I Bedrijventerrein De Hurk-Croy 2017, Hastelweg 159 (reparatie)
Bestemmingsplan - gemeente Eindhoven
Vastgesteld op 30-11-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aanleiding voor dit bestemmingsplan is de uitbreiding van het productiegebouw van ABZ Diervoeding. Deze inrichting is gelegen aan de Hastelweg 159 te Eindhoven. Vanuit bedrijfseconomisch oogpunt heeft ABZ Diervoeding de wens de productiecapaciteit te vergroten. Hiervoor is het benodigd om technische installaties bij te plaatsen en/of te vervangen. Daarnaast is er vanuit veterinaire redenen de noodzaak voor het inbouwen van een specifieke bewerkingsstap (hygiënelijn) om aan de wettelijke producteisen te kunnen voldoen. De afmetingen van het bestaande productiegebouw bieden onvoldoende mogelijkheden om invulling te geven aan het daartoe benodigde ruimtebeslag.
Op het buitenterrein is een opslagtank voor mierenzuur aanwezig. De inhoud van betreffende opslagtank is groter dan de drempelwaarde van 1.000 liter zoals genoemd in het Bevi. Onder het voorgaande bestemmingsplan is verzuimd de locatie van ABZ Diervoeding binnen de huidige aangewezen Bevi-zones op te nemen. Middels deze herziening wordt dat tevens gerepareerd.
Voor de beoogde uitbreiding van het productiegebouw en het kantoorgedeelte is het noodzakelijk een gedeelte van de (niet openbare) gemeentelijke weg Beatrixkade te bebouwen, in lijn met de bestaande gevel van het gebouw. Hiervoor wordt grond aangekocht van de gemeente Eindhoven. De uitbreiding ziet per saldo op een toename van het bebouwd oppervlak met circa 370 m².
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Hurk-Croy 2017". Dit bestemmingsplan voorziet voor het plangebied in de bestemmingen 'Bedrijventerrein I' en 'Verkeer'. Voor zover de voorgenomen planontwikkeling is gelegen binnen de bestemming 'Verkeer' dient deze gewijzigd te worden naar de bestemming 'Bedrijventerrein I'. Voor het overige past deze ontwikkeling qua gewenste bouwhoogte ten behoeve van een uitbreiding van het productiegebouw aan de noordzijde niet binnen de huidige bestemmingsregeling.
Om het planvoornemen mogelijk te maken dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld. Onderhavig bestemmingsplan "I Bedrijventerrein De Hurk-Croy 2017 (Hastelweg 159)" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is deze toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er ook een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.
1.2 Ligging En Plangrenzen
Het plangebied ligt ten westen van De Ring van Eindhoven, op het bedrijventerrein De Hurk aan de Hastelweg 159. Aan de achterzijde is het Beatrixkanaal gelegen. Tussen de plandeelgebieden ligt de Beatrixkade, een (niet openbare) gemeentelijke weg.
Geo-Oblique ligging plangebied (blauw omlijnd)
1.3 Voorgaande Plannen
De ontwikkeling is geheel gelegen binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein De Hurk-Croy 2017', vastgesteld door de raad op 19 december 2017. Het grootste gedeelte van het plangebied is bestemd als 'Bedrijventerrein I', een klein gedeelte is bestemd als 'Verkeer'.
De noordoostelijke hoek van het plangebied is voorts voorzien van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone lpg' die uitgaat van het nabijgelegen tankstation. Binnen deze gebiedsaanduiding zijn geen nieuwe beperkt kwetsbare objecten en kwetsbare objecten toegestaan.
Vigerend bestemmingsplan (plangebied rood omlijnd)
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting bestaat uit negen hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het planvoornemen gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en zo nodig de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is de wijze beschreven waarop rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving
Het voornemen is om de productiecapaciteit uit te breiden van 250.000 naar 350.000 ton diervoeding per jaar. Hiervoor dient de bestaande maal-menglijn gemoderniseerd te worden en tevens wordt er een nieuwe hygiënelijn voorzien voor de productie van specifieke producten. Daarnaast worden additionele wijzigingen doorgevoerd als:
- het uitbreiden van het kantoorgedeelte;
- het uitbreiden van de gereed product verlading;
- het uitbreiden (of vervangen) van installaties voor elektra en stoomverbruik;
- realisatie van een tweede weegbrug.
Twee voorgenomen wijzigingen passen niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Het gaat om:
- Het bij de inrichting betrekken van een gedeelte van de Beatrixkade. Hiervoor dient de verkeersbestemming omgezet te worden naar een bedrijvenbestemming. De gewenste bouwhoogte voor deze wijziging bedraagt 50,5 meter; gelijk aan de huidige maximaal toelaatbare bouwhoogte van het productiegebouw. De benodigde bouwhoogte van de uitbreiding van het kantoor bedraagt maximaal 14 meter.
- Het realiseren van een aanbouw aan de noordzijde van het bestaande productiegebouw. De gewenste bouwhoogte voor dit gedeelte bedraagt 50,5 meter, terwijl in het bestemmingsplan deze momenteel is begrensd op 14 meter. Deze bouwhoogte is benodigd vanwege het verticaal gerichte productieproces. Aaneengeschakelde installaties op verdiepingsvloeren worden zo veel mogelijk onder elkaar gezet.
Het bestaande productiegebouw en buitenterrein biedt onvoldoende ruimte om de uitbreidingen te realiseren. Belangrijke installaties (hamermolens, filterkasten, menger etc.) die wijzigen bevinden zich momenteel op de bovenste verdiepingen aan de zuidzijde van het productiegebouw. Voor het efficiënt kunnen verladen van gereed product afkomstig van de nieuw te realiseren hygiënelijn dient de bestaande bulkstraat verlengd te worden. Het productieproces bij diervoederbedrijven is verticaal ingericht om zoveel mogelijk gebruik te kunnen maken van vrij verval van productstromen. Op deze wijze wordt voorkomen dat er onnodig intern transport moet plaatsvinden en daarmee extra investering in kettingtransporteurs, tussenbunkers en elevatoren. Bijkomstig zou dit leiden tot een hoger ongewenst energieverbruik.
Een uitbreiding van de bulkstraat in noordelijke richting is onderzocht als alternatief maar is verkeerstechnisch niet inpasbaar, omdat daarmee het terrein tussen de opslagloods en het productiegebouw nog maar van één zijde bereikbaar zou zijn. Vanuit de bedrijfsvoering is dit ongewenst en tevens ook vanuit het aspect calamiteitenbestrijding. Hulpdiensten dienen te allen tijde het productiegebouw van meerdere zijden goed te kunnen benaderen. Om deze redenen is er daarom ruimtebeslag geprojecteerd aan de zuidzijde van het terrein (gedeelte van de Beatrixkade). In de onderstaande figuur zijn in blauw de uitbreidingen weergegeven. Bestemmingsplanmatig worden dezelfde bouwhoogten aangevraagd als geldt voor het bestaande bouwblok, te weten 50,5 meter.
Voorgenomen situatie productiegebouw en Beatrixkade (uitbreidingen in blauw)
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.
Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.
Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.
Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).
De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land.Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.
In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.
Realisatie
Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.
De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:
- Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
- Bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld afspraken met provincies en gemeenten, internationale afspraken met overheden in buurlanden);
- Financieel (bijvoorbeeld Infrastructuurfonds, Deltafonds);
- Kennis (bijvoorbeeld inzetten van het College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen, verspreiden van “best practices”).
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).
- Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
- Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.
Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit nationale belang is wettelijk verankerd in het Bro. In artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro is gesteld dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van:
- de behoefte aan die ontwikkeling;
- indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op een beperkte uitbreiding (circa 270 m2) van een bestaand bedrijfsgebouw. Gelet op de vaste rechtspraak over dit onderwerp (zie onder meer: ECLI:NL:RVS:2014:1442) voorziet onderhavig plan niet in een bedrijventerrein of een andere stedelijke voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Bro. De in onderhavig plan voorziene uitbreiding kan dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.
Voor Eindhoven is de 380Kv-hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in het noorden en deels oosten van Eindhoven. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van de Natuurnetwerk Brabant (NNB) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die de NNB vormen worden bij provinciale verordening aangewezen. Daarmee is de NNB een provinciaal belang geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.
In de onderstaande figuur is de situatie weergegeven rondom de nabij de projectlocatie gelegen vliegbasis Eindhoven.
Volgens de kaarten behorende bij het Rarro is de projectlocatie gelegen binnen het obstakelbeheergebied van de vliegbasis Eindhoven. In het vigerende bestemmingsplan is een maximale bouwhoogte van 50,5 meter +NAP voor het bestaande productiegebouw gegeven. Deze bouwhoogte is toelaatbaar in relatie tot de gegeven hoogtebeperking van 95 meter +NAP. Het bedrijventerrein de Hurk ligt niet binnen de begrenzing van het Instrument Landing System (ILS) van de luchthaven. De voorgenomen wijzigingen van het productiegebouw betreft een aaneengesloten uitbreiding van het bestaande bouwwerk.
Het absolute volume van het gebouw zal vergroten, maar de uiterlijke kenmerken zullen niet resoluut wijzigen. Er wordt geen verruiming van de huidig maximaal toelaatbare bouwhoogte (50.5 m +NAP) aangevraagd. Daarmee wordt geconcludeerd dat er geen overschrijding is van de begrenzingen behorende bij het obstakelgebied van de vliegbasis Eindhoven.
Daarnaast is het plangebied nabij de NNB gelegen. Hier wordt in paragraaf 4.9 nader op ingegaan. Het plangebied is niet gelegen nabij hoogspanningsleidingen
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie
De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer deze in 2021 wordt ingevoerd.
In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat langetermijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
3.3.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
De Interim omgevingsverordening is vastgesteld door Provinciale Staten op 25 oktober 2019 en vervangt een aantal provinciale verordeningen:
- provinciale milieuverordening;
- verordening natuurbescherming;
- verordening ontgrondingen;
- verordening ruimte;
- verordening water;
- verordening wegen.
Om straks klaar te zijn als de Omgevingswet in werking treedt, heeft de provincie eerst een Interim omgevingsverordening vastgesteld. Het is een 'Interim' omgevingsverordening om zo te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de 'definitieve' omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet.
De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de huidige wetgeving en moet aan de wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld bij de opbouw en de digitale vormgeving).Deze Interim omgevingsverordening voegt de bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen.
In de Interim omgevingsverordening staan regels voor:
- Burgers en bedrijven: dit zijn zogenaamde rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. Deze regels bevatten voorwaarden om zo'n activiteit te verrichten en geven ook aan of je bijvoorbeeld eerst een melding moet doen voordat je mag beginnen.
- Bestuursorganen van de overheid: dit zijn zogenaamde instructieregels. Met deze regels kan de provincie een opdracht geven aan gemeenten over onderwerpen die zij in het bestemmingsplan moeten opnemen of aan het waterschap over de manier waarop ze hun taken uitvoeren.
Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven
Het gaat hier om regels die naast een eventuele vergunningplicht gelden. Er zijn in de Interim Omgevingsverordening voor de volgende thema's rechtstreekse regels opgenomen: grondwaterbescherming, grondwateronttrekking, bodemsanering, stortplaatsen, ontgrondingen, varend ontgassen, stiltegebied, wegen, natuur en landbouw. De meeste van deze regels waren eerst opgenomen in de Provinciale milieuverordening, de Verordening wegen, de Verordening ontgrondingen en de Verordening natuurbescherming.
Uitsnede kaart 3 'stedelijke ontwikkeling'
Toepassing plangebied
Het plangebied is gelegen in het 'Stedelijk gebied' volgens kaart 3 van de Interim omgevingsverordening. Hiervoor gelden de regels zoals vervat in artikel 3.42 (duurzame stedelijke ontwikkeling).
Artikel 3.42 Duurzame stedelijke ontwikkeling
Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken en het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.
Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
- bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
- bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie en verouderde stedelijke gebieden;
- geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
- houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
- geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
- draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.
De geringe uitbreidingen bij ABZ Diervoeding passen binnen voornoemde doelstellingen, hiermee voldoet het bestemmingsplan aan de regels uit de Interim omgevingsverordening.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Interimstructuurvisie 2009
In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.
Gebruik van de ruimte
De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik.
Het plangebied is op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie aangeduid voor de functies wonen, werken, onderwijs en zorg en opvang. Deze gronden zijn primair bedoeld voor wonen, inclusief alle afgeleide wijk- en buurtgerichte functies op het gebied van (middelbaar-/ basis-) onderwijs, zorg, opvang, cultuur, religieuze voorzieningen, ontspanning en vrije tijd, groen (o.a. buurt- en wijkparken, sportfaciliteiten en -velden, buurtontmoetingsruimten), detailhandel en werken (woonwerkcombinaties en kleine bedrijven met milieucategorie 1, 2 en gedeeltelijk 3).
Deze functies zijn noodzakelijk voor het functioneren van een gebied als woongebied. Zij vallen dus onder deze definitie en worden niet afzonderlijk in beeld gebracht, mede omdat hun ruimtebeslag relatief beperkt is. Deze ontwikkeling voorziet in een woonfunctie en commerciële functies en is daarmee dan ook in overeenstemming met de Interimstructuurvisie.
Interimstructuurvisie Eindhoven, 2009: Gebruik van de ruimte
Onderhavig plangebied is op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie aangeduid voor de functie werken. Hieronder vallen werkgerelateerde functies: industrie, research en ontwikkeling, handel, kantoren, grootschalige en perifere detailhandel, transport, bouwnijverheid en dienstverlening. Tevens alle productieactiviteiten van kunst en design en ook alle voorzieningen die bij een functioneel en modern bedrijventerrein horen (o.a. parkmanagement).
3.5 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden
3.5.1 Archeologie
Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard.
Het Verdrag van Valletta is vertaald naar de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente bevoegd gezag op het gebied van cultuurhistorie en archeologie. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden. Dit wordt samen met de andere onderdelen rond de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving overgeheveld naar de toekomstige Omgevingswet.
De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012', dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise. De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd. Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.
De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart die is vastgesteld in 2008. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.
Ten zuidoosten van het plangebied ligt een onderzocht gebied, betreffende een in 1930-1931 gedeeltelijk opgegraven nederzetting uit de vroege ijzertijd en grafveld uit de Romeinse tijd (A20, de Rooijakker). Binnen en in de directe nabijheid van het plangebied is geen sprake van archeologisch waardevolle en verwachtingsgebieden. Binnen het bestemmingsplan hoeft dan ook geen rekening te worden gehouden met archeologische waarden of verwachtingen.
De archeologische waardevolle en verwachtingsgebieden zijn rood gerasterd. De locatie van onderhavig plangebied is rood omcirkeld.
Wel geldt ten aanzien van archeologie een meldingsplicht voor archeologische toevalsvondsten. Mochten tijdens eventuele grondwerkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen, dan dienen deze (op grond van de meldingsplicht ingevolge artikel 5.10 Erfgoedwet 2016) direct gemeld te worden aan de Minister van OCW en bij de afdeling Omgevingskwaliteit van de gemeente Eindhoven. Vervolgens zal bepaald worden of, en zo ja welke, aanvullende maatregelen getroffen dienen te worden.
3.5.2 Cultuurhistorie
Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen.
Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.
De oever van het Beatrixkanaal ter plaatse van het plangebied is aangemerkt als 'Historisch landschap' en het Beatrixkanaal zelf als 'Historische waterloop'.
Het Beatrixkanaal werd aangelegd als werkverschaffingsproject in de jaren 1935-1940 om een verbinding met het Wilhelminakanaal tot stand te brengen. Op de kaden aan weerszijden van het kanaal tussen Strijp en de kruising met de A58 is gevarieerde beplanting aanwezig. De beplanting bestaat uit zomereik, Amerikaanse eik, ruwe berk, zwarte els, zoete kers, boswilg, schietwilg, grauwe wilg, meidoorn, populier, appel, wilde lijsterbes, sporkehout, brem, wilde kamperfoelie, gelderse roos, gewone vlier, Amerikaanse vogelkers en grove den. Het geheel is een gave historische structuur en heeft ook ecologische waarde.
Het deel van de als 'Historisch landschap' aangemerkte kade dat samenvalt met het plangebied is niet begroeid en blijft ongewijzigd ten opzichte van het huidig vigerende bestemmingsplan.
Het aspect cultuurhistorie heeft geen belemmeringen voor het planvoornemen.
Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart (plangebied rood omlijnd)
3.6 Verkeer En Parkeren
3.6.1 Inleiding: mobiliteitsvisie en duurzame mobiliteit
De mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is het verkeersbeleid voor de komende decennia (planhorizon 2040) vastgelegd. Deze visie vormt het bestuurlijke beleidskader voor alle verkeers- en mobiliteitsopgaven. In de volgende paragrafen zijn de essentiële elementen voor het plangebied en directe omgeving beschreven.
3.6.2 Autoverkeer
Het bedrijventerrein De Hurk-Croy is goed verankerd in het stedelijk en landelijk verkeers- en vervoersnetwerk. Het heeft een helder en ruim wegenpatroon dat in alle richtingen aantakt op belangrijke ontsluitingswegen in de stad: De Ring, Noord-Brabantlaan en Karel de Grotelaan. Met de ombouw van de A2 heeft De Hurk via de Meerenakkerweg een directe aansluiting op de parallelbanen van de A2 gekregen. De autobereikbaarheid van dit bedrijventerrein is daarmee voor de lange termijn gegarandeerd.
Als onderdeel van de visie "Eindhoven op Weg" heeft het gemeentebestuur de wegencategorisering geactualiseerd en vastgesteld (november 2013).
De wegen met een verkeersfunctie, de zogenaamde gebiedsontsluitingswegen, zijn primair bedoeld voor de afwikkeling van het verkeer en moeten daarom als zodanig worden ingericht. Voor bedrijventerrein De Hurk-Croy zijn dit de Beemdstraat, Meerenakkerweg, Noord-Brabantlaan en de Ring (Botenlaan en Limburglaan). In de nieuwe wegencategorisering is een nieuwe categorie toegevoegd: wijk- en buurtontsluitingswegen. De Hastelweg, Hurksestraat en Dillenburgstraat vallen hieronder. Alle overige wegen zijn erftoegangsweg en in principe onderdeel van het verblijfsgebied. Bij bedrijventerreinen wordt dit in tegenstelling tot woongebieden, niet ingericht als 30 km/u gebied. Op bedrijventerreinen worden dus geen wegen bestemd tot 'Verkeer- verblijfsgebied'.
Vanwege de uitbreiding in de productiecapaciteit zal verhoudingswijs ook het aantal verkeersbewegingen toenemen. In de aanvraag om de omgevingsvergunning milieu worden de volgende maximale verkeersbewegingen per etmaal aangevraagd:
- 116 personenauto's;
- 120 vracht- en tankwagens;
- 2 binnenvaartschepen.
Concreet zal sprake zijn van vijf extra afvoertransporten in de nachtperiode.
Gelet op het voorgaande en tevens gelet op het feit dat de uitbreiding niet zal leiden tot een toename van werknemers, zal de verkeersdruk op de omgeving en de bestaande infrastructuur niet onacceptabel toenemen.
ABZ Diervoeding is op een bedrijventerrein gelegen. De ontsluiting van dit terrein is berekend op dit type en totaal aantal vervoersbewegingen. Gelet hierop zal de verkeersveiligheid ter plaatse niet nadelig worden beïnvloed.
De verkeersdruk op de omliggende wegen (Dillenburgstraat en Hastelweg) zal als gevolg van de uitbreiding zeer beperkt toenemen. De omliggende wegen zijn er op ingericht om autoverkeer en vrachtverkeer op een goede en veilige manier te kunnen verwerken. De invloed van de uitbreiding op de afwikkeling van het verkeer en de verkeersveiligheid is dan ook zeer gering en vormt geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingsplanmatige verandering.
ABZ Diervoeding beschikt over twee toegangspoorten aan de voorzijde van het terrein. Daarnaast kunnen vracht- en tankwagens ook via de Beatrixkade het buitenterrein van de inrichting bereiken. De Beatrixkade wordt ontsloten via zowel de oost- als westzijde, waar ook toegangspoorten zijn gesitueerd. Daarmee is de kade afgesloten voor openbaar doorgaand verkeer. De Beatrixkade wordt tevens gebruikt door voertuigen van de bedrijven Weber Beamix, Mebin en HKS Metals.
Ten aanzien van de rijrouteringen vinden er geen wijzigingen plaats. Op de Beatrixkade wordt een tweede weegbrug aangelegd voor ABZ Diervoeding. De bestaande draailus, direct ten zuiden van het productiegebouw, zal daarmee vaker gebruikt worden. Na het betrekken van een klein deel van de kade tot het productiegebouw zal er nog voldoende ruimte over blijven voor kerende en draaiende vrachtwagens. In het kader van het gemeenschappelijk gebruik van de kade door de aanwezige bedrijven zal nader beschouwd worden of er extra verkeersmaatregelen getroffen moeten worden ter verbetering van de algehele verkeersveiligheid op de kade.
Gelet op het bovenstaande is de invloed van de voorgenomen uitbreiding van ABZ Diervoerding op de omgeving voor het aspect verkeer zeer gering. Het aspect verkeer vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingsplanmatige verandering.
3.6.3 Fietsverkeer
De Hastelweg is onderdeel van het fietsnetwerk van de gemeente Eindhoven. Het heeft de functie van een secundaire fietsroute en is een verbinding tussen de primaire fietsroute Limburglaan en secundaire fietsroute Dillenburglaan.
3.7 Groen
3.7.1 Groenbeleidsplan
Begin 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is (functies als uitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. Het groenbeleidsplan heeft als doel het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies. Hiermee levert de toepassing van het groenbeleid een wezenlijke bijdrage aan een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving als karakteristieke kwaliteit van Eindhoven. Een omgeving die leefbaar en klimaatadaptief is en een volwaardig vestigingsklimaat biedt voor Brainport.
