Lichthoven fase 2
Bestemmingsplan - gemeente Eindhoven
Vastgesteld op 22-06-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het gebied Lichthoven, gelegen in het Stationsgebied van Eindhoven, zal in meerdere fasen worden ontwikkeld. Van de 1e fase is een deel gerealiseerd door de ontwikkeling van het 'The Student Hotel', waarvoor in 2014 het bestemmingsplan 'Lichthoven (The Student Hotel)' is vastgesteld. De overige ontwikkelig van fase 1 en de ontwikkeling van fase 2 betreffen de realisatie van de ondergrondse parkeergarages, de kantoorgebouwen (parallel aan het spoor) en tot slot de woongebouwen langs de Stationsweg. Voor deze ontwikkelingen bestaat nog geen actueel planologisch kader. Daar geldt nog het bestemmingsplan 'Eindhoven binnen de Ring' uit 1998, waarin de ontwikkelingen door middel van een uitwerkingsplicht met -regels was opgenomen.
Het nu voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op fase 2. Lichthoven fase 2 (EDGE Eindhoven) is een stedenbouwkundige ontwikkeling aan de zuidkant van Centraal station Eindhoven, aan de oostzijde van het gebied Lichthoven. Het programma bestaat uit een mix van circa 27.500 m2 kantoor en circa 15.000 m2 woningen met in de plint voorzieningen voor de gebruikers en de directe omgeving. Gedacht moet worden aan bijvoorbeeld fitness, dienstverlening en horeca.
De ontwikkeling van de locatie werd al voorzien in het bestemmingsplan 'Eindhoven binnen de Ring'. Gezien het verouderde karakter van die regeling en het in dat plan verwoorde toetsingskader wordt voor de ontwikkeling van Lichthoven fase 2 geen uitwerkingsplan vastgesteld, maar een nieuw bestemmingsplan.
Dit nieuwe bestemmingsplan 'Lichthoven fase 2' bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.
1.2 Het Plangebied
1.2.1 Ligging
Het plangebied ligt in het centrum van de gemeente en wordt in grote lijnen begrensd door het spoorwegcomplex (noordzijde), de Stationsweg (zuidzijde), de Dommel (oostzijde) en het parkeerterrein bij het Student Hotel (westzijde). Het gebied maakt deel uit van de herontwikkelingslocatie 'Lichthoven', voorheen ook wel aangeduid als 'Stationslocatie Zuid-Oost'.
Afbeelding: Ligging plangebied Lichthoven fase 2 te Eindhoven
1.2.2 Begrenzing
Het plangebied omvat in ieder geval de gronden die tot ontwikkeling worden gebracht. De tot ontwikkeling te brengen gronden hebben een gezamenlijk grondoppervlak van 5.855 m2.
Omdat het bouwplan voorziet in bouwdelen die uitsteken ten opzichte van de hoofdmassa (zoals deels uitpandige loggia's) dienen de grenzen van het bestemmingsplan ruimer te zijn dan de gevels van de hoofdgebouwen. Daarnaast is het gebruikelijk de grenzen van een bestemmingsplan te plaatsen op het hart van wegen en/of waterlopen.
1.2.3 Kadastrale percelen binnen het plangebied
De ontwikkeling heeft betrekking op delen van de kadastrale percelen:
- C2283
- C2284
- K1522
- K2283
- D1246
- D1251
Op de onderstaande afbeelding is met groen en het gearceerde geel het te ontwikkelen plot weergeven, waarop met blauwe stippellijnen de kadastrale grenzen te zien zijn. Op de tweede afbeelding zijn de kadastrale grenzen en (met rood) de bestemmingsplangrenzen op de luchtfoto weergegeven.
Afbeeldingen: kadastrale grenzen, projectie van plangrenzen
1.3 Voorgaande Plannen
1.3.1 Eindhoven binnen de Ring
Het bestemmingsplan 'Lichthoven fase 2' vervangt deels het bestemmingsplan 'Eindhoven binnen de Ring', vastgesteld door de raad op 12 oktober 1998, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant op 1 juni 1999 en onherroepelijk geworden bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 juli 2000.
Afbeelding: uitsnede bestemmingsplan 'Eindhoven binnen de Ring', ontwikkellocatie met rood globaal aangegeven
Het gehele plangebied is ingevolge dit bestemmingsplan voorzien van de bestemming 'Centrumdoeleinden' met de aanduiding 'IV (Centraal Station/Raiffeisenstraat)'. Deze bestemming is onder andere gericht op de totstandkoming van woon-, kantoor-, verkeer-, parkeer-, groen-, maatschappelijke en commerciële functies. In het bijzonder wordt hier gedacht aan publieksfuncties en/of kantoren en/of wonen in de onderbouw (in 1 of 2 bouwlagen) en kantoren en/of wonen op de verdiepingen. Met inachtneming van de in dit bestemmingsplan opgenomen uitwerkingsregels dient deze bestemming te worden uitgewerkt (zie artikel 3.6 lid 1, onder b van de Wet ruimtelijke ordening (hierna te noemen Wro). Zolang aan deze uitwerkingsverplichting geen gevolg is gegeven geldt ter plaatse een bouwverbod en kunnen geen omgevingsvergunningen worden verleend voor bouwactiviteiten. Er is voor het plangebied geen uitwerkingsplan vastgesteld.
1.3.2 Paraplubestemmingsplan parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing
Het bestemmingsplan 'Lichthoven fase 2' vervangt tevens deels het bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing', vastgesteld door de raad op 12 juni 2018 en onherroepelijk geworden op 27 juli 2018.
Op 24 september 2019 heeft het college de Nota Parkeernormen 2019 vastgesteld. Deze normen bieden flexibiliteit, wat moet voorkomen dat parkeernormen in de weg staan bij gewenste ontwikkelingen. Er zijn immers meer oplossingen denkbaar indien niet aan de norm kan worden voldaan. De nota uit 2019 biedt bijvoorbeeld de mogelijkheid om de parkeerbehoefte in te vullen met bestaande capaciteit of met mobiliteitsmanagement gericht op het beperken of voorkomen van autogebruik. De parkeernormen zijn van toepassing voor de hele stad. Om te voorkomen dat bij vergunningverlening discussie ontstaat, zijn de meest actuele normen via het parapluplan voor de hele stad van toepassing verklaard.
Op 15 september 2015 heeft de gemeenteraad ingestemd met het opstellen van een paraplubestemmingsplan om kamerverhuur en woningsplitsing te regelen. Tot het moment van inwerkingtreding van dit paraplubestemmingsplan, werd via de huisvestingsverordening voorkomen dat woningen zonder vergunning (dus ongebreideld) werden gesplitst, omgezet, onttrokken en samengevoegd. Hoewel kamerverhuur en woningsplitsing verschillend zijn en andere toetsingskaders kennen, hebben beide wel een zelfde soort ruimtelijk effect op de omgeving en is het wenselijk om deze initiatieven soortgelijk te reguleren in bestemmingsplannen. Door de regeling in dit paraplubestemmingsplan is kamerverhuur en woningsplitsing voortaan via één vergunning (omgevingsvergunning) geregeld.
In de praktijk is gebleken dat de ruimtelijke uitstraling van het wonen van twee personen in één woning die geen gezamenlijk huishouden voeren niet veel verschilt met de 'traditionele woonwijze' (dat wil zeggen het voeren van een gemeenschappelijk huishouden). In dit paraplubestemmingsplan is daarom een aangepaste definitie van woning opgenomen.
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied en va nhet project gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is beschreven op welke wijze rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Historisch Perspectief
Eindhoven is ontstaan op het punt waar de riviertjes de Dommel en de Gender bij elkaar komen. In 1232 kreeg de nederzetting stadsrechten, maar tot het begin van de 19e eeuw blijft de stad klein en heeft deze slechts een beperkte regionale betekenis.
Door de aanleg van het Eindhovens Kanaal in 1846 wordt de economische reikwijdte van de stad vele malen groter. De aanleg van de spoorlijn in 1866 versterkt dat proces. Naast de opkomst van de grotere industrieën zoals de textiel aan de randen van de stad, is er ook een opleving van de bedrijvigheid in kleinere industrieën zoals de tabaksverwerking, leerlooierijen, brouwerijen en hoedenmakerijen. In 1874 wordt de stad daartoe uitgebreid met delen van Woensel en Tongelre. In 1891 vestigt Philips zich met een gloeilampenfabriek in het pand Emmasingel 31. Gaandeweg koopt Philips veel grond om naast de fabrieken ook woningbouw en allerlei maatschappelijke en culturele voorzieningen voor haar werknemers te kunnen bouwen. Om de snelle groei die de stad doormaakt te accommoderen worden in 1920 de dorpen Stratum, Strijp, Gestel, Tongelre en Woensel toegevoegd aan de stad. Van een verzameling dorpen groeit Eindhoven zo uit tot een industriële stad, waar de oude dorpslintstructuur nog goed in de huidige stadsplattegrond is terug te vinden.
Afbeelding: Centrumgebied Eindhoven rond 1850
Om de nieuwe relatie tussen de dorpen en de stad te verbeteren, worden in de loop der tijd verschillende uitbreidingsplannen gemaakt. In alle plannen is de vraag of en zo ja hoe de binnenstad vergroot moet worden, hoe de verkeersfuik van het noord-zuidverkeer in en door het centrum opgelost kan worden en tenslotte, hoe er een structurele verbinding gelegd kan worden tussen de dorpen en de binnenstad. Het meest bekende plan dat gemaakt is, is van de planoloog De Casseres in 1929, dat uitgaat van eerdere plannen, maar waarin de verkeerscirculatie nog verder is verbeterd. Het duurt echter tot na de 2e Wereldoorlog voordat de belangrijkste onderdelen van dit plan, namelijk de Rondweg en haar radiale ontsluitingswegen van en naar het centrum, worden gerealiseerd.
In de Tweede Wereldoorlog wordt de binnenstad van Eindhoven meerdere keren getroffen door bombardementen. De Wederopbouwplannen hebben enerzijds herstel van deze schade en opbouw van de stad tot doel, anderzijds wordt de vooroorlogse ambitie om het verkeer rondom en naar de binnenstad te verbeteren voortgezet, samen met hoe de binnenstad vergroot kan worden. De grootste ingreep die gedaan wordt is het aanleggen van het hoog spoor in noordelijke richting. Daardoor wordt een deel van Woensel bij de binnenstad gevoegd en ontstaat er een langgerekte zone direct naast het hoog spoor, waar ruimte is voor nieuwe grootstedelijke functies zoals een modern station, een stadspostkantoor, warenhuizen en kantoren. Tevens maakt het hoog spoor een einde aan de barrière tussen het centrum en het stadsdeel Woensel. Dit betekent een grote verbetering voor het doorgaande verkeer in de noord-zuidrichting. De bereikbaarheid van de binnenstad wordt vergroot door het completeren van de binnenring. Vanaf 1961 is Eindhoven qua inwonertal de vijfde stad van Nederland en gaat de verkeersafwikkeling met de opkomst van de auto een bepalende rol spelen in de stadsontwikkeling. Verkeer i.c.de auto wordt als stimulans voor de groei van de stad gezien en als middel om grote functies in de binnenstad te faciliteren.
In het midden van de jaren '80 neemt de ruimte en de dominantie van de industrie op de stad af. Dit is vooral merkbaar in het centrum. Leegstaande bedrijfs- en industriegebouwen worden gesloopt of hergebruikt. De gerenoveerde bedrijfsgebouwen bieden plek aan de opkomende creatieve- en kennisindustrie. Bekende voorbeelden hiervan zijn de Witte Dame, de Lichttoren en het gebied Strijp S. Meer en meer wordt duidelijk dat een prettig (be)leefbare stad, die ruimte biedt aan wonen, winkelen, werken, horeca en leisure van groot belang is voor de aantrekkingskracht van Eindhoven. Het verbeteren en verdichten van de binnenstad wordt daarmee een belangrijk doel, mede in verband met de positie van de stad als 'hart' van de regio Zuidoost Brabant, beter bekend als Brainport.
2.2 Stedenbouwkundige Structuur
Opbouw
De herontwikkelingslocatie Lichthoven ligt in het zogenaamde Stationsgebied. Dit gebied wordt aan de zuidzijde begrensd door de Stationsweg / 18-Septemberplein / Mathildelaan, aan de westzijde door het Philips Stadion, aan de noordzijde door Fellenoord en de rivier de Dommel aan de oostzijde.
Afbeelding: Stationsomgeving Eindhoven
De afmetingen van de herontwikkelingslocatie Lichthoven is 55 x 230 meter en ligt precies in de zone van het oorspronkelijke laag spoor, op de plek van het vroegere goederenemplacement. Hier stond de langgerekte goederenloods van Van Gend & Loos. Nadat het hoog spoor was aangelegd is het laag spoor opgeruimd en enige jaren later op die plek direct aan het nieuwe Stationsplein het postkantoor gebouwd (architect Friedhoff/Bolten, mei 1961). Inmiddels is dat gebouw gesloopt en is ter plaatse het Student Hotel gerealiseerd met een bouwhoogte van ruim 70 meter. Aan de overzijde van de Stationsweg en evenwijdig aan de locatie staan appartementengebouwen met hoogtes van 25 tot 28 meter. Verderop aan de Dommel staat de Effenaar met een hoogte van ongeveer 23 meter. Het station is ruim 12 meter hoog, de klokkentoren het dubbele. Op zekere afstand in westelijke richting staat de Bijenkorf met een hoogte van ongeveer 15 meter.
Afbeelding: totografische kaart plangebied e.o.
Uitgangspunt voor het ontwerp van het nieuwe ensemble van gebouwen in het herontwikkelingsgebied met de naam Lichthoven is dat het ruimtelijk past in de gebouwde omgeving en bijdraagt aan een evenwichtige en herkenbare opbouw van het centrum van de stad. Maat en schaal van de nieuwe bebouwing dienen gerelateerd te zijn aan de belangrijkste hoogtematen van de directe omgeving en ook in schaal te passen. Dit heeft geresulteerd in een verdeling van de locatie in twee stroken, namelijk één parallel aan de Stationsweg en één parallel aan het spoor. De gebouwen in de strook die direct grenst aan de Stationsweg hebben een hoogte die past bij die van de gebouwen aan de overzijde van de Stationsweg. Deze maat bedraagt in het ontwerp 21 meter. De gebouwen in de zone parallel aan het spoor hebben een hoogte die een opmaat vormt naar de maat en schaal van het stationsgebied aan de noordzijde van het spoor, direct grenzend aan de Fellenoord. Deze maat loopt op vanaf de Dommel richting het Stationsplein van ongeveer 33 tot 50 meter. Tot slot zal het gebouw ('The Student Hotel') op de hoek van het Stationsplein en de Stationsweg een stedelijk oriëntatiepunt vormen met zijn hoogte van 72 meter. Deze toren is vooral belangrijk voor de beleving van het totale stedelijke gebied van het Stationsplein en het 18-Septemberplein tot aan het gebouwencomplex van de Lichttoren, Mediamarkt en het Art hotel aan de Mathildelaan. Het vormt de visuele beëindiging van dit zo belangrijke deel van de binnenstad en kan samen met de andere gebouwen van Lichthoven gezien worden als de completering van deze 'wederopbouwstrook' die destijds met het hoog spoor is toegevoegd aan de binnenstad.
Van belang is tevens de 'stedelijke transparantie' van noord naar zuid en vice versa. Dit valt samen met het uitgangspunt dat er geen doorgaande stedelijke wand vanaf het Stationsplein tot aan de Dommel gebouwd mag worden, maar dat deze wand met een totale lengte van 230 meter een sterke geleding krijgt in meerdere gebouwen van een kortere lengte met tussen deze gebouwen zo transparant mogelijk ontworpen 'tussendelen'. Dit correspondeert ook met het begin 2002 gereed gekomen Kennedy Business Center aan de noordzijde van het spoor, waar de gebouwen haaks op het spoor zijn gebouwd vanwege deze belangrijke visuele verbinding van noord en zuid.
Verkeersstructuur
Met betrekking tot het verkeer zal er in de nabije toekomst veel gaan veranderen. Het Stationsplein zal meer en meer ingericht gaan worden ten faveure van de voetganger en fietser. Het autoverkeer zal 'te gast' zijn op het Stationsplein, het 'kiss en ride'-verkeer én de taxi's zullen in verband met de nieuwe, veel bredere entree van het dan gerenoveerde station en de nieuwe voetgangerspassage verplaatst gaan worden naar het huidige parkeerterrein direct vóór de nieuwe projectlocatie. Dit nieuw in te richten gebied zal naast deze verkeersfunctie óók verblijfskwaliteit gaan krijgen. Vooral de groene inrichting van dit deel van het Stationsplein zal hieraan een belangrijke bijdrage leveren (zie de visie “Stationsgebied Eindhoven: verbinden en verblijven” uit 2005 en de daaraan verbonden ontwerpstudie Stationsplein Zuid uit 2010). De ontsluiting van de in het herontwikkelingsgebied te realiseren parkeergarage (fase 2) zal plaatsvinden vanaf de Stationsweg, die via de Fuutlaan direct is aangetakt op de Ring (alle richtingen). De Stationsweg zal een nieuw profiel gaan krijgen waarin ruimte wordt gelaten voor het riviertje de Nieuwe Gender die zal uitmonden in de Dommel. De Stationsweg krijgt aan weerszijden een doorgaande bomenrij, die doorgaat tot aan de Vestdijk.
Groen en water
De ontwikkellocatie grenst aan de Dommel. De Dommel dient als oorsprong van het ontstaan van de stad significant onderdeel te zijn van de openbare ruimte in de binnenstad. Daartoe is haar functie als 'groene long' van groot belang. Deze dient gekoesterd te worden en waar mogelijk versterkt.
In het kader van het project sanering en meandering Dommel door Eindhoven zijn diverse werken en werkzaamheden (zoals beekherstel waarvan hermeandering een cruciaal onderdeel is) uitgevoerd. Dit project is inmiddels voltooid. Vanwege de hoge bebouwingsdichtheid is de ruimte en mogelijkheden voor beekherstel i.c. hermeandering in dit deel van de Dommel dat binnen het plangebied ligt zeer beperkt. De oevers van de Dommel zijn hier natuurvriendelijk gemaakt. Er zijn daarvoor moerasachtige delen en ruigten aangelegd en versmallingen van de beek uitgevoerd. Met deze werken en werkzaamheden is de instandhouding van deze ecologische verbindingszone gewaarborgd.
2.3 Projectprofiel
2.3.1 Wat vooraf ging
Het in 2007 vastgestelde stedenbouwkundige plan voor de locatie Lichthoven voorzag in de bouw van 77.000 m² bruto vloeroppervlakte (bvo), verdeeld in commerciële functies (5.000 – 10.000 m² bvo), kantoorfuncties (30.000 m² bvo) en woonfuncties (20.000 – 40.000 m² bvo) in meerdere gebouwvolumes. Dit is exclusief de benodigde parkeerruimte. Het plan zou ruimte moeten bieden aan 200 – 400 woningen en in twee fases gerealiseerd worden.
Afbeedling: Oorspronkelijk stedenbouwkundig plan (2007)
Vanwege de vanaf 2008 veranderende economische situatie is de verdere planontwikkeling van deze locatie in de afgelopen jaren tot stilstand gekomen. Op aanvraag en in overleg met de toenmalige ontwikkelaar is het vereiste programma door het college van burgemeester en wethouders medio 2012 aangepast. Deze aanpassing is met name gericht op de flexibilisering van het programma om tegemoet te komen aan de veranderende markt. Er zijn toen twee varianten aan het programma toegevoegd. De eerste gaat uit van een hotelfunctie van 12.000 m² ten koste van het woonprogramma. Ingeval dit niet haalbaar is kan worden gekozen voor de tweede variant die een vergroting van het kantoorprogramma met 5.000 m² omvat, eveneens ten koste van het woonprogramma. Wel blijft de mogelijkheid om ten minste 200 woningen in het plangebied te realiseren. Voor zover aan de orde zal de tweede variant zijn vertaling krijgen in een in het bestemmingsplan op te nemen wijzigingsbevoegdheid. Ook is toen het uitgangspunt verlaten dat de realisatie van de ontwikkeling zal plaatsvinden in maximaal twee fases. Realisatie in meerdere fases wordt meer kansrijk geacht en brengt ook minder risico's met zich mee. In het gewijzigde stedenbouwkundige plan voor de gehele herontwikkelingslocatie wordt niet langer uitgegaan van alleen maar een ondergrondse parkeergarage, maar wordt een deel van de benodigde parkeercapaciteit nu ook opgelost door een bovengrondse parkeergarage, die tussen het spoor en de geprojecteerde gebouwen gerealiseerd gaat worden.
Afbeelding: footprint stedenbouwkundig plan lichthoven 5-3-2014
Afbeelding: programma en hoogten stedenbouwkundig plan Lichthoven 5-3-2014
De oorspronkelijke geplande toren met een hoogte van 125 meter ter plaatse van het voormalige postkantoor is vervangen door een aanmerkelijk lagere toren van 72 meter (exclusief ondergeschikte bouwdelen zoals liftopbouwen en installatieruimten) op de hoek van het Stationsplein en de Stationsweg - dit is het inmiddels gerealiseerde Student Hotel. Het 'verlies' aan bvo's dat dit met zich meebrengt wordt opgevangen in de andere te realiseren gebouwen direct grenzend aan het spoor. Zelfs met een gereduceerde hoogte blijft deze toren als gebouwtype specifiek op deze plek van groot belang voor de ruimtelijke kwaliteit van het gehele stationsgebied.
Blijvend is ook de ambitie van het plan om het Stationsplein te verbinden met de Dommel. De inrichting van de publieke ruimte in het gebied locatie schept hierbij oriëntatie en gewaarwording voor passanten en omwonenden. De woonfuncties bevinden zich aan de Stationsweg, de kantoorfuncties aan het spoor. Op deze manier vormen de kantoorgebouwen een geluidsbuffer voor de woongebouwen. Het gehele plan bestaat uit een achttal gebouwen met daarin een gemengd programma van appartementen, hotel, kantoren, fietsenstalling en parkeergarage. De afstand tussen de woongebouwen aan de Stationsweg is dusdanig groot dat de kantoorgebouwen aan de binnenzijde van het plan toch duidelijk zichtbaar zijn en aldus een zichtbaar adres hebben aan de Stationsweg. De gebouwen zijn in twee stroken parallel aan elkaar opgesteld. Tussen beide stroken bevindt zich de informele route van plein naar rivier. Belangrijk is hier de zichtlijn tussen beide punten, zodat het publiek niet alleen tussen de gebouwen beweegt maar ook van het ene punt naar het andere kan gaan en omgekeerd. Dit stelt belangrijke eisen aan beide punten, met name waar het de verblijfskwaliteit betreft van zowel het Stationsplein als aan de andere kant aan de oever van de Dommel.
2.3.2 Het ontwerp
De randvoorwaarden voor het ontwerp zijn vastgelegd in het door KCAP opgestelde Ontwikkelkader d.d. 11 maart 2019. Op deze locatie mag EDGE een integraal en mixed-use plan ontwerpen van circa 27.500 m2 bvo kantoor en circa 15.000 m2 bvo wonen, inclusief in de eerste bouwlaag enkele niet-woonfuncties. De separate gebouwen worden gescheiden door een passage en staan op een gezamenlijke parkeergarage.
Stedenbouw
EDGE Eindhoven is een stedenbouwkundige ontwikkeling aan de zuidkant van Centraal station Eindhoven. Het programma bestaat uit een mix van circa 27.500 m2 kbvo antoor en circa 15.000 m2 bvo woningen met in de plint voorzieningen voor de gebruikers en de directe omgeving. EDGE maakt onderdeel uit van een stedenbouwkundig plan voor het gebied Lichthoven, opgesteld door KCAP. EDGE vormt de beëindiging van een reeks volumes met hoge dichtheid en sluit het geheel af aan de oever van de Dommel. Het plan is vormgegeven als individuele gebouwen die zijn verbonden met transparante volumes, waardoor een groot stedelijke context ontstaat. Aan de Stationsweg is het het kantoorgebouw relatief laag gehouden om aan te sluiten op de omliggende bebouwing. De woontoren vormt een hoogteaccent op de hoek. De massa's aan de spoorzijde vormen een geluidsbuffer voor het centrumgebied.
In Lichthoven fase 2 is het kantoorvolume verdeeld over een groter langgerekt blok aan het spoor en een lager volume aan de Stationsweg. Deze twee massa’s zijn verbonden middels een transparant atrium. Om het volume aan het spoor te breken en een kleinere schaal te geven is ook hier een knip gemaakt door middel van een transparant tussenvolume en een verschil in hoogte. Het lage kantoorvolume aan de Stationsweg sluit goed aan op de kleinere schaal van de binnenstad. Op de hoek met de Dommel staat een woontoren met een hoogte van zeventig meter. Op deze hoek is juist gekozen voor een hoogte accent om een balans te zoeken met de TSH toren naast het station. De toren heeft een setback op de achtste en negende verdieping om aansluiting te vinden met de lagere blokken langs de Stationsweg.
Verhoogd maaiveld
Door de plaatsing van de verschillende bouwvolumes op een verhoogd dek/maaiveld vormt de ontwikkeling toch één geheel. Alle hoofdentrees zijn gerealiseerd op dit maaiveld en zijn te bereiken via brede trappen gelegen aan de Stationsweg.
Een essentieel aspect is de overgang van het gebouw naar de openbare ruimte. Dit wordt gerealiseerd door toegankelijke en uitnodigende trappartijen en het activeren van de plintzone. De voorzieningen hierin liggen zowel aan de Stationsweg alsmede aan het dek zodat er geen achterkanten ontstaan.
Landschapsarchitect ZUS heeft een ontwerp gemaakt, dat hieronder is te zien.
Kantoor
Het kantoor is gesitueerd in een drietal volumes verbonden met glazen atria. Door deze verbindingen ontstaat er een L-vorm die het mogelijk maakt om een mix van kleine als grote kantoorvloeren te realiseren. Parkeren voor auto's en fietsen vindt plaats in de parkeergarage. In het atrium komen uitnodigende trappen die de eerste lagen verbinden. De gebruikers komen binnen via de atria en hebben daar toegang tot de diverse voorzieningen. Op het kantoorvolume aan de Stationsweg komt een daktuin.
