I Woensel-West 2013 (plan Celsius fase 3 en 4)
Bestemmingsplan - gemeente Eindhoven
Vastgesteld op 16-09-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aanleiding voor dit bestemmingsplan is de wijkvernieuwing voor de buurt Woensel-West. Onderdeel van die wijkvernieuwing is de herontwikkeling van het gebied rondom Celsiusplein. In dat kader worden 196 woningen gesloopt en vervangen door nieuwbouw met meer variatie. Het is onderdeel van het zogenaamde "Plan Celsius", verdeeld over vier fases. Onderhavig plangebied heeft betrekking op de derde en vierde fase van dit project en beslaat het gebied rondom Celsiusplein, Celsiusstraat en Jan van der Heijdestraat. In het vervolg van de sloop zullen hier maximaal 230 verschillende type woningen en appartementen worden gerealiseerd. Daarnaast worden er ook (commerciële) buurtvoorzieningen gerealiseerd aan het nieuwe Celsiusplein.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Woensel West 2013". Dit bestemmingsplan bevat voor het Celsiusgebied de bestemming 'Woongebied - Uit te werken'. De voorgenomen planontwikkeling past echter niet binnen deze uit te werken bestemming. Aan deze uitwerkingsregels kan deze ontwikkeling - zoals deze nu tot stand is gekomen - niet voldoen, waardoor een nieuw bestemmingsplan moet worden vastgesteld. Voorliggend bestemmingsplan voorziet daarin.
Daarnaast voorziet voorliggend bestemmingsplan ook in een reparatie van uitwerkingsplan 'Plan Celsius fase 2', zodat de bestaande niet-woonfuncties op de verdieping van de hoek Celsiusstraat en Edisonstraat en detailhandel op de begane grond aan de Edisonstraat mogelijk worden gemaakt.
Het bestemmingsplan "I Woensel West 2013 (plan Celsius fase 3 en 4)" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is deze toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er ook een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.
Ligging plangebied binnen Eindhoven (plangebied in blauwe cirkel)
1.2 Ligging En Plangrenzen
Het plangebied ligt ten noordwesten van het stadscentrum van Eindhoven en ligt daarmee tussen het stadscentrum en Vredeoord. Het gebied wordt begrensd door de Brugmanstraat, Newtonstraat, Drebbelstraat en het pad achter de woningen aan de Celsiusstraat. Het gebied is circa 4,5 hectare groot.
Ligging plangebied op topografische kaart (plangebied met rood omlijnd)
Uitsnede luchtfoto ligging plangebied
1.3 Voorgaande Plannen
Het plangebied is gesitueerd in het bestemmingsplan 'Woensel West 2013'. Het grootste gedeelte van het plangebied is bestemd als 'Woongebied - Uit te werken' en een klein gedeelte is bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Deze uit te werken bestemming is opgenomen voor het gebied rondom het Celsiusplein. Op het moment van vaststellen was de herontwikkeling van deze buurt nog niet precies duidelijk, vandaar dat er voor een uit te werken bestemming is gekozen. De uit te werken bestemming bevat uitwerkingsregels. Aan deze uitwerkingsregels kan deze ontwikkeling - zoals deze nu tot stand is gekomen - niet voldoen, waardoor een nieuw bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
Voor het overige geldt de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - groepsrisico' voor de zuidwestelijke helft van het plangebied. Binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - groepsrisico' zijn geen nieuwe gebouwen toegestaan die zijn bestemd voor het verblijf van verminderd zelfredzame personen, zoals ziekenhuizen, bejaardenhuizen, verpleeghuizen, basisscholen of sociale werkplaatsen. Daarnaast geldt binnen het uiterst zuidwestelijke gedeelte van het plangebied de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - leiding'. Binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - leiding' zijn geen gebouwen toegestaan die zijn bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van verminderd zelfredzame personen.
Vigerende bestemmingsplannen (plangebied rood omlijnd)
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting bestaat uit negen hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied en het planvoornemen gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en zo nodig de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is de wijze beschreven waarop rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Beschrijving Projectgebied
Het plangebied is gelegen binnen de wijk Woensel West in stadsdeel Woensel. Woensel West is gelegen ten noorden van het centrum net buiten de ringweg (Marconilaan). De wijk wordt begrensd door de Boschdijk, de Marconilaan, de spoorlijn / Groenewoudseweg en de Pieter Zeemanstraat.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt onderdeel uit van 'Plan Celsius'. Het gebied 'Celsius' wordt begrensd door de Brugmanstraat, Newtonstraat, Stephensonstraat en de achterzijde van de woningen aan de Groenewoudseweg (ter hoogte van de voormalige Jan van der Bildtstraat - Celsiusstraat).
De derde en vierde fase van het plan heeft betrekking op het gebied rondom Celsiusplein en Jan van der Heijdestraat. Het plangebied wordt begrensd door de Newtonstraat (noordoostzijde), Drebbelstraat (oostzijde), Brugmanstraat (westzijde) en de achterzijde van de woningen aan de Celsiusstraat (zuidwestzijde).
In de huidige situatie bestaat deze buurt hoofdzakelijk uit kleine eengezinswoningen in de vorm van rijwoningen. De rijwoningen bestaan uit twee bouwlagen met kap. De buurt is opgebouwd in een rechtlijnige en een eenvoudig vormgegeven stedenbouwkundige structuur.
2.2 Beschrijving Projectprofiel
De gemeente Eindhoven is in samenwerking met woningbouwcorporaties en de bewoners begonnen met het verbeteren van de kwaliteit en leefbaarheid in de wijk Woensel-West. In de periode 2009-2013 is in dat kader het gebied 'Volta Galvani' al herontwikkeld. De afgelopen jaren is hetzelfde gebeurd met het gebied 'Plan Celsius', dat is gelegen rondom het Celsiusplein.
Plan Celsius is verdeeld in vier fases, waarbinnen steeds een ander deel van de buurt wordt gesloopt en bebouwd. In fase 1 is het gebied rondom de voormalige Jan van der Bildtstraat onder handen genomen. Enkele jaren geleden zijn daar ongeveer 80 woningen gesloopt. De afgelopen jaren zijn 97 woningen teruggebouwd. Fase 2 betreft de realisatie van 129 nieuwe wooneenheden en commerciële ruimte aan de Edisonstraat. Met dit bestemmingsplan wordt een begin gemaakt van de realisatie van fase 3 en 4.
De principes, die al eerder voor Woensel-West zijn opgesteld, gelden ook voor fase 3 en 4. In fase 3 en 4 speelt het Celsiusplein een centrale rol. Aan dit plein zijn gemengde functies beoogd en wat betreft bebouwing wordt aan dit plein een hoogteaccent gerealiseerd.
Fasering Plan Celsius
In dit kader worden 196 woningen gesloopt en vervangen door nieuwbouw met meer variatie. De variatie uit zich in verschillende typen grondgebonden woningen en appartementen. Zo zijn er circa 20 appartementen voorzien aan het Celsiusplein in het zogenaamde Waaggebouw, waarin ook ruimte wordt gereserveerd voor buurtvoorzieningen. Aan het vernieuwde Celsiusplein zijn daarnaast meerdere panden gepland voor (commerciële) buurtvoorzieningen in de plint, zoals horeca en detailhandel. Boven deze plint zijn circa 18 bovenwoningen beoogd. Voor het overige bestaat het plan uit grondgebonden woningen in variërende groottes.
In totaliteit zijn in het kader van het stedenbouwkundig ontwerp 214 wooneenheden beoogd. Dit aantal kan oplopen tot maximaal 230 woningen, o.a. door toedoen van gewijzigde stedenbouwkundige inzichten of veranderingen in de woningmarkt. Hierdoor is het bijvoorbeeld mogelijk een ander type woning te realiseren dan op dit moment gepland in het stedenbouwkundig ontwerp. Dit bestemmingsplan biedt deze flexibiliteit zodat het plan beter toekomstbestendig is.
Al met al ontstaat er een gevarieerder woningbouwprogramma met gemengde functies aan het Celsiusplein, dat aan het einde van de Edisonstraat is geprojecteerd.
Aansluitend op het Celsiusplein wordt een groen hof gerealiseerd ("Van der Heijde hof"). Dit hof is bereikbaar via zogenaamde poortgebouwen. Het hof wordt voorzien van laanbeplanting en heeft een lengte van circa 120 meter. Aan de andere zijde van het hof worden eveneens poortgebouwen beoogd ter overgang naar het Newtonplein. Dit plein is voorzien in het noorden van het plangebied. Het plein wordt voorzien van openbaar groen. Tussenliggende straten worden aangelegd als zijnde smalle stegen met een verspringende rooilijn. Het plein, de stegen en het binnenhof zijn allemaal uitsluitend bereikbaar voor langzaam verkeer en calamiteitenverkeer. Doorgang voor motorvoertuigen is voorzien aan de randen van het plan. Aan deze randen en aan de achterzijde van de woonbebouwing bevinden zicht eveneens parkeerkoffers.
Voorlopig stedenbouwkundig ontwerp bovenaanzicht
Met realisatie van fase 3 en 4 wordt Plan Celsius voltooid. Hiermee wordt een evenwichtige nieuwe wijk gerealiseerd met veel ruimte voor langzaam verkeer, openbaar groen en een gevarieerd woningaanbod.
Overzicht van variatie van woningbouwtypen (voorlopig ontwerp)
Totaalbeeld fase 1 tot en met 4 Plan Celsius (voorlopig ontwerp)
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.
Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.
Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.
Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).
De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land.Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.
In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.
Realisatie
Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.
De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:
- Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
- Bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld afspraken met provincies en gemeenten, internationale afspraken met overheden in buurlanden);
- Financieel (bijvoorbeeld Infrastructuurfonds, Deltafonds);
- Kennis (bijvoorbeeld inzetten van het College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen, verspreiden van “best practices”).
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).
- Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
- Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.
Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. In de volgende subparagraaf wordt hier nader op ingegaan.
3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
De ladder is een motiveringsvereiste voor ruimtelijke plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Het gaat bij de Ladder onder andere om het voorkomen van onnodig ruimtebeslag en het voorkomen van planoverschotten op de (regionale) woningmarkt. De ladder is opgenomen in artikel 3.1.6. lid 2 Bro en luidt:
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplein die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan voorzien'.
De volgende stappen dienen doorlopen te worden:
- Uitgangspunten vaststellen: Wat zal met het bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden. Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
- Afweging locatiekeuze: valt het bestemmingsplan binnen of buiten bestaand stedelijk gebied.
- Beschrijving van de behoefte: voorziet de functie wonen die het plan mogelijk maakt in een behoefte.
Ad 1. Nieuwe stedelijke ontwikkeling
In artikel 1.1.1 Bro is een stedelijke ontwikkeling als volgt gedefinieerd:
'Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Het oorspronkelijke Plan Celsius, dat met een uit te werken woonbestemming in het bestemmingsplan Woensel West 2013 is vastgelegd, omvatte de sloop van 394 woningen en de bouw van maximaal 400 nieuwe woningen en een variërend programma van (commerciële) buurtvoorzieningen langs de Edisonstraat en rondom het Celsiusplein. In fase 1 en 2 zijn reeds 226 woningen gerealiseerd met (commerciële) buurtvoorzieningen in de plint aan de Edisonstraat.
Fase 3 en 4 van Plan Celsius omvat de sloop van 196 woningen en de nieuwbouw van 230 woningen met (commerciële) buurtvoorzieningen rondom het Celsiusplein. Door gewijzigde stedenbouwkundige inzichten en de veranderende markt wordt detailhandel uitgebreid en worden er maximaal 56 woningen meer gerealiseerd dan oorspronkelijk beoogd werden voor de gehele herstructurering van Plan Celsius.
Ondanks het feit dat het programma van onderhavige ontwikkeling grotendeels binnen de uitwerkingsbevoegdheid van het moederplan blijft, is er door de toevoeging van de woningen en detailhandel sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i Bro.
Ad. 2 Ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied
Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied is vanuit de Ladder extra motivering vereist. Daarom is van belang om te weten of het plangebied binnen of buiten stedelijk gebied is gelegen. In artikel 1.1.1 Bro wordt het stedelijk gebied als volgt gedefinieerd:
'Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Dit plangebied is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied van Eindhoven.
Ad 3. Beschrijving van de behoefte
Wonen
Het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de beoogde woningbouw op deze locatie betreft gemeente Eindhoven. Hierbij wordt opgemerkt dat in de gehele regio Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) de woningvraag groter is dan de totale harde plancapaciteit. Binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied is er een behoefte aan zo'n 1.470 woningen in de periode 2018-2028. In de regionale woningbouwafspraken wordt de hoge provinciale woningbehoefteprognose (2017) als uitgangspunt voor de vraagontwikkeling gehanteerd. Daarnaast is in het regionale afsprakenkader Wonen 2017 in het SGE afspraken gemaakt over woningbouwaantallen en dat de provinciale prognose daarbij leidend is voor het aantal toe te voegen woningen. Met dit regionale systeem van afstemming worden planoverschotten voorkomen waardoor er bij het uitgaan van de hoge prognose geen verstorende werking op de vraag- aanbodverhoudingen in de regio zijn te verwachten.
Op basis van de provinciale woningbehoefteprognose zal de woningvraag tot 2028 toenemen met circa 10.800 woningen. In Eindhoven biedt de harde plancapaciteit ruimte voor circa 9.330 woningen. Gelet hierop resteert een woningbehoefte van circa 1.470 woningen. Daarmee kan voor dit plan met toevoeging van maximaal 56 woningen ten opzichte van de harde plancapaciteit ruimschoots in een (kwantitatieve) woningbehoefte voorzien.
Detailhandel
Een belangrijk uitgangspunt voor de herstructurering van Woensel-West is om de levensvatbaarheid van voorzieningen in de wijk te vergroten waardoor de leefbaarheid in de wijk toeneemt. De (commerciële) buurtvoorzieningen aan de Edisonstraat en het Celsiusplein spelen hierbij een belangrijke rol. Dit zijn plekken waar buurtbewoners elkaar ontmoeten.
De uitbreiding van commerciële functies in de vorm van detailhandel ten opzichte van het oorspronkelijke plan heeft te maken met het succes van de Woensel Westside Stores. De Woensel Westside Stores moeten een beeldbepalend element worden als onderdeel van de Edisonstraat en het Celsiusplein. Deze straten zijn namelijk belangrijk als vitale ruggengraat en huiskamer in / van / voor het nieuwe Woensel West. Met de realisatie van fase 3 en 4 wordt deze commerciële strip met de daarbij horende kleinschalige detailhandel langs de Edisonstraat en Celsiusplein tot voltooiing gebracht. Hiermee wordt een wijkvoorziening gerealiseerd met veel verschillende typen commercie, die tevens ook in de behoefte voor de nieuwe woningen voor project Vredeoord, ten noorden van het plangebied, zullen voorzien.
Het aanbod van de Woensel Westside Stores is erg divers. Met beauty en wellness salons, ambacht, tattoos, internationale keukens en vintage is er net wat anders dan elders in Eindhoven te vinden. Het is kleinschalig opgezet met kleine ruimtes (circa 50 m² per ruimte) waardoor mensen uit de buurt een kans krijgen een eigen onderneming te starten. Door de kleinschaligheid is het niet als bedreiging of concurrentie te zien voor plekken elders.
Conclusie
Het plan voorziet in duurzame verstedelijking. Er is sprake van behoefte aan de toevoeging van woningen en detailhandel op het destijds beoogde programma voor de herstructurering van Woensel-West.
3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het besluit bevat regels ter borging van een beperkt aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.
Voor de regio Eindhoven is de 380 Kv hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in Eindhoven-Noord en -Oost en is derhalve niet van invloed op dit bestemmingsplan. Daarnaast zijn de belangen van luchthaven Eindhoven geborgd. In het Barro en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn regels gegeven voor het militaire luchtvaartterrein en voor het daarbij behorende beperkingengebied (zie ook paragraaf 3.2.4).
In het Barro en de Rarro is ook een regeling opgenomen die betrekking heeft op het vaststellen van nieuwe bestemmingplannen binnen het verstoringsgebied van militaire radarstations. In artikel 2.6.9 van het Barro is namelijk aangegeven dat een nieuw bestemmingplan niet kan leiden tot het oprichten van bouwwerken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. Onderhavig plangebied is gelegen binnen het radarverstoringsgebied van radarstation Volkel. Conform artikel 2.4 van de Rarro is het derhalve niet toegestaan om bouwwerken van 114 meter of hoger mogelijk te maken. Dit bestemmingsplan voorziet niet in mogelijkheden om bouwwerken met een dergelijke hoogte te realiseren. Daarmee voldoet het bestemmingsplan op dit punt aan het Barro en de Rarro.
3.2.4 Luchthavenbesluit Eindhoven
Het luchthavenbesluit Eindhoven is op 26 september 2014 vastgesteld en met ingang van 1 november 2014 in werking getreden. In het luchthavenbesluit zijn het terrein van de luchthaven (het luchthavengebied), de gebruiksmogelijkheden en het beperkingengebied vastgelegd.
Het luchthavenbesluit Eindhoven legt de gebruiksmogelijkheden van de militaire luchthaven Eindhoven vast voor zowel militaire vliegtuigen als burgervliegtuigen. Het gaat daarbij om de openstellingstijden, de geluidsruimte voor het militaire luchtverkeer en het burgerluchtverkeer, en het maximale aantal recreatieve vliegbewegingen per jaar.
Beperkingengebied
Het beperkingengebied bestaat uit:
1. de geluidszone: dit is de weergave van de geluidsbelasting van het gezamenlijke luchtverkeer (hier wordt in paragraaf 4.3.5 op ingegaan). Binnen deze zone gelden regels voor het bouwen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen.
2. de obstakelbeheergebieden: hier gelden maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten.
3. het vogelbeheersgebied: binnen dit gebied gelden regels voor een bestemming of gebruik dat vogels aantrekt.
Geluidszone en obstakelbeheergebieden
Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van Eindhoven Airport. Eveneens is het plangebied niet gelegen binnen het obstakelbeheergebied ten behoeve van het instrument landingssysteem (ILS) en funnels. Het plangebied is wel gelegen binnen het obstakelbeheergebied met betrekking tot de Inner Horizontal and Conical Surface (IHCS). Dit brengt beperkingen met zich mee met betrekking tot de maximaal toegestane bouwhoogte ter plaatse van het plangebied.
Vogelbeheersgebied
Het plangebied is voorts ook gelegen binnen het vogelbeheersgebied van de luchthaven. Binnen het vogelbeheersgebied is in beginsel een grondgebruik of een bestemming binnen de volgende categorieën niet toegestaan:
a. oppervlaktewateren met een oppervlakte van meer dan 3 hectare;
b. natuurbeschermingsgebieden en vogelbeschermingsgebieden;
c. vishouderijen met extramurale bassins;
d. extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal;
e. afvalwaterzuiveringsinstallaties.
Luchthavenbesluit Eindhoven: kaart vogelbeheersgebied (plangebied blauw omlijnd)
Geen van deze categorieën wordt binnen het plangebied mogelijk gemaakt. Het planvoornemen vormt dan ook geen belemmering ten aanzien van het vogelbeheersgebied van Eindhoven Airport.
