zowel op de binnenstad als op het buitengebied veel over de opbouw en de schaal van de stad. Op de grotere schaal van de stad geeft het ensemble van vijf nieuwbouwtorens samen met de schoorsteen geeft het Campinaterrein een nieuwe betekenis voor de stad. In het plan is het adres aan de Rondweg herkenbaar door de realisatie van de hoogste woontoren van het gebied. Tegelijkertijd is de blik vanaf het viaduct op de oude fabrieksgebouwen in het plan geborgd.

Daarentegen speelt de karakteristieke diepe inkijk vanaf de Rondweg op de schoorsteen en de daarachter liggende Ketelhuis en IJsfabriek straks een minder belangrijke rol dan op basis van de historie verwacht zou kunnen worden. De inkijk blijft wel aanwezig, maar hij is vernauwd. Dit heeft alles te maken met de noodzaak om het wegverkeerslawaai vanaf de Rondweg af te schermen teneinde een aangenaam verblijfsgebied voor woningbouw op het terrein mogelijk te maken. Het feit dat hier vroeger de entree van de melkfabriek aan de Rondweg lag is opgepakt door aan deze zichtzijde een eigentijds poortgebouw te situeren: een 'mobiliteitshub'. Het bestemmingsverkeer voor het Campinaterrein wordt hier 'opgevangen' en georganiseerd op een eigentijdse wijze in een hedendaags gebouw. Hierdoor kan de nieuwe buurt, vergelijkbaar met de fabriek vroeger, autovrij blijven en kan de verblijfsruimte kwalitatief hoogwaardig worden ingevuld voor het gebruik door de bewoners, de ondernemers en de bezoekers.


Conclusie
Naar aanleiding van het cultuurhistorisch onderzoek heeft de gemeente het Ontvangstgebouw, de Melkfabriek, de IJsfabriek, het Kantoor en Kantine gebouw en de schoorsteen aangewezen tot gemeentelijke monumenten. De Hallen en Garage zijn benoemd als waardevol. Voornoemde gebouwen blijven bestaan en worden met dit plan voorzien van een nieuw programma, waardoor er renovatie noodzakelijk is. Het gaat in dit geval om het voormalige kantoor met kantine, het ketelhuis en ijsfabriek, de melkfabriek en -ontvangsthal en markante schoorsteen. De voormalige stalling en garages worden eveneens behouden en zullen gedeeltelijk worden gebruikt als parkeerstalling. Voor de volledige waardering van de monumenten en de ensemblewaarde van het complex wordt hierbij verwezen naar hoofdstuk 3 van het stedenbouwkundig plan in Bijlage 1 bij deze toelichting.

3.7 Verkeer En Parkeren

De mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is het verkeersbeleid voor de komende decennia (planhorizon 2040) vastgelegd. Deze visie vormt het bestuurlijke beleidskader voor alle verkeers- en mobiliteitsopgaven. Specifieke onderdelen van de visie, belangrijk in verband met de ontwikkeling van het Campinaterrein zijn de rol en betekenis van de Ring en haar ventwegen, de inmiddels uitgevoerde route van en naar het centrum via de Kanaalzijde Zuid (naar het centrum) en de Dirk Boutslaan (terug naar de Ring).

Er is onderzoek uitgevoerd naar de verkeergeneratie en de verkeersafwikkeling die deze ontwikkeling met zich meebrengt. Daarnaast is een Mobiliteitsplan opgesteld. Beide onderzoeken maken als bijlage onderdeel uit van de toelichting (Bijlage 5 en Bijlage 6). Hieronder wordt op de uitkomsten ingegaan.

3.7.1 Verkeer

In het stedenbouwkundig plan heeft de auto de laagste prioriteit. De ambitie is de openbare ruimte van het Campinaterrein zelfs geheel autovrij te maken (uitgezonderd calamiteiten en laden en lossen). Het mobiliteitsprincipe STOMP wordt als leidend principe gebruikt om hiërarchie aan te brengen in het mobiliteitsdenken in dit plan: eerst stappen, dan trappen, openbaar vervoer, MaaS (mobility as a service) en tot slot de privé auto. Primair is de bedoeling het Campinaterrein zo te ontwikkelen dat het kan functioneren als een beloopbare en befietsbare stad. Nabijheid van wonen, werken en voorzieningen, maakt dit mogelijk. De 'restmobiliteit' wordt opgelost met (elektrisch) openbaar vervoer en elektrisch deelvervoer. Met elektrische fietsen,- scooters,- steps,- auto's en ongetwijfeld nog nieuwe vormen zijn er voldoende multimodale mogelijkheden denkbaar om ten slotte te eindigen bij het gebruik van de particuliere auto.

Bij de niet-woonfuncties in het plan wordt goed gekeken naar wat dit te bieden heeft voor de bewoners (en omwonenden) van het Campinaterrein: hoe completer deze voorzieningen, hoe minder verkeersbewegingen het plan genereert. Uiteraard wordt gezorgd voor een aantrekkelijke en goed ingerichte openbare ruimte om lopen te stimuleren.

De fiets krijgt een prominente plek in de ontwikkeling. Op dit moment is de aansluiting van het nieuwe woongebied op het OV-systeem nog niet optimaal. De dichtstbijzijnde OV-halte ligt aan de Geldropseweg, vóór het Augustinianum en is bereikbaar via een pad over het terrein van de school. In de toekomst wordt met betrokken partijen bekeken hoe het OV rond het Campinaterrein verbeterd kan worden.

De ontwikkeling zal ontsloten worden via de Hugo van der Goeslaan. Voor de aankomende ritten zijn drie belangrijke routes mogelijk. Het meeste autoverkeer zal vanaf de ringweg (twee routes) komen, wat naar schatting neerkomt op 80% van alle ritten. De overige 20% zal vanaf de binnenstad komen.

Langzaam verkeer (fiets- en voetgangers) wordt door het gehele plangebied goed gefaciliteerd met voetpaden en fietspaden. Autoverkeer wordt in het plangebied zo veel mogelijk beperkt en de parkeerplaatsen worden geconcentreerd op één locatie. Voetgangers kunnen gebruikmaken van drie ontsluitingen. De noordzijde zal vooral gebruikt worden voor voetgangers van en naar het centrum. Fietsers maken ook gebruik van drie ontsluitingen.

Als gevolg van de ontwikkeling neemt de verkeersgeneratie toe met 5.463 motorvoertuigen per etmaal, met 397 in het drukste ochtendspitsuur en met 516 pae in het drukste avondspitsuur (De pae is een meeteenheid die wordt gebruikt bij het bepalen van de intensiteit of capaciteit van een weg. Het is een afkorting, die staat voor personenautoequivalent). De toekomstige intensiteiten zijn aan de hand hiervan inzichtelijk gemaakt en aan de hand daarvan is de verkeersafwikkeling bepaald. Geconstateerd is dat op geen enkel wegvak sprake is van een doorstromingsknelpunt na de realisatie van de ontwikkeling. Daarmee kan geconcludeerd worden dat het aspect verkeer de ontwikkeling bij het Campinaterrein in Eindhoven niet in de weg staat.

3.7.2 Parkeren

De ruimte in de stad is beperkt en kostbaar. De gemeente moet dan ook de schaarse ruimte efficiënt gebruiken. Daarom worden bij een plan eisen aan het aantal te realiseren parkeerplaatsen gesteld. Bij besluit van 17 mei 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Parkeernormen 2016 vastgesteld. Hierin zijn normen vastgelegd voor parkeren. Deze nota is inmiddels geactualiseerd door de Actualisatie Nota Parkeernormen.

De Actualisatie Nota Parkeernormen is vanaf 4 oktober 2019 van kracht en past in de ontwikkeling naar een groenere, bereikbare en duurzame stad. We hebben te maken met een grote verdichtingsopgave in Eindhoven en tegelijk moeten we het centrum van Eindhoven goed bereikbaar houden. Er is straks minder plaats voor autoverkeer en parkeren in en om het autoluwe centrum. Daarom streven we nu naar het aanleggen van zo min mogelijk nieuwe parkeerplaatsen en we zetten zoveel mogelijk in op duurzame alternatieve vervoerswijzen: lopen, fietsen en openbaar vervoer.

In de nota is dat uitgewerkt in de zogenaamde verplichte "HOV-reductie" (minder parkeerplaatsen bij stations en Hoogwaardig openbaar vervoer-haltes) en het stimuleren van gebruik van deelauto's voor bewoners. Als tweede aanpassing willen we de bestaande (privé) parkeercapaciteit beter en efficiënter gaan benutten ten opzichte van realisatie van parkeerplaatsen op eigen terrein. De derde belangrijke aanpassing is dat ontwikkelaars een bijdrage in het mobiliteitsfonds moeten storten, bij gebruik van reeds aanwezige openbare parkeerplaatsen. Met dat geld willen we onder andere de opbouw van een stadsbreed deelmobiliteit netwerk op weg helpen. In de Actualisatie Nota Parkeernormen hebben we eveneens de fietsparkeernormen geactualiseerd en gaan daar uitgebreider op toetsen en handhaven.

Verder is van belang dat elk bestaand adres of een nieuw adres waar een omgevingsvergunning is afgegeven na 2016 in het POET-overzicht (parkeren op eigen terrein) komt. Adressen uit dit overzicht kunnen geen (nieuwe) parkeervergunning aanvragen en hebben geen recht op een bezoekersregeling binnen betaald parkeergebieden. Bestaande parkeervergunningen worden niet meer verlengd. Dat wordt in een vroeg stadium gecommuniceerd naar de nieuwe bewoners.


Parkeernormen en mobiliteitsplan

Ten behoeve van dit project is een Mobiliteitsplan uitgevoerd. Dit Mobiliteitsplan is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Tevens zijn de uitkomsten van de rekentool van de gemeente Eindhoven toegevoegd als bijlage. Hierna volgen de belangrijkste bevindingen.

In de plannen wordt rekening gehouden met de rekentool van de gemeente; deze staat een maximum toe van 552 autoparkeerplaatsen. Mobiliteitsstudies laten zien dat een reductie van ca. 75 parkeerplaatsen redelijkerwijs aangehouden kan worden. Bovendien valt het aantal benodigde parkeerplaatsen verder te reduceren naar gelang de inzet van deelmobiliteit wordt opgeschaald.

Een grotere doelgroep maakt een relatief groter aanbod van deelmobiliteit mogelijk en aantrekkelijker. Het streven is bij de gefaseerde uitvoering van dit plan de deelmobiliteit verhoudingsgewijs op te schroeven om zodoende het aantal te realiseren parkeerplaatsen omgekeerd evenredig te reduceren. Het benodigde aantal parkeerplaatsen kan derhalve uitkomen in de marge tussen ca. 350 en 550 parkeerplaatsen.

In de eerste fase wordt het parkeergebouw (parkeerhub) aan de rondweg gerealiseerd met mogelijk ca. 350 parkeerplaatsen en deelauto's. Hier wordt ook meteen in de startfase deelmobiliteit geïntroduceerd. Afhankelijk van de ervaringen met parkeren en deelmobiliteit in planfase 1 en 2 van de realisatie (twee woontorens & melkfabriek) wordt middels monitoring een op ervaring gebaseerde keuze gemaakt voor het vervolg.


Er wordt de mogelijkheid gereserveerd om op te schalen naar het maximale aantal parkeerplaatsen (552).

3.8 Groen

3.8.1 Groenbeleidsplan 2017

Begin 2017 is een actualisatie van het Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is, welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. De doelen van het Groenbeleidsplan 2017 zijn:

  • richting geven aan ontwikkelingen en ambities formuleren;
  • faciliteren van de ontwikkeling van Eindhoven als gezonde, klimaatadaptieve en groene stad om zo de vitaliteit en het welzijn van haar bewoners naar een hoger plan te kunnen brengen;
  • aanknopingspunten bieden voor beheer en inrichting;
  • groen en groenontwikkelingsmogelijkheden voor Eindhoven duurzaam veiligstellen waar het moet en flexibiliteit bieden waar het kan;
  • partners in de stad inspireren en stimuleren: inwoners, bedrijfsleven, kennis- en onderwijsinstellingen en overheid.


Het Groenbeleidsplan 2017 blijft na vaststelling van kracht tot de gemeenteraad anders beslist; het streven is een geldigheid van 10 jaar of langer. Het plan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.

In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen. Onderhavig plangebied is geheel gelegen binnen de strategie 'Stad, rood beeldbepalend'.


Strategie: Stad, rood beeldbepalend
In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud van de bestaande structuur, kwaliteit, identiteit en functionaliteit. Uiteindelijk moet het groen in deze meer stenige gebieden omspoeld zijn door grotere groenstructuren die deel uitmaken van de groene dooradering die op de groene wiggen aansluit. Binnen de aangeduide groenarme buurten wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal. Dit plangebied is niet aangeduid als groenarme buurt.


verplicht

Uitsnede ruimtelijke strategieën Groenbeleidsplan 2017 (plangebied is blauw omlijnd)

Groenplan
Het Groenbeleidsplan 2017 omschrijft het beleid voor de combinatie van verdichten en vergroenen. Dit betekent dat voor iedere woning die wordt toegevoegd, er wordt gestreefd naar ten minste 4 tot 8 m² toegevoegd groen. Ook kent de gemeente een regeling voor groencompensatie ((Beleidsregel groencompensatie), die kortweg inhoudt dat groen, dat plaats moet maken voor een ontwikkeling, door de ontwikkelende partij moet worden gecompenseerd, fysiek en/of financieel.

Gezien het voorgaande is een Groenplan opgesteld. De rapportage van het complete groenplan is als Bijlage 9 bij deze toelichting gevoegd. Hierna volgen de belangrijkste aspecten van het groenplan.

Voor het huidige planvoornemen geldt een compensatienorm van 7.750 m² groen. Beoogd is het Campinaterrein een post industriële uitstraling te geven gemixt met groen in de openbare ruimte. Gestreefd wordt een groene wereld te realiseren met een rijke variatie in planten- en boomsoorten. Het stedelijk woonmilieu heeft een diversiteit aan functies, materialen en groen. Dit alles valt samen in een sterk industrieel en karakteristiek DNA.

verplicht

Impressie

Binnen de plangrens in de huidige situatie bevinden zich twee bestaande bomen. Deze blijven in de nieuwe ontwikkeling gehandhaafd. Er zullen naar schatting ± 80 nieuwe bomen in het gebied worden geplant Dus is het effect van de ontwikkeling positief. Naast bomen draagt de toekomstige rijke vegetatie van houtachtige soorten en vaste planten bij aan de ecologische waarden en biodiversiteit van het Campinaterrein.

Naast toename van groen en biodiversiteit op maaiveld wordt gestreefd naar de ontwikkeling van een natuur inclusief plan. Gebouwen worden voorzien van groene daken en gevels en dragen daarmee bij aan klimaat adaptatie, hitte reductie, biodiversiteit en schuil- en nestmogelijkheden voor fauna.

Gestreefd wordt naar een beplanting met een natuurlijke uitstraling en gelaagdheid. Er zijn drie typen beplanting in het plan opgenomen: in het noordelijke deel een pioniersvegetatie die overgaat in een struweel met bomen, als natuurlijke overgang richting de gebouwen. In het zuidelijke deel, komen andere soorten vaste planten en heesters. De borders zijn opgebouwd met horizontale en verticale gelaagdheid en zorgvuldig gekozen plantengroepen die elkaar verdragen en versterken. Door zorgvuldig geselecteerde plantensoorten die in hun natuurlijke vorm de juiste grootte hebben om in de ruimte te passen, wordt onnodige snoei en beheerkosten voorkomen.


Beoogd wordt circa 5.700 m² groen op maaiveld te realiseren. Daarnaast wordt circa 3.500 m² aan groene daken voorzien. Daarnaast worden leefdaken voorzien, waarvan 60% groen is (circa 1.600 m²). Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan het Groenbeleidsplan 2017.

3.8.2 Beleid bomen

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen 2021. Deze is op 6 april 2021 door de gemeenteraad vastgesteld en de verordening met bijbehorende regels is op 23 april 2021 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels voor compensatie is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming is van toepassing op:
- bossen die buiten de 'bebouwde kom Wnb' liggen;
- alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are;
- bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.

Voor bomen geldt dus of de Wet natuurbescherming of de Verordening Bomen 2021. Voor het vellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden gedaan bij de Provincie Noord Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing.

Verordening Bomen 2021

In de Verordening Bomen 2021 is de bescherming van bomen geregeld, doordat voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig is. Daarbij kan ook nog worden gezorgd voor herplant van de te kappen bomen (compensatieplicht). De verordening bevat regels over hoe wordt omgegaan met overlast door bomen, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de beoordeling (weigeringsgronden) van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in bomen.

Conform de verordening is een vergunning voor kappen van bomen nodig als:

  • bomen vanaf 45 cm stamomtrek op gemeentegrond of op particuliere percelen groter dan 250 m2;
  • een houtopstand die voor de eerste keer wordt teruggesnoeid tot op de hoofdtakken of stam;
  • een houtopstand, ongeacht de stamomtrek, die is aangelegd op grond van een herplant-, compensatie en/of instandhoudingsplicht op grond van artikel 6 of een overeenkomst met het college.
  • voor het voorhanden of in voorraad hebben dan wel het vervoeren van een gekapte houtopstand of delen ervan met een plantenziekte is een omgevingsvergunning vereist, voor zover deze plantenziekte zich kan verspreiden is wel een vergunning nodig.

