I Tongelre buiten de Ring 2019 (Poeijersstraat)
Bestemmingsplan - gemeente Eindhoven
Vastgesteld op 06-10-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Poeijersstraat 71-79 in Eindhoven staat het voormalige Sint Jozefklooster (Kloosterkapel Paters Capucijnen). Het klooster is op dit moment in gebruik voor studentenhuisvesting. Achter het klooster staat de zogenaamde 'Finse school'. Dit is een voormalig schoolgebouw dat al enige jaren niet meer als zodanig wordt gebruikt. Stichting Woonbedrijf SWS.Hhvl (hierna: initiatiefnemer) heeft het plan om enerzijds het voormalige klooster te transformeren naar 15 appartementen ten behoeve van een woongroep en anderzijds de 'Finse school' te slopen om plaats te maken voor 13 grondgebonden woningen.
Het ter plaatse geldende bestemmingsplan biedt geen ruimte om dit plan te realiseren. Daarom moet een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld voor de locatie. Het nieuwe bestemmingsplan is genaamd "I Tongelre buiten de Ring 2019 (Poeijersstraat)".
Het bestemmingsplan "I Tongelre buiten de Ring 2019 (Poeijersstraat)" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.
1.2 Het Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Poeijersstraat in stadsdeel Tongelre (buiten de Ring). Het voormalige klooster ligt direct aan de Poeijersstraat. De Finse school ligt ingesloten tussen bebouwing aan de Poeijersstraat (westen), Paul Krügerlaan (noorden), Bloemfonteinstraat (oosten) en St. Josephlaan (zuiden). In het bijzonder gaat het om de percelen die kadastraal bekend staan als gemeente Tongelre, sectie E, nummers 59, 1659 en 2650 met een gezamenlijke grootte van 4.807 m².
Luchtfoto met kadastrale kaart (plangebied blauw omlijnd)
1.3 Voorgaande Plannen
Het plangebied is gelegen binnen het geldende bestemmingsplan 'Tongelre buiten de Ring 2019' en heeft de bestemming 'Maatschappelijk'.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Tongelre buiten de Ring 2019" (plangebied blauw omlijnd)
Het planvoornemen past niet binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. Daarnaast biedt dat bestemmingsplan geen afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid om het plan te realiseren. Om de beoogde ontwikkeling te faciliteren is daarom een nieuw juridisch-planologisch kader nodig. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is beschreven op welke wijze rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
In dit hoofdstuk worden zowel het gebied waar de ontwikkeling plaats gaat vinden als het project zelf beschreven. Tevens wordt ingegaan op de stedenbouwkundige en ruimtelijke effecten van het project.
2.1 Beschrijving Omgeving Plangebied
Voor informatie over de omgeving van het plangebied is hoofdzakelijk gebruik gemaakt van het vigerende bestemmingsplan. Daarnaast is informatie overgenomen uit het document 'Doornakkers' (april 2015) van Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven.
Ruimtelijk, stedenbouwkundig en historisch perspectief
Het plangebied is gelegen in stadsdeel Tongelre binnen de buurt 'Doornakkers-West'. Een groot deel van de woningen in Doornakkers-West is gebouwd vóór 1945. In 1947/1948 zijn een kleuterschool, een lagere school en een klooster met kapel voor de zusters Franciscanessen gebouwd in de nabijheid van de Sint-Josephkerk, die in 1990 is gesloopt. De kleuterschool (een zogenaamde Finse school) en het klooster aan de Poeijersstraat zijn karakteristiek en beeldbepalend vanwege hun gedetailleerdheid en zeldzaamheid. De lagere school aan de Bloemfonteinstraat mist deze details en heeft daarom minder karakter.
In de periode 1945-1969 is de buurt Doornakkers verder uitgebreid. Dit is gebeurd op een grootschalige en planmatige manier die past bij deze periode van de wederopbouw. De Sint-Josephkerk werd daarbij geheel volgens de 'parochiegedachte' centraal in de buurt geplaatst. Het deel van Doornakkers ten oosten van de Poeijersstraat bestaat vooral uit laagbouwarchitectuur die gebruikelijk is voor de bouwperiode (eerste helft jaren '50). Het doktershuis op de hoek van de Bloemfonteinstraat en de Sint-Josephlaan vormt hierop een uitzondering. Het deel ten westen van de Poeijersstraat werd eveneens vanaf het begin van de jaren '50 gestart. De buurt is niet als buurt op zich opgezet, maar vormt een opvulling tussen Doornakkers ten oosten van de Poeijersstraat en de op dat moment nog aan te leggen Jeroen Boschlaan. Daar werd begonnen met de bouw van een aantal flatwoningen om het geluid van het (toen nog relatief weinige) autoverkeer te weren. Ook in dit deel van de wijk is de gebruikelijke laagbouwarchitectuur toegepast.
Functioneel perspectief
De directe omgeving van het bestemmingsplan bestaat uit hoofdzakelijk eengezinswoningen. Het gaat om overwegend rijwoningen van twee bouwlagen met een kap evenwijdig aan de weg. Ten zuiden van het plangebied, op de plek waar voorheen de Sint-Josephkerk stond, staat een woningcomplex met meergezinswoningen bestaande uit vier bouwlagen. Ten noorden van het plangebied staat het Stadshobbycentrum Eindhoven. Dit is een centrum waar mensen gezamenlijk een hobby kunnen uitoefenen of aan activiteiten kunnen deelnemen. Ten noordoosten van het plangebied staat het voormalige schoolgebouw van De Tongelaar, waarvan momenteel verschillende ruimten worden verhuurd aan kleine bedrijfjes en organisaties in de maatschappelijke en commerciële dienstverlening. Andere niet-woonfuncties in de omgeving van het plangebied zijn te vinden rondom de kruising Poeijersstraat / Paul Krügerlaan / Jan Tooropstraat en in de Jan Tooropstraat. Het gaat dan vooral om detailhandel of commerciële dienstverlening. Ten zuiden van het plangebied is ook nog het St. Calixtus kerkhof gelegen.
Openbare ruimte
De buurt Doornakkers is ruim opgezet en beschikt over redelijk veel groen, dat naast en in het midden van de hoofdwegen te zien is. Aan beide zijden van een groenstrook in het midden van de wegen werden vaak ter afsluiting enkele bomen geplaatst. Zo ook bij de Sint Josephlaan, Poeijersstraat en Paul Krügerlaan. De 'gewone' woonstraten zijn wat groenarmer, zoals ook te zien is in de Bloemfonteinstraat.
2.2 Beschrijving Projectgebied En -Profiel
Het plangebied zelf heeft betrekking op het voormalige Sint Jozefklooster (Kloosterkapel Paters Capucijnen) en het aansluitende terrein met daarop de zogenaamde 'Finse school'.
Historisch perspectief bebouwing
De locatie is al vanaf het begin van de vorige eeuw in ontwikkeling. Verschillende episodes laten zien dat de bebouwing in het plangebied verschillende functies hebben gehad maar altijd als maatschappelijk hart van het dorp Tongelre heeft gefunctioneerd. Het maatschappelijke groene hart bestond uit een kerk, begraafplaats, scholen en een klooster en heeft tot in de jaren '90 als een ensemble gefunctioneerd. De Finse school is in de jaren '50 gevestigd in de tuin van de kerk voordat het klooster werd gebouwd. Met de sloop van de kerk in 1991 is het historische ensemble verbroken.
Historisch perspectief buitenruimte
Het terrein achter de kerk en het klooster heeft nooit een formele kerk- of kloostertuin gekend. De Finse school stond in de groene ruimte achter de kerk en later is het klooster erbij gebouwd. Met de sloop van de St Josefkerk in 1991 is het ensemble van kerk, begraafplaats, klooster en school tenietgedaan. Het groen hart in de wijk is echter wel gebleven hetzij versnipperd en verwaarloosd.
Een analyse van de huidige situatie laat zien dat het bouwblok, waarbinnen de toekomstige ontwikkeling van de woongemeenschap 't Rondeel zich gaat vestigen, bestaat uit een diverse aaneenschakeling van informele semiopenbare ruimtes waaronder de tuin van de Finse school en de pleinen van de (voormalige) scholen/ buurthuizen.
De bestaande ruimtes zijn van elkaar gescheiden door gemetselde muren en poorten. Op een paar plekken is op creatieve wijze de muur vervangen door een transparantere afscheiding. Het is voor de wijk Tongelre van belang dat de mogelijkheid behouden blijft om in het hart een informeel doorwaadbaar groen milieu te creëren dat recht doet aan de geschiedenis van de plek.
De woongemeenschap 't Rondeel is voornemens om een semiopenbare collectieve tuin te ontwikkelen en te beheren voor haar bewoners. De mogelijkheid voor een doorkoppeling met de andere semi- openbare plekken in het bouwblok wordt opengehouden. Er wordt een nieuw biodivers groen hart gecreëerd waarbij de bestaande bomen zoveel als mogelijk gehandhaafd blijven.
Bebouwing
Het bestaande kloostergebouw verbijzondert zich qua maat en schaal ten opzichte van de grondgebonden woningen aan de Poeijersstraat. Het gebouw oriënteert zich met de kopgevel/ kapel op het pleintje op de hoek van de Poeijersstraat en de Sint Josephlaan waar ook de hoofdentree zich bevindt. Bij de transformatie van het klooster blijft de hoofdentree behouden.
Het voormalige Finse schoolgebouw wordt gesloopt omdat herbestemmen tot woningen of verplaatsen financieel onhaalbaar is gebleken. Het gebouw kent een zeer matige bouwtechnische schil die niet kan voldoen aan de huidige thermische eisen. Bij het onderzoek naar de herbestemming van de Finse School is initiatiefnemer tot de conclusie gekomen dat herbestemming voor wonen geen reële optie is. Isolerende voorzieningen in dit gebouw zijn slecht en om die op een verantwoorde wijze aan te brengen moet nagenoeg het gehele gebouw gesloopt worden. Zo is de begane grondvloer een ongeïsoleerde vloer die op zand gestort is. De gevels zijn nagenoeg niet geïsoleerd en de wanden tussen de lokalen voldoen bij lange na niet aan geluidseisen voor woning scheidende wanden. Daarnaast is de kapconstructie ongeïsoleerd en omdat de spanten op 1,20 uit elkaar liggen niet geschikt om woonfuncties in onder te brengen.
Omdat herbestemming niet mogelijk is, heeft initiatiefnemer contact opgenomen met gemeente Eindhoven om te kijken in hoeverre er mogelijkheden waren om in de nabije omgeving een locatie te vinden voor hergebruik van het gebouw middels een andere functie dan wonen. Er is gekeken in hoeverre verplaatsing van een deel van de bebouwing mogelijk is. Uiteindelijke conclusie is dat dit geen oplossing biedt voor de Finse School. Omdat verplaatsing niet mogelijk is heeft initiatiefnemer besloten om de Finse School circulair te slopen. Daarbij wordt onderzocht welke materialen / onderdelen van de Finse School bruikbaar zijn in de bouw van gemeenschappelijke voorzieningen voor woongroep 't Rondeel.
In de nieuwbouw wordt gerefereerd aan de Finse School door een bebouwing te maken met eenzelfde hoogte als de Finse School. Daarbij is uitgangspunt één bouwlaag met flauw hellende kap.
Elementen van de Finse school worden hergebruikt op het terrein. De bergingen gaan onderdeel uitmaken van een levendige en functionele erfafscheiding op het zuiden met elementen van de Finse school. Bergingen, ontmoetingsplek en pergola wordt een element dat herinnerd aan de geschiedenis van de plek. Dit concept is reeds op het terrein aanwezig en wordt herhaald in de nieuwe situatie.
De twee separate percelen van het klooster en de school worden in deze ontwikkeling samengevoegd waardoor een grote binnentuin ontstaat.
Nieuwe bebouwing met een lage goot en flauwe kap - dat in hoogte herinnert aan de school - wordt hier teruggebouwd in een open haakvorm. De haakvorm pakt het lijnenspel op van de bestaande zijvleugel aan de achterzijde van het klooster en volgt verder de zijdelingse perceelsgrens en die van de achterburen. De haak omsluit daardoor de grote gemeenschappelijke tuin waarin een paar bijzondere bomen staan die op deze manier behouden kunnen. In de noordoostelijke hoek van het perceel wordt de haak opengelaten zodat de mogelijkheid in de toekomst zich voordoet om het gehele gebied tot aan de Paul Krugerlaan en de Bloemfonteinstaat doorwaadbaar te maken en aan te takken op bestaande gangpaden en poorten.
Het resultaat is een eigentijds begijnhof met het klooster als 'anker' aan de straat. Een ensemble van oud (klooster) en nieuw (13 grondgebonden woningen) gesitueerd rondom een grote gemeenschappelijke tuin die door alle bewoners van de woongemeenschap gebruikt kan worden. Alle voordeuren van de hofwoningen zijn gesitueerd aan de tuinzijde waar bewoners elkaar kunnen ontmoeten of (gezamenlijk) activiteiten kunnen ontplooien (o.a. moestuin). De zijvleugel van het klooster wordt als gemeenschappelijke ruimte ingericht en heeft een terras aan de tuin.
Functioneel
In de beoogde situatie blijft het voormalige Sint Jozefklooster behouden. In dit klooster komen 15 woningen. Het gaat om 13 niet-grondgebonden woningen met een gebruiksvloeroppervlak (gbo) variërend van circa 35 m² tot circa 55 m². Binnen het voormalige klooster wordt daarnaast ook nog voorzien in een gemeenschappelijke ruimte van circa 70 m² en een logeerkamer (circa 22 m²). In de kelder van het voormalige klooster worden een aantal bergingen gerealiseerd.
Er worden 13 grondgebonden woningen gebouwd op de plaats waar voorheen de Finse school stond. Het gaat om 9 nul-tredenwoningen en 4 gezinswoningen. De nul-tredenwoningen krijgen een gebruiksoppervlak van circa 70 m². De gezinswoningen krijgen een gebruiksoppervlak variërend van circa 79 m² tot 97 m².
Sfeerimpressie van het getransformeerde klooster (links: achter- en zijgevel vanuit zuidoostelijke richting, rechts: voorgevel vanuit westelijke richting). (Bron: Transformatie Poeijersstraat, VO-302, 16-12-2019, De Loods Architecten).
Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.
Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.
Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, Rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.
Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).
De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuidoost-Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land. Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. Hightech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.
In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieus, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.
Realisatie
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).
- Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
- Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de Rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.
Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. In de volgende subparagraaf wordt hier nader op ingegaan.
3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
De ladder is een motiveringsvereiste voor ruimtelijke plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Het gaat bij de Ladder onder andere om het voorkomen van onnodig ruimtebeslag en het voorkomen van planoverschotten op de (regionale) woningmarkt. De ladder is opgenomen in artikel 3.1.6. lid 2 Bro en luidt:
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplein die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan voorzien'.
De volgende stappen dienen doorlopen te worden:
- Uitgangspunten vaststellen: Wat zal met het bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden. Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
- Afweging locatiekeuze: valt het bestemmingsplan binnen of buiten bestaand stedelijk gebied.
- Beschrijving van de behoefte: voorziet de functie wonen die het plan mogelijk maakt in een behoefte.
Ad. 1 Nieuwe stedelijke ontwikkeling
In artikel 1.1.1 Bro is een stedelijke ontwikkeling als volgt gedefinieerd:
'Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Voor een woningbouwlocatie volgt uit de jurisprudentie dat vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dit plan voorziet in de realisatie van 28 woningen waardoor sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
De ladder is alleen van toepassing op een plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Hiervan is in beginsel alleen sprake als het nieuwe bestemmingsplan meer bebouwing mogelijk maakt. In dit plan worden 15 woningen gerealiseerd in het voormalige klooster en 13 woningen op de plaats van de voormalige 'Finse school'. Per saldo zal er meer bebouwing worden gerealiseerd dan op dit moment aanwezig is. Dit betekent dat dit bestemmingsplan 'Ladderplichtig' is en een beschrijving van de behoefte nodig is.
Ad. 2 Ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied
Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied is vanuit de Ladder extra motivering vereist. Daarom is van belang om te weten of het plangebied binnen of buiten stedelijk gebied is gelegen. In artikel 1.1.1 Bro wordt het stedelijk gebied als volgt gedefinieerd:
'Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Dit plangebied is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied van Eindhoven waardoor geen extra motivering vereist is.
Ad. 3 Beschrijving van de behoefte
Het bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 28 woningen (13 grondgebonden woningen en 15 appartementen) mogelijk.
Het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de beoogde woningbouw op deze locatie betreft gemeente Eindhoven. Hierbij wordt opgemerkt dat in de gehele regio Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) de woningvraag groter is dan de totale harde plancapaciteit. Binnen Eindhoven is er een kwantitatieve behoefte aan zo'n 15.000 woningen in de periode 2019-2023. Het SGE heeft zelfs behoefte aan 27.000 woningen (waaronder de 15.000 woningen van Eindhoven) in de periode 2019 tot en met 2023. Deze kwantitatieve behoefte is ook opgenomen in de Woondeal tussen het ministerie van Binnenlandse Zaken, de provincie Noord-Brabant en SGE (zie paragraaf 3.5.1).
Het SGE heeft de behoefte om tussen 2024 en 2040 tussen de 22.500 en 35.000 woningen te realiseren, waarvan voor Eindhoven tussen de 12.500 en 25.000. Ter onderbouwing gaat het SGE in 2020, in samenwerking met de provincie, de regionale woningbehoefte nader onderzoeken. De uitkomsten hiervan worden gebruikt voor een actualisatie van het woningbouwprogramma vanaf 2024, als onderdeel van het huidige afsprakenkader.