3.2.5 Bakens luchthaven Eindhoven en radarverstoringsgebied vliegbasis Volkel
Bij het bepalen van de maximaal toegestane bouwhoogte in het bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de bakens van luchthaven Eindhoven en het radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.
Bakens luchthaven Eindhoven
Op en nabij de luchthaven Eindhoven zijn bakens aanwezig om de richting van het vliegverkeer (zowel horizontaal als verticaal) te kunnen volgen:
- een VDF baken: Vertical Directional Finder. Dit is een hulpmiddel voor de luchtverkeersleiding om de richting te kunnen bepalen van het vliegtuig waarmee op dat moment wordt gecommuniceerd.
- een NDB; Non Directional Beacon. Dit wordt door vliegtuigen gebruikt als navigatiehulpmiddel op luchtroutes. Het is een bakenzender die een radiosignaal uitzendt dat door een peilontvanger in het vliegtuig wordt opgevangen. Hierdoor wordt de richting van het signaal ten opzichte van het vliegtuig bepaald. Door de richting van twee verschillende bakens te peilen kan de piloot zijn/haar positie bepalen.
De toetsingsgebieden liggen voor VDF geheel over het plangebied, maar hebben gezien de maximaal toegestane bouwhoogte geen consequenties.
Afbeelding hoogtebelemmeringen bakens nabij luchthaven Eindhoven. Blauwe lijnen = VDF
Radarverstoringsgebied Volkel
Om het ongestoord functioneren van radar- en communicatie-apparatuur op de vliegbasis Volkel te waarborgen ligt er rond deze vliegbasis een cirkel met een straal van 50 nautische mijl (= 27,8 km), gemeten vanaf de positie van de radar. Binnen dit radarverstoringsgebied moet voor ieder obstakel hoger dan 65 meter worden berekend of er verstoring van de radar optreedt. Onderhavig plangebied ligt niet binnen dit radarverstoringsgebied.
Uitsnede uit kaart hoogtebelemmeringen. Blauwe lijnen = radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie
De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer deze in 2021 wordt ingevoerd.
In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat langetermijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
3.3.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
De Interim omgevingsverordening is vastgesteld door Provinciale Staten op 25 oktober 2019 en vervangt een aantal provinciale verordeningen:
- provinciale milieuverordening;
- verordening natuurbescherming;
- verordening ontgrondingen;
- verordening ruimte;
- verordening water;
- verordening wegen.
Om straks klaar te zijn als de Omgevingswet in werking treedt, heeft de provincie eerst een Interim omgevingsverordening vastgesteld. Het is een 'Interim' omgevingsverordening om zo te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de 'definitieve' omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet.
De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de huidige wetgeving en moet aan de wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld bij de opbouw en de digitale vormgeving).Deze Interim omgevingsverordening voegt de bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen.
In de Interim omgevingsverordening staan regels voor:
- Burgers en bedrijven: dit zijn zogenaamde rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. Deze regels bevatten voorwaarden om zo'n activiteit te verrichten en geven ook aan of je bijvoorbeeld eerst een melding moet doen voordat je mag beginnen.
- Bestuursorganen van de overheid: dit zijn zogenaamde instructieregels. Met deze regels kan de provincie een opdracht geven aan gemeenten over onderwerpen die zij in het bestemmingsplan moeten opnemen of aan het waterschap over de manier waarop ze hun taken uitvoeren.
Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven
Het gaat hier om regels die naast een eventuele vergunningplicht gelden. Er zijn in de Interim Omgevingsverordening voor de volgende thema's rechtstreekse regels opgenomen: grondwaterbescherming, grondwateronttrekking, bodemsanering, stortplaatsen, ontgrondingen, varend ontgassen, stiltegebied, wegen, natuur en landbouw. De meeste van deze regels waren eerst opgenomen in de Provinciale milieuverordening, de Verordening wegen, de Verordening ontgrondingen en de Verordening natuurbescherming.
Uitsnede kaart 3 'stedelijke ontwikkeling'
Toepassing plangebied
Het plangebied is gelegen in het 'Stedelijk gebied' volgens kaart 3 van de Interim omgevingsverordening. Hiervoor gelden de regels zoals vervat in artikel 3.42 (duurzame stedelijke ontwikkeling).
Artikel 3.42 Duurzame stedelijke ontwikkeling
Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken en het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.
Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
- bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
- bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie en verouderde stedelijke gebieden;
- geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
- houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
- geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
- draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.
Dit project is een goed voorbeeld van zorgvuldig ruimtegebruik, omdat er sprake is van sloop-nieuwbouw binnen bestaand stedelijk gebied. De bestaande bebouwing wordt gesloopt en daarvoor komt nieuwe woningbouw in de plaats. In paragraaf 3.2.2 is reeds ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking. Voor het overige is in deze ruimtelijke onderbouwing gemotiveerd dat sprake is van een ontwikkeling die voldoet aan de voorwaarden voor een duurzame stedelijke ontwikkeling. In Hoofdstuk 5 is ingegaan op de waterparagraaf en paragraaf 3.7 bevat de kaders over verkeer en parkeren.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Interimstructuurvisie 2009
In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.
Gebruik van de ruimte
De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik.
Het plangebied is op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie aangeduid voor de functies wonen, werken, onderwijs en zorg en opvang. Deze gronden zijn primair bedoeld voor wonen, inclusief alle afgeleide wijk- en buurtgerichte functies op het gebied van (middelbaar-/ basis-) onderwijs, zorg, opvang, cultuur, religieuze voorzieningen, ontspanning en vrije tijd, groen (o.a. buurt- en wijkparken, sportfaciliteiten en -velden, buurtontmoetingsruimten), detailhandel en werken (woonwerkcombinaties en kleine bedrijven met milieucategorie 1, 2 en gedeeltelijk 3).
Deze functies zijn noodzakelijk voor het functioneren van een gebied als woongebied. Zij vallen dus onder deze definitie en worden niet afzonderlijk in beeld gebracht, mede omdat hun ruimtebeslag relatief beperkt is. Deze ontwikkeling voorziet in een woonfunctie en commerciële functies en is daarmee dan ook in overeenstemming met de Interimstructuurvisie.
Interimstructuurvisie Eindhoven, 2009: Gebruik van de ruimte (plangebied rood omcirkeld)
3.4.2 Ontwikkelvisie Woensel West
Op 12 juni 2007 heeft de gemeenteraad de 'Stedenbouwkundige ontwikkelingsvisie Woensel West' vastgesteld. Deze visie is vertaald in het bestemmingsplan "Woensel West 2013".
Onderhavig plan heeft betrekking op fase 3 en 4 van Plan Celsius en omvat het laatste concrete bouwplan ter voltooiing van het Plan Celsius. De stedenbouwkundige structuur is in samenhang met de vorige 2 fases tot stand gekomen, zoals in paragraaf 2.2 is toegelicht.
3.4.3 Bestemmingsplan Woensel West 2013
Ter plaatse van onderhavig plangebied geldt het bestemmingsplan "Woensel West 2013", dat is vastgesteld door de gemeenteraad op 25 juni 2013.
In het bestemmingsplan "Woensel West 2013" heeft het plangebied de bestemming 'Woongebied - Uit te werken'. Aan de Edisonstraat en het Celsiusplein is een functieaanduiding 'gemengd' opgenomen die ook andere functies dan wonen binnen het bestemmingplan toestaat. Tevens geldt daar een maximale bouwhoogte van 12 meter.
De uit te werken bestemming bevat uitwerkingsregels. Aan deze uitwerkingsregels kan deze ontwikkeling - zoals deze nu tot stand is gekomen - niet voldoen, waardoor een nieuw bestemmingsplan moet worden vastgesteld. Ook wordt een gedeelte van de hierboven genoemde functieaanduiding 'gemengd' meegenomen in dit bestemmingsplan. Gebleken is dat er te weinig aanbod detailhandel beschikbaar is voor kleine winkeliers die zich willen vestigen aan de Edisonstraat. Daarom wordt met dit bestemmingsplan de mogelijkheid voor detailhandel uitgebreid, om daarmee de lokale wijkeconomie en leefbaarheid te versterken.
Uitsnede bestemmingsplan Woensel West 2013 (plangebied rood omlijnd)
3.5 Volkshuisvesting
3.5.1 Regionaal beleid: afsprakenkader Wonen 2017
Samen staan de negen gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven(SGE) aan de lat om een woon- en leefklimaat van hoge kwaliteit te realiseren en de veranderende kwalitatieve en kwantitatieve vraag zo goed mogelijk te bedienen. Dit is een voorwaarde voor een aantrekkelijke vestigingsplek voor nieuwe inwoners en om te kunnen blijven concurreren met andere (inter)nationale topregio's. Dit gaat niet alleen. We hebben elkaar maar vooral bewoners en partners, zoals corporaties, ontwikkelaars, beleggers, bouwondernemingen en makelaars, nodig. Die investeren mee in de kwaliteit van de regio en het woonklimaat. Als samenwerkende partners in een creatieve regio zoeken we daarbij ook naar mogelijkheden om innovaties in het bouwproces te realiseren.
Het Regionaal Ruimtelijk Overleg (gemeenten, provincie) heeft op 13 december 2017 het 'Afsprakenkader Wonen 2017' bekrachtigd dat door de afzonderlijke negen gemeenteraden is vastgesteld. Hierin zijn o.a. de volgende afspraken over woningbouwontwikkelingen opgenomen:
- We geven ruim baan aan initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding. Dit betreft de locaties binnen het bestaand stedelijk gebied zoals dat is aangegeven in de provinciale Verordening Ruimte 2014.
- Alle overige initiatieven stemmen we op elkaar af, waarbij geldt dat we geen nieuwe uitleglocaties ontwikkelen, tenzij. Het regionaal portefeuillehoudersoverleg neemt hierover een unanieme beslissing Uitleglocaties liggen buiten het bestaand stedelijk gebied zoals aangegeven in de provinciale Verordening Ruimte 2014.
- In principe beschouwen we de kwantitatieve provinciale prognoses 2017 als richtinggevend op het niveau van het Stedelijk Gebied. Hierbij maken we zo optimaal mogelijk gebruik van de ruimte die de Brabantse Agenda Wonen biedt. Door de woningbouwontwikkelingen goed te monitoren kunnen we ingrijpen op het moment dat dat nodig is en voorkomen we dat goede plannen voor de korte termijn (2021) worden tegengehouden op basis van de programmering op langere termijn (2030). Hierdoor ontstaat meer ruimte om snel in te kunnen spelen op marktontwikkelingen.
- Het Stedelijk Gebied Eindhoven heeft een bestuursopdracht voor de aanpak van een negental majeure projecten gegeven. Het onderdeel programmering kan echter volgens het coördinatieteam op dit moment niet voldoende worden uitgewerkt. Hiervoor heeft zij kaders in de vorm van een regionale visie op wonen en bijbehorende marktonderzoek(en) nodig. Deze visie wordt 2e helft 2019 verwacht. Het merendeel van de majeure projecten kan daar niet op wachten omdat er enerzijds behoefte is aan deze woningen en anderzijds bestemmingsplannen geactualiseerd, gewijzigd dan wel opgesteld moeten worden. Daarom is in het portefeuillehoudersoverleg van 26 oktober en 21 december 2017 besloten het onderdeel programmeren, voor nu uit de Bestuursopdracht te halen en ten aanzien van de locaties planologische voorwaarden in de nieuwe bestemmingsplannen mee te geven.
In het Afsprakenkader 2017 is aangegeven welke plannen regionaal afgestemd worden. Via het coördinatieteam worden deze plannen aan het portefeuillehouders- overleg voorgelegd. De provincie ziet er op toe dat de plannen regionaal afgestemd worden, wanneer bij het vooroverleg blijkt dat dat niet het geval is worden de plannen door de provincie niet in behandeling genomen.
Voor de majeure projecten betekent dit dat bij een nieuw bestemmingsplan van meer dan 75 woningen in stedelijke kernen en in landelijke kernen meer dan 25 woningen, deze regionaal afgestemd dient te worden.
3.5.2 Gemeentelijk beleid
Woonvisie
De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee maken we de richting waarin we ons willen ontwikkelen duidelijk aan de stad, haar bewoners en alle partijen die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad.
Ambitieuze stad
Eindhoven groeit en dat creëert een nieuwe vraag naar wonen. Eindhoven wil verder verstedelijken. Onder stedelijkheid wordt verstaan een gemengde en gevarieerde omgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En een stad die tegelijk ook groen en gemoedelijk blijft.
Eindhoven staat voor de unieke kans om de stad als geheel, en het gebied binnen de Rondweg in het bijzonder, de komende jaren te laten groeien. Verwacht wordt dat het inwonersaantal van Eindhoven de komende 10 jaar fors zal toenemen, harder dan de prognoses nu voorspellen. De bijzondere bevolkingsopbouw van Eindhoven (een relatief jonge bevolking) draagt daaraan bij. Die groei moet ook op het vlak van wonen gefaciliteerd worden.
Het streven is om tot 2030 minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen de Rondweg te realiseren. Voor het gebied binnen de Rondweg staan met projecten als Strijp S, Stations- omgeving, NRE en Philips Lighting in deze periode al circa 5.000 nieuwe woningen in de planning. Daarnaast is de wens dat boven winkels wooneenheden worden gerealiseerd en kantoren worden omgebouwd tot woningen. Hierin is de markt aan zet.
Eindhoven formuleert in deze Woonvisie geen concreet woningbouwprogramma, gegoten in cijfers en categorieën. Dat zou niet passen bij de rol van een gemeente anno 2015. De markt krijgt de ruimte om gewenste ontwikkelingen te realiseren. Zonder op voorhand aan te geven wat-waar-wanneer gebouwd moet worden. Daartoe wordt gebruik gemaakt van een model voor de onderbouwing van de wenselijkheid van nieuwe initiatieven. Van initiatiefnemers (projectontwikkelaars, corporaties, gemeentelijke grondexploitaties) wordt gevraagd om in te gaan op een aantal punten zoals bijvoorbeeld het marktsegment, het woonmilieu en de periode van oplevering.
Solidaire stad
Eindhoven is een samenleving, waarvan iedereen onderdeel is. De meeste inwoners kunnen zelfstandig hun plaats vinden in die samenleving, sommigen hebben een steuntje in de rug nodig. Er wordt voor gezorgd dat er voor hen een vangnet is.
Er is oog voor mensen in lastige situaties: asielzoekers, daklozen, mensen in psychische nood en ex-gedetineerden. Door de decentralisatie in de zorg moeten meer mensen met een beperking een plek in de wijk vinden. De vergrijzing zet de komende jaren stevig door. Veel ouderen, met of zonder zorgvraag, zullen langer thuis blijven wonen. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie in bepaalde wijken is ongewenst.
De sociale woningvoorraad is onderdeel van de sociale basisinfrastructuur. In theorie is in Eindhoven de sociale woningvoorraad in balans met de doelgroep. Twee ontwikkelingen vragen echter om aandacht: de samenstelling van de sociale woningvoorraad en de positie van de 13.500 huishoudens met een middeninkomen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe woningwet 2015 moeten woningcorporaties hun woningen 'passend toewijzen'. Minimaal 80% van de vrijkomende sociale huurwoningen moet aan huishoudens met een laag inkomen worden toegewezen. Daarnaast is er ruimte om 10% van de woningen toe te wijzen aan huishoudens met een middeninkomen. De resterende 10% sociale huurwoningen mogen woningcorporaties vrij toewijzen, maar daarbij moeten zij wel voorrang geven aan mensen die door bijvoorbeeld fysieke of psychische beperkingen moeilijk aan voor hen passende huisvesting kunnen komen.
Het aantal eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens groeit. Dit betekent een grote uitdaging. Niet alleen in woonwensen maar ook in betaalbaarheid, want alleen wonen is relatief duur. Er wordt ingezet op transformatie en ander gebruik. Bij de transformatie van grotere kantoren, zorg- en onderwijsgebouwen kunnen (collectief) particulier opdrachtgeverschap en nieuwe woonconcepten een oplossing bieden. Ook het gebruik van eengezinswoningen door bijvoorbeeld twee eenpersoonshuishoudens, met name in het gebied buiten de Rondweg, behoort tot de mogelijkheden.
Innovatieve stad
Partijen worden uitgedaagd om klantgeoriënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. En ook in de aanpak van de bestaande voorraad en in de transformatie van kantoren en zorggebouwen is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen.
Een andere ontwikkeling is het zogenaamde flexwonen. Tot voor kort kende de woningmarkt een vrij overzichtelijk aanbod: koop- of huurwoningen, zelfstandige of onzelfstandige woonruimten, grondgebonden woningen of appartementen. Maar de vraagkant is de afgelopen jaren sterk veranderd. Er komen steeds meer groepen die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte. Denk bijvoorbeeld aan studenten, expats, arbeidsmigranten, mensen die een echtscheiding achter de rug hebben, ex-gedetineerden en mensen die uit een opvangvoorziening komen. Deze mensen zijn op zoek naar goede tijdelijke huisvesting, met passende voorzieningen, die snel beschikbaar is en tegen een prijs die past bij hun budget. Dit flexwonen wordt een belangrijke nieuwe woonvorm in Eindhoven. Het biedt tevens kansen voor de transformatie van leegstaand vastgoed.
In de koopsector krijgen inwoners zoveel mogelijk invloed op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door het stimuleren (collectief) particulier opdrachtgeverschap. Zelf bouwen mag niet alleen bereikbaar zijn voor de huishoudens met een hoger inkomen. Ook in de huursector is er sinds de herziening van de Woningwet meer aandacht voor mede-eigendom en zelfbeheer, bijvoorbeeld via het model van wooncoöperaties. Wooncoöperaties zijn een soort tussenvorm van huur en koop.
3.5.3 Woningbouwbehoefte
Kwalitatieve behoefte
Uit het meest recente regionaal woningmarktonderzoek (2018) blijkt dat er nog een grote behoefte is aan sociale huurwoningen. In het huursegment zijn de grootste tekorten in de betaalbare huurprijsklasse (€418 tot €711). In absolute zin is dit het grootste theoretische tekort in alle prijsklassen van zowel huur als koop. Daarnaast blijkt uit dit onderzoek dat een theoretisch tekort aan appartementen in alle subregio's zichtbaar is. In Eindhoven is het theoretisch tekort naar appartementen groter.
Het oorspronkelijke plan voor Plan Celsius, dat met een uit te werken woonbestemming in het bestemmingsplan Woensel West 2013 is vastgelegd, omvatte de sloop van 394 woningen en de bouw van maximaal 400 nieuwe woningen. In fase 1 en 2 zijn reeds 226 woningen gerealiseerd en fase 3 en 4 van Plan Celsius omvat de sloop van 196 woningen en de nieuwbouw van maximaal 230 woningen. Dit is een toevoeging van maximaal 56 wooneenheden ten opzichte van het oorspronkelijk aantal geplande woningen.
