IX Woensel buiten de Ring II 2006 (Egelstraat-Frankrijkstraat)
Bestemmingsplan - gemeente Eindhoven
Vastgesteld op 24-11-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Frankrijkstraat 97a in de naoorlogse uitbreidingswijk Kronehoef in Eindhoven ligt het voormalige terrein van de Eindhovense Radiateuren Fabriek (ERF). Het bedrijfsperceel ligt in een voor de ondernemer, gemeente en omgeving ongewenste locatie, namelijk midden in een woonwijk. De eigenaren van het bedrijf en de gemeente hebben recentelijk een akkoord bereikt over de verplaatsing van het bedrijf naar een bedrijventerrein in Eindhoven waardoor de gronden van het bedrijf vrijkomen.
Initiatiefnemer is voornemens de bedrijfslocatie te herontwikkelen ten behoeve van woningbouw. De gemeente Eindhoven heeft aangegeven hier medewerking aan te willen verlenen. De bestaande bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en een nieuw hoogwaardig appartementencomplex wordt gerealiseerd. Deze herontwikkeling is tevens aanleiding om de ruimtelijk kwaliteit aan de Frankrijkstraat en omgeving te verbeteren waardoor dit deel van wijk wordt opgewaardeerd.
Het beoogde appartementencomplex is op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Woensel buiten de Ring II 2006' echter niet mogelijk. Om het initiatief mogelijk te maken, is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het nieuwe planologisch-juridische kader voor de locatie Frankrijkstraat 97a waarin is aangetoond dat het initiatief op de verschillende relevante onderdelen haalbaar is.
![]() |
Figuur .1 Globale ligging van het plangebied |
1.2 Voorgaande Plannen
Het voorliggende bestemmingsplan "Herontwikkeling ERF-terrein Frankrijkstraat" is een partiële herziening van de volgende bestemmingsplannen:
- Bestemmingsplan 'Woensel buiten de Ring II 2006', gemeente Eindhoven (6 maart 2007, raadsvoorstelnummer 07R1928.001; besluit van Gedeputeerde Staten omtrent goedkeuring (van rechtswege) d.d. 10 november 2007 (nummer 1286323); onherroepelijk geworden op 24 januari 2008
- Paraplubestemmingsplan 'Parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing' gemeente Eindhoven (12 juni 2018).
Het plangebied (zie figuur 1.2) heeft in bestemmingsplan 'Woensel buiten de Ring II 2006' de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden', 'Verkeers- en verblijfsdoeleinden', 'Garageboxen' en 'Wonen'.
![]() |
Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan met het plangebied geel omlijnd |
Binnen het bestemmingsvlak van de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden' is het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorieën 1 en 2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten toegestaan. Daarnaast is voor het plangebied specifiek toegestaan om naast bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten een bedrijf in categorie 3 toegestaan uitsluitend voor zover dit de bestaande bedrijfsactiviteiten betreft. De bestemming 'Verkeers- en verblijfsdoeleinden is bedoeld voor woonstraten, pleinen, paden en de daarbij behorende voorzieningen. De woning Frankrijkstraat 97 en de garageboxen hebben de bestemming 'Woondoeleinden'. De situatie ter plaatse van deze woning blijft ongewijzigd. De ontsluitingsweg van de kantoorlocatie ten zuiden van het plangebied wordt met dit bestemmingsplan gereconstrueerd en aangesloten op Egelstraat. Deze ontsluitingsweg is bestemd als 'Kantoordoeleinden'.
Binnen de kaders van de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden' en 'Verkeers- en verblijfsdoeleinden' is niet mogelijk woningen in de vorm van een appartementengebouw te realiseren. Een herziening van het vigerende bestemmingsplan is noodzakelijk om het initiatief mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan betreft een partiële herziening van het geldende bestemmingsplan en voorziet in de nieuwe planologisch-juridische kaders voor het plangebied.
Paraplubestemmingsplan 'parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing'
Naast het bestemmingsplan 'Woensel buiten de Ring II 2006' is voor onderhavig plangebied ook het paraplubestemmingsplan "parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing" (12 juni 2018) van kracht. In dit paraplubestemmingsplan is de regeling inzake kamerverhuur en woningsplitsing en een uniforme, dynamische parkeerregeling juridisch planologisch verankerd. De regeling is, voor zover van toepassing, verwerkt in onderhavig bestemmingsplan.