Gelet op het voorgaande passen de 28 woningen ruimschoots binnen de (kwantitatieve) woningbehoefte van gemeente Eindhoven.
3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.
Voor Eindhoven is de 380Kv-hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in het noorden en deels oosten van Eindhoven. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van de Natuurnetwerk Brabant (NNB) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die de NNB vormen worden bij provinciale verordening aangewezen. Daarmee is de NNB een provinciaal belang geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.
Het plangebied is niet gelegen nabij de hoogspanningsleiding of NNB. Het is dan ook niet noodzakelijk om op deze zaken afzonderlijk nader in te gaan. Dit geldt ook voor het luchtvaartterrein, aangezien het plangebied niet gelegen is in het beperkingengebied van de luchthaven.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie
De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer deze in 2021 wordt ingevoerd.
In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat langetermijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
3.3.2 Structuurvisie
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:
- de groenblauwe structuur
- het landelijk gebied
- de stedelijke structuur
- de infrastructuur
In dit geval is het plangebied volledig gelegen binnen de stedelijke structuur. De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.
Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.
Toepassing plangebied
Onderhavig plangebied bevindt zich in binnen het 'Stedelijke concentratiegebied'. Het stedelijk concentratiegebied heeft een bovenlokale opvangtaak voor verstedelijking. De gemeenten maken in regionaal verband en met de provincie afspraken over de verdeling van het verstedelijkingsprogramma in de regionale ruimtelijke overleggen (RRO's). Zorgvuldig ruimtegebruik en toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro) zijn voorwaarden bij het maken van regionale afspraken.
Dit plan maakt de realisatie van 28 woningen mogelijk. Hiervoor wordt enerzijds een voormalig klooster getransformeerd, waarbij 15 appartementen in dit gebouw worden gerealiseerd. Anderzijds wordt een voormalig schoolgebouw gesloopt om plaats te maken voor 13 grondgebonden woningen. Een dergelijke ontwikkeling is een goed voorbeeld van stedelijke inbreiding, waarbij veel aandacht is besteed aan zowel zorgvuldig ruimtegebruik als de ruimtelijke kwaliteit. In de SVRO zijn deze twee aspecten aangemerkt als aandachtspunten voor het stedelijk gebied. De voorgenomen ontwikkeling past dan ook binnen het beleid uit de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening van de provincie Noord-Brabant.
In de SVRO is opgenomen dat het stedelijk concentratiegebied per saldo het migratieoverschot van de hele provincie opvangt. In de RRO's voor wonen vindt regionale afstemming plaats. In paragraaf 3.2.2 is reeds ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.3.3 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Op 25 oktober 2019 hebben Provinciale Staten van Noord-Brabant de 'Interim omgevingsverordening Noord-Brabant' vastgesteld. De Interim omgevingsverordening vervangt een aantal provinciale verordeningen:
- Provinciale milieuverordening
- Verordening natuurbescherming
- Verordening ontgrondingen
- Verordening ruimte
- Verordening water
- Verordening wegen
Om straks als de Omgevingswet in werking treedt echt klaar te zijn, maakt de provincie eerst een Interim omgevingsverordening. Deze Interim omgevingsverordening voegt de bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen. Doordat de Omgevingswet volgens huidige planning pas in 2021 in werking treedt, kan er nog geen invulling worden gegeven aan deze wet.
De interim omgevingsverordening is opgebouwd volgens een doelgroepenbenadering. Dit betekent dat de regels in de Interim omgevingsverordening zijn gegroepeerd in hoofdstukken waarbij de doelgroep van de regel leidend is. Daarbij wordt grofweg onderscheid gemaakt tussen de doelgroepen 'Burgers en bedrijven' (hoofdstuk 2, rechtstreeks werkende regels voor activiteiten), gemeenten (hoofdstuk 3, instructieregels), waterschappen (hoofdstuk 4, instructieregels), gedeputeerde staten (hoofdstuk 5, instructieregels), en faunabeheer en beheer waterwegen (hoofdstuk 7). Voor dit bestemmingsplan zijn vooral de bepalingen uit hoofdstuk 3 van belang.
Instructieregels voor gemeenten: Stedelijke ontwikkeling en mobiliteit
Met dit bestemmingsplan wordt een stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt. In de Interim omgevingsverordening is bepaald dat een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen, binnen 'Stedelijk gebied' dient te liggen. Dat is volgens de kaart 'Instructieregels gemeenten: stedelijke ontwikkeling en erfgoed' het geval, aangezien het gebied binnen 'Concentratiegebied' ligt. In het bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt moet verder onderbouwd worden dat het om een duurzame stedelijke ontwikkeling gaat en dat de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken.
Uitsnede Interim omgevingsverordening kaart 3 'Instructieregels gemeenten: stedelijke ontwikkeling en erfgoed'
In de Interim omgevingsverordening is bepaald dat een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen in ieder geval:
- een goede omgevingskwaliteit bevordert met een veilige en gezonde leefomgeving;
- zorgvuldig ruimtegebruik bevordert, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
- optimaal invulling geeft aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
- rekening houdt met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
- optimaal invulling geeft aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
- bij draagt aan een duurzame, concurrerende economie.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een binnenstedelijke ontwikkeling, waarbij een voormalig klooster wordt getransformeerd naar een woongebouw en het binnenterrein met een voormalig schoolgebouw wordt omgezet naar een nieuw woongebied. Zoals in Hoofdstuk 4 van deze toelichting wordt gemotiveerd, is ter plaatse van het plangebied sprake van een goed woon- en leefklimaat. In paragraaf 4.6 is gemotiveerd op welke wijze duurzaamheid terugkomt in het bouwproces en energiebesparing en -voorziening. De regels van het bestemmingsplan staan voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie toe. Duurzaamheid in het kader van de thema's mobiliteit en waterhuishouding wordt gemotiveerd in respectievelijk paragraaf 3.7 en Hoofdstuk 5. In paragraaf 3.2.2 en paragraaf 3.5 is gemotiveerd dat de ontwikkeling voorziet in zowel een kwantitatieve als kwalitatieve woningbehoefte die bovendien past binnen de regionaal gemaakte woningbouwafspraken. Gelet op het voorgaande wordt aan alle voorwaarden voor een duurzame stedelijke ontwikkeling voldaan.
Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies
In paragraaf 3.1.2 van de regels van de interim omgevingsverordening zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot de evenwichtige toedeling van functies. In de verordening is bepaald dat een bepaalde bestemming pas aan gronden mag worden toegekend als sprake is van een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Daarbij moet rekening worden gehouden met een zorgvuldig ruimtegebruik, de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering, en meerwaardecreatie.
Van zorgvuldig ruimtegebruik is in dit geval duidelijk sprake. De ontwikkeling voorziet in de transformatie van een bestaand bouwperceel binnen bestaand stedelijk gebied. Zoals in paragraaf 3.2.2 te zien is, is daarbij toepassing gegeven aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Bij de lagenbenadering komen de volgende lagen en thema's aan de orde:
- de ondergrond, zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden;
- de netwerklaag, zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer.
- de bovenste laag zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu.
Al deze aspecten komen terug in deze toelichting bij het bestemmingsplan. In het kort kan voor al deze aspecten geconcludeerd worden dat het plan voorziet in een duurzame ontwikkeling, waarbij voldoende rekening is gehouden met de verschillende (thema's binnen de) lagen. Geconcludeerd kan worden dat er geen belemmeringen voor dit plan zijn en dat het plan voorziet in een veilig en goed woon- en leefklimaat.
Gemeente Eindhoven vindt het belangrijk dat een bestemmingsplan niet alleen zorgdraagt voor de ontwikkeling zelf die met het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, maar dat het plan ook bijdraagt aan andere doelen. Met name mobiliteit, groen en water (klimaatadaptatie) en duurzaamheid in het algemeen zijn thema's die veel aandacht dienen te krijgen binnen nieuwe ontwikkeling in Eindhoven. Dat is ook bij dit plan gebeurt. Door te voldoen aan de beleidskaders die gemeente Eindhoven voor deze thema's heeft gesteld, is de meerwaardecreatie aangetoond.
Overige rechtstreekswerkende- of instructieregels zijn voor dit plan niet relevant. Gelet op het voorgaande past de ontwikkeling binnen de regels van de Interim omgevingsverordening.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Interimstructuurvisie 2009
In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.
Gebruik van de ruimte
De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik. Onderhavig plangebied is op de op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie aangeduid als wonen. Deze gronden zijn primair bedoeld voor wonen, inclusief alle afgeleide wijk- en buurtgerichte functies op het gebied van (middelbaar-/ basis-) onderwijs, zorg, opvang, cultuur, religieuze voorzieningen, ontspanning en vrije tijd, groen (o.a. buurt- en wijkparken, sportfaciliteiten en -velden, buurtontmoetingsruimten), detailhandel en werken (woonwerkcombinaties en kleine bedrijven met milieucategorie 1, 2 en gedeeltelijk 3). Deze functies zijn noodzakelijk voor het functioneren van een gebied als woongebied. Zij vallen dus onder deze definitie en worden niet afzonderlijk in beeld gebracht, mede omdat hun ruimtebeslag relatief beperkt is. Onderhavige ontwikkeling voorziet in een woonfunctie en is daarmee dan ook in overeenstemming met de Interimstructuurvisie.
Interimstructuurvisie Eindhoven, 2009: Gebruik van de ruimte (plangebied blauw omcirkeld)
3.5 Volkshuisvesting
3.5.1 Regionaal beleid
Het bestemmingsplan maakt maximaal 28 woningen mogelijk. Het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de beoogde woningbouw op deze locatie betreft gemeente Eindhoven. Hierbij wordt opgemerkt dat in de gehele regio Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) de woningvraag groter is dan de totale harde plancapaciteit.
Voor de behoefte aan woningen, zowel naar kwantiteit als naar kwaliteit, baseren we ons op het onderzoek "Marktmechanismen op de Eindhovense woningmarkt" van Companen. De woningbehoefte voor Eindhoven is voor de periode 2019 t/m 2023 berekend op 15.000 woningen. Deze kwantitatieve behoefte van 15.000 woningen voor de periode 2019 t/m 2023 is ook opgenomen in de Woondeal.
Op 7 maart 2019 hebben de minister van Binnenlandse Zaken (BZK), de provincie Noord-Brabant en het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) de Woondeal ondertekend. Met de ondertekening van de Woondeal zetten partijen zich in om de woonopgave in deze regio aan te pakken.
De Woondeal helpt de gewenste versnelling van de woonopgave in Eindhoven en de andere acht gemeenten binnen het SGE te realiseren: meer woningen, op de juiste locatie en voor de goede doelgroep. De versnelling moet in de periode tot 2024 zo'n 27.000 woningen opleveren. Dit komt in Eindhoven neer op een forse versnelling van de jaarlijkse woningbouwproductie naar ongeveer 3.000 woningen gemiddeld per jaar. De Woondeal gaat daarnaast ook over de werking van de woningmarkt (met name op het gebied van regelgeving), de plancapaciteit (de periode tot 2040) en integrale gebiedsontwikkeling in Eindhoven. De Woondeal is een eerste stap van een langjarig partnerschap met de betrokken partijen.
Versnellen woningbouwproductie
Het SGE heeft behoefte aan 27.000 woningen in de periode 2019 tot en met 2023. Deze behoefteraming geldt als richtinggevend bij de versnelling van de woningbouwproductie. De minister, de provincie en het SGE hebben hierover het volgende afgesproken in de Woondeal:
- Het zwaartepunt voor het realiseren van groen-stedelijke woonmilieus ligt - zoals vastgelegd in het Afsprakenkader Wonen SGE 2017 - in de negen prioritaire locaties: Aarle, Brandevoort, Blixembosch, Ekenrooi Zuid, Nuenen West, Meerhoven, Tongelrese Akkers, Waalre Noord en Zilverackers. De minister, de provincie en het SGE volgen de ontwikkeling van deze locaties als geheel op het gebied van aantallen en exploitatie. Het zwaartepunt voor het realiseren van centrum-stedelijke woonmilieus ligt in Eindhoven binnen de Ring (waaronder het centrumgebied met dit plan).
- Onderzoek toont aan dat de woningbehoefte in Eindhoven de komende vijf jaar ca. 15.000 woningen bedraagt (als onderdeel van het totaal van 27.000 voor het SGE). Dit vraagt een forse versnelling van de jaarlijkse woningbouw-productie naar ca. 3.000 woningen gemiddeld per jaar.
- De minister, de provincie en het SGE onderzoeken of de versnelling kan worden uitgevoerd binnen de bestaande mogelijkheden. Indien aanpassingen nodig zijn in bijvoorbeeld provinciale beleidskaders, regelgeving of instrumenten, dan spannen de provincie en het SGE zich gezamenlijk in om deze wijzigingen door te voeren. De minister spant zich in om, indien nodig, het toepassen van bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte mogelijk te maken.
Monitoren van de woningbouwplanning en -programmering
De woningmarkt is per definitie - en zeker voor de middellange en langere termijn - omkleed met de nodige onzekerheden, samenhangend bijvoorbeeld met (veranderende) demografische, economische en sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen. Om hier goed op in te kunnen spelen is in 2019 door het SGE en de provincie een monitoringssysteem ingericht op basis waarvan jaarlijks afspraken worden gemaakt over de woningbouwplanning en -programmering in het SGE. De richtinggevende principes uit de Brabantse Agenda Wonen en de principes uit het Afsprakenkader Wonen 2017 zijn hierbij leidraad. Uitgangspunt is te voorzien in een realistisch, flexibel planaanbod op basis waarvan woningbouwlocaties versneld en vraaggericht worden ontwikkeld. Doel van de monitoring is om steeds een actueel, gezamenlijk beeld te hebben van wat er speelt op de regionale woningmarkt, waar knelpunten zijn of dreigen en welke strategieën moeten worden ingezet om de voortgang van de woningbouwproductie te bevorderen.
Afspraken in Woondeal over voldoende plancapaciteit
Plancapaciteit
Het SGE heeft de behoefte om tussen 2024 en 2040 tussen de 22.500 en 35.000 woningen te realiseren, waarvan voor Eindhoven tussen de 12.500 en 25.000. Om deze productie mogelijk te maken is ook hier bovenstaande formulering onder punt c. van toepassing. Ter onderbouwing gaat het SGE in 2020, in samenwerking met de provincie, de regionale woningbehoefte nader onderzoeken. De uitkomsten hiervan worden gebruikt voor een actualisatie van het woningbouwprogramma vanaf 2024, als onderdeel van het huidige Afsprakenkader.
Monitoren
Op basis van het bovengenoemde monitoringssysteem bespreken de minister, Eindhoven, de provincie en het SGE jaarlijks de ontwikkeling van de feitelijke woningbouwproductie en de woningbehoefte, zowel kwantitatief als kwalitatief, evenals de (harde en zachte) plancapaciteit, met specifieke aandacht voor de betaalbaarheid. Indien nodig wordt op basis van deze monitoring extra inzet gepleegd.
Conclusie
Deze ontwikkeling voorziet in de realisatie van 28 woningen. Dit past binnen de kwantitatieve prognose voor Eindhoven. Bovendien is de locatie gelegen binnen het 'bestaand stedelijk gebied' zoals aangegeven in de provinciale Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Daarmee past het binnen de regionale afspraken voor woningbouwontwikkelingen.
3.5.2 Lokaal beleid
Woonvisie
De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee maken we de richting waarin we ons willen ontwikkelen duidelijk aan de stad, haar bewoners en alle partijen die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad.
Ambitieuze stad
Eindhoven groeit en dat creëert een nieuwe vraag naar wonen. Eindhoven wil verder verstedelijken. Onder stedelijkheid verstaan we een gemengde en gevarieerde omgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En een stad die tegelijk ook groen en gemoedelijk blijft.
We staan voor de unieke kans om de stad als geheel, en het gebied binnen de Rondweg in het bijzonder, de komende jaren te laten groeien. We verwachten dat het inwonersaantal van Eindhoven de komende 10 jaar fors zal toenemen, harder dan de prognoses nu voorspellen. De bijzondere bevolkingsopbouw van Eindhoven (een relatief jonge bevolking) draagt daaraan bij. Die groei moet ook op het vlak van wonen gefaciliteerd worden.
Tot 2030 willen we minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen de Rondweg realiseren. Voor het gebied binnen de Rondweg staan met projecten als Strijp S, Stations- omgeving, NRE en Philips Lighting in deze periode al circa 5.000 nieuwe woningen in de planning. Daarnaast is de wens dat boven winkels wooneenheden worden gerealiseerd en kantoren worden omgebouwd tot woningen. Hierin is de markt aan zet.
Eindhoven formuleert in deze Woonvisie geen concreet woningbouwprogramma, gegoten in cijfers en categorieën. Dat zou niet passen bij de rol van een gemeente anno 2015. We willen ruimte geven aan de markt om gewenste ontwikkelingen te realiseren. Zonder op voorhand aan te geven wat-waar-wanneer gebouwd moet worden. Dat doen we door gebruik te maken van een model voor de onderbouwing van de wenselijkheid van nieuwe initiatieven. Daarin vragen we van initiatiefnemers (projectontwikkelaars, corporaties, gemeentelijke grondexploitaties) om in te gaan op een aantal punten zoals bijvoorbeeld het marktsegment, het woonmilieu en de periode van oplevering.