Groene kaart

Er is een groene kaart waarop ter informatie het volgende is aangegeven:

  • Groenstructuur van de gemeente Eindhoven (groene wiggen, groene dooradering en hoofgroenstructuur);
  • Groenarme gebieden;
  • Centrumgebied;
  • Bebouwde komgrens Wet natuurbescherming;
  • (Particuliere) percelen groter dan 250 m2.

De informatie op de groene kaart is nodig om:

  • Te duiden waar de waardevolle bomen staan;
  • Te duiden waar de monumentale bomen staan;
  • Inzicht te geven in de Bebouwde komgrens wet natuurbescherming;
  • Inzicht te geven in de gebieden waar een compensatiefactor geldt in het geval financiële compensatie aan de orde is, het centrumgebied en de groenarme gebieden.

Om de kaart actueel te houden wordt de informatie over de bomen op de kaart en de kadastrale situatie op de kaart, zeer frequent bijgewerkt. Zo blijft de kaart up-to-date en betrouwbaar voor zowel interne als externe gebruikers.

Compensatieplicht bomen
Door het kappen van bomen gaat groen verloren. Het weggevallen groen moet in beginsel worden gecompenseerd. Aan een omgevingsvergunning voor het kappen van een houtopstand (bomen) kunnen voorschriften worden verbonden. Onder andere kan een compensatieplicht worden opgelegd. In de Nadere regels Verordening bomen 2021 is bepaald wanneer een compensatieplicht ontstaat en hoe die wordt bepaald.

Nadere regels voor compensatie
De Verordening is uitgewerkt in nadere regels voor compensatie. Deze zijn op 21 april 2021 vastgesteld door het college en op 23 april 2021 in werking getreden. Het college mag op basis van de Verordening bomen 2021 compensatie opleggen zoals uitgewerkt in de 'Nadere Regels voor compensatie'.


Ten behoeve van deze ontwikkeling worden geen bomen gekapt.

3.8.3 Bomeneffectanalyse

De werkzaamheden die het bouwplan tot stand brengt vinden plaats binnen de invloedssfeer van circa 50 bomen. Om deze reden is een Boom Effect Analyse (BEA) uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 10 bij de toelichting gevoegd. Op navolgende afbeelding zijn de aanwezige bomen binnen (twee stuks) en buiten het plangebied weergegeven.

verplicht

Overzichtsfoto projectlocatie (geel) en de bomen waarvoor onderzoek is uitgevoerd (oranje)

De bomen zijn van wisselende leeftijdsklassen. Aan de Dirk Boutslaan staat aanplant van 2020, allen iepen (Ulmus spec/cv). De platanen (Platanus x hispanica) staan aan de ventweg van de Hugo van der Goeslaan, waarvan zeven op het talud aan de Eindhovense rondweg (leeftijd ca. 20 jaar) en één aan de kant van het Campinaterrein, dit jaar aangeplant. Op deze laatste locatie staat ook een zachte es (Fraxinus pennsylvanica), leeftijd ca. 50 jaar. De overige bomen, allen iepen, staan aan de kanaalzijde van de straat Kanaaldijk-Zuid. Het betreft aanplant uit 2018.


Uit de BEA volgen de volgende conclusies:

Voor alle bomen buiten de projectgrens geldt dat ernstige wortel- en/of kroonschade kan worden voorkomen door standaard randvoorwaarden in acht te nemen zoals beschreven in "Deel 6: Randvoorwaarden".

Voor de twee bomen binnen de projectgrens, de zachte es en een plataan, geldt naast genoemde randvoorwaarden een aanvullend advies. Ten eerste dienen hekken worden geplaatst rondom de zachte es (kroonprojectie + 1,5m) en de plataan. Verharding binnen de kroonprojectie van deze bomen dient handmatig te worden verwijderd/vervangen. Omdat de plataan aanplant van dit jaar betreft gaat het hier om een gering oppervlak.

Bij het aanleggen van plantstroken in en rondom de groeiplaats van de twee bomen zal het aanwezige zandbed worden vervangen door teelaarde. Hier wordt binnen de stabiliteitskluit van de zachte es gewerkt. Om wortelschade te voorkomen wordt aanbevolen wordt om binnen de kroonprojectie van de es te werken met een zuigtechniek in combinatie met handmatig ontgraven. Op deze manier blijven zoveel mogelijk boomwortels bespaard. Aanvullend geldt het advies om in dezelfde werkgang het aanwezige humusloze zand (tot ca. 20 cm - mv) rondom de stamvoet van de es, wederom met toepassing van zuigtechniek te vervangen door teelaarde. Dit om de voedselbeschikbaarheid voor de es te verbeteren. Om opgetreden wortelverlies te compenseren wordt aanbevolen om de plantstroken te injecteren met meststoffen gecombineerd met perlietkorrels ten behoeve van verbetering van zowel de luchtigheid, de voedingssituatie als het vochtbufferend vermogen. De injecties uitvoeren vóór het aanbrengen van nieuwe verhardingslagen.

Omdat de plataan binnen de projectgrens een recente aanplant betreft is vervangen en/of aanbrengen van teelaarde binnen de kwetsbare zone van deze boom niet benodigd.

Bomen die gedurende het jaar mogelijk gebruik maken van bodemvocht zijn de iepen langs de Kanaaldijk-Zuid en de esdoorns op het terrein van het Augustinianum. Wanneer eventuele bronneringswerkzaamheden worden uitgevoerd buiten de bladhoudende periode, dus wanneer de vochtbehoefte van bomen het laagst is, kan schade door vochttekort worden voorkomen. Dit is voor het gehele werk als standaard randvoorwaarde opgenomen.

Met inachtneming van bovenstaand advies wordt schade aan de bomen door toedoen van de werkzaamheden met betrekking tot het bouwplan voorkomen.

3.9 Bezonning

3.9.1 Beleidsregels voor bezonning woningen

Op 10 januari 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders de "beleidsregels voor bezonning woningen" vastgesteld. Uit deze beleidsregels volgt onder andere dat minimaal 2 uur zonneschijn per dag in de periode van 19 februari t/m 21 oktober aanwezig dient te zijn op de gevel, ter hoogte van het midden van de vensterbank van het raam van de woonkamer.

3.9.2 Toetsing plan

De positie van de torens is afgestemd op de woonfuncties aan de andere kant van de Dirk Boutslaan. Doordat het terrein zich ten noordoosten bevindt van de woningen bestaat er geen belemmering in de bezonning van de woningen in de tegenoverliggende buurt. Dit blijkt uit de bezonningsstudie. De bezonningsstudie is opgenomen als Bijlage 11 bij deze toelichting. De bezonningstudie laat zien dat er geen schaduw valt buiten het Campinaterrein zelf met het naastgelegen stuk kanaal. Binnen het terrein ligt de enfilade van pleintjes goed in de zon. Dit komt de belevingswaarde van de openbare ruimte ten goede.

3.10 Hoogbouwbeleid En Verdichtingsvisie Binnenstad

In de Woondeal met rijk en provincie zijn afspraken gemaakt om veel woningen toe te voegen In Eindhoven, zowel binnen als buiten de Ring. Eindhoven kiest voor verdichting met kwaliteit en wil compact bouwen, de hoogte in om groene ruimte te sparen in de rest van de stad. Dit is vastgelegd in de Eindhovense omgevingsvisie, die 16 juni 2020 is vastgesteld.

Voor de Binnenstad is de Verdichtingsvisie Binnenstad opgesteld, deze is door de raad vastgesteld op 15 december 2020, Deze gaat uit van het toevoegen van meer woningen, meer groen, duurzaamheid en een gemengd programma voor de Binnenstad. Er zijn kwaliteitsprincipes opgenomen voor de nieuwe hoogbouw.

Voor de overige locaties binnen Centrum binnen de Ring is het hoogbouwbeleid uit 2008 van toepassing. Een kansrijke plek voor verdichting is is de Kanaalzone langs het Eindhovensch Kanaal. De hoogbouwvisie van gemeente Eindhoven uit 2008 geeft kansrijke plekken en structuren aan voor hoogbouw in Eindhoven. De Binnenstad en Stationsgebied zijn aangewezen als kansrijke plekken voor hoogbouw, maar ook langs radialen en in Winkelcentrum Woensel is er ruimte voor hoogbouw. Het hoogbouwbeleid is voor de Binnenstad uitgewerkt in de verdichtingsvisie Binnenstad, voor de overige stad is de hoogbouwvisie uit 2008 nog steeds geldig.


Conform het Hoogbouwbeleid is Eindhoven -buiten het Stationsgebied en Binnenstad- overwegend bebouwd door laagbouw milieu met hier en daar accenten tot vijf bouwlagen. Dit zijn de S(mall) -categorieën tot maximaal 15 meter bouwhoogte. De M(edium) categorie is de structuur dragende hoogbouw met een maximale bouwhoogte van 45 meter. Deze structuren begeleiden de hoofdwegen en assen. De L(arge) categorie zijn de stedelijke oriëntatiepunten. Ze markeren een markante plek maar zijn niet dominant in het stedelijk silhouet. De bouwhoogte is maximaal 75 meter. In Woensel staan diverse torens met een hoogte van M en L, b.v. langs de Kennedylaan en rondom Winkelcentrum Woensel.

De XL (extra large) categorie betreft de regionale landmarks. Ze bepalen de stadssilhouet en vormen nieuwe oriëntatiepunten. De Regent, De Admirant, De Vestedatoren , het Studenthotel en de KBC- toren zijn hier een voorbeeld van. De maximale bouwhoogte is 105 meter.


In het hoogbouwbeleid is er ook een categorie XXL opgenomen (> 105m) voor het Stationsgebied.. De komende decennia zullen er wel enkele gebouwen in de XXL categorie komen, b.v op het Stationsplein Zuid

XXL wordt ook mogelijk gemaakt binnen de verdichtingsvisie voor de Binnenstad, op de locatie Stadhuisplein. De XXL- categorie heeft daar een maximale bouwhoogte van 160 meter.


Binnen deze maximale hoogtes is altijd een plaats voor ruimtelijke aanleiding, de uitstraling, de meerwaarde voor de stad, reflectie op de plek en aandacht voor leefbaarheid van de omgeving. Deze aspecten bepalen uiteindelijk wat de gewenste hoogte zou kunnen zijn.


Aan de hoogbouw binnen de Binnenstad worden in de verdichtingsvisie Binnenstad algemene kwaliteitseisen gesteld. De meeste eisen zijn universeel van aard en eveneens van belang voor de ontwikkeling van de hoogbouw op het Campinaterrein:

  1. Nieuwe ontwikkelingen dragen bij aan de ruimtelijke kwaliteit en vergroening van de omgeving;
  2. Verdichten met respect en aandacht voor cultuurhistorie;
  3. Ontwikkelen met aandacht voor duurzaamheid, klimaatadaptatie, groen en leefbaarheid;
  4. Toepassen van duurzame mobiliteitsoplossingen;
  5. Het daklandschap wordt bruikbaar voor groen, duurzaamheid en/of toegankelijk en bruikbaar voor sport en spel;
  6. Ontwikkelen volgens een gemengd programma met levendige plinten en actieve plekken op hoogte;
  7. Maak de locatie toegankelijk en doorwaadbaar door middel van een kwalitatief hoogwaardige openbare ruimte;
  8. Ontwikkelen volgens drie van elkaar onderscheidende typologieën: Eindhovense laag, Brainport laag en Specials;
  9. Hoogbouw wordt ontwikkeld met oog voor de impact op de omgeving (bezonnings- en windonderzoek);
  10. Ondersteunende voorzieningen ten behoeve van een ontwikkeling worden in het gebouw opgenomen, niet in de openbare ruimte.


De eerste verdichting binnen de Kanaalzone heeft plaats gevonden op het Picusterrein (categorie S in combinatie met M , de bouwhoogte tot 45 m). In de toekomst zal er ook nog een extra toren komen op het NRE terrein. Een studiegebied is de Kop van het Kanaal, een open veld in de oksel van het NRE gebouw. Bij de doorontwikkeling van de Kanaalzone wordt deze locatie betrokken.


De Campinalocatie is een volgende plek langs het Kanaal en binnen de Ring waar de verdichting in de hoogte mogelijk zou zijn. De locatie ligt direct aan de Ring en vormt een schakel tussen Centrum en Ring. Door de hoogte in te gaan, is er een extra woningbouw impuls, is er sprake van zuinig ruimte gebruik en kan kwaliteit worden toegevoegd. Het lineaire karakter van het Kanaal wordt daar door hogere bebouwing ruimtelijk benadrukt en de historische zichtlijnen op de kerktorens worden vrijgehouden. Vanuit de begeleidende beweging en kleinschalige omgeving is het toepassen van mix van de S en M-categorie het meest logisch. De ontmoeting tussen beide structuurdragers: het Eindhovensch Kanaal en de Ring (Dirk Boutslaan) vormt een bijzonder plek waar een kans voor het realiseren van L-categorie goed verdedigbaar is.


verplicht

De verdichtingsvisie voor de Binnenstad gaat in zijn ambities tot schaal X, XL of zelfs onder bepaalde voorwaarden tot XXL. Bij het Campina terrein vinden we een hoogbouw met een stedelijke schaal passend , als het past binnen de S, M en L- categorie. Het gaat dan om bebouwing tussen 15 meter, 45 meter en 75 meter. Daarmee is de concurrentie met de Binnenstad en eventuele conflicten met de opbouw van de nieuwe stadssilhouet niet aan orde.

3.11 Horeca

Op 11 maart 2014 heeft de gemeenteraad het nieuwe horecabeleidsplan 'Kennis maken met een gastvrije stad' vastgesteld. De nota is op 2 november 2016 gepubliceerd. Eindhoven wil aantrekkelijk zijn om er te komen, verblijven, studeren, wonen en werken. Horeca speelt hierbij een belangrijke rol. Het horecabeleidsplan bevat een aantal speerpunten om ervoor te zorgen dat de horeca in Eindhoven kan meebewegen met de ontwikkelingen in de stad. De gemeente wil de vestiging van kwalitatief goede horecabedrijven stimuleren. Daarbij is een wederzijdse versterking van de nabije andere functies belangrijk. Om dit bewerkstelligen maakt het horecabeleidsplan onderscheid gebiedstypen en in typen horeca.

Typen horeca

Het horecabeleidsplan maakt onderscheid in twee typen horeca:

Nat & Droog
Het al dan niet schenken van alcohol is vanuit de taken van de overheid zeer bepalend. Om die reden is een eerste onderscheid naar nat en droog logisch. Indien een horecabedrijf geen alcoholische dranken verstrekt, wordt deze gerekend tot de droge horeca. Natte horeca verstrekt alcoholische dranken.

Dag, Avond & Nacht
Naast de indeling op basis van het schenken van alcoholhoudende dranken moeten we echter ook kijken naar de exploitatietijden. Op basis hiervan kan worden gekeken naar de tijden waarop een horecabedrijf invloed heeft op zijn omgeving. Ook dit heeft weer een verband met wanneer de overheid welke taak heeft. Hierin kunnen in beginsel drie typen worden onderscheiden: dag-, avond en nachthoreca. Van belang is hierbij de combinatie met nat of droog.

Regels over het schenken van alcohol en openingstijden zijn opgenomen in de drank- en horecawet en in de APV. In het bestemmingsplan worden hierover geen regels opgenomen. Wel wordt in het bestemmingsplan opgenomen welke vorm van horeca is toegestaan. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de lijst van Horeca-activiteiten. In dit plangebied worden de categorieën 1,2,3 en 4 mogelijk gemaakt.

Gebiedstypen

In het horecabeleidsplan wordt onderscheid gemaakt in drie gebiedstypen:

  1. Stimuleringsgebied: gebieden waar uitbouw van de horecasector mogelijk is.
  2. Toelatingsgebied: gebieden waar per aanvraag wordt bezien of nieuwe horeca of uitbreiding van bestaande horeca inpasbaar is. Dit is afhankelijk van onder andere infrastructuur, woonbelangen, levendigheid, leefbaarheid en milieu-aspecten.
  3. Restrictiegebied: gebieden waar (vanuit leefbaarheid) een vermindering van het aantal horecavestigingen wordt nagestreefd.

Beoordeling plan

Horeca (niet zijnde hotel)
In het Horecabeleidsplan worden ten aanzien van de Eindhovense horeca enkele beleidsuitgangspunten genoemd waar ontwikkeling van enkele (kleinschalige) horecagelegenheden binnen het concept van Campinaterrein op aansluiten:

  • Eindhoven blijft ook op het gebied van horeca als centrumgemeente verzorgend voor een grote regio.
  • Bij de vestiging van (nieuwe) horeca moet sprake zijn van wederzijdse versterking van horeca en omliggende andere functies (zoals werken, wonen, cultuur, sport, buurtontmoeting en recreatie) vanzelfsprekend met regels voor eerlijke mededinging.
  • De horecaconcentraties moeten goed verbonden zijn met openbaar vervoer, parkeervoorzieningen en geconcentreerde taxihaltes door middel van aantrekkelijke, goed verlichte en veilige looproutes.


Het plangebied valt onder 'Binnenring' en is aangewezen als 'Stimuleringsgebied'. De horeca binnen het plangebied is met name gericht op het 'bedienen' van de gebruikers van het gebied. Bij de vestiging van nieuwe horeca is een wederzijdse versterking met nabije andere functies belangrijk waarbij de openbare ruimte dit zo goed mogelijk dient te faciliteren. Uitbreiding van het horeca-aanbod dient qua concept, beleving, thema, locatie of formule iets toe te voegen en bij te dragen aan de gewenste profilering van Eindhoven als innovatieve en creatieve kennisstad. De horeca in dit plangebied is mede ondersteunend aan het gebied.