Voorliggend plan betreft daarnaast een herstructureringsopgave in het binnenstedelijk woonmilieu, waarbij verouderde sociale huurwoningen worden vervangen door goedkope tot middeldure nieuwe sociale huurwoningen. Gelet op deze afspraken voorziet dit plan in de kwalitatieve behoefte.
Kwantitatieve behoefte
Uit het bovenstaande (onder woningbouwprogramma) blijkt dat ook kwantitatief voldoende ruimte is om deze woningen te realiseren. Bovendien is de locatie gelegen binnen het 'bestaand stedelijk gebied' zoals aangegeven in de provinciale Interim omgevingsverordening Noord-Brabant en gaat het hier om herstructurering van het gebied. Daarmee past het binnen de afspraken voor woningbouwontwikkelingen.
Deze ontwikkeling voorziet zowel in een kwalitatieve behoefte als kwantitatieve behoefte.
3.5.4 Kamerverhuur en woningsplitsing
Op 12 juni 2018 heeft de gemeenteraad het paraplubestemmingsplan 'parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing' vastgesteld. Tot het moment van inwerkingtreding van dit paraplubestemmingsplan, werd via de huisvestingsverordening voorkomen dat woningen zonder vergunning werden gesplitst, omgezet, onttrokken en samengevoegd. Hoewel kamerverhuur en woningsplitsing verschillend zijn en andere toetsingskaders kennen, hebben beiden wel een zelfde soort ruimtelijk effect op de omgeving en is het wenselijk om deze initiatieven soortgelijk te reguleren in bestemmingsplannen. Door de regeling in het paraplubestemmingsplan wordt kamerverhuur en woningsplitsing voortaan via één vergunning (omgevingsvergunning) geregeld. Deze regeling moet in opvolgende bestemmingsplannen zoals het onderhavige worden overgenomen om geldend te blijven voor het betreffende plangebied. Om die reden is de regeling uit dit paraplubestemmingsplan in dit bestemmingsplan overgenomen.
3.6 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden
3.6.1 Archeologie
De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012', dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise.
De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd. Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.
De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart die is vastgesteld in 2008. In het beleidsplan is elk archeologisch gebied op de waardenkaart in een van de categorieën I t/m IV ingedeeld (archeologisch monument, gebied met archeologische waarde, gebied met hoge archeologische verwachting of gebied met middelhoge archeologische verwachting. Voor de rest van het grondgebied van de gemeente geldt een lage of geen archeologische verwachting, categorie V. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.
Uitsnede uit de Archeologische Waardenkaart van de gemeente Eindhoven 2008. De archeologische waardevolle en verwachtingsgebieden zijn rood gerasterd. Het plangebied blauw omcirkeld.
Toepassing plangebied
Zoals op de archeologische waardenkaart van de gemeente Eindhoven is te zien is het plangebied niet aangeduid als een archeologisch waardevol of verwachtingsgebied. Dat betekent dat het gebied te typeren is als een gebied van Categorie V. Een dergelijk terrein heeft een lage of geen archeologische verwachting. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is in deze gebieden niet noodzakelijk, tenzij het gaat om een MER-plichtig project of een project dat onder de Tracéwet valt. Van een dergelijk project is in dit geval geen sprake. Een archeologisch onderzoek kan dan ook achterwege blijven.
3.6.2 Cultuurhistorie
Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen.
Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.
Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart (plangebied met blauw omlijnd)
Toepassing plangebied
Het plangebied is niet gelegen binnen cultuurhistorisch waardevolle elementen, zoals op navolgende uitsnede is weergegeven. De bestaande bebouwing wordt dan ook gesloopt en vervangen door nieuwbouw met een nieuwe stedenbouwkundige structuur.
Een gedeelte van de Edisonstraat ten zuidoosten van het plangebied is aangegeven als 'Historische wegenstructuur voor 1900'. De Edisonstraat is reeds lange tijd aanwezig in het straatbeeld. De weg is reeds gekarteerd op een topografische kaart uit 1850 en liep destijds tussen de gehuchten Lijmbeek en Acht door de Woenselsche Heide. Met de bouw van Woensel West is de Edisonstraat ter hoogte van het plangebied omgeleid. Op deze plek zal volgens het planvoornemen het Celsiusplein worden gerealiseerd.
Het aspect cultuurhistorie heeft geen belemmeringen voor het planvoornemen.
3.7 Verkeer En Parkeren
3.7.1 Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten via de Drebbelstraat-Reaumurstraat, Celsiusstraat, Brugmanstraat en Newtonstraat. Via Edisonstraat wordt het plangebied verder naar het zuidoosten ontsloten in de richting van de ring van Eindhoven (Marconilaan). In het noordoosten wordt het gebied via de Pieter Zeemanstraat of Lorentzstraat ontsloten op Boschdijk.
Het oorspronkelijke wegenpatroon is en wordt door Plan Celsius enigszins veranderd. Zo zullen in fase 3 en 4 Celsiusplein, Fahrenheitstraat en de Jan van der Heijdestraat (wat ook een plein wordt) alleen toegankelijk zijn voor langzaam verkeer. Ook de smalle stegen tussen de woonblokken zullen alleen toegankelijk zijn voor langzaam verkeer. De Drebbelstraat-Reaumurstraat en Brugmanstraat zullen dienen als ontsluitende wegen voor zowel het plangebied als de bestaande woningen en fase 2 van Plan Celsius. Via deze straten zijn de parkeerhoven aan de randen van het plangebied en achter de woonblokken bereikbaar.
Het plan voorziet in de herstructurering van een bestaand woongebied, waarbij 196 woningen worden gesloopt en maximaal 230 woningen nieuw worden gebouwd met enkele kleinschalige (commerciële) buurtvoorzieningen. In het stedenbouwkundig ontwerp zijn vooralsnog 214 woningen gepland. Gelet hierop is slechts een geringe toename van verkeer te verwachten en zal dit niet tot problemen leiden voor de bestaande wegenstructuur in de buurt. De omliggende straten Burgmanstraat, Newtonstraat en Reaumurstraat blijven in de huidige staat. De Drebbelstraat en Celsiusplein worden wel vernieuwd met dit planvoornemen. Navolgende uitsnede maakt de toekomstige verkeerssituatie duidelijk.
Uitsnede parkeren en verkeer toekomstige situatie fase 3 en 4 Plan Celsius
3.7.2 Parkeren
Het uitgangspunt voor het parkeren is parkeren op eigen terrein. Het stedenbouwkundig ontwerp voorziet vooralsnog in de realisatie van 214 wooneenheden en (commerciële en maatschappelijke) buurtvoorzieningen. Parkeren vindt plaats in zogenaamde parkeer 'pockets' (parkeerkoffers), langsparkeren en dwarsparkeren.
Afgelopen jaar heeft de gemeente haar parkeernormen herzien en aangescherpt naar de huidige inzichten en verwoord in 'Actualisatie Nota Parkeernormen 2019' d.d. 24-09-2019. De actuele normen verschillen met name in de doorrekening van dubbelgebruik, scheiding bezoekers- en bewoners parkeren en de mogelijkheid tot mobiliteitscorrectie. De actuele parkeernota vormt voor dit plan de basis voor de huidige parkeeropgave van "Plan Celsius", fase 3 en 4.
Ten behoeve van dit project is een mobiliteitsplan uitgevoerd. Dit Mobiliteitsplan is als Bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd. Hierna volgen de belangrijkste bevindingen.
Het plan voorziet in 275 parkeerplaatsen, verdeeld over verschillende parkeerpockets en de parkeerplaatsen langs de omliggende straten. Er zijn zes parkeerpockets voorzien aan de achterzijde van de woningen, en deze parkeerplaatsen zijn bereikbaar via de omliggende wegen (Brugmanstraat, Newtonstraat, Reaumurstraat). Daarnaast is er ruimte gereserveerd waar 30 parkeerplaatsen gerealiseerd kunnen worden. Deze worden echter pas mogelijk gemaakt indien de situatie in de omgeving daar naar vraagt en er meer duidelijk is m.b.t. de parkeerbehoefte. Zo wordt voorkomen dat er te veel parkeerplaatsen gerealiseerd worden wat ten kosten zou gaan van de kwaliteit van de openbare ruimte.
Overzicht parkeerplaatsen Plan Celsius fase 3 en 4
Er zijn 208 parkeerplaatsen voorzien in de pockets (lichtblauwe kleur), 67 langsparkeerplaatsen in de straten (donkerblauwe kleur) en er zijn 34 reserveparkeerplaatsen (groene kleur) opgenomen. Indien er in de toekomstige situatie vraag komt naar extra parkeerplaatsen in het plangebied zal deze vraag integraal in Celsius worden opgelost.
Gelet op het voorgaande zal het plan voldoen aan de gestelde parkeernormen van de gemeente Eindhoven.
3.8 Groen
3.8.1 Groenbeleidsplan
Op 31 januari 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is (functies als uitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. De doelen van het Groenbeleidsplan 2017 zijn:
- richting geven aan ontwikkelingen en ambities formuleren;
- faciliteren van de ontwikkeling van Eindhoven als gezonde, klimaat adaptieve en groene stad om zo de vitaliteit en het welzijn van haar bewoners naar een hoger plan te kunnen brengen;
- aanknopingspunten bieden voor beheer en inrichting;
- groen en groenontwikkelingsmogelijkheden voor Eindhoven duurzaam veiligstellen waar het moet en flexibiliteit bieden waar het kan;
- partners in de stad inspireren en stimuleren: inwoners, bedrijfsleven, kennis- en onderwijsinstellingen en overheid.
Het Groenbeleidsplan 2017 zal na vaststelling van kracht blijven tot de gemeenteraad anders beslist; het streven is een geldigheid van 10 jaar of langer. Het plan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.
In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.
Uitsnede 'Ruimtelijke Strategieënkaart' (plangebied blauw omlijnd)
Toepassing plangebied
In 'stad, rood beeldbepalend' richt het groenbeleid zich op een bepaalde verweving van groen tussen rood. Dat wil zeggen dat groen een ondersteunende functie heeft ten opzichte van de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is erop gericht deze groene elementen of functies te behouden. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen.
Binnen de aangeduide groenarme buurten, waaronder Woensel-West, wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal. In deze derde en vierde fase van Plan Celsius wordt het plangebied - net als bij fase 1 & 2 - dusdanig verkaveld dat er een sterk openbaar gebied ontstaat. Zo zullen de pleinen en stegen voorzien worden van veel groen.
Het Celsiusplein zal bestaan uit 2 delen, één pleingedeelte en een woonhofgedeelte. Het pleingedeelte zal enkele platanen gaan bevatten om het plein van schaduwplekken te voorzien. Het woonhofgedeelte zal bestaan uit meer openbaar groen in de vorm van bijvoorbeeld groenbakken met vaste plantenmengsels, -stroken en hagen. Het Van der Heijde Hof wordt beplant met twee bomenrijen van gemengd sentiment. Het buitenhof bij de Newtonstraat wordt ingericht met hagen en bomen en speelruimte en zitplekken. De drie openbare ruimteplekken zullen dienen als een 'groene long' die centraal door de nieuwe buurt loopt. Aan deze 'groene long' worden smalle stegen gesitueerd. Deze stegen worden voorzien van veel groen in de vorm van groene gevels, geveltuintjes en ander aankledingsgroen. De omliggende straten - daar waar de auto mag komen - worden voorzien van nieuwe jonge bomen.
In de huidige situatie bevat het plangebied - op het huidige Celsiusplein en enkele bomen langs wegen na - weinig groen. Het Celsiusplein bestaat in de huidige situatie uit speeltoestellen, enkele bomen en struiken. In vergelijking met de toekomstige situatie wordt het aandeel groen in de buurt aanzienlijk verhoogd waardoor richting gegeven wordt aan de ambities van het Groenbeleidsplan 2017. Zo worden 75 nieuwe bomen aangeplant en wordt circa 1.120 m² groen toegevoegd. Hiermee wordt voldaan aan het Groenbeleidsplan 2017.
In het plan worden 194 woningen gesloopt en maximaal 230 woningen teruggebouwd. Dit betekent een toevoeging van het aantal woningen van maximaal 36.
Het beplantingsplan zoals dat op de beplantingstekening van het DOSP is vastgelegd laat zien dat in het nieuwe plan 2941 m2 groen wordt aangeplant. De huidige situatie kent veel verharding, op een enkele boom na is enkel de speelvoorziening op het Newtonplein en Celsiusplein omrand met groen. Dit is 817 m2 groen totaal. Dit betekent dat de toevoeging van het groen ruimschoots wordt gehaald. Verder is alles vergelijkbaar zoals in de vorige fases en wordt het gemeentelijk handboek en gemeentelijke details gevolgd. De beplanting in heel Celsius is gebaseerd op het vergroenen van de omgeving en de bevordering van biodiversiteit en seizoen beleving.
Gelet op het bovenstaande kan worden gesteld dat de doelstelling voor 8 m2 toegevoegd groen per toegevoegde woning conform het format Groenplan ruimschoots wordt gehaald.
Bovenaanzicht voorlopig stedenbouwkundig ontwerp met beoogde groeninvulling
3.8.2 Verordening bomen
Op 7 april 2015 heeft de gemeenteraad de Verordening Bomen 2015 vastgesteld. Deze is op 24 augustus 2016 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels Bomen samen, vervangen het onderdeel houtopstanden uit de Algemene Plaatselijke Verordening, het Bomenbeleidsplan 2008 en de Nota Niet kappen tenzij.
Het bomenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: behoud, versterking en ruimte voor dynamiek. Eindhoven wil een aantrekkelijke groene stad zijn en blijven. Bomen spelen daarbij een voorname rol. Een hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en recht doet aan het groene imago van de stad is waar de gemeente naar streeft. Duurzaam behoud van de groene signatuur staat voorop. Het bomenbestand dient echter ook aan te sluiten op intensief gebruik van de openbare ruimte en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent soms dat in een bepaalde situatie andere belangen preferabel zijn en bomen moeten wijken. Het bomenbeleid voorziet in die gevallen in de mogelijkheden tot mitigatie en compensatie.
Groene kaart
Een belangrijk onderdeel van de Verordening Bomen is de Groene Kaart. Het is een topografische kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstand. De Groene Kaart bevat verschillende categorieën houtopstanden. Voor bomen in gemeentelijk eigendom (publiek eigendom) kent de Groene Kaart zes categorieën:
- Monumentale bomen;
- Waardevolle bomen;
- Basisbomen;
- Bomen hoofdstructuur;
- Bomen nevenstructuur;
- Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend.
De Groene Kaart kent daarnaast voor bomen in particulier eigendom (privaat eigendom) drie categorieën:
- Waardevolle bomen;
- Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend;
- Bomen op percelen van 500 m2 of groter.
Voor het vellen van een houtopstand die deel uit maakt van tenminste één van deze categorieën is, behoudens een aantal vrijstellingen, een omgevingsvergunning verplicht.
Nadere regels
De Verordening is uitgewerkt in nadere regels Bomen. Deze zijn op 19 juli 2016 vastgesteld door het college en op 4 augustus 2016 in werking getreden. De beleidsregels geven inzicht in de wijze waarop het college gebruik maakt van de aan haar in de Verordening toegekende bevoegdheden tot het aanwijzen en plaatsen van houtopstanden op de Groene Kaart. Tevens zijn richtlijnen uitgewerkt voor omgang met overlast, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de weigeringsgronden bij beoordeling van de kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in houtopstanden.
In het onderhavig plangebied zijn op de Groene kaart naast een aantal basisbomen, ook enkele waardevolle gemeentelijke bomen en waardevolle particuliere bomen aangeduid. De waardevolle gemeentelijke bomen en basisbomen in de bomenhoofdstructuur langs de Newtonstraat, Stephensonstraat en Edisonstraat vallen net buiten de grens van het onderhavige plan, maar kunnen vanwege de invloedsfeer van het bomenbeleid een aandachtpunt zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Ten behoeve van de kap dan wel het behoud van de bomen binnen en direct rondom het plangebied zijn de bomen beoordeeld op kwaliteit. De resultaten van deze beoordeling zijn als Bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd.
Kwaliteit bomen in omgeving
Deze gegevens zijn vervolgens gebruikt voor de Bomen Effect Analyse. Uit de onderzoeken is gebleken dat bepaalde bomen binnen het plangebied moeten worden gerooid ter voltooiing van het projectvoornemen. Deze bomen zijn op voorgaande afbeelding met een kruis erdoor weergegeven. De overige (wel) te behouden bomen zijn geanalyseerd. De resultaten van dit onderzoek zijn gerapporteerd en als Bijlage 3 bij de toelichting gevoegd. Hieronder volgt allereerst de onderbouwing waarom bepaalde bomen worden geveld. Daarna worden de belangrijkste resultaten uit de onderzoeken behandeld.
Vellen bomen
In de stedenbouwkundige verkenning is mogelijke inpassing van bestaande bomen alsmede mogelijke inpassing van het bestaande bouwblok aan het Celsiusplein onderzocht. Het maken van een goede stedenbouwkundige ruimte waarin de afmetingen van het plein en de hoogte van de pleinwand in goede verhouding staan, heeft geleid tot een kanteling in de oriëntatie van het huidige plein. Het plein wordt vergroot in de diepte en kan hierdoor een verbinding maken met het aangrenzende hof en een sterke nieuwe langzaam verkeersroute voorzien van Woensel naar Vredeoord. De pleinwanden komen dichter bij elkaar te staan, de doorgaande wegen vervallen en het contact tussen de pleinwanden wordt vergroot. Inpassing van zowel het bestaande bouwblok aan het Celsiusplein als de vijf zeer behoudenswaardige plantanen (waardevolle gemeentelijke bomen volgens de Groenkaart) in de zijstraten Fahrenheitstraat en Celsiusstraat alsook de twee behoudenswaardige bomen en drie niet behoudenswaardige bomen op het Celsiusplein (basisbomen) leidde tot een substantiële verslechtering van de stedenbouwkundig kansen voor de nieuwe ontwikkeling.
Omdat de bomen op hun huidige locatie stedenbouwkundig niet in te passen zijn is daarnaast nog onderzocht of ze te verplaatsen zijn naar een andere locatie op het nieuwe plein. Stedenbouwkundig gezien zouden ze namelijk op een andere locatie en in een andere configuratie wel op het plein in te passen zijn. Echter betreft het zeer oude bomen, die in de huidige situatie wortels hebben die tot ver onder de aangrenzende tuinen en woningen doorlopen. Tevens valt op dat de bomen in de huidige situatie schuin in hun plantvak staan. Het huidige wortelpakket zorgt voor de stabiliteit van deze bomen. Bij het verplanten van deze bomen kan éénzelfde situatie op de nieuwe locaties niet worden nagebootst waardoor een gevaarlijke situatie ontstaat. Dit alles betekent dat de slagingskans van het verplanten zeer klein is. Er is daarom besloten om niet te investeren in het verplanten van de huidige platanen, maar om te investeren in het aanplanten van relatief grote nieuwe bomen die een goede kans krijgen om snel uit te groeien tot bomen die passen bij een plein met een buurtoverstijgende functie.