Solidaire stad
Wij willen dat Eindhoven een samenleving is, waarvan iedereen onderdeel is. De meeste inwoners kunnen zelfstandig hun plaats vinden in die samenleving, sommigen hebben een steuntje in de rug nodig. We zorgen dat er voor hen een vangnet is.
We hebben oog voor mensen in lastige situaties: asielzoekers, daklozen, mensen in psychische nood en ex-gedetineerden. Door de decentralisatie in de zorg moeten meer mensen met een beperking een plek in de wijk vinden. De vergrijzing zet de komende jaren stevig door. Veel ouderen, met of zonder zorgvraag, zullen langer thuis blijven wonen. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie in bepaalde wijken is ongewenst.
De sociale woningvoorraad is onderdeel van de sociale basisinfrastructuur. In theorie is in Eindhoven de sociale woningvoorraad in balans met de doelgroep. Twee ontwikkelingen vragen echter om aandacht: de samenstelling van de sociale woningvoorraad en de positie van de 13.500 huishoudens met een middeninkomen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe woningwet 2015 moeten woningcorporaties hun woningen 'passend toewijzen'. Minimaal 80% van de vrijkomende sociale huurwoningen moet aan huishoudens met een laag inkomen worden toegewezen. Daarnaast is er ruimte om 10% van de woningen toe te wijzen aan huishoudens met een middeninkomen. De resterende 10% sociale huurwoningen mogen woningcorporaties vrij toewijzen, maar daarbij moeten zij wel voorrang geven aan mensen die door bijvoorbeeld fysieke of psychische beperkingen moeilijk aan voor hen passende huisvesting kunnen komen.
Het aantal eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens groeit. Dit betekent een grote uitdaging. Niet alleen in woonwensen maar ook in betaalbaarheid, want alleen wonen is relatief duur. We zetten in op transformatie en ander gebruik. Bij de transformatie van grotere kantoren, zorg- en onderwijsgebouwen kunnen (collectief) particulier opdrachtgeverschap en nieuwe woonconcepten een oplossing bieden. Ook het gebruik van eengezinswoningen door bijvoorbeeld twee eenpersoonshuishoudens, met name in het gebied buiten de Rondweg, behoort tot de mogelijkheden.
Innovatieve stad
We gaan partijen uitdagen om klantgeoriënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. En ook in de aanpak van de bestaande voorraad en in de transformatie van kantoren en zorggebouwen is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen.
Een andere ontwikkeling is het zogenaamde flexwonen. Tot voor kort kende de woningmarkt een vrij overzichtelijk aanbod: koop- of huurwoningen, zelfstandige of onzelfstandige woonruimten, grondgebonden woningen of appartementen. Maar de vraagkant is de afgelopen jaren sterk veranderd. Er komen steeds meer groepen die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte. Denk bijvoorbeeld aan studenten, expats, arbeidsmigranten, mensen die een echtscheiding achter de rug hebben, ex-gedetineerden en mensen die uit een opvangvoorziening komen. Deze mensen zijn op zoek naar goede tijdelijke huisvesting, met passende voorzieningen, die snel beschikbaar is en tegen een prijs die past bij hun budget. Dit flexwonen wordt een belangrijke nieuwe woonvorm in Eindhoven. Het biedt tevens kansen voor de transformatie van leegstaand vastgoed.
Verder willen we in de koopsector dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door het stimuleren (collectief) particulier opdrachtgeverschap. En we willen dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor de huishoudens met een hoger inkomen. Ook in de huursector is er sinds de herziening van de Woningwet meer aandacht voor mede-eigendom en zelfbeheer, bijvoorbeeld via het model van wooncoöperaties. Wooncoöperaties zijn een soort tussenvorm van huur en koop. Samen met de corporaties willen we de vraag naar deze eigendoms- en beheervorm en de mogelijkheden in Eindhoven onderzoeken.
3.5.3 Kamerverhuur en woningsplitsing
Op 12 juni 2018 heeft de gemeenteraad het paraplubestemmingsplan 'parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing' vastgesteld. Tot het moment van inwerkingtreding van dit paraplubestemmingsplan, werd via de huisvestingsverordening voorkomen dat woningen zonder vergunning werden gesplitst, omgezet, onttrokken en samengevoegd. Hoewel kamerverhuur en woningsplitsing verschillend zijn en andere toetsingskaders kennen, hebben beiden wel een zelfde soort ruimtelijk effect op de omgeving en is het wenselijk om deze initiatieven soortgelijk te reguleren in bestemmingsplannen. Door de regeling in het paraplubestemmingsplan wordt kamerverhuur en woningsplitsing voortaan via één vergunning (omgevingsvergunning) geregeld. Deze regeling moet in opvolgende bestemmingsplannen zoals het onderhavige worden overgenomen om geldend te blijven voor het betreffende plangebied. Om die reden is de regeling uit dit paraplubestemmingsplan in dit bestemmingsplan overgenomen.
3.5.4 Woningbehoefte
Kwalitatieve behoefte
Uit het meest recente regionaal woningmarktonderzoek (2018) blijkt dat er nog een grote behoefte is aan sociale huurwoningen. In het huursegment zijn de grootste tekorten in de betaalbare huurprijsklasse (€418 tot €711). In absolute zin is dit het grootste theoretische tekort in alle prijsklassen van zowel huur als koop. Daarnaast blijkt uit dit onderzoek dat een theoretisch tekort aan appartementen in alle subregio's zichtbaar is. In Eindhoven is het theoretisch tekort aan appartementen groter.
Binnen het plangebied zijn maximaal 28 woningen toegestaan. Het gaat om 15 appartementen met een gebruiksvloeroppervlak variërend van circa 35 m² tot 55 m², 9 nul-tredenwoningen (ongeveer 70 m²) en 4 gezinswoningen (ongeveer 80 tot 100 m²). Gelet op het bovenstaande passen de 15 appartementen in ieder geval binnen de kwalitatieve behoefte van de huidige (regionale) woningmarkt. Ook de grondgebonden woningen dragen bij aan het belang voor de regio om de groei van de bevolking op te kunnen vangen. In de Visie op Wonen geeft Stedelijk Gebied Eindhoven aan dat ze wil inzetten op het aantrekken van instromers en dat ze tevens starters en doorstromers wil vasthouden voor de regio. De gezinswoningen kunnen interessant zijn voor met name starters of doorstromers. De nul-tredenwoningen zijn vooral interessant voor senioren, maar ook voor andere doelgroepen. Bovendien kan door nul-tredenwoningen te bouwen een verdere doorstroom op gang worden gebracht, doordat senioren een gezinswoning verruilen voor een nul-tredenwoning en daardoor de gezinswoning voor starters of doorstromers op de markt komt.
Gelet op het voorgaande voorziet dit plan dan ook in een deel van de (kwalitatieve) woningbehoefte.
Kwantitatieve behoefte
Uit het bovenstaande en paragrafen 3.2.2 en 3.5.1 blijkt dat ook kwantitatief voldoende ruimte is om deze woningen te realiseren.
Deze ontwikkeling voorziet zowel in een kwalitatieve behoefte als kwantitatieve behoefte. Daarnaast sluit dit plan aan bij de gemeentelijke woonvisie.
3.6 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden
3.6.1 Archeologie
Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard. Het Verdrag van Valletta is doorvertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente bevoegd gezag op het gebied van archeologie. Sinds 1 januari 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd (voortgekomen uit de Modernisering van de Monumentenzorg (MoMo)). Vanaf die tijd moeten gemeenten in hun bestemmingsplannen ook rekening houden met bovengrondse cultuurhistorische waarden (historische (steden)bouw en historisch landschap).
Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. In de Erfgoedwet is vastgelegd wat onder cultureel erfgoed wordt verstaan. De onderdelen van de Monumentenwet 1988 die over de omgang met cultureel erfgoed in de fysiek leefomgeving gaan, komen in de Omgevingswet. Voor een aantal onderdelen (onder andere bestemmingsplannen) is een overgangsregeling opgenomen in de Erfgoedwet voor de periode tot inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012', dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise.
De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd. Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.
De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.
Uitsnede archeologische waardenkaart (plangebied blauw omcirkeld)
Zoals op de archeologische waardenkaart van de gemeente Eindhoven is te zien is het plangebied niet aangeduid als een archeologisch waardevol of verwachtingsgebied of als een gebied dat op de landelijke Archeologische Monumentenkaart voorkomt. Het gebied is echter ook niet aangeduid als archeologisch onderzocht gebied. Dat betekent dat het gebied te typeren is als een gebied van Categorie V. Een dergelijk terrein heeft een lage of geen archeologische verwachting. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is in deze gebieden niet noodzakelijk, tenzij het gaat om een MER-plichtig project of een project dat onder de Tracéwet valt. Van een dergelijk project is in dit geval geen sprake. Een archeologisch onderzoek kan dan ook achterwege blijven.
Wel geldt ten aanzien van archeologie een meldingsplicht voor archeologische toevalvondsten. Mochten tijdens werkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen dan dienen deze (op grond van de meldingsplicht in art. 5.10 van de Erfgoedwet 2016) direct gemeld te worden aan de Minister van OCW en de Afdeling Omgevingskwaliteit van de gemeente Eindhoven. Vervolgens zal bepaald worden of en zo ja welke aanvullende maatregelen getroffen worden.
3.6.2 Cultuurhistorie
Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.
Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Eindhoven (plangebied blauw omcirkeld)
Hierboven is een uitsnede van de cultuurhistorische waardenkaart van gemeente Eindhoven opgenomen. Zoals op deze afbeelding te zien is, ligt het plangebied binnen de historisch stedenbouwkundige structuur de Doornakkers/ Lakerlopen. De wijk Doornakkers is grotendeels na de tweede wereldoorlog tot stand gekomen op basis van het vooroorlogse uitbreidingsplan uit 1930 van de grondlegger van de planologie J.M. de Casseres. Tot die tijd was het agrarisch gebied. De structuur van de wijk volgt nog de vooroorlogse opzet van de tuinwijk. Het zeer groene karakter van deze wijk is daarmee een belangrijke kwaliteit. Twee opvallend brede lanen vormen de centrale as van de wijk: de Paul Krugerlaan/Jan van Riebeecklaan en de St. Josephlaan. Dwars op deze lanen lopen parallelle zijstraten in noord-zuid richting. De bebouwing bestaat hoofdzakelijk uit sobere wederopbouwarchitectuur. In het noorden van de wijk zijn in 1949 zgn. Oostenrijkse woningen gebouwd. De wijk kenmerkt zich op een uitzonderlijke manier door een groot aantal bijzonder gebouw(complex)en die typerend zijn voor de (vroege) wederopbouwperiode. Samen met de groene en heldere opzet van de wijk kennen deze objecten belangrijke historische waarden.
Aan de hierboven omschreven hoofdstructuur bevinden zich gebouwen en ensembles die in hun maat, schaal, positionering en in hun architectonische verschijningsvorm deze hoofdstructuur benadrukken. Daartoe behoren ook het voormalige klooster (Poeijersstraat 71) en de Finse school (Poeijersstraat 69). Andere voor dit plan relevante gebouwen in de directe omgeving zijn de voormalige schoolgebouwen Paul Krügerlaan 55 en Bloemfonteinstraat 62 en de woon/winkelgebouwen (typisch fenomeen Doornakkers) Paul Krügerlaan 73-83.
Het voormalige klooster aan de Poeijerstraat 71 ondersteunt de hoofdstructuur, maar kent aanvullend een zeer hoge waarde in zijn architectonische verschijningsvorm en cultuurhistorisch belang. Naast het cultuurhistorisch onderzoek naar Doornakkers heeft eerder onderzoek naar religieus erfgoed in Eindhoven uitgewezen dat het pand een hoge cultuurhistorische en monumentale waarde heeft. Om die reden heeft het pand een aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' gekregen op de verbeelding. Aan deze aanduiding is een sloopvergunningsstelsel gekoppeld en een regeling ten behoeve van het wijzigen van de gevels.
Gelet op de positionering direct aan de weg en hierdoor het bepalen van het straatbeeld is ervoor gekozen om het voormalige klooster in zijn huidige vorm te behouden en inpandig naar een woongebouw te transformeren. Het gebouw oriënteert zich met de kopgevel/ kapel op het pleintje op de hoek van de Poeijersstraat en de Sint Josephlaan waar ook de hoofdentree zich bevindt. Bij de transformatie van het klooster blijft de hoofdentree behouden.
Het voormalige Finse schoolgebouw wordt gesloopt omdat herbestemmen tot woningen of verplaatsen financieel onhaalbaar is gebleken. Het gebouw kent een zeer matige bouwtechnische schil die niet kan voldoen aan de huidige thermische eisen.
Bij het onderzoek naar de herbestemming van de Finse School is initiatiefnemer tot de conclusie gekomen dat herbestemming voor wonen geen reële optie is. Isolerende voorzieningen in dit gebouw zijn slecht en om die op een verantwoorde wijze aan te brengen moet nagenoeg het gehele gebouw gesloopt worden. Zo is de begane grondvloer een ongeïsoleerde vloer die op zand gestort is. De gevels zijn nagenoeg niet geïsoleerd en de wanden tussen de lokalen voldoen bij lange na niet aan geluidseisen voor woning scheidende wanden. Daarnaast is de kapconstructie ongeïsoleerd en omdat de spanten op 1,20 uit elkaar liggen niet geschikt om woonfuncties in onder te brengen.
Omdat herbestemming niet mogelijk is, heeft initiatiefnemer contact opgenomen met gemeente Eindhoven om te kijken in hoeverre er mogelijkheden waren om in de nabije omgeving een locatie te vinden voor hergebruik van het gebouw middels een andere functie dan wonen. Er is gekeken in hoeverre verplaatsing van een deel van de bebouwing mogelijk is. Uiteindelijke conclusie is dat dit geen oplossing biedt voor de Finse School. Omdat verplaatsing niet mogelijk is heeft initiatiefnemer besloten om de Finse School circulair te slopen. Daarbij wordt onderzocht welke materialen / onderdelen van de Finse School bruikbaar zijn in de bouw van gemeenschappelijke voorzieningen voor woongroep 't Rondeel.
In de nieuwbouw wordt gerefereerd aan de Finse School door een bebouwing te maken met eenzelfde hoogte als de Finse School. Daarbij is uitgangspunt één bouwlaag met flauw hellende kap. Verder worden elementen van de Finse school hergebruikt op het terrein. De bergingen gaan onderdeel uitmaken van een levendige en functionele erfafscheiding op het zuiden met elementen van de Finse school. Bergingen, ontmoetingsplek en pergola wordt een element dat herinnerd aan de geschiedenis van de plek. Dit concept is reeds op het terrein aanwezig en wordt herhaald in de nieuwe situatie.
Conclusie
Vanwege de karakteristieke verschijningsvorm en plaats direct aan de weg en midden in de wijk, is ervoor gekozen het voormalige klooster te behouden. Ter bescherming van het gebouw is op de verbeelding de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' opgenomen waaraan bouwregels zijn gekoppeld in het belang van het behoud van het pand.
Gelet op de bouwkundige staat van de Finse school is herbestemming geen reële optie gebleken. Ook verplaatsing van de Finse school was niet reëel. Om toch recht te doen aan de cultuurhistorische waarden van dit gebouw is bij het ontwerp van de nieuwe gebouwen op dit terrein en de openbare ruimte rekening gehouden met karakteristieken van de Finse school. Bovendien wordt het gebouw circulair gesloopt en delen ervan opnieuw toegepast bij de bergingen in het plangebied.
3.7 Verkeer En Parkeren
De mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is het verkeersbeleid voor de komende decennia (planhorizon 2040) vastgelegd. Deze visie vormt het bestuurlijke beleidskader voor alle verkeers- en mobiliteitsopgaven. In de volgende paragrafen zijn de essentiële elementen voor het plangebied beschreven.
Autoverkeer
De wegencategorisering is in Eindhoven op Weg geactualiseerd. Er is een nieuwe tussencategorie opgenomen ten opzichte van de vorige wegencategorisering: de zogenaamde 'wijk- en buurtontsluitingsweg'.
Het plangebied wordt ontsloten via de erftoegangsweg Poeijersstraat. Vervolgens zal ontsluiting vooral plaatsvinden via de erftoegangswegen St. Josephlaan en Hercules Segherslaan richting de gebiedsontsluitingsweg Jeroen Boschlaan (Ring) of in noordelijke richting via de Poeijersstraat richting de wijk- en buurtontsluitingsweg Tongelresestraat en de gebiedsontsluitingsweg Jeroen Boschlaan (Ring).
Fietsverkeer
De gemeente Eindhoven wil het gebruik van de fiets stimuleren. In de mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is een fietsnetwerk opgenomen dat bestaat drie soorten fietsroutes. In volgorde van belangrijkheid; snelfietsroutes, primaire fietsroutes en secundaire fietsroutes.
De St. Josephlaan direct ten zuiden van het plangebied is in de visie Eindhoven op weg aangemerkt als een secundaire fietsroute. Via deze route is de Ring te bereiken, die is aangemerkt als primaire fietsroute. Verder ten zuiden van het plangebied loopt parallel aan het Eindhoven kanaal de snelfietsroute Oirschot - Helmond. Ten noorden van het plangebied ligt de snelfietsroute Veldhoven - Nuenen. Aangezien beide snelfietsroutes 400 - 700 meter van het plangebied liggen kan het plangebied goed ontsloten worden voor fietsverkeer.
Openbaar vervoer
Eindhoven op Weg gaat uit van twee netwerken voor het openbaar vervoer: een Hoogwaardig Openbaar Vervoer netwerk (HOV-netwerk) en een netwerk van ontsluitende buslijnen.