1.3 Opzet Van Het Plan
Het bestemmingsplan "Herontwikkeling ERF-terrein Frankrijkstraat" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding met de daarbij behorende regels waar een toelichting aan is toegevoegd. Naast de digitale versie is er tevens een versie op papier van het bestemmingsplan beschikbaar.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt de bestaande situatie beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de toekomstige situatie. Hoofdstuk 4 schetst het relevante beleidskader voor het plan. Daarbij wordt ingegaan op rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 5 worden de omgevingsaspecten behandeld, waaraan de nieuwe ontwikkeling wordt getoetst. Alle uitgevoerde relevante onderzoeken komen daarbij aan de orde. Hoofdstuk 6 beschrijft de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de juridische planopzet. In hoofdstuk 8 volgt een beschrijving van de inspraak- en overlegreacties, terwijl in hoofdstuk 9 de wettelijke procedure tot vaststelling van het bestemmingsplan is beschreven.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied ligt in de wijk Kronehoef, deze wijk kent zijn oorsprong in de wederopbouwperiode, een voor Eindhoven zeer belangrijke ontwikkelingsperiode. Kronehoef is vernoemd naar een boerderij die al in 1378 genoemd wordt als Gruythuys. De heer van Woensel verkocht er gruit waarmee de bevolking bier kon brouwen. De buurt Kronehoef is zeer gemêleerd van opbouw zowel qua functies (wonen/niet-wonen) als qua woningtypes (en dus ook bewoning). De buurt telt een aantal grote bejaardenflats aan de Kronehoefstraat en Imkerstraat, hetgeen verklaart waarom er verhoudingsgewijs veel bejaarden wonen1 .
Kronehoef (1956) is een van de eerste grootschalige naoorlogse stadsuitbreidingen in Eindhoven. Deze uitbreiding heeft plaatsgevonden op basis van de in die tijd moderne stedenbouwkundige opvattingen, waarbij de buurten worden opgezet volgens het principe van de 'wijkgedachte': rondom een grote groene zone met buurtvoorzieningen zoals de kerk, buurthuis etc. bevinden zich de woningen. Aan de randen van de buurten, langs de ontsluitende verkeerswegen, wordt voornamelijk hoogbouw of andere representatieve bebouwing gebouwd. De wijk ligt ten noorden van de ring rond het centrum van Eindhoven nabij de Boschdijk.
![]() |
Het plangebied wordt aan de westzijde begrenst door de woningen Frankrijkstraat 81 t/m 97, aan de zuidzijde door twee appartementencomplexen en aan de oostzijde door de Egelstraat. Aan de noordzijde is een bedrijfsperceel aanwezig alsmede de Islamitische basisschool Tarieq Ibnoe Ziyad. Onderdeel van het plangebied is de ontsluitingsweg van het kantoorpand Kronehoefstraat 72-76 aan de zuidzijde van het plangebied.
Het plangebied is in de huidige situatie een bedrijfsperceel van de voormalige Eindhovense Radiateuren Fabriek en een gedeelte van de voormalige Betonfabriek. Het plangebied wordt via twee inritten ontsloten op de Frankrijkstraat en via één inrit op de Egelstraat. Er zijn twee bedrijfsgebouwen aanwezig waarvan de meeste noordelijk een sterk verouderde uitstraling heeft. Een gedeelte van het terrein is groen ingericht en het overige gedeelte is geheel verhard, daarnaast zijn er in het plangebied lantaarnpalen aanwezig. In het oostelijk gedeelte van het plangebied zijn tevens garageboxen aanwezig. De woning Frankrijkstraat 97 maakt onderdeel uit van het plangebied. Enkele garages op het terrein behoren bij de woningen aan de Frankrijkstraat. Hoewel deze niet intensief gebruikt worden door de bewoners geldt vooralsnog een recht van overpad voor de eigenaren van de bergingen. Aan de zijde van de Egelstraat is een erfafscheiding aanwezig in de vorm van een hekwerk en een coniferen haag. Het geheel geeft een verouderde indruk wat niet ten goede komt aan de ruimtelijke kwaliteit van dit deel van de wijk. Navolgende afbeeldingen geven een impressie van de huidige situatie van het plangebied.
![]() | ![]() |
Figuur 2.1 Zicht op één van de bedrijfsgebouwen van het plangebied gezien vanaf de Egelstraat | Figuur 2.2 Zicht op de erfafscheiding vanaf de Egelstraat |
![]() | ![]() |
Figuur 2.3 Impressie van het plangebied | Figuur 2.4 Ontsluiting op de Frankrijkstraat met op de achtergrond een bedrijfsgebouw en op de voorgrond de woning Frankrijkstraat 97 |
![]() | |
Figuur 2.5 Situering plangebied in vogelvlucht |
2.2 Toekomstige Situatie
Initiatiefnemer is voornemens de bedrijfslocatie te herontwikkelen ten behoeve van woningbouw. De bestaande bebouwing wordt gesloopt en er wordt een nieuw hoogwaardig appartementencomplex met 56 koopappartementen gerealiseerd. De woning Frankrijkstraat 97 wordt bij het plan betrokken, hier worden 5 appartementen in gerealiseerd. In totaal bestaat het programma daarmee uit 61 woningen. In de huidige situatie is reeds één wooneenheid (Frankrijkstraat 97) in het plangebied aanwezig waardoor de feitelijke toename 60 woningen betreft.