Het groenbeleid sluit aan op de geomorfologische structuur van de stad: de structuur van dekzandruggen en beken (Dommel en Gender) die Eindhoven hebben gevormd. Op basis van de tuinstad gedachte is bij de verdere ontwikkeling van Eindhoven sterk ingezet op het behoud van de groene ruimten tussen de voormalige dorpen. Genneper Parken (tussen Stratum en Gestel), Brainport Park (tussen Strijp en Woensel) en De Karpen (tussen Woensel en Tongelre) vormen nog altijd imposante, groene wiggen, die tot diep in de stad reiken. Het behoud van de robuuste groenstructuur, die vanuit het buitengebied, via de wiggen tot aan de bomen bij de voordeur reikt, is een belangrijk uitgangspunt van het groenbeleidsplan.
Het Groenbeleidsplan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.
In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds.
De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.
Onderhavig plangebied is geheel gelegen binnen de strategie 'Stad, rood beeldbepalend'.
In 'stad, rood beeldbepalend' richt het groenbeleid zich op een bepaalde verweving van groen tussen rood. Dat wil zeggen dat groen een ondersteunende functie heeft ten opzichte van de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is erop gericht deze groene elementen of functies te behouden. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen.
Het plangebied grenst aan het Beatrixkanaal waar de strategie 'Natuur en landschap' heeft te gelden. In deze gebieden staat het beoogde ongestoorde verloop van ecologische processen en de natuurontwikkeling voorop. Het beleid is erop gericht het contrast tussen stad en landschap te benutten door hierbij zoveel mogelijk scheiding van functies na te streven en deze gebieden te reserveren voor laagdynamisch grondgebruik: rustgebieden, behoud en ontwikkeling van natuur, landschappelijke samenhang en identiteit.
De gebieden omvatten het door het rijk en de provincie ontwikkelde Natuur Netwerk Nederland en een nadere detaillering van de door het provincie aangegeven Natuur Netwerk Brabant, ecologische verbindingszones en delen van de regionale natuurontwikkelingsgebieden. Behoud en ontwikkeling van natuur en landschap zijn in deze gebieden de primaire activiteiten, gecombineerd met extensief recreatief medegebruik (natuurbeleving).
Bestaande voorzieningen of gebouwen worden gedoogd, maar zullen voor zover ze niet ten dienste staan van het behoud of de ontwikkeling van natuur en landschap worden verwijderd na functiebeëindiging. Verstedelijking of andere ingrepen (infrastructuur) zijn in deze categorie niet aan de orde tenzij in zwaarwegende maatschappelijke belangen waarvoor alternatieven ontbreken en met toepassing van compensatie.
Uitsnede 'Ruimtelijke Strategieënkaart'
Beleidsregel groencompensatie
Op 13 maart 2018 is de 'Regeling Groencompensatiefonds' vastgesteld. Bij deze regeling hoort de 'Beleidsregel Groencompensatie'. Deze beleidsregel is bedoeld als afwegingskader bij aanvragen voor (ruimtelijke) ontwikkelingen die kunnen leiden tot aantasting van groen. Bij aantasting en verlies van groen is compensatie vereist, de Beleidsregel geeft hiervoor de richtlijnen.
Conclusie
ABZ Diervoeding hanteert een hoge standaard ten aanzien van hygiëne in overeenstemming met de Europese en Nederlandse wet- en regelgeving. Het bedrijf produceert mengvoeders, waarbij diverse fijnkorrelige grondstoffen (granen, gerst, mais, etc.) worden aangevoerd, overgeslagen en verwerkt. Eventuele groenvoorziening op het terrein zou bijdragen aan habitatvorming voor vogels en knaagdieren. Dit is tegenstrijdig met het ongediertebestrijdingsplan dat voor de inrichting van kracht is. Diverse faunasoorten kunnen bijdragen aan ongewenste (kruis)contaminatiesituaties. Voorschriften ten aanzien van ongediertebestrijding zijn vastgelegd binnen GMP+, HACCP en de vigerende omgevingsvergunning. Het toevoegen van groen staat haaks op dit beleidskader. De gronden waar onderhavige ontwikkeling op ziet waren reeds volledig geasfalteerd. De ontwikkeling leidt dus ook niet tot verlies aan groenareaal.
3.7.2 Verordening bomen
Op 7 april 2015 heeft de gemeenteraad de Verordening Bomen 2015 vastgesteld. Deze is op 24 augustus 2016 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels Bomen samen, vervangen het onderdeel houtopstanden uit de Algemene Plaatselijke Verordening, het Bomenbeleidsplan 2008 en de Nota Niet kappen tenzij.
Het bomenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: behoud, versterking en ruimte voor dynamiek. Eindhoven wil een aantrekkelijke groene stad zijn en blijven. Bomen spelen daarbij een voorname rol. Een hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en recht doet aan het groene imago van de stad is waar de gemeente naar streeft. Duurzaam behoud van de groene signatuur staat voorop. Het bomenbestand dient echter ook aan te sluiten op intensief gebruik van de openbare ruimte en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent soms dat in een bepaalde situatie andere belangen preferabel zijn en bomen moeten wijken. Het bomenbeleid voorziet in die gevallen in de mogelijkheden tot mitigatie en compensatie.
Groene kaart
Een belangrijk onderdeel van de Verordening Bomen is de Groene Kaart. Het is een topografische kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstand. De Groene Kaart bevat verschillende categorieën houtopstanden. Voor bomen in gemeentelijk eigendom (publiek eigendom) kent de Groene Kaart zes categorieën:
- Monumentale bomen;
- Waardevolle bomen;
- Basisbomen;
- Bomen hoofdstructuur;
- Bomen nevenstructuur;
- Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend.
De Groene Kaart kent daarnaast voor bomen in particulier eigendom (privaat eigendom) drie categorieën:
- Waardevolle bomen;
- Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend;
- Bomen op percelen van 500 m2 of groter.
Voor het vellen van een houtopstand die deel uit maakt van tenminste één van deze categorieën is, behoudens een aantal vrijstellingen, een omgevingsvergunning verplicht.
Het plangebied
Binnen het plangebied zijn geen bomen aanwezig. De uitbreiding van het productiegebouw zal plaatsvinden op een afstand van circa 60 meter van de gemeentelijke 'basisbomen' aan (de overzijde van) de Hastelweg en voorts circa 18 meter van de gemeentelijke basisbomen op de Beatrixkade aan de Beatrixhaven aan de achterzijde ter hoogte van de naastgelegen inrichting HKS Metals. Gelet op genoemde afstanden zal de realisatie van de uitbreiding geen gevolgen hebben voor voornoemde basisbomen.
Uitsnede Groene Kaart (plangebied rood omlijnd)
3.8 Bedrijvigheid
3.8.1 Bedrijventerreinnota 'Aan de slag voor waardevolle locaties
Op 15 maart 2016 heeft de gemeenteraad de Bedrijventerreinennota met de titel 'Aan de slag voor waardevolle locaties' vastgesteld. Deze is gepubliceerd op 2 november 2016. Met deze nota wordt richting gegeven aan het beleid voor en de ontwikkelingsrichting van de bedrijventerreinen. De nota heeft betrekking op de 16 grootste (>5 ha) bedrijventerreinen van Eindhoven, inclusief campussen. De helft van de werkgelegenheid in Eindhoven en de regio hangt samen met deze 16 bedrijventerreinen. Daarmee zijn de terreinen een heel belangrijke pijler onder Brainport, de tweede economische motor van Nederland en een van de meest prominente hightech centra van Europa. Veel Brainport (gerelateerde) bedrijvigheid en economische clusters zijn op deze bedrijventerreinen - en die in de regio - gevestigd.
Doel van de nota is de grote waarde die de terreinen hebben naar de toekomst toe te borgen en verder te vergroten. Dit in het belang van het functioneren van de bedrijven en de welvaart en het welzijn van de inwoners in Eindhoven en Brainport. Daarbij wordt nadrukkelijk rekening gehouden met het brede palet aan economische activiteiten en daarmee samenhangende wensen en eisen die aan de bedrijventerreinen in Eindhoven worden gesteld.
3.8.2 Het plangebied
In de nota worden de bedrijventerreinen van Eindhoven verdeeld in vier typen terreinen. Onderhavig plangebied is onderdeel van bedrijventerrein De Hurk dat is aangewezen als functioneel gemengd bedrijventerrein, waar zware bedrijvigheid is toegestaan.
Ten aanzien van zware bedrijvigheid staat de volgende doelstelling opgenomen:
"Zware bedrijvigheid heeft in Eindhoven investeringszekerheid en optimale fysieke en milieuruimte op de huidige locatie om hun bedrijfsactiviteit te ontplooien.
Zware bedrijvigheid vormt de basis van de productieketen en is een fundament onder de Brainportactiviteiten van Eindhoven. Bij zware bedrijvigheid hoort fysieke en milieuruimte om op hun huidige locatie te kunnen blijven."
Functioneel gemengd kenmerkt zich door een gemiddelde vastgoedkwaliteit en redelijk verzorgde openbare ruimte. Deze bedrijventerreinen kennen wisselend sterke en zwakke plekken. Zij bieden voor ondernemers een divers, functioneel vestigingsmilieu. De 'zwakkere' plekken bieden vanuit marktperspectief kansen om zich te vestigen voor lage tot leegstandtarieven, waardoor nieuwe bedrijfs- en creatieve concepten tot stand kunnen komen.
ABZ Diervoeding draagt bij aan een circulaire economie door de inzet van stoffen (zoals nevenstromen) en bijproducten uit andere productiesectoren toe te passen als grondstoffen in het productieproces.
3.9 Kabels, Leidingen En Straalpaden
In samenhang tot het wijzigen van de grondstrook op de Beatrixkade zal een gedeelte van de gemeentelijke riolering moeten worden verlegd. Op deze wijze wordt er afdoende gevelafstand behouden, zodat de riolering vrij toegankelijk blijft voor onderhoud door de gemeente. Het te wijzigen tracé van de riolering is in samenspraak met het naastgelegen bedrijf HKS Metals.
Het aspect kabels, leidingen en straalpaden vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingsplanmatige verandering.
Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf
4.1 Milieueffectrapportage
4.1.1 Wettelijk kader
Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r. De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.
Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.
De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:
- Kolom 1: de activiteit zelf
- Kolom 2: drempelwaarden activiteit
- Kolom 3: de kaderstellende plannen (zoals een bestemmingsplan)
- Kolom 4: de besluiten
De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.
Bij een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aan de hand van de volgende aspecten te worden beoordeeld of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben:
- de kenmerken van de activiteit (aard, omvang, cumulatie met andere ontwikkelingen);
- de locatie van de activiteit (kenmerken van het plangebied en de kwetsbaarheid van de omgeving);
- de mogelijke gevolgen van de activiteit.
In dit kader is beoordeeld of 11.3 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. van toepassing is op onderhavig plan. Het gaat daarbij om de uitbreiding van een industrieterrein.
4.1.2 Geen uitbreiding industrieterrein
Onderhavig plan voorziet in een relatief kleine uitbreiding van een bedrijf gelegen op een industrieterrein.