De realisatie van horeca in het plangebied door enkele nieuwe (kleinschalige) horecagelegenheden, zoals restaurants, proeverijen in combinatie met een brouwerij/destilleerdij en eetcafés (in totaal bij elkaar maximaal 4.150 m² bvo), past dan ook binnen het Eindhovense horecabeleid.

3.12 Kantoren

De Kantorenstrategie 2012-2020 (vastgesteld op 26 juni 2012) is niet langer (alleen) gebaseerd op het voeren van regie op de nieuwbouw kantorenmarkt. Juist op de bestaande markt zijn maatregelen nodig om deze gezonder te maken. Dat vraagt enerzijds om een positieve en actieve grondhouding van gebouweigenaren. Anderzijds is er vaak nog een (andere) vastgoedpartij nodig die op creatieve wijze met de leegstand aan de slag wil gaan. De gemeente Eindhoven speelt daarbij in toenemende mate een stimulerende en faciliterende rol. De Eindhovense werkwijze is afgestemd met de andere ‘kantoorgemeenten’ in de stedelijke regio. Dit is vastgelegd in een 'Regionale programmering kantoorlocaties' d.d. november 2013.

Het grootste deel van de werkgelegenheid in de regio Eindhoven is gehuisvest in een kantooromgeving. Door diverse oorzaken is de Nederlandse en ook de regionale kantorenmarkt de laatste jaren flink uit balans geraakt. De aanbodpercentages liggen op dit moment rond de 16%; ruim twee keer zoveel als bij een gezonde kantorenmarkt hoort. Het totale aanbod van kantoren in Eindhoven bedroeg op 1 januari 2015 circa 250.000 m². Dit overaanbod aan kantoorruimte is voor een groot deel structureel van aard. Dit is een bedreiging voor de economische ambities van (de regio) Eindhoven en vraagt dus om gericht handelen.

In het nieuwe beleid wordt niet alleen op nieuwbouw gestuurd, maar ook op de bestaande kantorenmarkt. De focus ligt daarbij op het terugdringen van kantorenleegstand in bestaande gebouwen. Met deze aanpak hoopt het college vraag en aanbod op de Eindhovense kantorenmarkt in kwantitatieve én kwalitatieve zin beter op elkaar af te stemmen, zodat een goede balans ontstaat met toekomstbestendige locaties, die bijdragen aan de realisatie van de Brainport-ambities van stad en regio.

Binnen Eindhoven worden drie afzonderlijke nieuwbouw kantorenmilieus onderscheiden, te weten Stationsgebied, Strijp-S en Flight Forum. Deze verschillende kantorenmilieus voorzien in een specifieke en onderscheidende behoefte. Het is belangrijk om deze onderscheidende kwaliteiten de komende jaren verder uit te bouwen. Het is daarnaast belangrijk dat ongebreidelde groei van de kantorenvoorraad, door toevoeging van niet duurzame/toekomst- bestendige nieuwbouw, wordt voorkomen. Kantoorgebruikers die op zoek zijn naar nieuwe huisvesting worden daarom zoveel mogelijk bediend op de bestaande kantorenmarkt. Nieuwbouw van kantoren op geprioriteerde locaties en door middel van toekomstbestendige gebouwen is nog slechts met inachtneming van hiervoor genoemde uitgangspunten mogelijk.

De gemeente voert geen leegstandsverordening in. De uitvoering hiervan kost veel inspanning, terwijl ervaringen elders leren dat het gewenste resultaat veelal uitblijft. Wel komt er een ‘Eindhovense Leegstandsmonitor kantoren’ (actueel overzicht van leegstaande kantoren), bedoeld als stimulerend middel om marktpartijen ertoe aan te zetten ‘iets’ met leegstaande gebouwen te gaan doen. De gemeente Eindhoven zal ook proactief partijen met elkaar in verbinding brengen, om zo bij te dragen aan mogelijke nieuwe samenwerkingsverbanden en creatieve oplossingen voor dit vraagstuk. In onze ‘slimme regio’ zijn legio partijen die samen in staat zijn om ‘slimme oplossingen’ te bedenken.

De gemeente Eindhoven zal, uiteraard passend binnen wet- en regelgeving, proactief meewerken aan gewenste transformatie van leegstaande kantoren. Echter niet alle kantoren zijn geschikt voor andere functies. Soms vanwege technische aspecten of locatiegebonden aspecten. Een deel van de kantoren zal dus naar verwachting op termijn gesloopt worden.

Beoordeling plangebied
Het plangebied valt binnen gebied 'overige locaties' zoals beschreven in de Kantorenstrategie 2012-2020. In totaal gaat het hier om een bescheiden hoeveelheid vierkante meters. Mede daarom geldt hier als uitgangspunt dat de markt aan zet is, en dat de de initiatieven per geval toetst op criteria die de haalbaarheid en wenselijkheid inzichtelijk maken.

Zoals in paragraaf 2.4 (Programma > werken) en in paragraaf 3.2.3 (Ladder voor duurzame verstedelijking) is beschreven voorziet de realisatie van maximaal 10.200 m² bvo aan werkruimte (kantoren, bedrijfsruimten en zakelijke dienstverlening) binnen de ontwikkeling van het Campinaterrein, in een kwantitatieve en een kwalitatieve behoefte.

3.13 Kabels, Leidingen En Straalpaden

Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels, leidingen of straalpaden aanwezig. Het planvoornemen wordt dan ook niet belemmerd door de aanwezigheid van kabels, leidingen en straalpaden.

Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf

4.1 Bedrijven En Milieuzonering

Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.

In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in de richtafstandentabel gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op het omgevingstype 'rustige woonwijk';
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.


Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.

Toepassing plangebied

Functies binnen het plangebied
Kenmerkend voor Campina is de grote diversiteit aan functies. Het plangebied wordt daarom aangemerkt als een gebied waar duidelijk sprake is van een functiemenging.

In de Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt functiemenging als uitgangspunt genomen voor milieuzonering. Het begrip "gebied met functiemenging" wordt gebruikt om aan te geven welke functies binnen een gebied met functiemenging onder welke voorwaarden toelaatbaar zijn. De activiteiten in de VNG-brochure opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging bestaan uit de categorieën A, B of C met de volgende betekenis voor de toelaatbaarheid:


Categorie A
Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen - in gebieden met functiemenging - kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.

Categorie B
Activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.

Categorie C
De activiteiten uit categorie B waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.

Bij de samenstelling van de "Lijst van bedrijfsactiviteiten" is primair als uitgangspunt genomen, dat daarin slechts dienen te worden opgenomen "bedrijven in enge zin". Activiteiten zoals detailhandel, horeca, kantoren, sport-/recreatie-inrichtingen (zoals een sportschool, een zwembad etc.), onderwijs- en andere maatschappelijke instellingen, alsmede dienstverlenende instellingen/beroepen, zoals kapsalons, artsenpraktijken advocatenkantoren etc. zijn van deze lijst geschrapt. De reden hiervan is dat dergelijke functies in de bestemmingsplannen anders dan voor "bedrijfsactiviteiten" worden bestemd. Verder zijn uitgezonderd bedrijven die niet in het plangebied zijn gewenst.

Voor het Campinaterrein is bepaald dat alleen de categorieën A en B zijn toegestaan. In de afgelopen 10 jaar is gebleken dat voornoemde lijst lang niet dekkend is voor de vestiging van bedrijvigheid in Eindhoven. Veelal is in dit plangebied innovatieve, duurzame en technische bedrijvigheid aanwezig, met een kleine of geen hindercontour. Dergelijke bedrijfsactiviteiten zijn niet te scharen onder de bedrijfsactiviteiten die zijn opgenomen in bovengenoemde "Lijst van bedrijfsactiviteiten". Gelet hierop is in de regels bepaald dat ook bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan die niet in voornoemde lijst zijn opgenomen en die een vergelijkbare hindercontour hebben. Zo wordt voorkomen dat gewenste bedrijfsactiviteiten in het plangebied niet zonder meer toegelaten zijn.

De bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten die in een menggebied vanuit het oogpunt van milieuhinder acceptabel worden geacht, zijn in genoemde lijst van bedrijfsactiviteiten opgenomen. Bedrijfsfuncties zijn niet specifiek bestemd. Geluidzoneringsplichtige bedrijven en/of risicovolle inrichtingen zijn zonder meer uitgesloten.

Hinder van bedrijfsactiviteiten buiten het plangebied
Het plangebied ligt in een omgeving met een hoge mate van bedrijvigheid waardoor kan worden uitgegaan van 'gemengd gebied'. Bedrijfsbestemmingen binnen het bestemmingsplan Bedrijventerrein De Kade zijn mogelijk van invloed op het woon- en leefklimaat. Meer specifiek zijn het inrichtingen gelegen op de volgens de Wet geluidhinder gezoneerde industrieterreinen DMV Campina en DAF. Industrieterrein DMV Campina is opgeheven omdat na realisatie van dit bestemmingsplan geen zoneringsplichtige inrichtingen meer aanwezig zijn of kunnen worden gevestigd binnen het plangebied (industrie maakt plaats voor woon- en werkgebied).

Ter inventarisatie van de omgeving is een onderzoek uitgevoerd ('Onderzoek naar ruimtelijke kansen'). De rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 12 bij deze toelichting gevoegd. Hierna volgen per hinderaspect de belangrijkste resultaten wat betreft milieuzonering (hoofdstuk 3 in het rapport).


Geluid
Bij de projectie van gevoelige bestemmingen binnen 50 meter afstand tot het resterend deel van het industrieterrein wordt geadviseerd nader onderzoek uit te voeren naar de onderdelen geluid, geur en stof, omdat niet aan de richtafstanden kan worden voldaan. Dit geldt voor drie inrichtingen die direct ten westen van het plangebied aanwezig zijn, te weten:

  • Jongeneel, Dirk Boutslaan 18;
  • Voskamp, Kanaaldijk-Zuid 3;
  • Shapeways, Kanaaldijk-Zuid 3a.


In paragraaf 4.2.3 wordt ingegaan op het nader onderzoek geluid.


Stof
Stofhinder is over het algemeen alleen te verwachten in de omgeving van bedrijven waar op- en overslag van grote hoeveelheden stuifgevoelige bulkgoederen worden overgeslagen op het buitenterrein. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die dergelijke activiteiten ontplooien. Het betreffen met name bedrijven met stofafzuigingsinstallatie of beperkte overslag van niet-stuifgevoelige stoffen in de buitenlucht. Van deze bedrijven is geen stofhinder te verwachten, ook wegens de geldende regelgeving op dit vlak conform het Activiteitenbesluit. Voor stof geldt weliswaar geen wettelijk kader voor beoordeling, maar in het Activiteitbesluit zijn hier wel middelvoorschriften voor opgenomen, waardoor het er op neerkomt dat stofhinder niet buiten de inrichtingsgrens mag optreden. Het onderdeel stof behoeft daarmee feitelijk geen onderzoek, omdat in het Activiteitenbesluit voorschriften zijn opgenomen waardoor stofhinder buiten de inrichtingsgrens moet worden voorkomen. Naar verwachting kunnen de beoogde bedrijven voor nader onderzoek naar het aspect stof daarmee voldoen aan de voorschriften conform het Activiteitenbesluit.


Geur
Hetzelfde kan worden gesteld in relatie tot geurhinder. Bestaande inrichtingen ten westen van het plangebied kennen geen relevante geuremissie. Ten oosten van het plangebied zou de geuremissie van het DAF-terrein relevant kunnen zijn. In de directe omgeving van deze emissiebronnen zijn echter al in ruime mate gevoelige bestemmingen aanwezig, die de emissie (middels vergunningsvoorschriften) dusdanig beperken dat ter plaatse van het plangebied geen relevante immissie plaatsvindt.

4.2 Geluid

4.2.1 Wettelijk kader

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximumhoogte, mag worden afgeweken.

De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.

Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde (48 dB) en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtsmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.

Dit planvoornemen maakt geluidsgevoelige objecten mogelijk. Het plangebied is gelegen binnen geluidzones van wegen. Het plangebied is niet gelegen binnen geluidzone(s) van railverkeer, industrie of luchtvaart. In de voorgaande paragraaf (4.1) is geconcludeerd dat nader akoestisch onderzoek benodigd is bij drie inrichtingen. In het navolgende wordt voorts ingegaan op het wegverkeerslawaai en op deze drie inrichtingen.

4.2.2 Wegverkeerslawaai

Voor dit bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 13 bij deze toelichting gevoegd. Op basis van de resultaten van het akoestisch onderzoek worden onderstaande conclusies getrokken. Daarbij wordt de benaming van gebouwen gehanteerd zoals weergegeven in onderstaande afbeelding:

verplicht

Benaming van gebouwen

Dirk Boutslaan
De hoogst berekende geluidsbelasting als gevolg van de Dirk Boutslaan bedraagt na aftrek 55 dB en treedt op ter plaatse van de zuidgevel van gebouw T4. De gebouwen C3, C5, E1, E5, en T4 ondervinden een geluidsbelasting van meer dan 48 dB. De maximaal te ontheffen waarde wordt niet overschreden.


Kanaaldijk-Zuid
De hoogst berekende geluidsbelasting als gevolg van de Kanaaldijk-Zuid bedraagt na aftrek 52 dB en treedt op ter plaatse van de noordgevel van gebouw T1. Alleen de noordgevels van T1 en T5 ondervinden een geluidsbelasting van meer dan 48 dB. De maximaal te ontheffen waarde wordt niet overschreden.


Ring
De hoogst berekende geluidsbelasting als gevolg van de Ring bedraagt na aftrek 65 dB en treedt op ter plaatse van de oostgevel van gebouw T5. Hiermee wordt tevens de maximaal te ontheffen waarde overschreden. Op de bouwlagen vanaf 4,5 meter tot en met 46,5 meter boven maaiveld treedt een geluidsbelasting van 64 of 65 dB. Op de volgende gebouwen en gevels treedt een geluidsbelasting van meer dan 48 dB, maar ten hoogste 63 dB op:

- E3 (oost);

- E4 (oost);

- E5 (oost en zuid);

- G1 (alle gevels);

- G2 (noord en oost);

- T1 (noord en oost);

- T2 (oost en zuid);

- T3 (noord, oost en zuid);

- T4 (noord, oost en zuid);

- T5 (noord, oost (overige bouwlagen) en zuid).

Van de genoemde gebouwen is tenminste de westgevel geluidluw, met uitzondering van gebouw G1. De zuid- en westgevel zijn op de onderste 2 bouwlagen wel geluidluw.


Maatregelenafweging
Als gevolg van drie wegen wordt de voorkerusgrenswaarde van 48 dB overschreden. Conform de Wet geluidhinder dient een maatregelenonderzoek plaats te vinden. Hierbij dienen achtereenvolgens bron-, overdrachts- en gevelmaatregelen te worden overwogen. Het beperken van de rijsnelheid of de verkeersintensiteiten van de betreffende wegen zijn onder andere vanuit verkeerskundig oogpunt geen reële maatregelen.


Bronmaatregelen
De Dirk Boutslaan beschikt over een referentiewegdek (AC 16 surf). Wanneer deze verharding wordt vervangen door een stiller wegdektype (zoals SMA-NL5), bedraagt de geluidsbelasting ten hoogste 54 dB, een reductie van 1 dB. Hiermee wordt nog niet ter plaatse van alle toetspunten aan de voorkeursgrenswaarde voldaan. Wel wordt ter plaatse van 11 toetspunten/-hoogten de overschrijding weggenomen.

De Kanaaldijk-Zuid beschikt over een referentiewegdek (AC 16 surf). Het wegdeel onder het viaduct van de Ring bestaat uit elementenverharding. Met een stiller wegdektype (zoals SMA-NL5) kan een reductie van ten hoogste 1 dB behaald worden. De geluidsbelasting bedraagt dan nog ten hoogste 51 dB en overschrijdt nog steeds de voorkeursgrenswaarde . Wel wordt ter plaatse van 8 toetspunten/-hoogten de overschrijding weggenomen.


Ter hoogte van het plangebied beschikt de Ring over een referentiewegdek. Wanneer dit wegdek tussen Ruysdaelbaan en Geldropseweg (circa 500 meter) wordt vervangen door een dunne deklaag type B, wordt hiermee de geluidsbelasting met circa 2 dB gereduceerd tot ten hoogste 63 dB. Hiermee wordt overal binnen het plangebied voldaan aan de maximaal te ontheffen waarde, en op grond hiervan kan de maatregel doelmatig genoemd worden. Binnen de genoemde 500 meter zijn echter 2 viaducten gelegen, waarvan niet zeker is of een alternatief (zwaarder) wegdek toe te passen is.

De aanleg van een geluidsreducerend wegdek is vanuit civieltechnisch oogpunt (beheer, onderhoud en duurzaamheid) echter niet realistisch in de volgende gevallen:

  • Binnen 50 meter vanuit het hart van het kruispunt, bij scherpe bochten, bij bushaltes, bij rijstroken die minder dan 3,50 meter breed zijn en HOV-banen. Er treedt voor het wegdek dan groot en snel kwaliteitsverlies op.
  • Indien het te asfalteren wegdeel minder dan 50 meter bedraagt. Aanleg is vanwege een beperkte lengte van het geluidsreducerend wegdek vanuit beheers- en onderhoudsoverwegingen niet wenselijk.