Wonen
De woontoren vormt een hoogteaccent op de kop van het ensemble. Op maaiveld bevindt zich een hoge plint met voorzieningen waaronder horeca en fietsparkeren. De hoofdentree bevindt zich aan de Stationsweg en heeft een directe verbinding met de parkeergarage. Door middel van een terugliggende gevel op de 8e en 9e verdieping sluit het gebouw aan op het naastgelegen kantoor en het straatprofiel van de Stationsweg. Op deze verdiepingen vinden we maisonnettes met ruime terrassen. De overige appartementen zijn voorzien van riante afsluitbare loggia's.
Levendige plint
In de plint van de bebouwing, langs de Stationsweg, voorziet het plan in ca. 1.000 m2 bvo commerciële functies. Het doel daarvan is een levendige plint langs de Stationsweg te realiseren. Het bestemmingsplan laat daarom ruimte om meerdere soorten plintinvulling te realiseren, zoals ca. 300 m2 bvo horeca. Daarvoor is nog geen concrete invulling vastgesteld.
Naar verwachting wordt de plint aan de westzijde ingevuld door het bedrijfsrestaurant voor de kantoren. In dat geval is geen sprake van zelfstandige horeca. Gedeeltelijke zelfstandige exploitatie als horeca (restaurant, café; ca. 200 m2 bvo) is echter niet uitgesloten, omdat ook dat bijdraagt aan een levendige plint.
Ook is het mogelijk dat een deel van dit oppervlak wordt verhuurd ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen. Gezien de definitie daarvan in de Eindhovense bestemmingsplannen kan dat bestaan uit educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en daarbij behorende voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en openbaar bestuur. Onder maatschappelijke voorzieningen zijn tevens begrepen kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang.
Gevels en materialisering
Bij het kantoor is gekozen voor een strak ritme van ramen in een donkere gevel. De herhaling van elementen zorgt voor een flexibele indeling van de plattegrond. Het strenge grid van antraciete beton kaders is van afstand heel herkenbaar als zakelijke gevel. Dichterbij gekomen is er een verfijning te zien in de detaillering van de kaders in de vorm van een lijst. De kozijnen zijn van brons aluminium en zorgen voor contrast met de donkere kaders. Het regelmatige ritme wijkt alleen af op de onderste en bovenste laag. Hiermee maken we een duidelijke plint en een kroon.
Voor de woontoren is gekozen voor een gevelritme van donker groen aluminium horizontale banden. De kleur is gebaseerd op de reflectie van de planten en bomen in het water van de Dommel. Aan de banden is een bronzen accent toegevoegd wat relateerd aan de glinstering van het riviertje en een terugblik is op de accenten die we in het kantoor vinden. Tussen de horizontale lijnen zijn de dichte delen vormgeven met een geprofileerde plaat. Het profiel bestaat uit een onregelmatig golf-patroon welke ook weer en verwijzing is naar de naast gelegen Dommel.
Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.
Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.
Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.
Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).
De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land.Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.
In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.
Realisatie
Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.
De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:
- Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
- Bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld afspraken met provincies en gemeenten, internationale afspraken met overheden in buurlanden);
- Financieel (bijvoorbeeld Infrastructuurfonds, Deltafonds);
- Kennis (bijvoorbeeld inzetten van het College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen, verspreiden van “best practices”).
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).
- Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
- Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.
Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld kantoorlocaties, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen) moet in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. In de volgende subparagraaf wordt hier nader op ingegaan.
3.2.2 Woondeals
Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) heeft eind 2018 meerdere gesprekken gevoerd met een aantal (stedelijke) regio’s die te maken hebben met grote woningtekorten. Hierbij kwam naar voren dat er een versnelling nodig is op het gebied van woningbouw.
Dit is echter niet zo gemakkelijk te realiseren. De regio’s gaven aan dat meer en sneller bouwen pas op de langere termijn de krapte op de woningmarkt kan terugdringen. Verder werd ook gesproken over de aanpak van excessen die het gevolg zijn van de krapte op de woningmarkt.
Na de regiogesprekken zijn al enkele resultaten geboekt, zoals de bereikbaarheid van cruciale bouwlocaties. In samenwerking met het ministerie van Infrastructuur & Waterstaat zijn deze vastgelegd tijdens de bestuurlijke overleggen Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (BO-MIRT).
De woondeals bestaan uit meerdere onderdelen met eigen afspraken. Een hiervan is de aanpak van knelpunten bij de versnelling van de woningbouw. Hieronder vallen een aantal concrete versnellingslocaties die bijdragen aan de bouwopgave in de regio. De woondeals bevatten verder afspraken over de (regionale) behoefte aan plancapaciteit en over gerichte acties op de aanpak van de gevolgen van de krapte.
Vanaf januari 2019 zijn er zes woondeals getekend, op 7 maart 2019 de woondeal voor Regio Eindhoven. Het Rijk, het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) en de provincie Noord-Brabant hebben daarin afspraken gemaakt over het versnellen van de woningbouw, de beschikbaarheid van voldoende betaalbaar aanbod en de aanpak van excessen. De versnelling moet in de periode tot 2024 zo’n 27.000 woningen opleveren. Dit komt in Eindhoven bijvoorbeeld neer op een forse versnelling van de jaarlijkse woningbouwproductie naar ongeveer 3.000 woningen gemiddeld per jaar. Ook komen er op korte termijn nog 1.000 tijdelijke woningen. Het Rijk ondersteunt de woondeal met een bedrag van 750.000 euro voor onderzoek en pilots. Ook wordt bekeken of projecten gebruik kunnen maken van bijzondere regels zodat tijdswinst kan worden geboekt.
Binnen het SGE zijn eerder al negen voorkeurslocaties voor woningbouw vastgelegd. Zo’n 15.000 van de 27.000 versneld te bouwen woningen komen in Eindhoven en dan vooral het centrumgebied en de transformatielocatie Knoop XL. Het aantal woningen dat de partijen in Eindhoven versneld tot stand wil brengen komt voort uit zowel de (verwachte) groei van de bedrijven in de Brainportregio, het huidige woningtekort, als de noodzaak om flexibel te in te spelen op economische en demografische ontwikkelingen.
3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Nationaal belang 13 is wettelijk verankerd in het Bro. In artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro is gesteld dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van:
- de behoefte aan die ontwikkeling;
- indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De ladder is alleen van toepassing op een plan dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt. Een stedelijke ontwikkeling is in artikel 1.1.1 Bro als volgt gedefinieerd: 'Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Uit de jurisprudentie blijkt dat in beginsel sprake is van een woningbouwlocatie vanaf 12 woningen. Dit betekent dat de plannen voor maximaal 510 appartementen een stedelijke ontwikkeling betreft. Daarnaast voorziet dit plan in circa 15.500 m² bvo aan diverse stedelijke voorzieningen (inclusief het hotel) en wordt als zodanig ook aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Uit de jurisprudentie volgt namelijk dat bij een toevoeging van circa 500 m² bvo aan andere stedelijke voorzieningen dan een woningbouwlocatie in beginsel sprake is van een stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6 lid 2 Bro.
Ook is hier sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling omdat in dit bestemmingsplan de bebouwingsmogelijkheden fors toenemen ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is dus ladderplichtig. Het plangebied ligt in het centrum van Eindhoven, binnen het bestaand stedelijk weefsel van Eindhoven, binnen bestaand stedelijk gebied. Er is een beschrijving van de behoefte is benodigd.
Woningen
Dit bestemmingsplan voorziet in het realiseren van maximaal 15.000 m2 bvo (175) appartementen. Het betreft een mix van appartementstypen en eigendomsvormen: het plan voorziet in zowel koop- als vrije sector huurappartementen. Het ruimtelijk verzorgingsgebied voor woningbouw in het project betreft de gemeente Eindhoven. Hierbij wordt opgemerkt dat in de gehele regio Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) de woningvraag groter is dan de totale harde plancapaciteit. Binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied is er een behoefte aan zo'n 1.470 woningen in de periode 2018-2028. In de regionale woningbouwafspraken wordt de hoge provinciale woningbehoefteprognose (2017) als uitgangspunt voor de vraagontwikkeling gehanteerd. Daarnaast is in het regionale afsprakenkader Wonen 2017 in het SGE afspraken gemaakt over woningbouwaantallen en dat de provinciale prognose daarbij leidend is voor het aantal toe te voegen woningen. Met dit regionale systeem van afstemming worden planoverschotten voorkomen waardoor er bij het uitgaan van de hoge prognose geen verstorende werking op de vraag- aanbodverhoudingen in de regio zijn te verwachten.
Op basis van de provinciale woningbehoefteprognose zal de woningvraag tot 2028 toenemen met circa 10.800 woningen. In Eindhoven biedt de harde plancapaciteit ruimte voor circa 9.330 woningen. Gelet hierop resteert een woningbehoefte van circa 1.470 woningen. Daarmee kan voor het voorliggende plan met 175 woningen ruimschoots in een (kwantitatieve) woningbehoefte voorzien.
Daarnaast is er een variëteit aan kansrijke doelgroepen voor het project, die in hoofdzaak bestaat uit jongere huishoudens tot 35 jaar, en alleenstaanden en stellen vanaf 35 jaar. Vooral de alleenstaanden in deze leeftijdscategorieën groeien relatief sterk en hebben overwegend een grotere voorkeur voor een appartement en afhankelijk van de leeftijdscategorie, variërend in koopappartementen en vrijesectorhuur. Met dit plan wordt dus ook voorzien in een kwalitatieve woningvraag.
Kantoren
De kantooropname- en aanbodcijfers (gemeten per ultimo van het jaar, met een ondergrens van 250 m²) en het leegstandspercentage zijn de belangrijkste indicatoren waarmee in kwantitatief opzicht de stand van zaken op de kantorenmarkt wordt uitgedrukt (bron: Vastgoedmonitor, Cushman & Wakefield). Over afgelopen zes jaar laten de cijfers het volgende beeld zien:
De kantooropname (= de in de vrije markt gerealiseerde verhuur c.q. verkoop aan kantoorgebruikers) was eind 2017 exact hetzelfde als het voorgaande jaar; C&W heeft geregistreerd dat in een jaar tijd 58.100 m² kantoorruimte is verhuurd c.q. verkocht. Bij het aanbod van kantoorruimte (= totale oppervlakte van op de vrije markt te huur of te koop aangeboden kantoorruimte) zien we dat de eerder ingezette daling, zich vorig jaar niet verder heeft doorgezet. Het aanbodcijfer is namelijk in een jaar tijd licht gestegen van 188.900 m² naar 204.600 m². Mede daardoor is het door C&W becijferde leegstandspercentage iets toegenomen; van 12,5% naar 13,7%.
Ondanks de lichte toename van het aanbod en het behoorlijk hoge leegstandspercentage, kunnen we stellen dat de Eindhovense kantorenmarkt een opgaande lijn vertoont. De vraag naar kantoorruimte neemt toe. Daarnaast is de belangstelling van beleggers om in Eindhoven te investeren in courante kantoorgebouwen groter dan ooit. Daarbij valt op dat er ook steeds meer belangstelling is van internationale beleggers. Het gaat dus een stuk beter, maar de kantorenmarkt laat tegenwoordig wel steeds nadrukkelijker twee gezichten zien. Aan de ene kant een toenemend tekort aan courante kantoorruimte in met name het stationsgebied. Anderzijds zijn er kantoorlocaties die te kampen hebben met leegstandspercentages van 20% of meer (o.a. op Eindhoven Airport, Flight Forum en delen van De Hurk).
Uit informatie van marktpartijen, o.a. een sessie die in november 2018 is met de vijf grootste internationaal opererende bedrijfsmakelaars die in deze regio actief zijn, kwam naar voren dat zij voor de nabije toekomst verwachten dat de vraag naar kantoorruimte op een redelijk hoog niveau zal blijven, maar zich wel in toenemende mate zal concentreren in het centrum- en stationsgebied. Omdat het courante aanbod in dit gebied inmiddels bijna geheel is opgedroogd, achten zij het van groot belang dat hier nieuwe kantoren worden gebouwd. Er zijn meerdere partijen in beeld die zich in dit gebied willen vestigen. Meestal gaat het daarbij om bedrijven die al in Eindhoven (of de regio) zijn gehuisvest. Deze bedrijven zijn op zoek naar een nieuw kantoor vanwege groei, dan wel omdat hun huidige huisvesting niet meer aan de eisen voldoet, bijvoorbeeld omdat het om een perifere locatie gaat die niet meer aansluit bij de wensen van hun werknemers.
De toename van de vraag naar courante kantoren maakt het in het Stationsgebied mogelijk om verouderde kantoorgebouwen te herontwikkelen c.q. renoveren. Dat gebeurt o.a. aan de Fellenoord waar EDGE het oude Rabobank gebouw geschikt maakt om de Belastingdienst in te huisvesten. Er ontstaat hier ook ruimte om nieuwbouwplannen te realiseren. Dat is o.a. mogelijk op de VVV-locatie; in ‘District E’ is zo’n 8.000 m² kantoorruimte gepland, met daarnaast nog een flink aantal woningen. In het aangrenzende plan Lichthoven (fase 1, naast Student Hotel) is nog ruimte voor de nieuwbouw van maximaal zo’n 30.000 m² kantoorruimte. Op de naastgelegen fase 2 kan maximaal eenzelfde metrage worden gebouwd, in combinatie met woonfuncties.
In 2013 heeft de Gemeente Eindhoven in samenwerking met het toenmalige SRE en de Provincie Brabant de ‘Regionale programmering kantoorlocaties’ opgesteld voor Zuidoost Brabant (27 nov. 2013 vastgesteld in portefeuillehoudersoverleg SRE). De Provincie heeft in 2018 een prognose bedrijventerreinen en kantoorlocaties laten uitvoeren ("Prognose bedrijventerreinen en kantoren Noord-Brabant" (Stec groep, 30 januari 2018). Dit onderzoek geeft inzicht in de toekomstige behoefte aan kantoren en bedrijventerreinen. Daarin is onder meer geconcludeerd dat uit de kwalitatieve confrontatie van vraag en (plan)aanbod met name in de regio’s Noordoost en Zuidoost op termijn een tekort aan meters in het centrum/stationsgebied (’s-Hertogenbosch en Eindhoven) dreigt. De uitkomsten van deze prognose worden voor de 9 gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven afgezet tegen de vigerende regionale programmeringsafspraken. Waar nodig, zullen voorstellen gedaan worden om deze afspraken te actualiseren. Het handhaven van de planruimte voor Lichthoven fase1 en 2 is daarbij uitgangspunt.
Plintfuncties
De beoogde ondersteunende plintfuncties zijn relatief kleinschalig ten opzichte van de beoogde woningbouw in het plan en passen goed bij de aard en schaal van de totale ontwikkeling. Bij ondersteunende centrumfuncties denken we aan functies die goed passen bij, en ondersteunend zijn aan, het beoogde woonprogramma. Denk bijvoorbeeld aan een koffiebar, restaurant en een sportvoorziening. Door de ondersteunende vorm zullen de functies voornamelijk wijkverzorgend zijn. De beoogde ontwikkeling met naast een woonfunctie, een mix aan functies in het gebied, past bij uitstek bij het beleid en de ambities van de gemeente Eindhoven voor het centrum, en het stationsgebied daarbinnen, zoals opgenomen in Binnenstadsvisie Eindhoven 2025 (Gemeente Eindhoven, 2017).
Horeca
De horecamarkt is een groeimarkt. Mensen eten steeds vaker ‘buiten de deur’. Deze markt is inmiddels al goed voor een derde van de consumentenbestedingen aan eten. Restaurants vertoonden landelijk sinds 2013 een flinke omzetgroei, wat zich over heel 2017 in versterkte mate doorzette. In de eerste twee kwartalen van 2017 groeide de omzet van restaurants respectievelijk met 8,2% en 9,5% ten opzichte van hetzelfde kwartaal in 2016. In het derde en vierde kwartaal bedroeg deze groei 7% en 6,5% (CBS Kwartaalmonitor Horeca 2017).
Op basis van inwoneraantal en verwachte binding aan het gebied bepalen is het haalbaar aanbod aan horecagelegenheden in het verzorgingsgebied te bepalen. Hier wordt het huidige aanbod aan horecagelegenheden van afgetrokken. Op basis van deze berekening wordt de resterende behoefte op circa 95 tot 145 horecagelegenheden bepaald (Bron: Horeca DNA 2017; Rabobank Cijfers & trends 2016/2017; Bewerking Stec Groep, 2017).
Het is te verwachten dat er in het project één tot enkele wijkverzorgende horecafuncties vestigen, ondersteunend aan het totale beoogde concept voor het project. Dit past binnen de bepaalde kwantitatieve behoefte.
Mogelijke leegstandseffecten zijn er naar verwachting niet of beperkt bij een toevoeging van één tot enkele horecagelegenheden ondersteunend aan het concept en de woon- en woonfunctie van het project. In dit bestemmingsplan wordt maximaal 500 m2 horeca toegelaten. Een voorziening met een omvang van ca. 300 m2 ligt in de looproute van Dommel naar station en draagt bij aan de levendigheid van de plek.,De overige 200 m2 zal een openbaar toegankelijk onderdeel van het bedrijfsrestaurant zijn.
Toevoeging van horecagelegenheden met een wijkverzorgende functie, passend bij de aard en schaal van de totale ontwikkeling van het project, zal niet leiden tot een duurzame ontwrichting van de horecastructuur in het centrum of de gehele gemeente Eindhoven.
Op basis van de verwachte behoefte aan horecagelegenheden en de beoogde ondersteunende horecafuncties verwachten we geen onaanvaardbare ruimtelijke effecten.
3.2.4 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.
Voor Eindhoven is de 380 Kv hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die de EHS vormen worden bij provinciale verordening aangewezen (zie ook paragraaf 3.3.3). Daarmee is de EHS een provinciaal belang geworden.
Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd. |In de paragrafen 3.2.5 en 3.2.6 wordt ingegaan op het beperkingengebied van Eindhoven Airport. Daaruit blijkt dat de luchthaven niet leidt tot belemmeringen voor het voolriggende bestemmingsplan.
3.2.5 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening
In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn de terreinen, gebieden en installaties zoals bedoeld in het Barro, aangewezen. Voor onderhavig gebied zijn de geluidszone en het obstakelbeheergebied behorende bij het luchtvaartterrein relevant. Deze gebieden zijn op onderstaande kaart aangegeven. In paragraaf 3.2.6 wordt nader ingegaan op de beperkingengebieden. Onderstaande kaart behoort bij de Rarro. Met de rode stip is de projectlocatie weergegeven. Deze ligt buiten de aangeduide geluidszones.
Afbeelding: kaart militair luchtvaartterrein – Vliegbasis Eindhoven (bijlage 3.4 Rarro)
Bron: http://wetten.overheid.nl
3.2.6 Luchthavenbesluit
In 2009 is de Wet luchtvaart gewijzigd. Naar aanleiding hiervan is een nieuw luchthavenbesluit voor Eindhoven vastgesteld. Dit is op 26 september 2014 vastgesteld en met ingang van 1 november 2014 in werking getreden. In het luchthavenbesluit is het luchthavengebied, de gebruiksmogelijkheden en het beperkingengebied vastgelegd. Voor het bestemmingsplan is vooral het beperkingengebied van belang.
Het beperkingengebied bestaat uit:
- de geluidszone: dit is de weergave van de geluidsbelasting van het gezamenlijke luchtverkeer. Binnen deze zone gelden regels voor het bouwen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen.
- de obstakelbeheergebieden: hier gelden maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten.
- het vogelbeheersgebied: binnen dit gebied gelden regels voor een bestemming of gebruik dat vogels aantrekt.
Hieronder wordt de kaart met het beperkingengebied weergegeven, met de rode stip is de projectlocatie aangeduid. De projectlocatie ligt buiten het beperkingengebied. Verdere bespreking van het Luchthavenbesluit kan daarom achterwege blijven.
Kaart beperkingengebied
3.2.7 Bakens luchthaven Eindhoven en radarverstoringsgebied vliegbasis Volkel
Bij het bepalen van de maximaal toegestane bouwhoogte in het bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de bakens van luchthaven Eindhoven en het radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.
Bakens luchthaven Eindhoven
Op en nabij de luchthaven Eindhoven zijn bakens (zie figuur 3.1) aanwezig om de richting van het vliegverkeer (zowel horizontaal als verticaal) te kunnen volgen:
- een VDF baken: Vertical Directional Finder. Dit is een hulpmiddel voor de luchtverkeersleiding om de richting te kunnen bepalen van het vliegtuig waarmee op dat moment wordt gecommuniceerd.
- een NDB; Non Directional Beacon. Dit wordt door vliegtuigen gebruikt als navigatiehulpmiddel op luchtroutes. Het is een bakenzender die een radiosignaal uitzendt dat door een peilontvanger in het vliegtuig wordt opgevangen. Hierdoor wordt de richting van het signaal ten opzichte van het vliegtuig bepaald. Door de richting van twee verschillende bakens te peilen kan de piloot zijn/haar positie bepalen.
De toetsingsgebieden liggen voor VDF geheel over het plangebied. De ter plaatse van de projectlocatie (rode stip) geldende maximaal toegestane bouwhoogte is 150 meter. Het voorliggende bestemmingsplan laat een maximum bouwhoogte van 70 meter toe, zodat de hoogtebeperking van de bakens geen consequentie heeft voor het bestemmingsplan.
Figuur 3.1. Afbeelding hoogtebelemmeringen bakens nabij luchthaven Eindhoven. Blauwe lijnen= VDF. Rode lijnen= NDB.
Radarverstoringsgebied Volkel
Om het ongestoord functioneren van radar- en communicatie-apparatuur op de vliegbasis Volkel te waarborgen ligt er rond deze vliegbasis een cirkel met een straal van 50 nautische mijl (=27,8 km), gemeten vanaf de positie van de radar. Binnen dit radarverstoringsgebied moet voor ieder obstakel hoger dan 65 meter worden berekend of er verstoring van de radar optreedt. Onderhavig plangebied (met rode stip weergegeven) ligt niet binnen dit radarverstoringsgebied.
Uitsnede uit kaart hoogtebelemmeringen als gevolg van luchthaven Eindhoven. Blauwe lijnen- arcering= radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie
De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer deze in 2021 wordt ingevoerd.
In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn
Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat langetermijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
3.3.2 Structuurvisie
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:
1. de groenblauwe structuur
De groenblauwe structuur bestaat uit bestaande natuur, watersystemen en nieuwe natuur in hiervoor kansrijke gebieden. Het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden is hier belangrijk. Daarnaast biedt de groenblauwe structuur ruimte aan een natuurlijk en robuust watersysteem. Dit is nodig voor een goed waterbeheer en biedt mogelijkheden om in te spelen op de effecten van klimaatverandering.
2. het landelijk gebied
Het landelijk gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur. Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en tuinbouw zijn de grootste ruimtegebruikers. De provincie streeft hier naar een multifunctionele gebruiksruimte, met behoud van agrarische productieruimte in die delen van het landelijk gebied waar de landbouw leidend is voor nieuwe ontwikkelingen.
3. de stedelijke structuur
De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.
4. de infrastructuur
Het infrastructuurnetwerk bestaat uit een fijnmazig en samenhangend netwerk van wegen, spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen. De Brabantse infrastructuur maakt deel uit van het internationale netwerk van infrastructuur in noordwest Europa. De provincie kiest hier voor een goede bereikbaarheid van BrabantStad en de economische clusters van Noord-Brabant. Voor het personenvervoer zijn het hoofdwegennet en het OV-netwerk BrabantStad de dragers. Het goederenvervoer wordt zoveel mogelijk via de te ontwikkelen Goederenruit (spoor en waterwegen) geleid. Zo wordt ruimte gemaakt voor het versterken van de (inter)nationale ontsluiting (weg, water, spoor en lucht) van de Brabantse steden.
Uitwerking structuurvisie
De provincie heeft geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkeld, maar geeft haar visie op het landschap vorm in de zogenaamde 'gebiedspaspoorten'. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Er zijn ook deelstructuurvisies opgesteld voor specifieke onderwerpen. Zo is voor het gebied ten oosten van Eindhoven de deelstructuurvisie Brainport Oost opgesteld. Deze bevat keuzes voor wonen, werken en bereikbaarheid ten oosten van Eindhoven.
Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.
3.3.3 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 8 december 2020 de ‘Interim omgevingsverordening Noord-Brabant’ vastgesteld. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen ten opzichte van de Verordening Ruimte zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie. In principe zijn de huidige regels gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau.
De beleidsneutrale omzetting betekent niet dat er helemaal geen wijzigingen ten opzichte van de voorheen geldende verordeningen zijn verwerkt. De wijzigingen zijn in de toelichting van de verordening toegelicht en zijn ook schematisch weergegeven in het Nu –Straks overzicht, dat ook als bijlage in de toelichting van de verordening is opgenomen.
Op hoofdlijnen gaat het om:
- een meer gebruikersvriendelijke opbouw met regels die per gebruikersgroep (burgers en bedrijven, gemeenten, waterschap) bij elkaar staan en minder bijlagen;
- aanpassingen waardoor de regels beter passen in het systeem van de omgevingswet, bijvoorbeeld voor de grondwaterbeschermingsgebieden;
- aanpassingen vanwege de vastgestelde omgevingsvisie, zoals de nieuwe manier van samenwerken en meer inzet op omgevingskwaliteit.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Interimstructuurvisie 2009
In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.
3.4.2 Binnenstadsvisie
De Binnenstadsvisie is door de gemeente Eindhoven vastgesteld op 27 september 2016 om te bepalen hoe de binnenstad van Eindhoven een boost kan worden gegeven. De binnenstad is het gebied waar de stedelijke dynamiek het grootst is. De grote aantallen bezoekers, de hoge concentratie winkels en horeca, overige voorzieningen (denk bijvoorbeeld aan cultuur), hotels en sterk verdicht wonen (vaak in hoogbouw) ‘creëren’ deze stadsdynamiek. De omgeving van het centraal station hoort ook bij de binnenstad. Dit vanwege haar functie als belangrijke vervoers en verbindingsplek en als entree voor de rest van de (binnen)stad. We moeten het centrum, en specifiek de stationsomgeving, doorontwikkelen tot een internationaal en inspirerend knooppunt. Het wordt het scharnier punt tussen het centrum, de TU/e campus, de Eindhovense stadsdelen en de regio.