Het plangebied ligt niet in de buurt van het HOV-netwerk of het station van Eindhoven. Direct ten zuiden van het plangebied loopt ter plaatse van de St. Josephlaan wel een lokale buslijn. De bushaltes bevinden zich nabij de kruising St. Josephlaan / Poeijersstraat. Zodoende is het plangebied goed ontsloten via het OV-netwerk.
Autoparkeren
De ruimte in de stad is beperkt en kostbaar. De gemeente moet dan ook de schaarse ruimte efficiënt gebruiken. Daarom worden bij een bouwplan eisen aan het aantal te realiseren parkeerplaatsen gesteld. Daarbij dienen de parkeernormen uit de Nota Parkeernormen 2019 gehanteerd te worden.
De parkeernormen uit 2016 zijn geactualiseerd, maar wel met voorwaarden om parkeeroverlast in woonwijken te voorkomen. Flexibele parkeernormen maken ontwikkelingen mogelijk die goed zijn voor de stad. Ook is het wenselijk dat er niet meer parkeerplekken worden gerealiseerd in de stad dan nodig. Dan blijft er meer ruimte over voor bijvoorbeeld groen of recreatie. Tot slot wordt duurzame mobiliteit gestimuleerd, dus meer lopen, fietsen en openbaar vervoer-gebruik. Ontwikkelingen op locaties die goed bereikbaar zijn per openbaar vervoer, die goede voorzieningen hebben voor fietsers en bijvoorbeeld deelauto's aanbieden, hebben minder ruimte nodig voor parkeren. Dat betekent ook dat bewoners op zo'n nieuwe locatie geen recht hebben op een gemeentelijke parkeervergunning of bezoekersregeling indien betaald parkeren wordt ingevoerd. Zo wordt meer mogelijk gemaakt en wordt gezorgd voor een goede leefbaarheid in wijken en buurten.
Planvoornemen
Dit bestemmingsplan voorziet in een ontwikkeling waarbij het voormalige aan de Poeijersstraat een herbestemming krijgt met 15 wooneenheden in combinatie van 13 nieuwbouwwoningen op het binnenterrein waar nu nog de Finse school staat. Met behulp van de rekentool van gemeente Eindhoven is de parkeerbehoefte bepaald (zie Bijlage 1). Daaruit blijkt een parkeerbehoefte van 29 parkeerplaatsen.
De bewonersgroep 't Rondeel is bezig om gezamenlijk gebruik te gaan maken van deelauto's. In de rekentool is rekening gehouden met twee deelauto's, wat een reductie van acht parkeerplaatsen oplevert. 21 parkeerplaatsen zullen op eigen terrein moeten worden gerealiseerd. Hiervoor wordt het parkeerterrein van het direct naastgelegen complex aan de St. Josephlaan gebruik. Dit parkeerterrein is namelijk in eigendom van initiatiefnemer en uit het bijgevoegde parkeeronderzoek (zie Bijlage 2) blijkt dat dit terrein maar beperkt gebruikt wordt. Op deze manier wordt het binnenterrein van het plangebied vrij gehouden om zo groen mogelijk uit te voeren. Hoewel parkeren dus niet binnen het plangebied zelf plaatsvindt, is er wel sprake van parkeren op eigen terrein in die zin dat het parkeerterrein waarvan gebruik wordt gemaakt in eigendom van initiatiefnemer is en geen gebruik wordt gemaakt van parkeren in de openbare ruimte (op gemeentegrond / openbare weg of parkeerplaatsen). De parkeerplaatsen liggen binnen een acceptabele loopafstand, waardoor de ontwikkeling niet tot parkeeroverlast in de omgeving zal leiden.
POET (parkeren op eigen terrein)
Elk bestaand adres of een nieuw adres waar een bouwvergunning is afgegeven na 2016 met een auto- en/of fietsparkeeroplossing komt in het POET-overzicht (parkeren op eigen terrein). Adressen uit dit overzicht kunnen geen (nieuwe) parkeervergunning aanvragen en hebben geen recht op een bezoekersregeling binnen betaald parkeergebieden. Bestaande parkeervergunningen worden niet meer verlengd. Bij deze adressen zijn er voldoende parkeerplaatsen op eigen of andermans terrein of zijn er andere parkeeroplossingen aanwezig, zoals bijvoorbeeld deelauto's voor bewoners. Gemeente Eindhoven zal dit ontwikkelplan opnemen in het POET-overzicht. De ontwikkelaar is verantwoordelijk voor de communicatie richting de eindgebruiker.
Fietsparkeren
Naast gezamenlijk gebruik van deelauto's wordt bij deze ontwikkeling zo veel mogelijk ingezet op het gebruik van de (elektrische) fiets. Om dit te faciliteren zal een gezamenlijke fietsenstalling voor bewoners van het voormalige klooster worden gerealiseerd. Uit de Rekentool voor parkeren (zie Bijlage 1) blijkt voor deze ontwikkeling een behoefte aan 92 fietsparkeerplaatsen. Voor de grondgebonden woningen zal gelegenheid zijn voor parkeren van fietsen in een eigen berging. Voor de niet grondgebonden woningen zal een gezamenlijke fietsenberging worden gerealiseerd van minimaal 30 fietsparkeerplaatsen (15 kleine eenheden á 2 fietsparkeerplaatsen). Voor bezoekers is er voldoende ruimte aanwezig op eigen terrein om fietsbeugels te plaatsen. Nadere invulling daarvan volgt later in planuitwerking.
3.8 Groen
3.8.1 Groenbeleidsplan
Begin 2017 is een actualisatie van het Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is, welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. Het groenbeleidsplan heeft als doel het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies. Hiermee levert de toepassing van het groenbeleid een wezenlijke bijdrage aan een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving als karakteristieke kwaliteit van Eindhoven. Een omgeving die leefbaar en klimaatadaptief is en een volwaardig vestigingsklimaat biedt voor Brainport.
Het groenbeleid sluit aan op de geomorfologische structuur van de stad: de structuur van dekzandruggen en beken (Dommel en Gender) die Eindhoven hebben gevormd. Op basis van de tuinstad gedachte is bij de verdere ontwikkeling van Eindhoven sterk ingezet op het behoud van de groene ruimten tussen de voormalige dorpen. Genneper Parken (tussen Stratum en Gestel), Brainport Park (tussen Strijp en Woensel) en De Karpen (tussen Woensel en Tongelre) vormen nog altijd imposante, groene wiggen, die tot diep in de stad reiken. Het behoud van de robuuste groenstructuur, die vanuit het buitengebied, via de wiggen tot aan de bomen bij de voordeur reikt, is een belangrijk uitgangspunt van het groenbeleidsplan.
Het Groenbeleidsplan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.
In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen. Dit plangebied is geheel gelegen binnen de strategie 'Stad, rood beeldbepalend'.
Strategie: Stad, rood beeldbepalend
In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud van de bestaande structuur, kwaliteit, identiteit en functionaliteit. Uiteindelijk moet het groen in deze meer stenige gebieden omspoeld zijn door grotere groenstructuren die deel uitmaken van de groene dooradering die op de groene wiggen aansluit. Binnen de aangeduide groenarme buurten wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal. Het plangebied is tevens aangeduid als groenarme buurt.
Uitsnede ruimtelijke strategieën Groenbeleidsplan 2017 (plangebied blauw omcirkeld)
De beoogde bebouwing wordt gerealiseerd in een groene setting. De grondgebonden woningen worden gerealiseerd in de vorm van een hofje. Het groen komt voornamelijk tot uiting in het begijnhof en de kloostertuin.
Ingevolge het Groenbeleidsplan wordt gestreefd naar toevoeging van minimaal 4 m² en bij voorkeur 8 m² groen per nieuw te bouwen woning. In groenarme gebieden zoals de omgeving van het plangebied moet worden uitgegaan van ten minste 8 m² per woning.
Het klooster moet in de huidige situatie worden aangemerkt als één woonadres, waardoor het plan 27 woningen toevoegt. Dat betekent dat er binnen het plangebied gestreefd moet worden naar toevoeging van 216 m² (gebruiks)groen ten behoeve van de leef- en woonkwaliteit op de locatie, dat eveneens kan bijdragen aan waterberging, biodiversiteit en klimaatadaptatie in brede zin.
Onderstaand zijn twee tabellen opgenomen. In de eerste tabel zijn de oppervlakten van bestrating en het dak in de huidige situatie aangegeven. De tweede tabel geeft de toekomstige situatie weer.
Huidig grijs: | Huidig groen: | |
Plein nabij Finse school: | 1.348,2 m² | - |
Dakoppervlakte Finse school: | 661,9 m² | - |
Plein nabij Klooster | 691,7 m² | - |
Dakoppervlakte Klooster | 434,8 m² | - |
Dakoppervlakte fietsenstalling | 18,1 m² | - |
Huidig oppervlakte groen: | - | 1.378,5 m² |
Totaal | 3.154,7 m² | 1.378,5 m² |
Oppervlakte verhardingen huidige situatie
Grootte plangebied | 4.620 m² |
Kleine tuinen bij woningen (<40 m²) | 98 m² |
Traditioneel dak | 1.130 m² |
Groen dak (>30mm waterberging per m²) | 207 m² |
Nieuw (particulier) groen | 1.945 m² |
Gesloten of open bestrating | 588 m² |
Ongewijzigd bestaand dak/bestrating | 649 m² |
Oppervlakte verhardingen toekomstige situatie
Gelet op bovenstaande tabellen voorziet het plan in de toevoeging van meer dan 216 m² (gebruiks)groen ten behoeve van de leef- en woonkwaliteit op de locatie. Het plan voldoet daarmee ruimschoots aan de gemeentelijke groennorm.
Binnen het plangebied zijn in de huidige situatie meerdere bomen aanwezig, waarvan er aantal zal worden gekapt. In dit kader is een bomeneffectanalyse uitgevoerd. In paragraaf 3.8.3 wordt hier uitgebreid op ingegaan. Om de effecten van het project op (mogelijk)aanwezige dier- en plantensoorten in beeld te brengen, is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. In paragraaf 4.8 wordt daar verder op ingegaan.
Plattegrond beoogde situatie met daarin aangegeven de oplossingen voor groen (Bron: Pauwert architect)
Beleidsregel groencompensatie
Op 13 maart 2018 is de 'Regeling Groencompensatiefonds' vastgesteld. Bij deze regeling hoort de 'Beleidsregel Groencompensatie'. Deze beleidsregel is bedoeld als afwegingskader bij aanvragen voor (ruimtelijke) ontwikkelingen die kunnen leiden tot aantasting van groen. Bij aantasting en verlies van groen is compensatie vereist, de Beleidsregel geeft hiervoor de richtlijnen.
Op deze ontwikkeling is de beleidsregel niet van toepassing. Het betreft namelijk geen openbaar groen in eigendom van gemeente. Daarnaast zijn de gronden planologisch niet bestemd als groen en is er sprake van bebouwd terrein.
3.8.2 Beleid Bomen
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen 2015. Deze is op 7 april 2015 door de gemeenteraad vastgesteld en op 24 augustus 2016 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels Bomen is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming is van toepassing op:
- bossen die buiten de 'bebouwde kom Wnb' liggen;
- alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are;
- bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.
Voor bomen geldt dus of de Wet natuurbescherming of de Verordening Bomen 2015. Voor het vellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden gedaan bij de Provincie Noord-Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing.
Verordening Bomen
Het bomenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: behoud, versterking en ruimte voor dynamiek. Eindhoven wil een aantrekkelijke groene stad zijn en blijven. Bomen spelen daarbij een voorname rol. Een hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en recht doet aan het groene imago van de stad is waar de gemeente naar streeft. Duurzaam behoud van de groene signatuur staat voorop. Het bomenbestand dient echter ook aan te sluiten op intensief gebruik van de openbare ruimte en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent soms dat in een bepaalde situatie andere belangen preferabel zijn en bomen moeten wijken. Het bomenbeleid voorziet in die gevallen in de mogelijkheden tot mitigatie en compensatie.
Groene kaart
Een belangrijk onderdeel van de Verordening Bomen is de Groene Kaart. Het is een topografische kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstand. De Groene Kaart bevat verschillende categorieën houtopstanden. Voor bomen in gemeentelijk eigendom (publiek eigendom) kent de Groene Kaart zes categorieën:
- Monumentale bomen;
- Waardevolle bomen;
- Basisbomen;
- Bomen hoofdstructuur;
- Bomen nevenstructuur;
- Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend.
De Groene Kaart kent daarnaast voor bomen in particulier eigendom (privaat eigendom) drie categorieën:
- Waardevolle bomen;
- Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend;
- Bomen op percelen van 500 m² of groter.
Voor het vellen van een houtopstand die deel uit maakt van tenminste één van deze categorieën is, behoudens een aantal vrijstellingen, een omgevingsvergunning verplicht.
Nadere regels Bomen
De Verordening is uitgewerkt in nadere regels Bomen. Deze zijn op 19 juli 2016 vastgesteld door het college en op 4 augustus 2016 in werking getreden. De beleidsregels geven inzicht in de wijze waarop het college gebruik maakt van de aan haar in de Verordening toegekende bevoegdheden tot het aanwijzen en plaatsen van houtopstanden op de Groene Kaart. Tevens zijn richtlijnen uitgewerkt voor omgang met overlast, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de weigeringsgronden bij beoordeling van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in houtopstanden.
Het plangebied
Binnen het plangebied komen meerdere bomen voor op twee private kadastrale percelen die groter dan 500 m² zijn. Het zijn geen beeldbepalende of waardevolle bomen in de zin van de Groene kaart. Omdat de voorgenomen ontwikkeling gepaard gaat met de kap van bomen, is in het kader van dit bestemmingsplan een Bomen Effect Analyse uitgevoerd. In volgende subparagraaf wordt hierop ingegaan.
3.8.3 Bomen Effect Analyse
Om in beeld te krijgen wat de invloed van de geplande werkzaamheden op de bomen binnen en in de directe omgeving van het plangebied is, is een Bomen Effect Analyse (BEA) uitgevoerd. De resultaten zijn gerapporteerd en als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.
In de BEA is een inventarisatie gemaakt van de aanwezige bomen binnen het plangebied. Vervolgens is de huidige kwaliteit van de bomen bepaald door de bomen te onderzoeken en te beoordelen op afwijkende kenmerken en door de conditie, onderhoudstoestand en levensverwachting van de bomen in te schatten. Ten slotte is de boomwaarde berekend. De boomwaarde wordt bepaald aan de hand van de kosten van het (her)planten van de bomen plus de kosten van beheer en onderhoud tot de betreffende bomen in vergelijkbare mate de functie vervullen als de huidige bomen in het plangebied. Hierbij wordt rekening gehouden met de functionele ouderdom (afschrijving) van de betreffende bomen.
Uit voorgaande analyse volgt dat diverse (graaf)werkzaamheden invloed kunnen hebben op de bestaande en te behouden bomen in het plangebied. Zo zullen de monumentale en de verplante plantaan tijdens de werkzaamheden bovengronds een verhoogd risico hebben op schade aan de stammen en kronen. Om mogelijke schade tijdens de werkzaamheden te voorkomen is toepassing van een deugdelijke stambescherming noodzakelijk. Gedurende de werkzaamheden zal er zwaar materiaal en materieel over het terrein rijden en na deze bouwwerken zal er nieuwe verharding toegepast gaan worden. Deze werkzaamheden hebben ondergronds negatieve invloed op de verdichting van de bodem. Dit heeft structurele conditievermindering van de bomen tot gevolg.
Het grondwater bevindt zich deels binnen en deels buiten het bereik van de wortels. Om aan vocht te komen zijn veel haarwortels afhankelijk van capillaire werking. Verlaging van de grondwaterstand kan tot gevolg hebben dat een groot deel van de haarwortels het grondwater niet meer kan bereiken. Verlaging van de grondwaterstand is daarom alleen acceptabel indien dit plaatsvindt buiten het groeiseizoen. Verlaging van de grondwaterstand binnen het groeiseizoen is acceptabel mits dit niet langer duurt dan één week en dit niet wordt uitgevoerd tijdens extreem droge periodes. Wanneer dit toch het geval is, zal men moeten kijken hoe het grondwater teruggebracht kan worden onder de kroonprojectie van de bomen.
Voor de uitvoering van dit plan zullen niet alle bomen behouden kunnen blijven. Uitgangspunt is om daar waar dit mogelijk is, de bestaande bomen te behouden. Gelet op de bovenstaande bevindingen wordt het volgende geadviseerd:
- De bomen 004 en 043 (beide Julgans regia) zijn aangemerkt om te handhaven. Voor de nieuwe terreininvulling kunnen deze bomen echter niet op deze plaats gehandhaafd blijven. Advies is dan ook om deze bomen te verplanten zodat deze straks tot zijn volledige habitus kan uitgroeien. Voor de verplanting wordt een jaar voorbereidingstijd geadviseerd, om kans op uitval te minimaliseren.
- Een aantal te behouden bomen (Boom 002, 006, 012, 013, 014, 044 en 047) zullen tijdens de bouwwerken goed beschermd moeten worden (zie bijlage bij de BEA). Bij een mogelijke nieuwe terreininrichting wordt geadviseerd een nader onderzoek naar beworteling uit te voeren.