Een andere in theorie mogelijke maatregel is het verplaatsen van de ontvanger. Door het vergroten van de afstand tussen bron en ontvanger zal de geluidsbelasting ter plaatse van de ontvanger lager zijn. Om ter plaatse van gebouw T5 te kunnen voldoen aan de maximaal te ontheffen waarde zal de rooilijn circa 12 meter verder van de Ring af moeten worden gerealiseerd.


Overdrachtsmaatregelen
Het plaatsen van een geluidsscherm of -wal kan een effectief middel zijn om het geluid in de woonomgeving terug te dringen. Geluidsschermen zijn echter alleen mogelijk als er voldoende ruimte tussen de bron en de woningen is. Deze ruimte is veelal alleen bij het hoofdverkeerswegennet en bij spoorlijnen aanwezig, en niet langs wegen als de Dirk Boutslaan en de Kanaaldijk-Zuid. Daarnaast kunnen schermen een ongewenste verkeerskundige of stedenbouwkundige barrière vormen. Omdat veel hogere waarden optreden op grote hoogte, zou een effectief scherm (afgezien van een luifelvariant) dusdanig hoog moet zijn dat deze stedenbouwkundig niet wenselijk zijn te noemen.


Cumulatieve geluidsbelasting
Bij een relevante blootstelling door meerdere geluidsbronnen dient onderzoek te worden gedaan naar de effecten van de samenloop van verschillende geluidsbronnen (cumulatie). Ook in het kader van het gemeentelijk geluidbeleid is inzicht in de gecumuleerde geluidsbelasting vereist, met het verschil dat bij toepassing van het beleid de aftrek conform artikel 110 Wgh wel mag worden toegepast. In de bijlage van het akoestisch onderzoek is een overzicht opgenomen van de gecumuleerde geluidsbelasting voor toetspunten waar deze hoger is dan 48 dB. Uit het overzicht blijkt, dat (zonder het treffen van maatregelen) op de oostgevel van gebouw T5 vanaf 4,5 meter tot en met 49,5 meter boven maaiveld een gecumuleerde geluidsbelasting van meer dan 63 dB optreedt.


Conclusie

Voor delen van het plan moet een hogere waarde worden vastgesteld vanwege de geluidsbelasting als gevolg van:

  • Dirk Boutslaan
  • Kanaaldijk-Zuid
  • Ring


Voor bouwblokken met een geluidsbelasting van meer dan 48 dB moet een hogere waarde worden vastgesteld. De gemeente Eindhoven kan hierbij de volgende kenmerken van het plan in overweging nemen:

  • de berekende geluidsbelastingen zijn lager dan de maximaal te ontheffen waarde van 63 dB,
    met uitzondering van de oostgevel van blok T5;
  • elk blok beschikt over een geluidluwe gevel;
  • bron- en overdrachtsmaatregelen zijn niet doelmatig of stuiten op bezwaren;
  • met het plan wordt met de (vervangende) nieuwbouw een nieuwe invulling en impuls aan het terrein gegeven.


Wanneer geen maatregelen aan de Ring worden getroffen, voldoet de oostgevel van T5 niet aan het gemeentelijk beleid en moet nader onderzoek worden uitgevoerd naar aanvullende maatregelen zoals borstweringen, balkonelementen, loggia's, vliesgevels of zelfs dove gevels.

Voor woningen met een hogere waarde dient het akoestisch klimaat in de woning (het zogenaamde binnenniveau) van maximaal 33 dB te worden gegarandeerd. Woningen met een geluidbelasting hoger dan 53 dB dienen op basis van het lokale geluidbeleid te worden voorzien van een geluidluwe zijde. Voor de omgevingsvergunning ten behoeve van de bouw van de woningen is een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels noodzakelijk.

4.2.3 Omgevingslawaai

De herontwikkeling van het Campinaterrein voorziet in woningen binnen 50 meter afstand van een drietal inrichtingen ten westen van de locatie, zoals in paragraaf 4.1 is toegelicht. Voor het aspect geluid is een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 14 bij deze toelichting gevoegd. Hierna volgen de conclusies uit dat onderzoek.

Uit akoestisch onderzoek blijkt dat ter plaatse van de nieuwe woningen wordt voldaan aan alle richtwaarden uit stap 2 van de VNG-publicatie. Uitzondering is de indirecte hinder in de dagperiode als gevolg van de inrichting van Jongeneel. De geluidsbelasting als gevolg van het bestemmingsverkeer op de Dirk Boutslaan is echter tot 10 dB lager dan de geluidsbelasting van het reguliere verkeer op die weg. Daarom wordt de richtwaarde uit stap 3 van de publicatie toegepast. In dat geval wordt het maximale geluidniveau als gevolg van het aan- en afrijden van verkeer niet getoetst aan de betreffende richtwaarde. Bij toepassing van stap 3 is niet langer sprake van overschrijding. Op grond hiervan wordt geconcludeerd dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.2.4 Conclusie

Wat betreft railverkeer, luchtvaartverkeer en industriezones vormt geluid geen belemmering voor dit bestemmingsplan. Wat betreft omgevingslawaai door toedoen van naastgelegen inrichtingen kan worden geconcludeerd dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Wat betreft wegverkeerslawaai dient voor een groot aantal gevels hogere waarden te worden verleend. Daarnaast wordt de maximum geluidbelasting op een aantal gevels overschreden (> 63 dB).


4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Wettelijk kader

Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 geldt een grenswaarde van 25 microgram/m³. In Eindhoven is de jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 overal lager dan 20 microgram/m³.

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:

  • woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties die niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg en
  • kantoorlocaties die niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.

Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

4.3.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.

Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.

In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.

4.3.3 Goede ruimtelijke ordening

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.

4.3.4 Planbeschrijving en toetsing

Voor deze ontwikkeling is een onderzoek luchtkwaliteit. De rapportage van deze berekening is als Bijlage 15 bij de toelichting gevoegd. Hierna volgen de resultaten.

Met behulp van de AERIUS lucht rekentool 2020 is beoordeeld of er ter hoogte van de toetspunten langs de wegen sprake is van een overschrijding van luchtverontreinigende stoffen. In onderstaande tabel zijn voor peiljaar 2020 en de relevante stoffen de hoogst berekende concentraties weergegeven. Op de in de tabel gepresenteerde resultaten is geen zeezoutaftrek toegepast.

Stoffen 2020
NO2 concentratie 36,8 µg/m³
PM10 concentratie 22,5 µg/m³
PM10 overschrijdingsdagen 10,8 dagen
PM2,5 concentratie 13,3 µg/m³


Op basis van de resultaten wordt geconcludeerd dat voor de toekomstige situatie (peiljaar 2020) geen overschrijdingen optreden. Uit de NSL-monitoringstool en de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland blijkt eveneens dat er sprake is van een dalende trend van concentraties luchtverontreinigende stoffen naar toekomstig peiljaar 2030.Gezien de worstcase uitgangspunten en de dalende concentraties wordt geconcludeerd dat er voor het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn voor het plan.

Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan ten aanzien van luchtkwaliteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

4.3.5 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.

4.4 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen (inrichtingen, transportroutes en buisleidingen). Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Hierbij wordt ook een beschrijving gegeven van het wettelijk kader op gebied van externe veiligheid. Tot slot wordt het groepsrisico verantwoord.

4.4.1 Wettelijk kader

Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt; april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het Plaatsgebonden risico en het Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';

Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

4.4.2 Risicobronnen

Na raadpleging van de Professionele Risicokaart en de gemeentelijke versie is gebleken dat de locatie zich niet bevindt binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, buisleidingen of het spoor.

Transport
Het plangebied bevindt zich nabij de Hugo van de Goeslaan (Ring). Deze transportroute is niet vermeld in de Regeling Basisnet, maar is door de gemeente Eindhoven wel opgenomen in de rapportage "Transport gevaarlijke stoffen door de gemeente Eindhoven - actualisatie van het onderzoek naar de externe veiligheidsrisico's van bulktransport over gemeentelijke wegen binnen Eindhoven" (vastgesteld in 2010). Hierin wordt aangegeven dat de ringweg geen plaatsgebonden risico heeft, maar wel een invloedsgebied. Het plan ligt gedeeltelijk binnen dit invloedsgebied.


verplicht

Uitsnede risicokaart gemeente Eindhoven (plangebied = rood omlijnd; groen = invloedsgebied Ring)

In de Visie Externe Veiligheid Eindhoven uit 2009 worden hierbij enkele voorwaarden gesteld. Hierin staat onder andere dat er bij ruimtelijke ontwikkelingen (minder dan 50 woningen, waarbij de woningen niet specifiek bedoeld zijn voor een hulpbehoevende of minderjarige doelgroep) binnen 200 meter van de lokale wegen de standaard verantwoording groepsrisico geldt. Aangezien het plan meer dan 50 woningen betreft, past het plan niet binnen het criteria van de standaardverantwoording van de gemeente Eindhoven. Hierdoor dient er een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden. Hierbij dient ook de Veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld te worden een advies uit te brengen.

4.4.3 Verantwoording groepsrisico

De Hugo van der Goeslaan valt niet onder de Regeling Basisnet, maar in deze situatie dient hier conform het gemeentelijk beleid wel een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden. Het groepsrisico wordt in dit geval verantwoord aan de hand van artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes.


Hoogte van het groepsrisico
Het groepsrisico is berekend op 10 juni 2020 met het rekenprogramma RBM II. Hiervoor zijn twee berekeningen uitgevoerd, waarvan een van de huidige situatie en een van de situatie ná de onderhavige ontwikkelingen op het Campinaterrein. De volledige berekeningen zijn opgenomen in Bijlage 16 van dit bestemmingsplan. In de berekeningen is rekening gehouden met een worst-case scenario van het aantal LPG-transporten over deze gemeentelijk weg.


Huidige en toekomstige situatie
In de huidige situatie is de hoogte van het groepsrisico berekend op 0,019 * de oriënterende waarde. In de toekomstige situatie is de hoogte van het groepsrisico berekend op 0,050 * de oriënterende waarde.


verplichtverplicht

Groepsrisico huidige situatie Groepsrisico toekomstige situatie

Uit de berekeningen blijkt dat het groepsrisico ruim onder de 0,1 * de oriënterende waarde is gelegen. Het groepsrisico zal door onderhavige ontwikkeling wel toenemen. Aangezien het groepsrisico in zowel de huidige als toekomstige situatie onder de 0,1 blijft, kan op grond van artikel 8 lid 2 onder a van het Bevt worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

4.4.4 Advies veiligheidsregio Brabant Zuidoost

Naar aanleiding van de ontwikkeling is een advies aangevraagd bij de Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost. Hierbij is door de Veiligheidsregio verwezen naar het preadvies dat is verleend op 3 juli 2017. De adviespunten worden hieronder benoemd, het volledige advies is opgenomen in Bijlage 17.


Advies
De volgende punten kunnen worden meegewogen in de verdere uitwerking van het plan:

  1. Algemene uitgangspunt is dat er zo min mogelijk mensen en alleen zelfredzame mensen verblijven in de buurt van risicobronnen.
  2. Gebouwen en het plangebied zijn snel en veilig te verlaten indien er een calamiteit is op de weg waar gevaarlijke stoffen over worden vervoerd.
  3. De omgeving maakt snel en effectief optreden van de hulpdiensten mogelijk.
  4. Zware bedrijvigheid vermijden.


Reactie advies Veiligheidsregio:
Ad 1. Het bestemmingsplan biedt binnen het invloedsgebied geen ruimte voor groepen verminderd zelfredzame personen. Conform het Besluit kwaliteit leefomgeving (BKL) zullen zich hier binnen 200 meter van de Hugo van der Goeslaan geen zeer kwetsbare objecten/gebouwen vormen.

Ad 2 & 3. De gebouwen in het plangebied dienen zo ingericht te worden dat snel en veilig gevlucht kan worden van de risicobron af. Verder is het plangebied vanuit meerdere windrichtingen te bereiken voor de hulpdiensten.

Ad 4. Het bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden om zware bedrijvigheid te laten terugkomen. De nieuwe bestemmingen zijn gericht op wonen, werken en recreëren. Zware bedrijvigheid valt hier niet onder.

Mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp
De hulpdiensten kunnen snel en van meerdere kanten het plangebied bereiken. Ook de bluswatervoorzieningen zijn voldoende aanwezig en voldoen aan de beleidsregels 'Bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen'.


Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Het plan biedt binnen het invloedsgebied geen ruimte voor groepen verminderd zelfredzame personen. Er wordt uitgegaan van een situatie waarbij de populatie in geval van een incident voldoende zelfredzaam is.

4.4.5 Conclusie

Het aspect externe veiligheid levert geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.5 Duurzaamheid

4.5.1 Duurzame en gezonde ontwikkeling van Eindhoven in het hart van de Brainportregio

Alles wat we als gemeente doen draagt bij aan een goede kwaliteit van leven, nu en in de toekomst. Met name hier in Eindhoven maar ook daarbuiten. Om te werken aan een goede kwaliteit van leven in Eindhoven zorgen we er voor dat we de stad zowel boven- als ondergronds zodanig ontwerpen en inrichten dat deze vanuit economisch, ecologisch en menselijk oogpunt gezond, aantrekkelijk en toekomstbestendig is: gezonde en duurzame verstedelijking. In een gezonde stad is ruimte voor de natuur en duurzame voedsel-, energie-, water-, grondstoffen- en afvalkringlopen. Niet alleen hier en nu maar ook elders in de wereld en voor volgende generaties.

Kwaliteit van leven wordt in steeds grotere mate bedreigd door globale problemen als klimaatverandering en luchtvervuiling. Integrale duurzaamheid gaat daarom ook in deze opgave verder dan de gebouwen alleen. We streven ernaar in elk project ook het gebied/ de openbare ruimte te verduurzamen en daarmee een integrale bijdrage te leveren aan kwaliteit van leven in Eindhoven.

4.5.2 Een systeemaanpak

De gemeente Eindhoven heeft gekozen voor een aanpak die uitgaat van een systeembenadering van duurzaamheid voor de ontwikkeling van Eindhoven tot duurzame, gezonde, energie-neutrale, flexibel bestuurde, aantrekkelijke en inspirerende stad; The Natural Step-aanpak.

4.5.3 The Natural Step: Vier principes van een duurzame samenleving

The Natural Step Aanpak is eind jaren '80 ontstaan in Zweden in een nauwe samenwerking tussen overheid, wetenschap en bedrijfsleven; een Triple Helix. In de kern van The Natural Step-aanpak vinden we vier duurzaamheidsprincipes, gebaseerd op de ecologische en sociale systeemeigenschappen. Aan de basis van deze principes ligt ruim 20 jaar wetenschappelijk onderzoek en de praktische toepassing daarvan bij bedrijven, gemeenten, scholen en non-profit organisaties over de hele wereld.

De 4 duurzaamheidsprincipes kunnen we zien als spelregels. Houden we ons aan deze regels dan zijn we duurzaam bezig. Ze vertellen wat de grenzen zijn die we moeten respecteren als we een duurzaam product, een duurzame organisatie of duurzame gemeenschap willen ontwikkelen.

verplicht


verplicht
Niet meer en sneller stoffen uit de aardkorst in het milieu brengen dan de natuur kan verwerken.

verplicht
Niet meer en sneller natuurvreemde stoffen in het milieu brengen dan de natuur kan verwerken.

verplicht
De natuur niet sneller afbreken dan de tijd die nodig is om te herstellen.

verplicht
Geen dingen doen waardoor we mensen beperken in het kunnen vervullen van hun behoeften.

4.5.4 Ambities duurzaamheid

De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid.


1) CO2 reductie
Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te proberen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening040. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. In januari 2017 heeft de gemeenteraad in het Klimaatplan 2016-2020 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.


1A) Aardgasloze verwarming
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Sinds 1 juli 2018 moeten kleinverbruikers, zowel nieuwe woningen als nieuwe bedrijven, 'aardgasloos bouwen'.

In het Klimaatplan 2016-2020 heeft de gemeenteraad bovendien vastgelegd dat 'zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en daarom nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.

Met de beleidsregel 'Voorkomen aansluiting nieuwbouw op aardgas', die wordt gehanteerd tot 31 december 2020 (of 1-7-2018), wordt beoogd nieuwe aansluitingen op aardgas te voorkomen.


1B) Duurzame mobiliteit
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee de leefbaarheid in onze groeiende stad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte voor fietsen, wandelen smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.


1C) Warmte- en energiebesparing
Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.


1D) Duurzame energie opwekking
Naast de reductie in CO2, willen we als stad ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die we dan als stad gebruiken, bij voorkeur binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op het gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.


2) Circulaire Economie
Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020 hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.


2A) Duurzame materialen
Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen.


2B) Geen afval
In 2020 willen we 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.


2C) Flexibel en demontabel bouwen
Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.

2D) Deeleconomie/ as a service concepten
De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten.

Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik) van het product bij de leverancier.


3) Natuur
3A) Biodiversiteit
Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven willen we ecologische versnippering in onze stad tegen gaan.


3B) Oppervlakte groen
We willen geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan onze gebouwen.


4) Sociale basisbehoeften
The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).


4A) Klimaatadaptatie
Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. In het Klimaatplan 2016-2020 is de ambitie opgenomen dat de gemeente Eindhoven in 2020 klimaatrobuust handelt en dat de gehele stad in 2050 klimaatrobuust is. Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.


4B) Gezonde verstedelijking
Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte.


4C) Participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen
We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit leidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten.

Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.


Specifiek Eindhovens
Daarnaast zijn er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze stad belangrijk vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.


Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders (belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.