De stationsomgeving moet een kwaliteitsslag maken. Deze omgeving wordt een visitekaartje van de stad en krijgt de uitstraling die daarbij past. Je treft hier een interessante mix van functies aan voor kort of langer verblijf. Het gebied verbindt Eindhoven efficiënt met de buitenwereld. Het Centraal Station is het iconisch ankerpunt van het centrum van Eindhoven. De stationsomgeving vormt het scharnierpunt tussen de binnenstad, de kenniscampussen en de woongebieden. Daarnaast is het de plek van komen en gaan. De plek die Eindhoven regionaal, nationaal en internationaal verbindt. Het station fungeert als een geoliede machine. Er is veel aandacht voor connectiviteit in een aangenaam en gezond verblijfsklimaat.
We zien een iconische stationsomgeving van hoogstedelijke kwaliteit. Verplaatsen, ontmoeten en werken in een vriendelijke omgeving met veel groen. Ondersteunende functies, passend bij de TripleA locatie, zorgen voor levendigheid en reuring verspreid over de dag, in goede aansluiting op omliggende horeca en retail. Een nieuw te realiseren ‘convention center’ zorgt, met het hosten van internationale topcongressen en beurzen, voor een aantrekkelijke en zakelijk bruisende dynamiek.
Samen met de Commissie Rijks Adviseurs werken we maatregelen uit voor de noordzijde van het station. Deze zijn gericht op een beter verblijfs en voetgangersklimaat en het opheffen van barrières. Vanuit Brainport City wordt gekeken naar de ontwikkelpotentie van stationsplein zuid en hoe we de kwaliteiten van deze unieke plek optimaal kunnen benutten.
3.4.3 Waterberging
De gemeente heeft voor haar gehele grondgebied een integrale, regeling in voorbereiding. Daartoe is het 'Paraplubestemmingsplan waterberging 2020' in procedure gebracht. Het parapluplan zal worden vastgesteld na vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan 'Lichthoven fase 2' en zal ook betrekking hebben op de gronden van de onderhavige ontwikkeling. In dat parapluplan wordt geregeld dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen vast dient te staan dat wordt voorzien in een waterberging of andere maatregelen die bijdragen aan de klimaatbestendigheid. De inhoud van de waterberging en de omvang van de andere maatregelen worden vastgesteld met toepassing van de beleidsregel "Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen" behorende bij de bijlage uit het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022 met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels gedurende de planperiode kan worden gewijzigd en aan de hand van die nieuwe beleidsregels wordt bepaald of er sprake is van voldoende bijdrage aan de klimaatbestendigheid. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de waterberging, indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.
In het bouwplan voor Lichthoven fase 2 is al rekening gehouden met deze eisen en maatregelen, zodat wordt voldaan aan het paraplubestemmingsplan en de beleidsregel. De desbetreffende bepalingen zijn in de planregels van het voorliggende bestemmingsplan opgenomen in 9.4.
3.5 Volkshuisvesting
3.5.1 Regionaal beleid
De negen gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) staan samen aan de lat om een woon- en leefklimaat van hoge kwaliteit te realiseren en de veranderende kwalitatieve en kwantitatieve vraag zo goed mogelijk te bedienen. Dit is een voorwaarde voor een aantrekkelijke vestigingsplek voor nieuwe inwoners en om te kunnen blijven concurreren met andere (inter)nationale topregio's. Dit gaat niet alleen. We hebben elkaar maar vooral bewoners en partners, zoals corporaties, ontwikkelaars, beleggers, bouwondernemingen en makelaars, nodig. Die investeren mee in de kwaliteit van de regio en het woonklimaat. Als samenwerkende partners in een creatieve regio zoeken we daarbij ook naar mogelijkheden om innovaties in het bouwproces te realiseren.
Het Regionaal Ruimtelijk Overleg (gemeenten, provincie) heeft op 13 december 2017 het 'Afsprakenkader Wonen 2017' bekrachtigd dat door de afzonderlijke negen gemeenteraden is vastgesteld. Hierin zijn o.a. de volgende afspraken over woningbouwontwikkelingen opgenomen:
- We geven ruim baan aan initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding. Dit betreft de locaties binnen het 'bestaand stedelijk gebied' zoals dat is aangegeven in de provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant.
- Alle overige initiatieven stemmen we op elkaar af, waarbij het uitgangspunt is dat er geen nieuwe uitleglocaties worden ontwikkeld, tenzij het regionaal portefeuillehoudersoverleg hierover een unanieme beslissing neemt. Uitleglocaties liggen immers buiten het bestaand stedelijk gebied zoals aangegeven in de provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant.
- In principe beschouwen we de kwantitatieve provinciale prognoses 2017 als richtinggevend op het niveau van het Stedelijk Gebied. De indicatieve prognose voor Eindhoven is gemiddeld 1182 woningen per jaar voor de komende 10 jaar. Hierbij maken we zo optimaal mogelijk gebruik van de ruimte die de Brabantse Agenda Wonen biedt. Door de woningbouwontwikkelingen goed te monitoren kunnen we ingrijpen op het moment dat dat nodig is en voorkomen we dat goede plannen voor de korte termijn (2021) worden tegengehouden op basis van de programmering op langere termijn (2030). Hierdoor ontstaat meer ruimte om snel in te kunnen spelen op marktontwikkelingen.
- Het Stedelijk Gebied Eindhoven heeft een bestuursopdracht voor de aanpak van negen majeure projecten gegeven. Deze opdracht wordt in 2018 concreet uitgewerkt en vervolgens jaarlijks gemonitord in SGE-verband en met de provincie. Het gaat hierbij vooral om een nadere positionering en profilering van de locatie in de regio, de daarop afgestemde programmering en de fasering in tijd. Voor Eindhoven zijn Blixembosch, Tongelrese Akkers en Bosrijk/Meerrijk aangewezen als majeure projecten.
Adviesbureau Companen heeft in het onderzoeksrapport 'Marktmechanismen op de Eindhovense woningmarkt' (13 november 2018) inzicht geboden in het functioneren van de Eindhovense woningmarkt en biedt concrete handvatten voor het nader uitwerken van vervolgstrategieën voor de woningbouwprogrammering en het gemeentelijke woonbeleid. Daaruit blijkt dat Eindhoven stevig groeit, als gevolg waarvan de gewenste jaarlijkse toevoeging door nieuwbouw en transformatie het niveau van 3.000 woningen per jaar overschrijdt. Er ligt een grote opgave in het centrumstedelijke woonmilieu en in de overige wijken binnen de ring. In dit gebied ligt nu een kwart van de woningvoorraad van Eindhoven. Van de aanvullende woningbehoefte concentreert zo’n 45% zich in deze stedelijke woonmilieus. In de planvoorraad is de concentratie op het (centrum)stedelijk wonen binnen de ring nog groter; bijna 70% van de toe te voegen woningen wordt voorzien in het gebied binnen de ring, waarbij een groot accent ligt op het centrumstedelijke woonmilieu. Onderhavige ontwikkeling voorziet in 175 woningen. Dit past dan ook binnen de kwantitatieve prognose voor Eindhoven. Bovendien is de locatie gelegen binnen het 'bestaand stedelijk gebied' zoals aangegeven in de provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant. Daarmee past het binnen de afspraken voor woningbouwontwikkelingen.
3.5.2 Lokaal beleid
Woonvisie
De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee maken we de richting waarin we ons willen ontwikkelen duidelijk aan de stad, haar bewoners en alle partijen die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad.
Ambitieuze stad
Eindhoven groeit en dat creëert een nieuwe vraag naar wonen. Eindhoven wil verder verstedelijken. Onder stedelijkheid verstaan we een gemengde en gevarieerde omgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En een stad die tegelijk ook groen en gemoedelijk blijft.
We staan voor de unieke kans om de stad als geheel, en het gebied binnen de Rondweg in het bijzonder, de komende jaren te laten groeien. We verwachten dat het inwonersaantal van Eindhoven de komende 10 jaar fors zal toenemen, harder dan de prognoses nu voorspellen. De bijzondere bevolkingsopbouw van Eindhoven (een relatief jonge bevolking) draagt daaraan bij. Die groei moet ook op het vlak van wonen gefaciliteerd worden.
Tot 2030 willen we minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen de Rondweg realiseren. Voor het gebied binnen de Rondweg staan met projecten als Strijp S, Stations- omgeving, NRE en Philips Lighting in deze periode al circa 5.000 nieuwe woningen in de planning. Daarnaast is de wens dat boven winkels wooneenheden worden gerealiseerd en kantoren worden omgebouwd tot woningen. Hierin is de markt aan zet.
Eindhoven formuleert in deze Woonvisie geen concreet woningbouwprogramma, gegoten in cijfers en categorieën. Dat zou niet passen bij de rol van een gemeente anno 2015. We willen ruimte geven aan de markt om gewenste ontwikkelingen te realiseren. Zonder op voorhand aan te geven wat-waar-wanneer gebouwd moet worden. Dat doen we door gebruik te maken van een model voor de onderbouwing van de wenselijkheid van nieuwe initiatieven. Daarin vraagt de gemeente van initiatiefnemers (projectontwikkelaars, corporaties, gemeentelijke grondexploitaties) om in te gaan op een aantal punten zoals bijvoorbeeld het marktsegment, het woonmilieu en de periode van oplevering.
Solidaire stad
Wij willen dat Eindhoven een samenleving is, waarvan iedereen onderdeel is. De meeste inwoners kunnen zelfstandig hun plaats vinden in die samenleving, sommigen hebben een steuntje in de rug nodig. We zorgen dat er voor hen een vangnet is.
We hebben oog voor mensen in lastige situaties: asielzoekers, daklozen, mensen in psychische nood en ex-gedetineerden. Door de decentralisatie in de zorg moeten meer mensen met een beperking een plek in de wijk vinden. De vergrijzing zet de komende jaren stevig door. Veel ouderen, met of zonder zorgvraag, zullen langer thuis blijven wonen. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie in bepaalde wijken is ongewenst.
De sociale woningvoorraad is onderdeel van de sociale basisinfrastructuur. In theorie is in Eindhoven de sociale woningvoorraad in balans met de doelgroep. Twee ontwikkelingen vragen echter om aandacht: de samenstelling van de sociale woningvoorraad en de positie van de 13.500 huishoudens met een middeninkomen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe woningwet 2015 moeten woningcorporaties hun woningen 'passend toewijzen'. Minimaal 80% van de vrijkomende sociale huurwoningen moet aan huishoudens met een laag inkomen worden toegewezen. Daarnaast is er ruimte om 10% van de woningen toe te wijzen aan huishoudens met een middeninkomen. De resterende 10% sociale huurwoningen mogen woningcorporaties vrij toewijzen, maar daarbij moeten zij wel voorrang geven aan mensen die door bijvoorbeeld fysieke of psychische beperkingen moeilijk aan voor hen passende huisvesting kunnen komen.
Het aantal eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens groeit. Dit betekent een grote uitdaging. Niet alleen in woonwensen maar ook in betaalbaarheid, want alleen wonen is relatief duur. We zetten in op transformatie en ander gebruik. Bij de transformatie van grotere kantoren, zorg- en onderwijsgebouwen kunnen (collectief) particulier opdrachtgeverschap en nieuwe woonconcepten een oplossing bieden. Ook het gebruik van eengezinswoningen door bijvoorbeeld twee eenpersoonshuishoudens, met name in het gebied buiten de Rondweg, behoort tot de mogelijkheden.
Innovatieve stad
We gaan partijen uitdagen om klantgeoriënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. En ook in de aanpak van de bestaande voorraad en in de transformatie van kantoren en zorggebouwen is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen.
Een andere ontwikkeling is het zogenaamde flexwonen. Tot voor kort kende de woningmarkt een vrij overzichtelijk aanbod: koop- of huurwoningen, zelfstandige of onzelfstandige woonruimten, grondgebonden woningen of appartementen. Maar de vraagkant is de afgelopen jaren sterk veranderd. Er komen steeds meer groepen die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte. Denk bijvoorbeeld aan studenten, expats, arbeidsmigranten, mensen die een echtscheiding achter de rug hebben, ex-gedetineerden en mensen die uit een opvangvoorziening komen. Deze mensen zijn op zoek naar goede tijdelijke huisvesting, met passende voorzieningen, die snel beschikbaar is en tegen een prijs die past bij hun budget. Dit flexwonen wordt een belangrijke nieuwe woonvorm in Eindhoven. Het biedt tevens kansen voor de transformatie van leegstaand vastgoed.
Verder willen we in de koopsector dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door het stimuleren (collectief) particulier opdrachtgeverschap. En we willen dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor de huishoudens met een hoger inkomen. Ook in de huursector is er sinds de herziening van de Woningwet meer aandacht voor mede-eigendom en zelfbeheer, bijvoorbeeld via het model van wooncoöperaties. Wooncoöperaties zijn een soort tussenvorm van huur en koop. Samen met de corporaties willen we de vraag naar deze eigendoms- en beheervorm en de mogelijkheden in Eindhoven onderzoeken.
3.6 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden
3.6.1 Archeologie
Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard. Het Verdrag van Valletta is doorvertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente bevoegd gezag op het gebied van cultuurhistorie en archeologie. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden. Dit wordt samen met de andere onderdelen rond de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving overgeheveld naar de toekomstige Omgevingswet.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012' , dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise.
De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd.
Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.
De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.
Op de archeologische waardenkaart van de gemeente Eindhoven staat de locatie niet als archeologisch waardevol gebied aangegeven. Het uitvoeren van nader archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk in het kader van de bestemmingsplanprocedure. Wanneer bij graafwerkzaamheden toch onverhoopt waardevolle resten worden aangetroffen, dienen deze wel te worden gemeld.
Afbeelding: Archeologische waardenkaart Eindhoven met plangebied in rood
3.6.2 Cultuurhistorie
Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.
Op onderstaande afbeelding is een uitsnede getoond van de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven.
Afbeelding: Cultuurhistorische waardenkaart met plangebied in rood
Volgens de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Eindhoven beschikt de locatie niet over beschermde cultuurhistorische waarden.
3.6.3 Niet gesprongen explosieven
De locatie is verdacht op het voorkomen van niet gesprongen explosieven. Er heeft derhalve onderzoek plaatsgevonden naar niet gesprongen explosieven. Zie Bijlage 2 voor het volledige onderzoek van Bombs away, 2019. In de geraadpleegde literatuur en archieven zijn meerdere indicaties aangetroffen waaruit blijkt dat de omgeving van het onderzoeksgebied Stationsplein Zuid-Oost/Lichthoven getroffen is tijdens het geallieerde bombardement op de Philipsfabrieken op 6 december 1942 en het Duitse bombardement op 19 september 1944.
Op dit moment is een gedeelte van het huidige onderzoeksgebied verdacht op de aanwezigheid van submunitie en afwerpmunitie afkomstig van de bombardementen die op 6 december 1942 en 19 september 1944 plaatsvonden.
De verdachte gebieden die in het onderzoeksgebied vallen zijn afgebakend door een straal van 50 meter rondom de op de luchtfoto's waargenomen buitenste verwoeste panden, kraters, bominslagen en blindgangers te trekken. Het gebied dat tussen de verdachte gebieden valt, is aangemerkt als zogenaamd 'aandachtsgebied'. Er zijn op dit moment te weinig indicaties om het als verdacht gebied te bestempelen.
De minimale diepteligging van de afwerpmunitie is net onder het maaiveld, indien de bodem sinds 1940-1945 niet geroerd is. Indien de bodem wel geroerd is, dan kan worden aangenomen dat er in de bodem vanaf het maaiveld tot de diepte waar de bodemroerende activiteiten hebben plaatsgevonden zich geen CE meer bevinden. De maximale diepteligging is vastgesteld op 4,5 meter minus maaiveld Tweede Wereldoorlog. Dit is gebaseerd op geotechnische sondeergegevens die op dit moment beschikbaar waren van het huidige onderzoeksgebied. In onderstaand figuur is de locatie weergegeven van het verdachte gebied op afwerpmunitie.
Afbeelding: CE-Bodembelastingkaart van het onderzoeksgebied Stationsplein Zuid-Oost/Lichthoven. Het onderzoeksgebied is gedeeltelijk verdacht op afwerpmunitie en submunitie afkomstig van de bombardementen die op 6 december 1942 en 19 september 1944 plaatsvonden in Eindhoven. Bron: combinatie Bombs Away B.V. en IDDS Explosieven, 2019
Voor het verdachte gebied geldt het volgende
- De werkzaamheden die plaatsvinden op/boven het maaiveld in het verdachte gebied kunnen regulier plaatsvinden, dus zonder vervolgstappen in de opsporing van CE.
- Voor de werkzaamheden die plaatsvinden in de bodem dienen vervolgstappen te worden ondernomen in de opsporing van Conventionele explosieven (CE)
Het advies van de combinatie Bombs Away B.V. en IDDS Explosieven (2019) is om een Projectgebonden Risicoanalyse (PRA) uit te laten voeren, waarbij de naoorlogse werkzaamheden inzichtelijk worden gemaakt. Dit kan resulteren dat er naoorlogs in het gebied zoveel grondroerende werkzaamheden hebben plaatsgevonden dat de kans op het aantreffen van CE niet of nauwelijks meer aanwezig is. Er kan uit de PRA ook naar voren komen dat er alleen oppervlakkige naoorlogse werkzaamheden hebben plaatsgevonden. Dan komt in de PRA alsnog een advies voor eventuele vervolgstappen in de opsporing van CE. De gemeente Eindhoven heeft aangegeven deze vervolgstappen te ondernemen voorafgaand aan het bouwrijp maken van de locatie.
De locatie is verdacht op het voorkomen van niet gesprongen explosieven. Hiertoe dienen maatregelen genomen te worden alvorens de grond bouwrijp wordt gemaakt. Met deze te nemen maatregelen worden negatieve effecten niet verwacht. Voor het bestemmingsplan vormt dit aspect geen belemmering.
3.7 Verkeer En Parkeren
De mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is het verkeersbeleid voor de komende decennia (planhorizon 2040) vastgelegd. Deze visie vormt het bestuurlijke beleidskader voor alle verkeers- en mobiliteitsopgaven. In de volgende paragrafen zijn de essentiële elementen voor het plangebied beschreven.
Autoverkeer
De wegencategorisering is in Eindhoven op Weg geactualiseerd. Er is een nieuwe tussencategorie opgenomen ten opzichte van de vorige wegencategorisering: de zogenaamde 'wijk- en buurtontsluitingsweg'. De Stationsweg ter hoogte van de projectlocatie is als 'wijk- en buurtontsluitingsweg' aangewezen.
De ontwikkeling van het parkeerterrein aan de Stationsweg, parking Fuutlaan in het centrum van Eindhoven, heeft gevolgen voor de verkeersgeneratie. RoyalhaskoningDHV heeft in een notitie weergegeven wat het verkeersgenererend effect van de toekomstige functies zal zijn (zie Bijlage 3). Omdat bij het opstellen van de notitie nog geen definitieve keuze gemaakt was over het aantal aan te leggen parkeerplaatsen, hebben zij 2 situaties uitgewerkt.
- Eén situatie waarbij 235 parkeerplaatsen gerealiseerd worden;
- Eén situatie waarbij 315 parkeerplaatsen worden gerealiseerd, uitgaand van één parkeerplaats op 130 m2 bvo.
In beide gevallen is het uitgangspunt dat het bestaande parkeerterrein verdwijnt, uiteraard inclusief de “bijbehorende” verkeersgeneratie. De situatie waarbij 235 parkeerplaatsen worden gerealiseerd resulteert in 118 extra verkeersbewegingen. De situatie waarbij 315 parkeerplaatsen worden gerealiseerd resulteert in 343 extra verkeersbewegingen.
De gemeente Eindhoven heeft in juni 2019 zelf ook onderzocht of de capaciteit van de Stationsweg toereikend is voor de bouwontwikkeling en functiewijziging die gepaard gaat met de ontwikkeling van Lichthoven fase 2 (zie Bijlage 4). Ook daarin wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling - zeker gezien de historie van de verkeersdruk op de Stationsweg - niet tot problemen zal leiden.
Het Voorlopig Ontwerp (VO+) van 20 maart 2020 gaat uit van 252 parkeerplaatsen, wat past binnen de marges van bovengenoemde notities zodat vast staat dat het bouwplan verkeerskundig aanvaardbaar is.
Fietsverkeer
De gemeente Eindhoven wil het gebruik van de fiets stimuleren. Hiertoe heeft zij een fietsroutenetwerk vastgesteld. Dit bestaat uit primaire stedelijke (en regionale) fietsroutes en secundaire fietsroutes. Op een primaire fietsroute moet een fietser zoveel mogelijk non-stop en comfortabel kunnen fietsen. Hiervoor gelden hoge kwaliteitseisen zoals brede, vrijliggende fietspaden in asfalt en voorrang op het kruisende verkeer. De secundaire fietsroutes in Eindhoven hebben geen specifieke inrichtingseisen. Toch is het mogelijk om ook hier speciale fietsvoorzieningen aan te brengen voor het stimuleren van het fietsgebruik.
Lichthoven fase 2 wordt ontsloten door diverse fietsroutes. Primaire fietsroutes zijn: de Stationsweg, Fuutlaan, Dommeltunnel en de Nachtegaallaan. De Parklaan is een secundaire fietsroute. De Dommeltunnel is de meest gebruikte fietsroute in de omgeving van Lichthoven fase 2, met ruim 5.000 fietsers per etmaal. De Fuutlaan ter hoogte van de Ring telt gemiddeld 2.060 fietsers per etmaal.
Openbaar vervoer
Eindhoven op Weg gaat uit van twee netwerken voor het openbaar vervoer: een Hoogwaardig Openbaar Vervoer netwerk (HOV-netwerk) en een netwerk van ontsluitende buslijnen.
Het plangebied Lichthoven is goed bereikbaar met het openbaar vervoer, door z'n strategische ligging pal naast het Centraal Station en de nabijheid van het busstation aan de noordzijde daarvan. Grenzend aan Lichthoven, aan de zuidzijde van het Centraal Station, bevindt zich een taxistandplaats. Door de bijzonder goede bereikbaarheid met het openbaar vervoer wordt het aantal autoritten van en naar Lichthoven beperkt.
Autoparkeren
De ruimte in de stad is beperkt en kostbaar. De gemeente moet dan ook de schaarse ruimte efficiënt gebruiken. Daarom worden bij een bouwplan eisen aan het aantal te realiseren parkeerplaatsen gesteld. Uitgangspunt daarbij is dat deze op eigen terrein worden gerealiseerd. Bij besluit van 24 september 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Parkeernormen 2019 vastgesteld.
De parkeernormen uit 2016 waren erop gericht dat er voldoende parkeergelegenheid is, bij voorkeur op eigen terrein. De afgelopen jaren bleek dit uitgangspunt steeds meer problemen op te leveren. Gebiedsontwikkelingen in het centrum hebben reeds een hoge planexploitatie, waarbij de huidige parkeernormen op eigen terrein niet langer reëel zijn. Met huidige Nota Parkeernormen 2019 is het mogelijk geworden om op een andere manier in de parkeerbehoefte te voorzien, waarbij tegelijkertijd duurzame vormen van mobiliteit in de stad worden gestimuleerd.
Vooral in en nabij het centrum is van belang om met andere mobiliteitsoplossingen te komen. In en rondom het centrum zijn veel betaalde openbare parkeerplaatsen aanwezig. Daarvan is tijdens piekuren ca. tweederde tot driekwart bezet. Daarnaast zijn nog vele private parkeerplaatsen aanwezig. Uitbreiding van parkeren in en rond het centrum is bij groei van de behoefte niet gewenst, omdat het wenselijk is de bestaande parkeercapaciteit beter en efficiënter te benutten. In het centrum is maatwerk met een combinatie van mobiliteitsvormen zeer goed mogelijk.De gemeente Eindhoven wil de vraag naar parkeergelegenheid faciliteren op een zodanige wijze dat de bereikbaarheid van de stad in zijn geheel als de verschillende delen daarvan (het centrum, de woonwijken, de bedrijventerreinen e.d.) kan worden gewaarborgd en de kwaliteit van de openbare ruimte behouden blijft of verbetert. Bovendien wil de gemeente zorgen voor voldoende flexibiliteit om initiatieven in de stad te faciliteren. Nieuwe woon- en werkvormen moeten mogelijk zijn en het bijbehorende parkeeraanbod dient daarmee in overeenstemming te worden gebracht. Een tekort aan parkeercapaciteit kan een bron van overlast in een (centrum)gebied of (woon)buurt zijn. Een goede sturing en afweging van belangen is noodzakelijk bij het oplossen van het parkeervraagstuk. Parkeernormen zijn daarbij een hulpmiddel. Het doel van het toepassen van de gemeentelijke parkeernormen is ervoor te zorgen dat een (nieuwe of her)ontwikkeling op de beleidsmatig gewenste wijze voorziet in de parkeeropgave en daarmee niet leidt tot parkeeroverlast in de omgeving, waarbij de verkeersaantrekkende werking van de ontwikkeling zo veel mogelijk wordt beperkt.
De gemeente Eindhoven kan bij bestuurlijk besluit in bijzondere gebieden of situaties afwijken van de geldende normen op basis van de bereikbaarheid en / of ruimtelijke situatie. De afwijkende parkeernorm zal in dat geval in het bestemmingsplan voor het betreffende ontwikkeling worden vastgelegd.
Gemotiveerde afwijking van de normen
Op grond van de Nota Parkeernormen 2019 bedraagt het benodigd aantal parkeerplekken 288 parkeerplekken en wordt dit wegens de mobiliteitscorrectie van 50% (binnen 800m van station Eindhoven) verminderd tot 144 parkeerplekken. De ontwikkeling van Lichthoven fase 2 voorziet in 252 parkeerplaatsen, dus 108 plaatsen meer dan de norm toelaat.