Naar aanleiding van de conclusie uit de BEA is bij het ontwerp van de ontwikkeling rekening gehouden met de positie van (waardevolle) bomen. Hierdoor is het bouwvolume wat opgeschoven wat er toe heeft geleid dat boom 002, 006 en 012 behouden kunnen blijven. Bij nader inzien komt de parkeerplaats op eigen terrein te vervallen. Dit heeft tot gevolg dat boom 031 en 045 behouden kunnen blijven. Echter, is tijdens een terreinbezoek geconstateerd dat na een storm van enkele weken daarvoor de kroon uit de Cedrus (Boom 031) is gebroken (zie Bijlage 4). Hierdoor zal deze boom niet meer te handhaven zijn en wordt geadviseerd de boom te kappen. Verder blijkt na nader onderzoek dat het verplanten van twee stuks Juglans regia (boom nr. 004 - 043) geen optie is, waardoor ook hier kap wordt geadviseerd.
3.9 Kabels, Leidingen En Straalpaden
Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels, leidingen of straalpaden aanwezig. Het planvoornemen wordt dan ook niet belemmerd door de aanwezigheid van kabels, leidingen en straalpaden.
Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf
4.1 Milieueffectrapportage
Wettelijk kader
Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.. De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.
Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.
De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:
- Kolom 1: de activiteit zelf
- Kolom 2: drempelwaarden activiteit
- Kolom 3: de kaderstellende plannen (zoals een bestemmingsplan)
- Kolom 4: de besluiten
De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.
In dit kader is met name 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. van belang. Het gaat daarbij om de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen;
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Bij een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aan de hand van de volgende aspecten te worden beoordeeld of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben:
- de kenmerken van de activiteit (aard, omvang, cumulatie met andere ontwikkelingen);
- de locatie van de activiteit (kenmerken van het plangebied en de kwetsbaarheid van de omgeving);
- de mogelijke gevolgen van de activiteit.
Plangebied
Dit plan voorziet in de realisatie van 28 woningen. Daarbij wordt een bestaand pand getransformeerd in 15 niet-grondgebonden woningen. Daarnaast wordt een voormalige school gesloopt om plaats te maken voor 13 grondgebonden woningen. Het plangebied ligt midden in het bestaand stedelijk gebied en de nieuwe woningen worden op nagenoeg dezelfde wijze ontsloten als het huidige plangebied. Het plangebied is niet gelegen binnen een 'gevoelig gebied' zoals gedefinieerd in het Besluit m.e.r. In de voorgaande en navolgende paragrafen is aangegeven dat het plan gelet op de aard, omvang en ligging geen negatieve effecten heeft ten opzichte van dergelijke gevoelige gebieden. In navolgende paragrafen zijn verschillende milieuaspecten afgewogen. Daaruit is eveneens gebleken dat dit plan geen negatieve milieueffecten heeft.
Conclusie
Gelet op voorgaande afwegingen is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject. Een m.e.r.-beoordeling is dan ook niet nodig.
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.
In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in de richtafstandentabel gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
- de richtafstanden hebben betrekking op het omgevingstype 'rustige woonwijk';
- de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.
Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.
Toepassing plangebied
Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 28 woningen. De locatie heeft in de huidige situatie een maatschappelijke bestemming. In de nabijheid van het plangebied komen enkele niet-woonfuncties voor. Bedrijven of activiteiten in hogere milieucategorieën komen in de omgeving niet voor. Daarom worden hier alleen de niet-woonfuncties beschouwd die gelegen zijn binnen 100 meter vanaf het plangebied.
De richtafstanden ten opzichte van de omgevingstypen rustige woonwijk, rustig buitengebied en gemengd gebied gaan uit van het principe functiescheiding. Binnen gebieden met functiemenging (gemengde gebieden) heeft men te maken met milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar gesitueerd. Volgens de VNG-publicatie (blz. 32) zijn de bedoelde richtafstanden in die gevallen niet als zodanig toepasbaar. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Wanneer sprake is van het omgevingstype gemengd gebied, mogen de richtafstanden met één afstandstap worden verminderd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Ten aanzien van het omgevingstype rustige woonwijk is in de VNG-publicatie (blz. 29) verder nog opgemerkt dat langs de randen van de rustige woonwijk weinig verstoring door verkeer plaatsvindt. Bij ruimtelijke indeling langs transportassen dient niet alleen rekening gehouden te worden met geluid, maar ook met het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Gelet op het voorgaande kan voor het plangebied gemotiveerd worden dat er sprake is van gemengd gebied. Het gebied tussen de Paul Krügerlaan, Bloemfonteijnstraat, Sint Josephlaan en Poeijersstraat vormt namelijk een cluster met een sterke mate van functiemenging binnen de buurt Doornakkers. Binnen dit cluster zijn, direct naast woningen, met name maatschappelijke voorzieningen planologisch toegestaan en aanwezig. Verder zijn rondom de kruising Poeijersstraat-Paul Krügerlaan-Jan Tooropstraat ook detailhandel, dienstverlening en andere gemengde functies toegestaan. Ter plaatse van de maatschappelijke bestemming binnen dit cluster zijn planologisch functies toegestaan die zowel milieubelastend als milieugevoelig kunnen zijn. Ook binnen de bestemmingen 'Dienstverlening' en 'Gemengd' zijn milieubelastende functies (respectievelijk dienstverlening en detailhandel, dienstverlening, kantoren, maatschappelijke voorzieningen en praktijkruimten) toegestaan direct naast of onder milieugevoelige functies (wonen). Ten slotte kan worden opgemerkt dat het plangebied deels ligt binnen de wettelijke geluidzone van en het invloedsgebied (veiligheidszone) voor vervoer van gevaarlijke stoffen over de ring (Jeroen Boschlaan). Op basis van het voorgaande is het gerechtvaardigd om ter plaatse van het plangebied uit te gaan van het omgevingstype 'gemengd gebied' en de oorspronkelijke richtafstanden met één afstandstap te verminderen.
Maatschappelijke functies
In de huidige situatie grenst het plangebied aan een drietal gebouwen met een maatschappelijke bestemming. Dit zijn Paul Krügerlaan 55 en Bloemfonteinstraat 62 en 64.
In eerstgenoemd gebouw is het stadshobbycentrum Eindhoven gevestigd. Hier worden door vrijwilligers diverse hobby's uitgevoerd. De inrichting is op basis van de voornoemde VNG-brochure te categoriseren als 'bibliotheken, musea, ateliers e.d' (SBI 9101, 9102). Hiervoor geldt de milieucategorie 1, met een richtafstand van 10 meter. Deze richtafstand mag met één afstandstap terug worden gebracht tot 0 meter. Aan deze afstand wordt voldaan.
In het gebouw aan de Bloemfonteinstraat 62 is Stichting Speelcadeau gevestigd. Er worden cadeaus ingezameld voor kinderen die het financieel niet breed hebben. Deze inrichting is te categoriseren als 'Detailhandel voor zover n.e.g.' (SBI 47) in de milieucategorie 1, waarvoor eveneens een richtafstand geldt van 10 meter. Ook deze richtafstand mag met één afstandstap terug worden gebracht tot 0 meter. Aan deze afstand wordt voldaan.
In het gebouw aan de Bloemfonteinstraat 64 is in de huidige situatie geen inrichting gevestigd. Volgens het bestemmingsplan zijn maatschappelijke functies toegestaan. Volgens de VNG-publicatie kan het daarbij gaan om functies van milieucategorie 1 en 2, met een richtafstand van respectievelijk 10 en 30 meter. Omdat deze richtafstanden met één afstandstap terug mogen worden gebracht, gelden richtafstanden van 0 en 10 meter. Aan deze afstanden wordt voldaan.
Supermarkt
Ten noorden van het plangebied is een buurtsupermarkt gelegen aan de Paul Krügerlaan 75. Voor supermarkten geldt de milieucategorie 1, waarvoor een richtafstand van 10 meter staat. De afstand van de supermarkt tot het plangebied is circa 34 meter, waardoor aan de richtafstand kan worden voldaan. Zeker als de richtafstand ook nog eens met één afstandstap wordt teruggebracht tot 0 meter.
Dienstverlening
Op de hoek van de Paul Krügerlaan en Poeijersstraat is een gebouw bestemd met de bestemming Dienstverlening. Er is een klein IT-bedrijf gevestigd. Voor kantoren e.d. geldt de milieucategorie 1 met een richtafstand van 10. Gezien de afstand tot het plangebied kan aan de richtafstand worden voldaan, zeker als de richtafstand ook nog eens met één afstandstap wordt teruggebracht tot 0 meter.
Conclusie
Gezien de hiervoor genoemde niet-woonfuncties kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Aan de richtafstanden kan worden voldaan, waardoor enerzijds sprake is van een goed woon- en leefklimaat, en anderzijds worden niet-woonfuncties niet in de bedrijfsvoering belemmerd.
4.3 Geluid
4.3.1 Wettelijk kader
De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximumhoogte, mag worden afgeweken.
De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.
Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtsmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in realisatie van een woongebied met maximaal 28 woningen. Deze zijn geluidsgevoelig in de zin van de Wgh.
4.3.2 Wegverkeerslawaai
Het plan is gelegen binnen de zone van de Jeroen Boschlaan. In het kader van "Duurzaam Veilig" hebben de Hercules Segherslaan, Paul Krugerlaan, Poeijersstraat, St. Josephlaan en overige wegen in de nabijheid van het plangebied een maximumsnelheidsregime van 30 km/uur gekregen. Deze wegen en woonerven hebben volgens de Wet geluidhinder geen zone, zodat hiervoor geen hogere waarden kunnen worden aangevraagd of verleend. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient echter wel te worden beoordeeld of de geluidbelasting op de gevels van de nieuw te bouwen woningen nabij wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur voldoet aan de voorkeursgrenswaarden van 48 dB.
Voor zowel de zoneplichtige wegen als voor de genoemde 30 km/uur wegen is onderzocht of de geluidsbelasting van de nieuw te bouwen woningen voldoet aan de voorkeursgrenswaarde. De resultaten van dit onderzoek zijn gerapporteerd en als bijlage bij deze toelichting opgenomen. De voornaamste bevindingen en conclusies zijn hieronder weergegeven.
Voor de gezoneerde weg Jeroen Boschlaan en de 30 km/uur wegen Hercules Segherslaan, Paul Krugerlaan en St. Josephlaan geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt. Voor de 30 km/uur weg Poeijersstraat geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de richtwaarde van 48 dB met maximaal 9 dB overschrijdt. Deze weg is echter niet gezoneerd, waardoor hiervoor geen beschikking hogere waarde kan worden verleend door gemeente Eindhoven.
Aangezien in onderhavige situatie geen sprake is van een procedure hogere waarde, is voor het plan een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels formeel niet nodig. Echter in het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt (in verband met de hoogte van de geluidbelasting ten gevolge van de niet zoneplichtige wegen) een dergelijk onderzoek wel geadviseerd.
4.3.3 Railverkeerslawaai
Het plangebied ligt op ongeveer 560 meter van de spoorlijn tussen Eindhoven en Geldrop. Het plangebied is dan ook niet gelegen binnen de zone van de spoorlijn. Het aspect railverkeerslawaai is dan ook niet aan de orde bij dit bestemmingsplan.
4.3.4 Industrielawaai
Het plan ligt niet in de zone van een industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder, waarop de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers is toegestaan. Het aspect industrielawaai is dan ook niet aan de orde bij dit bestemmingsplan.
4.3.5 Luchtvaartlawaai
Het plangebied ligt op hemelsbreed ruim 8 kilometer van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). Vanaf 1 november 2009 geldt de Wet luchtvaart. Deze wet omvat een nieuw stelsel van besluitvorming en normen voor alle luchthavens, met uitzondering van Schiphol. Conform de systematiek van deze wet is voor luchthaven Eindhoven één luchthavenbesluit vastgesteld met een militaire geluidsruimte voor militair vliegverkeer en een burgergeluidsruimte voor het commercieel burgermedegebruik. Het luchthavenbesluit is op 26 september 2014 vastgesteld. Met dit besluit is de 35Ke-geluidszone rond de luchthaven vastgelegd als grens van de geluidsbelasting van het gezamenlijke militaire en civiele vliegverkeer. Het plangebied ligt niet binnen deze vastgestelde geluidszone (35Ke-contouren). Deze geluidszone werkt daarom niet belemmerend voor dit plangebied.
4.3.6 Conclusie
Gelet op luchtvaart-, industrie- en spoorweglawaai kan ter plaatse van het plangebied een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd. Ten aanzien van wegverkeerslawaai is aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels nodig. Dit onderzoek zal in het kader van de omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen worden uitgevoerd. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd en is er dus te allen tijde sprake van een goed woon- en leefklimaat.
4.4 Luchtkwaliteit
4.4.1 Wettelijk kader
Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m3, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.
4.4.2 Besluit niet in betekenende mate bijdragen
In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:
- woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg;
- woningbouwlocaties die niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
- kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg en
- kantoorlocaties die niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.
Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.
4.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen
Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.
In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse "Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit" opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AMvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.
4.4.4 Goede ruimtelijke ordening
Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.
4.4.5 Planbeschrijving en toetsing
Het planvoornemen ziet op de realisatie van maximaal 28 woningen. Het aantal te realiseren woningen ligt ver beneden de drempelwaarde 1.500 woningen in de situatie met één ontsluitingsweg. Dit project zal dan ook een 'niet in betekenende mate bijdrage' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Het project mag dan ook zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
Aangezien woningen in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen niet als een gevoelige bestemming worden gezien, hoeft niet aan dit besluit getoetst te worden.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied bepaald met de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Met behulp van de monitoringstool kan inzicht worden gekregen in de concentraties van de luchtverontreinigende stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wet milieubeheer. Uit de monitoringstool volgt dat ter plaatse van de Jeroen Boschlaan (dichtstbijzijnde locatie nabij het plangebied, waar er ook meer verkeersstromen zijn dan ter hoogte van het plangebied) zowel in de huidige situatie als voor 2020 en 2030 de jaargemiddelde concentraties van NO2 en PM10 ruimschoots onder de grenswaarden van 40 microgram per kubieke meter lucht liggen. Het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 microgram per kubieke meter lucht ligt eveneens ruimschoots onder de grenswaarde van 35 dagen per jaar. Ten slotte wordt ook de grenswaarde van 25 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 niet overschreden.
Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan ten aanzien van luchtkwaliteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
4.4.6 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.
4.5 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen (inrichtingen, transportroutes en buisleidingen). Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Hierbij wordt ook een beschrijving gegeven van het wettelijk kader op gebied van externe veiligheid. Tot slot wordt het groepsrisico verantwoord.
4.5.1 Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt; april 2015) van toepassing. Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
4.5.2 Gemeentelijk beleid: Visie Externe Veiligheid
De Gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de Visie externe veiligheid vastgesteld. Daarin is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen wordt omgegaan met het veilig stellen van een acceptabel niveau voor risico's in het kader van externe veiligheid en de beheersbaarheid ervan. Ook is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (onder meer het gebied > 200m van het spoor) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt.
In de Visie Externe Veiligheid is de omgeving van het gebied aangewezen als woonwijk waar geen risicovolle activiteiten plaatsvinden.
4.5.3 Toepassing plangebied
Aan de hand van de Professionele risicokaart en de Visie Externe Veiligheid is bekeken of binnen of in de nabijheid van het plangebied risicobronnen aanwezig zijn.
Inrichtingen
Binnen dit bestemmingsplan worden geen nieuwe risicovolle inrichtingen rechtstreeks toegestaan. Eveneens ligt het plangebied niet in de nabijheid van risicovolle inrichtingen die voor wat betreft het plaatsgebonden of groepsrisico van belang zijn voor dit bestemmingsplan.
Buisleidingen
Op ongeveer 730 meter ten zuidoosten ligt een buisleiding van Gasunie. Het plangebied is niet gelegen binnen de plaatsgebonden risicocontour of het invloedsgebied van deze leiding.
Transportroute spoor
Op ongeveer 560 meter ten noordoosten van het plangebied ligt de spoorlijn Eindhoven-Weert en 100 meter verderop ligt de spoorlijn Eindhoven-Helmond. Over beide spoorlijnen worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Het plangebied ligt niet binnen het plasbrandaandachtsgebieden plaatsgebonden risicocontour van deze risicobron. Gemeente Eindhoven heeft in de "Visie externe veiligheid - Risico's de maat genomen, 2009" een zone van 200 meter rond transportroutes, waarover gevaarlijke stoffen vervoerd worden, aangewezen waarin rekening gehouden moet worden met de gevaren hiervan. Op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes dient een verantwoording van het groepsrisico te worden doorlopen. Binnen de gemeente Eindhoven is voor het gehele grondgebied een groepsrisicoverantwoording gedaan voor plannen vanaf 200 meter van de transportassen, zie paragraaf 4.5.4.
Transportroute weg
De Jeroen Boschlaan is een lokale transportroute voor gevaarlijke stoffen. Het voormalige klooster binnen het plangebied ligt op een afstand van ongeveer 190 meter van de Jeroen Boschlaan. Het plangebied ligt dan ook gedeeltelijk binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen. Beide wegen hebben geen plaatsgebonden risicocontour.
Omdat het plangebied gedeeltelijk gelegen is binnen het invloedsgebied van transportroutes waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, is een verdere verantwoording van het groepsrisico aan de orde.
Hoogspanningslijnen
Binnen of in de nabijheid van het plangebied zijn geen hoogspanningslijnen aanwezig die bescherming behoeven in het kader van externe veiligheid.
4.5.4 Groepsverantwoording
Bij het vaststellen van het bestemmingsplan door de gemeenteraad dient het groepsrisico te worden verantwoord. Daarbij wordt een afweging gemaakt tussen het belang van een ruimtelijke ontwikkeling en het risico dat een groep mensen komt te overlijden als gevolg vaneen ramp of incident met gevaarlijke stoffen.