4.5.5 Toepassing plangebied

Initiatiefnemer BPD wil vooroplopen met duurzame gebiedsontwikkeling, zo ook bij het Campinaterrein. Voor initiatiefnemer gaat duurzame gebiedsontwikkeling naast milieu over sociale, ruimtelijke en economische waarde. People, planet en prosperity zijn het logische vertrekpunt om het Campinaterrein te ontwikkelen als plek waar mensen zich thuis voelen, nu en in de toekomst.

De uitdagingen die hiermee gepaard gaan, worden omgezet in kansen. Door samen met (toekomstige) bewoners en partners een duurzame leefomgeving te creëren wilt initiatienemer zich onderscheiden. Daarbij richten zij zich op het behalen van concrete resultaten. BPD gelooft dat de basis voor verduurzaming bestaat uit het faciliteren en mobiliseren van bewoners en gebruikers. Zij vormen dan ook het ijkpunt. De duurzaamheidsstrategie van BPD is gebouwd op vier pijlers die in samenhang worden benaderd.

  1. Energietransitie: energiebesparing en duurzame energie hebben hoge prioriteit bij de ontwikkeling van het Campinaterrein.
  2. Klimaatadaptatie: de leefomgeving is zo ingericht dat deze bestand is tegen wateroverlast, hittestress en langdurige droogte.
  3. Circulaire gebiedsontwikkeling: (her)gebruiken van grondstoffen en beperken afvalstromen bij de bouw van de nieuwe woningen en de inrichting het gebied.
  4. Gezondheid: op het Campinaterrein is het aangenaam verblijven en worden zettenbewoners aangezet tot gezond gedrag. Het doel van initiatiefnemer is vooruitstrevend en aanjagend te zijn en met het Campinaterrein boven de wettelijke norm te scoren.


1. Energietransitie
Het Campinaterrein wordt een gasloze wijk. Voor het verwarmen en koelen wordt een Warmte Koude Opslag (WKO) toegepast. Energie wordt opgeslagen en onttrokken aan de bodem waarbij een slimme onderlinge wisselwerking wordt gefaciliteerd tussen de vraag naar warmte en koude van de woningen en de overige functies op het Campinaterrein. Mogelijk wordt de WKO gekoppeld aan een systeem voor Thermische Energie uit Oppervlaktewater (TEO).

De nieuwbouw op het Campinaterrein voldoet aan de eisen voor Bijna Energie Neutrale Gebouwen (BENG). Daarbij streven we naar een energie neutrale opzet voor de nieuwbouw en een zo goed mogelijk energielabel voor het te transformeren erfgoed. Hierbij maken we zoveel mogelijk gebruik van hernieuwbare energiebronnen en kijken naar koppelkansen en ketensamenwerking. Ook is er aandacht voor het voorkomen van te hoge ruimtetemperaturen in de zomer. Het energieverbruik wordt op een gebruiksvriendelijke en laagdrempelige gemonitord en geoptimaliseerd tijdens de gebruiksfase.


2. Klimaatadaptatie
Het huidige Campinaterrein is geheel verhard en bebouwd. Onderdeel van het nieuwe Campinaterrein is het 'open maken' van circa 6.000 m² (semi-)openbare ruimte. Deze oppervlakte wordt voorzien van een rijke variatie van planten- en boomsoorten. Daarnaast wordt circa 4.500 m² daken van de nieuwbouw groen uitgevoerd. Een deel van deze daken krijgt een dubbele of zelfs driedubbele functie: waterbergend dak, waarop een groen dak wordt aangelegd, waarboven (deels) een energieleverend dak komt in de vorm van een PV-installatie (fotovoltaïsche installatie/ zonnepanelen). In de deeluitwerkingen wordt verder gekeken naar de mogelijkheden van gevelgroen en groen op/aan de buitenruimtes van de woningen. Deze invullingen zorgen voor een klimaatadaptief plan dat beter bestand is tegen hitte, droogte en wateroverlast. Naast klimaatbestendigheid draagt het groen bij aan geluid- en windhindereductie en een verbetering van de luchtkwaliteit en biodiversiteit van Eindhoven. Het nieuwe Campinaterrein wordt in zijn geheel afgekoppeld: het hemelwater dat op het terrein valt wordt niet via de riolering afgevoerd. Verder wordt voorzien in het bergen van 60 mm regenwater voor het gehele terrein, in totaal een bergingscapaciteit van ca. 2.000 m³. Dit wordt gerealiseerd middels de berging en infiltratie in de onverhard groene ruimte en de groene en deels waterbergende daken. Ten tijde van extreme piekbelastingen kan de gerealiseerde capaciteit onvoldoende blijken om alle hemelwater te bergen. Voor die zeldzame gevallen wordt voorzien in een overstortvoorziening naar het Eindhovens Kanaal.


3. Circulaire gebiedsontwikkeling
Bij de ontwikkeling van het Campinaterrein passen we zoveel mogelijk hergebruikte en herbruikbare materialen toe. Daarnaast ontwerpen we de gebouwen en het openbaar gebied zo dat materialen in de toekomst ook hoogwaardig hergebruikt kunnen worden. Circulair ontwerp gaat over het bewustzijn van de totale levenscyclus van het gebouw en openbare ruimte in de ontwerpfase; het reduceren van de total cost of ownership, inclusief onderhoud, beheer, en end-of-life. Er zullen materialenpaspoorten opgesteld worden die worden ondergebracht bij Madaster. Eigendom en toegang tot de informatie van het materialenpaspoort wordt bij oplevering overgedragen aan de eigenaar. Het materialenpaspoort is een logboek waarin staat welke materialen zijn toegepast en wat de milieu-impact en herkomst van deze materialen is. Daarnaast een BIM-model en eventueel een handleiding voor hoe te demonteren. Voor de toekomstwaarde van de gebouwen en het terrein worden in het ontwerp- en realisatieproces materialen geselecteerd op basis van hun milieu footprint. Per 1 januari 2018 geldt voor de Milieuprestatie Gebouwen (MPG) een maximum schaduwprijs van 1,00 euro per m² BVO per jaar. Dat is de verplichte norm. Initiatiefnemer streeft in dit gebied een lagere MPG na. Initiatiefnemer heeft aandacht voor het terugwinnen van materialen bij het slopen van de indifferente en storende bestaande bebouwing op het terrein. Daarnaast wordt ernaar gestreefd om de bij de sloop vrijkomende materialen zo maximaal, zo lokaal en zo hoogwaardig mogelijk te hergebruiken of te recyclen.


4. Gezondheid
Het Campinaterrein is sociaal- en functiedivers. Er wordt een diversiteit aan woningtypen gerealiseerd, van sociale huur tot dure koop. Naast wonen is er ruimte voor werken en recreëren. De (stedenbouwkundige) opzet van het plan, de inrichting van (semi-)openbare en private buitenruimten en de gebouwen zijn (sociaal) veilig, (mentaal) gezond en nodigen uit tot ontmoeting en tot onthaasting. Bewoners en gebruikers ervaren een hoge mate van 'mentaal eigenaarschap' van hun leefomgeving. Bij de ontwikkeling van het plan worden bewoners en bedrijven betrokken bij lokale investeringen en waarde ontwikkeling. Bewoners en de buurt spelen een actieve rol bij het inrichten van de gedeelde buitenruimtes en tuinen. Er worden aangename verblijfplekken gerealiseerd, om elkaar te ontmoeten en te bewegen, voor zowel de wijkbewoners als anderen uit de omgeving.

Het bewegen wordt gestimuleerd door aansluiting te zoeken bij het STOMP principe dat als leidend mobiliteitsprincipe wordt gehanteerd. STOMP (Stappen- Trappen- Openbaar vervoer- Mobility as a service-Privé auto) helpt van links naar rechts met een hiërarchie, startend met een beloopbare en befietsbare stad. Op het Campinaterrein maakt de aanwezigheid wonen, werken en voorzieningen, dit mogelijk. Daarnaast wordt ingezet op openbaar vervoer. In de nabijheid van het Campinaterrein bevinden zich twee (H)OV-haltes. Samen met de OV-aanbieders, gemeente en provincie wordt gekeken naar mogelijkheden om een halte bij het Campinaterrein te realiseren. Op het Campinaterrein wordt (elektrisch) deelvervoer gefaciliteerd. Met fietsen, scooters, auto's en ongetwijfeld nog nieuwe vormen van deelmobiliteit zijn er voldoende mogelijkheden. Deze worden geconcentreerd in een multimodale en multifunctionele hub aan de rand van het Campinaterrein. Dit wordt ook de plek waar de particuliere auto zijn plaats krijgt. Het terrein zelf wordt autoluw.

De klimaatadaptieve groene inrichting van de (semi-)openbare ruimte zorgt naast klimaatbestendigheid voor geluid- en windhindereductie en een verbetering van de luchtkwaliteit en biodiversiteit. Ook binnen de woningen is er aandacht voor een aangenaam binnenklimaat door de aanwezigheid van LTV (laag temperatuur verwarming), gebalanceerde ventilatie en maatregelen ter voorkoming van oververhitting. De woningen en eigen buitenruimten kijken zoveel mogelijk uit op groen, water en/of open ruimte. Bij de ontwerpen is er aandacht voor de balans tussen ervaring van ruimtelijkheid (uitzicht), daglichttoetreding en bezonning enerzijds, en voldoende privacy anderzijds. Zo ervaart de bewoner enerzijds bescherming/privacy in de woning en privé buitenruimte en anderzijds de gezamenlijkheid van het Campinaterrein. Dit alles zorgt voor een aangename en gezonde leefomgeving die het fysieke en mentale welzijn bevordert.

4.6 Bodem

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, bij een nieuw bestemmingsplan waarmee nieuwe bouwmogelijkheden mogelijk worden gemaakt, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie. Na het vertrek van de inrichting is de eindsituatie van de bodemkwaliteit onderzocht. De rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 18 bij deze toelichting gevoegd. Hierna volgen de belangrijkste resultaten en conclusies.

Op basis van de resultaten van de uitgevoerde analyses is het uitvoeren van een aanvullend onderzoek en/of het verrichten van bodemsaneringswerkzaamheden niet noodzakelijk. De aangetoonde verhoogde gehalten in de bodem zijn van dien aard dat er geen risico's zijn te verwachten voor de mens, het ecosysteem en/of de verspreiding. Voor de ontwikkeling van de locatie dient nog aanvullend/nader onderzoek uitgevoerd te worden in verband met aanwezige verontreinigingen. Hierbij dient de grond dan tevens onderzocht te worden op PFAS. Deze onderzoeken worden uitgevoerd voor aanvang van de aanvraag omgevingsvergunning.

4.6.1 Conclusies

Het bestemmingsplan is wat betreft het aspect bodem uitvoerbaar.

4.7 Natuur

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) en het bijbehorende Besluit natuurbescherming (Bnb) en de Regeling natuurbescherming (Rnb) in werking getreden. Door de inwerkingtreding van deze wet zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet komen te vervallen. Het is de bedoeling dat deze nieuwe wet en de bijbehorende Bnb en Rnb uiteindelijk opgaan in de nieuwe Omgevingswet waarvan verwacht wordt dat die begin 2022 in werking treedt. Met het van kracht worden van deze wet komen vrijwel alle verantwoordelijkheden bij de provincies te liggen.

4.7.1 Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet binnen het Natuurnetwerk Brabant of een EVZ. Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNN betreft een EVZ welke direct ten noorden van het plangebied ligt in de vorm van het Eindhovensch Kanaal. Gezien de aard van de voorgenomen plannen zal het kanaal niet fysiek wijzigen en zullen de omgevingscondities op dit kanaal nagenoeg gelijk blijven, waardoor de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNB/EVZ niet worden aangetast. Eventuele toekomstige plannen met de kade van het kanaal maken geen deel uit van de in onderhavige quickscan te toetsen plannen. Indien van toepassing zal dit via een separaattraject worden beoordeeld. Vervolgonderzoek in het kader van het NNB/EVZ met betrekking tot de appartementen wordt niet noodzakelijk geacht.

Voor Natura 2000-gebieden geldt dat het plangebied op grote afstand hiervan is gelegen (circa 3,3 km). Gezien de aard en de beperkte omvang van de ingreep zorgt dit ervoor dat eveneens geen negatief effect te verwachten is op de wezenlijke kenmerken en waarden van Natura 2000-gebieden. Ter bepaling of er sprake is van stikstofdepositie is een berekening uitgevoerd. Uit deze berekening is geconcludeerd dat geen sprake is van stikstofdepositie door toedoen van dit project (bouw- en gebruiksfase) op het nabijgelegen Natura 2000-gebied "Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux". Er is sprake van 0,00 mol/ha/jaar depositie. De rapportage is als Bijlage 19 bij deze toelichting gevoegd.

4.7.2 Soortenbescherming

Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen geldt dat deze in overeenstemming met de nationale natuurwetgeving en het provinciale natuurbeleid moeten worden uitgevoerd. In het kader van een bestemmingsplanwijziging ten behoeve van de herbestemming van het voormalig Campina-terrein te Eindhoven, is door middel van een verkennend flora- en faunaonderzoek (quickscan) een beoordeling gemaakt van de mogelijke effecten die het plan kan hebben op beschermde natuurwaarden. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving. De rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 20 bij deze toelichting gevoegd. Hierna volgen de resultaten en conclusies.


Vogels
De bebouwing op het terrein bevat geen geschikte broedlocaties voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten, gezien het ontbreken van dakpannen, beschutte richels of andere geschikte nestlocaties. Hierdoor kunnen broedlocaties van soorten als kerkuil, steenuil, huismus en gierzwaluw worden uitgesloten. In de opgaande beplanting rond het plangebied bevinden zich tevens geen jaarrond beschermde nesten van vogels als buizerd, sperwer en ransuil. In het spaarzame groen langs de gebouwen en op de gebouwen kunnen mogelijk wel "algemene" soorten als merel, houtduif en scholekster tot broeden komen.

De voorgenomen plannen zullen geen afname van essentieel broedhabitat veroorzaken van een vogelsoort, inbreuk op de gunstige staat van instandhouding van lokale populaties is dan ook uitgesloten.


Vleermuizen
Een deel van de te slopen gebouwen bevat openingen naar geschikte potentiële rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen als open stootvoegen en kierende dakbetimmering. De potentiële verblijflocaties zijn geschikt voor soorten als gewone dwergvleermuis, laatvlieger en meervleermuis. In de te slopen en verbouwen gebouwen binnen het plangebied kunnen vaste rust- of verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Negatieve effecten op vleermuizen zijn niet op voorhand uitgesloten en nader onderzoek naar de aanwezigheid van potentiële verblijfplaatsen voor vleermuizen is daarom uitgevoerd om negatieve effecten te kunnen voorkomen (Bijlage 21).

Binnen en in de omgeving van het plangebied zijn geen rust- en verblijfplaatsen van een vleermuissoort waargenomen. Er gaan bij werkzaamheden geen rust- en verblijfplaatsen, essentieel foerageergebied of vliegroutes verloren. Overtreding van een verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming met betrekking tot een vleermuissoort is uitgesloten. Er hoeft geen ontheffing te worden verkregen. Om verstoring van de nestgelegenheden van zwarte roodstaart te voorkomen, zal de start van de werkzaamheden buiten het broedseizoen (half april-half juli) van deze soort gepland moeten worden.

Er is geen sprake van het aantasten van (essentieel) foerageergebied en/of vliegroutes, mits er geen verlichting wordt gericht of uitschijnt op het kanaal (Ecologische verbindingszone) en de bomenrij ten zuiden van het plangebied. Verlichting kan namelijk een verstorend effect hebben op zowel foerageer- als vliegroutefuncties van deze locaties.


Grondgebonden zoogdieren
Het plangebied vormt geen geschikt habitat voor grondgebonden zoogdieren. Soorten als huisspitsmuis en bruine rat kunnen eventueel in het plangebied worden waargenomen. Voor deze soorten geldt een provinciale vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling. In het kader van de zorgplicht is het echter wel noodzakelijk om tijdens de werkzaamheden voldoende zorg te dragen voor (incidenteel) aanwezige individuen. Dit houdt in dat al het redelijkerwijs mogelijke gedaan dient te worden om het doden van individuen te voorkomen. Dieren moeten de gelegenheid krijgen om het werkgebied zelfstandig en veilig te kunnen verlaten. Indien noodzakelijk dienen soorten zorgvuldig te worden verplaatst naar buiten het werkgebied.

Volgens de verspreidingsgegevens komen in de omgeving van het plangebied ook de niet vrijgestelde soorten wezel, bunzing, steenmarter en eekhoorn voor. Het plangebied bevat echter geen potentiële verblijfplaatsen voor deze soorten. Er zijn op het terrein, mede gezien de volledige verharding, geen geschikte locaties aanwezig die zouden kunnen dienen als schuil- of nestplaats of foerageergebied voor deze soorten. De aanwezigheid van andere strenger beschermde grondgebonden zoogdiersoorten zijn op basis van de verspreidingsgegevens en/of het ontbreken van geschikt habitat eveneens redelijkerwijs uitgesloten.


Reptielen
Volgens verspreidingsgegevens van RAVON zijn in de omgeving van het plangebied waarnemingen bekend van de levendbarende hagedis en hazelworm. De waarnemingen hebben betrekking op de natuurgebieden in de buurt. Het plangebied zelf en de directe omgeving biedt geen geschikt habitat voor deze soorten. Het voorkomen ervan binnen het plangebied is daarmee dan ook uitgesloten.