EDGE Eindhoven wordt de nieuwste ontwikkeling van EDGE in het stadscentrum van Eindhoven. Het kantoor zal worden ontwikkeld middels een unieke combinatie van zowel duurzaamheid, gezondheid en technologie waarmee een nieuwe standaard voor de Eindhovense kantorenmarkt zal worden neergezet. Met dit hoogwaardige kantoorconcept zal onze doelgroep bestaan uit zowel de landelijk bekende corporate gebruikers als wel de 'high-potentials' uit de regio.
Waar Eindhoven een Nederlandse G5 stad is, is dit ook een stad die van oudsher een bedienende functie heeft voor de hele regio Brabant. De landelijke gebruikers die in beeld zijn voor het in dit bestemmingsplan te ontwikkelen kantoorprogramma moet hier niet alleen gedacht worden aan de top 4 accountants maar ook aan de grote banken en advocatenkantoren en grote 'tech' bedrijven. Na gesprekken van de ontwikkelaar met voorgenoemde bedrijven komt de sterke bedienende regionale functie van Eindhoven goed naar voren waarbij het lokale 'hoofdkantoor' in Eindhoven vooral als doel heeft de gehele regio Brabant van dienst te zijn.
Voorgenoemde functie gaat veelal gepaard met een hoge parkeernorm, waar op het moment op de huidige vestiging locaties in wordt voorzien. De strategie is om gelegen op stationslocaties het gebruik van openbaar vervoer te stimuleren en het autogebruik zodoende terug te dringen, dit wordt ook in de gesprekken met potentieel toekomstige gebruikers onder de aandacht gebracht. In steden als Amsterdam en Rotterdam komt deze trend aan de voorkant zelfs al terug via de gebruiker. Echter, in Eindhoven zien wij (vooral door de eerder genoemde uitdrukkelijke regionale functie) nog steeds een zeer sterke afhankelijkheid van een uitgebreide parkeervoorziening waarbij het merendeel van de werkdag met de auto op externe locaties wordt doorgebracht. Deze afhankelijkheid van de auto gaat ook gepaard met een hogere parkeernorm.
Gezien het hogere huurniveau, kwaliteitsniveau en de veelal langere huurtermijnen worden met deze kantoorontwikkeling met name deze grotere landelijke gebruikers bediend. In overleg tussen de gemeente en de ontwikkelaar EDGE is dan ook overeen gekomen uit te gaan van een parkeernorm van 1:130 m2 BVO (ongeacht de functie), met een maximum van 252 parkeerplaatsen. Deze norm en dit aantal is in de bestemmingsregels opgenomen.
Fietsparkeren
De Nota Parkeernormen 2019 voorziet tevens in normen voor fietsparkeren. Hieronder is de berekening weergegeven van de benodigde omvang van de fietsparkeervoorzieningen.
In totaal zijn 1.052 fietsparkeerplekken nodig.
Het bouwplan voorziet op eigen terrein in 610 plekken voor de kantoren en 438 voor de woningen. Daarnaast worden 36 bezoekersplekken in de openbare ruimte gerealiseerd. Er wordt dan ook voldaan aan de normen voor fietsparkeren.
3.8 Groen
3.8.1 Groenbeleidsplan
Begin 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen 'het verhaal van de stad', wat de waarde van groen is (functies als uitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. Het groenbeleidsplan heeft als doel het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies. Hiermee levert de toepassing van het groenbeleid een wezenlijke bijdrage aan een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving als karakteristieke kwaliteit van Eindhoven. Een omgeving die leefbaar en klimaatadaptief is en een volwaardig vestigingsklimaat biedt voor Brainport.
Het groenbeleid sluit aan op de geomorfologische structuur van de stad: de structuur van dekzandruggen en beken (Dommel en Gender) die Eindhoven hebben gevormd. Op basis van de tuinstad gedachte is bij de verdere ontwikkeling van Eindhoven sterk ingezet op het behoud van de groene ruimten tussen de voormalige dorpen. Genneper Parken (tussen Stratum en Gestel), Brainport Park (tussen Strijp en Woensel) en De Karpen (tussen Woensel en Tongelre) vormen nog altijd imposante, groene wiggen, die tot diep in de stad reiken. Het behoud van de robuuste groenstructuur, die vanuit het buitengebied, via de wiggen tot aan de bomen bij de voordeur reikt, is een belangrijk uitgangspunt van het groenbeleidsplan.
Het Groenbeleidsplan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.
In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.
Figuur: Ruimtelijke Strategieënkaart
Onderhavig plangebied is in het Groenbeleidsplan 2017 aangeduid als "Strategie 1: Stad, rood beeldbepalend". In dit gebied wordt als ordeningsprincipe de volgende strategie(en) aangehouden:
Strategie 1: Stad, rood beeldbepalend
In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen. Binnen de aangeduide groenarme buurten wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal.
Beleidsregel groencompensatie
Op 13 maart 2018 is de 'Regeling Groencompensatiefonds' vastgesteld. Bij deze regeling hoort de 'Beleidsregel Groencompensatie'. Deze beleidsregel is bedoeld als afwegingskader bij aanvragen voor (ruimtelijke) ontwikkelingen die kunnen leiden tot aantasting van groen. Bij aantasting en verlies van groen is compensatie vereist, de Beleidsregel geeft hiervoor de richtlijnen.
Groenplan
Voor dit project is een Groenplan opgesteld (zie Bijlage 5). Dit Groenplan is opgesteld conform het 'Format Groenplan bij ruimtelijk initiatief'; d.d. januari 2018 van de Gemeente Eindhoven. Het Groenplan onderbouwt hoe er wordt om gegaan met de aanwezige groenwaarden op de kavel van het project. Dit betekent voor dit plan het volgende:
- Het huidige groen wordt aangetast binnen het nieuwe ontwerp.
- Het huidige groen daarom gecompenseerd wordt binnen het plangebied.
- Er worden voorstellen gedaan hoe er aan de randen van het plangebied extra gecompenseerd kan worden.
- Er wordt niet gecompenseerd op een alternatieve locatie.
Tijdens de ontwerpfase van het project zijn er twee onderzoeken gedaan naar de aanwezige groenwaarden binnen het plangebied. Zijnde (1) een QuickScan Wet natuurbescherming (dit ook in het kader van BREEAM credit LE3) en (2) een Boom Effect Analyse. Aan de hand van deze twee rapporten wordt de bestaande situatie in het plangebied samengevat omschreven. De volledige rapporten bijgevoegd in Bijlage 6en Bijlage 7.
In de bestaande situatie is sprake van een vrijwel geheel verhard terrein met een hoge mate van versnippering, welke momenteel geheel in gebruik is als parkeerterrein in het centrum van Eindhoven. Aan de west- en oostzijde van het plangebied zijn groenstroken aanwezig met bomenrijen. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan het spoor (afgescheiden door hekken) en is een bomenrij (met 11 zomereiken, waarvan 5 eiken een boomgroep vormen die sterk afhankelijk zijn van elkaar) aanwezig, deze ligt echter net buiten het plangebied. Direct tegen de hekken aan de zuidzijde staan enkele struiken. De zuidzijde van het plangebied wordt begrensd door de Stationsweg en een rij van 7 platanen op het trottoir naast een groenstrook, welke eveneens buiten het plangebied ligt. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door de rivier de Dommel met stromend en stilstaand water, rietstroken, een groep bomen (4 witte paardenkastanjes en 2 piramidale zomereiken) op een groenstrook en een bosschage. De Dommel en haar oever valt buiten het plan. Ten westen wordt het parkeerterrein geflankeerd door 5 witte paardenkastanjes en 1 ruwe berk.
Conform de Boom Effect Analyse kunnen 17 bestaande bomen behouden blijven als het huidige ontwerp wordt gerealiseerd. Hierbij kunnen er 10 bomen behouden blijven zonder het treffen van aanvullende maatregelen en worden er, ten behoeve van het behoud ervan, 7 bomen (de platanen aan de Stationsweg) gekandelaberd. Dit betekent dat er 13 bomen geveld worden als het huidige ontwerp gerealiseerd wordt.
In het groenbeleidsplan de Gemeente Eindhoven is vastgesteld dat er tenminste 8 m2 per nieuwe woning aan groen moet worden gecompenseerd. Daarnaast dient er in het geval van mixed-use gebouwen, 10% van het BVO van de nieuwbouw, aan groen moet worden gecompenseerd. De benodigde compensatie voor dit project is weergegeven in Tabel 3 van het Groenplan.
In het Groenplan wordt voorts ingegaan op de bomencompensatie en de beschrijving van het groen op daken, dakterrassen en het dek. In het kader van BREEAM worden ecologische maatregeln getroffen.
De in het Groenplan gepresenteerde fysieke ontwerp van de daken, daktuinen en openbare ruimte dient als framework voor de nadere planuitwerking. Tot nu toe heeft de projectarchitect (MVSA) deze onderdelen uitgewerkt in samenspraak met alle betrokken adviseurs (zoals ecoloog, duurzaamheidsadviseur en constructeur). In samenspraak met de Gemeente Eindhoven en AM traject (beoogd ontwikkelaar voor Lichthoven Fase 1) is landschapsarchitect ZUS (Zones Urbaines Sensibles) een ontwerp aan het uitwerken is voor het gebied Lichthoven, waar onder andere EDGE Eindhoven deel van uit maakt. ZUS zal tijdens het fysieke ontwerp van het totaalgebied ? waaronder het openbare dek, daktuinen en atriumgevels van EDGE Eindhoven ? verder uitwerken. Voorwaarde hierbij is dat de genoemde vierkante meters groencompensatie, het aantal bomen en de te treffen ecologische maatregelen zoals beschreven in dit document aangehouden dienen te worden.
3.8.2 Beleid Bomen
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen 2015. Deze is op 7 april 2015 door de gemeenteraad vastgesteld en op 24 augustus 2016 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels Bomen is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming is van toepassing op:
- bossen die buiten de 'bebouwde kom Wnb' liggen;
- alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are;
- bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.
Voor bomen geldt dus of de Wet natuurbescherming of of de Verordening Bomen 2015. Voor het vellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden gedaan bij de Provincie Noord Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing.
Verordening Bomen
Het bomenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: behoud, versterking en ruimte voor dynamiek. Eindhoven wil een aantrekkelijke groene stad zijn en blijven. Bomen spelen daarbij een voorname rol. Een hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en recht doet aan het groene imago van de stad is waar de gemeente naar streeft. Duurzaam behoud van de groene signatuur staat voorop. Het bomenbestand dient echter ook aan te sluiten op intensief gebruik van de openbare ruimte en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent soms dat in een bepaalde situatie andere belangen preferabel zijn en bomen moeten wijken. Het bomenbeleid voorziet in die gevallen in de mogelijkheden tot mitigatie en compensatie.
Groene kaart
Een belangrijk onderdeel van de Verordening Bomen is de Groene Kaart. Het is een topografische kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstand. De Groene Kaart bevat verschillende categorieën houtopstanden. Voor bomen in gemeentelijk eigendom (publiek eigendom) kent de Groene Kaart zes categorieën:
- Monumentale bomen;
- Waardevolle bomen;
- Basisbomen;
- Bomen hoofdstructuur;
- Bomen nevenstructuur;
- Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend.
De Groene Kaart kent daarnaast voor bomen in particulier eigendom (privaat eigendom) drie categorieën:
- Waardevolle bomen;
- Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend;
- Bomen op percelen van 500 m2 of groter.
Voor het vellen van een houtopstand die deel uit maakt van tenminste één van deze categorieën is, behoudens een aantal vrijstellingen, een omgevingsvergunning verplicht.
Nadere regels Bomen
De Verordening is uitgewerkt in nadere regels Bomen. Deze zijn op 19 juli 2016 vastgesteld door het college en op 4 augustus 2016 in werking getreden. De beleidsregels geven inzicht in de wijze waarop het college gebruik maakt van de aan haar in de Verordening toegekende bevoegdheden tot het aanwijzen en plaatsen van houtopstanden op de Groene Kaart. Tevens zijn richtlijnen uitgewerkt voor omgang met overlast, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de weigeringsgronden bij beoordeling van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in houtopstanden.
Het plangebied
Blijkens De Groene Kaart is het plangebied geen onderdeel van een 'gebied stad, groen beeldbepalend'. Op de kaart is voor de projectlocatie geen beschermde bomen of structuren weergegeven.
Gevolgen voor het project
HIervóór is al ingegaan op de Boom Effect Analyse en het Groenplan, waarnaar kortheidshalve wordt verwezen.
3.9 Horeca
Op 11 maart 2014 heeft de gemeenteraad het nieuwe horecabeleidsplan 'Kennis maken met een gastvrije stad' vastgesteld. De nota is op 2 november 2016 gepubliceerd. Eindhoven wil aantrekkelijk zijn om er te komen, verblijven, studeren, wonen en werken. Horeca speelt hierbij een belangrijke rol. Het horecabeleidsplan bevat een aantal speerpunten om ervoor te zorgen dat de horeca in Eindhoven kan meebewegen met de ontwikkelingen in de stad. De gemeente wil de vestiging van kwalitatief goede horecabedrijven stimuleren. Daarbij is een wederzijdse versterking van de nabije andere functies belangrijk. Om dit bewerkstelligen maakt het horecabeleidsplan onderscheid gebiedtypen en in typen horeca.
Typen horeca
Het horecabeleidsplan maakt onderscheid in twee typen horeca:
Nat & Droog
Het al dan niet schenken van alcohol is vanuit de taken van de overheid zeer bepalend. Om die reden is een eerste onderscheid naar nat en droog logisch. Indien een horecabedrijf geen alcoholische dranken verstrekt, wordt deze gerekend tot de droge horeca. Natte horeca verstrekt alcoholische dranken.
Dag, Avond & Nacht
Naast de indeling op basis van het schenken van alcoholhoudende dranken moeten we echter ook kijken naar de exploitatietijden. Op basis hiervan kan worden gekeken naar de tijden waarop een horecabedrijf invloed heeft op zijn omgeving. Ook dit heeft weer een verband met wanneer de overheid welke taak heeft. Hierin kunnen in beginsel drie typen worden onderscheiden: dag-, avond en nachthoreca. Van belang is hierbij de combinatie met nat of droog.
Regels over het schenken van alcohol en openingstijden zijn opgenomen in de drank- en horecawet en in de APV. In het bestemmingsplan worden hierover geen regels opgenomen. Wel wordt in het bestemmingsplan opgenomen welke vorm van horeca is toegestaan. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de Lijst van horeca-activiteiten.
Gebiedstypen
In het horecabeleidsplan wordt onderscheid gemaakt in drie gebiedstypen:
- Stimuleringsgebied: gebieden waar uitbouw van de horecasector mogelijk is.
- Toelatingsgebied: gebieden waar per aanvraag wordt bezien of nieuwe horeca of uitbreiding van bestaande horeca inpasbaar is. Dit is afhankelijk van onder andere infrastructuur, woonbelangen, levendigheid, leefbaarheid en milieu-aspecten.
- Restrictiegebied: gebieden waar (vanuit leefbaarheid) een vermindering van het aantal horecavestigingen wordt nagestreefd.
Per deelgebied of cluster wordt aangegeven welk gebiedstype van toepassing is.
Het plangebied
Het stationsgebied is in het Eindhovense horecabeleidsplan aangemerkt als een
‘stimuleringsgebied’ waarbinnen uitbouw van de horecasector mogelijk is: ‘Gebiedsontwikkelingen als Emmasingelkwadrant, Stationsgebied, Strijp S bieden in ieder geval fysiek ruimte en decor voor horecaontwikkelingen. Uitbreiding van de horeca in het stationsgebied, door enkele nieuwe
(kleinschalige) horecagelegenheden in dit project past dan ook binnen het Eindhovense horecabeleid. De horeca in en rondom het station is met name gericht op het ‘bedienen’ van de gebruikers van het gebied, waarmee wordt gedoeld op de kantoren, woningen en commerciële functies.
In de plint van de bebouwing, langs de Stationsweg, voorziet het plan in ca. 1.000 m2 bvo commerciële functies. Het doel daarvan is een levendige plint langs de Stationsweg te realiseren. Het bestemmingsplan laat daarom ruimte om meerdere soorten plintinvulling te realiseren, zoals ca. 300 m2 horeca. Daarvoor is nog geen concrete invulling vastgesteld.
Naar verwachting wordt de plint aan de westzijde ingevuld door het bedrijfsrestaurant voor de kantoren. In dat geval is geen sprake van zelfstandige horeca. Gedeeltelijke zelfstandige exploitatie als horeca (dag en avond, zoals restaurant, café; ca. 200 m2) is echter niet uitgesloten, omdat ook dat bijdraagt aan een levendige plint.
3.10 Bedrijvigheid
Op 15 maart 2016 heeft de gemeenteraad de Bedrijventerreinennota met de titel 'Aan de slag voor waardevolle locaties' vastgesteld. Deze is gepubliceerd op 2 november 2016. Met deze nota wordt richting gegeven aan het beleid voor en de ontwikkelingsrichting van de bedrijventerreinen. De nota heeft betrekking op de 16 grootste (>5 ha) bedrijventerreinen van Eindhoven, inclusief campussen. Het gaat daarnaast in op een 32-tal kleinere bedrijfslocaties en de Locatie Strijp S.
Het onderhavige plangebied is niet gelegen op een groot bedrijventerrein, een kleinere bedrijfslocatie of Strijp S, zodat de nota niet relevant is voor het voorliggende bestemmingsplan.
3.11 Kantoren
De Kantorenstrategie 2012-2020 (vastgesteld op 26 juni 2012) is niet langer (alleen) gebaseerd op het voeren van regie op de nieuwbouw kantorenmarkt. Juist op de bestaande markt zijn maatregelen nodig om deze gezonder te maken. Dat vraagt enerzijds om een positieve en actieve grondhouding van gebouweigenaren. Anderzijds is er vaak nog een (andere) vastgoedpartij nodig die op creatieve wijze met de leegstand aan de slag wil gaan. De gemeente Eindhoven speelt daarbij in toenemende mate een stimulerende en faciliterende rol. De Eindhovense werkwijze is afgestemd met de andere ‘kantoorgemeenten’ in de stedelijke regio. Dit is vastgelegd in een 'Regionale programmering kantoorlocaties' d.d. november 2013.
Het grootste deel van de werkgelegenheid in de regio Eindhoven is gehuisvest in een kantooromgeving. Door diverse oorzaken is de Nederlandse en ook de regionale kantorenmarkt de laatste jaren flink uit balans geraakt. De aanbodpercentages liggen op dit moment rond de 16%; ruim twee keer zoveel als bij een gezonde kantorenmarkt hoort. Het totale aanbod van kantoren in Eindhoven bedroeg op 1 januari 2015 circa 250.000 m². Dit overaanbod aan kantoorruimte is voor een groot deel structureel van aard. Dit is een bedreiging voor de economische ambities van (de regio) Eindhoven en vraagt dus om gericht handelen.
In het nieuwe beleid wordt niet alleen op nieuwbouw gestuurd, maar ook op de bestaande kantorenmarkt. De focus ligt daarbij op het terugdringen van kantorenleegstand in bestaande gebouwen. Met deze aanpak hoopt het college vraag en aanbod op de Eindhovense kantorenmarkt in kwantitatieve én kwalitatieve zin beter op elkaar af te stemmen, zodat een goede balans ontstaat met toekomstbestendige locaties, die bijdragen aan de realisatie van de Brainport-ambities van stad en regio.
Binnen Eindhoven worden drie afzonderlijke nieuwbouw kantorenmilieus onderscheiden, te weten Stationsgebied, Strijp-S en Flight Forum. Deze verschillende kantorenmilieus voorzien in een specifieke en onderscheidende behoefte. Het is belangrijk om deze onderscheidende kwaliteiten de komende jaren verder uit te bouwen. Het is daarnaast belangrijk dat ongebreidelde groei van de kantorenvoorraad, door toevoeging van niet duurzame/toekomst- bestendige nieuwbouw, wordt voorkomen. Kantoorgebruikers die op zoek zijn naar nieuwe huisvesting worden daarom zoveel mogelijk bediend op de bestaande kantorenmarkt.
Geredeneerd vanuit de stad én de kantoorgebruiker, is het stationsgebied de belangrijkste kantoorlocatie in Eindhoven om verder tot ontwikkeling te brengen. Binnen het stationsgebied wordt prioriteit gegeven aan de ontwikkeling van Stationsgebied Zuidoost, pas daarna volgt de VVV-locatie en (ver) na 2020 de locaties aan de noordzijde van het station (zowel gemeentelijke- als private locaties).
In het beleid is in het Stationsgebied/centrum de nieuwbouwbehoefte geprognostiseerd op ca. 65.000 m2 in de periode 2011-202 en ca. 32.500 m2 in de periode 2021-2030.
Voor wat betreft de periode tot 2020 is de verwachting dat het grootste deel van de kantoorgebruikers in Eindhoven (40 tot 50%) voorkeur heeft voor vestiging in het centrum / stationsgebied. Dit gebied heeft een prettige verblijfsomgeving voor werknemers en andere bezoekers en komt daarmee het meest tegemoet aan de tegenwoordige behoefte aan een goed voorzieningenniveau én een goede bereikbaarheid.
In de Kantorenstrategie werd de ontwikkeling van Lichthoven (Stationsgebied Zuidoost) verwacht te kunnen worden gerealiseerd vóór 2015 met een omvang van 30.000 m2. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt daaraan alsnog invulling gegeven.
Trends en ontwikkelingen op de Eindhovense kantorenmarkt, 8 januari 2019
Het Stationsgebied sluit qua type locatie het best aan bij de eisen die kantoorgebruikers daar vandaag de dag aan stellen. De toename van de vraag naar courante kantoren maakt het in dit gebied mogelijk om verouderde kantoorgebouwen te herontwikkelen c.q. renoveren. Dat gebeurt momenteel o.a. aan de Fellenoord waar OVG het oude Rabopand geschikt maakt om de Belastingdienst in te huisvesten. Er ontstaat hier ook ruimte om nieuwbouwplannen te realiseren. Dat is o.a. mogelijk op de VVV-locatie; in ‘District E’ is zo’n 8.000 m² kantoorruimte gepland, met daarnaast nog een flink aantal woningen. In het aangrenzende plan Lichthoven (fase 1, naast Student Hotel) is nog ruimte voor de nieuwbouw van maximaal zo’n 30.000 m² kantoorruimte. Op de naastgelegen fase 2 kan maximaal eenzelfde metrage worden gebouwd, in combinatie met woonfuncties. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt daaraan invulling gegeven.
3.12 Prostitutie
Er bevinden zich in het plangebied geen prostitutiebedrijven en deze worden in het betemmingsplan ook iet mogelijk gemaakt.
3.13 Kabels, Leidingen En Straalpaden
Er bevinden zich in het plangebied geen hoofdtransportleidingen, zodat daaruit geen belemmeringen voor het project aan de orde zijn.
Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf
4.1 Milieueffectrapportage
Ten behoeve van het op te stellen bestemmingsplan dient een m.e.r.-beoordelingsprocedure te worden doorlopen en een m.e.r.-beoordelingsnotitie te worden opgesteld. Dit is uitgevoerd door RoyalHaskoningDHV en de bevindingen zijn vastgelegd in de rapportage m.e.r. beoordeling EDGE Eindhoven (4 maart 2020).
Het voornemen bestaat om Edge Eindhoven duurzaam te klimatiseren met een open bodemenergie-systeem. Als onderdeel van de aan te vragen Waterwetvergunning voor de plaatsing van een open bodemenergiesysteem voor Edge Eindhoven is een aparte effectenstudie (If Technologie, 2019) en m.e.r.-beoordeling uitgevoerd (IF Technologie, 2019).
4.1.1 Wettelijk kader
Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.. De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.
Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.
De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:
- Kolom 1: de activiteit zelf
- Kolom 2: drempelwaarden activiteit
- Kolom 3: de kaderstellende plannen (zoals een bestemmingsplan)
- Kolom 4: de besluiten
De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Uit het Besluit m.e.r. blijkt dat de voorgenomen activiteit en het besluit zijn opgenomen in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage onder categorie D 11.2 "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen" . Daarmee geldt de verplichting een m.e.r.-beoordeling te doen; een procedure waarin aan de hand van een globale inschatting van de mogelijke milieueffecten beoordeeld wordt of een volledige m.e.r.-procedure nodig is en of een MER opgesteld moet worden. Het bevoegde gezag, in dit geval de gemeente Eindhoven, legt dit in een m.e.r.-beoordelingsbesluit vast. De m.e.r.-beoordelingsnotitie met daarin de inschatting van milieueffecten dient daarvoor als basis. I
4.1.2 Conclusie
In de m.e.r. beoordelingsnotitie die aan deze plantoelichting is toegevoegd zijn de mogelijke milieueffecten van Edge Eindhoven in beeld gebracht en afzonderlijk beoordeeld.
Daaruit blijkt dat, met inachtneming van eventuele mitigerende maatregelen, er geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Op grond van het Besluit m.e.r. is er geen verplichting om voor de vaststelling van het bestemmingsplan een m.e.r.-procedure op te starten.
Tabel overzicht milieueffecten
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.
In deze brochure wordt een gebied met een matige tot sterke functiemenging aangeduid als een gemengd gebied. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied. De onderhavige projectlocatie is aan te merken als gemengd gebied. In de directe omgeving zijn geen bedrijven met een milieuzonering aanwezig die
Het programma Lichthoven fase 2 bestaat uit een mix van circa 27.500 m2 kantoor en circa 15.000 m2 woningen met in de plint voorzieningen voor de gebruikers en de directe omgeving. In de plint worden geen bedrijfsactiviteiten voorzien zoals opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals die door de gemeente Eindhoven wordt gebruikt. Het gaat hier uitsluitend om voorzieningen als lichte horeca, sportvoorzieningen en dienstverlenende instellingen/beroepen. Deze functies verhouden zich goed met de functie Wonen en krijgen een gemengde bestemming.