Bomen 1 tot en met 6
De projectinvloed is nihil, er is geen projectinvloed. De bomen staan aan de noordzijde van de Brugmanstraat. De herinrichting blijft beperkt tot de zuidzijde van de rijbaan. Met uitzondering van boom 4 is de toekomstverwachting van de bomen positief (> 15 jaar). Boom 4 betreft een risicoboom. De boom heeft een parasitaire zwamaantasting in de wortelaanzetten. De toekomstverwachting is laag. Duurzaam behoud is niet mogelijk. Dit is evenwel niet het gevolg van de herinrichting, maar wel het gevolg van de reeds aanwezige zwamaantasting.
Bomen 17 tot en met 20
De projectinvloed is nihil en/of zeer beperkt. Er vindt binnen de kroonprojectie van betreffende bomen geen civieltechnische herinrichting plaats. Het is wel mogelijk dat er enige beplantings- of groenreconstructie plaats gaat vinden. In dat geval biedt deze ook kansen voor een verbetering van de groeiplaats. De bomen 18, 19 en 20 hebben een positieve toekomstverwachting (> 15 jaar). Boom 17 wordt een toekomstverwachting van 10-15 jaar ingeschat. Het advies luidt de boomspiegel bij deze boom te verruimen.
Bomen 21, 22 en 26
De voorziene herinrichting heeft een aanzienlijke positieve projectinvloed. Voor de bomen geldt dat de groeiplaats aanzienlijk wordt verruimd. Boom 21 en 26 staan nu in een krappe boomspiegel in de verharding. Boom 26 wordt aan twee zijdes begrensd door verharding. Na de nieuwe herinrichting komen alle bomen in een groene ruimte te staan op een verruimde afstand van de verharding. De dichtstbijzijnde nieuwe afstand vanaf de rand van de verharding aan de noordzijde tot hart bomen bedraagt voor de bomen 21 en 22 circa 1,80 m. Aan de westzijde is de nieuwe afstand van de verharding ruimer, circa 2,10 m. Boom 26 komt volledig in een groene ruimte te staan. De bomen hebben een positieve toekomstverwachting. Gezien de positieve projectinvloed wordt de toekomstverwachting verhoogd.
Bomen 30, 31, 33, 35, en 36
De projectinvloed is nihil, er is geen projectinvloed. De bomen staan aan de oostzijde van de Newtonstraat. De herinrichting blijft beperkt tot die aan de westzijde van de rijbaan. De toekomstverwachting van de betreffende bomen is positief (> 15 jaar).
Boom 48
De projectinvloed is nihil, er is geen projectinvloed. De voorziene herinrichting blijft tot buiten de kroonproject van boom 48. Boom 48 heeft een positieve toekomstverwachting (> 15 jaar).
Daarnaast is een nadere analyse uitgevoerd waarin de bomen boomtechnisch zijn beoordeeld op basis van aanwijscriteria uit de Bomenverordening. De te behouden bomen worden op basis van de nadere analyse conform de aanwijscriteria uit de Bomenverordening als volgt gecategoriseerd:
- Bomen 1 tot en met 6: waardevol (mogelijk monumentaal);
- Bomen 38 tot en met 40 en bomen 46 en 47: waardevol;
- Alle overige bomen: basisboom.
Conclusie
De werkzaamheden hebben geen of beperkte invloed op de te behouden bomen binnen of in de directe omgeving van het plangebied. De vijf gemeentelijk waardevolle bomen aan de Fahrenheitstraat en Celsiusstraat en de vijf basisbomen ter plaatse van het Celsiusplein worden (gemotiveerd) gerooid en elders in het plan gecompenseert.
3.9 Detailhandel
De Metropoolregio Eindhoven heeft een detailhandelsvisie opgesteld. Hierin zijn de verschillende trends en ontwikkelingen van de regionale detailhandel beschreven. Vervolgens is een visie opgesteld, op basis waarvan concrete afspraken geformuleerd zijn. In de subregio's is vervolgens gewerkt aan subregionale detailhandelsvisies. Deze visies bieden een kader, maar vragen wel nog om lokale verankering. Dat is gebeurd in de gemeentelijke Detailhandelsnota. In deze paragraaf wordt ingegaan op de verschillende visies. De gemeenteraad heeft op 15 december 2015 ingestemd met de regionale en subregionale visies. In diezelfde raadsvergadering is ook de gemeentelijke detailhandelsnota vastgesteld.
3.9.1 Detailhandelsnota gemeente Eindhoven
Op 15 december 2015 is de Eindhovense detailhandelsnota "Wie kiest, wordt gekozen" vastgesteld. Zoals hiervoor beschreven heeft de detailhandelssector te maken met veel veranderingen. De veranderingen raken de consument, de ondernemer en de vastgoedeigenaar. Het is zaak om uit deze veranderingen een positieve impuls te halen. De veranderende markt zorgt immers ook voor nieuwe kansen die goede winkelgebieden verder kunnen versterken. Zeker voor een stad als Eindhoven is het belangrijk om gewenste initiatieven een plek te geven binnen de structuur. In de detailhandelsnota worden duidelijke keuzes gemaakt over waar welke vormen van detailhandel zijn toegestaan en waar niet. In de nota wordt eerst ingegaan op verschillende onderdelen. Vervolgens wordt per stadsdeel de positie en het perspectief van alle winkelcentra beschreven.
Beleid op onderdelen
Op onderdelen is de detailhandel aan grote veranderingen onderhevig. De volgende onderdelen zijn nadrukkelijk opnieuw tegen het licht gehouden:
Voormalige (buurt)winkelstrips
De toekomstwaarde van (buurt)winkelstrips staat, met name door het veranderde consumentengedrag, sterk onder druk. Dit uit zich in een toenemende winkelleegstand en functiewijziging. Beleidsmatig wordt hier dan ook niet ingezet op behoud van de winkelfunctie. Voor het nog aanwezige winkelaanbod in de perspectiefarme strip kan verplaatsing naar een nabijgelegen perspectiefrijk wijk- of buurtcentrum een optie zijn.
De gemeentelijke doelstelling is in ieder geval behoud van ruimtelijke kwaliteit en het voorkomen van verpaupering. Het heeft de voorkeur dat de "plek" voor de buurt behouden blijft. Ervaringen in Eindhoven (b.v. Genderdal) en elders in Nederland hebben uitgewezen dat de meest duurzame oplossingen meestal uit het gebied zelf afkomstig zijn. Ook hier is echter de initiële rol van de gemeente het faciliteren van het gesprek tussen de belanghebbenden. Vervolgens moeten er keuzes gemaakt worden voor toekomstig gebruik, mede afhankelijk van ligging en kwaliteit van de bebouwing en de potentie in de omgeving.
Winkelleegstand
Leegstand van winkelpanden heeft diverse oorzaken, bestaat al langer en is een zichtbaar gevolg van de dynamiek in het winkellandschap. Leegstand is in de visie van de gemeente Eindhoven een maatschappelijk probleem wanneer de veiligheid in het geding komt of een dermate grote invloed op de directe omgeving heeft dat hierdoor de vitaliteit van centrumgebieden onder druk komt te staan. Dat is immers niet altijd het geval. Zolang dat niet het geval is, is leegstand vooral een probleem van de eigenaar van het vastgoed.
Het belang van leefbaarheid en waar mogelijk beperken van (mogelijke) leegstand is een van de uitgangspunten van de detailhandelsnota. Dat wordt gedaan door in eerste instantie scherpe keuzes te maken over waar we welke vormen van detailhandel een plek bieden en dus ook waar niet. Ook blijven we winkellocaties ruim bestemmen zodat verandering van functie eenvoudig blijft.
Bijzondere initiatieven
In de toekomst kunnen en zullen zich kansen voordoen waarbij een nieuw (on brand) initiatief (Technologie, Design of Kennis), naar aard, reikwijdte en schaal, passend bij de ambities van Brainport Eindhoven zich wil vestigen op een locatie die daarvoor niet bestemd is. Een ondergeschikte vorm van detailhandel kan hier deel van uitmaken en valt dan ook buiten de daarvoor aangewezen locaties in de detailhandelsstructuur, zoals vastgelegd in deze nota. Het voorbeeld bij uitstek is Piet Hein Eek op Strijp R. In de detailhandelsnota zijn voorwaarden opgenomen waaronder dergelijke initiatieven kunnen worden toegestaan.
Positie en perspectief per stadsdeel
In de detailhandelsnota 'Wie kiest, wordt gekozen' is per stadsdeel de positie en het perspectief van alle winkelcentra beschreven. Voor dit bestemmingsplan is de volgende locatie in stadsdeel Woensel-Zuid van belang:
- Woensel Westside Stores.
Woensel Westside Stores
Hoewel van weinig tot geen betekenis voor de verzorgingsstructuur is deze strip heel belangrijk voor zijn omgeving in Woensel West. De Woensel West Side Stores moeten een beeldbepalend element worden als onderdeel van de Edisonstraat en het Celsiusplein. Deze straten zijn namelijk belangrijk als vitale ruggengraat en huiskamer in / van / voor het nieuwe Woensel West.
Het aanbod van de Woensel Westside Stores is erg divers. Met beauty en wellness salons, ambacht, tattoos, internationale keukens en vintage is er net wat anders dan elders in Eindhoven te vinden. Het is kleinschalig opgezet met kleine ruimtes waardoor mensen uit de buurt een kans krijgen een eigen onderneming te starten. Door de kleinschaligheid is het niet als bedreiging of concurrentie te zien voor plekken elders. Voor de mensen in de wijk en de mensen die in de nieuwe ontwikkelingen rondom Woensel West komen te wonen en werken in bijvoorbeeld Vredeoord, Strijp-T/R, De Bakermat geeft het een afwisseling in het aanbod elders in Eindhoven.
Met de realisatie van fase 3 en 4 wordt het succes van de Woensel Westside Stores als onderdeel van commerciële strip langs de Edisonstraat en Celsiusplein tot voltooiing gebracht. Zo ontstaat er een straat met een variërend winkel en diensten aanbod in kleinere eenheden. Met dit bestemmingsplan wordt tevens voor fase 2 detailhandel mogelijk gemaakt waardoor ook hier meer ruimte wordt geboden voor kleine ondernemers.
3.10 Duurzaamheid
De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Onderstaande tekst legt concreet uit wat Eindhoven als stad wil en waar dat op gebaseerd is.
3.10.1 CO2 reductie
Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan gedacht. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening040. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. In januari 2017 heeft de gemeenteraad in het Klimaatplan 2016-2020 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.
Aardgasloze verwarming
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. Eindhoven zet daar op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Per 1 juli 2018 is de Wet voortgang energietransitie in werking getreden. Te bouwen bouwwerken (in gewone taal: nieuwbouw) voor kleinverbruikers - woningen, winkels, kantoren - mogen niet langer worden aangesloten op aardgasnetten. Daarnaast streeft de gemeente er nadrukkelijk naar te voorkomen dat ALLE nieuwe ontwikkelingen nog op aardgas worden aangesloten.
In het Klimaatplan 2016-2020 heeft de gemeenteraad vastgelegd dat 'zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en ook daar waar het nog niet wettelijk is bepaald nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.
Duurzame mobiliteit
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee de leefbaarheid in onze groeiende stad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte voor fietsen, wandelen smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.
Warmte- en energiebesparing
Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.
Duurzame energie opwekking
Naast de reductie in CO2, wil Eindhoven ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die dan als stad wordt gebruikt, bij voorkeur binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.
3.10.2 Circulaire economie
Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. Eindhoven wil een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In het gemeentelijk plan van aanpak CE 2018-2020 is de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.
Duurzame materialen
Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen.
Geen afval
In 2020 wil Eindhoven 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.
Flexibel en demontabel bouwen
Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.
Deeleconomie/ as a service concepten
De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten.
Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik van het) product bij de leverancier.
3.10.3 Natuur
Eindhoven de groenste! Groene daken en gevels, biodiversiteit, klimaatadaptatie (het wordt steeds warmer en natter), stadslandbouw en aantrekkelijk groen voor recreatie, ontspanning en bewegen. Hoe dragen nieuwe en herontwikkelingen in Eindhoven hieraan bij? Brengt het schade toe aan bestaande natuur of biedt het kansen voor toevoeging/uitbreiding?
Biodiversiteit
Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven bestaat de wens de ecologische versnippering in de stad tegen te gaan.
Oppervlakte groen
Eindhoven wil geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan gebouwen.
3.10.4 Sociale basisbehoeften
The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).
Klimaatadaptatie
Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. In het Klimaatplan 2016-2020 is de ambitie opgenomen dat de gemeente Eindhoven in 2020 klimaatrobuust handelt en dat de gehele stad in 2050 klimaatrobuust is. Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.
Gezonde verstedelijking
Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte.
Participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen
We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit leidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten. Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.
3.10.5 Specifiek Eindhovens
Daarnaast is er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze stad belangrijk vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.
3.10.6 Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders (belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.
3.10.7 Planbeschrijving
Dit bouwplan wordt aardgasloos gebouwd. Er wordt nog nader bestudeerd of dit met het netwerk van stadsverwarming kan of dat het met (bodem)warmtepompen wordt gerealiseerd. Met beide mogelijkheden voldoet het plan aan de duurzaamheidseis voor wat betreft CO2-reductie en aardgasloze verwarming. Verder zal in ieder geval de schil optimaal verduurzaamd worden met extra isolatiemaatregelen van gevel en dak ten opzichte van bouwbesluiteisen. Ook zullen er pv panelen op het dak worden gelegd voor het duurzaam opwekken van energie.
Verder zal het plan door de groene inrichting en de daarin verwerkte waterbufferfaciliteiten invulling geven aan de eisen voor wat betreft klimaatadaptatie. Er zal aandacht zijn voor waterkwaliteit en blootstelling aan uitloogbare bouwmaterialen zal voorkomen worden. Daarmee wordt ook een bijdrage geleverd aan de ambitie voor wat betreft het gebruik van duurzame materialen.
Behalve de waterbuffer wordt de openbare ruimte groen ingericht waardoor er al een verbeteringsslag wordt gemaakt ten opzichte van de bestaande stenige straten. Bomen zorgen voor verkoeling en schaduw in de warme tijden van het jaar. Door het toepassen van een diversiteit aan boomsoorten is er ook veel ruimte voor een diverse biodiversiteit. Dit wordt nog aangevuld door nestkasten in bepaalde gevels waardoor er ook een habitat wordt gecreëerd samen met de bomen en het groen.
Een ander belangrijk feit is dat onderhavig plan in wijkvernieuwing voorziet. Een woonwijk met veel verouderde woningen, verloedering en sociale problemen wordt geherstructureerd om zodoende weer een leefbare en vitale wijk te creëren. Hierbij werkt het erg mee dat de hoven en het plein zoveel mogelijk autovrij gehouden worden. De buurtfunctie op het plein kan verder nog een belangrijke functie verzorgen in ontmoetingen en daarmee de leefbaarheid in de wijk.
Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf
4.1 Milieueffectrapportage
4.1.1 Wettelijk kader
Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r. De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.
Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.
De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:
- Kolom 1: de activiteit zelf
- Kolom 2: drempelwaarden activiteit
- Kolom 3: de kaderstellende plannen (zoals een bestemmingsplan)
- Kolom 4: de besluiten
De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.
In dit kader is 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. van belang. Het gaat daarbij om de activiteit D 11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
4.1.2 Geen stedelijk ontwikkelingsproject
Uit de jurisprudentie volgt dat of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van Besluit m.e.r afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard, omvang en locatie van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Hieronder wordt ingegaan op deze aspecten.
Beoordeling plan
Het planvoornemen betreft de realisatie van maximaal 230 wooneenheden in de woningtypen appartementen en grondgebonden woningen. Ook worden (commerciële) buurtvoorzieningen gerealiseerd en wordt het aanbod detailhandel uitgebreid in de reeds gerealiseerde plint aan de Edisonstraat (t.b.v. fase 2 van Plan Celsius). Hiertoe worden 196 bestaande woningen gesloopt.
Deze woningbouwtypen en bouwvolumes komen overeen met de directe omgeving van het plangebied. De ontwikkeling is onderdeel van Plan Celsius en betreft fase 3 en 4 van dit plan. Met de realisatie van fase 3 en fase 4 komt Plan Celsius tot voltooiing. De stedenbouwkundige structuur is in Plan Celsius op elkaar afgestemd.
Het plangebied is gelegen in hoog stedelijk gebied, nabij Strijp-S. Een dergelijke stedelijke ontwikkeling past daardoor goed in het aanwezige stedelijke woonmilieu, ook gezien het gaat om een sloop-nieuwbouwproject binnen bestaand stedelijk gebied.
Het planvoornemen zal wat betreft verkeer aansluiten op de aanwezige infrastructuur (Newtonstraat, Drebbelstraat-Reaumurstraat en Brugmanstraat). De infrastructuur heeft voldoende capaciteit en hoeft hierdoor niet worden opgeschaald, omdat er slechts een geringe toevoeging is ten opzichte van de huidige situatie. Het toekomstige verkeer gaat op in het heersende verkeersbeeld. De Boschdijk en de Ring zijn gesitueerd nabij de locatie. Volgens de nota 'Eindhoven op Weg' (2013) zijn de Boschdijk en de Ring belangrijke gebiedsontsluitingswegen. Het plangebied is daarom goed bereikbaar. De parkeerbehoefte die deze ontwikkeling met zich mee brengt wordt op eigen terrein opgelost met parkeerplaatsen in de vorm van parkeerhofjes en langs- en dwarsparkeren aan de bestaande en hierboven genoemde straten.
Tenslotte wordt nog opgemerkt dat de uitgevoerde onderzoeken aantonen dat het realiseren van deze woningen op de locatie voldoet aan de wettelijke eisen vanuit milieuoogpunt. De verrichte onderzoeken onderstrepen de conclusie dat geen sprake is van aanzienlijke milieueffecten. De planontwikkeling heeft een positief effect op het plaatselijke milieu vanwege het scheiden van hemel- en afvalwater, de winning van duurzame energie, het realiseren van groen en de realisatie van energiezuinige woningen.
4.1.3 Conclusie
Hieruit kan worden geconcludeerd dat geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is daardoor niet van toepassing. Ter aanvulling van het voorgaande volgt in dit hoofdstuk de toetsing van het planvoornemen aan de wettelijke normen wat betreft ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, duurzaamheid, bodem, natuur en water.
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.
In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in de richtafstandentabel gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
- de richtafstanden hebben betrekking op het omgevingstype 'rustige woonwijk';
- de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.
Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.
Toepassing plangebied
Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 230 wooneenheden en (commerciële) buurtvoorzieningen. In de directe omgeving zijn enkele niet-woonfuncties gesitueerd.
Enerzijds betreffen dit de niet-woonfuncties die in fase 2 zijn gerealiseerd aan de Edisonstraat. Anderzijds zijn er een tweetal andere niet-woonfuncties nabij het plangebied gelegen. Dit betreft een bedrijfsbestemming op het adres Brugmanstraat 26a. Op dit moment is er geen actief bedrijf aanwezig op dit adres. Planologisch bestaat er de mogelijkheid bedrijven op te richten behorende tot de categorieën 1 en 2 (m.u.v. geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen of zelfstandige kantoorvestigingen). Hiervoor geldt een maximale richtafstand van 30 meter. Gezien het feit dat deze bedrijfsbestemming is omringd door bestaande woningen, dienen deze woningen als geldend toetsingskader in het kader van het Activiteitenbesluit.