Amfibieën
In de omgeving van het plangebied zijn algemene soorten bekend als bruine kikker, gewone pad, bastaardkikker en kleine watersalamander. Volgens de verspreidingsgegevens is in de omgeving van het plangebied ook de niet vrijgestelde rugstreeppad, poelkikker, heikikker, kamsalamander, alpenwatersalamander en vinpootsalamander bekend. Het plangebied bevat echter geen oppervlaktewater of schuilgelegenheid, waardoor de aanwezigheid van deze soorten binnen het plangebied redelijkerwijs is uitgesloten.


Vissen
Vanwege het ontbreken van oppervlaktewater binnen het plangebied kan deze soortgroep buiten beschouwing worden gelaten. Negatieve effecten op beschermde vissen zijn op voorhand uitgesloten.


Ongewervelde diersoorten
In de ruime omgeving van het plangebied zijn waarnemingen bekend van bruine eikenpage, gentiaanblauwtje, kleine ijsvogelvlinder, iepenpage, beekrombout, speerwaterjuffer. Al deze soorten stellen echter zeer specifieke eisen aan hun habitat, wat in het plangebied niet aanwezig is. Daarbij biedt het plangebied geen geschikt (voortplantings)habitat voor deze soortgroepen. Aantasting van (deel)populaties van een beschermde libellen- of vlindersoort is met zekerheid niet aan de orde. De aanwezigheid van de overige beschermde ongewervelde soorten, zoals vliegend hert, Europese rivierkreeft en platte schijfhoren, is eveneens uitgesloten. Binnen het plangebied en in de omgeving is hiervoor geen geschikt habitat aanwezig. Negatieve effecten voor beschermde ongewervelde soorten zijn op voorhand uitgesloten.


Vaatplanten
In de directe omgeving van het plangebied zijn beschermde soorten bekend als bergnachtorchis, blaasvaren en smalle raai. Deze soorten stellen echter zeer specifieke eisen aan hun standplaatsen. Gezien het aanwezige biotoop en binnenstedelijke ligging van het plangebied is de aanwezigheid van dergelijk beschermde vaatplanten redelijkerwijs uitgesloten. Daarnaast zijn tijdens het veldbezoek geen van deze soorten aangetroffen. Negatieve effecten voor beschermde vaatplanten worden op voorhand uitgesloten.

4.7.3 Algemene zorgplicht

Artikel 1.11 Wnb voorziet in de zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk nagelaten moeten worden of dat maatregelen genomen moeten worden om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen. Die plicht is niet alleen van belang voor soorten maar ook voor gebieden. De zorgplicht fungeert als vangnet ten opzichte van de bij en krachtens de Wnb gestelde voorschriften. Bestuursrechtelijke handhaving van de zorgplicht is mogelijk in kennelijke gevallen van onzorgvuldig handelen en in situaties waarin er geen concreet voorschrift ter bescherming van de desbetreffende natuurwaarde van toepassing is.

4.7.4 Conclusies

Gelet op de potentiële ecologische waarden kan het voorgenomen plan in overeenstemming met de nationale natuurwetgeving en het provinciale natuurbeleid worden uitgevoerd, mits voorafgaand en tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden het bepaalde in de Wet natuurbescherming, onderdeel soorten, in acht te worden genomen:

  • Na nader onderzoek is gebleken dat bij uitvoering van de (sloop)plannen negatieve effecten op vaste verblijfplaatsen van een vleermuizensoort zijn uitgesloten.
  • Met betrekking tot vliegroutes van vleermuizen dient licht gericht of uitschijnend op het kanaal (ecologische verbindingszone) en de bomenrij ten zuiden van het plangebied vermeden te worden;
  • Ten aanzien van broedvogels zonder jaarrond beschermde nesten dient, om overtreding op voorhand redelijkerwijs te voorkomen, het verwijderen van nestgelegenheid buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd, of een controle moet de aanwezigheid van een broedgeval kunnen uitsluiten;
  • Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, op basis van verspreidingsgegevens, de aard en omvang van de ontwikkeling, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling op voorhand (redelijkerwijs) uitgesloten. Wel dient rekening te worden gehouden met de zorgplicht ten behoeve van (incidenteel) aanwezige algemene soorten.
  • Negatieve effecten op Natura 2000-gebieden en andere beschermde zijn op voorhand eveneens redelijkerwijs uitgesloten.

4.8 Explosieven

In Eindhoven is tijdens de Tweede Wereldoorlog hard gevochten, dat heeft zijn sporen in de bodem achtergelaten. Er worden nog steeds diverse soorten munitie of resten daarvan in de bodem gevonden (niet-gesprongen explosieven, nge). Explosieven in de grond die niet aangeraakt of verstoort worden, leveren in beginsel geen gevaar op. Maar bij aanraken of verstoring (bv. heien) is er wel een risico op explosie, dat kan leiden tot schade aan gebouwen, infrastructuur en de gezondheid van mensen.

Voor nge's gelden de regels uit de ARBO-wetgeving, meer in het bijzonder de WSCS-OCE Werkveldspecifiek certificatieschema voor het systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven. Eindhoven beschikt over kaarten met de gebieden die verdacht zijn op het voorkomen van nge's. In deze gebieden dient voorafgaand aan grondverzet explosieven onderzoek uitgevoerd te worden, in de vorm van een projectgebonden risicoanalyse (PRA) of een detectie onderzoek. Wanneer op basis van onderzoek nge's worden aangetroffen worden deze geruimd.

verplicht

Uitsnede explosievenkaart gemeente Eindhoven (plangebied blauw omlijnd)


Uit de gemeentelijke kaart blijkt dat er een aanduiding is aangegeven direct naast het plangebied. Voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is een projectgebonden risicoanalyse (PRA) niet benodigd. De noodzaak voor een dergelijk onderzoek wordt in een latere fase bepaald.

4.9 Windhinder

Beleidsregel gemeentelijke normen windhinder
Gemeente Eindhoven heeft 26 mei 2020 de beleidsregels gemeentelijke normen windhinder vastgesteld. Voor windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving bestaat een landelijk privaatrechtelijke norm (NEN 8100:2006). In deze norm worden vooral de toepassingscriteria beschreven. Zo is in de norm beschreven wanneer onderzoek naar wind bij bouwwerken nodig is, hoe het onderzoek moet worden uitgevoerd, aan welke eisen moet worden getoetst en hoe rapportage moet plaatsvinden.

Ten aanzien van windhinder zijn in de norm vijf kwaliteitsklassen A t/m E gedefinieerd, waarbij A overeenkomt met de kleinste overschrijdingskans en E met de grootste overschrijdingskans. De waardering van de kwaliteitsklasse is afhankelijk van de activiteitenklasse. Ten aanzien van windhinder worden drie verschillende activiteitenklassen I, II en III onderscheiden, die kortweg worden gekenmerkt met 'doorlopen', 'slenteren' en 'langdurig zitten'. De waardering van het lokale windklimaat wordt gekwalificeerd met 'goed', 'matig' of 'slecht'. Bij windgevaar worden twee kwalificaties gegeven: 'beperkt risico' en 'gevaarlijk'.

  1. De Gemeente Eindhoven kiest nadrukkelijk voor het toevoegen van hoge gebouwen binnen de stad. De Gemeente Eindhoven stelt daarbij ook eisen aan windhinder en windgevaar.
  2. Windhinder en windgevaar moeten conform NEN 8100:2006 in beeld worden gebracht.
  3. Voor de openbare ruimte moet als ondergrens een 'goed' (zoals gekwalificeerd in NEN 8100:2006) windklimaat worden nagestreefd. Voor 'langdurig zitten' wordt altijd een kwalificatie 'goed' verlangd. Deze kwalificatie geldt ook voor 'slenteren' wanneer een hoofdentree van een gebouw ineen dergelijk gebied is gelegen.
    Een beoordeling 'matig' kan eventueel na bestuurlijke afweging worden geaccepteerd, hierbij spelen kosten van windhinderbeperkende maatregelen en het ontbreken van alternatieven een rol.
    Een 'slecht' windklimaat is niet toegestaan. In situaties waar, vanwege specifieke locatieomstandigheden, in zeer beperkte mate op niet voor verblijf relevante plekken, het windhinderklimaat in redelijkheid niet kan worden verbeterd, hebben B&W de bevoegdheid van deze eis af te wijken.
  4. Bij windgevaar moet de kwalificatie 'gevaarlijk' te allen tijde worden vermeden.


Planbeoordeling
Voor het planvoornemen is een windhinderonderzoek uitgevoerd. De rapportage hiervan is als Bijlage 22 bij deze toelichting gevoegd. Hierna volgen de resultaten en conclusies.

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat met behulp van aanvullende windafschermende maatregelen een overwegend goed windklimaat kan worden gerealiseerd. Slechts zeer lokaal, rond de geplande torens, is nog sprake van een matig windklimaat.

Het windklimaat voldoet hiermee overwegend aan de door de gemeente Eindhoven opgestelde beleidsregel, waarin als ondergrens een 'goed' windklimaat wordt nagestreefd.

In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin het volgende is opgenomen: bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat sprake is van een acceptabel windklimaat, overeenkomstig bovenstaande beleidsregel.

4.10 Trillingen

Het bouwplan is gesitueerd tot op circa 250 meter van productiegebouwen van de inrichting DAF Trucks. Er is daarom een onderzoek verricht ter beoordeling van de verwachte trillingen in de woningen (vooronderzoek). Ten behoeve van het onderzoek zijn trillingmetingen ter plaatse uitgevoerd.

Voor de beoordeling van de in de woningen te verwachten trillingen is uitgegaan van de streefwaarden voor de maximaal optredende trillingssnelheden zoals opgenomen in de Richtlijn deel B "Hinder voor personen in gebouwen door trillingen, Meet- en beoordelingsrichtlijn" van de Stichting Bouwresearch (SBR) van augustus 2006. De rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 23 bij deze toelichting gevoegd. Hierna volgen de conclusies.

Op de oostelijke grens van het te herontwikkelen Campinaterrein te Eindhoven zijn tijdens duurmetingen als gevolg van activiteiten van DAF Trucks geen voor mogelijke hinderrelevante trillingen gemeten.

In de gemeten trillingen wordt aldaar een bijdrage van trillingen met frequenties tussen globaal 5 en 20 Hz gemeten die mogelijk afkomstig zou kunnen zijn van Daf Trucks. De optredende trillingniveaus bij die frequenties zijn echter zodanig laag dat in aldaar te realiseren woningen nimmer sprake zal zijn van voelbare trillingen. Trillingen als gevolg van Daf Trucks vormen daarmee geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.11 Milieueffectrapportage

4.11.1 Wettelijk kader

Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.. De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.

Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.

De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:

  • Kolom 1: de activiteit zelf
  • Kolom 2: drempelwaarden activiteit
  • Kolom 3: de kaderstellende plannen (zoals een bestemmingsplan)
  • Kolom 4: de besluiten

De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.

In dit kader is met name 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. van belang. Het gaat daarbij om: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.

Stedelijk ontwikkelingsproject
Uit de jurisprudentie volgt dat of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van Besluit m.e.r afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard, omvang en locatie van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Hieronder wordt ingegaan op deze aspecten.

De ontwikkeling van maximaal 700 woningen en maximaal 21.500 m² niet-woon functies is aan te merken als een stedelijke ontwikkeling zoals opgenomen in het Besluit m.e.r.. De voorgenomen ontwikkeling ligt ver onder de drempelwaarde die is opgenomen in kolom 2. Er is sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht. Dit betekent dat voordat het ontwerpbestemmingsplan in procedure gaat, het college van burgemeester en wethouders aan de hand van een aanmeldings-notitie moet beoordelen en besluiten of een milieueffectrapport moet worden opgesteld e.e.a. conform paragraaf 7.6 Wet milieubeheer.

Voor dit plan is een (vormvrije) m.e.r. beoordelingsnotitie opgesteld. Deze notitie maakt als Bijlage 24 onderdeel uit van het bestemmingsplan. Hieruit blijkt dat er geen significante (nadelige) milieueffecten te verwachten zijn. Er hoeft dan ook geen volledige milieueffectrapportage doorlopen te worden ten behoeve van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Inleiding

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moeten voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan "hydrologisch neutraal" ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c van het Besluit ruimtelijke ordening.

5.2 Beleid

5.2.1 Rijksbeleid

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).

5.2.2 Provinciaal beleid

5.2.3 Beleid Waterschap

5.2.4 Gemeentelijk beleid

5.2.5 Waterplan

Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.

5.3 Eindhovense Klimaattoets

Het klimaat verandert. Dat heeft gevolgen voor Eindhoven. We krijgen onder andere te maken met meer en hevigere buien, langere perioden van droogte en meer hitte(stress). Om in de toekomst prettig te wonen en te werken in onze groeiende stad, is het noodzakelijk nú maatregelen te nemen. Dit betekent dat we 'klimaatrobuust' te werk moeten gaan.

5.3.1 Klimaatadaptatiebeleid

In samenwerking met Brabantse overheden en kennisinstellingen is een prototype klimaatadaptatie-toets ontwikkeld met richtlijnen en ontwerpnormen voor de (her)inrichting en ruimtelijke ontwikkeling van stedelijk gebied op straat- en wijkniveau.

De toets omvat 3 hoofdregels en deze vormen de basis voor het Eindhovens klimaatadaptatie beleid:

  1. Zorg voor voldoende bergingsruimte om extreme buien tijdelijk op te vangen en vertraagd af te voeren.
  2. Infiltreer regenwater zoveel mogelijk en waar mogelijk op de plek waar het valt, en voorkom daarmee droogte.
  3. Zorg dat de straat niet onnodig opwarmt en voldoende plekken voor verkoeling heeft op het heetst van de dag.


Voor de klimaatadaptatie normen en richtlijnen is een indeling gemaakt naar ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein (circa 60% van het areaal) en op publiek terrein (circa 40% van het areaal). In de binnenstad ligt deze verhouding zelfs op 80-20%. Bovenstaand is vertaald in een waterbergingsnorm.

5.3.2 Waterbergingsnorm

Minimale en maximale ontwerpnormen waterberging openbaar terrein
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op openbaar terrein moet minimaal 20 mm en mag tot 60 mm van de waterbergingsopgave ingevuld worden via primaire waterberging. Voorbeelden zijn waterpleinen, wadi's, watergangen, waterbergende funderingen of bakken. Eventuele resterende mm's (tot 40mm) van de waterbergingsopgave dient secundair te worden ingevuld. Denk daarbij aan parken, plantsoen c.q. grasvelden, parkeerplaatsen en wegen. Dit is acceptabel zolang er geen schade wordt veroorzaakt en/of dit niet ten koste gaat van andere primaire functies zoals op routes van hulpdiensten, markt- of evenement locaties. Als de secundaire waterbergings-opgave niet mogelijk is binnen de grenzen van de ruimtelijke ontwikkeling dan dient de waterbergingsopgave alsnog als primaire waterberging te worden ingevuld. Of er dienen maatregelen te worden genomen om de secundaire waterberging naar nabijgelegen ruimte te verplaatsen als dat hydraulisch mogelijk is.

Bij ontwikkelingen op privaat terrein ligt de verantwoordelijkheid voor het opvangen en verwerken van hemelwater in eerste instantie bij de eigenaar van het perceel waar de druppel valt. De landelijke voorkeursvolgorde '(her)gebruiken, vasthouden, bergen en vertraagd afvoeren´ is van toepassing. Een voorbeeld van hergebruiken is hemelwater als spoelwater voor toiletten en een voorbeeld van vasthouden is infiltratie van hemelwater in de bodem.

Als hergebruik en vasthouden door lokale omstandigheden niet doelmatig is kan hemelwater worden geborgen en vertraagd worden afgevoerd. Dat is de waterbergingsopgave. Hiermee wordt het rioolstelsel bij piekbuien ontlast met als gevolg beperking van wateroverlast. Daarnaast wordt het oppervlaktewatersysteem gelijkmatiger belast. Als ondersteuning voor de berekening van de waterbergingsopgave op privaat terrein is een rekentool ontwikkeld, te vinden via de website rekentool.eindhovenduurzaam.nl/.


Ontwerpnorm waterberging privaat terrein
De waterbergingsopgave geldt voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein in Eindhoven. In gebieden waar vanuit het verleden afspraken over waterberging zijn gemaakt, wordt in overleg bepaald of en hoe de waterbergingsopgave in de ontwikkeling wordt verhoogd. Klimaatverandering kan namelijk ook in deze gebieden aanvullende waterberging noodzakelijk maken en daarmee het risico op waterschade aan (nieuw)bouw verlagen. Indien nodig worden hierover maatwerkafspraken gemaakt.

In het beleid 'Klimaatrobuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen' wordt onderscheid gemaakt tussen ontwikkelingen met 150 m² of meer verharding binnen het plangebied en kleinere ontwikkelingen tot 150 m² verharding binnen het plangebied. Voor de eerste groep geldt de eis tot 75 mm waterberging per m² verharding. Dit komt overeen met 75 liter waterberging per m² of voor een bouwplan met 400 m² verhard oppervlak 30 m³ (ofwel 30.000 liter) waterberging. Voor de tweede groep is de eis tot 25 mm. Dit komt overeen met 25 liter waterberging per m² of voor een woning met 100 m² verhard oppervlak 2,5 m³ (ofwel 2500 liter) waterberging.
De ontwerpnormen ter voorkoming van wateroverlast betekenen voor particulieren, ontwikkelaars en de gemeente een opgave om klimaat adaptief te bouwen. Vanaf 1 januari 2020 geldt voor particulieren en ontwikkelaars een wateropgave om bij ruimtelijke ontwikkelingen klimaat adaptief handelen.