Aan de zuidzijde van de Effenaar zijn woningen toegelaten volgens het bestemmingsplan. Deze woningen bevinden zich op een afstand van 16 meter vanaf het terrein van de Effenaar. Omdat woningen op deze korte afstand liggen zal de Effenaar zelf voldoende geluiddicht zijn uitgevoerd dat geluid uit het gebouw zelf geen relevante rol speelt bij de bestaande bebouwing en dus ook niet bij de nieuwbouw.
Op het buitenterrein vinden laad/losactiviteiten plaats. Het gaat dan met name om de maximale geluidsniveaus. Hier geldt dat de afstand tot de bestaande bebouwing al beperkend is. Met name in de avond- en nachtperiode zal het laden en lossen en rijden met voertuigen leiden tot overschrijdingen van de toetswaarden uit het Activiteitenbesluit. Er is een maatwerkvoorschrift dat een geluidbelasting tot 54 dB(A)-etmaalwaarde voor de langtijdgemiddeld beoordelingsniveaus toestaat. Er is geen maatwerkvoorschrift voor de maximale geluidsniveaus. Dit betekent dat de nieuwbouw daarmee niet zorgt voor nieuwe belemmeringen voor de Effenaar.
4.3 Geluid
4.3.1 Wettelijk kader
De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte, mag worden afgeweken.
De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen voor de geluidbelasting op de gevel. In 1.34 is gedefineerd wat wordt verstaan onder 'gevel'. In een loggia is sprake van buitenlucht waardoor de 'schermen' van de loggia niet als gevel kunnen worden gezien in deze definitie. Het gaat dus in feite om de gevels met de thermische schil.
Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.
Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.
In het voorliggende bestemmingsplan wordt een nieuwe geluidgevoelige bestemming mogelijk gemaakt, doordat een woongebouw met 175 appartementen kan worden ontwikkeld. Het geluidsonderzoek is opgenomen als Bijlage 9.
4.3.2 Wegverkeer
Langs de zuidgevel van de geplande woontoren loopt de Stationsweg. In het westen begint de Stationsweg als Stationsplein, om ten oosten over te gaan in de Fuutlaan. De maatgevende bijdrage voor de geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeer komt door deze weg. Een minimale bijdrage is te verwachten van de westelijk gelegen Vestdijk en Vestdijktunnel, en de noordelijk gelegen Fellenoord en Professor Doctor Dorgelolaan. Overige wegen zijn niet maatgevend of betreffen 30 km/u wegen, welke voor de toetsing Wet geluidhinder niet worden meegenomen. Voor de gecumuleerde geluidsbelasting op de gevel zijn deze wegen wel meegenomen.
Bij de berekeningen voor het wegverkeer is uitgegaan van een 'dove' uitvoering van de oostgevel. Hier bevinden zich alleen niet te openen ramen. Er vindt daarom geen toetsing op deze gevel plaats voor de Wet geluidhinder. Voor de bepaling van de geluidwering van de gevel (toetsing Bouwbesluit) is deze gevel wel meegenomen.
De geluidsbelastingen zijn per woning weergegeven en getoetst aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder. Hierbij is voorafgaand aan de toetsing, volgens artikel 110g Wgh, een aftrek toegepast van 5 dB.
De Stationsweg, met in het verlengde het Stationsplein en Fuutlaan, is de maatgevende bron voor de geluidsbelasting op de zuid- en westzijde. Voor alle woningen aan de zuidkant en de noordelijk georiënteerde woningen met een gevel aan de westkant vindt overschrijding plaats van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De hoogte van deze overschrijding varieert van 5 dB op de bovenste verdiepingen tot 11 dB op de lagere verdiepingen. In onderstaande tabel is voor de Stationsweg het aantal woningen met een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde aangegeven.
Tabel: aantal woningen met overschrijding van de voorkeursgrenswaarde
Voor alle overige wegen, waarvoor de planlocatie in de geluidzone ligt, geldt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Dit betreft de Vestdijk met Vestdijktunnel, de Fellenoord en Professor Doctor Dorgelolaan. Deze wegen, en de overige wegen met een maximumsnelheid van 30 km/u, zijn wel meegenomen voor de cumulatieve geluidsbelasting.
4.3.3 Railverkeer
Het plan wordt gerealiseerd op een afstand van 200 meter van station Eindhoven Centraal. Er liggen meerdere perrons en sporen ten noorden van de locatie, welke zowel overdag, 's avonds en 's nachts worden gebruikt.
De grenswaarde voor railverkeer is 55 dB. Deze waarde wordt overschreden ter plaatse van 68 woningen. Dit zijn voornamelijk de woningen gelegen aan de noordgevel (62 van de in totaal 80 woningen) en een aantal woningen aan de zuidkant met een zijgevel aan de westkant (6 van de in totaal 20 woningen). De overschrijding op deze woningen bedraagt 1 - 7 dB. In onderstaande tabel is het aantal woningen met een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde opgenomen.
Tabel: aantal woningen met overschrijding van de voorkeursgrenswaarde
4.3.4 Industrielawaai
Tussen het spoor en het plangebied ligt het spooremplacement Eindhoven. Dit terrein wordt gedurende de dag, avond en nacht gebruikt als rangeerterrein en voor diverse onderhoud- en herstelwerkzaamheden. Het emplacement is een Wm-inrichting en heeft een vergunning voor het geproduceerde geluid.
Voor het emplacement zijn de geluidsbelastingen ten gevolge van de activiteiten en de
rijbewegingen op het emplacement apart bepaald, conform het beleid van de gemeente
Eindhoven. Hiervoor is een aantal toetspunten gemodelleerd die representatief zijn voor de
nieuwe woontoren (hoogtes van 5 tot 65 meter). De ligging van de toetspunten is weergegeven in onderstaande figuur.
Afbeelding: Ligging toetspunten rondom nieuwe woontoren voor geluid van emplacement
Ten gevolge van het geluid van de rijbewegingen is geen sprake van een overschrijding van de grenswaarde gesteld in de Randvoorwaarden geluid van 55 dB(A). De hoogste etmaalwaarde bedraagt 55 dB(A).
Het geluid vanwege de activiteiten op het emplacement bedraagt ten hoogste 54 dB(A)
etmaalwaarde (44 dB(A) in de nachtperiode) op de gevels aan de noordzijde en 52 dB(A)
etmaalwaarde (42 dB(A) nachtperiode) op de oostgevel. Hiermee wordt de grenswaarde voor de nachtperiode met 4 dB(A) respectievelijk 2 dB(A) overschreden.
Overschrijdingen van de grenswaarde zijn bij nieuwe bestemmingen niet toegestaan, omdat hierdoor het gebruik van het emplacement beperkt wordt. Daarom is gekeken naar oplossingen om de geluidsbelasting te reduceren tot de grenswaarde. In het ontwerp is gekozen voor uitvoeren van de oostgevel van de woontoren met balkons voorzien van een gesloten borstwering en een verdiepingshoge afscherming, zodat de geluidsbelasting op de achterliggende gevel voldoet aan de grenswaarde van 40 dB(A) in de nachtperiode.
Voor de noordgevel wordt gebruik gemaakt van loggia's voorzien van schuiframen, om zo op de achterliggende gevel te kunnen voldoen aan de grenswaarde van 40 dB(A) in de nachtperiode. Overige geveldelen waar een overschrijding plaatsvindt worden doof uitgevoerd.
4.3.5 Luchtvaartlawaai
Op 29 december 2007 is het Besluit tot aanwijzing van het militaire luchtvaartterrein Eindhoven in werking getreden. Met dit aanwijzingsbesluit uit 2007 was de 35 Ke geluidszone rond de luchthaven vastgelegd als grens van de geluidsbelasting van het gezamenlijke militaire en civiele verkeer. Het gebied Lichthoven ligt in zijn geheel buiten deze vastgestelde geluidszone (35 Ke-contour). Deze geluidszone is op 5 augustus 2009 vervangen door een tijdelijke geluidszone na gedeeltelijke vernietiging van het aanwijzingsbesluit door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het plangebied is ook geheel gelegen buiten deze tijdelijke geluidszone. Deze geluidszone werkt daarom niet belemmerend voor onderhavig plangebied.
4.3.6 Conclusie
Voor de nieuwbouw van de woontoren in het bestemmingsplan Lichthoven fase 2 is vanwege de omliggende geluidbronnen sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde voor 84 woningen ten gevolge van spoorweglawaai. Voor deze woningen zijn geen bron- of overdrachtsmaatregelen mogelijk om de geluidsbelasting terug te brengen naar de voorkeursgrenswaarde. Er zal een hogere waarde aanvraag gedaan moeten worden voor de woningen met een overschrijding voor spoorweglawaai.
Om te voldoen aan de eisen uit het Hogere waarde beleid zijn alle woningen voorzien van een geluidluwe zijde.
Vanwege het emplacement is op de noord- en oostgevel een overschrijding van de grenswaarde van 40 dB(A) in de nachtperiode voor het langtijdgemiddeld niveau. Er is geen ontheffing mogelijk van deze waarde. De oostgevel wordt daarom grotendeels doof uitgevoerd (met niet te openen ramen) en ter plaatse van de balkons wordt een verdiepingshoge afscherming aan de spoorzijde gerealiseerd om het geluidniveau op de achterliggende gevel te reduceren tot 40 dB(A) in de nachtperiode.
Op de noordgevel wordt door middel van afsluitbare loggia’s gezorgd dat de geluidsbelasting wordt teruggebracht tot ten hoogste 40 dB(A) in de nachtperiode op de achterliggende gevel. Overige delen van de noordgevel, waarbij een overschrijding van de 40 dB(A) nachtwaarde plaatsvindt, worden doof uitgevoerd.
Hiermee past het plan binnen de kaders van de Wet geluidhinder en voldoet deze aan de grenswaarden uit de vergunning van het emplacement. Ook zorgt de nieuwbouw van Lichthoven fase 2 niet voor nieuwe belemmeringen met betrekking tot geluid voor de Effenaar.
4.4 Luchtkwaliteit
4.4.1 Wettelijk kader
Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m3, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.
4.4.2 Besluit niet in betekenende mate bijdragen
In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:
- woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg;
- woningbouwlocaties die niet meer dan 3.000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
- kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg en
- kantoorlocaties die niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.
4.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen
Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.
In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.
4.4.4 Goede ruimtelijke ordening
Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.
4.4.5 Planbeschrijving en toetsing
Edge Technologies is voornemens het parkeerterrein bij de Stationsweg (Parking Fuutlaan) in het centrum van Eindhoven te ontwikkelen. Het plan, EDGE Eindhoven, bestaat uit een kantoorgebouw van circa 27.500 m2, circa 15.000 m2 appartementen en een ondergrondse parkeervoorzieningen voor de gebruikers. In de quickscan luchtkwaliteit zijn de luchtkwaliteitseffecten van de verkeerstoename van het voornemen getoetst aan de wettelijke kaders voor luchtkwaliteit.
Er zijn twee mogelijke scenario’s voor de ontwikkeling van het verkeer. Omdat in deze fase van de planvorming nog geen keuze is gemaakt, zijn beide scenario's bekeken. In het eerste scenario worden 315 parkeerplaatsen gerealiseerd, in het tweede scenario worden 235 parkeerplaatsen gerealiseerd, met minder ruimte voor parkeergelegenheid voor woningen. Dit leidt tot 343 extra verkeersbewegingen per dag in het eerste scenario en 118 extra verkeersbewegingen per dag in het tweede scenario. Zie Bijlage 10 voor de volledige quickscan.
Conclusie
Uit de NSL-Monitoringstool blijkt dat de jaargemiddelde concentraties rond het plangebied momenteel net onder de grenswaarden uit de Wm liggen, maar dat de concentraties, onder invloed van dalende achtergrondconcentraties en emissiefactoren, in de toekomst zullen dalen. De ontwikkeling in het plangebied heeft in beide scenario’s in relatie tot de bestaande situatie, een beperkt effect op de verkeersafwikkeling en de bijdrage aan de lokale luchtkwaliteit. Gezien dit beperkte effect en door de ruimte tussen de heersende concentraties en de grenswaarden uit de Wm, zal de ontwikkeling van EDGE Eindhoven niet leiden tot een benadering of overschrijding van de grenswaarden uit de Wm. Ook valt de bijdrage aan NO2 en PM10 ruim binnen de grens voor een Niet In Betekenende Mate bijdrage. Hierdoor is aannemelijk gemaakt dat het plan zowel op grond van art 5.16, lid 1 sub a als op grond van art. 5.16 lid 1 sub c voldoet aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer.
Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
4.5 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen (inrichtingen, transportroutes en buisleidingen). Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Hierbij wordt ook een beschrijving gegeven van het wettelijk kader op gebied van externe veiligheid. Tot slot wordt het groepsrisico verantwoord.
4.5.1 Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt; april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het Plaatsgebonden risico en het Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Het plangebied
Door dGmR is onderzoek gedaan naar externe veiligheid voor Lichthoven fase 2 (zie Bijlage 11)
Afbeelding: ligging planlocatie ten opzichte van risicobronnen
Bovenstaande afbeelding toont de ligging van de planlocatie ten opzichte van de risicobronnen in de omgeving.
- Ten noorden van de planlocatie ligt het doorgaande spoor Eindhoven - Roermond, waarover
geklasseerde goederen worden vervoerd. Het kantoor staat op circa 38 meter vanaf het doorgaande spoor, de woontoren staat op circa 72 meter van het spoor. Langs deze spoorlijn geldt een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter en vanaf het midden van het spoor geldt een veiligheidszone van 1 meter. De planlocatie ligt buiten deze afstanden. Wel moet het groepsrisico kwantitatief worden bepaald, omdat de planlocatie binnen 200 meter van het spoor ligt. - Nabij de planlocatie takt een deel van het spoor af naar het spooremplacement Eindhoven. Het emplacement wordt in principe niet gebruikt voor handelingen met wagons met geklasseerde stoffen. Uitsluitend in overmachtsituaties mag het emplacement (incidenteel) worden gebruikt voor tijdelijk parkeren van een trein met gevaarlijke stoffen en het kopmaken. In de vergunning van ProRail is vastgelegd dat de 10-6 PR-contour binnen de inrichting moet blijven. Uit de jaarlijkse verantwoording van ProRail blijkt dat dit zo sporadisch voorkomt dat het groepsrisico beduidend onder de oriëntatiewaarde blijft.
Gezien de afstand tot de risicobron zal alleen een gifwolk vanaf het emplacement tot de planlocatie reiken. Omdat de aanwezigen op de planlocatie voornamelijk inpandig verblijven is aannemelijk dat het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde blijft. Externe risico's van het emplacement zijn daarom niet nader beschouwd. Bovendien zouden eventuele maatregelen van dezelfde aard zijn als de maatregelen die met betrekking tot de transporten van giftige stoffen over het spoor worden genomen. - Op 450 m ten noordoosten van de planlocatie ligt de campus van de TU/e. Binnen deze campus worden in meerdere gebouwen geklasseerde stoffen opgeslagen. Omdat deze opslagen onder het Activiteitenbesluit milieubeheer vallen, gelden alleen veiligheidsafstanden en hoeft het groepsrisico niet te worden verantwoord. De afstand tot de dichtst bijzijnde opslag is 450m, terwijl de voorgeschreven afstanden in artikel 4.1 van het Activiteitenbesluit variëren van 7,5m tot 20m afhankelijk van de opgeslagen stoffen. Daarom heeft deze opslag geen beperkingen voor de planlocatie.
Ter plaatse van de planlocatie wordt voor alle beschouwde risicobronnen voldaan aan het plaatsgebonden risico. Met betrekking tot transport over het spoor moet het groepsrisico worden berekend.
Risicoberekening Groepsrisico
De hoogte van het groepsrisico van het transport over het spoor is bepaald met RBMII-versie 2.3, voorgeschreven door de Handleiding risicoberekeningen transport (HART). Dit model maakt gebruik van transportgegevens en aanwezigheidsgegevens van de directe omgeving. De transportgegevens voor het te beschouwen stuk van de Betuwelijn staan aangegeven in bijlage 2 van Regeling basisnet, de aanwezigheidgegevens zijn gebaseerd op het populatiebestand dat door de gemeente Eindhoven is aangeleverd.
Uit de berekening blijkt dat het groepsrisico toeneemt van 9,2 naar 9,3 keer de oriëntatiewaarde. Hierbij is nabijgelegen bebouwin, zoals District E maatgevend. Daarmee vergeleken neemt het risico nauwelijks toe met de realisatie van Lichthoven fase 2.
Bij een groepsrisico boven de oriëntatiewaarde is een volledige verantwoording conform artikelen 7 en 8 van het Bevt vereist. Daarbij dient rekening te worden gehouden met:
- de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute, de verwachte verandering in dichtheid en de hoogte van het groepsrisico, vergeleken met de oriëntatiewaarde.
- het groepsrisico op het tijdstip waarop het plan of de vergunning wordt vastgesteld en de bijdrage van de in dat plan of besluit toegelaten kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten aan de hoogte van het groepsrisico, vergeleken met de oriëntatiewaarde.
- de mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico en de voor- en nadelen daarvan.
- de maatregelen ter beperking van het groepsrisico die bij de voorbereiding van het plan of de vergunning zijn overwogen en de in dat plan of die vergunning opgenomen maatregelen, waaronder de stedenbouwkundige opzet en voorzieningen met betrekking tot de inrichting van de openbare ruimte.
- de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op het spoor, en
- de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op het spoor een ramp voordoet.
4.5.2 Gemeentelijk beleid: Visie Externe Veiligheid (mei 2009)
De gemeente Eindhoven heeft aanvullend op het landelijke beleid een eigen beleidsvisie externe veiligheid ontwikkeld. Voor ontwikkelingen binnen 100 meter van het spoor (Zone I) geldt:
Binnen deze zone moet rekening worden gehouden met extra veiligheid verhogende maatregelen om zelfredzaamheid en beheersbaarheid te garanderen (bovenwettelijke plusmaatregelen en beter dan het basisbeschermingsniveau). Binnen deze zone geldt:
- Een kwetsbaar objectvrije zone (KOV): een zone langs de transportaders (weg en spoor) waar geen kwetsbare objecten aanwezig mogen zijn. Deze zone wordt vastgesteld in het Basisnet.
- Een plasbrand aandachtsgebied (PAG) van 30 meter waarbinnen geen kwetsbare objecten aanwezig mogen zijn en uitsluitend functies met een relatief lage personendichtheid. Deze zone hangt samen met het invloedsgebied van brandbare vloeistoffen en wordt vastgesteld in het Basisnet. Indien sprake is van omstandigheden waardoor de reikwijdte van een plasbrand groter kan zijn (bijvoorbeeld de verhoogde ligging van het spoor) dient het aandachtsgebied overeenkomstig deze afstand te worden verruimd.
- Uitsluitend functies met een hoge mate van zelfredzaamheid zijn toegestaan. Nieuwe functies en uitbreiding bestaande functies met een beperkte zelfredzaamheid (zoals kinderdagverblijven, ziekenhuizen, basisscholen en peuterspeelzalen) zijn niet toegestaan.
- Het basisniveau voor beheersbaarheid is/wordt gerealiseerd en de zelfredzaamheid is voldoende (zo veel mogelijk "intrinsiek veilig" gewaarborgd).
- Evenementen waarvoor een vergunning in kader van de Algemene plaatselijke verordening en/of een Wro-besluit noodzakelijk is, zijn niet toelaatbaar. Hiervan zijn uitgezonderd evenementen:
- in gebouwen die hiertoe expliciet zijn bestemd en waarvoor een (Wm) vergunning is afgegeven;
- die zich uitstrekken over een groter gebied van de stad, mits de locaties met verhoogde
- personendichtheid (start/finish, tenten, tribunes) zich niet in deze zone bevinden.
Daarnaast heeft de gemeente voor dit project aanvullend een Notitie t.b.v. indicatieve beoordeling/voorwaarden Externe Veiligheid en Veiligheidsrisico's bij project Lichthoven II (versie 10 april 2018) opgesteld.
4.5.3 Groepsverantwoording
De gemeente Eindhoven dient als bevoegd gezag het groepsrisico als gevolg van het transport van geklasseerde stoffen over het spoor conform het Bevt te verantwoorden. Omdat het groepsrisico de oriëntatiewaarde overschrijdt, is een uitgebreide verantwoording vereist conform artikelen 7 en 8 uit het Bevt. Bij deze verantwoordingsplicht moeten naast de resultaten van de risicoanalyse (criteria 1 en 2) de volgende criteria aan de orde komen:
- Voor- en nadelen van ruimtelijke alternatieven met een lager groepsrisico (nut en noodzaak van de ontwikkeling).
- Mogelijkheden tot beperking groepsrisico (nu en in de toekomst).
- Mogelijkheden tot voorbereiding en bestrijding van een ramp (veiligheidsketen)
- Mogelijkheden voor zelfredzaamheid en vluchtmogelijkheden aanwezigen.
Ruimtelijke alternatieven
De gemeente Eindhoven heeft in haar kader en ambitiedocument EZS1601R002 de wens uitgesproken om het stadshart flink te verdichten voor de functies wonen, werken en vrijetijdsbesteding. Het hart van de stad rondom het spoor is de dagelijkse entree van de stad voor veel bezoekers, werknemers en studenten. Lichthoven is hier vanzelfsprekend een onderdeel van. Het gebied sluit ook goed aan bij de overige verdichting in de spoorzone (Knoop-XL). Van een alternatieve locatie is dus geen sprake.
De totale ontwikkeling bestaat uit acht bouwblokken, waarvan TSH (The Student Hotel) reeds gerealiseerd is. Fase 2 bestaat uit 4 bouwblokken, waarbij kantoren en woningen gerealiseerd worden. Het plan betreft een deel van fase 2. De ambitie van het plan is om het Stationsplein met bijbehorende ontwikkelingen te verbinden met de Dommel. De inrichting van de publieke ruimte in het gebied schept hierbij oriëntatie en gewaarwording voor passanten en omwonenden.
De woonfuncties bevinden zich aan de Stationsweg, de kantoorfuncties aan het spoor. Hiernaast bestaat er ook nationaal belang bij de ontwikkeling van het project. Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), Brainport, de Greenports en de Valleys van nationaal belang. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land. Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. high-tech systemen, medische technologie, automotive en hoogwaardige technische opleidingsinstituten als belangrijkste thema’s.
In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieus, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur, sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.
Het plan draagt met hoogwaardige kantoorruimte en kwalitatief goede woningen bij aan de behoeften voor wonen en werken in dit gebied. Ook binnen het plan is naar optimalisatie gestreefd door het gebouw met de meeste aanwezigen in de nacht zo ver mogelijk van het spoor te plaatsen.
Beperking van het groepsrisico
De bijdrage van het plan aan het groepsrisico is minimaal vergeleken met de ontwikkeling van District E in de omgeving van de planlocatie. Het plan is zodanig van opzet dat 's nachts, wanneer de meeste treinen met geklasseerde stoffen langs rijden de grootste populatiedichtheid verder van het spoor ligt. In die zin is de locatie al geoptimaliseerd ten opzichte van het groepsrisico.
Een beperktere invulling van het plangebied met minder woningen is financieel niet haalbaar. Gezamenlijke kosten zouden dan over minder woningen worden verdeeld wat tot prijzen leidt die niet marktconform zijn.
Bestrijding van een ramp
De voorgenomen ontwikkeling betreft zelf geen externe risicobron. Wel leidt de realisatie van het
plan tot een mindere bereikbaarheid van het spoor en daarmee mindere bestrijdbaarheid van een
calamiteit op het spoor.
De initiatiefnemer heeft met initiatiefnemers van naastgelegen ontwikkelingen afgesproken dat buiten het plangebied om een toegang naar het spoor blijft. Binnen het plangebied kunnen hulpdiensten langs het spoor rijden, zodat het spoor voldoende bereikbaar voor hen blijft. De loopafstand vanaf de opstelplaats tot de calamiteit op het spoor mag maximaal 100 meter zijn, dus om de circa 200 meter moet een toegang naar het spoor zijn. Toegangspoorten tot het spoor liggen (net) buiten het plangebied. Het plangebied grenst voor circa 120 meter aan het spoor.
De planlocatie is bereikbaar vanaf de zuidzijde (Stationsweg). Hulpvoertuigen kunnen vanuit het
oosten, westen of zuiden de locatie benaderen. Het spoor vormt een belemmering aan de
noordzijde, hoewel meerdere tunnels onder het spoor door liggen. Inherent aan een locatie in het centrum is de verminderde doorstroming tijdens de spits.
De lagere verdiepingen van het gebouw, waarin ook de bediening van het ventilatiesysteem is, zijn
goed bereikbaar voor hulpdiensten. Voor hogere verdiepingen is dit niet het geval, maar zijn de gebouwen voorzien van droge blusleidingen.
Zelfredzaamheid
De relevante externe risicoscenario's zijn:
- planbrand
- Koude BLEVE
- Gifwolk
Kantoor
Het kantoor staat op circa 38 meter van het doorgaande spoor. Alleen overdag zijn mensen aanwezig en is er ook een BHV-organisatie.
In geval van een plasbrand of een dreigende warme BLEVE in de directe omgeving (200 m) van het plangebied, moet men het kantoorgebouw ontvluchten.
Binnen een minuut kan men een groot deel van het gebouw ontruimen en is men binnen de trappenhuizen. Deze trappenhuizen zijn brandwerend uitgevoerd. Via deze trappenhuizen is het gebouw binnen 20 minuten te ontruimen, wat voor deze scenario’s voldoende is. Vanuit de trappenhuizen kan men het gebouw via de begane grond (binnenplaats) verlaten en in noodgevallen ook via de parkeerkelder. Zowel via de binnenplaats als via de parkeerkelder kan men van het spoor wegvluchten.
In geval van een gifwolk en in geval van een BLEVE op meer dan 200 meter, kan men veilig schuilen in het gebouw mits men afstand houdt tot de ramen aan de kant van de BLEVE vanwege vliegvuil. In geval van een dreigende gifwolk schakelt de BHV-organisatie de mechanische ventilatie uit en zorgt dat ramen en deuren gesloten zijn.