Ingevolge vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State1 is het vergroten van bouwmogelijkheden voor één bedrijf binnen een industrieterrein - vanwege de omvang ervan - niet gelijk aan een vergroting van het industrieterrein. Vanwege de eveneens zodanige ongeschiktheid aan het geheel is in gevallen als het onderhavige ook geen sprake van de wijziging van een industrieterrein in de zin van het Besluit m.e.r. en hoeft in dit kader dan ook geen vormvrije m.e.r. te worden opgesteld.
1 Zie (onder meer): ECLI:NL:RVS:2015:2457 en ECLI:NL:RVS:2014:1467.
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.
In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in de richtafstandentabel gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden.
Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
- de richtafstanden hebben betrekking op het omgevingstype 'rustige woonwijk';
- de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.
In het moederplan 'Bedrijventerrein De Hurk-Croy 2017' is de systematiek van inwaarts zoneren toegepast. De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.
De adviesafstanden staan in relatie tot gebiedskenmerken en mate van emissies als gevolg van specifieke bedrijfsprocessen. Het is mogelijk om door middel van (technische) maatregelen overlast te beperken en daardoor gemotiveerd af te wijken van de afstanden. In dat geval zal aangetoond moeten worden welke maatregelen worden genomen om de milieueffecten te verminderen. In het algemeen geldt dat wanneer sprake is van een gemengd gebied, de richtafstand één afstandsstap verlaagd mag worden.
De locatie van ABZ Diervoeding betreft een inrichting die momenteel is gerangschikt onder milieucategorie 4.1. Met de voorgenomen verhoging van de productiecapaciteit met 100.000 ton naar 350.000 ton per jaar (en 8.760 draaiuren per jaar) ligt de gemiddelde productiecapaciteit per uur op 40 ton per uur. Daarmee blijft er sprake van een categorie 4.1 inrichting.
Zoals uit de onderstaande luchtfoto blijkt ligt de grens van de tuin van de dichtstbijzijnde woning aan de Hastelweg/Sportlaan op ongeveer 180 meter vanaf de grens van de inrichting. Het omgevingstype waar de woning is gelegen, is gedefinieerd als gemengd gebied. Met de beoogde bedrijfswijzigingen wordt deze afstand niet verkleind.
Ook met de uitbreiding blijft de productie van de mengvoederfabriek onder de 100 ton per uur waardoor het bedrijf ook na mogelijke uitbreiding onder milieucategorie 4.1 valt. Hierdoor geldt nog steeds de richtafstand van 100 meter in een gemengd gebied en 200 meter in een rustige woonwijk. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gezien het feit dat de woning tegenover het bedrijventerrein ligt wordt hier terecht uitgegaan van een gemengd gebied. Waardoor deze buiten de richtafstand valt. Daarmee zijn de voorgenomen wijzigingen vanuit milieuzonering inpasbaar.
4.3 Geluid
4.3.1 Wettelijk kader
De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximumhoogte, mag worden afgeweken.
De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.
Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtsmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van een bestaande inrichting, niet zijnde een geluidgevoelige bestemmingen in de zin van de Wgh.
4.3.2 Industrielawaai
De inrichting is gelegen op een geluidsgezoneerd industrieterrein binnen de gemeente Eindhoven. De bijdrage van de geluidsuitstraling van de inrichting op de zonepunten is in kaart gebracht door middel van een akoestisch overdrachtsmodel. Het overdrachtsmodel is gebaseerd op de methode II.8 van de Handleiding meten en rekenen industrielawaai, publicatie 1999. De uitkomsten van het onderzoek zijn verwoord in een akoestisch rapport dat als bijlage aan onderhavige toelichting is gehecht. Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en de maximale geluidsniveaus (LAmax) zijn modelmatig berekend en de uitkomsten hiervan zijn onderstaand weergegeven.
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT)
Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) is bepaald ter plaatse van de in het geluidsmodel opgenomen woningen en zonepunten.
Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) bedraagt ter plaatse van woningen binnen de zone ten hoogste 46 dB(A) in de dagperiode, 45 dB(A) in de avondperiode en 43 dB(A) in de nachtperiode. Ter plaatse van de zone bedraagt de etmaalwaarde van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) ten hoogste 51 dB(A).
Maximale geluidsniveaus (LAmax)
Het maximale geluidsniveau (LAmax) bedraagt ten hoogste 59 dB(A) in de dagperiode en 59 dB(A) in zowel de avondperiode als de nachtperiode. Hiermee wordt voldaan aan de grenswaarden uit de "Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening".
Gelet op de ligging van het plangebied binnen een geluidsgezoneerd industrieterrein, hoeft de indirecte hinder als gevolg van verkeersbewegingen van en naar de inrichting conform vaste rechtspraak niet in het akoestisch onderzoek te worden meegenomen.
4.3.3 Wegverkeerslawaai
Langs alle wegen bevinden zich als gevolg van de Wet geluidhinder geluidzones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Binnen de geluidzone van een weg moet de geluidsbelasting aan de gevel van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen voldoen.
Het bestemmingsplan voorziet niet in de bouw van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen, zodat geen nader akoestisch onderzoek naar de hoogte van de geluidbelastingen ten gevolge van het wegverkeerslawaai noodzakelijk is.
4.3.4 Railverkeerslawaai
Het plangebied ligt niet in de zone van een spoorlijn.
4.4 Luchtkwaliteit
4.4.1 Wettelijk kader
Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m3, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.
4.4.2 Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor woningbouwlocaties die:
- niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg, of;
- niet meer dan 3.000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
- kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg en
- kantoorlocaties die niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.
Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt?
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.
4.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen
Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': basisscholen, voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.
In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse "Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit" opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AMvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.
4.4.4 Goede ruimtelijke ordening
Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.
4.4.5 Planbeschrijving en toetsing
Het planvoornemen voorziet in de uitbreiding van een bestaande inrichting.
Een dergelijk project zal een 'niet in betekenende mate bijdrage' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging en derhalve mag deze zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Dit plan maakt geen functies mogelijk waarop het Besluit gevoelige bestemmingen van toepassing is. Er worden ook geen woningen toegevoegd langs een drukke rijksweg, provinciale weg of stroomweg binnen de stad Eindhoven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied bepaald met de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Met behulp van de monitoringstool kan inzicht worden gekregen in de concentraties van de luchtverontreinigende stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wet milieubeheer.
De uitkomsten van het uitgevoerde luchtkwaliteitsonderzoek dat als bijlage aan deze toelichting is gehecht tonen aan dat de inrichting voldoet aan de luchtkwaliteitseisen zoals gesteld in de Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit.
De volgende vaste en mobiele emissiebronnen zijn relevant en beschouwd in het luchtkwaliteitsonderzoek:
- vervoersbewegingen (vrachtwagens, personenauto's en schepen);
- mobiele kraan t.b.v. het lossen van schepen;
- gasgestookte installaties;
- afzuiging stoffilters.
De grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie NO2 van 40 µg/m3 wordt niet overschreden. Ook de grenswaarde van NO2 als uurgemiddelde van 200 µg/m3 wordt niet vaker dan 18 keer overschreden.
In de aangevraagde situaties is de bijdrage van de inrichting aan de achtergrondconcentratie ter hoogte van de toetsingslocaties lager dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 (40 µg/m3). De inrichting draagt dus niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de achtergrondconcentratie PM10. Ook de grenswaarde van PM10 als 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3 wordt niet vaker dan 35 keer overschreden.
De jaargemiddelde grenswaarde voor PM2,5 van 25 µg/m3 wordt niet overschreden.
Gelet op het bovenstaande wordt geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit in de aangevraagde situatie de wettelijke grenswaarden niet overschrijdt.
Het plan is voor wat betreft luchtkwaliteit dan ook niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
4.5 Geur
De belangrijke geurbronnen bij een diervoederbedrijf zijn de koelers van de productielijnen. Deze zijn voor meer dan 90% bepalend ten aanzien van de geuremissie. Andere belangrijke bronnen voor geuremissie zijn:
- hamermolens;
- ruimteventilatie;
- stortput;
- emissies die vrijkomen bij het vullen van silo's;
- emissies die vrijkomen bij laad- en losactiviteiten.
Het effect op de omgeving wordt, naast de omvang van de geuremissie, ook bepaald door de emissiehoogte en de emissieduur. Een aantal algemene BBT-maatregelen zijn opgenomen in de BREF voedingsmiddelen, dranken en zuivel. ABZ Diervoeding zal een centrale schoorsteen met afdoende hoogte realiseren voor de afzuigingen van de maal-/menglijn, hygiënelijn en perslijnen.
De geuremissie in de toekomstige situatie is onderzocht. Betreffend geurrapport is als bijlage aan onderhavige toelichting gehecht. Hieronder zijn de conclusies weergegeven.
Op jaarbasis bedraagt de gemiddelde geuremissie in de aangevraagde situatie 680 MouE/u. De maximale geuremissie bedraagt 2.465 MouE/u. Met deze verhouding tussen gemiddelde en maximale geuremissie kan het toetsingskader uit de brancheafspraken gevolgd worden. De gemiddelde geurconcentratie voor de hedonisch waarde H=-1 is voor een groot aantal producten vastgesteld op 3,5 ouE/m³.
De berekende geurbelasting als gevolg van gemiddelde geuremissie voldoet op alle toetslocaties aan het betreffende acceptabel geurhinderniveau van 0,7 en ouE/m³ en 1,4 ouE/m³ voor respectievelijk gevoelige en minder gevoelige objecten. Gelet op het bovenstaande blijft de maximale geurbelasting in de aangevraagde situatie onder de richtwaarden voor nieuwe activiteiten zoals opgenomen in het geurbeleid van de provincie Noord-Brabant.
Het aspect geur vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
4.6 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Hierbij wordt ook een beschrijving gegeven van het wettelijk kader op gebied van externe veiligheid.
4.6.1 Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
4.6.2 Visie Externe Veiligheid
De Gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de Visie externe veiligheid vastgesteld. Daarin is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen wordt omgegaan met het veilig stellen van een acceptabel niveau voor risico's in het kader van externe veiligheid en de beheersbaarheid ervan. Ook is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (o.m. het gebied > 200m van het spoor) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt.
4.6.3 Het plangebied
Uit onderstaande uitsnede van de risicokaart valt op te maken dat er geen Bevi-inrichtingen in de nabijheid zijn gelegen anders dan een tankstation met LPG. Op grotere afstand zijn AHC Benelux B.V. (op ca. 550 meter ten westen van de inrichting), Enexis Netbeheer B.V. (op ca. 420 meter ten oosten), en een tweede tankstation met LPG (op ca. 460 meter ten oosten) gelegen.
In de nabijheid van de inrichting bevinden zich geen buisleidingen. De direct omliggende wegen betreffen geen wegen die zijn opgenomen als route gevaarlijke stoffen.
Uitsnede risicokaart (locatie plangebied rood omcirkeld)
De aard van de omliggende risicovolle inrichtingen, gecombineerd met de afstand tussen ABZ Diervoeding en deze inrichtingen, betekent dat een domino-effect niet te verwachten is. De enige uitzondering hierop is het nabij gelegen LPG-tankstation. De kortste afstand (gemeten vanaf de terreingrens) tussen ABZ Diervoeding en dit tankstation bedraagt ca. 20 meter.