De andere niet-woonfunctie betreft een maatschappelijke bestemming op het adres Celsiusstraat 26b. Op deze locatie is in de huidige situatie dansschool 'Biodanza' gevestigd.
Doordat deze locatie op korte afstand van deze hoofdinfrastructuur is gelegen kan voor de beoordeling van een goed woon- en leefklimaat de richtafstand met één afstandsstap worden verlaagd. De spoorweg is in het kader van de VNG-publicatie te categoriseren als hoofdinfrastructuur.
Voor dansscholen geldt de milieucategorie 2 en een richtafstand van 10 meter (na verlaging van één afstandsstap). De nieuwe woningen zijn op ruim 15 meter van het gebouw geprojecteerd, waardoor aan de richtafstanden kan worden voldaan. Gezien het feit dat het gebouw is omringd door bestaande woningen, dienen deze woningen als het geldend toetsingskader in het kader van het Activiteitenbesluit. Vanuit het oogpunt van de maatschappelijke bestemming wordt de inrichting daardoor niet belemmerd in de bedrijfsvoering.
Binnen de functieaanduiding 'gemengd', die is toegekend in de plint van het woonblok aan de Edisonstraat zijn bedrijven in de categorie 1 en 2 met productiegebonden detailhandel toegestaan. Dit is lichte bedrijvigheid die geen hinder veroorzaakt voor de omliggende woningen. In het kader van het moederplan "Woensel West 2013" is de Staat van Bedrijfsactiviteiten opgesteld. Deze staat geeft aan welke typen bedrijven zijn toegestaan binnen onderhavig plangebied. In bijlage 3 bij de regels dit bestemmingsplan wordt aangesloten bij de 'Lijst van bedrijfsactiviteiten' zoals deze is opgenomen in het moederplan.
Een bedrijf aan huis verbonden beroep is conform de standaardregels van de gemeente Eindhoven toegestaan. In de regels van dit bestemmingsplan is in bijlage 1 een lijst bijgevoegd waarin is opgenomen welke bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan.
Gelet op het voorgaande zal het plan niet zorgen voor een verslechtering van het woon- en leefklimaat binnen en in de omgeving van het plangebied. Anderzijds brengt het planvoornemen geen verslechtering teweeg voor de niet-woonfuncties, omdat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden verhinderd.
4.3 Geluid
4.3.1 Wettelijk kader
De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximumhoogte, mag worden afgeweken.
De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.
Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtsmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de bouw van 230 woningen. Woningen zijn geluidgevoelige bestemmingen in de zin van de Wgh. Voor onderhavige ontwikkeling is een Akoestisch onderzoek wegverkeers- en spoorweglawaai uitgevoerd. Hieronder worden de belangrijkste bevinden beschreven. De volledige rapportage is als Bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd.
4.3.2 Wegverkeerslawaai
Het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van de weg Boschdijk en tevens in de nabijheid van de 30 km/uur wegen Pieter Zeemanstraat, Groenewoudseweg, Minckelersplein, Newtonstraat, Reaumurstraat en Stephensonstraat.
Voor de 30 km/uur wegen Edisonstraat, Groenewoudseweg, Minckelersplein/Minckelersstraat, Newtonstraat, Pieter Zeemansstraat en Stephenssonstraat geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de richtwaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt.
Voor de 30 km/uur weg Reaumurstraat geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze weg de richtwaarde van 48 dB overschrijdt met 4 dB. Voor 30 km/uur wegen is een voorkeursgrenswaarde conform de Wgh niet aan de orde. In het kader van een goede ruimtelijke ordening beschouwd de gemeente Eindhoven de waarde van 48 dB als richtwaarde en 53 dB als maximale waarde in het kader van de 'Beleidsregels hogere waardenbeleid Eindhoven'. Hierdoor kan worden geconcludeerd dat extra maatregelen niet noodzakelijk zijn.
Voor de gezoneerde weg Boschdijk geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze weg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt. Derhalve is een procedure hogere waarde voor wegverkeerslawaai niet aan de orde.
4.3.3 Railverkeerslawaai
Het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van de spoorlijn Eindhoven - Best. De voorkeursgrenswaarde voor spoorweglawaai van 55 dB wordt op enkele toetspunten overschreden. De maximale ontheffingswaarde wordt echter niet overschreden. Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien er overwegende bezwaren zijn de geluidbelasting door bron- en overdrachtsmaatregelen terug te brengen.
Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting ten gevolge van het spoorwegverkeer tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet in de onderhavige situatie overwegende bezwaren van stedenbouwkundige aard. Het vergroten van de afstand tussen geluidbron en ontvanger is niet doeltreffend in onderhavige situatie. Het toepassen van raildempers ontmoet overwegende bezwaren van financiële aard.
De geluidbelasting ten gevolge van spoorweglawaai geldt dat deze de in het geluidbeleid genoemde waarde van 55 dB op enkele plaatsen overschrijdt. De aan deze gevels gelegen woningen dienen te beschikken over een geluidluwe gevel.
De gecumuleerde geluidbelasting is voor onderhavig plan maximaal 58 dB. Hiermee wordt de maximale ontheffingswaarde niet overschrijden. Derhalve wordt aan de eisen voldaan zoals gesteld in het geluidbeleid van de gemeente Eindhoven. Er wordt onderbouwd verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.
Aangezien in onderhavige situatie sprake is van een procedure hogere waarde voor spoorweglawaai, is voor de woningen een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels nodig. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform een nader onderzoek) is vervolgens een goed akoestisch woon- en leefklimaat gewaarborgd. Tevens blijkt uit de rekenresultaten dat de woningen kunnen beschikken over een geluidluwe gevel dan wel buitenruimte. Aan deze geluidluwe gevel dient een verblijfsruimte te zijn gelegen.
4.3.4 Industrielawaai
Het plan ligt niet in de zone van industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder, waarop de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers is toegestaan. Het aspect industrielawaai is dan ook niet aan de orde op onderhavig plan.
4.3.5 Luchtvaartlawaai
Het plangebied ligt op hemelsbreed circa 4,3 km van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). Vanaf 1 november 2009 geldt de Wet luchtvaart. Deze wet omvat een nieuw stelsel van besluitvorming en normen voor alle luchthavens, met uitzondering van Schiphol. Conform de systematiek van deze wet is voor luchthaven Eindhoven één luchthavenbesluit vastgesteld met een militaire geluidsruimte voor militair vliegverkeer en een burgergeluidsruimte voor het commercieel burgermedegebruik. Het luchthavenbesluit is op 26 september 2014 vastgesteld. Met dit besluit is de 35Ke-geluidszone rond de luchthaven vastgelegd als grens van de geluidsbelasting van het gezamenlijke militaire en civiele vliegverkeer. Het plangebied ligt niet binnen deze vastgestelde geluidszone (35Ke-contouren). Deze geluidszone werkt daarom niet belemmerend voor onderhavig plangebied.
4.3.6 Conclusie
Wegverkeer-, industrie- en luchtvaartlawaai vormen geen belemmering voor het planvoornemen. Voor spoorweglawaai dient een besluit hogere waarden genomen te worden.
4.4 Luchtkwaliteit
4.4.1 Wettelijk kader
Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m³ (?g/m³), voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m³ en een daggemiddelde van 50 microgram/m³. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 geldt een grenswaarde van 25 microgram/m³. In Eindhoven is de jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 overal lager dan 20 microgram/m³.
4.4.2 Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor woningbouwlocaties die:
- niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg, of;
- niet meer dan 3.000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.
Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt?
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.
4.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen
Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': basisscholen, voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.
In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse "Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit" opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AMvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.
4.4.4 Goede ruimtelijke ordening
Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.
4.4.5 Planbeschrijving en toetsing
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van 230 nieuwe woningen ter vervanging van 196 woningen. Het plan maakt deel uit van het sloop-nieuwbouwproject Plan Celsius. Het aantal te realiseren woningen ligt ver beneden de drempelwaarde 1.500 woningen in de situatie met één ontsluitingsweg. Een dergelijk project zal een 'niet in betekenende mate bijdrage' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging en derhalve mag deze zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Dit plan maakt geen functies mogelijk waarop het Besluit gevoelige bestemmingen van toepassing is. Er worden ook geen woningen toegevoegd langs een drukke rijksweg, provinciale weg of stroomweg binnen de stad Eindhoven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied bepaald met de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Met behulp van de monitoringstool kan inzicht worden gekregen in de concentraties van de luchtverontreinigende stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wet milieubeheer. Uit de monitoringstool volgt dat ter plaatse Boschdijk ter hoogte van het Minckelersplein (dichtstbijzijnde locatie bij het plangebied) zowel in de huidige situatie als voor 2030 de jaargemiddelde concentraties van NO2 en PM10 ruimschoots onder de grenswaarden van 40 microgram per kubieke meter lucht liggen. Het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 microgram per kubieke meter lucht ligt eveneens ruimschoots onder de grenswaarde van 35 dagen per jaar. Aan de blootstellingsconcentratieverplichting voor zwevende deeltjes (PM2,5) wordt eveneens voldaan.
Het plan is voor wat betreft luchtkwaliteit dan ook niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
4.5 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is.
4.5.1 Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Visie externe veiligheid
In mei 2009 heeft de gemeente Eindhoven de "Visie externe veiligheid- Risico's de maat genomen" vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid. Daarnaast is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (waaronder het gebied tot 200 meter van het spoor) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt.
Uitsnede risicokaart
4.5.2 Inventarisatie risicobronnen
Tritium Advies heeft aan de hand van de 'Risicokaart Nederland' de risicobronnen rondom het plangebied geïnventariseerd. Betreffende analyse is als Bijlage 5 aan onderhavige toelichting gehecht.
Uit de uitgevoerde inventarisatie is gebleken dat het plangebied gelegen is in het invloedsgebied van de gevonden spoorweg alsmede van de buisleiding.
Voor de buisleiding geldt dat het gehele plangebied buiten de 100%-letaliteitscontour, maar een gedeelte van het plangebied binnen de 1%-letaliteitscontour valt. Derhalve dient ten behoeve van het buisleiding het groepsrisico (voor een deel) van het plangebied berekend te worden met het programma CAROLA.
Voor de spoorweg zijn de vuistregels doorlopen zoals weergeven in het HART. Hieruit blijkt dat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden, maar dat 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico wel wordt overschreden. Omwille hiervan dient het groepsrisico berekend te worden met het programma RBM II.
Uit deze twee berekeningen zal blijken of de verantwoordingsplicht beperkt of volledig dient te worden ingevuld. De overige nabijgelegen inrichtingen vormen geen risico voor het planvoornemen.
Groepsrisico buisleidingen
Gebleken is dat het plangebied gedeeltelijk binnen de 1% letaliteitsafstand van buisleiding Z-519-01-deel-1 is gelegen. Als gevolg van het planvoornemen neemt de personendichtheid in de nabijheid van de buisleidingen toe. Voor deze buisleiding is zowel de huidige als toekomstige situatie inzichtelijk gemaakt door Kragten. Het onderzoeksrapport is als Bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd.
Uit de berekening volgt dat ter hoogte van het plangebied voor de buisleidingen geen plaatsgebonden 10-6-risicocontour wordt berekend. Uit de berekening van de hoogte van het groepsrisico blijkt dat ter hoogte van het plangebied geen groepsrisico wordt berekend als gevolg van de buisleiding, zowel in de huidige als toekomstige situatie. Een verantwoording van de hoogte van het groepsrisico is daarom niet aan de orde.
Groepsrisico spoor
Ten behoeve van het planvoornemen is zowel voor de huidige als toekomstige situatie het groepsrisico berekend door Kragten. Het onderzoeksrapport is als Bijlage 7 bij deze toelichting gevoegd.
Aangetoond is dat ter plaatse van het plangebied in de huidige situatie de oriëntatiewaarde van het groepsrisico wordt overschreden. Als gevolg van het planvoornemen wijzigt de personendichtheid binnen het invloedsgebied van het spoor. Aangetoond is dat deze wijziging geen toename van de hoogte van het groepsrisico veroorzaakt en dat onveranderd sprake is van een groepsrisico dat hoger ligt dan de oriëntatiewaarde. Aangezien de oriëntatiewaarde wordt overschreden, is in deze situatie conform artikel 7 en 8 van het Bevt de hoogte van het groepsrisico uitgebreid verantwoord. Voor de volledigheid is hierbij ook het groepsrisico van de buisleidingen bij betrokken.
Uitgebreide verantwoording groepsrisico spoor
Hierna volgt de uitgebreide verantwoording. In Bijlage 8 bij deze toelichting is de volledige rapportage omtrent de verantwoording van het groepsrisico gevoegd.
Als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor dient binnen het plangebied rekening gehouden te worden met de volgende scenario's:
- BLEVE-scenario: BLEVE betekent "Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion" (kokende vloeistof-gasexpansie-explosie). Er bestaat een koude en een warme BLEVE. Bij een koude BLEVE explodeert de tank meteen. Bij een warme BLEVE explodeert de tank als gevolg van een brandhaard.
- Toxisch scenario: Toxische vloeistoffen en gassen kunnen vrijkomen als de tankwagen, of -container met toxische stoffen het begeeft als gevolg van bijvoorbeeld een incident. Hierbij komen de toxische stoffen vrij in de vorm van een plas of een wolk. Bij een toxische plas zal deze vervolgens (gedeeltelijk) verdampen, waarbij een toxische wolk wordt gevormd. Afhankelijk van de windrichting en de weersomstandigheden kan de toxische wolk richting het plangebied drijven.
- Noodzaak ruimtelijke ontwikkeling: in de wijk Woensel West worden de bestaande woningen gesloopt waarna nieuwe woningen worden gebouwd. Met de realisatie van het beoogd plan wordt aangesloten bij de omliggende buurten, waar wonen, bedrijvigheid, verblijven en ontmoeten samenkomen.
Bestrijdbaarheid of beheersbaarheid
De bestrijdbaarheid of beheersbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om haar taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende of adequaat aanwezig zijn van uitvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Hierbij hanteert de regionale brandweer richtlijnen zoals beschreven in de publicatie "Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid" van brandweer Nederland.
Het advies is dat het plangebied en de risicobronnen goed bereikbaar moeten zijn voor de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke uitvalswegen, waardoor in geval van calamiteiten het plangebied en de risicobronnen goed bereikbaar zijn. De risicobronnen en het plangebied zijn weliswaar vanuit verschillende windrichtingen bereikbaar, echter het pand zelf is bereikbaar via twee bruggen. Opgemerkt wordt dat de vaststelling van het bestemmingsplan geen invloed heeft op de bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen ter plaatse van de risicobronnen.
Bestrijdbaarheid per scenario
Een koude BLEVE is niet te bestrijden omdat de tankwagen of -container meteen explodeert. Gezien de snelle ontwikkeltijd zijn er geen mogelijkheden voor bronbestrijding en primaire effectbestrijding. De effectbestrijding zal daarom gericht zijn op het bestrijden van secundaire branden. Voor het voorkomen van een warme BLEVE dient een aangestraalde tankwagen of -container tijdig te worden gekoeld en de brandhaard te worden geblust. Hiervoor dient voldoende bluswater nabij de risicobron aanwezig te zijn.
Bij een ongeval met toxische gassen en vloeistoffen kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan, te verdunnen of op te nemen met water. Hiertoe dienen voldoende bluswatervoorzieningen nabij de risicobron aanwezig te zijn. De aanwezigheid van bluswatervoorzieningen binnen het plangebied is van belang indien een toxische wolk richting het plangebied drijft.
Ook ten aanzien van de bereikbaarheid is bij een toxisch scenario met name de bereikbaarheid van de risicobron maatgevend. De inrichting van het plangebied heeft geen invloed op de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen ter plaatse van de risicobron.
Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten.
Mobiliteit van de aanwezigen
Binnen het plangebied zijn geen nieuwe functies voorzien die specifiek gericht zijn op minder zelfredzame personen. Dit betekent dat personen zich bij een eventuele dreigende situatie op eigen kracht in veiligheid kunnen brengen met hulp van valide personen in veiligheid gebracht kunnen worden.
Mogelijkheden voor ontvluchting of schuilen per scenario
Bij incidenten zal een afweging gemaakt moeten worden tussen schuilen of vluchten.
Binnen het invloedsgebied van een BLEVE-scenario is vluchten het uitgangspunt waarbij gerealiseerd dient te worden dat indien daadwerkelijk een BLEVE dreigt, de vluchttijd bijzonder kort is. In geval van een calamiteit is een vroegtijdige alarmering van levensbelang om ervoor te zorgen dat de aanwezigen veilig kunnen vluchten. De mogelijkheden om op eigen kracht te kunnen vluchten nemen toe door (nood)uitgangen en vluchtroutes zoveel mogelijk loodrecht van de spoorlijn af te richten. Op die manier worden vluchtende personen afgeschermd door de bebouwing zelf.
Bij een toxische wolk kunnen mensen komen te overlijden als gevolg van blootstelling aan de toxische stof. Of mensen daadwerkelijk komen te overlijden is afhankelijk van de dosis, de bestaat uit de blootstellingsduur en de concentratie waaraan de persoon is blootgesteld. Aangenomen wordt dat personen die zich binnen in een van de buitenlucht afgesloten ruimte bevinden een 10 keer zo lage kans hebben te overlijden als personen die zich bevinden in de buitenlucht (PGS3).
Het beste advies bij het vrijkomen van een toxische wolk als gevolg van een incident op het spoor is schuilen, mits ramen, deuren en ventilatie kunnen worden gesloten. Om personen goed te kunnen beschermen tegen de effecten van een giftige gaswolk dienen ramen en deuren dan ook goed gesloten te kunnen worden. Het plan betreft een nieuwbouw buurt, waarbij op grond van de bouwregelgeving een hoge mate van luchtdichtheid geëist wordt. Aanwezige luchtbehandelingsinstallaties moeten met één handeling zijn uit te schakelen. Indien desalniettemin bij een toxische wolk wordt besloten het gebied te ontruimen, is het van belang dat personen haaks op de wolk kunnen vluchten. Hiervoor is het nodig dat er haaks op elkaar staande vluchtwegen beschikbaar zijn, die van de bron af gericht zijn. Deze wegen mogen niet doodlopend zijn.
Risicocommunicatie
In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat zelfredzaamheid kan worden verbeterd door maatregelen zoals een waarschuwings- en alarmeringssysteem en risicocommunicatie (hoe te handelen bij een incident, gebaseerd op eerder genoemde scenario's). In geval van een calamiteit is het van levensbelang dat de aanwezigen tijdig gewaarschuwd worden. Vluchtroutes dienen zichtbaar en duidelijk te worden aangeduid. Hierbij zijn het opstellen van een bedrijfsnoodplan en de bedrijfshulpverlening inrichten en oefenen op het beschreven scenario interne maatregelen die de zelfredzaamheid verhogen. In het ontruimingsplan (dit maakt onderdeel uit van het bedrijfsnoodplan) dient onder andere te worden beschreven:
- wie de organisatie van het evacueren begeleidt;
- de verantwoordelijkheden;
- waar de verzamelplaats is;
- de organisatie op de verzamelplaats;
- wie zorg draagt voor alarmering.