Woontoren
De woontoren staat op circa 72 meter vanaf het doorgaande spoor. In de woontoren zijn dag en nacht mensen aanwezig. Minder zelfredzame personen, zoals ouderen of kinderen, zijn in de woontoren niet uitgesloten, maar dit komt waarschijnlijk niet grootschalig voor. De woningen zijn niet geschikt voor grote gezinnen. In de woontoren is geen BHV-organisatie aanwezig, waardoor de aanwezigen op zichzelf zijn aangewezen.
De woontoren staat op zodanige afstand van het spoor dat een plasbrand op deze locatie geen extern risico meer vormt. In de woontoren is men in geval van een plasbrand veilig.
In geval van een warme BLEVE binnen 200 meter moet men de woontoren ontvluchten. Hiervoor maakt iedereen gebruik van hetzelfde centrale trappenhuis. Dit trappenhuis is brandwerend gescheiden en de buitenwanden zijn van beton. Daarmee biedt het trappenhuis bescherming in geval van een drukgolf.
Via dit trappenhuis veilig verder weg vluchten is mogelijk. Vanuit de woontoren komt men normaliter via het trappenhuis aan de spoorzijde uit het gebouw en moet men om het gebouw heen verder vluchten. De afstand tot het spoor is hier circa 72 meter en men is hier afgeschermd van het spoor door het kantoorgebouw. Mocht deze vluchtroute door de locatie van de calamiteit niet veilig zijn, kan men ook via de kelder het plangebied verlaten aan de zijde van de Stationsweg (van het spoor af).
In geval van een gifwolk en in geval van een BLEVE op meer dan 200 meter, kan men veilig schuilen in het gebouw mits men afstand houdt tot de ramen aan de kant van de BLEVE vanwege vliegvuil.
In geval van een dreigende gifwolk moet men ramen en deuren sluiten. Voor het centrale deel van het pand dient de mechanische ventilatie te worden uitgeschakeld. Er wordt nog gekeken hoe dit wordt georganiseerd; mogelijk dat een aantal bewoners van de woontoren hierbij wordt betrokken, omdat de kans op een calamiteit het grootst is in de nachtperiode. De kans op een relevante concentratie toxische gassen is echter zeer klein, omdat de inlaat van het ventilatiesysteem op het dak staat (bijna 70 m boven maaiveld) en gassen daardoor behoorlijk
Advies Veiligheidsregio
Het advies van de Veiligheidsregio is op 29 oktober 2019 ontvangen. De Veiligheidsregio kan instemmen met onderhavig en adviseert de gemeente:
Uit analyse van het risicoprofiel van 2019 blijkt dat het repressieve materieel niet toereikend is om het scenario 'ongeval spoorvervoer en incidenten tunnels' te bestrijden. De veiligheidsregio heeft samen met de gemeente gesproken over veiligheidsbevorderende maatregelen voor de gehele spoorzone. In de volgende inrichtingsprincipes ziet de veiligheidsregio nog kansen voor mogelijkheden tot bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Bebouwing en omgeving bieden bescherming
- Realisatie van een adequaat afvoersysteem dat ervoor zorgt dat brandbare en toxische vloeistoffen snel worden afgevoerd. Afhankelijk van de hoeveelheid aan gelekte stof en de soort gelekte stof, kunnen de hulpverleningsdiensten besluiten om op te treden.
- Realisatie van een automatisch blussysteem dat ervoor zorgt dat een beginnende brand snel geblust kan worden.
Gebouwen en gebieden zijn snel en veilig te verlaten
- Geen ontvluchtingswegen situeren richting de risicobron.
Brandwerende gevels voor bouwdelen in PAG (plasbrandaandachtsgebied) en nabij PAG
- Materialen in de gevel moeilijk brandbaar maken zodat voortplanting van brand over de gevel wordt voorkomen.
- Hittewerende beglazing en kozijnen, zodat mensen die in het gebouw verblijven meer tijd hebben om te vluchten.
De omgeving maakt snel en effectief optreden van de hulpverleningsdiensten mogelijk
- Conform de beleidsregels bereikbaarheid en bluswatervoorziening zijn de volgende hoeveelheden water noodzakelijk om het scenario in de eerste fase van het incident te bestrijden;
- Warme Bleve 6000 liter per minuut.
- Plasbrand 4500 liter per minuut
- Uitdampen van een gevaarlijke stof 4500 liter per minuut
Afhankelijk van de soort stof, het verloop van een incident en de ligging van de wagons en de bereikbaarheid, kan de brandweer overgaan tot het stabiliseren van het incident.
Deze hoeveelheden water moeten binnen 200 meter en bij elke toegangsdeur van het spoor beschikbaar zijn. Een ander belangrijk aandachtspunt is dat deze hoeveelheden water binnen 20 minuten na het incident beschikbaar zijn.
- Voor de bereikbaarheid van het spoor hanteren wij een maximale loopafstand van 100 meter in de breedte. Dit is gerekend vanaf de opstelplaats.
Iedereen is bekend met de risico's en weet hoe te handelen als het mis gaat
- Neem de worst case scenario's op in de noodplannen en beoefen deze.
- Communiceer met enige regelmaat de risico's naar de gebruikers van het plangebied. Gebruik hiervoor de recent ontwikkelde handreiking 'risicocommunicatie aan het spoor'. Gebruik vanaf de inwerkingtreding van de omgevingswet de nieuwe mogelijkheden van deze wet om risicocommunicatie als bestuurlijke zorgplicht op te nemen in het omgevingsplan en een bijbehorende programma.
Voorzieningen in de zorg zijn toegankelijk voor en afgestemd op inwoners en bezoekers.
- Maak inzichtelijk welke zorgbehoefte de gebruikers van het plangebied hebben.
Ondanks dat er maatregelen worden getroffen om de zelfredzaamheid te vergroten en de mogelijkheden tot bestrijdbaarheid te verbeteren, blijven wij risico's zien voor de inrichting van een fysiek veilige leefomgeving. Het uitvoeren van deze maatregelen wil dus niet zeggen dat de fysieke veiligheid in het gebied voor 100% wordt geborgd.
4.5.4 Conclusie
Ter plaatse van de planlocatie wordt voor alle beschouwde risicobronnen voldaan aan het plaatsgebonden risico. Daarnaast moet het risico als gevolg van het spoor door de gemeente verantwoord worden (zie hierboven). Concluderend kan worden gesteld dat de wijze waarop rampen worden bestreden niet verandert ten opzichte van de bestaande situatie.
De relevante risico's voor de planlocatie betreffen een plasbrand, een koude BLEVE en een gifwolk. In geval van een plasbrand of BLEVE kan men uit het kantoor altijd van de bron af vluchten via de uitgang aan de zuidzijde van het kantoor. De woontoren staat verder van het spoor en wordt afgeschermd door het kantoor, zodat het externe risico hier beperkt is. In geval van een gifwolk is men in het pand beschermd als men de ramen en deuren sluit en de ventilatie uitzet.
De Veiligheidsregio heeft haar advies uitgebracht en deze wordt opgevolgd.
Externe veiligheid is hiermee geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
4.6 Duurzaamheid
De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Onderstaande tekst legt concreet uit wat de gemeente Eindhoven wil en waar dat op gebaseerd is.
- CO2 reductie
Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening040. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. In januari 2017 heeft de gemeenteraad in het Klimaatplan 2016-2020 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.
- Aardgasloze verwarming
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Per 1 juli 2018 is de Wet voortgang energietransitie in werking getreden. Te bouwen bouwwerken (in gewone taal: nieuwbouw) voor kleinverbruikers – woningen, winkels, kantoren – mogen niet langer worden aangesloten op aardgasnetten. Daarnaast streeft de gemeente er nadrukkelijk naar te voorkomen dat ALLE nieuwe ontwikkelingen nog op aardgas worden aangesloten.
In het Klimaatplan 2016-2020 heeft de gemeenteraad vastgelegd dat 'zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en ook daar waar het nog niet wettelijk is bepaald nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is. - Duurzame mobiliteit
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee de leefbaarheid in onze groeiende stad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte voor fietsen, wandelen smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten. - Warmte- en energiebesparing
Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz. - Duurzame energie opwekking
Naast de reductie in CO2, willen we als stad ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die we dan als stad gebruiken, bij voorkeur binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.
- Circulaire Economie
Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020 hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.
- duurzame materialen
Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen. - geen afval
In 2020 willen we 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval. - flexibel en demontabel bouwen
Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw. - deeleconomie/ as a service concepten
De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten. Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik van het) product bij de leverancier.
- Natuur
Eindhoven de groenste! Groene daken en gevels, biodiversiteit, klimaatadaptatie (het wordt steeds warmer en natter), stadslandbouw en aantrekkelijk groen voor recreatie, ontspanning en bewegen. Hoe dragen nieuwe en herontwikkelingen in Eindhoven hieraan bij? Brengt het schade toe aan bestaande natuur of biedt het kansen voor toevoeging/uitbreiding?
- biodiversiteit
Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven willen we ecologische versnippering in onze stad tegen gaan. - oppervlakte groen
We willen geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan onze gebouwen.
- Sociale basisbehoeften
The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).
- Klimaatadaptatie
Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. In het Klimaatplan 2016-2020 is de ambitie opgenomen dat de gemeente Eindhoven in 2020 klimaatrobuust handelt en dat de gehele stad in 2050 klimaatrobuust is. Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress. - gezonde verstedelijking
Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte - participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen
We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit leidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten. Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.
Specifiek voor Eindhoven
Daarnaast is er nog een aantal factoren die specifiek op dit moment en in deze stad belangrijk zijn en die extra gewaardeerd worden. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Innovatie sluit hier goed bij aan.
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders (belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.
4.6.1 Planbeschrijving
Het voornemen bestaat om Edge Eindhoven duurzaam te klimatiseren. Zo zal er op het dak tweehonderdtachtig vierkante meter aan PV panelen worden geplaatst om het energiegebruik terug te dringen. Deze panelen worden op de hoogste vrije daken met de meeste zonuren geplaatst voor een optimaal rendement.
Daarnaast hebben we in Nederland steeds vaker te maken met extreme weersomstandigheden. Wateroverlast als gevolg van hevige regenval gevolgd door lange droge perioden is een toenemend probleem in stedelijke gebieden. De groene daken en landschappelijke elementen op het dek zorgen voor een vertraagde afvoer van het overtollige hemelwater. Het regenwater wordt opgeslagen in buffertanks in de parkeergarage. Ten tijde van droogte wordt dit water gebruikt om de beplanting op het dek en de daken te irrigeren. Naast een prettige omgeving en vertraagde waterafvoer voorkomt vegetatie ook opwarming van de stedelijke ruimte.
Een duurzaam gebouw is niet alleen energiezuinig, maar dient ook de gebruiker. Om een goed binnenklimaat voor een optimale werkomgeving te garanderen maken we bij Edge Eindhoven gebruik van klimaatplafonds. Met dit systeem creëren we een gelijkmatig gekoelde ruimte zonder overlast van tocht of geluid. Doormiddel van CO2 sensoren wordt de werkomgeving constant gemonitord en de energiezuinige ventilatie aangepast en bezetting en behoefte.
Zowel binnen als buiten is gebruikt gemaakt van LED verlichting. Deze verlichting is niet alleen energie zuinig, maar heeft ook een lange levensduur.
Om het energieverbruik nog verder terug te dringen vindt verwarming van het gebouw plaats door middel van een collectieve elektrische warmtepomp in combinatie met warmte-koudeopslag (WKO). In de winter wordt het gebouw verwarmd met een warmtepomp die warmte onttrekt aan het opgepompte grondwater uit de warme bron. Het grondwater koelt af en wordt weer teruggepompt in de koude bron. In de zomer wordt dit afgekoelde water weer opgepompt en gebruikt als passieve koeling. Het daardoor opgewarmde water wordt weer teruggebracht.
Tenslotte wordt er veel extra groen op het dak, dek en in het atrium gerealiseerd. Dat verbetert de biodiversiteit en reduceert hittestress.
4.7 Bodem
Door Tauw is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie Edge (Stationsweg 120) in Eindhoven. Het volledige onderzoek is opgenomen als Bijlage 12 bij deze toelichting.
Uit het onderzoek is gebleken dat de bovengrond licht verontreinigd is met cadmium, kwik, lood, zink, PAK, PCB en/of minerale ogen.
De zintuigelijk schone ondergrond (0,5-1,0) is matig verontreinigd met PAK en licht verontreinigd met minerale olie. Nader onderzoek door het separaat analyseren op PAK van het mengmonster heeft vervolgens aangetoond dat de deelmonsters maximaal licht verontreinigd zijn met PAK.
De overige ondergrond (< 4,0 m-mv) is voornamelijk licht verontreinigd met kobalt met plaatselijk
een lichte verontreiniging met kwik en minerale olie. De grond tot 4,0 m -mv is indicatief toepasbaar in klasse Industrie. De ondergrond (4,0-4,5 m -mv) is toepasbaar als klasse wonen en
de ondergrond dieper dan 4,5 m -mv is indicatief altijd toepasbaar.
Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Er is analytisch geen asbest aangetoond.
Op basis van de bovenstaande resultaten worden er geen milieuhygiënische belemmeringen geconstateerd voor de aanvraag van de Omgevingsvergunning bouw. Met het onderhavig
bodemonderzoek is de milieuhygiënische bodemkwaliteit op de locatie in voldoende mate
vastgesteld.
Indien bij (graaf)werkzaamheden grond vrijkomt op de locatie, is deze niet zondermeer geschikt voor hergebruik buiten de locatie. Voor toepassing van grond buiten de locatie is het Besluit bodemkwaliteit van toepassing.
4.8 Windklimaat
Hoewel aan windhinder en windgevaar geen formele landelijk vastgestelde eisen worden gesteld, is het windklimaat wel degelijk van belang in het kader van een goede ruimtelijke ordening en een aanvaardbaar woon-leefklimaat.
Voor Lichthoven fase 2 is onderzoek gedaan naar het windklimaat om te kunnen onderbouwen wat het effect van het gebouw heeft op de locatie. Er is gekeken naar windgevaar en naar windhinder.
Afbeelding: Onderzoeksresultaten Windgevaar
Uit het onderzoek blijkt er rondom EDGE sprake is van een prima windklimaat. Er zijn 2 gebieden rondom EDGE met klasse C, wat acceptabel is als slentergebied.
Afbeelding: Onderzoeksresultaten windhinder
A is het gebied tussen de toren en de overige gebouwdelen van EDGE. Door hier rekening te houden met het plaatsen van de entrees kan dit worden ondervangen. Voor het tussenliggende gebied met klasse B en C kan door lokaal maatregelen te treffen het klimaat worden verbeterd.
B is het gebied ten zuidoosten van de toren. Dit is openbaar gebied en prima als slentergebied.Ter plaatse van C heerst kalsse A wat een prima windklimaat is.
Conclusie:
Er is ter plaatse geen sprake van windgevaar en over het algemeen heerst er een goed windklimaat. er zijn dan ook geen aanvullende maatregelen noodzakelijk.
Het volledige windonderzoek is opgenomen als Bijlage 13 bij de toelichting.
4.9 Trilling En Laagfrequent Geluid
In Nederland bestaat geen specifiek juridisch kader voor trillingen zoals geldt voor geluid met de Wet Geluidhinder. Het juridisch kader wordt door wetgeving bepaald, welke niet specifiek voor trillingen is bestemd. Partijen kunnen elkaar in geval van trillingshinder of -schade civielrechtelijk aanspreken op basis van onrechtmatige daad. Hierbij wordt aangetekend dat in dergelijke geschillen de rechter tegenwoordig verder kijkt dan het pure causale verband tussen trillingen en het geclaimde gevolg (hinder of schade). Van minstens even groot belang voor de uitkomst van dergelijke zaken is de mate waarin partijen deskundig zijn en zich redelijk en zorgvuldig hebben opgesteld. Partijen die terzake deskundig zijn (grote opdrachtgevers van infrastructurele werken, bouwbedrijven, grote beheerders van infrastructuur) hebben een zwaardere plicht waar het betreft het informeren van de andere partij, het instellen van onderzoeken en het overwegen van alternatieven. Het principe dat de partij die eist ook moet bewijzen geldt altijd maar in de praktijk wordt deze bewijsplicht door de rechter aanzienlijk lichter gewogen, zeker als de deskundige partijen zich weinig zorgvuldig hebben opgesteld. In het ruimtelijk spoor is het kader de Wet ruimtelijke ordening. Daarom dienen voor het aspect trillingen bestemmingen ruimtelijk zorgvuldig te worden gescheiden.
Verder is de jurisprudentie met betrekking tot meetrichtlijnen en normstelling van belang. In de gebruiksfase van de infrastructuur is de SBR B richtlijn "hinder voor personen in gebouwen" als normstelling te hanteren. Ook is de SBR A richtlijn "schade aan gebouwen" als normstelling te hanteren met betrekking tot de aanlegfase. De beoordelingssystematiek in de SBR B richtlijn "hinder voor personen in gebouwen" kent streefwaarden.
Op 3 maart 2020 heeft RoyalHaskoning DHV de rapportage "Beschouwing aspect trillingen en laagfrequent geluid EDGE Eindhoven opgesteld (zie Bijlage 14). De trillingen waar het om gaat zijn afkomstig van de spoorlijn Tilburg/'s-Hertogenbosch - Eindhoven - Maastricht. Op deze lijn rijden niet alleen reizigers, maar ook goederentreinen. Onderzocht is of trillingen afkomstig van het spoor voldoen aan de daarvoor geldende richtlijnen.
Op basis van trillings- en laagfrequent geluidmetingen in het maaiveld en een worst case beschouwing voor de noordzijde van de gebouwen worden de volgende conclusies geformuleerd:
- De maximale trillingssterkte Vmax bedraagt in het maaiveld maximaal 0,12. De hoogste waarden worden door de goederentreinen veroorzaakt;
- De maximale trillingssterkte Vmax (0,14) in de kantoortoren ten gevolge van de passages van de treinen voldoet naar verwachting aan de streefwaarde A1 (0,15) voor kantoorfunctie en bijeenkomstfunctie;
- De maximale trillingssterkte Vmax (0,11) in de woontoren ten gevolge van de passages van de treinen voldoet naar verwachting aan de streefwaarde A2 (0,2) voor woonfunctie. Op basis van de meetwaarde van de gemiddelde trillingssterkte Vper, meet < 0,02 is de verwachting dat de gemiddelde
- ssterkte Vper in dag-, avond- en nachtperiode in de woontoren voldoet aan de streefwaarde voor woonfunctie (A3=0,05);
- Hiermee voldoen op basis van het ontwerp d.d. 9-9-2019 naar verwachting alle functies in het plan Lichthoven fase 2 aan de beoordelingssystematiek van de SBR B richtlijn "hinder voor personen in gebouwen";
- Op basis van subjectieve waarnemingen op locatie door de meettechnicus is geen herkenbaar laagfrequent geluid vastgesteld. In de spectra van de geluidmetingen zijn geen relevante pieken aanwezig. De spectra kunnen als relatief vlak worden beoordeeld. Het geluid vertoont geen relevante kenmerken van laagfrequent geluid.
Trilling en laagfrequent geluid vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
4.10 Natuur
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) en het bijbehorende Besluit natuurbescherming (Bnb) en de Regeling natuurbescherming (Rnb) in werking getreden. Door de inwerkingtreding van deze wet zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet komen te vervallen. Het is de bedoeling dat deze nieuwe wet en de bijbehorende Bnb en Rnb uiteindelijk opgaan in de nieuwe Omgevingswet waarvan verwacht wordt dat die in 2021 in werking treedt. Met het van kracht worden van deze wet komen vrijwel alle verantwoordelijkheden bij de provincies te liggen.
4.10.1 Wet natuurbescherming
De nieuwe wet beoogt zoveel als mogelijk aan te sluiten bij de Europese kaders (o.a. vastgelegd in de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn). Volgens de wetgever is hiermee sprake van een hoog beschermingsniveau van de natuur. De Europese beschermingskaders zijn met het oog op een goede doorwerking en duidelijkheid over de consequenties daarvan zo veel mogelijk één-op één opgenomen in de wet zelf. Alleen voor zover nodig voor een adequate bescherming van natuurwaarden die niet beschermd worden door Europese regelgeving, voorziet de Wnb in een aanvullende bescherming. Dit betreft bijvoorbeeld de bescherming van diersoorten die niet vallen onder de Europese beschermingskaders. De Wnb voorziet in een instrumentarium in de vorm van beheerplannen en programma's voor gebieden en soorten, teneinde de samenhang tussen gebieds- en soortenbescherming mogelijk te maken. Verder is gekozen voor één vergunning- en ontheffingprocedure en is tegen besluiten rechtsbescherming in twee instanties mogelijk. Zoals eerder al gezegd zijn de provincies in hoofdzaak verantwoordelijk voor de uitvoering van het natuurbeschermingsbeleid.
Gelijktijdig met de in werkingtreding van Wnb veranderen de lijsten met beschermde soorten. Zo zijn een aantal plantensoorten (o.a. orchideeën) en insecten- en vissoorten (o.a. kleine modderkruiper en bittervoorn) niet langer meer beschermd. Andersom zijn dieren die voorheen niet beschermd waren (o.a. haas, bosmuis en kleine ereprijs) nu wel beschermd. Voor de soorten die beschermd zijn geldt een verbod om die opzettelijk te verstoren als dat van wezenlijke invloed is op de gunstige staat van instandhouding.
Door de integratie van de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet in de nieuwe Wnb is er nog maar één natuurvergunning nodig van één bevoegd gezag.
Houtopstanden
De regeling zoals die was vervat in de voormalige Boswet is grotendeels ongewijzigd overgenomen in de Wnb en is gericht op het behoud van het bosareaal en is van toepassing op alle bossen en houtopstanden buiten de door de gemeenteraad in dat kader vastgestelde grenzen van de bebouwde kom, die een grotere oppervlakte beslaan dan 1.000 m2 en op rijbeplantingen van meer dan 20 bomen. De projectlocatie valt binnen de bebouwde kom.
Wnb en onderscheid in gebieden
De Wnb gaat uit van vijf gebiedssoorten te weten: Natura 2000-gebieden, het Natuur Netwerk Nederland, bijzondere nationale natuurgebieden, nationale parken, bijzondere provinciale natuurgebieden en bijzondere provinciale landschappen. De Wnb verplicht tot het tot stand brengen van het Natuur Netwerk Nederland en tot het aanwijzen van Natura 2000-gebieden, die beide van cruciaal belang zijn voor het nakomen van de verplichtingen uit de Habitatrichtlijn.
De provincies kunnen voor de bescherming van het Natuur Netwerk Nederland, de bijzondere provinciale natuurgebieden en bijzondere provinciale landschappen zorg dragen door die gebieden op te nemen in de provinciale ruimtelijke verordeningen door daarin te bepalen dat die in de door de gemeente vast te stellen bestemmingsplannen dienen te worden beschermd. Voor de Natura 2000-gebieden en bijzondere nationale natuurgebieden voorziet de Wnb zelf in verschillende beschermingsregimes, waaronder een vergunningenregime, een toetsingsregime voor (bestemmings)plannen aan de zorgplicht, het programma en het beheerplan. Het aanwijzen van andere soorten natuurgebieden is op grond van deze Wnb niet uitgesloten.
Artikel 1.12, lid 2 Wnb ziet op het tot stand brengen en het in stand houden van het Natuur Netwerk Nederland. Dit netwerk stond voorheen bekend onder de benaming 'Ecologische hoofdstructuur (EHS)'. Het Natuur Netwerk Nederland is zowel voor de soortenbescherming als voor de gebiedsbescherming van belang. In het Natuurpact zijn de afspraken vastgelegd tussen de rijksoverheid en de provincies over de omvang van het netwerk. De gebieden die tot dit netwerk behoren zijn inmiddels door de provincies als zodanig aangewezen. Deze gebieden gelden op grond van het overgangsrecht, (artikel 9.11 Wnb) als gebieden die behoren tot het Natuurnetwerk Nederland.
Zowel de Wnb als het Barro bevatten bepalingen die gericht zijn op de aanwijzing en de bescherming van het Natuur Netwerk Nederland. Opgemerkt moet worden dat deze regelingen niet eenduiding zijn als het gaat om het bestuursorgaan dat bevoegd is om tot aanwijzing te besluiten.
Uittgangspunt voor bestemmingsplannen waarin gebieden zijn begrepen die behoren tot het Natuurnetwerk Nederland is dat deze geen mogelijkheden mogen bieden voor ruimtelijke ontwikkelingen die (per saldo) een siginficante aantasting tot gevolg hebben van de wezenlijke waarden en/of kemerken en/of een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden en/of van de samenhang tussen die gebieden. Alleen als sprake is van een groot openbaar belang én er geen reële alternatieven zijn én mits de negatieve effecten worden gecompenseerd kan van dit uitgangspunt worden afgeweken.
Provincies en gemeenten zijn voorts bevoegd om het beschermingsregime verder te laten reiken dan de gebieden die behoren tot dit netwerk. Het gaat dan om ingrepen die weliswaar buiten die gebieden plaatsvinden maar die wel gevolgen kunnen hebben voor de wezenlijke waarden en kenmerken ervan. Ook al is een dergelijk aanvullend beschermingsregime niet van kracht dan nog dient een ruimtelijke ingreep die plaatsvindt buiten de begrenzing van het natuurnetwerk beoordeelt te worden of die zich al dan niet verdraagt met een goede ruimtelijke ordening.
Hierop is al ingegaan in paragraaf 3.3.3.
Voor het plangebied zijn geen bepalingen aan de orde met betrekking tot:
- Bijzondere provinciale natuurgebieden en bijzondere provinciale landschappen
- Nationale parken
- Bijzondere nationale natuurgebieden
- Natura 2000-gebieden
- Beschermingsregimes voor bijzondere nationale natuurgebieden en Natura 2000-gebieden
De zorgplicht
Artikel 1.11 Wnb voorziet in de zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk nagelaten moeten worden of dat maatregelen genomen moeten worden om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen. Die plicht is niet alleen van belang voor soorten maar ook voor gebieden. De zorgplicht fungeert als vangnet ten opzichte van de bij en krachtens de Wnb gestelde voorschriften. Bestuursrechtelijke handhaving van de zorgplicht is mogelijk in kennelijke gevallen van onzorgvuldig handelen en in situaties waarin er geen concreet voorschrift ter bescherming van de desbetreffende natuurwaarde van toepassing is.