ABZ Diervoeding is niet binnen de risicocontour 10-6 van het LPG-tankstation gelegen. De afstand tussen ABZ Diervoeding (gemeten vanaf de terreingrens) tot het vulpunt van het tankstation is meer dan 50 meter. Omdat het tankstation een ondergronds of ingeterpt reservoir heeft, is de onderlinge afstand tussen ABZ Diervoeding en het vulpunt van het LPG-tankstation groter dan de geldende risicoafstanden.
Ligging PR-contour ondergrondse tank, ten opzichte van de kadastrale grens/het plangebied
Wel is het groepsrisico verantwoord. Betreffende memo is als bijlage aan onderhavige toelichting gehecht. Het groepsrisico van het naast ABZ gelegen lpg-tankstation ligt boven de oriëntatiewaarde (maximaal een factor 1,29). Met onderhavige ontwikkeling verandert het aantal aanwezigen bij ABZ evenwel niet en blijft het groepsrisico gelijk aan de huidige situatie.
Op het buitenterrein is voorts een opslagtank voor mierenzuur aanwezig. De inhoud van betreffende opslagtank is groter dan de drempelwaarde van 1.000 liter zoals genoemd in het Bevi. Onder het voorgaande bestemmingsplan is verzuimd de locatie van ABZ Diervoeding binnen de huidige aangewezen Bevi-zones op te nemen. Middels deze herziening wordt dat tevens gerepareerd.
Voorts is een Kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd. De rapportage daarvan is als bijlage aan onderhavige toelichting gehecht. Uit deze analyse blijkt dat een nadere verantwoording van het groepsrisico niet nodig is, aangezien er geen sprake is van mogelijke scenario's met 10 slachtoffers of meer.
4.6.4 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmerend effect heeft op de voorgenomen wijziging.
4.7 Duurzaamheid
De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Onderstaande tekst legt concreet uit wat Eindhoven als stad wil en waar dat op gebaseerd is.
4.7.1 CO2-reductie
Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan gedacht. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening040. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. In januari 2017 heeft de gemeenteraad in het Klimaatplan 2016-2020 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.
Aardgasloze verwarming
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. Eindhoven zet daar op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Per 1 juli 2018 is de Wet voortgang energietransitie in werking getreden. Te bouwen bouwwerken (in gewone taal: nieuwbouw) voor kleinverbruikers - woningen, winkels, kantoren - mogen niet langer worden aangesloten op aardgasnetten. Daarnaast streeft de gemeente er nadrukkelijk naar te voorkomen dat ALLE nieuwe ontwikkelingen nog op aardgas worden aangesloten.
In het Klimaatplan 2016-2020 heeft de gemeenteraad vastgelegd dat 'zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en ook daar waar het nog niet wettelijk is bepaald nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.
Duurzame mobiliteit
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee de leefbaarheid in onze groeiende stad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte voor fietsen, wandelen smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.
Warmte- en energiebesparing
Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.
Duurzame energie opwekking
Naast de reductie in CO2, wil Eindhoven ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die dan als stad wordt gebruikt, bij voorkeur binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.
4.7.2 Circulaire economie
Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. Eindhoven wil een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In het gemeentelijk plan van aanpak CE 2018-2020 is de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.
Duurzame materialen
Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen.
Geen afval
In 2020 wil Eindhoven 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.
Flexibel en demontabel bouwen
Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.
Deeleconomie/ as a service concepten
De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten.
Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik van het) product bij de leverancier.
4.7.3 Natuur
Eindhoven de groenste! Groene daken en gevels, biodiversiteit, klimaatadaptatie (het wordt steeds warmer en natter), stadslandbouw en aantrekkelijk groen voor recreatie, ontspanning en bewegen. Hoe dragen nieuwe en herontwikkelingen in Eindhoven hieraan bij? Brengt het schade toe aan bestaande natuur of biedt het kansen voor toevoeging/uitbreiding?
Biodiversiteit
Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven bestaat de wens de ecologische versnippering in de stad tegen te gaan.
Oppervlakte groen
Eindhoven wil geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan gebouwen.
4.7.4 Sociale basisbehoeften
The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).
Klimaatadaptatie
Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. In het Klimaatplan 2016-2020 is de ambitie opgenomen dat de gemeente Eindhoven in 2020 klimaatrobuust handelt en dat de gehele stad in 2050 klimaatrobuust is. Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.
Gezonde verstedelijking
Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte.
Participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen
We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit leidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten. Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.
4.7.5 Specifiek Eindhovens
Daarnaast is er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze stad belangrijk vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.
4.7.6 Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders (belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.
4.7.7 Planbeschrijving
ABZ Diervoeding draagt bij aan een circulaire economie door de inzet van stoffen (zoals nevenstromen) en bijproducten uit andere productiesectoren te benutten als grondstoffen. In het productieproces worden hoogwaardige installaties toegepast in combinatie met slimme interne bulkhandeling. Op deze wijze kunnen er op efficiënte wijze specifieke klantgerichte producten worden vervaardigd. Vanwege een toenemende competitie binnen de mengvoederindustrie is het noodzakelijk om investeringen te blijven verrichten, zodat een breed pallet aan producten kan worden afgezet in verhouding tot een reële kostprijs.
De producten die worden afgezet als diervoeders in de agrarische sector worden eenmalig en volledig gebruikt. Er is dus geen sprake van een technische kringloop van afvalstoffen of restcomponenten die overblijven na toepassing (consumptie) van het product.
Het inkoopbeleid van ABZ Diervoeding houdt rekening met innovatieve en duurzame ontwikkelingen op het gebied van procestechnologie, energiebesparing, afvalpreventie en vervoersmanagement. Bij de vervanging van installaties wordt rekening gehouden met diverse randvoorwaarden als levensloopcyclus, energieverbruik, betrouwbaarheid en kwaliteits- en Arbo technische aspecten. In relatie tot het vervangen van installaties wordt tevens gekeken naar moderniseringen en procesoptimaliseringen binnen de productielijnen en ook waar mogelijk het verkorten van proceslijnen.
ABZ Diervoeding is voornemens om het dak van de zakgoedloods van zonnepanelen te voorzien. Door de gemeente is het idee naar voren gebracht om de zuidzijde van de gevel van het productiegebouw te bekleden met zonnepanelen. Het is tevens mogelijk om een passelijke visualisatie geïntegreerd met de zonnepanelen weer te geven. ABZ Diervoeding neemt dit voorstel in overweging.
Tot slot heeft ABZ Diervoeding geïnventariseerd in hoeverre warmteterugwinning (WTW) uit de koel- en drooglucht van de perslijnen tot de mogelijkheden behoort. Betreffende memo is als bijlage aan onderhavige toelichting gehecht. De conclusie luidt dat de hoeveelheid energie die theoretisch terug gewonnen kan worden vrij hoog is, maar laagwaardig van niveau. De terugverdientijd is in beide situaties lang. De risico's voor de continuïteit van het productieproces zijn momenteel erg hoog. De warmte is zonder opwaardering niet geschikt voor de levering aan een warmtenet. Verdere benutting van de laagwaardige warmte vereist opwaardering door een gasketel of warmtepomp. Dit drijft de investering verder op en daarmee verhoogt de terugverdientijd.
Het toepassen van WTW in de huidige schoorstenen wordt afgeraden. Indien schoorstenen in de toekomst worden gebundeld ontstaat de mogelijkheid een efficiënter WTW-systeem met een betere condenswaterafvoer te installeren. Aanbevelen wordt te zoeken naar afnemers van gebruikers van de beschikbare laagwaardige warmte.
4.8 Bodem
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient de bodemkwaliteit ter plaatse te worden onderzocht. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit afdoende is voor de betreffende functiewijziging. In de Wet bodembescherming is bepaald dat als de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen moeten bij voorkeur op schone grond worden gerealiseerd.
Bodemonderzoeken
Binnen het bedrijventerrein De Hurk-Croy 2017 zijn verschillende locaties bekend waar sprake is (geweest) van een ernstig geval van bodemverontreiniging. Een van deze locaties is het terrein van ABZ Diervoeding en het naastgelegen bedrijf HKS Metals. Door middel van bodemrapportages is de mate en locatie van bodemverontreiniging in kaart gebracht. Deze rapportages zijn bekend bij de gemeente Eindhoven.
Voor de locatie van de inrichting zijn eerder de volgende bodemonderzoeken uitgevoerd:
- Nulsituatie onderzoek, ROBA Laboratorium, d.d. 4 mei 1989 (nabij weegbrug, garage en voormalige wasplaats);
- Verkennend NEN-bodemonderzoek, lnpijn en Blokpoel, d.d. 1 mei 2000 (uitbreiding fabriek);
- Aanvullend onderzoek, Daaman Milieutechniek, d.d. 31 mei 2000;
- Grondwateronderzoek, Afvalwater services, d.d. 4 juni 2004 (bemonstering peilbuis bij wasplaats en bij opslag smeermiddelen);
- Bodemonderzoek, Tauw, d.d. 17 november 2009 (bodemonderzoek op het bedrijfsterrein ten noorden van het huidige tankenpark);
- Nulsituatie en eindsituatie bodemonderzoek, Bilfinger Tebodin, d.d. 22 augustus 2014 (ter plaatse van het nieuwe en oude tankenpark);
Tevens is een bodemsanering uitgevoerd waarbij het volgende rapport is opgesteld.
- Verslag tank- en grondsanering Hastelweg 159, MDZ milieu, d.d. 1 april 2004.
De rapportages van voornoemde onderzoeken zijn bekend bij het bevoegd gezag. In 2016 is een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd in de periode september 2015 tot april 2016 om meer duidelijkheid te krijgen over de aanwezige bodemverontreiniging op de locatie Hastelweg 157 te Eindhoven. Betreffend aanvullend bodemonderzoek is als bijlage aan onderhavige toelichting gehecht. Het betreft een historische bodemverontreiniging met vluchtige gechloreerde koolwaterstoffen (VOCl) in het grondwater, ontstaan voordat ABZ Diervoeding zich op deze locatie vestigde.
De belangrijkste uitkomst van het aanvullend bodemonderzoek naar VOCl is de aanwezigheid van een sterke verontreiniging met tetrachlooretheen (PER) in het midden-oostelijke bodemdeel van het terrein. De verontreiniging in het freatisch grondwater is afgeperkt. In het grondwater rond de 5-6 m-mv is de verontreiniging alleen in westelijke richting afgeperkt.
In het bodemonderzoek is een risicobeoordeling uitgevoerd, waarbij de humane en verspreidingsrisico's in kaart zijn gebracht. Na aanleiding hiervan is gebleken dat er geen sprake is van verspreidings- en humane risico's. De concentratie PER overschrijdt de drempelwaarden (TCL-grenswaarde en grenswaarde stoffen werkplek) niet.
Voorafgaand aan de aanvraag omgevingsvergunning zal daarom alsnog bodemonderzoek uitgevoerd worden. Indien asbestverdacht materiaal in de grond aanwezig is, zal ook een asbest in grondonderzoek (NEN5707) uitgevoerd worden.