Stimulans klimaatadaptatiebeleid
De gemeente Eindhoven draagt met het klimaatbeleid ook bij aan het verbeteren van de kwaliteit van een gezonde leefomgeving en meer biodiversiteit door de voorkeur te geven aan vergroenen als klimaat adaptieve maatregel.

Het beleid is zo opgesteld dat vergroening op privaat terrein bij nieuwbouw wordt gestimuleerd en beloond. Hoe groener een plangebied wordt ingericht hoe lager de waterbergingseis in mm wordt. Ook groene ontwikkelingen in groen arme buurten worden op deze manier gestimuleerd.

De website geeft een overzicht van deze mogelijke beloningen via de 'rekentool'. De stimuleringsregeling waarbij méér groen een lagere waterbergingsopgave oplevert geldt voor ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein.

5.3.3 Toelichting rekentool

De gemeente Eindhoven maakt bij de beoordeling van de voor een nieuwe ontwikkeling in een plangebied voorgestelde maatregelen gebruik van een rekentool. Deze rekentool klimaatopgave, beschikbaar op rekentool.eindhovenduurzaam.nl, maakt het een ontwikkeling mogelijk interactief haar plangebied en de te nemen maatregelen te beschrijven en te controleren of aan de gemeentelijke eisen wat betreft waterberging en vergroening wordt voldaan. Bovendien kan een afschrift van de beschrijving van het plangebied en de keuze van de maatregelen met voorbeelden voor de verdere uitwerking gedownload worden om bijgevoegd te worden bij de eventuele watertoets of aanvraag van de omgevingsvergunning.

De werking van de rekentool kan worden aangepast aan nieuwe inzichten en de uitkomst van de laatste versie van de tool is maatgevend.


Principewerking van de rekentool
De rekentool klimaatopgave vraagt de klimaatrobuuste maatregelen te specificeren die zijn voorzien in het ontwerp binnen het plangebied en, waar nodig, hoe groot de oppervlakken zijn waar deze worden toegepast. Hieruit berekent de tool welk deel van het regenwater van een bui binnen het plangebied geborgen moet worden (de waterbergingsopgave, het grijze deel) en welk deel de klimaatrobuuste maatregelen zelf voor hun rekening nemen (het groene deel). Daarna kunnen nog extra maatregelen toegevoegd worden. Het doel is dat alle maatregelen bij elkaar de totale waterbergingsopgave (berging van al het water van een bui) van het plangebied voor hun rekening nemen.

De specificatie van maatregelen en oppervlakken vindt interactief plaats: de tool laat direct het effect van deze specificaties zien op de daaruit afgeleide totale waterbergingsopgave; daarnaast laat de tool op een aantal manieren visueel zien wat de individuele groene en grijze bijdrage van een maatregel is.

Vóór elke maatregel staat in de tool een i-symbool; door daarop te klikken wordt meer informatie over die maatregel gegeven zoals specifieke uitvoeringseisen en links naar achtergrondinformatie.

De tool doorloopt hierbij vier stappen:

  • Wat zijn de kerngegevens van het project?
  • Welke klimaatrobuuste maatregelen worden binnen het plangebied gerealiseerd?
  • Hoe lost u de resterende waterbergingsopgave op?
  • Download het resultaat. Als een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, voeg dit resultaat dan, inclusief uitwerking, bij die aanvraag.

5.4 Beschrijving Watersysteem Plangebied

Ten behoeve van dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgesteld. Hierna wordt ingegaan op de verschillende aspecten die van belang zijn voor het bestemmingsplan. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 12 van dit bestemmingsplan.

5.4.1 Checklist watersysteem

Checklist Watersysteem
A-wateren binnen plangebied Nee, wel het Eindhovensch kanaal noordelijk, overzijde Kanaaldijk-Zuid
B-wateren binnen plangebied Nee
Beschermde keurgebieden binnen plangebied? Nee
Binnen 25-100 jaarszone? Nee
Binnen boringsvrije zone? Nee
Ecologische verbindingszone? Nee
Binnen reserveringsgebied waterberging Nee
Attentiegebied NNB Nee
Rioolwatertransportleiding Nee
Waterschap gemaal Nee
Landelijke afvoernorm binnen het plangebied 1,33 l/s/ha
Verdachte/verontreinigde locaties? Staan vermeld in de bodemparagraaf
Infiltratie praktisch mogelijk? Nee (tenzij met grondverbetering)

Bodemopbouw
De bodemopbouw ter plaatse van het plangebied en omgeving bestaat uit fijn zandig, leemhoudend zand afgewisseld met leemlenzen en is te typeren als (zeer) slecht doorlatend. Op ca. 3-5 m-mv is tevens een slecht doorlatende leemlaag te verwachten (laagpakket van Liempde). Uit het dinoloket blijkt dat tot ca. 29 meter beneden maaiveld de Formatie van Boxtel (diverse fijn zandige, siltige bodemlagen met slecht doorlatende lagen) aanwezig is. Hieronder (dieper als -10 m NAP) bevindt zich het watervoerend pakket van de Formatie van Sterksel.


Grondwaterstanden
Het grondwater is binnen het plangebied gemiddeld op ca. 16,8 m +NAP te verwachten. Uit de gekende grondwatergegevens die zijn geraadpleegd uit het grondwatermeetnet van de gemeente Eindhoven zijn grondwaterstanden te verwachten tussen 16,2-17,48 m +NAP. Gezien de hoogteligging op minimaal 18,5 m + NAP is derhalve geen grondwateroverlast aanwezig of te verwachten (circa 1 m-mv).


Oppervlaktewatersysteem
Behoudens het Eindhovensch kanaalnoordelijk van de Kanaaldijk-Zuid is in de omgeving geen oppervlaktewater aanwezig.

5.5 Toekomstige Situatie Van Het Watersysteem

Opzet is dat regenval in eerste instantie wordt opgevangen, opgeslagen en waar mogelijk benut in het gebied. Als er water wordt afgevoerd, kan dit bijvoorbeeld zichtbaar in het openbaar gebied in plaats van een ondergelegen stelsel.


Uitgangspunten voor het Campinaterrein zijn:

  1. 100% scheiden hemel- en afvalwater met regenwaterberging of vertraagde afvoer middels bijvoorbeeld een groen dak, losgekoppelde regenwaterafvoer en rioolwater afvoer (afvalwater).
  2. De hoeveelheid waterberging bedraagt 60mm, welke infiltreert met mogelijk een afvoer naar het oppervlaktewater. Het terrein wordt slim ingericht met groenstroken (wadi's, verlagingen, etc.) Piekbelasting en zeer zware regenval zullen worden opgevangen in een groot waterreservoir (dat kan in de openbare ruimte, maar ook bijvoorbeeld in de kelder). Door het water vervolgens op gezette tijden weer terug te pompen naar de daken en terrassen (hergebruik, koeling, bestrijding droogte)
  3. Waar mogelijk is in samenspraak met de gemeente aansluiting mogelijk op bestaande of te realiseren blauw- en groenstructuren, welke mogelijk in de omgeving aangelegd worden


Bij de herontwikkeling zijn aanvullende kansen toepasbaar om de locatie klimaatadaptiever te maken:

  • aanleg groene (polder)daken / tuinen op daken en gedeelte parkeergarage;
  • aanleg groene gevels met berging in het substraat;
  • nieuwe parkeervakken en bestrating voorzien van een waterpasserende verharding;
  • aanleg van meer groen (parkachtige omgeving);
  • aanleg (ondergrondse) watertanks, IT-riool en/of hergebruik van hemelwater in het gebouw (voor spoeling, koeling of watergift groen).


In verband met een verdere verduurzaming van het planvoornemen zijn er ook mogelijkheden om warmte te recupereren uit het nabije oppervlaktewater of wordt gegenereerd uit de productie- en koelingsprocessen op het terrein.

Voor de bepaling van de benodigde waterbergingsopgave ten behoeve van de klimaatbestendige herontwikkeling is de rekentool van de gemeente Eindhoven toegepast. Er worden diverse maatregelen genomen. Zo wordt in totaliteit circa 4.750 m² groen dak gerealiseerd. Ook wordt er circa 4.800 m² nieuw groen gerealiseerd, waarvan circa 100 m² bestaat uit waterberging op maaiveld. Ten slotte worden er circa 80 nieuwe bomen gepland met minimaal 6 m³/boom ondergrondse (vrije) groeiruimte. Hieruit blijkt dat bij het huidige planvoornemen met de genomen maatregelen een bergingsoverschot aanwezig is van 4,1 m³ en wordt voldaan aan de benodigde wateropgave.

Gedurende de ontwikkeling van het gebied, dient het plangebied in zijn geheel aan de rekentool te blijven voldoen. Wijzigingen aan/ in het plangebied zijn tussentijds mogelijk waarbij de rekentool met de toegepaste oppervlakte verdeling hierin de ontwikkeling van het volledige plangebied volgt en blijft voldoen.

Het afvalwater zal separaat aangeboden worden op het gemeentelijk rioolstelsel. Door het hemelwater ter plaatse te verwerken, neemt de totale (piek)afvoer af en zal het bestaande rioolstelsel de aanvoer naar verwachting zonder aanpassingen kunnen verwerken.

In de huidige situatie heeft het gemeentelijk hemelwaterstelsel een overstortvoorziening op het Eindhovensch Kanaal. Bij afvoer van hemelwater vanuit het plangebied naar het Eindhovensch Kanaal is een vooroverleg met de gemeente Eindhoven en waterschap De Dommel noodzakelijk. Voorafgaand aan de eventuele uitvoering is instemming door het bevoegd gezag noodzakelijk.

Zoals blijkt uit de huidige onderbouwing en door rekening te houden met de gestelde voorwaarden in overleg met het bevoegd gezag, vindt de herontwikkeling klimaatbestendig plaats en wordt toekomstige wateroverlast vermeden.


Waterkwaliteit
Bij het afkoppelen, en duurzame watersystemen in het algemeen, verdient de waterkwaliteit van het afstromende regenwater bijzondere aandacht. Sommige af te koppelen of nieuw aan te sluiten verharde oppervlakken kunnen de waterkwaliteit nadelig beïnvloeden (bv. olie van parkeerterreinen, en uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, lood en koper verwerkt in daken). In het kader van duurzaamheid worden initiatiefnemers gestimuleerd om alleen met niet uitloogbare bouwmaterialen te werken. Conform de handreiking "afkoppelen & niet aankoppelen" dienen de verharde oppervlakken gekwalificeerd te worden. In de voor dit bestemmingsplan opgestelde rapportage waterparagraaf (Bijlage 12 bij deze toelichting) zijn overige aandachtspunten beschreven die van invloed (kunnen) zijn bij dit planvoornemen.

5.6 Advies / Overleg Waterschap

Onderhavig planvoornemen is in het kader van de watertoets voorgelegd aan het Waterschap en zij hebben ingestemd met de waterparagraaf.

Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan "Campinaterrein" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.

6.2 Planmethodiek

Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.

6.3 Verbeelding

Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

6.4 Planregels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels.


Inleidende regels (Artikel 1 en Artikel 2)
De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In "Artikel 1 Begrippen" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Artikel 2 Wijze van meten" zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemming wordt hierna afzonderlijk toegelicht.


Bestemmingsregels
Bestemming 'Gemengd' (Artikel 3)
Het betreft hier een "verzamelbestemming" ten behoeve van zowel de functies wonen als werken. In de regels is bepaald dat een maximum van 700 woningen mag worden gerealiseerd. Daarnaast zijn maxima opgenomen voor niet-woonfuncties zoals onder andere de functies kantoren, detailhandel, dienstverlening en werkateliers, horeca en overige publieksgerichte functies.

In de bouwregels is bepaald dat gebouwen uitsluitend binnen bouwvlakken mogen worden opgericht. Met de aanduiding 'maximum bouwhoogte' is de maximum bouwhoogte aangegeven.

Daarnaast zijn er specifieke bouwaanduidingen opgenomen die bepaalde afwijkingen mogelijk maken of verplichtingen stellen. Zo mag er op enkele locaties, met een maximum bouwhoogte en een aangegeven maximum oppervlak (m²'s footprint), worden afgeweken van de maximum bouwhoogte.

De monumenten en de Hallen hebben een aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 8', waarmee de bestaande hoogtes zijn vastgelegd. De Hallen (geen monument) hebben de aanduiding 'karakteristiek', Ter plaatse van deze aanduiding is het verboden om zonder omgevingsvergunning te slopen of bebouwing (gedeeltelijk) te verwijderen.

Ten slotte is de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' opgenomen voor de realisatie van een loopbrug in het noorden van het plangebied en is 'specifieke bouwaanduiding - 2' opgenomen voor het reguleren van eventuele gebouwen in de openbare ruimte. Hiervoor gelden specifieke bouwregels.


Algemene regels
Onder de Algemene regels zijn de Anti-dubbeltelregel, Algemene aanduidingsregels, Algemene gebruiksregels, Algemene afwijkingsregels en de Overige regels opgenomen. Deze regels gelden voor het hele plan.

In de algemene aanduidingsregels is de aanduiding 'veiligheidszone - invloedsgebied' opgenomen ter voorkoming van gebouwen die zijn bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

Onder de Overige regels zijn eisen opgenomen die gelden met betrekking tot het aspect parkeren. Voor het aantal parkeerplaatsen wordt in de regels verwezen naar de vigerende parkeernormen.


Overgangs- en slotregels

In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht en de Slotregel opgenomen.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021

In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.

Uitgangspunten

Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:

  • Informatie gestuurd
    De gemeente Eindhoven ziet informatie gestuurde handhaving als een belangrijke pijler. Er zijn ontwikkelingen op het gebied van ICT en data analyse. Door gemeentelijke en andere informatiebronnen te ontsluiten, te analyseren en te combineren kunnen we een problematiek eerder (of preventief) en gerichter aanpakken.
  • Gebiedsgericht
    Om optimaal in te kunnen spelen op vraagstukken van inwoners zet de gemeente Eindhoven binnen het ruimtelijk domein al geruime tijd in op gebiedsgericht toezicht. Dit doen we door - vanuit een actieve samenwerking met wijkteams - te kijken naar naleefgedrag, oorzaken en oplossingen gerelateerd aan geografische gebieden. Er zijn verschillende vragen, doelgroepen en belangen. Kennis wordt gedeeld en ervaringen van inwoners en bedrijven worden verzameld. Deze input is van invloed op de prioriteiten in het jaarlijkse uitvoeringsplan, waar mogelijk toegespitst op een specifieke wijk. Per wijk kunnen er dus op basis van gebiedsanalyses en bijvoorbeeld buurtcontracten verschillende bouwstenen zijn voor het uitvoeringsplan.
  • Risico- en oplossingsgerichte benadering
    De gemeente Eindhoven benadert toezicht en handhaving risico- en oplossingsgericht. De prioriteiten worden in beginsel gebaseerd op een inschatting van de veiligheids- en gezondheidsrisico's voor inwoners. Ook aspecten als leefbaarheid, duurzaamheid en omgevingskwaliteit wegen in belangrijke mate mee. Daarnaast worden prioriteiten mede gebaseerd op wat inwoners en bedrijven belangrijk vinden. Eindhoven hecht eraan om vraagstukken waar mogelijk gezamenlijk op te lossen.
    Er zijn onderwerpen die in algemene zin aandacht vragen. Brandveilig gebruik van woongebouwen verdient (nog) meer aandacht, in de context van kwetsbare groepen die langer zelfstandig blijven wonen. Ook aanpak van jeugdoverlast, duurzaamheid en de bestaande bouw zijn voorbeelden. Er wordt gezocht naar de beste oplossing die nodig is voor het versterken van de veiligheid in de leefomgeving van onze inwoners. Hiermee ontstaat een risicoanalyse op basis waarvan vervolgens de prioriteiten binnen het toezicht worden gesteld.
  • Consequent en doelmatig
    Uitvoeringsplannen en jaarverslagen bevatten een overzicht van de inzet en capaciteit voor handhaving. In het verlengde van informatie gestuurde en oplossingsgerichte handhaving vergt doelmatige handhaving een analyse van resultaten. Meetbare doelen om te beoordelen of de beschikbare capaciteit zo doelmatig mogelijk wordt ingezet. We beogen in de komende jaren een ontwikkeling door te maken in de vierslag capaciteit – prioriteit – risicoanalyse - nalevingsniveau. Dit moet onder andere leiden tot meer inzicht in de relatie tussen handhavingsinspanningen en het nalevingsniveau (effect).

Prioritering

De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk in mogelijke problemen, de risico's en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.

Uitvoeringsplan

In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:

  • Object en informatiegericht
    - Bouwen en Wonen
    - Openbare leefomgeving
    - Bedrijven
  • Gebiedsgericht
    - Pilot Veiligheid en leefbaarheid
    - Actiegebieden
  • Themagericht
    Bij ieder onderdeel worden jaarlijks een aantal belangrijke ontwikkelingen op het gebied van toezicht en handhaving opgenomen. Dat kan bijvoorbeeld gaan om woonoverlast bij de Activiteiten Bouwen & Wonen. Of duurzaamheid en energiebesparing bij de Activiteiten Bedrijven.

Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.

Duidelijke regels

Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden.

Hoofdstuk 8 Financiële Aspecten

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar. Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.

In onderhavig geval is met de ontwikkelaar een anterieure overeenkomst gesloten zodat geen verplichting bestaat tot het vaststellen van een exploitatieplan.


Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

9.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1 Bro

De gemeente heeft de voorbereiding van dit bestemmingsplan conform artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bekend gemaakt.