Het ontruimingsplan dient opgesteld te worden in samenspraak met de brandweer. Daarnaast dienen ontruimingsoefeningen te worden gedaan waarbij de frequentie hiervan in overleg met de brandweer kan worden vastgesteld.
De invulling van de risicocommunicatie dient conform de Wet veiligheidsregio's door het bestuur van de Veiligheidsregio te worden uitgevoerd. De Veiligheidsregio ondersteunt en adviseert hierin de gemeenten in voorbereiding op een alarmering bij rampen. In het regionaal beleidsplan dient uitgewerkt te zijn hoe binnen de regio aan risicocommunicatie vorm gegeven wordt. .
Verantwoording buisleidingen
Als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen in buisleidingen dient binnen het plangebied rekening gehouden te worden met het volgende:
- Voor de bestrijding van een calamiteit is de inrichting van het gebied van belang. Bij een dreigende breuk van een hogedruk aardgasleiding richt de brandweer zich op het veilig stellen van het effectgebied en het voorkomen van een ontsteking. Als uitstroming plaatsvindt, zal de Gasunie de leiding inblokken. Afhaneklijk van het systeem en de afstand tot de breuk kan het enkele uren duren voor de leiding is leeggelopen. In geval van een directe ontsteking kunnen hulpdiensten door de enorme hittestraling de fakkel beperkt benaderen om gewonden te helpen. De fakkel zelf kan niet door de brandweer worden geblust. Er dient te worden gewacht tot het ingeblokte leidingdeel leeg is gelopen.
- Naast het tijdig aanwezig zijn met voldoende materieel is tevens de bereikbaarheid in algemene zin en de specifieke risicolocatie cruciaal. De aspecten 'bereikbaarheid calamiteit' en de '(primaire en secundaire) bluswatervoorziening' speelt hierin een rol.
Het maatgevende scenario voor ongevallen met aardgastransportleidingen is fakkelbrand.
De mogelijkheden om zelfredzaamheid te vergroten:
Het risico op een incident met een hoge druk aardgasleiding wordt voornamelijk bepaald door het risico van schade aan de leiding door (graaf)werkzaamheden nabij de leiding. De belangrijkste bronmaatregel om het risico te verkleinen is, is het opnemen van een aanlegvergunningstelsel voor een strook aan weerszijden van de aardgastransportleiding. Tot slot wordt geadviseerd om grondwerkzaamheden onder toezicht van de leidingbeheerder te laten uitvoeren. Hierdoor wordt het groepsrisico verder gereduceerd.
De mogelijkheden voor ontvluchting of schuilen:
Binnen het plangebied is vluchten de beste optie. Wat betreft fakkelbrand na leidingbreuk geldt dat het zich snel kan ontwikkelen. Afhankelijk van de afstand van bebouwing tot de aardgasleiding zijn er scenario's waarbij vluchten niet of nauwelijks mogelijk is. Indien het incident zich op grotere afstand voordoet, is zelfredzaamheid mogelijk, mits ontvluchting uitgebouwen en omgeving op een juiste manier mogelijk is. Vluchten kan dan alleen maar via een route buiten het 'zicht' van de fakkel. Vluchtroutes moeten personen direct van de calamiteit wegleiden.
4.5.3 Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
4.6 Bodem
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, bij een nieuw bestemmingsplan waarmee nieuwe bouwmogelijkheden mogelijk worden gemaakt, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie.
Om te bepalen of er op de locatie sprake is van bodemverontreiniging is een milieutechnisch onderzoek uitgevoerd. Doel van het onderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater). De rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 9 bij deze toelichting gevoegd. Hierna volgen de belangrijkste conclusies.
Ter plaatse van het terreindeel I (openbare ruimten) en IIa (tuinen en achterom paden) zijn een vijftal sterke grondverontreinigingen aanwezig (waarvan 3 gevallen van ernstige bodemverontreiniging). De verontreinigingen zijn gelegen in de omgeving van Celsiusstraat 28, Brugmanstraat 2, Brugmanstraat 33, Jan van der Heijdestraat 21/Drebbelstraat 12 en Jan van der Heijdestraat 35.
Het is mogelijk dat na uitvoering van het bodemonderzoek ter plaatse van deelgebied IIb (te slopen bebouwing) blijkt dat de omvang van de bovengenoemde verontreinigingen groter is. Voorafgaand aan eventuele herontwikkeling dienen de sterke grondverontreinigingen ter plaatse te worden gesaneerd.
Gezien de heterogeniteit van de verontreinigingen kan niet worden uitgesloten dat er binnen het plangebied nog meer van dergelijke verontreinigingen aanwezig zijn die met onderhavig onderzoek niet zijn aangetoond.
Diep grondwater
Onder het terrein is op grote diepte een grondwaterverontreiniging aanwezig met gechloreerde oplosmiddelen. Deze levert geen risico's op bij het gebruik van het terrein. Maar de verontreiniging levert wel belemmeringen op. Het is niet toegestaan om dieper te boren dan 80 m. Dit speelt een grote rol indien gekozen wordt voor bodemenergie.
4.7 Natuur
4.7.1 Algemeen
De Wet natuurbescherming (Wnb) bevat regels ter bescherming van natuurgebieden, planten- en diersoorten, en houtopstanden, hout en houtproducten. Aanwezigheid van beschermde gebieden of -soorten en/of hun beschermde leefomgeving kan van invloed zijn op de uitwerking van bestemmingen.
Ten behoeve van onderhavig plan is een Quickscan flora en fauna uitgevoerd. Hierbij is gekeken of er in de omgeving van het plangebied beschermde natuurgebieden aanwezig zijn waarop het planvoornemen wellicht invloed kan hebben. Daarnaast is gekeken of er zich in het plangebied soorten bevinden die door het plan worden beïnvloed. De resultaten van deze quickscan zijn gerapporteerd en als Bijlage 11 opgenomen bij deze toelichting. De belangrijkste bevindingen worden hieronder besproken.
4.7.2 Beschermde gebieden
Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Brabant (NNB). De provincie Noord-Brabant hanteert geen externe werking als het gaat om NNB. De afstand tot het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is circa 6,5 km. Om uit te sluiten dat een significant negatief effect is te verwachten is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 10 bij deze toelichting gevoegd. Uit de rekenresultaten blijkt dat er ten gevolgen van het planvoornemen geen stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden plaatsvindt.
4.7.3 Beschermde soorten
Quickscan flora en fauna
Er is in het kader van de Wnb nagegaan of vaste rust- en verblijfplaatsen door de beoogde ingreep opzettelijk worden aangetast (verwijderd, ongeschikt gemaakt) of dat dieren opzettelijk worden verontrust, verjaagd of gedood. Verder is er gekeken of er invloeden zijn die leiden tot een verminderde geschiktheid als foerageergebied waarbij het een zodanig belang betreft dat bij het wegvallen van deze functie ook vaste rust- en verblijfplaatsen niet langer kunnen functioneren.
Flora
Er zijn binnen het plangebied geen beschermde wilde soorten aangetroffen. Deze soorten zijn ook niet te verwachten. Om deze redenen zullen er door de voorgenomen plannen geen nadelige effecten optreden ten aanzien van deze soortgroep en zijn er, naast de zorgplicht, vanuit de Wnb geen verdere verplichtingen.
Vogels
De te slopen bebouwing is geschikt als jaarrond beschermde vaste verblijfplaats voor gierzwaluwen en huismussen. Om deze reden dient aanvullend onderzoek te worden gedaan naar deze vogelsoorten. Voor de gierzwaluw houdt dit in dat er drie veldbezoeken moeten worden uitgevoerd in de periode van 15 mei tot en met 15 juli, waarvan minimaal 1 inventarisatie tussen 20 juni en 7 juli, om aan te tonen dan wel uit te sluiten of en waar de gierzwaluw een vaste verblijfplaats heeft binnen het plangebied. Dit onderzoek dient twee uur voor zonsondergang tot zonsondergang uitgevoerd te worden (BIJ12, 2017a).
Voor de huismus moeten er twee veldbezoeken worden uitgevoerd in de periode van 1 april tot en met 15 mei of vier bezoeken in de periode van 10 maart tot en met 20 juni om aan te tonen dan wel uit te sluiten of en waar de huismussen vaste verblijfplaatsen hebben binnen het plangebied.
Locaties van nesten en essentiële onderdelen van het leefgebied dienen hierbij te worden geïnventariseerd. Dit onderzoek dient overdag op een geschikt moment te worden uitgevoerd in de periode van twee uur na zonsopkomst tot twee uur voor zonsondergang (BIJ12, 2017b).
Algemeen voorkomende soorten zonder jaarrond beschermd nest kunnen blijven broeden in de directe omgeving van het plangebied. Indien broedende vogels in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn, kunnen verstorende werkzaamheden zoals bouwwerkzaamheden of een verwijdering van beplanting mogelijk echter niet plaatsvinden zonder hinder te veroorzaken.
Wanneer er geen broedende vogels aanwezig zijn kunnen de werkzaamheden wel plaatsvinden. Indien er op deze manier wordt gehandeld, treden er geen nadelige effecten op ten aanzien van vogels. Wanneer de werkzaamheden in het geheel plaatsvinden in de minst kwetsbare periode (tussen begin oktober en half februari) worden eveneens geen nadelige effecten verwacht. Dit laatste verdient derhalve aanbeveling. Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd op bovenstaande wijze, zullen er geen nadelige effecten optreden ten aanzien van vogels.
Grondgebonden zoogdieren
Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot grondgebonden zoogdieren.
Vleermuizen
De bebouwing in het plangebied is geschikt als vaste verblijf- of voortplantingsplaats voor gebouwbewonende vleermuizen. Tevens is er een gekandelaberde gewone plataan aan de Celsiusstraat die geschikt als vaste verblijf- of voortplantingsplaats voor vleermuizen. Hier dient aanvullend onderzoek voor uitgevoerd te worden in de vorm van minimaal vijf veldbezoeken, waarvan drie in de periode 15 mei-15 juli en twee in de periode 15 augustus-1 oktober. Deze onderzoeken worden uitgevoerd conform het Vleermuisprotocol 2017 van Netwerk Groene Bureaus en de Zoogdiervereniging.
Mogelijk wordt er gefoerageerd binnen en nabij het plangebied. Foerageergebied is alleen beschermd wanneer dit gebied noodzakelijk is om de functionaliteit van een vaste verblijfplaats te behouden. In de directe omgeving van het plangebied is echter voldoende alternatief foerageergebied aanwezig in de vorm van tuinen van woningen. Ook is het verstorend effect op foeragerende vleermuizen uit te sluiten indien de sloop- en bouwwerkzaamheden overdag uitgevoerd worden. Een negatief effect op vaste vliegroutes is eveneens niet te verwachten.
Amfibieën, reptielen en vissen
Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten.
Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot amfibieën, reptielen en vissen. Wel dient er in zowel de sloop- als bouwfase voor te worden gezorgd dat bij het inrichten van het bouwterrein wordt voorkomen dat het gebied aantrekkelijk wordt voor de vestiging van de rugstreeppad. Het ontstaan van poeltjes of plassen op het bouwterrein in het zomerhalfjaar (vanaf april) dient te wordt voorkomen, zodat er geen geschikt voortplantingswater voor de rugstreeppad aanwezig zal zijn (BIJ12, 2017c).
Ongewervelden/ overige soorten
Vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van nationaal beschermde soorten zijn niet aangetroffen. Er zijn derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot deze soortgroepen.
Nader onderzoek flora en fauna
Uit de quickscan flora en fauna is gebleken dat de bebouwing geschikt is als vaste verblijfplaats voor huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen. Om deze reden is aanvullend onderzoek uitgevoerd. Hierna volgen de belangrijkste bevindingen uit dit nader onderzoek. De rapportage is als Bijlage 12 bij deze toelichting gevoegd.
Binnen het onderzoeksgebied zijn één zomerverblijfplaats van een gewone dwergvleermuis, één gierzwaluwverblijfplaats en twee vaste verblijfplaatsen van huismussen (nesten) aangetroffen. In verband met de sloop van de woningen, zullen deze verblijfplaatsen worden aangetast. Er zullen dus mitigerende maatregelen genomen moeten worden voor deze dieren. Tevens zijn er enkele huismusnesten in de directe omgeving van het onderzoeksgebied aanwezig, maar dit vormt echter geen belemmering voor het planvoornemen.
Er zijn naast voornoemde verblijfplaatsen tevens twee nesten van de kauw aangetroffen in de schoorstenen van twee te slopen woningen. Om te voorkomen dat tijdens de sloop van de woningen de nesten weer worden bewoond, dienen deze schoorstenen buiten het broedseizoen ongeschikt te worden gemaakt. Ook de aanwezige bomen en struiken in de tuinen van de woningen dienen voor het broedseizoen van vogels ongeschikt gemaakt te worden door buiten het broedseizoen de begroeiing te snoeien. Zo wordt voorkomen dat tijdens de sloop van de woningen nesten van vogels worden verstoord en een verbod van de Wnb wordt overtreden.
Het onderzoeksgebied zal geen essentieel foerageergebied zijn voor alle genoemde soorten c.q. soortgroep. Binnen het onderzoeksgebied wordt wel gefoerageerd door gewone dwergvleermuizen, huismussen en gierzwaluwen. Het betreft echter geen essentieel foerageergebied, de omliggende tuinen worden vaker gebruikt als foerageergebied en zijn ook geschiktere foerageergebieden. Om overtreding van Wnb te voorkomen dienen enkele maatregelen genomen te worden in verband met de aangetroffen verblijfplaats van vleermuizen, gierzwaluw en huismussen. De meest voorkomende mitigerende maatregelen die bij een dergelijke ruimtelijke ingreep kunnen worden genomen, zullen ook in dit geval worden toegepast en zijn in het rapport van het nader onderzoek toegelicht. Daarnaast is een werkprotocol opgesteld voor de huismussen, gierzwaluw, gewone dwergvleermuis en algemeen voorkomende (vogel)soorten. In het protocol worden de uitgevoerde en nog uit te voeren maatregelen omschreven om te voorkomen dat de Wnb wordt overtreden. Het werkprotocol is eveneens in de bijlage bij deze toelichting gevoegd.
4.7.4 Algemene zorgplicht
Op alle in het wild voorkomende planten- en diersoorten, ongeacht of deze beschermd of vrijgesteld zijn of als een ontheffing is verkregen, is de zorgplicht van toepassing. De zorgplicht verplicht iedereen om voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Handelingen met nadelige gevolgen moeten zoveel mogelijk achterwege gelaten worden of er moeten maatregelen worden getroffen om nadelige gevolgen te voorkomen of beperken.
4.7.5 Conclusies en aanbevelingen
In onderstaande punten wordt de eindconclusie weergegeven:
- binnen het onderzoeksgebied is een zomerverblijfplaats van een gewone dwergvleermuis aangetroffen. Hier dienen passende mitigerende maatregelen voor genomen te worden;
- binnen het onderzoeksgebied is één vaste verblijfplaats van één gierzwaluw aangetroffen. Hier dienen passende mitigerende maatregelen voor genomen te worden;
- binnen het onderzoeksgebied zijn twee vaste verblijfplaatsen van huismussen aangetroffen. Hier dienen passende mitigerende maatregelen voor genomen te worden;
- de omschreven werkwijzen met betrekking tot de zorgplicht dienen in acht te worden genomen zodat een overtreding van de natuurwetgeving wordt voorkomen;
- voornoemde schoorstenen dienen buiten het broedseizoen van de kauw (april tot en met juni) te worden dichtgemaakt, om te voorkomen dat deze soort volgend jaar weer gebruik zal maken van de schoorstenen als broedlocatie;
- in provincie Noord-Brabant is een ontheffing niet nodig voor slechts één zomerverblijf van een gewone dwergvleermuis, één gierzwaluwverblijfplaats en twee huismusnesten die zijn aangetroffen in de te slopen bebouwing. Er worden namelijk op een juiste manier maatregelen getroffen zodat de gunstige staat van instandhouding (te beoordelen op lokaal niveau) door de beoogde ingreep niet in gevaar komt;
- de aanbevelingen in de quickscan flora en fauna dienen nageleefd te worden.
4.8 Kabels, Leidingen En Straalpaden
Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels, leidingen of straalpaden aanwezig. Het planvoornemen wordt dan ook niet belemmerd door de aanwezigheid van kabels, leidingen en straalpaden.
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Inleiding
Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moeten voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan "hydrologisch neutraal" ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c van het Besluit ruimtelijke ordening.
5.2 Beleid
5.2.1 Nationaal Waterplan 2016 - 2021
Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en milieu. Voor wat de ruimtelijke aspecten betreft moet dit plan worden gezien als een structuurvisie en is het bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. Het waterplan beschrijft de strategische doelen voor het waterbeheer. De condities en maatregelen voor het bereiken van deze doelen staan beschreven in het 'Beheer- en ontwikkelplan voor de Rijkswateren' van Rijkswaterstaat. Lagere overheden dienen het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 in hun beleid te verwerken.
5.2.2 Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021
De zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving staat centraal in dit Provinciaal Milieu- en Waterplan. Het Provinciaal Milieuplan 2012-2015 en het Provinciaal Waterplan 2010-2015 gaven hieraan de afgelopen jaren invulling. Het Provinciaal Milieu- en Waterplan (PMWP) 2016-2021 integreert de milieu- en de wateropgave, geheel in de geest van de Omgevingswet. Het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten.
Brabant is duurzaam beschermd tegen overstromingen vanuit het hoofdwatersysteem. In 2050 heeft de provincie alle maatregelen uitgevoerd die nodig zijn om te voldoen aan de wettelijke beschermingsnormen. Er is lokaal maatwerk geleverd en zoveel mogelijk rekening gehouden met economie, natuur, recreatie, cultuurhistorie, landschap, agrarisch gebruik en leefbaarheid in dorpskernen. De kwaliteit van het rivierengebied is veel hoger dan voorheen en heeft een belangrijke economische waarde. Het rivierbed van de rivieren wordt zo min mogelijk bebouwd.
Het regionale watersysteem is robuust ingericht, zodat wateroverlast voorkomen kan worden, ook bij een veranderend klimaat. Hierbij wordt de trits vasthouden, bergen, afvoeren gehanteerd. Als in het systeem waterkeringen noodzakelijk zijn, dan voldoen ze aan de gestelde normen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt ervoor gezorgd dat die niet ten koste gaan van de hoeveelheid water die het watersysteem kan bergen (waterbergend vermogen).