Gelet op het bovenstaande zullen de voorgenomen wijzigingen van ABZ Diervoeding niet leiden tot een verslechtering van de lokale bodemkwaliteit. Geconcludeerd kan worden dat het aspect bodem niet in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
4.9 Natuur
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) en het bijbehorende Besluit natuurbescherming (Bnb) en de Regeling natuurbescherming (Rnb) in werking getreden. Door de inwerkingtreding van deze wet zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet komen te vervallen. Het is de bedoeling dat deze nieuwe wet en de bijbehorende Bnb en Rnb uiteindelijk opgaan in de nieuwe Omgevingswet waarvan verwacht wordt dat die in 2021 in werking treedt. Met het van kracht worden van deze wet komen vrijwel alle verantwoordelijkheden bij de provincies te liggen.
4.9.1 Wet natuurbescherming
De nieuwe wet beoogt zoveel als mogelijk aan te sluiten bij de Europese kaders (o.a. vastgelegd in de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn). Volgens de wetgever is hiermee sprake van een hoog beschermingsniveau van de natuur. De Europese beschermingskaders zijn met het oog op een goede doorwerking en duidelijkheid over de consequenties daarvan zo veel mogelijk één-op één opgenomen in de wet zelf. Alleen voor zover nodig voor een adequate bescherming van natuurwaarden die niet beschermd worden door Europese regelgeving, voorziet de Wnb in een aanvullende bescherming. Dit betreft bijvoorbeeld de bescherming van diersoorten die niet vallen onder de Europese beschermingskaders. De Wnb voorziet in een instrumentarium in de vorm van beheerplannen en programma's voor gebieden en soorten, teneinde de samenhang tussen gebieds- en soortenbescherming mogelijk te maken. Verder is gekozen voor één vergunning- en ontheffingprocedure en is tegen besluiten rechtsbescherming in twee instanties mogelijk. Zoals eerder al gezegd zijn de provincies in hoofdzaak verantwoordelijk voor de uitvoering van het natuurbeschermingsbeleid.
Gelijktijdig met de inwerkingtreding van Wnb veranderen de lijsten met beschermde soorten. Zo zijn een aantal plantensoorten (o.a. orchideeën) en insecten- en vissoorten (o.a. kleine modderkruiper en bittervoorn) niet langer beschermd. Andersom zijn dieren die voorheen niet beschermd waren (o.a. haas, bosmuis en kleine ereprijs) nu wel beschermd. Voor de soorten die beschermd zijn geldt een verbod om die opzettelijk te verstoren als dat van wezenlijke invloed is op de gunstige staat van instandhouding.
Door de integratie van de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet in de nieuwe Wnb is er nog maar één natuurvergunning nodig van één bevoegd gezag.
4.9.2 Algemene zorgplicht
Op alle in het wild voorkomende planten- en diersoorten, ongeacht of deze beschermd of vrijgesteld zijn of als een ontheffing is verkregen, is de zorgplicht van toepassing. De zorgplicht verplicht iedereen om voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Handelingen met nadelige gevolgen moeten zoveel mogelijk achterwege gelaten worden of er moeten maatregelen worden getroffen om nadelige gevolgen te voorkomen of beperken.
4.9.3 Het plangebied
Door Tritium Advies is in juli 2019 een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Deze is als bijlage toegevoegd bij deze toelichting. De resultaten uit dit onderzoek staan hieronder beschreven.
Beschermde gebieden
Het plangebied grenst direct aan een NNB-gebied; het Beatrixkanaal inclusief de kade aan de zuidkant (ecologische verbindingszone). De provincie Noord-Brabant hanteert een externe werking als het gaat om NNB, indien een bestemmingsplan leidt tot aantasting van de ecologische waarden en kenmerken anders dan door de verspreiding van stoffen in lucht of water.
Aangezien het een beperkte ingreep betreft (een uitbreiding van een bestaand bedrijfsgebouw) op een reeds bestaand omvangrijk bedrijventerrein, is een negatief effect op het dichtstbijzijnde NNB-gebied niet te verwachten. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden zijn met circa 4 en 5 kilometer op relatief grote afstand gelegen. Gezien deze afstand en de beperkte aard van de ingreep valt een significant negatief effect ook hier niet te verwachten.
Buro Blauw heeft stikstofdepositieberekeningen uitgevoerd met de AERIUS Calculator. Betreffende berekeningen en het bijbehorend stikstofdepositie onderzoek zijn als bijlage aan deze toelichting gehecht.
Uit de berekeningen volgt dat ter hoogte van omliggende Natura2000-gebieden geen significante stikstofdepositie wordt berekend als gevolg van onderhavige ontwikkeling. De stikstofdepositie is ter hoogte van omliggende Natura2000-gebieden niet hoger dan 0,00 mol/ha/j.
Soorten
Flora
Er zijn binnen het plangebied geen beschermde wilde soorten aangetroffen. Deze soorten zijn ook niet te verwachten. Om deze redenen zullen er door de voorgenomen plannen geen nadelige effecten optreden ten aanzien van deze soortgroep en zijn er, naast de zorgplicht, vanuit de Wnb geen verdere verplichtingen.
Vogels
Er zijn geen vogelnesten c.q. verblijfplaatsen aangetroffen van vogels waarvan de nest- en verblijflocaties jaarrond zijn beschermd. Algemeen voorkomende soorten zonder jaarrond beschermd nest kunnen blijven broeden in de directe omgeving van het plangebied. Indien broedende vogels in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn, kunnen verstorende werkzaamheden zoals bouwwerkzaamheden of een verwijdering van beplanting mogelijk echter niet plaatsvinden zonder hinder te veroorzaken. Wanneer er geen broedende vogels aanwezig zijn kunnen de werkzaamheden wel plaatsvinden. Indien er op deze manier wordt gehandeld, treden er geen nadelige effecten op ten aanzien van vogels. Wanneer de werkzaamheden in het geheel plaatsvinden in de minst kwetsbare periode (tussen begin oktober en half februari) worden eveneens geen nadelige effecten verwacht. Dit laatste verdient derhalve aanbeveling. Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd op bovenstaande wijze, zullen er geen nadelige effecten optreden ten aanzien van vogels.
Grondgebonden zoogdieren
Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten.
Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot grondgebonden zoogdieren.
Vleermuizen
Er zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen aanwezig binnen het plangebied. Mogelijk wordt er gefoerageerd binnen en nabij het plangebied. Foerageergebied is alleen beschermd wanneer dit gebied noodzakelijk is om de functionaliteit van een vaste verblijfplaats te behouden. In de directe omgeving van het plangebied is echter voldoende alternatief foerageergebied aanwezig in de vorm van een sportpark met aangrenzende groenzone. Ook is het verstorend effect op foeragerende vleermuizen uit te sluiten indien de bouwwerkzaamheden overdag uitgevoerd worden. Een negatief effect op vaste vliegroutes is eveneens niet te verwachten. Gezien het vorenstaande zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot vleermuizen.
Amfibieën, reptielen en vissen
Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten.
Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot amfibieën, reptielen en vissen.
Ongewervelden/ overige soorten
Vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van nationaal beschermde soorten zijn niet aangetroffen. Er zijn derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot deze soortgroepen.
Het aspect natuur staat niet in de weg aan de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Inleiding
Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moeten voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan "hydrologisch neutraal" ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c van het Besluit ruimtelijke ordening.
5.2 Beleid
5.2.1 Nationaal Waterplan 2016 - 2021
Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en milieu. Voor wat de ruimtelijke aspecten betreft moet dit plan worden gezien als een structuurvisie en is het bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. Het waterplan beschrijft de strategische doelen voor het waterbeheer. De condities en maatregelen voor het bereiken van deze doelen staan beschreven in het 'Beheer- en ontwikkelplan voor de Rijkswateren' van Rijkswaterstaat. Lagere overheden dienen het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 in hun beleid te verwerken.
5.2.2 Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021
De zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving staat centraal in dit Provinciaal Milieu- en Waterplan. Het Provinciaal Milieuplan 2012-2015 en het Provinciaal Waterplan 2010-2015 gaven hieraan de afgelopen jaren invulling. Het Provinciaal Milieu- en Waterplan (PMWP) 2016-2021 integreert de milieu- en de wateropgave, geheel in de geest van de Omgevingswet. Het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten.
Brabant is duurzaam beschermd tegen overstromingen vanuit het hoofdwatersysteem. In 2050 heeft de provincie alle maatregelen uitgevoerd die nodig zijn om te voldoen aan de wettelijke beschermingsnormen. Er is lokaal maatwerk geleverd en zoveel mogelijk rekening gehouden met economie, natuur, recreatie, cultuurhistorie, landschap, agrarisch gebruik en leefbaarheid in dorpskernen. De kwaliteit van het rivierengebied is veel hoger dan voorheen en heeft een belangrijke economische waarde. Het rivierbed van de rivieren wordt zo min mogelijk bebouwd.
Het regionale watersysteem is robuust ingericht, zodat wateroverlast voorkomen kan worden, ook bij een veranderend klimaat. Hierbij wordt de trits vasthouden, bergen, afvoeren gehanteerd. Als in het systeem waterkeringen noodzakelijk zijn, dan voldoen ze aan de gestelde normen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt ervoor gezorgd dat die niet ten koste gaan van de hoeveelheid water die het watersysteem kan bergen (waterbergend vermogen).
5.2.3 Waterbeheerplan 2016 - 2021 'Waardevol Water'
Het waterbeheerplan 'Waardevol Water' beschrijft de doelen van Waterschap De Dommel voor de periode 2016-2021. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Nationaal Waterplan, het Provinciaal Milieu en Waterplan en het Stroomgebiedsbeheerplan. Meer dan voorheen wil het waterschap inspelen op initiatieven van derden en kansen die zich voordoen in het gebied.
Ten aanzien van de doelen is een indeling gemaakt in de volgende waterthema's.
- Droge voeten: voorkomen van wateroverlast in het beheergebied (onder meer door het aanleggen van waterbergingsgebieden en het op orde brengen van regionale keringen);
- Voldoende water: zowel voor de natuur als de landbouw is het belangrijk dat er niet te veel en niet te weinig water is. Daarvoor reguleert het waterschap het grond- en oppervlaktewater;
- Natuurlijk water: zorgen voor flora en fauna in en rond beken en sloten door deze waterlopen goed in te richten en te beheren;
- Schoon water: zuiveren van afvalwater en vervuiling van oppervlaktewater aanpakken en voorkomen;
- Mooi water: stimuleren dat mensen de waarde van water beleven, door onder meer recreatief gebruik.
Het waterschap staat voor een aantal complexe uitdagingen, die zij in veel gevallen niet alleen kan realiseren. Deze uitdagingen geven invulling aan de verbinding van water met de maatschappelijke ontwikkelingen. Daarom zet het waterschap sterk in op samenwerking. In dit Waterbeheerplan nodigt het waterschap waterpartners, stakeholders, boeren, burgers en bedrijven nadrukkelijk uit om gezamenlijk te werken aan slimme, innovatieve oplossingen voor de complexe wateropgaven. Dit betekent onder meer dat het waterschap de bestaande samenwerking met al de partners in het gebied wil uitbouwen en 'grenzeloos' organiseren vanuit de kracht van ieders rol en verantwoordelijkheid.