Het nieuwe appartementencomplex bestaat uit twee appartementsgebouwen met respectievelijk drie bouwlagen. De appartementen worden in een hoekvorm langs de zuid en oostrand van het plangebied gerealiseerd. Hierdoor ontstaat er een open middengebied waar ruimte is om parkeerplaatsen en bergingen te realiseren. Het verkeer van en naar het plangebied wordt afgewikkeld via twee ontsluitingen op de Frankrijkstraat. De hoofdonsluitingsroute is gelegen aan de oostelijke zijde van het plangebied waardoor er een logische en verkeersveilige op- en afrit ontstaat.
![]() |
Voor de meest zuidelijke ontsluiting wordt de bestaande ontsluiting van het kantoorgebouw Kronehoefstraat 72 opgewaardeerd. Dit kantoorgebouw wordt via een kleine weg direct ten zuiden van het plangebied ontsloten. Deze weg wordt aangesloten op de Egelstraat waardoor er een doorgang tussen de Egelstraat en Frankrijkstraat ontstaat. Hierover worden afspraken gemaakt tussen de gemeente, initiatiefnemer en eigenaar van de locatie Kronehoefstraat 72. De gronden maken daarom onderdeel uit van het plangebied. Voor de meest noordelijke ontsluiting (naast Frankrijkstraat 81) wordt de bestaande ontsluiting van de voormalige betonfabriek opgewaardeerd. Het verkeer wordt over een gedeelte van het perceel van de voormalige betonfabriek geleid. In een later stadium wordt ook de voormalige betonfabriek herontwikkeld tot een appartementencomplex. Dit wordt fase 2 van het plan, zoals aangegeven op figuur 2.6.
![]() |
Figuur 2.7: Impressie toekomstige situatie van het plangebied |
Door onderhavige ontwikkeling wordt een bedrijfslocatie in een woongebied gesaneerd en getransformeerd naar een hoogwaardige woonlocatie. De voorgenomen ontwikkeling leidt tot een duidelijke en sterke kwaliteitsimpuls van het ruimtelijke beeld van de omgeving.
Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten. Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.
Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.
Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1). De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land. Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.
In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.
Realisatie
Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.
De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:
- Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
- Bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld afspraken met provincies en gemeenten, internationale afspraken met overheden in buurlanden);
- Financieel (bijvoorbeeld Infrastructuurfonds, Deltafonds);
- Kennis (bijvoorbeeld inzetten van het College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen, verspreiden van “best practices”).
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).
- Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
- Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.
Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld kantoorlocaties, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen) moet in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik.
Doorwerking plangebied
Het project behoort niet tot 1 van de 13 belangen waarvoor decentrale overheden geen beleidsvrijheid hebben. Het beleid inzake het mogelijk maken van het appartementencomplex wordt dan ook neergelegd bij de decentrale overheden.
De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Daarin staat: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Onderhavige ontwikkeling is een stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Hieronder wordt ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Doorwerking plangebied
Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt in onderhavig bestemmingsplan die in strijd zijn met één van de nationale belangen. Onderhavige ontwikkeling is dus in overeenstemming met het Barro.
Ladder voor duurzame ontwikkeling
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 Bro) opgenomen. De ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is een motiveringsinstrument dat verplicht moet worden toegepast bij elk ruimtelijk besluit dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt. Wat er onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan, is in artikel 1.1.1 Bro bepaald: “De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.” Uit de jurisprudentie komt naar voren dat het wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling van enige omvang moet zijn1.
Per 1 juli 2017 is een gewijzigde Ladder in werking getreden. Hierin is de tekst van de Ladder teruggebracht naar de essentie, namelijk de noodzaak om aan te geven dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte plus een motivering indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd: “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien” (artikel 3.1.6 lid 2 Bro).
Doorwerking plangebied
Onderhavige ontwikkeling is een stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6. lid 2 Bro. Hierna wordt nader ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking.