4.10.2 Conclusie
Voor het bestemmingsplan is onderzoek verricht naar de potentiële aanwezigheid van beschermde soorten en is een analyse gemaakt van de mogelijke effecten op die soorten als gevolg van de werkzaamheden en de plannen. Er is onderzocht of er door de ontwikkeling effecten op beschermde natuurwaarden zijn te verwachten (zie Bijlage 15).
Beschermde soorten
Uit de resultaten van de quickscan is gebleken dat de aanwezigheid van beschermde soorten kan worden uitgesloten. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Geadviseerd wordt om bij de ontwikkeling aan te sluiten op de kansenkaart biodiversiteit van de gemeente.
Zorgbeginsel
Binnen het gebied is een geringe kans op algemeen voorkomende soorten waarmee
rekening moet worden gehouden. Aangetroffen dieren die niet uit zich zelf het werkgebied kunnen verlaten, dienen – onder begeleiding van een ecoloog - in veiligheid te worden gebracht en buiten het werkgebied te worden uitgezet. Schuilplekken zoals bladhopen, hout- en steenstapels e.d. dienen eerst te worden gecontroleerd op schuilende dieren. In zijn algemeenheid dienen geschikte schuil- en overwinteringsplekken voor dieren buiten het werkterrein intact te worden gelaten.
De noodzakelijk kap moet buiten de kwetsbare periode (dus tussen november en februari)
worden uitgevoerd en voorafgaand aan de kap (of het anderszins vrijstellen van een werkplek) is het verstandig een ecoloog te laten beoordelen of effecten zijn te verwachten en eventueel maatregelen te (laten) nemen om die effecten te verminderen.
Natura 2000
Het beschermde Natura 2000-gebied ligt op een afstand van ongeveer vierenhalve kilometer
van de planlocatie. Door de uitbreiding van de bebouwing neemt de emissie van stikstof toe. Om te kunnen bepalen of hier sprake is van een significante toename, is een Aeriusberekening gemaakt. Op basis van de AERIUS2019.0 berekening kan worden geconcludeerd dat de emissies als gevolg van de bouwwerkzaamheden geen stikstofdepositiebijdrage hebben van meer dan 0,00 mol/ha/jaar. Ook de
emissies als gevolg van de beoogde situatie brengen geen stikstofdepositiebijdrage met zich mee van meer dan 0,00 mol/ha/jaar. Hiermee zijn significant negatieve effecten op de natuurwaarden van de omliggende Natura 2000-gebieden ten gevolge van de beoogde ontwikkeling uitgesloten.
Andere effecten op Natura2000 gebieden en het Natuurnetwerk zijn niet te verwachten. Er is geen vergunning van de Wet natuurbescherming nodig of een verklaring van geen bedenkingen voor het voornemen (zie ook Bijlage 16 en Bijlage 17).
Natuurnetwerk Nederland
Op korte afstand van de planlocatie liggen gebieden die onderdeel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de afstand, aard en de omvang van het voornemen, wordt een effect niet uitgesloten. De effecten kunnen eenvoudig gemitigeerd worden door het gebruik van bouwlampen – nabij de Dommel – te beperken. Ook kan overwogen worden om de oever van de Dommel te versterken door hier een natuurlijke uitbreiding van de begroeiing te stimuleren.
Conclusie
Uit de resultaten van het onderzoek is gebleken dat er geen kans is op een verblijfplaats van beschermde soorten. Aanvullend onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Ook is geen ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig.
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Inleiding
Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan Lichthoven fase 2) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium 'hydrologisch neutraal' conform het landelijke en lokale waterbeleid.
5.2 Beleid
5.2.1 Rijksbeleid
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).
5.2.2 Provinciaal beleid
5.2.3 Beleid Waterschap
5.2.4 Gemeentelijk beleid
5.2.5 Waterplan
Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het 'Visiedocument' (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen 'Taken en Bevoegdheden' en 'Maatregelen' zijn achterhaald.
5.3 Huidige Situatie
5.3.1 Gebiedsbeschrijving
Het plangebied Lichthoven fase 2 ligt ten zuiden van het spoor aan de Stationsweg op ca. 200m van het centraal station Eindhoven. Het plangebied wordt ten oosten begrensd door de Dommel en ligt ten westen van The Student hotel. Momenteel is het terrein in gebruik als parkeerterrein. In figuur 2 wordt de ligging van het plangebied weergegeven.
Afbeelding: Ligging plangebied (bron: Globespotter)
Het totale plangebied heeft een oppervlak van ca. 5.855 m2. Het plangebied ligt in de huidige situatie op een gemiddelde hoogte van NAP +16,65m.
5.3.2 Oppervlaktewater
Ten oosten van het plangebied is de Dommel gelegen. Het gemiddelde peil in de Dommel in de zomer ligt op NAP +14,11m; in de winter is het gemiddelde peil NAP +14,16m. De verwachting is dat het peil in de Dommel bij een T=100-situatie tot NAP+15,81m zal stijgen (bij T=1-situatie tot NAP +14,83m; bij T=10 tot NAP +15,6m). Ter hoogte van het plangebied behoort de westzijde van de Dommel tot een ecologische verbindingszone (EVZ); een deel van deze zone is al reeds gerealiseerd. De EVZ behoort bij de aanpassing van de Dommeltunnel onder het spoor door. Het waterschap heeft aangegeven dat in elk geval 25m aan weerszijden vrijgehouden dient te worden voor de EVZ.
Verder is ter hoogte van het plangebied momenteel de ondergrondse Gender gelegen. In de toekomst is het de bedoeling dat de verbinding tussen de Gendervijver aan de Willem de Rijkelaan en de Dommel aan de Dommelstraat deels ondergronds- maar ook deels bovengronds wordt aangelegd. In de huidige situatie zijn twee ondergrondse tracedelen reeds gerealiseerd; vanaf de Gendervijver tot en met de Willemstraat en ter hoogte van het 18 Septemberplein. De overige delen dienen nog uitgevoerd te worden. Ter plaatse van het Stationsplein en Stationsweg zal de Gender bovengronds aangelegd worden met een stuwpeil van NAP +14,8m met fluctuaties tot NAP +15,0m. Het bodempeil van de nieuwe Gender komt op een hoogte van NAP +13,8m te liggen. Bij de uitwerking van de kabel & leidingtraces dient rekening gehouden te worden met een 5 tot 7m brede Gender in de Stationsweg. Kruisende leidingen dienen onder de bodem van de Gender aangelegd te worden in overleg met de gemeente. De nieuwe Gender zal aan de oostzijde van het plangebied uitmonden in de Dommel. In onderstaand figuur is een overzicht gegeven van de Gender met de nog aan te leggen trace.
Afbeelding: Huidige situatie Gender met nog aan te leggen tracédelen (bron: watertoets Edge Eindhoven, september 2019)
Afbeelding: Overzicht Stationsweg met huidige Dommel, EVZ en toekomstige Gender (bron: watertoets Edge Eindhoven, september 2019)
Ter plaatse van het plangebied ligt in de huidige situatie een hemelwaterleiding van ø300/450mm, voorheen in gebruik als gemengd stelsel. De overkluisde Gender stort momenteel middels een kleine
leiding (ø315mm) over op de Dommel.
Om ervoor te zorgen dat het water in de Gender en de Gendervijver voldoende ververst wordt, wordt vanuit het afwateringskanaal water ingelaten met een debiet van 0,15m3/s.
5.3.3 Riolering
In het plangebied is in de huidige situatie alleen een 200mm diameter leiding aanwezig. Deze leiding wordt momenteel gebruikt om het hemelwater af te voeren van de parkeerplaatsen. De 200mm diameter leiding is aangesloten op de hemelwaterleiding van 300/450mm diameter in de Stationsweg, voorheen in gebruik als gemengd stelsel. Vanuit dit gemengde stelsel stort het hemelwater over op de Dommel middels een kleine leiding (315mm diameter). In onderstaand figuur is een overzicht gegeven van de bestaande riolering in en rondom het plangebied.
Afbeelding: Huidige situatie bestaande riolering in het plangebied
5.3.4 Bodem en grondwater
De gegevens met betrekking tot de bodemopbouw en geohydrologie zijn ontleend aan beschikbare onderzoeksgegevens, de Grondwaterkaart van Nederland (dienst Grondwaterverkenning TNO) en Dinoloket (Hydrogeologisch model REGIS II).
Afbeelding: Dwarsdoorsnede regionale bodemopbouw (bron: Dinoloket)
In bovenstaand figuur is een dwarsdoorsnede van de regionale bodemopbouw weergegeven uit het digitaal grondwatermodel REGIS II van Dinoloket. Opgemerkt wordt dat de onderzoekslocatie gelegen is in een voormalig beekdal van de Gender. Hierdoor kan de lokale bodemopbouw ter plaatse van de onderzoekslocatie anders zijn dan in de directe omgeving zoals is weergegeven in de regionale bodemopbouw.
Uit de gegevens blijkt dat per plaatse van het plangebied een slecht doorlatende, holocene toplaag
aanwezig is met een dikte van circa 2 à 3 meter. De bodem bestaat uit een deklaag van ca. 20m tot 25m dik, bestaande uit matig fijne tot matig grove zandlaag (Formatie van Boxtel). Op 15 tot 20 meter minus maaiveld worden ook leemlagen aangetroffen. Onder de deklaag bevindt zich het eerste watervoerend pakket (formatie van Sterksel).
De grondwaterstromingsrichting in de deklaag lijkt noordoostelijke richting te zijn in combinatie met de drainerende werking van de Dommel. De grondwaterstromingsrichting in het eerste watervoerende pakket is regionaal noordoostelijk maar kan in de omgeving beïnvloed zijn door lokale grondwateronttrekkingen zoals de WKO ter plaatse van het Centraal station.
Op basis van het grondwatermeetnet van de gemeente Eindhoven (peilbuis B07 Hermanus Boexstraat, peilbuis B51G2567 Mathildestraat en peilbuis B51G2460 Fuutlaan) is de gemiddelde grondwaterstand
bepaald op +14,7m NAP. In figuur 7 is een overzicht gegeven van de gemiddelde grondwaterstand rondom het plangebied. Het plangebied ligt ten westen van de Dommel. De gemiddelde waterstand in de Dommel ligt in de zomer op NAP +14,11m (winterpeil NAP +14,16m). Regionaal gezien heeft de Dommel een drainerende werking resulterend in relatief lagere grondwaterstanden in de directe omgeving van de waterloop.
Binnen het plangebied vindt geen grondwateronttrekking plaats en het is niet gelegen in een boringsvrije zone van het grondwaterbeschermingsgebied.
In onderstaand figuur is een overzicht gegeven van de gemiddelde grondwaterstand rondom het plangebied.
Afbeelding: overzicht van de gemiddelde grondwaterstand rondom het plangebied
5.4 Toekomstige Situatie
5.4.1 Beschrijving plan
Lichthoven fase 2 (EDGE Eindhoven) is een stedenbouwkundige ontwikkeling aan de zuidkant van Centraal station Eindhoven. Het programma bestaat uit een mix van circa 27.500 m2 kantoor en circa 15.000 m2 woningen met in de plint voorzieningen voor de gebruikers en de directe omgeving. EDGE maakt onderdeel uit van een stedenbouwkundig plan voor het gebied Lichthoven. Kantoorruimten zijn gesitueerd in een drietal gebouwen verbonden met glazen atria. De woontoren is in het zuidoosten van het plangebied geplaatst. Ten oosten van het atrium wordt een open verharde ruimte gecreeerd waarbij een deel als terras zal worden ingericht ten behoeve van voorzieningen (horeca) voor de bewoners en gebruikers van de kantoorruimten.
Het plan en de openbare verhardingen binnen het plangebied krijgen geen verbinding met de ecologische verbindingszone gelegen aan de westzijde van de Dommel.
Parkeren voor auto's en fietsen vindt plaats in de ondergrondse parkeergarage. Hiervoor zal onder het gehele plangebied een parkeerkelder worden aangebracht. De vrije ruimte tussen onderkant dek en bovenkant keldervloer zal circa 3 m worden. Na het VO wordt de constructie verder uitgewerkt en wordt de maatvoering vastgesteld.
Zie paragraaf 2.3.2 voor een uitgebreide beschrijving van het plan.
5.4.2 Toekomstig peil
In deze fase is nog geen vloerpeil van de nieuwbouw vastgesteld. Het plangebied ligt in de huidige situatie op een gemiddelde hoogte van NAP +16,65m. De Stationsweg ten zuiden van het plangebied loopt naar het oosten op van NAP +16,0m naar NAP +16,3m. Bij de bepaling van het vloerpeil zal rekening worden gehouden met de beleidsregel 'Klimaatrobuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen' (gemeente Eindhoven, februari 2018). De hierin opgenomen richtlijn om voor nieuwbouw een hoogteverschil van 30 cm te creeren tussen dorpel en straatpeil als het plan dat toelaat, wordt daarbij in ogenschouw genomen. Aangezien het de verwachting is dat het peil in de Dommel bij een T=100-situatie tot NAP+15,81m zal stijgen, wordt er bij het toepassen van deze richtlijn ook geen wateroverlast vanuit de Dommel verwacht.
5.4.3 Waterstromen binnen het plangebied
De afvoer van de waterstromen (hemelwater en vuilwater) van de kantoorgebouwen, woontoren en het verhard oppervlak ten oosten van het atrium zijn belangrijk voor de verdere invulling en uitwerking van de gebouwen, waterberging en afvoer richting het gemeentelijke hemelwater- en vuilwatersysteem.
Voor de waterstromen afkomstig van de gebouwen en omliggende verharding gelden de volgende uitgangspunten:
- Dakwater: Het dakwater van de gebouwen wordt afgevoerd naar de hemelwaterberging in of op de kelder. De hemelwaterberging wordt voorzien van een overstort (vertraagde afvoer) op het gemeentelijke hemelwaterstelsel, in dit geval de Gender gelegen aan de zuidzijde van het plangebied;
- Verhardingen rondom gebouwen: Het hemelwater afkomstig van de verhardingen rondom de gebouwen wordt eveneens afgevoerd naar de hemelwaterberging met een overstort op het gemeentelijke hemelwaterstelsel (Gender). Uitzondering hierop zijn de verhardingen die als terras zal worden ingericht ten behoeve van voorzieningen (horeca) voor de bewoners en gebruikers van de kantoorruimten. Deze verhardingen dienen in verband met mogelijke vervuilingen aangesloten te worden op het gemeentelijke vuilwaterstelsel.
- Verhardingen balkons: De hemelwaterafvoer van de balkons van de woontoren wordt aangesloten op het hemelwaterstelsel. Na overleg tussen gemeente en waterschap is besloten om het hemelwater afkomstig van balkons af te laten voeren naar het hemelwaterstelsel. Verwachting is dat de verdunningsgraad van eventueel 'schrobwater' vermengd met hemelwater van alle aangesloten balkons voldoende groot is. De kantoorgebouwen krijgen geen balkons en worden 'glad' afgewerkt.
- Geveloppervlak: Randvoorwaarde van de gemeente is dat een deel van het geveloppervlak meegenomen wordt in de bergingsopgave. Hevige regenbuien gaan vaak gepaard met harde wind (zuidwestenwind). Gevelwater tegen hoge gebouwen zal daarbij deels tot afstroming komen. Aan de andere zijde van het gebouw zal een 'neerslagschaduw' ontstaan: een deel verharding achter het gebouw (benedenwinds) waar bij harde wind geen regen valt. Het extra geveloppervlak is bij deze harde wind gelijk aan de verharding achter het gebouw. Een extra geveloppervlak hoeft in dat geval niet meegenomen te worden in de bergingsopgave. Indien het gebied achter het hoge gebouw buiten het plangebied valt of onverhard is, zal wel een extra geveloppervlak meegenomen dienen te worden. In dit plan zal een extra geveloppervlak meegenomen worden in de waterbergingsopgave voor het hoge kantoorgebouw van ca. 45m hoog en de woontoren van ca. 68m hoog. De neerslagschaduw van beide gebouwen valt buiten het plangebied en is daarbij grotendeels onverhard. De neerslagschaduw van het Atrium (ca, 34m hoog) en het lage kantoorgebouw (ca. 27m hoog) valt binnen het plangebied op verharding; het extra meenemen van deze geveloppervlakken komt hierdoor te vervallen.
- Bij de (gladde) kantoorgebouwen zal het hemelwater via de verhardingen rondom het gebouw afgevoerd worden naar de hemelwaterberging. Bij de woontoren zal daarnaast een deel van het hemelwater via de balkons afstromen naar de waterberging.
- Vuilwater: Het vuilwater afkomstig van het sanitair, keukens van appartementen, kantoor en horecagelegenheden wordt afgevoerd op het gemeentelijke vuilwaterstelsel.
5.4.4 Compensatie waterberging
Bij nieuwe ontwikkelingen dient bij de bepaling van de benodigde compensatie waterberging gebruik te worden gemaakt van de nieuwe waterbergingstool die met ingang van 2019 is ingesteld. De nieuwe normen zijn hierin opgenomen waarbij groene en bovengrondse oplossingen om groenarme wijken worden gestimuleerd. Indien gekozen wordt om de benodigde waterberging te compenseren in groene of bovengrondse oplossingen vindt er aftrek (bonus, 20% respectievelijk 30% per m3) plaats van de waterbergingsopgave. Echter als gekozen wordt om de benodigde waterberging te compenseren in een ondergrondse berging, zullen in verhouding meer m3 (malus, 20% per m3) gerealiseerd dienen te worden.
In het nieuwe compensatiebeleid van de gemeente geldt een maximale berging van 75mm over het totale verhard oppervlak. De benodigde berging dient daarbij te zijn voorzien van een vertragende leegloopvoorziening (leegloop in minimaal 10 en maximaal 24 uur).
Op basis van de nieuwe beleidsregel ‘Klimaatrobuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen’ van de gemeente Eindhoven zal voor de verwerking van regenwater worden omgegaan conform de
voorkeursvolgorde van hergebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren.
In het ontwerp van de twee kantoorgebouwen, Atrium en de woontoren is rekening gehouden met het
opvangen van regenwater in een ondergrondse waterberging in of op de kelder van de gebouwen. In het plangebied is gezien de functies van de buitenruimte geen ruimte om regenwater bovengronds te bergen.
In het ontwerp van de twee kantoorgebouwen, Atrium en de woontoren is rekening gehouden met het opvangen van regenwater in groene dakbergingen in combinatie met een ondergrondse waterberging in de kelder van de gebouwen. In het plangebied is gezien de functies van de buitenruimte geen ruimte om regenwater bovengronds te bergen.
Bij de berekening van de benodigde berging (via de waterbergingstool van de gemeente) wordt rekening gehouden met extra deel van het geveloppervlak. In principe zal dit water via de omliggende verhardingen of via de balkons van de woontoren afstromen naar de ondergrondse waterberging.
Er wordt vanuit gegaan dat bij hevige regenval één zijde van de kantoorgebouwen en de woontoren (zuidwestzijde) door de wind mee zal gaan afwateren. Zoals eerder aangegeven zal conform de nieuwe richtlijnen van de gemeente een deel (25%) van de geveloppervlakken boven de 30m+mv hierbij worden meegenomen.
In tabel 1 is een overzicht gegeven van de oppervlakken binnen het plangebied die gebruikt zijn voor het invullen van de waterbergingstool. De horizontale oppervlakken zijn weergegeven in onderstaand figuur.
Afbeelding: Overzicht horizontale oppervlakken
In tabel 2 is een overzicht gegeven van de berekening van de waterberging op basis van de waterbergingstool van de gemeente. Naast de groene dakbergingen is er nog een bergingsopgave te realiseren van 143m3. Aangezien er bovengronds geen ruimte is voor een berging op maaiveld, wordt de benodigde waterberging gecompenseerd in een ondergrondse berging. Conform de waterbergingstool zullen hierdoor in verhouding meer m3 (malus, 20% per m3) gerealiseerd dienen te worden. De nog in te passen berging is in dit geval 180m3.
In bijlage 1 van de watertoets (zie Watertoets mei 2021) is het overzicht van de bergingsberekening opgenomen conform de waterbergingstool van de gemeente.
5.4.5 Invulling bergingsopgave
Het heeft de voorkeur van de gemeente om de waterbergingsvoorzieningen uit te voeren als groene maatregelen. Gezien de beperkte ruimte (buiten de gebouwen) in het plangebied, is waterberging in de vorm van groene maatregelen zoals bijvoorbeeld verlaagde boom/beplantingsvakken lastig uit te voeren. De meest voor de hand liggende oplossing is om naast de waterberging op het dak, waterberging te vinden in de kelder van de gebouwen. De waterbergingsvoorziening in de kelder krijgt daarbij een vertraagde afvoer en een hoge overstortvoorziening naar de Gender..
5.4.6 Hydrologische gevolgen grondwater
Zoals eerder aangegeven is de grondwaterstromingsrichting in de deklaag noordoostelijk gericht en wordt de huidige gemiddelde grondwaterstand op basis van het grondwatermeetnet van de gemeente ingeschat op een hoogte van NAP +14,7m, waarbij de Dommel lokaal de grondwaterstand verlaagd. De ontwikkeling van Eindhoven Egde resulteert als een hydraulische barriere waardoor het grondwater slechter in westelijke richting stroomt. Het water dat opgestuwd wordt aan de westzijde van het gebouw zal door de Dommel afgevoerd worden. Naar verwachting is het effect van de opstuwing maximaal in de orde grootte van 5 cm, waarbij de verlaging aan de stroomafwaartse zijde (oostzijde) van gelijke grootte is.
Daarnaast is de invulling van de bovengrondse Gender een aandachtspunt voor het grondwater. De effecten van de Gender vallen binnen de verhoging en verlagingen zoals hierboven beschreven. Monitoring van het grondwater is daarbij gewenst.
5.4.7 Vuilwaterafvoer
Het vuilwater afkomstig van de appartementen en horeca wordt in de toekomstige situatie gescheiden aangeboden en aangesloten op het bestaande gemeentelijke gemengde stelsel. In verband met de toekomstige bovengrondse Gender is aansluiting op slechts twee door de gemeente aangewezen locaties mogelijk. De eerste mogelijke aansluiting van het vuilwater ligt ten noorden van het Student hotel; op deze locatie is reeds een uitlegger aanwezig. Een tweede mogelijke aansluiting van het vuilwater afkomstig uit fase 2 van Lichthoven is op het stamriool aan de zuidzijde van de Stationsweg. De aansluitmogelijkheid ligt aan de zuidoostzijde van het plangebied ter hoogte van de Dommel. Aangezien het stamriool dusdanig laag ligt, is het op deze locatie mogelijk om het vuilwater afkomstig van het plangebied onder vrij verval en onder de toekomstige bovengrondse Gender aan te sluiten. In figuur 13 zijn de mogelijke aansluitpunten ten behoeve van de vuiwaterafvoer afkomstig van het plangebied aangegeven.
Aangezien de aansluitmogelijkheid aan de noordwestzijde lastiger te realiseren is in verband met eigendomssituaties, is met de gemeente afgestemd om het vuilwater aan de zuidoostzijde af te voeren en aan te sluiten op het stamriool. Bij de verdere uitwerking van het plan dienen de definitieve aansluitpunten nog afgestemd te worden met de gemeente.
Het hemelwater afkomstig van het horecaterras ten oosten van het Atrium wordt eveneens aangesloten op het bestaande gemengde stelsel. In verband met mogelijke verontreiniging is met de gemeente afgesproken om dit hemelwater aan te sluiten op het gemengde stelsel. De definitieve locatie van het terras is nog niet vastgesteld.
5.4.8 Bovengrondse Gender
Zoals aangegeven in paragraaf 5.3.2 zal tussen de Stationsweg en het plangebied de Gender bovengronds aangelegd worden in de openbare verharding met een bovenbreedte van 5 tot 7m. Het toekomstige stuwpeil van de Gender wordt NAP +14,8m; de bodem van de Gender wordt op een hoogte van NAP +13,8m aangelegd.
5.4.9 Hemelwaterafvoer
In de toekomstige situatie wordt het hemelwater afkomstig van de daken en de verhardingen gescheiden ingezameld van het vuilwater.
Hemelwater afkomstig van de daken (kantoren en woontoren) wordt zoveel mogelijk geborgen in de groene dakbergingen. Het overstortwater van de dakbergingen wordt samen met het hemelwater afkomstig van het dak van het Atrium en een deel van het geveloppervlak van de gebouwen afgevoerd via leidingwerk naar een waterbergingsvoorziening in de kelder van de gebouwen. In eerste instantie wordt er geen hemelwater hergebruikt. De waterbergingsvoorziening krijgt een vertraagde afvoer en een overstortvoorziening naar de Gender.
Het hemelwater afkomstig van de openbare verharding zal bovengronds of ondergronds (via lijnafwatering) afwateren naar de bergingsvoorziening. De afvoer van het hemelwater hangt af van de definitieve inrichting van de buitenruimte.
Afspraken met de gemeente met betrekking tot het ontwerp in verband met de aanleg van de bergingsvoorziening en de hemelwaterafvoeren naar de bergingsvoorzieningen dienen nog gemaakt te worden bij de verdere uitwerking van het plan.
5.4.10 Extreme hemelwatersituaties
Momenteel is in deze fase nog geen vloerpeil van de nieuwbouw vastgesteld. Wel is te zien dat de huidige gemiddelde hoogte van het plangebied minimaal 30cm hoger ligt dan het wegpeil van de Stationsweg (NAP+16,65m t.o.v. NAP+16,0m/NAP+16,3m). Regenwater zal in extreme situaties in eerste instantie afwateren naar de lager gelegen bovengrondse Gender ten zuiden van het plangebied.