De belangrijkste uitdagingen voor de komende planperiode zijn:
- Voldoende water voor landbouw en natuur;
- Wateroverlast en hittestress;
- Kringloop denken;
- Steeds meer ongewenste stoffen in het water, zoals medicijnen;
- Vergroten waterbewustzijn.
5.2.4 Keur oppervlaktewateren
De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.
5.2.5 Hydrologisch neutraal bouwen
Hydrologisch neutraal bouwen is overgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar het voor staat en welke maatregel er nodig is om hier aan te voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.
Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatse van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.
Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.
De realisatie van nieuw verhard oppervlak en afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit betekent dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft.
Het waterschap maakt grofweg onderscheid in project met een toename van verhard oppervlak van maximaal 2.000 m², 2.000 m² tot 10.000 m² en meer dan 10.000 m². Wanneer de toename van het verhard oppervlak minder is dan 2.000 m² is er vanuit het waterschap geen compensatieverplichting. In deze gevallen is de gemeente het bevoegd gezag.
5.2.6 Waterplan
Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.
5.2.7 Gemeentelijk rioleringsplan (2019 - 2022)
Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied.
In het GRP 2019 - 2022 wordt aangegeven op welke wijze er omgegaan wordt met de zorgplichten rondom afval-, hemel- en grondwater. Hiervoor zijn in het plan activiteiten opgenomen enerzijds gericht op het beheer en onderhoud en anderzijds op het verbeteren van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel.
Speerpunt van het GRP is het inspelen op de klimaatverandering welke extreme regenbuien, langdurige droogteperiodes en hittestress met zich meebrengt. Hiervoor zijn uitgangspunten, richtlijnen en ontwerpnormen uit het klimaatplan 2016-2020 en de hierin benoemde beleidsregel ´Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen´ nader uitgewerkt.
Concreet betekent dit dat voor het aspect water bij nieuwe ontwikkelingen 60mm berging gerealiseerd dient te worden over het totaal verhard oppervlak binnen het plangebied. Daarbij kan de waterbergingseis gereduceerd worden naargelang de hoeveelheid groen binnen datzelfde plangebied. Om initiatiefnemers te ondersteunen heeft de gemeente een website ontwikkeld waar de benodigde waterberging kan worden berekend en voorbeelden zijn beschreven om invulling te geven aan de opgave.
5.3 Toekomstige Situatie Van Het Watersysteem
Onderhavige ontwikkeling ziet op een toename van het bebouwd oppervlak met circa 270 m². Conform het beleid van zowel gemeente als waterschap dient de toename van het verhard oppervlak hydrologisch neutraal en klimaatadaptief te zijn. De gemeente Eindhoven hanteert zelf een rekenmethode ('Klimaatopgave berekening Nieuwbouw 2019') waarbij de wateropgave in m³ wordt berekend voor nieuwbouwontwikkelingen waarbij de totale oppervlakte van verharding in het plangebied dient te worden geborgen. Hierin is de wateropgave afhankelijk van of de ontwikkeling in een groenarme buurt plaats vindt, het jaar waarin de omgevingsvergunning wordt ingediend en het totale oppervlak verhard terrein en groen. Het plangebied bevindt zich in een groenarme buurt en de omgevingsvergunning wordt in 2020 ingediend.
Op basis van de klimaattool kan vastgesteld worden dat er in totaal circa 16 m³ waterberging gerealiseerd dient te worden. Hoe aan deze waterbergingseis wordt voldaan is nog niet bekend. ABZ Diervoeding zal samen met een civieltechnisch bureau de mogelijke alternatieven uitwerken om te borgen dat voor een geschikte oplossing wordt gekozen. Een aantal mogelijkheden die onderzocht zullen gaan worden zijn o.a.:
- Hergebruik regenwater: mogelijk kan schoon hemelwater worden toegepast om tankwagens/vrachtwagens uitwendig te wassen. Het water zou kunnen worden opgevangen in een bergingstank of een hergebruik-tank die over voldoende bergingscapaciteit moet beschikken.
- Krattensysteem onder de parkeervakken op eigen terrein.
- Kelder aanleggen onder een van de bestaande gebouwen.
- Vertraagd leeglopen op het gemeentelijk riool, waarbij de uiteindelijke leeglooptijd in afstemming met de gemeente wordt afgestemd.
De uitwerking hiervan zal bij de omgevingsvergunning worden ingediend. Om de realisatie en instandhouding van de hemelwatervoorziening te garanderen wordt een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de bestemmingsplanregels.
Naast bovenstaande mogelijke maatregelen voor de waterberging, zullen er bij de nieuwbouw géén uitlogende bouwmaterialen worden toegepast zoals zink en lood (aan de buitenzijde/de delen die in aanraking komen met hemelwater) om vervuiling oppervlaktewater afwateringskanaal met zware metalen te voorkomen. Ook zal de rioolaansluiting vanuit het plangebied gescheiden worden aangeleverd tot aan de erfgrens.
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Algemeen
Het bestemmingsplan "I Bedrijventerrein De Hurk-Croy 2017, Hastelweg 159 (reparatie)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.
6.2 Planmethodiek
Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.
6.3 Verbeelding
Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.
6.4 Planregels
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels.
De in hoofdstuk 1 opgenomen Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In "Artikel 1 Begrippen" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Artikel 2 Wijze van meten" zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen.
Hoofdstuk 2 van de regels bestaat uit de uitwerking van de voorkomende bestemmingen.
Bestemming 'Bedrijventerrein -1' (Artikel 3)
Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein - 1' zijn de bedrijven toegelaten die geluidhinder veroorzaken. Deze bedrijven werden voorheen 'grote lawaaimakers' genoemd.
Daarnaast zijn binnen deze bestemming risicovolle bedrijven toegelaten. Hiervoor is het middengebied van het bedrijventerrein aangewezen als 'Veiligheidszone bevi-1'.
Er kan ook meegewerkt worden aan de vestiging van bedrijven die niet voorkomen op de "Lijst van bedrijfsactiviteiten" maar die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die wel zijn genoemd.
Onder hoofdstuk 3, Algemene regels, zijn opgenomen de Anti-dubbeltelregel, de Overige regels en de Algemene afwijkingsregels.
Artikel 4 bevat een algemene anti-dubbeltelregel die ervoor zorgt dat op eenzelfde perceel de onbebouwde ruimte niet nogmaals wordt betrokken in de planologische toets van een bouwplan. De redactie is conform artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Artikel 5 bevat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Op de verbeelding voorkomende gebiedsaanduidingen zijn in dit artikel (artikel 6) geregeld.
Veiligheidszone - lpg
Deze aanduiding komt voort uit het nabijgelegen tankstation waar lpg kan worden getankt. Binnen betreffende zone zijn geen nieuwe beperkt kwetsbare objecten en kwetsbare objecten toegestaan.
Algemene (binnenplanse) afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan qua maatvoering, aantallen en functies staan in artikel 7.
Veiligheidszone - opslag gevaarlijke stoffen
Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - opslag gevaarlijke stoffen' mogen geen kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd, met dien verstande dat bestaande kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan, mits de bestaande bruto vloeroppervlakte niet wordt vergroot.
Artikel 8 bevat overige regels inzake de parkeereis.
Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangs-en slotregels´. In artikel 9 is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling (artikel 10) wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.
Hoofdstuk 7 Handhaving
7.1 Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021
In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.
Uitgangspunten
Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:
- Informatie gestuurd
De gemeente Eindhoven ziet informatie gestuurde handhaving als een belangrijke pijler. Er zijn ontwikkelingen op het gebied van ICT en data analyse. Door gemeentelijke en andere informatiebronnen te ontsluiten, te analyseren en te combineren kunnen we een problematiek eerder (of preventief) en gerichter aanpakken. - Gebiedsgericht
Om optimaal in te kunnen spelen op vraagstukken van inwoners zet de gemeente Eindhoven binnen het ruimtelijk domein al geruime tijd in op gebiedsgericht toezicht. Dit doen we door - vanuit een actieve samenwerking met wijkteams - te kijken naar naleefgedrag, oorzaken en oplossingen gerelateerd aan geografische gebieden. Er zijn verschillende vragen, doelgroepen en belangen. Kennis wordt gedeeld en ervaringen van inwoners en bedrijven worden verzameld. Deze input is van invloed op de prioriteiten in het jaarlijkse uitvoeringsplan, waar mogelijk toegespitst op een specifieke wijk. Per wijk kunnen er dus op basis van gebiedsanalyses en bijvoorbeeld buurtcontracten verschillende bouwstenen zijn voor het uitvoeringsplan. - Risico- en oplossingsgerichte benadering
De gemeente Eindhoven benadert toezicht en handhaving risico- en oplossingsgericht. De prioriteiten worden in beginsel gebaseerd op een inschatting van de veiligheids- en gezondheidsrisico's voor inwoners. Ook aspecten als leefbaarheid, duurzaamheid en omgevingskwaliteit wegen in belangrijke mate mee. Daarnaast worden prioriteiten mede gebaseerd op wat inwoners en bedrijven belangrijk vinden. Eindhoven hecht eraan om vraagstukken waar mogelijk gezamenlijk op te lossen.
Er zijn onderwerpen die in algemene zin aandacht vragen. Brandveilig gebruik van woongebouwen verdient (nog) meer aandacht, in de context van kwetsbare groepen die langer zelfstandig blijven wonen. Ook aanpak van jeugdoverlast, duurzaamheid en de bestaande bouw zijn voorbeelden. Er wordt gezocht naar de beste oplossing die nodig is voor het versterken van de veiligheid in de leefomgeving van onze inwoners. Hiermee ontstaat een risicoanalyse op basis waarvan vervolgens de prioriteiten binnen het toezicht worden gesteld. - Consequent en doelmatig
Uitvoeringsplannen en jaarverslagen bevatten een overzicht van de inzet en capaciteit voor handhaving. In het verlengde van informatie gestuurde en oplossingsgerichte handhaving vergt doelmatige handhaving een analyse van resultaten. Meetbare doelen om te beoordelen of de beschikbare capaciteit zo doelmatig mogelijk wordt ingezet. We beogen in de komende jaren een ontwikkeling door te maken in de vierslag capaciteit - prioriteit - risicoanalyse - nalevingsniveau. Dit moet onder andere leiden tot meer inzicht in de relatie tussen handhavingsinspanningen en het nalevingsniveau (effect).
Prioritering
De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk in mogelijke problemen, de risico's en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.
Uitvoeringsplan
In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:
- Object en informatiegericht
- Bouwen en Wonen
- Openbare leefomgeving
- Bedrijven
- Gebiedsgericht
- Pilot Veiligheid en leefbaarheid
- Actiegebieden
- Themagericht
Bij ieder onderdeel worden jaarlijks een aantal belangrijke ontwikkelingen op het gebied van toezicht en handhaving opgenomen. Dat kan bijvoorbeeld gaan om woonoverlast bij de Activiteiten Bouwen & Wonen. Of duurzaamheid en energiebesparing bij de Activiteiten Bedrijven.
Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.
Duidelijke regels
Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden.