In de onderhavige situatie zijn de regionale woningbouwafspraken relevant zoals vastgelegd in het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO) van Zuidoost-Brabant. Om in de totale woningbehoefte voor de eerstkomende 10 jaar, exclusief vervangende nieuwbouw door sloop, te kunnen voorzien moeten de 21 gemeenten in Zuidoost-Brabant samen circa 31.000 woningen realiseren. Een goede afstemming van vraag en aanbod is hierbij van blijvend groot belang. In Eindhoven en omgeving is sprake van een (sub)regionale woningmarkt. Daarom werkt de gemeente samen met de 21 andere gemeenten in de regio (MRE) en de provincie. Jaarlijks stelt de gemeente een voortschrijdend 10-jaren woningbouwprogramma vast in het gecombineerde portefeuillehoudersoverleg Ruimte en Wonen/Regionaal Ruimtelijk Overleg Zuidoost Brabant. Daarnaast is er een intensieve samenwerking in het Stedelijk Gebied Eindhoven (Eindhoven, Helmond, Son en Breugel, Nuenen, Best, Oirschot, Geldrop-Mierlo, Waalre en Veldhoven). In december 2013 is het Bestuursconvenant Stedelijk Gebied 2013 ondertekend door de (9) gemeentebesturen, met instemming van de afzonderlijke gemeenteraden. Met betrekking tot het thema wonen wordt met name ingezet op het streven naar evenwicht (terugdringen van scheefheid) tussen stad en randgemeenten voor wat betreft sociale woningvoorraad en vrijesectorwoningen maar ook inhoudelijke afspraken over de bestaande (sociale) voorraad en de (spreiding van) huisvesting van bijzondere doelgroepen.
In het gecombineerde portefeuillehoudersoverleg Ruimte en Wonen/Regionaal Ruimtelijk Overleg Zuidoost Brabant van november 2016 zijn, op basis van de geactualiseerde provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose (2016) en de eerder vastgestelde uitgangspunten (RRO van 16 december 2015), de jaarlijkse regionale woningbouwafspraken gemaakt voor de periode 2016 t/m 2025. Voor Eindhoven zijn dit 3.780 woningen in een periode van 10 jaar. Dit betreft de netto toename van de woningvoorraad exclusief vervangende nieuwbouw door sloop.
Om invulling te geven aan de gemeentelijke woningbouwopgave heeft de gemeenteraad de Beleidsnota 'Prioriteiten bouwlocaties 2018' vastgesteld. Deze prioriteitennota biedt de mogelijkheid om regie te voeren op de stedelijke ontwikkelingen in Eindhoven. Dit instrument heeft tot doel om de dynamische groei die Eindhoven te wachten staat, in goede banen te leiden om de aantrekkelijkheid en kwaliteit van de leef-, woon- en werkmilieus van Eindhoven te behouden en te versterken. Aansluitend op de woonvisie kiest de gemeente Eindhoven voor een onderverdeling van projecten en medewerking te blijven verlenen aan projecten, conform de bijlage bij de beleidsnota 'Overzicht bouwlocaties anno 2018'. De herontwikkeling van de Frankrijkstraat staat voor 2020 op de prioriteitenlijst.
Daarnaast heeft de provincie in mei 2017 een geactualiseerde woningbehoefteprognose uitgebracht en de prognose bijgesteld naar gemiddeld 1.182 woningen per jaar (komende 10-jaarsperiode). Hieruit blijkt dus dat de gemaakte regionale afspraken zijn verouderd. De toekomstige behoefte aan woningen is groter dan in de afspraken van 2016 is opgenomen. De geactualiseerde prognose is vooralsnog niet geconcretiseerd in herziene afspraken in het regionaal ruimtelijk overleg. Het regionaal ruimtelijk overleg heeft 13 juli 2017 wel een voorzet gegeven in het 'Afsprakenkader Wonen 2017'. Hierin is opgenomen dat ruim baan gegeven wordt aan initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding (Afspraak C).
Doorwerking plangebied
Onderhavig woningbouwplan geeft invulling aan de woningbehoefte in het stedelijk gebied van Eindhoven. Daarnaast betreft het plan herstructurering van een bestaande bedrijfslocatie waardoor sprake is van een inbreidingslocatie en dus zorgvuldig ruimtegebruik. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat de beoogde woningbouwontwikkeling past binnen de kwantitatieve en kwalitatieve ruimtevraag en behoefte van de gemeente Eindhoven.
De beoogde ontwikkeling vindt op basis van de themakaart 'stedelijke ontwikkeling' van de Provinciale Verordening Ruimte plaats binnen het bestaand stedelijk concentratiegebied. Daarnaast heeft op basis van de prioriteitennota reeds de keuze en afweging plaatsgevonden dat een stedelijke ontwikkeling, die betrekking heeft op de herontwikkeling van het voormalig Summa College aan de Van Vorstraat, ten behoeve van woningbouw passend is op deze locatie.