5.2.3 Waterbeheerplan 2016 - 2021 'Waardevol Water'
Het waterbeheerplan 'Waardevol Water' beschrijft de doelen van Waterschap De Dommel voor de periode 2016-2021. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Nationaal Waterplan, het Provinciaal Milieu en Waterplan en het Stroomgebiedsbeheerplan. Meer dan voorheen wil het waterschap inspelen op initiatieven van derden en kansen die zich voordoen in het gebied.
Ten aanzien van de doelen is een indeling gemaakt in de volgende waterthema's.
- Droge voeten: voorkomen van wateroverlast in het beheergebied (onder meer door het aanleggen van waterbergingsgebieden en het op orde brengen van regionale keringen);
- Voldoende water: zowel voor de natuur als de landbouw is het belangrijk dat er niet te veel en niet te weinig water is. Daarvoor reguleert het waterschap het grond- en oppervlaktewater;
- Natuurlijk water: zorgen voor flora en fauna in en rond beken en sloten door deze waterlopen goed in te richten en te beheren;
- Schoon water: zuiveren van afvalwater en vervuiling van oppervlaktewater aanpakken en voorkomen;
- Mooi water: stimuleren dat mensen de waarde van water beleven, door onder meer recreatief gebruik.
Het waterschap staat voor een aantal complexe uitdagingen, die zij in veel gevallen niet alleen kan realiseren. Deze uitdagingen geven invulling aan de verbinding van water met de maatschappelijke ontwikkelingen. Daarom zet het waterschap sterk in op samenwerking. In dit Waterbeheerplan nodigt het waterschap waterpartners, stakeholders, boeren, burgers en bedrijven nadrukkelijk uit om gezamenlijk te werken aan slimme, innovatieve oplossingen voor de complexe wateropgaven. Dit betekent onder meer dat het waterschap de bestaande samenwerking met al de partners in het gebied wil uitbouwen en 'grenzeloos' organiseren vanuit de kracht van ieders rol en verantwoordelijkheid.
De belangrijkste uitdagingen voor de komende planperiode zijn:
- Voldoende water voor landbouw en natuur;
- Wateroverlast en hittestress;
- Kringloop denken;
- Steeds meer ongewenste stoffen in het water, zoals medicijnen;
- Vergroten waterbewustzijn.
5.2.4 Keur oppervlaktewateren
De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.
5.2.5 Hydrologisch neutraal bouwen
Hydrologisch neutraal bouwen is overgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar het voor staat en welke maatregel er nodig is om hier aan te voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.
Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatse van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.
Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.
De realisatie van nieuw verhard oppervlak en afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit betekent dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft.
Het waterschap maakt grofweg onderscheid in project met een toename van verhard oppervlak van maximaal 2.000 m², 2.000 m² tot 10.000 m² en meer dan 10.000 m². Wanneer de toename van het verhard oppervlak minder is dan 2.000 m² is er vanuit het waterschap geen compensatieverplichting. In deze gevallen is de gemeente het bevoegd gezag.
5.2.6 Waterplan
Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.
5.2.7 Gemeentelijk rioleringsplan (2019 - 2022)
Sinds 1 januari 2008 zijn gemeenten verantwoordelijk voor het hemelwater, het afvalwater en het grondwater. Het Gemeentelijk Riolerings Plan (GRP) 2019-2022 verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. Met het GRP geeft de gemeente invulling aan de gemeentelijke zorgplicht en op het gebied van (grond)water.
De gemeente hanteert de voorkeursvolgorde voor het omgaan met regenwater zoals genoemd in de Wet milieubeheer. Een belangrijk uitgangspunt is dat de zorgplicht begint bij de burger. Bij regenwater geldt dat lokale lozing van het regenwater in het milieu (al dan niet via een gemeentelijk regenwaterriool) de voorkeur geniet boven lozing op een gemengd stelsel. Lozing op oppervlaktewater is gelijkwaardig aan lozing in de bodem. Een belangrijke beleidsrichtlijn is hierbij om waar mogelijk regenwater te laten infiltreren op de plek waarop het valt.
De voorkeursvolgorde is:
- (her)gebruik van regenwater. Het regenwater wordt opgevangen om binnen de ontwikkeling nuttig in te zetten waardoor het niet tot afvoer komt;
- bergen en vertraagd afvoeren. Na hevige regenval wordt water in het plangebied opgevangen en tijdelijk geborgen om vervolgens vertraagd te worden afgevoerd naar de openbare ruimte. Voorbeelden zijn: bergingsvijvers, wadi's, groene daken etc.;
- rechtstreeks afvoeren naar oppervlaktewater. Indien regenwater niet kan worden geborgen wordt het afgevoerd naar gebieden met oppervlaktewater zoals vijvers, sloten en kanalen;
- afvoeren naar het riool. Alleen als de eerste drie opties niet mogelijk zijn, vindt afvoer van regenwater plaats via de riolering.
Overtollig hemelwater afkomstig van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient, na de eventuele stappen hergebruiken en vasthouden, tijdelijk te worden geborgen voordat het vertraagd afgevoerd mag worden naar open water of het gemeentelijke rioolstelsel. Voor iedere m² verharding in het plangebied dient 60 mm waterberging binnen datzelfde plangebied te worden gecreëerd. Dit komt overeen met 60 liter waterberging per m² of voor een ontwikkeling met 1000 m² verhard oppervlak 60 m³ waterberging. De waterbergingsvoorziening moet in 10 tot 72 uur weer leeg zijn om een volgende bui te kunnen bergen. De ledigingstijd wordt door de gemeente aangegeven op basis van de grootte van het te ontwikkelen plangebied. Deze 60 mm waterberging per m² geldt voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in Eindhoven. De gemeente Eindhoven hanteert zelf een rekenmethode ('rekentool klimaatopgave') waarbij de wateropgave in m³ wordt berekend voor nieuwbouwontwikkelingen. 2019 is een overgangsjaar, waarin 50% van de opgave gerealiseerd moet worden.
In het beleid wordt onderscheid gemaakt tussen ontwikkelingen met 150 m² of meer verharding binnen het plangebied of kleinere ontwikkelingen tot 150 m² verharding binnen het plangebied. Voor de eerste groep geldt de eis van 60 mm waterberging per m² aanwezige verharding. Voor de tweede groep is deze eis 20 mm. Dit komt overeen met 20 liter waterberging per m² of voor een woning met 100 m² verhard oppervlak 2 m³ waterberging. Om administratieve redenen is er voor de categorie kleiner dan 150 m² voor gekozen om bij kleinere ruimtelijke ontwikkelingen onder 50 m² (bijvoorbeeld een kleine aanbouw of verbouw) geen eisen te stellen.
Voor iedere m² aan verharding binnen het plangebied kan tot 75 mm waterberging binnen datzelfde plangebied gecreëerd worden. Deze norm geldt als maximale hoeveelheid en is van toepassing als het plangebied gelegen is in een groenarme wijk en er gekozen wordt voor ondergrondse waterbergingsvoorzieningen. Daarnaast geldt het principe "hoe groener het plan, hoe kleiner de norm". De exacte hoeveelheid te realiseren waterberging wordt bepaald door middel van het doorlopen van de rekentool. Bij nieuwbouw wordt een apart afval- en hemelwaterriool aangelegd waarbij het afvalwater separaat van het hemelwater wordt afgevoerd.
De gemeente Eindhoven heeft voor haar beleid een overgangsjaar vastgesteld. Dit houdt in dat als de omgevingsvergunning in 2019 aangevraagd wordt, de benodigde berging gehalveerd kan worden.
5.3 Beschrijving Huidig En Toekomstig Watersysteem
Voor dit project is een waterparagraaf uitgevoerd. De rapportage hiervan is als Bijlage 14 bij de toelichting gevoegd. Hierna volgen de belangrijkste bevindingen.
5.3.1 Locatie plangebied
Het plangebied wordt grofweg begrensd door de Newtonstraat, Brugmanstraat, Drebbelstraat en aan de zuidzijde door de bebouwing van de Celsiusstraat te Eindhoven. De locatie heeft een oppervlakte van circa 34.500 m². Het plangebied bevat momenteel circa 194 woningen welke gesloopt zullen worden. Hiervoor in de plaats worden nieuwe woningen gebouwd.
Grondwater
Tritium Advies heeft een milieutechnisch onderzoek (Plan Celsius fase 3 en 4 Eindhoven, projectnummer 1812/127/ML-01, versie 0, 19 juli 2019) uitgevoerd. De bodem onder de wegen, pleinen en parkeerterreinen is reeds beschouwd. De maaiveldhoogte ligt op 17 m+ NAP. Het freatische grondwater ligt op een hoogte van 14,5 m +NAP en kent een noordoostelijke stroomrichting. Uit verschillende grondwatermonsternames blijkt dat de grondwaterstand op ongeveer 2,3 tot 2,5 m -mv ligt.
Oppervlaktewateren
In en rondom de directe omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater van betekenis aanwezig.
Ecosystemen
Het plangebied ligt niet in een natuurgebied. Op een afstand van circa 500 meter ten noordwesten van het plangebied is het park 'Philips de Jongh' gelegen. Dit park en enkele omliggende gebieden zoals bijvoorbeeld 'Landgoed De Wielewaal' behoren tot de Natuurnetwerk Brabant (NNB). Waterloop 'Groote Beek' stroomt door dit NNB-gebied.
Bodem
Uit het verkennend bodemonderzoek is gebleken dat er een deklaag van 28 meter dik ter plaatse van het plangebied ligt, samengesteld uit fijn zand met leem en veenlagen. De doorlatendheid hiervan wordt geclassificeerd als 'matig'.
Volgens de infiltratiekaart van de provincie Noord-Brabant is de bodemopbouw van het plangebied (fase 3 en fase 4 van het Plan Celsius) is in dit deel van Eindhoven te typeren als 'meestal kwel' en 'sterke kwel'. Doordat in kwelgebieden een constante aanvoer van grondwater is, kennen deze gebieden weinig bergingsmogelijkheden in de bodem en zijn ze gevoelig voor (grond)wateroverlast.
Uit de meeste grondmonsters blijkt dat het de bodem bestaat uit een mix van matig fijn zand, zwak siltig en zwak humeus, en sterk zandig leem. Op basis van het Grondwaterboekje (Bot, 2011) kan een zeer globale schatting van de k-waarde (doorlatendheidsfactor) gegeven worden op basis van de aangetroffen grondsoort. Sterk zandig veen kent een k-waarde van 0,05. Matig fijn zand kent een k-waarde van 3 tot 15. Infiltratie is in principe mogelijk indien de doorlatendheid meer dan 0,80 meter per dag is. Op basis van de matige doorlatendheid van de deklaag, de kwel- en infiltratiekaart en de mix van matig fijne zand met sterk zandig veem, wordt infiltratie in principe niet realistisch geacht.
5.3.2 Uitgangspunten waterbergingsadvies
Het ontwerp van de openbare ruimte voor de beoogde ontwikkeling is opgesteld door Buro Lubbers (29 juni 2019). Binnen het plangebied en de directe relevante omgeving vinden er veranderingen plaats. De aanwezige bebouwing en verharding wordt gesloopt. In de plaats hiervan worden woningen, commerciële / maatschappelijke functies, bestrating, halfverharding, tuinen en nieuw groen aangelegd. Er dient per vierkante meter minstens 60 mm aan waterberging plaats te vinden. Er wordt voor iedere m² verharding in het plangebied tot 75 mm waterberging gecreëerd onder de noemer 'hoe groener het plan, hoe kleiner de norm'.
Voor behandeling van het hemelwater geldt conform het gemeentelijk rioleringsplan de waterkwantiteitstrits, waarbij optie 1 het meest wenselijk en optie 4 het minst wenselijk is:
- hergebruiken;
- vasthouden;
- bergen;
- afvoeren naar oppervlaktewater.
5.3.3 Afvoer hemelwater
Er wordt geprobeerd om zoveel mogelijk aan te sluiten bij fase 1 en fase 2 van het plan Celsius.
Fase 1 en fase 2 plan Celsius
In fase 1 is als pilot een bergingspakket middels een drainvoeg systeem toegepast. Dit principe is erop gebaseerd dat het hemelwater middels de viltvoegen infiltreert naar het ondergelegen bergingspakket. Afhankelijk van de beschikbare holle ruimte in de onderliggende fundering zal het water daarin worden geborgen of overstorten middels de overstortvoorzieningen in de inspectieputten. Deze putten zijn vervolgens met een verzamelleiding aangesloten op het gemeentelijke stelsel.
In fase 2 wordt water zo veel mogelijk zichtbaar afgevoerd, van woningen via molgoten naar zowel de wadi's in het middengebied als naar de centrale bergingsvoorzieningen onder de parkeerplaatsen. Op deze manier zal het hemelwater vertraagd worden afgevoerd richting de nog aan te leggen grote waterbergende voorziening van het direct ten noorden gelegen plan 'Vredeoord'.
Door de gefaseerde uitvoering van fase 1 is geconstateerd dat gedurende meerdere regenbuien met diverse neerslag intensiteiten het bovengenoemde principe goed functioneert. Om de afvoer van de huisaansluitingen op het bergingspakket te realiseren was in fase 1 het principe van spuwers en exfiltratiekolken toegepast. Door de werking van de communicerende vaten komt het water als eerste op het laagste punt eruit. Theoretisch zou dit ter hoogte van de parkeerpockets moeten zijn. Echter bleek in de praktijk dat dit niet overal even goed functioneerde. Hierop zijn vervolgens aanpassingen doorgevoerd waarbij de verzamelleidingen ondergronds op het bergingspakket zijn aangesloten. In fase 2 zijn dezelfde uitgangspunten als in fase 1 gehanteerd. Op een drietal plaatsen zijn een hemelwaterberging onder de parkeerpockets aangebracht. De bergingscapaciteit van de betreffende pockets voldoen ruim aan de gestelde normen voor hydrologisch neutraal ontwikkelen.
Fase 3 en 4 plan Celsius
Conform het beleid van zowel gemeente als waterschap dient de uitbreiding van het verhard oppervlak hydrologisch neutraal en klimaatadaptief te zijn. De gemeente Eindhoven hanteert een rekenmethode ('rekentool klimaatopgave) waarbij de wateropgave in m³ wordt berekend voor nieuwbouwontwikkelingen waarbij de totale oppervlakte van verharding in het plangebied dient te worden geborgen. Hierin is de wateropgave afhankelijk van of de ontwikkeling in een groenarme buurt plaats vindt, het jaar waarin de omgevingsvergunning wordt ingediend en het totale oppervlak verhard terrein en groen. Het plangebied bevindt zich in een groenarme buurt en de omgevingsvergunning wordt in 2020 ingediend. De volgende aantal vierkante meters zijn ingevuld in de rekenmethode voor het bepalen van de waterbergingsopgave (m³).
Op basis van de 'rekentool klimaatopgave' kan vastgesteld worden dat, afhankelijk van de gekozen oplossing, de te realiseren berging tussen de 1.285,7 en 2.089,3 m³ bedraagt.
De rekentool biedt mogelijkheden voor het voldoen aan de waterbergingsopgave aan de hand van de ingevulde oppervlakten. Zo biedt het aanleggen van halfverharding (schelpen, gralux, grasbeton, grind), water met bergende functie, nieuw (particulier) groen, een water- of groen dak en kleine- en grote tuinen mogelijkheden om de waterbergingsopgave deels te verkleinen. De resterende waterbergingsopgave kan vervolgens opgelost worden door extra waterberging in ondergrondse voorzieningen aan te leggen met leegloop op het gemeentelijk riool. Verder kunnen voorzieningen als het planten van nieuwe bomen en het realiseren van faunavoorzieningen, groene gevels en regentonnen samen tot maximaal 6% invulling geven aan de voorafgaand berekende waterbergingsopgave.
Voor oplossingen wordt gekeken naar de waterkwantiteitstrits. Hierbij geldt dat hergebruiken de meest wenselijke optie is. Bij 'hergebruik' kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een regenwateropslag onder gebouwen of in regentonnen, waarbij dit water gebruikt kan worden voor omliggend groen. Er moet echter opgemerkt worden dat infiltratie niet reëel wordt geacht vanwege de bodemopbouw. Derhalve dient het water vastgehouden en geborgen te worden.
Op 19 november 2019 heeft er tussen initiatiefnemer en de gemeente Eindhoven overleg plaatsgevonden ten behoeve van de wateropgave voor het bestemmingsplan. Hierin is afgesproken dat per parkeerpocket/deelgebied afzonderlijk de bergingsopgave op basis van de rekentool klimaatopgave berekend dient te worden (zie Waterparagraaf in de bijlage).
Het Actuele Hoogte Bestand Nederland (AHN) weergeeft voor het plangebied een hoogteverschil variërend van circa 18,3 meter tot circa 18,7 (navolgende afbeelding). Binnen het plangebied geeft de groenere kleur een relatief hogere hoogte aan dan de meer blauwere kleur. De wegen (blauwe lijnen) geven een relatief lagere ligging aan binnen het plangebied. Hier moet rekening mee worden gehouden bij afstroming van het water binnen het plangebied. Daarnaast ligt ten westen van het plangebied een relatief groene strook. Het water wat hier valt zal naar het oosten toestromen waar nieuwe woningen komen te liggen.
Hoogteverschil (plangebied rood omlijnd)
5.3.4 Oplossingsrichting
Voor de mogelijke oplossingsrichtingen en de beschreven scenario's geldt dat deze afhankelijk zijn van het daadwerkelijk uit te voeren (bouw)plan. Het moment van verlening van de omgevingsvergunning is het toetsmoment voor de waterbergingsopgave. Het voorlopig bouwplan biedt voldoende mogelijkheden voor een klimaatadaptieve realisatie. Voor de mogelijke oplossingsrichtingen geldt dat deze afhankelijk zijn van het daadwerkelijk uit te voeren (bouw)plan. Gezien er gekozen wordt voor diverse waterbergingssystemen dient een riolerings- en waterhuishoudkundig plan van het gehele plangebied goedgekeurd te worden voordat er een omgevingsvergunning kan worden aangevraagd.
Verder zal in ieder geval per woning / gebouw met commerciële en/of maatschappelijke doeleinden het regenwater en afvalwater gescheiden worden ingezameld en worden aangeboden op de perceelsgrens.
5.3.5 Overleg met waterschap en gemeente
Op 25 april 2019 heeft afstemming plaatsgevonden met de afdeling water van de gemeente Eindhoven. Hierbij is het klimaatbeleid van de gemeente besproken en de gevolgen voor de realisatie van plan Celsius fase 3+4. Gezamenlijk is afgesproken om te streven naar een bergingsopgave van 100% conform de 'Klimaatopgave berekening nieuwbouw 2019'.
In 2018 hebben daarnaast diverse overleggen plaatsgevonden met de gemeente Eindhoven en waterschap de Dommel omtrent de waterhuishouding van geheel plan Celsius. Hierbij is afgesproken dat iedere fase van plan Celsius, voor de betreffende hemelwateropgave in zijn eigen bergingsopgave voorziet. Bij verzadiging van de bergingsvoorzieningen stort de regenwaterriolering over naar een blauwe ader welke dient te worden aangelegd. Deze blauwe ader wordt gekoppeld aan de te realiseren dreef in uitbreidingsplan Vredeoord. Door RHDHV zijn hiervoor de benodigde berekeningen uitgevoerd en is het plan vastgesteld.