9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Omdat geen rijksbelangen in het geding zijn, heeft geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk. Met de provincie heeft het vooroverleg plaatsgevonden middels het digitale vooroverlegformulier. Hieruit is gebleken dat er geen provinciale belangen in het geding zijn. Tevens heeft vooroverleg plaatsgevonden met het Waterschap en de Veiligheidsregio. De resultaten van dit vooroverleg zijn verwerkt in hoofdstuk 4 en 5 van deze toelichting.

9.3 Inspraak & Samenspraak

Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming.

Bij het opstellen van het VOSP (Voorlopig ontwerp stedenbouwkundig plan) zijn naast het planteam van de gemeente en BPD vele externe adviseurs betrokken. Het plan is uitvoerig besproken met de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en maatschappelijke adviesorganisaties van de gemeente zoals de Henri van Abbestichting, de Stichting Wederopbouw Eindhoven en Trefpunt Groen Eindhoven.

Daarnaast heeft in verschillende ronden overleg en uitwisseling van ideeën plaatsgevonden met belangstellenden en belanghebbenden waaronder de direct omwonenden, bedrijvenvereniging de Kade, DAF, en Augustinianum. Een belangrijk moment was de "participatiedag" op zaterdag 4 juli 2020, waarin BPD de bezoekers verzocht heeft om reflectie en ideeën. Deze dag is bijzonder goed bezocht. De inbreng op deze dag is samen met de resultaten van een grote stadsbrede online enquête verwerkt in het plan (709 ingevulde enquêtes).

Het stedenbouwkundig plan is op enkele punten gewijzigd naar aanleiding van het participatietraject, onder andere:

  • toren dichtst bij de buurt Augustus wordt de laagste toren in het plan (categorie M);
  • erfgoed krijgt absolute prioriteit en is overduidelijk de drager van het plan;
  • meer groen en mogelijkheden voor 'eigen' ruimte op maaiveld;
  • meer eigen identiteit in plaats van geheel uniform beeld wat betreft de hoogbouw;
  • meer reuring in het gebied.


Dit is in een uitgebreid participatieverslag gerapporteerd. Het participatieverslag is als Bijlage 26 bij deze toelichting gevoegd.

9.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor de duur van zes weken op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan kenbaar te maken.

Kennisgeving van de terinzagelegging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven gepubliceerd. Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.

Er zijn in totaal vier zienswijzen ingediend tegen het bestemmingsplan. Deze zijn samengevat en beantwoord in de Nota van zienswijzen.

Bijlage 1 Stedenbouwkundig Plan, Studioninedots

bijlage 1 Stedenbouwkundig plan, Studioninedots

Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan, Studioninedots

bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan, Studioninedots

Bijlage 3 Quickscan Visie Op Erfgoed, 1meter98 Architecten

bijlage 3 Quickscan Visie op erfgoed, 1meter98 architecten

Bijlage 4 Laddertoets, Bro

bijlage 4 Laddertoets, BRO

Bijlage 5 Verkeersonderzoek, Mobycon

bijlage 5 Verkeersonderzoek, Mobycon

Bijlage 6 Mobiliteitsplan, Rebel

bijlage 6 Mobiliteitsplan, Rebel

Bijlage 7 Rekentool Autoparkeren

bijlage 7 Rekentool autoparkeren

Bijlage 8 Rekentool Fietsparkeren

bijlage 8 rekentool fietsparkeren

Bijlage 9 Groenplan, Delva

bijlage 9 Groenplan, Delva

Bijlage 10 Bomen Effect Analyse, Pius Floris

bijlage 10 Bomen effect analyse, Pius Floris

Bijlage 11 Zonnestudie

bijlage 11 Zonnestudie

Bijlage 12 Bedrijven En Milieuzonering, Econsultancy

bijlage 12 Bedrijven en milieuzonering, Econsultancy

Bijlage 13 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai, Econsultancy

bijlage 13 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai, Econsultancy

Bijlage 14 Nader Onderzoek Industrielawaai, Econsultancy

bijlage 14 Nader onderzoek industrielawaai, Econsultancy

Bijlage 15 Onderzoek Luchtkwaliteit, Econsultancy

bijlage 15 Onderzoek luchtkwaliteit, Econsultancy

Bijlage 16 Berekening Orientatiewaarde Groepsrisico

bijlage 16 Berekening orientatiewaarde groepsrisico

Bijlage 17 Advies Veiligheidsregio Brabant-zuidoost

bijlage 17 Advies veiligheidsregio Brabant-Zuidoost

Bijlage 18 Bodemonderzoek, Tauw

bijlage 18 Bodemonderzoek, Tauw

Bijlage 19 Stikstofdepositie Onderzoek, Econsultancy

bijlage 19 Stikstofdepositie onderzoek, Econsultancy

Bijlage 20 Quickscan Flora & Fauna, Bro

bijlage 20 Quickscan flora & fauna, BRO

Bijlage 21 Nader Onderzoek Vleermuizen, Bro

bijlage 21 Nader onderzoek vleermuizen, BRO

Bijlage 22 Windhinderonderzoek, Peutz

bijlage 22 Windhinderonderzoek, Peutz

Bijlage 23 Trillingonderzoek, Peutz

bijlage 23 Trillingonderzoek, Peutz

Bijlage 24 Aanmeldnotitie, Bro

bijlage 24 Aanmeldnotitie, BRO

Bijlage 25 Waterpararaaf, Aeres

bijlage 25 Waterpararaaf, Aeres

Bijlage 26 Participatieverslag

bijlage 26 Participatieverslag

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Campinaterrein met identificatienummer NL.IMRO.0772.80349-0301 van de gemeente Eindhoven.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan-huis-verbonden-beroep

een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Bijvoorbeeld gastouderopvang; detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis; of het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf.

Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.

1.4 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 Actualisatie nota parkeernormen

parkeernormen gepubliceerd op 3 oktober 2019 en in werking getreden op 4 oktober 2019.

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 Beleidsregel gemeentelijke normen windhinder

Gemeentelijke normen windhinder gepubliceerd op 4 juni 2020 en in werking getreden op 5 juni 2020.

1.10 bestaande situatie

bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;

bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 bijgebouw

een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.14 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.15 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.16 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw.

1.17 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.18 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.19 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.20 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.21 bruto vloeroppervlak (b.v.o.)

de som van de oppervlakte van alle bouwlagen van de tot het gebouw behorende binnenruimte, inclusief de oppervlakte van elk trapgat, liftschaft, leidingschaft en naar aard en omvang daarmee vergelijkbare ruimten op elk vloerniveau, exclusief gebouwde parkeervoorzieningen.

1.22 café

horeca, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.

1.23 cafetaria/snackbar/afhaalservice

een bedrijf gericht op het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak-alcoholische en niet-alcoholische dranken.

1.24 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied.

1.25 cultuur en ontspanning

voorzieningen gericht op kunst, ontspanning, vrijetijdsbesteding en vermaak, zoals theaters, muziekcentra, ateliers, sauna's, galeries en yogastudio's, niet zijnde evenementen en met dien verstande dat bioscopen, filmhuizen en/of filmtheaters hieronder niet worden verstaan.

1.26 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.27 daklandschappen

voorzieningen zoals een daktuin voor bewoners en/of voor een openbare functie (bijvoorbeeld voor een café-restaurant of een sport- of recreatievoorziening).

1.28 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen internetwinkel/webwinkel en afhaalpunten.

1.29 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.

1.30 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.31 dove gevel

een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een karakteristieke geluidswering - conform NEN 5077 - die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 35 dB(A) (in geval van industrielawaai), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij wijze van uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet geluidhinder. Dove gevels mogen worden onderbroken door verglaasde balkons, loggia's en serres.

1.32 erotisch getinte vermaaksfunctie

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.

1.33 evenementen

een evenement zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).

1.34 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.35 gebruiken

het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.

1.36 geluidgevoelige functies

bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.37 geluidgevoelige gebouwen

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.38 geluidzoneringsplichtige inrichting

een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.

1.39 hogere grenswaarde

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.40 hoofdgebouw

een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.41 horeca

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.

1.42 huishouden

een meerderjarige alleenstaande, dan wel twee of meer personen waarvan er ten minste één meerderjarig is, die duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voeren.

1.43 internetwinkel

Internetwinkels worden in het kader van dit bestemmingsplan aangemerkt als een specifieke vorm van detailhandel waarbij:

  • de transactie via internet of andere media tot stand komt, en;
  • de goederen ter plaatse kunnen worden afgehaald; en/of
  • de goederen ter plaatse kunnen worden afgerekend; en/of
  • de goederen ter plaatse kunnen worden bekeken of geprobeerd.

1.44 kamerverhuur

woonvorm waarbij sprake is van woonruimte die geen eigen afzonderlijke toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche/bad en/of toilet) buiten die onzelfstandige woonruimte, met dien verstande dat hieronder niet wordt verstaan maatschappelijke voorzieningen in de vorm van beschermd en/of verzorgd wonen.

1.45 kantoor

een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor het bestuurlijk/ambtelijk of bedrijfsmatig uitoefenen van juridische, financiële, administratieve en naar de aard daarmee gelijk te stellen werkzaamheden.

1.46 kelder

het doorlopende gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of vrijwel gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd en dat geheel onder het peil is gelegen.

1.47 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).

1.48 koffie-/theehuis

een bedrijf gericht op het verstrekken van zwak-alcoholische en niet-alcoholische dranken, met als nevenactiviteit het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren.

1.49 kunstwerk

bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.50 lijst van bedrijfsactiviteiten

de bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de VNG zoals deze gold ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan en opgenomen in Bijlage 1 behorende bij deze regels.

1.51 lijst van horeca-activiteiten

lijst met een onderverdeling van horeca-activiteiten naar de mate van mogelijke overlast voor de omgeving zoals opgenomen in Bijlage 2 Lijst van horeca-activiteiten behorende bij deze regels.

1.52 loopbrug

brug voor voetgangers.

1.53 lunchroom

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren en niet-alcoholische dranken.

1.54 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en daarbij behorende voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en openbaar bestuur. Onder maatschappelijke voorzieningen zijn tevens begrepen kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang.

1.55 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.56 onderbouw:

een kelder of souterrain.

1.57 onzelfstandige woonruimte

woonruimte, welke geen eigen toegang heeft en welke niet door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.

1.58 parkeerbalans

met een parkeerbalans wordt de (on)balans berekend tussen parkeervraag en parkeeraanbod binnen een bepaald gebied. Vaak valt de parkeervraag van functies niet samen in de tijd. Gecombineerd gebruik van parkeerplaatsen is dan mogelijk (dubbelgebruik).

1.59 peil

voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg; in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.60 prostitutiebedrijf

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.

1.61 recreatieve voorzieningen

activiteiten die in hoofdzaak gericht zijn op het bedrijfsmatig vermaken van personen ten behoeve van vrijetijdsbesteding c.q. ontspanning op het gebied van amusement, sport en spel, educatie, cultuur, historie of een daarmee gelijk te stellen gebied.

1.62 restaurant

een bedrijf uitsluitend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.

1.63 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.64 souterrain

het doorlopende gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of vrijwel gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd en dat maximaal 1,2 meter boven het peil is gelegen.

1.65 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.66 voorkeursgrenswaarde

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.67 water

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

1.68 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).

1.69 werkatelier

ruimte bestemd voor de uitoefening van creatieve bedrijfsmatige activiteiten tot maximaal milieucategorie B.

1.70 winkel

een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.

1.71 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, dan wel voor de huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.

1.72 woongebouw

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

1.73 woonwagen

een voor bewoning bestemd gebouw, niet zijnde een woning, dat is geplaatst op een standplaats en in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.2 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, ventilatiekanalen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouw- en/of bestemmingsgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, reclameaanduidingen, luifels, erkers, balkons en overstekende daken en dergelijke buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouw- en/of bestemmingsgrens niet meer bedraagt dan:

  1. 3 meter voor balkons en erkers;
  2. 6 meter voor luifels dienende als windschermen nabij hoge gebouwen en als markering van entrees van gebouwen;
  3. 1 meter in overige gevallen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen in een woongebouw, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden-beroep;
  2. werken, waaronder in ieder geval begrepen:
    1. kantoren;
    2. dienstverlening;
    3. (werk)ateliers;
    4. bedrijven genoemd in de "Lijst van bedrijfsactiviteiten functiemenging" (Bijlage 1), behorende tot de categorie A t/m B, met uitzondering van geluidszoneringsplichtige of risicovolle inrichtingen en met uitzondering van bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten die zijn genoemd in onderdeel C en D van de bijlage van het Besluit m.e.r.;
  3. publieksgerichte functies, waaronder in ieder geval begrepen:
    1. maatschappelijke voorzieningen;
    2. (productiegebonden) detailhandel;
    3. cultuur en ontspanning;
    4. horecabedrijven genoemd in "Lijst van horeca-activiteiten" (Bijlage 2) behorende tot categorie 1 t/m 3;
    5. evenementen en recreatieve voorzieningen;
  4. gebouwde parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. geluidwerende voorzieningen;
  2. erven en terreinen;
  3. wegen en paden;
  4. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. tuinen en daklandschappen;
  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  9. gebouwen, bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  10. nutsvoorzieningen;

met dien verstande dat:

  1. het maximum bruto vloeroppervlak van:
    1. de functies onder sub b. en c. gezamenlijk niet meer mogen bedragen dan 21.500 m²;
    2. de functies onder sub b. gezamenlijk niet meer mogen bedragen dan 10.200 m ²;
    3. de functies onder sub c. gezamenlijk niet meer mogen bedragen dan 14.250 m²;
    4. detailhandel, niet zijnde productiegebonden detailhandel, per detailhandelsvestiging niet meer mag bedragen dan 200 m² en het totale maximum bruto vloeroppervlak aan detailhandel niet meer mag bedragen dan 500 m²;
    5. horecabedrijven zoals genoemd in sub b. onder 4 gezamenlijk niet meer mag bedragen dan 4.150 m²;
  2. het maximum aantal wooneenheden niet meer mag bedragen dan 700;
  3. een woning niet mag worden gesplitst in twee of meerdere woningen;
  4. kamerverhuur met maximaal 50 wooneenheden uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - kamerverhuur';
  5. de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden-beroep niet meer dan 50 m² mag bedragen;
  6. de gronden als bedoeld onder f t/m i tevens zijn bestemd voor het houden van niet-permanente manifestaties en markten als bedoeld in de (geldende) Algemene Plaatselijke Verordening;
  7. niet-geluidgevoelige functies slechts mogen worden gewijzigd in geluidsgevoelige functies indien en voor zover de voorkeursgrenswaarde ingevolge de Wet geluidhinder c.q. Besluit geluidhinder niet wordt overschreden, dan wel nadat door bevoegd gezag een hogere grenswaarde is verleend en tevens onherroepelijk is.


3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het bepaalde in lid 3.1 sub b onder 4 en tevens bedrijven toestaan, genoemd in categorie C in Bijlage 1, die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn aan de bedrijfsactiviteiten genoemd in categorie A en B in Bijlage 1, mits het geen geluidzoneringsplichtige inrichting en/of risicovolle inrichting betreft.
  2. het bepaalde in lid 3.1 sub c onder 4 en tevens horecabedrijven toestaan die niet worden vermeld onder categorie 1, 2 en 3 in de "Lijst van horeca-activiteiten" (Bijlage 2) en/of vermeld worden in een andere categorie doch die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de toegestane horecabedrijven zoals genoemd in lid 3.1 sub c onder 4.

3.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Gebruiksregels

5.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig die bestemming.

Artikel 6 Algemene Aanduidingsregels

6.1 veiligheidszone - invloedsgebied

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - invloedsgebied' zijn geen nieuwe gebouwen toegestaan die zijn bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van groepen verminderd zelfredzame personen. Daartoe behoren in ieder geval (psychiatrische) ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen, basisscholen, sociale werkplaatsen, of gebouwen of gedeelten daarvan bestemd voor dagopvang van minderjarigen. Het wijzigen van bestaande gebouwen voor het gebruik voor verminderd zelfredzame personen is eveneens niet toegestaan.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

7.1 Binnenplans afwijken

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte van gebouwen niet mag worden verhoogd;
  2. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 m, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 2 m is;
  3. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 m is.
  4. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' wordt overschreden met maximaal 40 cm ten behoeve van gevelisolatie om energie te besparen;
  5. de regels ten aanzien van de realisatie van gebouwen ten behoeve van het opwekken van duurzame energie en toestaan dat de maximum oppervlakte wordt vergroot tot maximaal 100 m².

Artikel 8 Overige Regels

8.1 Parkeren

8.2 Voorwaardelijke verplichting waterberging

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat wordt voorzien in een waterberging of andere maatregelen die bijdragen aan de klimaatbestendigheid. Bij de beoordeling van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt ten aanzien van waterberging rekening gehouden met waterberging of andere maatregelen voor het totale plangebied;
  2. De inhoud van de waterberging en de omvang van de andere maatregelen worden vastgesteld met toepassing van de beleidsregel "Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen" behorende bij de bijlage uit het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022;
  3. Als de onder sub b. bedoelde (beleids)regeling wordt gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

9.2 Afwijken

het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 9.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 9.1 met maximaal 10%.

9.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 9.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

9.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 9.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

9.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 9.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

9.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 9.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Campinaterrein.

Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten Functiemenging

bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten functiemenging

Bijlage 2 Lijst Van Horeca-activiteiten

bijlage 2 Lijst van horeca-activiteiten

Bijlage 3 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten Bij Wonen

bijlage 3 Lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen

Bijlage 4 Besluit Hogere Grenswaarden

bijlage 4 Besluit hogere grenswaarden