Gemeentelijke wegen
Volgens de Visie externe veiligheid van gemeente Eindhoven is een standaard verantwoording van het groepsrisico van toepassing wanneer minder dan 50 woningen worden gerealiseerd langs lokale wegen in de zone van 0 tot 200 m. Dit bestemmingsplan is slechts voor een klein deel binnen 200 meter van het Jeroen Boschlaan gelegen en maakt in totaal 28 woningen mogelijk. Het gebouw dat binnen de zone van 200 meter staat, het voormalige klooster, zal getransformeerd worden naar 15 niet-grondgebonden woningen. Gelet hierop is de standaard verantwoording van toepassing. Deze is hieronder opgenomen.
Binnen zone van 0 tot 200 m zijn de blootstelling aan brandbare gassen (BLEVE) en toxische gassen de bepalende scenario's. Uitgaande van de diverse elementen van de verantwoordingsplicht leidt dit tot het volgende standaard externe veiligheidsadvies:
- De "Beleidsregels bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid gemeente Eindhoven" zijn van toepassing.
- De ontvluchtingsrichting vanuit het bouwwerk moet van de risicobron af gericht zijn.
- Eigenaren van bouwwerken moeten, indien van toepassing, ontruimingsafspraken maken met de gebruikers daarvan.
- Er is geen specifiek verzoek om advies van de Veiligheidsregio noodzakelijk. Wel moet een kopie van het advies naar de Veiligheidsregio worden toegezonden.
Spoor
De gevaarlijke stoffen die over de trajecten Eindhoven-Venlo en Eindhoven-Roermond worden vervoerd zijn in onderstaande tabel weergeven. Gezien het feit dat er geen verhoging is in de dichtheid van personen en de hoogte van het groepsrisico bij beide trajecten onder de oriënterende waarde blijft, kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Naam transportroute | Spoordeel | A | B2 | B3 | C3 | D3 | D4 |
Eindhoven - Venlo | BE | 2150 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Eindhoven - Roermond | B | 1500 | 2300 | 0 | 4600 | 3750 | 0 |
Bepaling van de dichtheid van personen
Dit bestemmingsplan voorziet in 28 woningen op de plaats waar op dit moment twee maatschappelijke voorzieningen aanwezig zijn, te weten een voormalig klooster en een voormalige school. Volgens de professionele risicokaart wordt de voormalige school gebruikt als kinderdagverblijf met 85 aanwezigen. Het voormalige klooster is niet als kwetsbaar object opgenomen, waardoor gegevens over het aantal aanwezigen hier ontbreken. Volgens de Handreiking verantwoording groepsrisico geldt voor woningen een personendichtheid van 2,4 personen per wooneenheid en voor een onderwijsfunctie (waaronder ook dagopvang kan worden verstaan) een personendichtheid van 1,1 persoon per leerling. In totaal komt de personendichtheid in de beoogde situatie uit op (2,4 x 28 woningen =) 67, 2 personen. Zonder over gegevens over het voormalige klooster in de huidige situatie te beschikken, kan worden geconcludeerd dat de personendichtheid in de beoogde situatie lager is dan in de huidige situatie.
Bepaling van het groepsrisico
In het bestemmingsplan "Tongelre buiten de Ring 2019" is een verantwoording van het groepsrisico opgenomen, waarbij ook de spoortrajecten Eindhoven - Venlo en Eindhoven - Roermond in beschouwing zijn genomen. Voor beide trajecten is de hoogte van het groepsrisico berekend. De rapporten zijn opgenomen in de bijlagen bij het betreffende bestemmingsplan. Bij beide trajecten ligt de hoogte van het groepsrisico onder de oriënterende waarde.
Afbeelding fN-curve traject Eindhoven-Venlo (Bron: Bestemmingsplan "Tongelre buiten de Ring 2019")
Afbeelding fN-curve traject Eindhoven-Roermond (Bron: Bestemmingsplan "Tongelre buiten de Ring 2019")
Mogelijkheden voor de hulpdiensten
Het plangebied is goed bereikbaar. Verder voldoen de bluswatervoorzieningen aan de richtlijn 'Bluswater en bereikbaarheid'.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Het plangebied ligt op een afstand van 560 tot 660 meter van de betreffende spoortrajecten. Bij een calamiteit waarbij toxische gassen vrijkomen is zo snel mogelijk schuilen in een gebouw het voorkeurscenario. Op een grotere afstand van de risicobron kunnen mensen bij een tijdige waarschuwing het gebied op tijd ontvluchten. Bij een calamiteit met toxische gassen zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. Snel reageren, naar binnen vluchten en ramen en deuren sluiten is bij dit scenario dus van belang.
Bij ongevallen met brandbare gassen is er niet (koude BLEVE) of nauwelijks (warme BLEVE) een vooraankondiging van het ongeval. Het is zaak een veilige plek binnen de woning op te zoeken welke buiten het bereik van de glasscherven ligt. Na afloop van de BLEVE dient het gebied ontvlucht te worden om de secundaire branden te ontkomen. Het is van belang om van de calamiteit af te vluchten. Gelet op het ontwerp en de ligging van het plangebied is dit goed mogelijk.
Veiligheidsregio
Conform artikel 9 van het Besluit externe veiligheid transportroutes dient advies te worden gevraagd aan de Veiligheidsregio in verband met de zelfredzaamheid, bereikbaarheid en bestrijdbaarheid.
4.5.5 Vergunningvrij bouwen
In artikel 5, derde lid onder c bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is geregeld dat de bepalingen voor vergunningsvrij bouwen uit artikel 2, onderdelen 3 (bijbehorend bouwwerk bij een woning) en 22 (het gebruiken van een bestaand bouwwerk voor huisvesting in verband met mantelzorg) bijlage II Bor, niet van toepassing zijn op een activiteit die plaatsvindt in:
- een in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen veiligheidszone, getypeerd als A-zone of B-zone, rondom een munitieopslag of een inrichting voor activiteiten met ontplofbare stoffen;
- een gebied waarin die activiteit op grond van het bestemmingsplan of de beheersverordening niet is toegestaan vanwege het overschrijden van het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar als gevolg van de aanwezigheid van een inrichting, transportroute of buisleiding dan wel vanwege de ligging in een belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van een buisleiding;
- een gebied dat is gelegen binnen een van toepassing zijnde afstand als bedoeld in artikel 3.12, 3.18, 3.28, 3.30a, 4.3, 4.4, 4.5, 4.5a, 4.5b, 4.77 of 4.81 van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Gelet op deze bepaling is het dus niet nodig om in het bestemmingsplan regels op te nemen om te voorkomen dat binnen deze zones vergunningsvrij kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten kunnen worden gebouwd of uitgebreid.
4.5.6 Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
4.6 Duurzaamheid
De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Onderstaande tekst legt concreet uit wat we als stad willen en waar dat op gebaseerd is.
- CO2 reductie
Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening040. Hierin is vastgelegd dat de CO2-emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. In januari 2017 heeft de gemeenteraad in het Klimaatplan 2016-2020 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.
1A) Aardgasloze verwarming
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Per 1 juli 2018 is de Wet voortgang energietransitie in werking getreden. Te bouwen bouwwerken (in gewone taal: nieuwbouw) voor kleinverbruikers - woningen, winkels, kantoren - mogen niet langer worden aangesloten op aardgasnetten. Daarnaast streeft de gemeente er nadrukkelijk naar te voorkomen dat ALLE nieuwe ontwikkelingen nog op aardgas worden aangesloten.
In het Klimaatplan 2016-2020 heeft de gemeenteraad vastgelegd dat 'zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en ook daar waar het nog niet wettelijk is bepaald nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.
1B) Duurzame mobiliteit
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee de leefbaarheid in onze groeiende stad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte voor fietsen, wandelen smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.
1C) warmte- en energiebesparing
Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.
1D) duurzame energie opwekking
Naast de reductie in CO2, willen we als stad ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die we dan als stad gebruiken, bij voorkeur binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.
2. Circulaire Economie
Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020 hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.
2A) duurzame materialen
Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen.
2B) geen afval
In 2020 willen we 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.
2C) flexibel en demontabel bouwen
Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.
2D) deeleconomie/ as a service concepten
De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten.
Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik van het) product bij de leverancier.
3. Natuur
Eindhoven de groenste! Groene daken en gevels, biodiversiteit, klimaatadaptatie (het wordt steeds warmer en natter), stadslandbouw en aantrekkelijk groen voor recreatie, ontspanning en bewegen. Hoe dragen nieuwe en herontwikkelingen in Eindhoven hieraan bij? Brengt het schade toe aan bestaande natuur of biedt het kansen voor toevoeging/uitbreiding?
3A) biodiversiteit
Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven willen we ecologische versnippering in onze stad tegen gaan.
3B) oppervlakte groen
We willen geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan onze gebouwen.
4. Sociale basisbehoeften
The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).
4A) Klimaatadaptatie
Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. In het Klimaatplan 2016-2020 is de ambitie opgenomen dat de gemeente Eindhoven in 2020 klimaatrobuust handelt en dat de gehele stad in 2050 klimaatrobuust is. Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.
4B) gezonde verstedelijking
Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte
4C) participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen
We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit leidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten. Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.
Specifiek Eindhovens
Daarnaast is er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze stad belangrijk vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders (belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.
4.6.1 Planbeschrijving
Initiatiefnemer heeft een duurzaamheidsambitie voor haar vastgoedprojecten. De woningen worden aardgasvrij gebouwd met toepassing van een Nibe F470 warmtepomp. Voorts worden maatregelen genomen om de CO2-uitstoot te verminderen en gebouwen te realiseren welke voorbereid worden om op termijn CO2-neutraal te worden gemaakt. In dit geval gaat het om het toepassen van een maximaal aantal PV-panelen om EPC 0,0 te behalen.
Ook op het gebied van circulair materiaalgebruik worden maatregelen genomen. Zo worden Clickbrick gevelstenen (circulair bouwen) toegepast, waarbij de gevel elk moment kan worden gedemonteerd en elders worden opgebouwd. Daarnaast is ervoor gekozen om de toekomstige bergingen te maken uit de materialen die vrijkomen door de circulaire sloop van de Finse school. Verder blijven de buitengevel en de karakteristieke elementen van het cultuurhistorisch waardevolle kloostergebouw behouden. Ten slotte worden wadi's aangelegd, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan het tegengaan van klimaatstress.
4.7 Bodem
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, bij een nieuw bestemmingsplan waarmee nieuwe bouwmogelijkheden mogelijk worden gemaakt, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie.
Historisch bodemonderzoek
Om te bepalen of er op de locatie sprake is van bodemverontreiniging is door Tritium Advies een historisch bodemonderzoek uitgevoerd. Doel van het onderzoek is het verzamelen van relevante (bodem)informatie over de onderzoekslocatie. Indien de verzamelde informatie hier aanleiding toe geeft, kan verkennend onderzoek noodzakelijk worden geacht. De rapportage van het historisch bodemonderzoek is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.
Tijdens de terreininspectie zijn puindelen op het maaiveld en in de bodem aangetroffen. Deze puindelen zijn waarschijnlijk tijdens bouwwerkzaamheden in de bodem terechtgekomen. De bouwwerkzaamheden van de huidige bebouwing hebben plaatsgevonden in een periode dat asbest een algemeen toegepast bouwmateriaal was.
Vanwege de aangetroffen puindelen wordt de onderzoekslocatie als 'verdacht' aangewezen op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging met asbest. Vanwege het langdurige gebruik van de locatie in combinatie met de aanwezigheid van puindelen op het maaiveld, wordt de bodem tevens als verdacht beschouwd op de aanwezigheid van een verontreiniging met zware metalen en PAK uit het standaard NEN-pakket. Om deze reden is de bodem verder onderzocht door middel van een verkennend en aanvullend bodemonderzoek en een nader asbestonderzoek. Deze onderzoeken zijn eveneens als bijlage bij deze toelichting gevoegd.
Verkennend en aanvullend bodemonderzoek (NEN 5740)
Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond licht verontreinigd is met kwik, lood, zink, PAK, PCB en minerale olie. In het grondwater is een lichte verontreiniging aangetoond met barium en xylenen. De aangetoonde verontreinigingen zijn in overeenstemming met de hypothese dat de onderzoekslocatie verdacht is hiervoor. De aangetroffen gehaltes zijn echter dermate laag, dat nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk wordt geacht.
Verkennend en nader asbestonderzoek (NEN 5707)
Bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden zijn tot een diepte van 0,8 m-mv bijmengingen met puin aangetroffen. Zintuiglijk zijn op een aantal plaatsen asbestverdachte materialen in de grove fractie (> 20mm) aangetroffen. Het betreft plaatmateriaal en asbestcement en bevat 2-5% en 10-15% hechtgebonden chrysotiel. Maximaal werd er een totaal gewogen asbestconcentratie van 31 mg/kg d.s. aangetoond. Aangezien de interventiewaarde voor asbest (100 mg/kg d.s.) niet wordt overschreden is er geen sprake van een bodemverontreiniging met asbest.
Conclusie
De onderzoeksresultaten leveren geen beperkingen op ten aanzien van de voorgenomen bestemmingswijziging en in een later stadium de aanvraag van een omgevingsvergunning voor bouwen op de onderzoekslocatie.
Indien grond wordt afgegraven (bijvoorbeeld bij bouwwerkzaamheden) en van de locatie wordt afgevoerd, dient er rekening mee te worden gehouden dat deze grond elders niet zonder meer toepasbaar is. Met betrekking tot het elders hergebruiken van grond zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing, die doorgaans een grotere onderzoeksinspanning vereisen.
4.8 Natuur
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) en het bijbehorende Besluit natuurbescherming (Bnb) en de Regeling natuurbescherming (Rnb) in werking getreden. Door de inwerkingtreding van deze wet zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet komen te vervallen. Het is de bedoeling dat deze nieuwe wet en de bijbehorende Bnb en Rnb uiteindelijk opgaan in de nieuwe Omgevingswet waarvan verwacht wordt dat die in 2021 in werking treedt. Met het van kracht worden van deze wet komen vrijwel alle verantwoordelijkheden bij de provincies te liggen.
4.8.1 Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in een natuurgebied dat in het kader van de Wnb is aangewezen (Natura2000-gebied). De dichtstbijzijnde natuur die onderdeel uitmaakt van het Natura2000-netwerk is 'Leenderbos, Groote heide & De Plateaux', op ongeveer 3,8 kilometer van het plangebied. Het Eindhovens kanaal, dat ongeveer 430 meter ten zuiden van het plangebied ligt, is het dichtstbijzijnde stukje Natuurnetwerk Nederland (zoals deze is begrensd als zijnde Natuurnetwerk Brabant in de Interim omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant).
Beschermde natuurgebieden (plangebied in rood omcirkeld)
Directe negatieve effecten van dit project op bovengenoemde beschermde natuurgebieden zijn vooral gelet op de afstand van het projectgebied tot aan deze natuurgebieden niet te verwachten. Indirecte negatieve effecten zoals stikstofdepositie zijn echter niet op voorhand uit te sluiten, omdat verstoring van natuurgebieden door stikstof nog op een grote afstand van een bepaalde ontwikkeling kan plaatsvinden. Om uit te sluiten dat het project directe negatieve gevolgen voor de natuur heeft in de vorm van stikstofdepositie, is een stikstofberekening uitgevoerd. Deze berekening is als bijlage bij deze toelichting toegevoegd.
Uit de stikstofberekening met AERIUS Calculator 2019 blijkt voor zowel de aanlegfase als gebruiksfase dat er geen sprake is van stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr. Het plan leidt niet tot een stikstoftoename. Derhalve is een significant negatief effect op Natura-2000 uitgesloten.
4.8.2 Soortenbescherming
Om te bepalen of de geplande activiteiten binnen het plangebied mogelijk een negatief effect hebben op beschermde plant- en/of diersoorten en leefgebieden, is door Arcadis een Natuurtoets Wet natuurbescherming uitgevoerd. Daarbij is gekeken of zich in het plangebied (sporen van) soorten bevinden die door het plan worden beïnvloed en of eventueel ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig is. De resultaten van deze natuurtoets zijn gerapporteerd en opgenomen als bijlage bij deze toelichting. De conclusie van de natuurtoets luidt als volgt:
Verbodsbepalingen
Door de voorgenomen werkzaamheden vindt, na mitigatie, geen overtreding plaats van verbodsartikelen 1.11 (Zorgplicht), Vogels; 3.1 lid 1 en Vleermuizen; 3.5 lid 1 en 3.5 lid 2. Wél is sprake van overtreding van de verbodsbepalingen van Vogels; 3.1 lid 2 en Vleermuizen; 3.5 lid 4. De voorgenomen handelingen bestaande uit het slopen van de Finse school en het verwijderen van beplanting en inrichting, met uitzondering van de conifeer aan de oostgevel van het klooster en de te behouden loofbomen, kan zonder kans op overtreding worden uitgevoerd volgens planning waarbij deze handelingen volledig zijn afgerond voor 1 maart 2020.
Ontheffing
Ten aanzien van het renoveren / omvormen van het kloostergebouw dient een ontheffingsaanvraag te worden ingediend bij de Provincie Noord-Brabant. Deze ontheffingsaanvraag is voor overtreding van Artikel 3.1 lid 2 en 3.5 lid 4 van de Wnb, voor zover deze van toepassing is op het wegnemen van vaste rust- en verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis, huismus en laatvlieger.