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Algemeen
Het bestemmingsplan "I Woensel West 2013 (plan Celsius fase 3 en 4)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.
6.2 Planmethodiek
Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.
6.3 Verbeelding
Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.
6.4 Planregels
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels.
Inleidende regels (Artikel 1 & 2)
De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In "Artikel 1" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Artikel 2 Wijze van meten" zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.
Bestemmingsregels
Bestemming 'Groen' (Artikel 3)
De te realiseren groenperken aan de Newtonstraat en het binnenhof worden in dit bestemmingsplan gedeeltelijk als 'Groen' bestemd. De overige groenstroken en dergelijken worden als 'Verkeer - Verblijfsgebied' bestemd.
Bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' (Artikel 4)
De straten en parkeerplaatsen in dit bestemmingsplan zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Deze bestemming is mede bestemd voor groenstrookjes die een onderdeel zijn van de straatinrichting, zoals het te realiseren binnenhof (Van der Heijde Hof) en het woonhofje ten westen van het appartementengebouw aan het Celsiusplein. De parkeerkoffers zijn niet als 'Verkeer - Verblijfsgebied' bestemd.
Bestemming 'Wonen' (Artikel 5)
Deze bestemming is opgenomen ten behoeve van de 230 nieuw te realiseren wooneenheden in zowel grondgebonden woningen, bovenwoningen als appartementen. Ook worden er (commerciële) buurtvoorzieningen voorzien in de te bouwen én bestaande plint van bebouwing aan het Celsiusplein en Edisonstraat. Omdat in deze bestaande plint reeds 19 woningen aanwezig zijn is het maximum aantal woningen in de regels van dit bestemmingsplan in totaliteit 249.
In de regels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen. Het gebouw dat door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, wordt beschouwd als het hoofdgebouw. Bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen zijn in architectonisch opzicht te onderscheiden van, en ondergeschikt aan, het hoofdgebouw.
Hoofdgebouwen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd waarbij de bouwvlakken volledig mogen worden bebouwd.
Binnen de bestemming 'Wonen' zijn enkele aanduidingen opgenomen. De stegen zijn aangeduid als 'verblijfsgebied' (vb). Ter plaatse van deze aanduiding moet minimaal één openbare doorgang/doorsteek met een minimale breedte ten behoeve van langzaam verkeer worden gerealiseerd. Daarnaast is de aanduiding 'gemengd' (gd) opgenomen. Deze aanduiding is opgenomen ter realisatie van niet-woonfuncties op de begane grond van de bebouwing t.b.v. gemengde functies, zoals kleinschalige detailhandel, dienstverlening, horeca of maatschappelijke functies. Hiervoor geldt de bedrijvenlijst zoals bijgevoegd in bijlage 3 bij de regels en voor horeca geldt een aparte lijst zoals opgenomen in bijlage 2 bij de regels. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd -1 en -2' mag voor een aantal functies worden afgeweken van het realiseren op de begane grond.
Voor de onderdoorgangen, zoals tussen het Celsiusplein en het Van der Heijde Hof, is de aanduiding 'onderdoorgang' (ond) opgenomen. Ten slotte is de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' opgenomen. Dit betreft een reeds gerealiseerd voorportaal van fase 2.
Aan huis-verbonden-beroepen
Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonbestemming toegestaan (tot maximaal 50 m²). Onder voorwaarden is het mogelijk om maximaal 75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen.
Tevens is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 30 m² te benutten voor kleinschalige bedrijvigheid. Hiervoor geldt de bedrijvenlijst zoals bijgevoegd in bijlage 1 bij de regels.
Algemene regels
Onder de Algemene regels zijn de Anti-dubbeltelregel, Algemene aanduidingsregels, Algemene afwijkingsregels en de Overige regels opgenomen. Deze regels gelden voor het hele plan.
De Algemene aanduidingsregels bevatten regels t.b.v. de 'veiligheidszone - groepsrisico' en 'veiligheidszone - leiding'. Binnen de eerstgenoemde aanduiding mogen geen nieuwe gebouwen worden opgericht voor verminderd zelfredzame personen. Binnen de laatstgenoemde aanduiding mogen geen kwetsbare objecten worden gebouwd.
De Algemene afwijkingsregels bevatten bepalingen op basis waarvan in bepaalde gevallen binnenplans kan worden afgeweken van de bepalingen uit de bestemmingsregels.
Onder de Overige regels zijn eisen opgenomen die gelden met betrekking tot het aspect parkeren. Voor het aantal parkeerplaatsen wordt in de regels verwezen naar de vigerende parkeernormen.
Overgangs- en slotregels
In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht en de Slotregel opgenomen.
Hoofdstuk 7 Handhaving
7.1 Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021
In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.
Uitgangspunten
Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:
- Informatie gestuurd
De gemeente Eindhoven ziet informatie gestuurde handhaving als een belangrijke pijler. Er zijn ontwikkelingen op het gebied van ICT en data analyse. Door gemeentelijke en andere informatiebronnen te ontsluiten, te analyseren en te combineren kunnen we een problematiek eerder (of preventief) en gerichter aanpakken. - Gebiedsgericht
Om optimaal in te kunnen spelen op vraagstukken van inwoners zet de gemeente Eindhoven binnen het ruimtelijk domein al geruime tijd in op gebiedsgericht toezicht. Dit doen we door - vanuit een actieve samenwerking met wijkteams - te kijken naar naleefgedrag, oorzaken en oplossingen gerelateerd aan geografische gebieden. Er zijn verschillende vragen, doelgroepen en belangen. Kennis wordt gedeeld en ervaringen van inwoners en bedrijven worden verzameld. Deze input is van invloed op de prioriteiten in het jaarlijkse uitvoeringsplan, waar mogelijk toegespitst op een specifieke wijk. Per wijk kunnen er dus op basis van gebiedsanalyses en bijvoorbeeld buurtcontracten verschillende bouwstenen zijn voor het uitvoeringsplan. - Risico- en oplossingsgerichte benadering
De gemeente Eindhoven benadert toezicht en handhaving risico- en oplossingsgericht. De prioriteiten worden in beginsel gebaseerd op een inschatting van de veiligheids- en gezondheidsrisico's voor inwoners. Ook aspecten als leefbaarheid, duurzaamheid en omgevingskwaliteit wegen in belangrijke mate mee. Daarnaast worden prioriteiten mede gebaseerd op wat inwoners en bedrijven belangrijk vinden. Eindhoven hecht eraan om vraagstukken waar mogelijk gezamenlijk op te lossen.
Er zijn onderwerpen die in algemene zin aandacht vragen. Brandveilig gebruik van woongebouwen verdient (nog) meer aandacht, in de context van kwetsbare groepen die langer zelfstandig blijven wonen. Ook aanpak van jeugdoverlast, duurzaamheid en de bestaande bouw zijn voorbeelden. Er wordt gezocht naar de beste oplossing die nodig is voor het versterken van de veiligheid in de leefomgeving van onze inwoners. Hiermee ontstaat een risicoanalyse op basis waarvan vervolgens de prioriteiten binnen het toezicht worden gesteld. - Consequent en doelmatig
Uitvoeringsplannen en jaarverslagen bevatten een overzicht van de inzet en capaciteit voor handhaving. In het verlengde van informatie gestuurde en oplossingsgerichte handhaving vergt doelmatige handhaving een analyse van resultaten. Meetbare doelen om te beoordelen of de beschikbare capaciteit zo doelmatig mogelijk wordt ingezet. We beogen in de komende jaren een ontwikkeling door te maken in de vierslag capaciteit - prioriteit - risicoanalyse - nalevingsniveau. Dit moet onder andere leiden tot meer inzicht in de relatie tussen handhavingsinspanningen en het nalevingsniveau (effect).
Prioritering
De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk in mogelijke problemen, de risico's en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.
Uitvoeringsplan
In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:
- Object en informatiegericht
- Bouwen en Wonen
- Openbare leefomgeving
- Bedrijven
- Gebiedsgericht
- Pilot Veiligheid en leefbaarheid
- Actiegebieden
- Themagericht
Bij ieder onderdeel worden jaarlijks een aantal belangrijke ontwikkelingen op het gebied van toezicht en handhaving opgenomen. Dat kan bijvoorbeeld gaan om woonoverlast bij de Activiteiten Bouwen & Wonen. Of duurzaamheid en energiebesparing bij de Activiteiten Bedrijven.
Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.
Duidelijke regels
Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden.
Hoofdstuk 8 Financiële Aspecten
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar. Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.
Er is een samenwerkingsovereenkomst afgesloten zodat er geen verplichting bestaat tot het vaststellen van een exploitatieplan. Voorts kan worden opgemerkt dat geen aanleiding bestaat te voorzien in een fasering van de bouwplannen en/of het stellen van eisen als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onder b, c en d Wro.
Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1 Bro
De gemeente heeft de voorbereiding van dit bestemmingsplan conform artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bekend gemaakt op 28 augustus 2019.
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Omdat er met het plan geen Rijksbelangen in het geding zijn, heeft geen vooroverleg met het Rijk plaatsgevonden. Wel heeft vooroverleg plaatsgevonden met het Waterschap De Dommel. Deze reacties zijn verwerkt in paragraaf 5.4 van de waterparagraaf. Daarnaast is het plan voorgelegd aan de provincie Noord-Brabant en de veiligheidsregio.
9.3 Inspraak En Samenspraak
Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming.
Op 17 oktober 2019 is een informatieavond gehouden voor omwonenden, huidige bewoners en belangstellenden. Hierbij waren de betrokken partijen - Woonstrichting Trudo, RA Infra, Tarra, Bureau Lubbers, Plan ROS en de gemeente Eindhoven - aanwezig voor het beantwoorden van vragen. Bezoekers zijn geïnformeerd over de stedenbouwkundige opzet, de planning, enkele details over de openbare ruimte en de woningtypes. De avond werd bezocht door zo'n 50 - 70 bezoekers. Over het algemeen was men tevreden over de plannen. Bewoners van de Brugmanstraat hadden vragen over het kleurgebruik van de gevels, de verkeerskundige situatie, de huidige volgroeide bomen in de straat en de toekomstige verlichting. Deze vragen zijn ook over het algemeen naar tevredenheid beantwoord.
Daarnaast is in het kader van de samenspraak het concept van het ontwerp bestemmingsplan ter afstemming voorgelegd aan de belangenorganisaties Trefpunt Groen Eindhoven (TGE) en de Van Abbestichting. Naar aanleiding daarvan hebben deze belangenorganisaties een reactie gegeven.
De reactie van TGE houdt kort samengevat het volgende in:
Trudo heeft een overleg gehad met TGE, waarin toelichting is gegeven op het plan en op welke wijze groen en klimaatvoorzieningen in het plan zijn ingepast. Tijdens het overleg is ook gesproken over de te kappen bomen en nieuw te realiseren groen. Vanuit TGE is uiterst positief gereageerd op het ontwerp. Preventief worden diverse voorzieningen voor flora & fauna gerealiseerd.
De reactie van de Van Abbestichting is gericht op het volgende:
Op 17 oktober 2019 is er overleg geweest tussen Woonstichting Trudo en de Van Abbestichting. De architect van Tarra Architectuur & Stedenbouw heeft het plan toegelicht aan de hand van het voorlopig ontwerp van de stedenbouwkundige opzet en de openbare ruimte. Deze ontwerpstukken zijn later nog digitaal verstrekt aan de Van Abbestichting. Daarnaast zijn de planning van sloop/nieuwbouw en fasering besproken. Vragen van de Van Abbestichting over de sloop en de nieuwe plannen zijn naar tevredenheid beantwoord. De Van Abbestichting heeft enkele tips meegegeven op het gebied van architectuur. Er zijn geen bezwaren geuit tegen de voorgelegde plannen.
9.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan zal voor de duur van zes weken op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegd worden. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan kenbaar te maken.
Kennisgeving van de terinzagelegging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen zal in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven gepubliceerd worden. Ook zal kennis worden gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.
Bijlage 1 Mobiliteitsplan
Bijlage 2 Kwaliteitsbeoordeling En Categorisering Bomen
bijlage 2 Kwaliteitsbeoordeling en categorisering bomen
Bijlage 3 Bomen Effect Analyse
bijlage 3 Bomen Effect Analyse
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Wegverkeers- En Spoorweglawaai
bijlage 4 Akoestisch onderzoek wegverkeers- en spoorweglawaai
Bijlage 5 Quickscan Externe Veiligheid
bijlage 5 Quickscan externe veiligheid
Bijlage 6 Externe Veiligheid Buisleidingen
bijlage 6 Externe veiligheid buisleidingen
Bijlage 7 Externe Veiligheid Spoor
bijlage 7 Externe veiligheid spoor
Bijlage 8 Verantwoording Hoogte Groepsrisico
bijlage 8 Verantwoording hoogte groepsrisico
Bijlage 9 Milieutechnisch Onderzoek
bijlage 9 Milieutechnisch onderzoek
Bijlage 10 Stikstofdepositie Berekening
bijlage 10 Stikstofdepositie berekening
Bijlage 11 Quickscan Flora En Fauna
bijlage 11 Quickscan flora en fauna
Bijlage 12 Aanvullend Onderzoek Huismus, Gierzwaluw En Vleermuizen
bijlage 12 Aanvullend onderzoek huismus, gierzwaluw en vleermuizen
Bijlage 13 Ecologisch Werkprotocol
bijlage 13 Ecologisch werkprotocol
Bijlage 14 Waterparagraaf
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan I Woensel West 2013 (plan Celsius fase 3 en 4) met identificatienummer NL.IMRO.0772.80353-0301 van de gemeente Eindhoven.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 aan-huis-verbonden-beroep
- een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, zoals gastouderopvang, detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis, of het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf.
- onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.
1.4 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 Actualisatie Nota Parkeernormen 2019
parkeernormen, zoals vastgesteld op 17 september 2019.
1.8 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling dat voldoet aan de meest actuele versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
1.9 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in het gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.10 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.11 bedrijfsvloeroppervlak
de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.12 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.13 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.14 bijgebouw
een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.15 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.16 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.17 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.18 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.19 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.20 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.21 bruto vloeroppervlak (b.v.o.)
de totale oppervlakte van de ruimte ten dienste van de functies als genoemd in artikel 5.1.1 sub b. en c., inclusief opslag- en administratieruimten.
1.22 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.23 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum, internetwinkel/webwinkel, afhaalpunten en supermarkt.
1.24 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.
1.25 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.26 gebruiken
het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.
1.27 hoofdgebouw
een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
1.28 internetwinkel
Internetwinkels worden in het kader van dit bestemmingsplan aangemerkt als een specifieke vorm van detailhandel waarbij:
- de transactie via internet of andere media tot stand komt, en;
- de goederen ter plaatse kunnen worden afgehaald; en/of
- de goederen ter plaatse kunnen worden afgerekend; en/of
- de goederen ter plaatse kunnen worden bekeken of geprobeerd.
1.29 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).
1.30 kunstobject
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.
1.31 kunstwerk
bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
1.32 lijst van bedrijfsactiviteiten
de bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de VNG zoals deze gold ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan en is opgenomen in Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten bij woonfunctie en Bijlage 3 Lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels.
1.33 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.34 parkeerbalans
met een parkeerbalans wordt de (on)balans berekend tussen parkeervraag en parkeeraanbod binnen een bepaald gebied. Vaak valt de parkeervraag van functies niet samen in de tijd. Gecombineerd gebruik van parkeerplaatsen is dan mogelijk (dubbelgebruik).
1.35 peil
0.30 m' boven de kruin van de weg.
1.36 prostitutiebedrijf
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.
1.37 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.38 supermarkt
een zelfbedieningszaak met overwegend levensmiddelen.
1.39 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.40 verkoopvloeroppervlakte
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.
1.41 voorgevel
de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.42 voorgevelrooilijn
de lijn die gelijk loopt aan voorgevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan.
1.43 water
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.
1.44 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).
1.45 winkel
een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.
1.46 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.47 woongebouw
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.2 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten, zonnepanelen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.5 ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen en/of bouwhoogte, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, ventilatiekanalen, schoorstenen, reclameaanduidingen, luifels, erkers, balkons, liftopbouwen en -schachten, en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens en/of bouwhoogte niet meer dan 1 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor `Groen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- groenvoorzieningen;
- paden;
- speelvoorzieningen;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- kunstobjecten;
- parkeervoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
met daarbij behorende:
- voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor `Verkeer - Verblijfsgebied´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- woonstraten;
- voet- en fietspaden;
- parkeervoorzieningen;
- groenvoorzieningen;
- speelvoorzieningen;
- voorzieningen voor ondergrondse afvalinzameling;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met daarbij behorende:
- voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft de maximum goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien dat wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
7.1 veiligheidszone - groepsrisico
Binnen de aanduiding 'veiligheidszone - groepsrisico' gelden de volgende regels:
- er zijn geen nieuwe gebouwen toegestaan die zijn bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van verminderd zelfredzame personen. Daartoe behoren in ieder geval (psychiatrische) ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen, basisscholen, sociale werkplaatsen of gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor de dagopvang van minderjarigen;
- nieuwe kwetsbare objecten zijn uitsluitend toegestaan indien deze zijn voorzien van een mechanisch ventilatiesysteem dat bij een calamiteit onmiddellijk handmatig kan worden uitgeschakeld;
- het bepaalde onder sub b. is niet van toepassing op woningen.
7.2 veiligheidszone - leiding
Binnen de aangegeven gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - leiding' zijn geen gebouwen toegestaan die zijn bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van verminderd zelfredzame personen.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Binnenplans afwijken
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, cultuurhistorische waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten en afmetingen;
- de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 m, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 2 m is;
- de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 m is.
- de bestemmingsbepaling en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' wordt overschreden met maximaal 20 cm ten behoeve van gevelisolatie om energie te besparen;
- de regels ten aanzien van de realisatie van gebouwen ten behoeve van het opwekken van duurzame energie en toestaan dat de maximum oppervlakte wordt vergroot tot maximaal 100 m².
Artikel 9 Overige Regels
9.1 Parkeereis
- bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, staat vast dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de beleidsregels Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 wordt gerealiseerd en in stand gehouden;
- als de onder sub a. bedoelde beleidsregels worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
9.2 Afwijken van parkeereis
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.1 indien:
- uit een parkeerbalans blijkt dat meer of minder parkeerplaatsen noodzakelijk zijn;
- het voldoen aan de in lid 9.1 genoemde parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerplaatsen wordt voorzien.
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 9.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
10.2 Afwijken
burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 10.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 10.1 met maximaal 10%.
10.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 10.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
10.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
10.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 10.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
10.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 10.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan I Woensel West 2013 (plan Celsius fase 3 en 4).
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten Bij Woonfunctie
bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten bij woonfunctie
Bijlage 2 Lijst Van Horeca-activiteiten
bijlage 2 Lijst van horeca-activiteiten
Bijlage 3 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten
bijlage 3 Lijst van bedrijfsactiviteiten