7.2 Handhaving Voorliggend Plan
Leidend motief bij de toekenning van de bestemmingen is het antwoord op de vraag of de desbetreffende functie ter plaatse in ruimtelijk opzicht acceptabel is (ongeacht of een en ander in overeenstemming is met de voorgaande (nu nog vigerende) bestemmingsplannen en/of een en ander functioneert in overeenstemming met andere regelgeving, bijvoorbeeld milieuwetgeving, winkelsluitingswet, bouwverordening, algemene plaatselijk verordening etc.).
Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in gedeeltelijke sloop en uitbreiding. Het onderwerp handhaving is in dit geval dan ook niet aan de orde.
Hoofdstuk 8 Financiële Aspecten
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.
Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.
Ook kan er sprake zijn van zogenaamde "kruimelgevallen". Het komt er hierbij op neer dat de door de gemeente te maken kosten beperkt zijn en de kosten verhaald kunnen worden via de legesverordening. Voorwaarde hierbij is dat er geen sprake is van fasering, locatie-eisen of eisen aan woningbouwcategorieën.
Er is in casu een anterieure overeenkomst afgesloten zodat er geen verplichting bestaat tot het vaststellen van een exploitatieplan.
Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1 Bro
Op grond van artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is geplaatst in Groot Eindhoven op 28 augustus 2019 De kennisgeving is tevens bij de officiële publicaties op de gemeentelijke website www.eindhoven.nl geplaatst.
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Omdat er met het plan geen Rijksbelangen in het geding zijn, heeft geen vooroverleg met het Rijk plaatsgevonden.
9.3 Inspraak En Samenspraak
Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming.
Reeds in juni 2018 heeft ABZ Diervoeding met naastgelegen bedrijven HKS Metals en Weber Beamix hun toekomstige plannen toegelicht en besproken. Alle aanwezige partijen bij dit overleg maken gebruik van de Beatrixkade en hebben (gedeelde) belangen ten aanzien van deze kade.
Omdat er geen veranderingen plaatsvinden m.b.t. de bereikbaarheid van de kade en de hieraan/-op bevindende bedrijven en vrachtwagens nog steeds kunnen keren in een veilige verkeerssituatie hebben beide buurbedrijven geen bezwaren tegen de beoogde ontwikkeling.
Tevens heeft Trefpunt Groen Eindhoven (TGE) een positieve reactie afgegeven met betrekking tot de voorgenomen planontwikkeling.
9.4 Zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan 'I Bedrijventerrein de Hurk-Croy (Hastelweg 159)' heeft vanaf 27 februari 2020 tot en met 8 april 2020 ter inzage gelegen. Er zijn binnen deze termijn twee zienswijzen ingediend. De zienswijzen hebben betrekking op (mogelijke) milieuhinder op de woonboten gelegen aan de Waldeck Pyrmontstraat in Eindhoven. De zienswijzen zijn ongegrond verklaard. Voor de beantwoording wordt verwezen naar de Nota van Zienswijzen.
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
bijlage 1 Akoestisch onderzoek
Bijlage 2 Luchtkwaliteitsonderzoek
bijlage 2 Luchtkwaliteitsonderzoek
Bijlage 3 Geuronderzoek
Bijlage 4 Memo Verantwoording Groepsrisico
bijlage 4 Memo Verantwoording Groepsrisico
Bijlage 5 Kwantitatieve Risicoanalyse (Qra)
bijlage 5 Kwantitatieve risicoanalyse (QRA)
Bijlage 6 Memo Duurzaamheid (Wtw)
bijlage 6 Memo duurzaamheid (WTW)
Bijlage 7 Aanvullend Bodemonderzoek
bijlage 7 Aanvullend bodemonderzoek
Bijlage 8 Quickscan Flora En Fauna
bijlage 8 Quickscan Flora en Fauna
Bijlage 9 Berekening En Onderzoek Stikstofdepositie
bijlage 9 Berekening en Onderzoek Stikstofdepositie
Bijlage 10 Stikstofdepositie Onderzoek
bijlage 10 Stikstofdepositie onderzoek
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan I Bedrijventerrein De Hurk-Croy 2017, Hastelweg 159 (reparatie) met identificatienummer NL.IMRO.0772.80363-0302 van de gemeente Eindhoven.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 aan-huis-verbonden-beroep
- een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, zoals gastouderopvang, detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis, of het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf.
- onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.
1.4 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling dat voldoet aan de meest actuele versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
1.8 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in het gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.9 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.10 bedrijfsvloeroppervlak
de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.11 beperkt kwetsbaar object
- verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting en met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
- bedrijfswoningen, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting;
- kantoorgebouwen, hotels en restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen en voor zover zij niet behoren tot een bevi- inrichting;
- sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
- kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen;
- objecten die met het onder a. tot en met e. genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin meestal aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
- objecten met hoge infrastructurele waarde, waaronder in ieder geval telefoon- en elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.
1.12 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.13 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.14 Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen)
Besluit van 27 mei 2004, Stb. 250, houdende regels inzake milieukwaliteitseisen op het gebied van de externe veiligheid zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
1.15 bijgebouw
een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.16 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.17 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.18 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.19 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.20 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.21 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.22 bruto vloeroppervlak (b.v.o.)
de totale oppervlakte van de ruimte ten dienste van de functies als genoemd in artikel 5.1.1 sub b. en c., inclusief opslag- en administratieruimten.
1.23 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.24 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum, internetwinkel/webwinkel, afhaalpunten en supermarkt.
1.25 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.
1.26 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.27 gebruiken
het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.
1.28 hoofdgebouw
een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
1.29 internetwinkel
Internetwinkels worden in het kader van dit bestemmingsplan aangemerkt als een specifieke vorm van detailhandel waarbij:
- de transactie via internet of andere media tot stand komt, en;
- de goederen ter plaatse kunnen worden afgehaald; en/of
- de goederen ter plaatse kunnen worden afgerekend; en/of
- de goederen ter plaatse kunnen worden bekeken of geprobeerd.
1.30 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).
1.31 kunstobject
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.
1.32 kunstwerk
bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
1.33 kwetsbaar object
- woningen, niet zijnde:
- verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting en met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
- bedrijfswoningen;
- gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, waartoe in ieder geval behoren:
- (psychiatrische) ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- scholen;
- sociale werkplaatsen, of;
- gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
- gebouwen waarin meestal grote aantallen personen (> 50 pers.) gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
- kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting of;
- complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting, en winkels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd en voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting;
- kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting.
1.34 lijst van bedrijfsactiviteiten
de bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de VNG zoals deze gold ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan en is opgenomen in Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels.
1.35 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.36 parkeerbalans
met een parkeerbalans wordt de (on)balans berekend tussen parkeervraag en parkeeraanbod binnen een bepaald gebied. Vaak valt de parkeervraag van functies niet samen in de tijd. Gecombineerd gebruik van parkeerplaatsen is dan mogelijk (dubbelgebruik).
1.37 peil
0.30 m' boven de kruin van de weg.
1.38 prostitutiebedrijf
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.
1.39 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.40 supermarkt
een zelfbedieningszaak met overwegend levensmiddelen.
1.41 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.42 verkoopvloeroppervlakte
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.
1.43 voorgevel
de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.44 voorgevelrooilijn
de lijn die gelijk loopt aan voorgevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan.
1.45 water
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.
1.46 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).
1.47 winkel
een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.
1.48 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.49 woongebouw
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bebouwingspercentage
een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
2.2 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.3 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.4 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten, zonnepanelen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.6 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen en/of bouwhoogte, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, ventilatiekanalen, schoorstenen, reclameaanduidingen, luifels, erkers, balkons, liftopbouwen en -schachten, en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens en/of bouwhoogte niet meer dan 1 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein - 1
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor `Bedrijventerrein - 1´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1' uitsluitend voor bedrijven uit de in Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten vermelde categorieën:
- 1, kleiner dan 5.000 m², uitsluitend voor zover bestaand;
- 1, groter dan 5.000 m²;
- 2, uitsluitend voor zover bestaand;
- 3.1, 3.2 en 4.1;
- in aanvulling op het bepaalde onder sub a., ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein 1 - 1', tevens voor een betonmortelcentrale behorend tot categorie 4.2;
- Wgh-inrichtingen;
- risicovolle bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi 1';
- aan de bedrijfsactiviteiten ondergeschikte en daarmee samenhangende kantoorruimte onder de volgende voorwaarden:
- minimaal 70% van de bruto vloeroppervlakte moet gebruikt worden voor bedrijfsruimte en niet meer dan 30% van de bruto vloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen voor ondergeschikte en daarmee samenhangende kantoorruimte;
- voor reeds bestaande gebouwen waarvan de verhouding kantoorruimte en bedrijfsruimte afwijkt van het bepaalde onder 1 mag de bestaande verhouding worden gehandhaafd;
- ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi 1' is niet meer dan 1.500 m² ondergeschikte kantoorruimte toegestaan;
- productie gebonden detailhandel deel uitmakend van bedrijven met uitzondering van detailhandel in voedings - en genotmiddelen;
- detailhandel in grove bouwmaterialen;
met de daarbij behorende:
- erven en terreinen;
- parkeervoorzieningen;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor `Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wegen en straten;
- voet- en fietspaden;
- groenvoorzieningen;
- kunstwerken, zoals bruggen, tunnels en duikers;
- parkeervoorzieningen;
- bedrijfsdoeleinden, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1';
- de overslag van goederen en/of grondstoffen met bijbehorende kades en aanlegplaatsen;
met daarbij behorende:
- geluidwerende voorzieningen;
- voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- nutsvoorzieningen;
- gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
6.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig die bestemming.
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
7.1 veiligheidszone - bevi-1
Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi-1' zijn geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan.
7.2 veiligheidszone - lpg
Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' zijn geen nieuwe beperkt kwetsbare objecten en kwetsbare objecten toegestaan.
7.3 veiligheidszone - opslag gevaarlijke stoffen
Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - opslag gevaarlijke stoffen' mogen geen kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd, met dien verstande dat bestaande kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan, mits de bestaande bruto vloeroppervlakte niet wordt vergroot.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Binnenplans afwijken
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, cultuurhistorische waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten en afmetingen;
- de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 m, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 2 m is;
- de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 m is.
- de bestemmingsbepaling en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' wordt overschreden met maximaal 20 cm ten behoeve van gevelisolatie om energie te besparen;
- de regels ten aanzien van de realisatie van gebouwen ten behoeve van het opwekken van duurzame energie en toestaan dat de maximum oppervlakte wordt vergroot tot maximaal 100 m².
Artikel 9 Overige Regels
9.1 Parkeereis
- bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, staat vast dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de beleidsregels Nota Parkeernormen 2019 wordt gerealiseerd en in stand gehouden;
- als de onder sub a. bedoelde beleidsregels worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
9.2 Afwijken van parkeereis
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.1 indien:
- uit een parkeerbalans blijkt dat meer of minder parkeerplaatsen noodzakelijk zijn;
- het voldoen aan de in lid 9.1 genoemde parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerplaatsen wordt voorzien.
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 9.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
10.2 Afwijken
burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 10.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 10.1 met maximaal 10%.
10.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 10.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
10.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
10.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 10.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
10.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 10.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan I Bedrijventerrein De Hurk-Croy 2017, Hastelweg 159 (reparatie)