Volgens de wettelijke termijnen betreft de doorlooptijd van een procedure minimaal dertien weken maar maximaal twintig weken met kans op verdere procedure vertraging en is een ontheffing maximaal vijf jaar geldig met mogelijkheid tot verlenging. Het veldonderzoek is maximaal drie jaar geldig, waarna deze dient te worden geactualiseerd.
Met inachtneming van de geplaatste tijdelijke verblijfplaatsen en nestlocaties en de te realiseren permanente vleermuisverblijfplaatsen en nestlocaties voor huismus zoals in het uitvoeringsplan uitgewerkt, zijn er geen aanvullende eisen aan het plan vanuit de Wnb. Met deze mitigatie wordt aan de taakstelling van het aantal verblijven en nestlocaties voor de soorten huismus, gewone dwergvleermuis en laatvlieger voldaan.
De gunstige staat van instandhouding van de aanwezige beschermde soorten is afdoende gewaarborgd op basis van het mitigatieplan en de haalbaarheid van effectieve en afdoende functionele verblijfplaatsen binnen het projectgebied. Hiermee is afdoende zicht op een ontheffing Wnb ten behoeve van de herontwikkeling van het projectgebied.
4.8.3 Algemene zorgplicht
Artikel 1.11 Wnb voorziet in de zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk nagelaten moeten worden of dat maatregelen genomen moeten worden om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen. Die plicht is niet alleen van belang voor soorten maar ook voor gebieden. De zorgplicht fungeert als vangnet ten opzichte van de bij en krachtens de Wnb gestelde voorschriften. Bestuursrechtelijke handhaving van de zorgplicht is mogelijk in kennelijke gevallen van onzorgvuldig handelen en in situaties waarin er geen concreet voorschrift ter bescherming van de desbetreffende natuurwaarde van toepassing is.
4.9 Explosieven
Niet gesprongen explosieven (bommen, granaten en resten daarvan) uit de Tweede Wereldoorlog in de bodem, kunnen bij explosie leiden tot schade aan gebouwen, infrastructuur en de gezondheid van mensen en een belemmering vormen voor herontwikkeling. In de oorlog is Eindhoven veelvuldig gebombardeerd en hebben op diverse plaatsen geschutstellingen gestaan. Op deze plaatsen is er een risico dat er zich in de bodem nog nge's bevinden. Deze nge's vormen geen risico bij het gebruik van terreinen. Alleen bij graafwerkzaamheden bestaat de kans dat er nge's aangetroffen worden. In het verleden zijn er in Eindhoven al zeer veel nge's opgeruimd. Maar er was geen goed beeld van de locaties waar mogelijk nog nge's aanwezig zijn. Daarom is in 2018 en 2019 een omvangrijk archief onderzoek uitgevoerd om de locaties waar mogelijk nog nge's liggen in kaart te brengen.
Volgens de CE-bodembelastingkaart (Atlas van de Ondergrond Eindhoven) ligt de locatie buiten een verdacht gebied voor niet gesprongen explosieven. Eventuele graafwerkzaamheden kunnen dus zonder aanvullend onderzoek naar niet-gesprongen explosieven uitgevoerd worden.
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Inleiding
Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid.
Het bestemmingsplan I Tongelre buiten de Ring 2019 (Poeijersstraat) heeft een conserverend karakter. Mogelijke ontwikkelingen binnen de planperiode spelen zich daarom hoofdzakelijk af binnen bestaande (water)structuren. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.
5.2 Beleid
5.2.1 Nationaal Waterplan 2016-2021
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).
Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en milieu. Voor wat de ruimtelijke aspecten betreft moet dit plan worden gezien als een structuurvisie en is het bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. Het waterplan beschrijft de strategische doelen voor het waterbeheer. De condities en maatregelen voor het bereiken van deze doelen staan beschreven in het 'Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren' van Rijkswaterstaat. Lagere overheden dienen het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 in hun beleid te verwerken.
5.2.2 Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021
Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (hierna: PMWP) is op 18 december 2015 door Provinciale Staten vastgesteld. Het plan staat voor het samen werken aan een provincie waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving en waarin de zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving centraal staat. De agenda van Brabant plaatst provinciaal beleid in dienst van gezondheid, biodiversiteit, sociale ontwikkeling en een innovatieve, duurzame economie. Het PMWP integreert de milieu- en de wateropgave en het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Behalve het PMWP is er een provinciaal natuurbeleidsplan (Brabant Uitnodigend Groen), een energieplan (Energieagenda) en is er beleid om de Brabantse agrofoodsector duurzaam te maken (Uitvoeringsagenda Brabantse Agrofood). Het PMWP vult deze plannen aan daar waar er grote raakvlakken zijn met het milieu- en waterbeleid. Gedacht kan dan worden aan de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Op deze manier wordt gewerkt aan een integrale benadering van de duurzame fysieke leefomgeving.
De wettelijke taken op het gebied van milieu en water worden zorgvuldig uitgevoerd. Voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het omgevingsrecht besteedt de provincie de uitvoering van taken uit aan de drie Brabantse omgevingsdiensten. De gemeente Eindhoven valt onder het werkgebied van de Omgevingsdienst Oost Brabant (ODZOB). Afstemming vindt plaats in het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht. De provincie bereid zich voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Provincie en partners blijven samenwerken (lokaal, regionaal, nationaal en internationaal). De provinciale rol hangt af van het onderwerp en van de onzekerheid die er is over doel en route. De provincie werkt waar mogelijk gebiedsgericht samen en dat moet uiteindelijk vanzelfsprekend worden. Daarbij worden alle belangen zoveel mogelijk meegenomen. De provincie nodigt de Brabantse partners (gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders, bedrijven en maatschappelijke organisaties) uit om een gezamenlijke klimaatagenda voor Brabant op te stellen. De provincie heeft daarbij de rol van kennismakelaar en verbinder (integratie van projecten en uitrol van goede voorbeelden. In de klimaatagenda worden gezamenlijke ambities en maatregelen vastgelegd. Ook op Europees niveau blijft de provincie samenwerken aan de milieu- en wateropgaven.
Bij grote ruimtelijke en infrastructurele werken wordt gezocht naar oplossingen met minder milieueffecten, bijvoorbeeld door de hoogwaardige inzet van secundaire materialen. Groene inpassing krijgt veel aandacht. De gronden en provinciale wegen die bij de provincie in bezit zijn worden beheerd op een natuur- en milieuvriendelijke manier. De provincie brengt de duurzaamheidsaspecten van nieuwe grote projecten en programma's bij aanvang in beeld middels een duurzaamheidsscan.
De provincie gaat verder met het Programma DuurzaamDoor. Provincie en partners kijken samen wie welke rol kan oppakken bij het stimuleren van gedrag dat bijdraagt aan gezondheid, veiligheid en groene groei in relatie tot milieu en water.
5.2.3 Waterbeheerplan 2016-2021 'Waardevol Water'
Waterschap de Dommel heeft op 29 september 2015 het Waterbeheerplan "Waardevol Water" vastgesteld. Dit strategisch document dat op 1 januari 2016 in werking getreden beschrijft de doelstellingen voor de periode 2016-2021 en op welke wijze zij die wil bereiken. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Stroomgebiedbeheerplan de Dommel, het Nationaal en het Provinciaal Milieu- en Waterplan.
Dit plan biedt ruimte voor initiatieven van derden en speelt in op kansen die zich in het waterschapgebied voordoen, waarbij de in het plan beschreven doelen leidend zijn. In de projecten zelf worden de doelen van het Waterbeheerplan uitgewerkt in concrete maatregelen. Het waterschap heeft de volgende uitgangspunten geformuleerd die richtinggevend zijn voor de plannen en oplossingen:
- Beekdalbenadering: ook al zijn de verschillen tussen stad en buitengebied groot toch maken zij deel uit van hetzelfde beekdal waar logische natuurwetten gelden. Door dit beekdal als groter geheel steeds voor ogen te houden, kan integraler en effectiever worden gewerkt. wel is samenwerking met andere overheden, waterpartners en inwoners daarbij essentieel. Water verbindt de stad met het buitgebied.
- De gebruiker centraal: de omgeving wordt op heel veel verschillende manieren gebruikt en de behoeften en belangen van de gebruikers veranderen continu. Ook de waarde van water verandert mee en daarop moet worden ingespeeld.
- Samen sterker: door samen te werken met andere overheden en waterpartners, boeren en bedrijven en door samen oplossingen te zoeken en uitvoering te geven wordt het meest bereikt. Het waterschap wil daarin een inspirerende rol spelen en partijen daartoe de ruimte bieden. Door flexibel te zijn in de samenwerking met en rekening te houden met de inbreng en ideeën van andere partijen wordt de uitvoeringskracht versterkt.
- Gezonde toekomst: ook toekomstige generaties moeten over voldoende, veilig en schoon water. Ook in de maatschappij is het streven naar duurzaamheid steeds actueler en de kringloopgedachte sluit hierop aan. Het waterschap ziet dit als een inspirerende uitdaging en wil mensen bewust maken van de waarde van water en het belang van een duurzaam gebruik ervan.
5.2.4 Keur Waterparagraaf De Dommel 2015
De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunningverlening.
5.2.5 Hydrologisch neutraal bouwen
Hydrologisch neutraal bouwen is opgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar dit voor staat en welke maatregelen er nodig zijn om daaraan te kunnen voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.
Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatse van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.
Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.
Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit houdt in dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan de trits "vasthouden-bergen-afvoeren". Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. Dit past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewatersysteem als het grondwatersysteem. Ingeval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening die het water tijdelijk bergt noodzakelijk. Het gaat hier dan om een voorziening die ervoor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.
5.2.6 Gemeentelijk Rioleringsplan (2019-2022)
Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied.
In het GRP 2019 – 2022 wordt aangegeven op welke wijze er omgegaan wordt met de zorgplichten rondom afval-, hemel- en grondwater. Hiervoor zijn in het plan activiteiten opgenomen enerzijds gericht op het beheer en onderhoud en anderzijds op het verbeteren van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel.
Speerpunt van het GRP is het inspelen op de klimaatverandering welke extreme regenbuien, langdurige droogteperiodes en hittestress met zich meebrengt. Hiervoor zijn uitgangspunten, richtlijnen en ontwerpnormen uit het klimaatplan 2016-2020 en de hierin benoemde beleidsregel ´Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen´ nader uitgewerkt. Concreet betekent dit dat voor het aspect water bij nieuwe ontwikkelingen 60mm berging gerealiseerd dient te worden over het totaal verhard oppervlak binnen het plangebied. Daarbij kan de waterbergingseis gereduceerd worden naargelang de hoeveelheid groen binnen datzelfde plangebied. Om initiatiefnemers te ondersteunen heeft de gemeente een website ontwikkeld waar de benodigde waterberging kan worden berekend en voorbeelden zijn beschreven om invulling te geven aan de opgave.
5.2.7 Waterplan
Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.
5.3 Beschrijving Watersysteem Plangebied
5.3.1 Checklist watersysteem
Checklist Watersysteem | |
A-wateren binnen plangebied | Nee |
B-wateren binnen plangebied | Nee |
Beschermde keurgebieden binnen plangebied? | Nee |
Binnen 25-100 jaarszone? | Nee |
Binnen boringsvrije zone? | Nee |
Ecologische verbindingszone? | Nee |
Binnen reserveringsgebied waterberging | Nee |
Attentiegebied NNB | Nee |
Rioolwatertransportleiding | Nee |
Waterschap gemaal | Nee |
Verdachte/verontreinigde locaties? | Staan vermeld in de bodemparagraaf |
Infiltratie praktisch mogelijk? | Ja |
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid | Nee |
5.3.2 Gebied specifieke eigenschappen m.b.t. water
Oppervlaktewater
Binnen het plangebied of in de directe nabijheid ervan is geen oppervlakte aanwezig.
Verharding
Het plangebied is de huidige situatie nagenoeg in zijn geheel verhard. Het gaat daarbij om zowel bebouwing als terreinverharding. Onverharde delen zijn aanwezig in de vorm van boom- en plantvakken en tuinen. Het plangebied grenst niet direct aan openbaar groen.
Bodemopbouw
De bodemopbouw is van invloed op de karakteristiek van het watersysteem. Eventueel bekende bodemverontreinigingen zijn toegelicht in de bodemparagraaf van dit bestemmingsplan. Toekomstige ontwikkelingen mogen niet bijdragen aan een verdere verspreiding van de verontreiniging. Ten behoeve van het historisch bodemonderzoek van Tritium Advies (zie bijlage) is de bodemopbouw en geohydrologie in beeld gebracht. Onderstaande tabel komt uit dat onderzoeksrapport.
Tabel bodemopbouw en geohydrologie van het plangebied (Bron: Verkennend bodemonderzoek, Tritium)
Grondwater
Voeding van grondwater in het plangebied geschiedt door infiltratie van regenwater en door toestroming vanuit het watersysteem. Ontwatering geschiedt door ondergrondse afstroming naar oppervlaktewater. De grondwaterstroming is richting noordoost.
De maaiveldhoogte bedraagt volgens het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN2) ter plaatse van het plangebied 18,00 - 20,00 +NAP (19,3 meter volgens het verkennend bodemonderzoek van Tritium Advies, zie bijlage). Volgens de Atlas van de ondergrond van gemeente Eindhoven is de grondwaterstand meer dan 150 cm. De waterdoorlatendheid van de bodem is matig tot goed.
Regenwater
Het regenwater dat op daken valt stroomt overwegend af naar de riolering. In de Paul Krügerlaan en Bloemfonteijnstraat ligt een gemengd rioolstelsel. Hierbij wordt zowel vuilwater als afstromend regenwater van daken, terreinverharding en wegen getransporteerd naar de zuivering. De gemeente Eindhoven volgt het beleid om zoveel mogelijk regenwater separaat in te zamelen en af te voeren naar oppervlaktewater dan wel te infiltreren in de bodem. Om die reden zijn de Poeijersstraat en St. Josephlaan al voorzien van een gescheiden rioolstelsel, waarbij regenwater afzonderlijk van het vuilwater naar oppervlaktewater wordt geleid.
Afvalwater
De panden in het plangebied zijn aangesloten op de riolering, dat afvoert naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie aan de Van Oldenbarneveltlaan.
Boringsvrije zone
Het plangebied ligt niet binnen of in de directe omgeving van een waterwingebied of boringsvrije zone rondom een dergelijk gebied.
Beschermde gebieden
Het plangebied maakt volgens de Verordening ruimte Noord-Brabant geen deel uit van een grondwaterbeschermingsgebied of boringsvrije zone. Het plangebied ligt eveneens niet binnen een gebied dat is beschermd vanwege (in de nabijheid gelegen) natte natuur (bijvoorbeeld Natuur Netwerk Brabant, Ecologische verbindingszone of Attentiegebied Natuurnetwerk Brabant
5.4 Toekomstige Situatie Van Het Watersysteem
Verharding en berging
In navolgende afbeelding is te zien welke delen van het plangebied groen worden ingericht en welke delen worden verhard. Aan de hand van deze inrichtingsschets zijn de relevante oppervlakten berekend worden wat betreft het verhardingsoppervlak. Deze oppervlakten zijn opgenomen in de navolgende tabel.
Plattegrond beoogde situatie (Bron: Pauwert architect)
Ongewijzigd bestaand dak/bestrating | 649 | m² |
Traditioneel dak | 1.130 | m² |
Groen dak (>30 mm waterberging per m²) | 207 | m² |
Kleine tuinen bij woningen | 98 | m² |
Gesloten of open verharding | 588 | m² |
Nieuw (particulier) groen | 1.945 | m² |
Totaal plangebied | 4.617 | m² |
Op basis van deze oppervlakten is de watertoets uitgevoerd met de daarvoor bedoelde rekentool van gemeente Eindhoven. Het resultaat hiervan is opgenomen in de bijlagen. Op basis van deze berekening is een waterbergingsopgave van 53,5 m³ benodigd. Om tegemoet te komen aan de benodigde waterbergingsopgave worden twee wadi's aangelegd met een beoogde waterbergingscapaciteit van in totaal 57,6 m³. Hemelwater wat straks afkomstig is van de nieuwe daken wordt aangesloten op de wadi's binnen het plangebied. Vanaf daar mag het (vertraagd) leeglopen in een periode van 24 tot 72 uur op het gemeentelijke HWA riool. Het plan krijgt één HWA aansluiting. Uit de rekentool volgt dat met de beoogde extra maatregelen de waterbergingsopgave tot -21,4 m³ is teruggebracht. Daarmee wordt ruimschoots aan de benodigde opgave van minimaal 42,0 m³ conform de rekentool voldaan.
Voorafgaand aan de aanvraag omgevingsvergunning wordt het RWA- en DWA-stelsel gedetailleerd uitgewerkt conform de geldende normen, in overleg met de gemeente en het Waterschap. Op basis van het verkennend bodemonderzoek (zie paragraaf 4.7) is geconcludeerd dat de doorlatendheid van de bodem matig tot goed is, waardoor infiltratie in de bodem mogelijk is. Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal op basis van het uiteindelijke ontwerp aangetoond worden hoe de benodigde waterberging exact gerealiseerd zal worden. Gezien de hoogteligging is ter plaatse geen grondwateroverlast te verwachten.
Waterkwantiteit
Het plangebied valt binnen het beheergebied van Waterschap De Dommel. In het plangebied bevinden zich geen watergangen in beheer van het waterschap.