Door bij de verdere uitwerking van de planpeilen in de buitenruimte rekening te houden met hogere peilen nabij ingangen/deuren, wordt voorkomen dat regenwater bij hevige regenbuien de gebouwen instroomt.
Verder zullen bij de inrit van de parkeergarage voorzieningen getroffen worden om regenwater af te vangen. De richtlijn van de gemeente om voor nieuwbouw een hoogteverschil van 30 cm te creeren tussen dorpel en straatpeil als het plan dat toelaat, wordt daarbij in ogenschouw genomen. Aangezien het de verwachting is dat het peil in de Dommel bij een T=100-situatie tot NAP+15,81m zal stijgen, wordt er ook geen wateroverlast vanuit de Dommel verwacht.
5.4.11 Ecologische verbindingszone
Ten oosten van het plangebied is een ecologische verbindingszone (EVZ) aan de westzijde van de Dommel gelegen. Een deel van deze EVZ is al aangelegd. Het waterschap heeft aangegeven dat in ieder geval 25m aan weerszijde van de Dommel vrijgehouden dient te worden van verhardingen en/of gebouwen. Daarnaast geeft de provincie vanuit de provinciale verordening aan dat een bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding 'Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone' strekt tot de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone met een breedte van ten minste 50 meter in bestaand stedelijk gebied en zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling. Hierop is al ingegaan in paragraaf 3.3.3.2.
In de huidige plannen wordt de bestaande EVZ ongeroerd gelaten. In overleg met de gemeente zal nader naar de begrenzing van de EVZ-zone gekeken moeten worden en of dit binnen de huidige regelgeving valt.
5.4.12 Waterkwaliteit
In de toekomstige situatie wordt het hemelwater van daken, gevel en verhardingen gescheiden
ingezameld van het vuilwater. Verwacht wordt dat het hemelwater afkomstig van de daken,
geveloppervlakken en verhardingen binnen het plangebied relatief schoon is en via een hemelwaterberging vertraagd afgevoerd kan worden naar de bovengrondse Gender aan de zuidzijde van het plangebied. Alleen het hemelwater afkomstig van het terras van een horecagelegenheid wordt in verband met mogelijke verontreiniging aangesloten op het vuilwaterstelsel. Wel is besloten om na overleg tussen gemeente en waterschap het hemelwater afkomstig van balkons af te laten voeren naar de hemelwaterberging. Verwachting is dat de verdunningsgraad van eventueel ‘schrobwater’ vermengd met hemelwater van alle aangesloten balkons voldoende groot is.
5.4.13 Advies / overleg Waterschap
Op 2 september 2019 telefonisch contact met gemeente en is het volgende besproken:
- Het plan dient te voldoen aan de nieuwe klimaatopgave van de gemeente.
- Voor de wateropgave dient gebruik te worden gemaakt van de rekentool van de gemeente.
- Eerdere mailwisseling met Edge technologies m.b.t. de waterhuishouding is ter informatie doorgemaild. Aandachtspunt is de EVZ aan de oostzijde van het plangebied.
- Bij de uitwerking van het plangebied dient rekening gehouden te worden met de benodigde ruimte voor de EVZ.
De volledige watertoets is opgenomen als Bijlage 18 bij de toelichting.
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Algemeen
Het bestemmingsplan 'Lichthoven fase 2' is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.
6.2 Planmethodiek
Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.
6.3 Verbeelding
Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.
6.4 Planregels
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels. DeInleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In'Artikel 1 Begrippen' wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In 'Artikel 2 Wijze van meten' zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.
Bestemming `Gemengd´ (Artikel 3)
De bestemming Gemengd voorziet in hoofdzaak in de kantoor- en functie en daarnaast in een gemengde, levendige plint. In artikel 3.4.1 zijn maxima opgenomen voor de omvang van het totale programma, met een verbijzondering van de maxima voor kantoor, de woonfunctie en de horeca.
Vanwege de nabijheid van het spoor en emplacement zijn ter voldoening aan de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer normen opgenomen waaraan de woningbouw dient te voldoen. Uit het bij dit bestemmingsplan gevoegde akoestisch onderzoek blijkt dat daaraan wordt voldaan.
Bestemming `Natuur' (Artikel 4)
De Dommelzone is in de Interim omgevingsverordening aangewezen als EVZ van het Natuurnetwerk Brabant. De bestemming Natuur voorziet in de noodzakelijke planologische bescherming van deze EVZ.
Bestemming `Verkeer - Verblijfsgebied' (Artikel 5)
Het gaat bij deze bestemming om de wegen die primair dienen c.q. zullen dienen voor de ontsluiting van de aangrenzende of nabijgelegen gronden, zoals winkelerven, pleinen, woonstraten, woonerven en paden. Ook is deze bestemming bedoeld voor de parkeerterreinen en voor de groenstrookjes die een onderdeel zijn van de straatinrichting.
De provincie is verzocht ter hoogte van de bestemming 'Gemengd' de aanduidingen 'Regionale waterberging' en 'Natuur Netwerk Brabant - Ecologische verbindingszone' te verwijderen wat betreft de gronden die op de verbeelding benoemd zijn als 'overige zone - in omgevingsverordening te verwijderen Regionale waterberging' en ' 'overige zone - in omgevingsverordening te verwijderen nnb-evz'. Het verzoek tot herbegrenzing maakt onderdeel uit van de bestemmingsplanprocedure. Dit wordt aangemerkt als een pre verzoek. Het formele verzoek wordt gedaan aan GS na sluiting van de ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan (zie artikel 6.2, lid 3 IOV). GS besluiten vier weken na ontvangst van het verzoek (zie artikel 6.2, lid 4). Dit betekent dus na de ontwerpfase, maar voor de vaststelling van het bestemmingsplan (zie artikel 6.2, lid 5). Zodra GS een besluit hebben genomen dan wordt juridisch gezien de begrenzing geacht te zijn aangepast. Tevens wordt de begrenzing per direct aangepast op de digitale verbeelding. Bij een eventueel vervolg in de rechtsbeschermingsprocedure is dan dus de begrenzing aangepast.
Bij de vaststelling van dit bestemmingsplan zijn de aanduidingen op de verbeelding verwijderd en is artikel 8 algemene aanduidingsregels verwijderd.
Hoofdstuk 7 Handhaving
Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021
In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.
Uitgangspunten
Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:
- Informatie gestuurd
De gemeente Eindhoven ziet informatie gestuurde handhaving als een belangrijke pijler. Er zijn ontwikkelingen op het gebied van ICT en data analyse. Door gemeentelijke en andere informatiebronnen te ontsluiten, te analyseren en te combineren kunnen we een problematiek eerder (of preventief) en gerichter aanpakken.
- Gebiedsgericht
Om optimaal in te kunnen spelen op vraagstukken van inwoners zet de gemeente Eindhoven binnen het ruimtelijk domein al geruime tijd in op gebiedsgericht toezicht. Dit doen we door - vanuit een actieve samenwerking met wijkteams - te kijken naar naleefgedrag, oorzaken en oplossingen gerelateerd aan geografische gebieden. Er zijn verschillende vragen, doelgroepen en belangen. Kennis wordt gedeeld en ervaringen van inwoners en bedrijven worden verzameld. Deze input is van invloed op de prioriteiten in het jaarlijkse uitvoeringsplan, waar mogelijk toegespitst op een specifieke wijk. Per wijk kunnen er dus op basis van gebiedsanalyses en bijvoorbeeld buurtcontracten verschillende bouwstenen zijn voor het uitvoeringsplan.
- Risico- en oplossingsgerichte benadering
De gemeente Eindhoven benadert toezicht en handhaving risico- en oplossingsgericht. De prioriteiten worden in beginsel gebaseerd op een inschatting van de veiligheids- en gezondheidsrisico's voor inwoners. Ook aspecten als leefbaarheid, duurzaamheid en omgevingskwaliteit wegen in belangrijke mate mee. Daarnaast worden prioriteiten mede gebaseerd op wat inwoners en bedrijven belangrijk vinden. Eindhoven hecht eraan om vraagstukken waar mogelijk gezamenlijk op te lossen.
Er zijn onderwerpen die in algemene zin aandacht vragen. Brandveilig gebruik van woongebouwen verdient (nog) meer aandacht, in de context van kwetsbare groepen die langer zelfstandig blijven wonen. Ook aanpak van jeugdoverlast, duurzaamheid en de bestaande bouw zijn voorbeelden. Er wordt gezocht naar de beste oplossing die nodig is voor het versterken van de veiligheid in de leefomgeving van onze inwoners. Hiermee ontstaat een risicoanalyse op basis waarvan vervolgens de prioriteiten binnen het toezicht worden gesteld.
- Consequent en doelmatig
Uitvoeringsplannen en jaarverslagen bevatten een overzicht van de inzet en capaciteit voor handhaving. In het verlengde van informatie gestuurde en oplossingsgerichte handhaving vergt doelmatige handhaving een analyse van resultaten. Meetbare doelen om te beoordelen of de beschikbare capaciteit zo doelmatig mogelijk wordt ingezet. We beogen in de komende jaren een ontwikkeling door te maken in de vierslag capaciteit – prioriteit – risicoanalyse - nalevingsniveau. Dit moet onder andere leiden tot meer inzicht in de relatie tussen handhavingsinspanningen en het nalevingsniveau (effect).
Prioritering
De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk in mogelijke problemen, de risico's en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.
Uitvoeringsplan
In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:
- Object en informatiegericht
- Bouwen en Wonen
- Openbare leefomgeving
- Bedrijven
- Gebiedsgericht
- Pilot Veiligheid en leefbaarheid
- Actiegebieden
- Themagericht
Bij ieder onderdeel worden jaarlijks een aantal belangrijke ontwikkelingen op het gebied van toezicht en handhaving opgenomen. Dat kan bijvoorbeeld gaan om woonoverlast bij de Activiteiten Bouwen & Wonen. Of duurzaamheid en energiebesparing bij de Activiteiten Bedrijven.
Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.
Duidelijke regels
Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden.
Hoofdstuk 8 Financiële Aspecten
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.
Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.
Er is in casu sprake van gemeentelijke gronduitgifte zodat er geen verplichting bestaat tot het vaststellen van een exploitatieplan.
Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
OP 11 maart 2020 is het voorontwerp bestemmingsplan toegezonden aan de volgende overlegpartners, met het verzoek uiterijk 10 april 2020 te reageren:
- Rijkswaterstaat
- Waterschap de Dommel
- Provincie Noord-Brabant
- Veiligheidsregio
- Commissie Ruimtelijke Kwaliteit
- Kamer van Koophandel
- Metropoolregio Eindhoven
- Brabants Water
- Gasunie
- Tennet
- NS
- Prorail
- OVN/SV (straalpaden)
- Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven
- Van Abbestichting
De partijen Rijkswaterstaat, Metropoolregio Eindhoven, Brabans Water, Gasunie en Tennet hebben te kennen gegegeven geen operkingen te hebben over het voorontwerp. Van de reacties is een Nota vooroverleg gemaakt (Bijlage 19).
Daarnaast is afzonderlijk overleg gevoerd met Trefpunt Groen Eindhoven (TGE).In het voorjaar van 2020 is een negatief advies van TGE ontvangen. In augustus 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden met TGE, om te verkennen hoe ondanks dit advies tot werkbare afspraken gekomen kon worden waarbij de opvattingen van TGE zo goed mogelijk worden geïntegreerd in jaren geleden gecontracteerde en te respecteren ontwikkelkaders en de gesloten overeenkomst met de ontwikkelaar. Tegen die achtergrond zijn complimenten gedeeld over het duurzame en 'groene' gebouwontwerp sec ("natuurinclusief bouwen"), maar aandacht gevraagd voor het bewaken van daadwerkelijke totstandkoming van de maatregelen tijdens de realisatiefase. TGE doelde daarbij op borging van zaken als:
- het realiseren van een afscheiding/beëindiging in het bouwplan, zodat de oeverzone niet wordt betreden (zoals een eerdere artist-impression met terraszitjes suggereerde) om zo de waarden van de oeverzone en de ecologische verbindingsfunctie te handhaven,
- het voorkomen van uitstralende verlichting aan/rondom het project, ook in de zone parallel langs het spoor in het plangebied (laag en objectgericht geplaatste verlichting, geen boomkruinverlichting), en geen verlichting uitstralend op het water van de Dommel,
- het realiseren van verblijfsmogelijkheden voor broedvogels in de vorm van nestkasten worden gerealiseerd,
- het aanbrengen van kasten voor diverse vleermuissoorten, en het voorkomen van verstoring van (foeragerende/overvliegende) vleermuizen,
- het aanbrengen van inheemse beplantingen en heesters,
- het groen inrichten van het dek en dakterras (sedumdak),
- het werken buiten kwetsbare (voortplantings)periode.
Aanvullend zal de projectontwikkelaar worden gestimuleerd om de plint (onderste laag/lagen) van het gebouw aan de Dommel-zijde te vergroenen i.c. gevelbeplanting aan te brengen). Tevens nodigt de gemeente TGE uit voor deelname in ontwerp van reconstructieproject Stationsweg, waarbij adequate inpassing van Gender een belangrijk uitgangspunt is. In het verlengde daarvan wordt inzet gepleegd om het aan de overzijde van de Dommel gelegen parkeerterreintje NS-personeel, alsmede het 'fietsenplein' Effenaar, te vergroenen.
Deze afspraken zijn grotendeels privaatrechtelijk vastgelegd. In de regels van het bestemmingsplan is wel de voorwaardelijke verplichting voor de compensatie van groen opgenomen.
9.2 Inspraak
Per 1 oktober 2008 is de 'Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008' in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming.
Voor dit plan is een startoverleg geweest op 1 juli 2019.
Daarnaast is er in november 2020 een digitale samenspraak georganiseerd. Een verslag van de samenspraak is te vinden in Bijlage 20.
9.3 Zienswijzen
Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 4 maart 2021 tot en met woensdag 14 april 2021 op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerp van het bestemmingsplan kenbaar te maken.
Kennisgeving van de ter inzage legging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven van 3 maat 2021 gepubliceerd. Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.
Naar aanleiding van de tervisielegging zijn 31 zienswijzen ontvangen.
In de 'nota zienswijzen en ambtshalve aanpassingen' is beargumenteerd op de zienswijzen ingegaan.
9.4 Ambtshalve Aanpassingen
Naast de aanpassingen naar aanleiding van de ingekomen zienswijzen zijn ambtshalve aanpassingen doorgevoerd. De aanpassingen zijn in de 'nota zienswijzen en ambtshalve aanpassingen' opgenomen.
Bijlage 1 Beoordeling Effecten Op Ecologische Verbindingszone Dommel (29 Mei 2020)
bijlage 1 Beoordeling effecten op ecologische verbindingszone Dommel (29 mei 2020)
Bijlage 2 Niet Gesprongen Explosieven (11 Juni 2019)
bijlage 2 Niet gesprongen explosieven (11 juni 2019)
Bijlage 3 Notitie Parkeren En Verkeer (3 Maart 2020)
bijlage 3 Notitie parkeren en verkeer (3 maart 2020)
Bijlage 4 Verkeersafwikkeling Stationsweg (Juni 2019)
bijlage 4 Verkeersafwikkeling Stationsweg (juni 2019)
Bijlage 5 Groenplan (24 April 2020)
bijlage 5 Groenplan (24 april 2020)
Bijlage 6 Quickscan Wet Natuurbescherming (9 September 2019)
bijlage 6 QuickScan Wet natuurbescherming (9 september 2019)
Bijlage 7 Boomeffectanalyse (1 Juli 2019)
bijlage 7 Boomeffectanalyse (1 juli 2019)
Bijlage 8 M.e.r. Beoordeling Edge Eindhoven (4 Maart 2020)
bijlage 8 m.e.r. beoordeling EDGE Eindhoven (4 maart 2020)
Bijlage 9 Akoestisch Onderzoek (23 November 2020)
bijlage 9 Akoestisch onderzoek (23 november 2020)
Bijlage 10 Quickscan Luchtkwaliteit (11 September 2019)
bijlage 10 Quickscan luchtkwaliteit (11 september 2019)
Bijlage 11 Externe Veiligheid (24 November 2020)
bijlage 11 Externe veiligheid (24 november 2020)
Bijlage 12 Definitief Rapport Bodemkwaliteit Tauw (16 Augustus 2019)
bijlage 12 Definitief rapport bodemkwaliteit TAUW (16 augustus 2019)
Bijlage 13 Windonderzoek (10 Juli 2020)
bijlage 13 Windonderzoek (10 juli 2020)
Bijlage 14 Onderzoek Trilling En Laagfrequent Geluid (3 Maart 2020)
bijlage 14 Onderzoek trilling en laagfrequent geluid (3 maart 2020)
Bijlage 15 Quick Scan Ecologie Stationsweg Te Eindhoven (14 Mei 2019)
bijlage 15 Quick Scan Ecologie Stationsweg te Eindhoven (14 mei 2019)
Bijlage 16 Voortoets Wet Natuurbescherming (2 November 2020)
bijlage 16 Voortoets Wet natuurbescherming (2 november 2020)
Bijlage 17 Aerius Berekening Stikstofdepositie Tijdens En Na De Aanleg Edge Eindhoven (30 Oktober 2020)
Bijlage 18 Watertoets Mei 2021
bijlage 18 Watertoets mei 2021
Bijlage 19 Nota Vooroverleg
Bijlage 20 Verslag Samenspraak
bijlage 20 Verslag samenspraak
Bijlage 21 Second Opinion Maatregelen Evz
bijlage 21 Second opinion maatregelen evz
Bijlage 22 Nader Onderzoek Bever
bijlage 22 Nader onderzoek bever
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Lichthoven fase 2 met identificatienummer NL.IMRO.0772.80357-0301 van de gemeente Eindhoven.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aan-huis-verbonden-beroep
een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Bijvoorbeeld gastouderopvang; detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis; of het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf.
Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.7 bestaande situatie
bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;
bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.8 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.9 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.10 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.11 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.12 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een kelder. Een geheel of gedeeltelijk ondergrondse parkeergarage wordt niet als bouwlaag aangemerkt.
1.13 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.14 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.15 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.16 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.17 bruto vloeroppervlak
de totale oppervlakte van de ruimte ten dienste van de functies als genoemd in de bestemmingsomschrijving, inclusief toilet-, keuken-, opslag- en administratieruimten. Hieronder wordt niet begrepen techniekruimtes, gebouwde parkeervoorzieningen, ruimtes ten behoeve van het laden en lossen en welke ten dienste staan van het (hele) gebouw.
1.18 buitenschoolse opvang (BSO)
het in georganiseerd verband opvangen van meer dan 6 kinderen in de leeftijdscategorie 4 tot 13 jaar voor en na schooltijd, in de middagpauze en tijdens schoolvakanties.
1.19 café
horeca, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.
1.20 cafetaria/snackbar/afhaalservice
een bedrijf gericht op het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak-alcoholische en niet-alcoholische dranken.
1.21 coffeeshop
een bedrijf gericht op het verstrekken van niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid, en van verdovende en/of hallucinerende stoffen.
1.22 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.23 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum, internetwinkel/webwinkel, afhaalpunten en supermarkt.
1.24 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.
1.25 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
1.26 discotheek of dancing
een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, in combinatie met het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen, feesten en daarmee vergelijkbare evenementen.
1.27 dove gevel
een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een karakteristieke geluidswering - conform NEN 5077 - die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB (in het geval van wegverkeerslawaai en spoorweglawaai) of 35 dB(A) (in geval van industrielawaai), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij wijze van uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.28 erotisch getinte vermaaksfunctie
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.
1.29 evenementen
een evenement zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).
1.30 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.31 gebruiken
het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.
1.32 geluidgevoelige functies
bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
1.33 geluidgevoelige gebouwen
gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
1.34 gevel
een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak.
1.35 groothandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of afleveren van goederen aan wederverkopers, dan wel instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.36 hogere grenswaarde
een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
1.37 hoofdgebouw
een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
1.38 horeca
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.
1.39 hotel
een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van logies (per nacht) met - al dan niet - als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.
1.40 huishouden
een meerderjarige alleenstaande, dan wel twee of meer personen waarvan er ten minste één meerderjarig is, die duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voeren.
1.41 internetwinkel
Internetwinkels worden in het kader van dit bestemmingsplan aangemerkt als een specifieke vorm van detailhandel waarbij:
- de transactie via internet of andere media tot stand komt, en;
- de goederen ter plaatse kunnen worden afgehaald; en/of
- de goederen ter plaatse kunnen worden afgerekend; en/of
- de goederen ter plaatse kunnen worden bekeken of geprobeerd.
1.42 invloedsgebied
gebied waarin, volgens de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. De grens van het invloedsgebied is gelijk aan de 1% letaliteitsgrens, bepaald bij weertype F 1.5, tenzij in de bij het Revi behorende uitvoeringsregeling voor een specifieke stof of activiteit een ander invloedsgebied is gedefinieerd.
1.43 kamerverhuur
woonvorm waarbij sprake is van woonruimte die geen eigen afzonderlijke toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche/bad en/of toilet) buiten die onzelfstandige woonruimte.
1.44 kantoor
een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor het bestuurlijk/ambtelijk of bedrijfsmatig uitoefenen van juridische, financiële, administratieve en naar de aard daarmee gelijk te stellen werkzaamheden, zoals sociaal wetenschappelijke onderzoek of een architectenbureau.
1.45 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).
1.46 koffie-/theehuis
een bedrijf gericht op het verstrekken van zwak-alcoholische en niet-alcoholische dranken, met als nevenactiviteit het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren.
1.47 kunstobject
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.
1.48 kunstwerk
bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
1.49 lunchroom
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren en niet-alcoholische dranken.
1.50 maatschappelijke voorzieningen
educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en daarbij behorende voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en openbaar bestuur. Onder maatschappelijke voorzieningen zijn tevens begrepen kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang.
1.51 nevenactiviteiten
het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwvlak die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen.
1.52 Nota Parkeernormen 2019
parkeernormen vvastgesteld op 24 september 2019, gepubliceerd en in werking getreden op 4 oktober 2019.
1.53 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.54 onzelfstandige woonruimte
woonruimte, welke geen eigen toegang heeft en welke niet door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.
1.55 parkeerbalans
met een parkeerbalans wordt de (on)balans berekend tussen parkeervraag en parkeeraanbod binnen een bepaald gebied. Vaak valt de parkeervraag van functies niet samen in de tijd. Gecombineerd gebruik van parkeerplaatsen is dan mogelijk (dubbelgebruik).
1.56 peil
16,46 meter +NAP.
1.57 pension
een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van logies voor langere tijd met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan logerende gasten.
1.58 prostitutiebedrijf
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.
1.59 restaurant
een bedrijf uitsluitend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.
1.60 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.61 stacaravan
een permanent kampeermiddel in de vorm van een caravan, die als een gebouw valt aan te merken.
1.62 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.63 verdieping
de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.
1.64 voorkeursgrenswaarde
de toelaatbare waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
1.65 water
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.
1.66 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).
1.67 Wet geluidhinder
Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
1.68 winkel
een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.
1.69 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, dan wel voor de huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.
1.70 woongebouw
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
1.71 woonwagen
een voor bewoning bestemd gebouw, niet zijnde een woning, dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bebouwingspercentage
een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
2.2 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, ventilatiekanalen, reclameaanduidingen, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 2 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor `Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- zelfstandige kantoorvestigingen, ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' in alle bouwlagen;
- woongebouwen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden-beroep in alle bouwlagen, ter plaatse van de aanduiding 'wonen';
- horeca, dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling, dienstverlening, kantoor, maatschappelijke voorzieningen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten uitsluitend in de eerste bouwlaag;
met de daarbij behorende:
- erven en terreinen;
- wegen en paden;
- terrassen;
- parkeervoorzieningen;
- groenvoorzieningen en daktuinen;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
- gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
met dien verstande dat:
- een woning niet mag worden gesplitst in twee of meerdere woningen;
- kamerverhuur niet is toegestaan, tenzij het een bestaande situatie betreft.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Natuur
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant, zijnde het natuurbeheertype N03.01 Beek en Bron;
- de aanleg en instandhouding van een natte en/of droge ecologische verbindingszone;
met daarbij behorende:
- paden;
- waterhuishoudkundige voorzieningen;
- bouwwerken, geen gbouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor `Verkeer - Verblijfsgebied´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wegen en woonstraten;
- pleinen;
- voet- en fietspaden;
- parkeervoorzieningen;
- groenvoorzieningen;
- speelvoorzieningen;
- terras ten behoeve van horecabedrijven gesitueerd in de aangrenzende bestemming Gemengd;
- nutsvoorzieningen en voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
met daarbij behorende:
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- bruggen;
- gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functieaanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functieaanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig die bestemming.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Binnenplans afwijken
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 m, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 2 m is;
- de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 m is.
- de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' wordt overschreden met maximaal 40 cm ten behoeve van gevelisolatie om energie te besparen;
- de regels ten aanzien van de realisatie van gebouwen ten behoeve van het opwekken van duurzame energie en toestaan dat de maximum oppervlakte wordt vergroot tot maximaal 100 m2.
Artikel 9 Overige Regels
9.1 Voorwaardelijke verplichting parkeren
- Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, staat vast dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de beleidsregels Nota Parkeernormen 2019 wordt gerealiseerd en in stand gehouden.
- Als de onder sub a bedoelde beleidsregels worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
- In afwijking van het bepaald onder a en b wordt een maximum parkeernorm van 1 autoparkeerplaats per m2 bruto vloeroppervlak toegestaan, met een maximum van 252 parkeerplaatsen.
9.2 Afwijken van parkeereis
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.1 indien:
- uit een parkeerbalans blijkt dat meer of minder parkeerplaatsen noodzakelijk zijn;
- het voldoen aan de in lid 9.1 genoemde parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerplaatsen wordt voorzien.
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 9.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.
9.4 Waterberging
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
10.2 Afwijken
het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 10.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 10.1 met maximaal 10%.
10.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 10.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
10.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
10.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 10.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
10.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 10.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Lichthoven fase 2.
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten Bij Wonen
bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen
Bijlage 2 Lijst Van Horeca-activiteiten
bijlage 2 Lijst van horeca-activiteiten