Waterkwaliteit
Voor alle nieuwe ontwikkelingen geldt de minimale eis: (huishoudelijk)afvalwater en regenwater van verharde oppervlakken gescheiden aanleveren tot de gemeentelijke erfgrens. Daar waar er een gescheiden stelsel ligt, dient er gescheiden te worden aangesloten. Bij de uitvoering van dit project zal aan deze eis worden voldaan.
Ter bescherming van het oppervlaktewater is het gebruik van uitloogbare materialen (zink, lood e.d.) niet toegestaan.
5.5 Advies / Overleg Waterschap
Dit bestemmingsplan wordt in het kader van de watertoets voorgelegd aan het Waterschap.
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Algemeen
Het bestemmingsplan "I Tongelre buiten de Ring 2019 (Poeijersstraat)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.
6.2 Planmethodiek
Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.
6.3 Verbeelding
Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.
6.4 Planregels
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels.
Inleidende regels (Artikel 1 en 2)
DeInleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In "Artikel 1 Begrippen" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Artikel 2 Wijze van meten" zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.
Bestemmingsregels
Bestemming `Wonen” (Artikel 3)
Deze bestemming is gelegd op de woningen en de bijbehorende gronden. In de regels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en aan- en uitbouwen en bijgebouwen. Het gebouw dat door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, wordt beschouwd als het hoofdgebouw. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn in architectonisch opzicht te onderscheiden van, en ondergeschikt aan, het hoofdgebouw. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd.
Aan huis-verbonden-beroepen
Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonbestemming toegestaan (tot maximaal 50 m2). Onder voorwaarden is het mogelijk om maximaal 75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen. Tevens is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 30 m2 te benutten voor kleinschalige bedrijvigheid.
Algemene regels
Onder de Algemene regels zijn opgenomen de Anti-dubbeltelregel, deAlgemene aanduidingsregels, deAlgemene afwijkingsregels en de Overige regels.
In de Algemene aanduidingsregels zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van de aanduiding 'veiligheidszone - invloedsgebied'. Binnen die zone zijn geen nieuwe gebouwen toegestaan die zijn bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van groepen verminderd zelfredzame personen. Het gaat dan om bijvoorbeeld (psychiatrische) ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen, basisscholen, sociale werkplaatsen, of gebouwen of gedeelten daarvan bestemd voor dagopvang van minderjarigen. Ook het wijzigen van bestaande gebouwen voor het gebruik voor verminderd zelfredzame personen is niet toegestaan.
De Algemene afwijkingsregels bevatten bepalingen op basis waarvan in bepaalde gevallen binnenplans kan worden afgeweken van de bepalingen uit de bestemmingsregels.
Onder de Overige regels zijn eisen opgenomen die gelden met betrekking tot het aspect parkeren. Voor het aantal parkeerplaatsen wordt in de regels verwezen naar de vigerende parkeernormen.
Overgangs- en slotregels
In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht en deSlotregel opgenomen.
Hoofdstuk 7 Handhaving
7.1 Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021
In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.
Uitgangspunten
Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:
- Informatie gestuurd
De gemeente Eindhoven ziet informatie gestuurde handhaving als een belangrijke pijler. Er zijn ontwikkelingen op het gebied van ICT en data analyse. Door gemeentelijke en andere informatiebronnen te ontsluiten, te analyseren en te combineren kunnen we een problematiek eerder (of preventief) en gerichter aanpakken.
- Gebiedsgericht
Om optimaal in te kunnen spelen op vraagstukken van inwoners zet de gemeente Eindhoven binnen het ruimtelijk domein al geruime tijd in op gebiedsgericht toezicht. Dit doen we door - vanuit een actieve samenwerking met wijkteams - te kijken naar naleefgedrag, oorzaken en oplossingen gerelateerd aan geografische gebieden. Er zijn verschillende vragen, doelgroepen en belangen. Kennis wordt gedeeld en ervaringen van inwoners en bedrijven worden verzameld. Deze input is van invloed op de prioriteiten in het jaarlijkse uitvoeringsplan, waar mogelijk toegespitst op een specifieke wijk. Per wijk kunnen er dus op basis van gebiedsanalyses en bijvoorbeeld buurtcontracten verschillende bouwstenen zijn voor het uitvoeringsplan.
- Risico- en oplossingsgerichte benadering
De gemeente Eindhoven benadert toezicht en handhaving risico- en oplossingsgericht. De prioriteiten worden in beginsel gebaseerd op een inschatting van de veiligheids- en gezondheidsrisico's voor inwoners. Ook aspecten als leefbaarheid, duurzaamheid en omgevingskwaliteit wegen in belangrijke mate mee. Daarnaast worden prioriteiten mede gebaseerd op wat inwoners en bedrijven belangrijk vinden. Eindhoven hecht eraan om vraagstukken waar mogelijk gezamenlijk op te lossen.
Er zijn onderwerpen die in algemene zin aandacht vragen. Brandveilig gebruik van woongebouwen verdient (nog) meer aandacht, in de context van kwetsbare groepen die langer zelfstandig blijven wonen. Ook aanpak van jeugdoverlast, duurzaamheid en de bestaande bouw zijn voorbeelden. Er wordt gezocht naar de beste oplossing die nodig is voor het versterken van de veiligheid in de leefomgeving van onze inwoners. Hiermee ontstaat een risicoanalyse op basis waarvan vervolgens de prioriteiten binnen het toezicht worden gesteld.
- Consequent en doelmatig
Uitvoeringsplannen en jaarverslagen bevatten een overzicht van de inzet en capaciteit voor handhaving. In het verlengde van informatie gestuurde en oplossingsgerichte handhaving vergt doelmatige handhaving een analyse van resultaten. Meetbare doelen om te beoordelen of de beschikbare capaciteit zo doelmatig mogelijk wordt ingezet. We beogen in de komende jaren een ontwikkeling door te maken in de vierslag capaciteit – prioriteit – risicoanalyse - nalevingsniveau. Dit moet onder andere leiden tot meer inzicht in de relatie tussen handhavingsinspanningen en het nalevingsniveau (effect).
Prioritering
De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk in mogelijke problemen, de risico's en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.
Uitvoeringsplan
In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:
- Object en informatiegericht
- Bouwen en Wonen
- Openbare leefomgeving
- Bedrijven
- Gebiedsgericht
- Pilot Veiligheid en leefbaarheid
- Actiegebieden
- Themagericht
Bij ieder onderdeel worden jaarlijks een aantal belangrijke ontwikkelingen op het gebied van toezicht en handhaving opgenomen. Dat kan bijvoorbeeld gaan om woonoverlast bij de Activiteiten Bouwen & Wonen. Of duurzaamheid en energiebesparing bij de Activiteiten Bedrijven.
Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.
Duidelijke regels
Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden.
7.2 Handhaving Voorliggend Plan
Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 28 woningen en er is dan ook sprake van een 'ontwikkelplan'.
Hoofdstuk 8 Financiële Aspecten
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar. Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.
In dit geval zal een anterieure overeenkomst gesloten worden zodat geen verplichting bestaat tot het vaststellen van een exploitatieplan.
Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1 Bro
Op grond van artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is geplaatst in Groot Eindhoven op 22 augustus 2019. De kennisgeving is tevens bij de officiële publicaties op de gemeentelijke website www.eindhoven.nl geplaatst. Er zijn geen stukken betreffende het voornemen ter inzage gelegd, noch de mogelijkheid open gesteld om zienswijzen tegen het voornemen in te dienen of instanties om advies te vragen.
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Er zijn geen reacties ontvangen.
9.3 Inspraak En Samenspraak
Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming.
Op 22 augustus 2019 is er een informatiebijeenkomst geweest voor directe omwonenden van het plangebied. Deze is door circa 25 personen bezocht. Ook waren de toekomstige bewoners vanuit de woongroep aanwezig. Het plan werd positief ontvangen en ook de kennismaking met de woongroep werd als prettig ervaren.
Dit plan is ook afgestemd en akkoord bevonden door de vaste overlegpartners Trefpunt Groen Eindhoven, de Henri van Abbestichting en Stichting wederopbouw Eindhoven.
9.4 Zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan 'I Tongelre buiten de Ring (Poeijersstraat)' heeft vanaf 18 juni 2020 tot en met 29 juli 2020 ter inzage gelegen. Er is binnen deze termijn geen zienswijze ingediend.
Bijlage 1 Rekentool Parkeren Gemeente Eindhoven
bijlage 1 Rekentool parkeren gemeente Eindhoven
Bijlage 2 Parkeerdrukmeting Poeijersstraat Eindhoven
bijlage 2 Parkeerdrukmeting Poeijersstraat Eindhoven
Bijlage 3 Bomen Effect Analyse Klooster St. Joseph Te Eindhoven
bijlage 3 Bomen effect analyse Klooster St. Joseph te Eindhoven
Bijlage 4 Herziening Bea St Joseph Eindhoven
bijlage 4 Herziening BEA St Joseph Eindhoven
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai Poeijersstraat 69 En 73-77 Eindhoven
bijlage 5 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Poeijersstraat 69 en 73-77 Eindhoven
Bijlage 6 Historisch Bodemonderzoek Poeijersstraat 69 En 71 Te Eindhoven
bijlage 6 Historisch bodemonderzoek Poeijersstraat 69 en 71 te Eindhoven
Bijlage 7 Verkennend Bodem- En Nader Asbestonderzoek Poeijersstraat 69 En 71 Te Eindhoven
bijlage 7 Verkennend bodem- en nader asbestonderzoek Poeijersstraat 69 en 71 te Eindhoven
Bijlage 8 Stikstofberekening Poeijerstraat Eindhoven
bijlage 8 Stikstofberekening Poeijerstraat Eindhoven
Bijlage 9 Natuurtoets Poeijersstraat 71-75 Eindhoven
bijlage 9 Natuurtoets Poeijersstraat 71-75 Eindhoven
Bijlage 10 Resultaat Watertoets Rekentool
bijlage 10 Resultaat watertoets rekentool
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan I Tongelre buiten de Ring 2019 (Poeijersstraat) met identificatienummer NL.IMRO.0772.80360-0301 van de gemeente Eindhoven.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aan-huis-verbonden-beroep
een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Bijvoorbeeld gastouderopvang; detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis; of het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf.
Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.
1.4 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.8 bedrijfsvloeroppervlak
de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.9 Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen)
Besluit van 27 mei 2004, Stb. 250, houdende regels inzake milieukwaliteitseisen op het gebied van de externe veiligheid zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
1.10 bestaande situatie
bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;
bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.11 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.12 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.13 bijgebouw
een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.14 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.15 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.16 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.
1.17 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.18 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.19 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.20 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.21 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied.
1.22 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.23 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum, internetwinkel/webwinkel, afhaalpunten en supermarkt.
1.24 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.
1.25 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
1.26 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.27 gebruiken
het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.
1.28 gevaarlijke stoffen
gevaarlijke stoffen zijn stoffen waarvan het gebruik, het transport of de opslag (overslag e.d.), risico's met zich meebrengt. Het kan gaan om explosiegevaar, brand, giftigheid of radioactiviteit.
1.29 GR (groepsrisico)
een maat voor de kans, dat door een ramp bij een activiteit met gevaarlijke stoffen of met een vliegtuig, een (grote) groep mensen, die niet rechtstreeks bij de activiteit betrokken is, tegelijkertijd omkomt. Het GR kan toenemen door uitbreiding van risicovolle activiteiten enerzijds en door het verhogen van de personendichtheid anderzijds.
1.30 hoofdgebouw
een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
1.31 huishouden
een meerderjarige alleenstaande, dan wel twee of meer personen waarvan er ten minste één meerderjarig is, die duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voeren.
1.32 internetwinkel
Internetwinkels worden in het kader van dit bestemmingsplan aangemerkt als een specifieke vorm van detailhandel waarbij:
- de transactie via internet of andere media tot stand komt, en;
- de goederen ter plaatse kunnen worden afgehaald; en/of
- de goederen ter plaatse kunnen worden afgerekend; en/of
- de goederen ter plaatse kunnen worden bekeken of geprobeerd.
1.33 invloedsgebied
gebied waarin, volgens de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. De grens van het invloedsgebied is gelijk aan de 1% letaliteitsgrens, bepaald bij weertype F 1.5, tenzij in de bij het Revi behorende uitvoeringsregeling voor een specifieke stof of activiteit een ander invloedsgebied is gedefinieerd.
1.34 kamerverhuur
woonvorm waarbij sprake is van woonruimte die geen eigen afzonderlijke toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche/bad en/of toilet) buiten die onzelfstandige woonruimte.
1.35 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).
1.36 kunstobject
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.
1.37 kunstwerk
bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
1.38 lijst van bedrijfsactiviteiten
de bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de VNG zoals deze gold ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan en opgenomen in Bijlage 1 behorende bij deze regels.
1.39 Nota Parkeernormen 2016
parkeernormen vastgesteld op 17 mei 2016, gepubliceerd en in werking getreden op 10 juni 2016 (gemeenteblad van Eindhoven 2016, nr. 41).
1.40 onzelfstandige woonruimte
woonruimte, welke geen eigen toegang heeft en welke niet door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.
1.41 parkeerbalans
met een parkeerbalans wordt de (on)balans berekend tussen parkeervraag en parkeeraanbod binnen een bepaald gebied. Vaak valt de parkeervraag van functies niet samen in de tijd. Gecombineerd gebruik van parkeerplaatsen is dan mogelijk (dubbelgebruik).
1.42 peil
0.30 m' boven de kruin van de weg.
1.43 PR (plaatsgebonden risico)
risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel is betrokken.
1.44 prostitutiebedrijf
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.
1.45 Revi (Regeling externe veiligheid inrichtingen)
regeling van de Staatssecretaris van VROM van 8 september 2004, houdende regels met betrekking tot afstanden en de wijze van berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico ter uitvoering van het Bevi zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
1.46 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.47 supermarkt
een zelfbedieningszaak met overwegend levensmiddelen.
1.48 tuincentrum
een kwekerij en/of een verkoopplaats waar artikelen voor verwerking/gebruik in tuin en huis, daaronder ook begrepen dierbenodigdheden voor huisdieren, direct aan particulieren ter verkoop worden aangeboden, van welke verkoopplaats een koffiehoek deel kan uitmaken ter ondersteuning van de tuincentrumfunctie.
1.49 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.50 verdieping
de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.
1.51 verkoopvloeroppervlakte
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.
1.52 voorgevel
de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.53 voorgevelrooilijn
de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.
1.54 water
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.
1.55 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).
1.56 winkel
een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.
1.57 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, dan wel voor de huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.
1.58 woongebouw
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
1.59 woonwagen
een voor bewoning bestemd gebouw, niet zijnde een woning, welke is geplaatst op een standplaats en in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bebouwingspercentage
een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
2.2 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.3 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.4 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.6 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.8 ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen en/of bouwhoogte, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, ventilatiekanalen, schoorstenen, reclameaanduidingen, luifels, erkers, liftopbouwen en -schachten, en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft
de maximum goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien dat wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw;
3.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van het behoud van de oorspronkelijke opzet van de bouwwerken die zijn voorzien de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1', nadere eisen stellen aan het materiaalgebruik voor de bouwwerken, alsmede aan de situering ervan.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Aanduidingsregels
5.1 veiligheidszone - invloedsgebied
Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - invloedsgebied' zijn geen nieuwe gebouwen toegestaan die zijn bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van groepen verminderd zelfredzame personen. Daartoe behoren in ieder geval (psychiatrische) ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen, basisscholen, sociale werkplaatsen, of gebouwen of gedeelten daarvan bestemd voor dagopvang van minderjarigen. Het wijzigen van bestaande gebouwen voor het gebruik voor verminderd zelfredzame personen is eveneens niet toegestaan.
Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels
6.1 Binnenplans afwijken
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat ter plaatse van de dubbelbestemming Waarde-Cultuurhistorie-1 geen gebruik kan worden gemaakt van deze afwijkingsbevoegdheid voor zover het betreft afwijking ten behoeve van het overschrijden van de voorgevelrooilijnen, de bestaande goot- en bouwhoogte of de bestaande dakhelling;
- de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 m, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 2 m is;
- de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 m is.
- de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' wordt overschreden met maximaal 40 cm ten behoeve van gevelisolatie om energie te besparen;
- de regels ten aanzien van de realisatie van gebouwen ten behoeve van het opwekken van duurzame energie en toestaan dat de maximum oppervlakte wordt vergroot tot maximaal 100 m2.
Artikel 7 Overige Regels
7.1 Voorwaardelijke verplichting parkeren
- Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, staat vast dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de beleidsregels Actualisatie nota parkeernormen 2019 wordt gerealiseerd en in stand gehouden.
- Als de onder sub a bedoelde beleidsregels worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
7.2 Afwijken van parkeereis
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1 indien:
- uit een parkeerbalans blijkt dat meer of minder parkeerplaatsen noodzakelijk zijn;
- het voldoen aan de in lid 7.1 genoemde parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerplaatsen wordt voorzien.
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 7.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.
7.4 Voorwaardelijke verplichting waterberging
- Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat wordt voorzien in een waterberging of andere maatregelen die bijdragen aan de klimaatbestendigheid.
- De inhoud van de waterberging en de omvang van de andere maatregelen worden vastgesteld met toepassing van de beleidsregel "Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen" behorende bij de bijlage uit het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022;
- Als de onder sub b. bedoelde (beleids)regeling wordt gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
8.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
8.2 Afwijken
het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 8.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 8.1 met maximaal 10%.
8.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 8.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
8.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 8.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
8.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 8.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
8.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 8.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 9 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan I Tongelre buiten de Ring 2019 (Poeijersstraat).