De woningbouwontwikkeling ligt in bestaand stedelijk gebied en voorziet in een actuele woningbehoefte.
3.2 Provinciaal Beleid
Omgevingsvisie
De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer deze in 2021 wordt ingevoerd.
In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat langetermijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
Structuurvisie Noord-Brabant 2010 (partiële herziening 2014)
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
![]() |
Figuur 3.1 |
Deel B
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:
- de groenblauwe structuur
De groenblauwe structuur bestaat uit bestaande natuur, watersystemen en nieuwe natuur in hiervoor kansrijke gebieden. Het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden is hier belangrijk. Daarnaast biedt de groenblauwe structuur ruimte aan een natuurlijk en robuust watersysteem. Dit is nodig voor een goed waterbeheer en biedt mogelijkheden om in te spelen op de effecten van klimaatverandering.
- het landelijk gebied
Het landelijk gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur. Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en tuinbouw zijn de grootste ruimtegebruikers. De provincie streeft hier naar een multifunctionele gebruiksruimte, met behoud van agrarische productieruimte in die delen van het landelijk gebied waar de landbouw leidend is voor nieuwe ontwikkelingen.
- de stedelijke structuur
De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.
- infrastructuur
Het infrastructuurnetwerk bestaat uit een fijnmazig en samenhangend netwerk van wegen, spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen. De Brabantse infrastructuur maakt deel uit van het internationale netwerk van infrastructuur in noordwest Europa. De provincie kiest hier voor een goede bereikbaarheid van BrabantStad en de economische clusters van Noord-Brabant. Voor het personenvervoer zijn het hoofdwegennet en het OV-netwerk BrabantStad de dragers. Het goederenvervoer wordt zoveel mogelijk via de te ontwikkelen Goederenruit (spoor en waterwegen) geleid. Zo wordt ruimte gemaakt voor het versterken van de (inter)nationale ontsluiting (weg, water, spoor en lucht) van de Brabantse steden.
Uitwerking structuurvisie
De provincie heeft geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkeld, maar geeft haar visie op het landschap vorm in de zogenaamde 'gebiedspaspoorten'. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Er zijn ook deelstructuurvisies opgesteld voor specifieke onderwerpen. Zo is voor het gebied ten oosten van Eindhoven de deelstructuurvisie Brainport Oost opgesteld. Deze bevat keuzes voor wonen, werken en bereikbaarheid ten oosten van Eindhoven.
Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.
Doorwerking plangebied
Het plangebied is aangeduid als 'Stedelijk concentratiegebied'. De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De verschillen tussen de (middel)grote steden, suburbane kernen, dorpen en plattelandskernen, zowel in ruimtelijk, sociaal als economisch opzicht, zijn een belangrijke kwaliteit van Brabant. De provincie wil dat er verschillende kwaliteiten worden ontwikkeld voor wonen en werken rond de steden en in het landelijk gebied. Om zo bij te dragen aan een onderscheidend leef- en vestigingsklimaat ter versterking van de kenniseconomie in Brabant. Bij de opgave voor wonen en werken wordt het accent sterker verlegd naar de te ontwikkelen kwaliteiten, de inzet op herstructurering en het beheer van het bestaand stedelijk gebied. De provincie wil dat de kansen voor functiemenging, inbreiding, herstructurering en zo nodig transformatie in het stedelijk gebied goed worden benut, inclusief de mogelijkheden voor intensivering en meervoudig ruimtegebruik. Hierdoor is minder ruimte nodig voor stedelijke uitbreidingen.
De beoogde ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied en betreft de herontwikkeling van een bedrijfsperceel. De bedrijfsactiviteiten worden gestaakt en de bebouwing wordt gesaneerd ten behoeve van de woningbouw. Er is sprake van herstructurering van het bestaand stedelijk gebied en zorgvuldig ruimtegebruik. Het initiatief is in lijn met de Structuurvisie Noord-Brabant.
Interim Omgevingsverordening
De provincie wil met haar regels aansluiten op de werkwijze van de Omgevingsvisie en de Omgevingswet. Daarom is ervoor gekozen om de verschillende provinciale verordeningen voor de fysieke leefomgeving samen te voegen tot een Interim omgevingsverordening. Provinciale Staten hebben op 25 november 2019 deze verordening vastgesteld. Het is een 'Interim' omgevingsverordening om zo te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de 'definitieve' omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet. De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de huidige wetgeving en moet aan de wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld bij de opbouw en de digitale vormgeving). De Interim omgevingsverordening vervangt zes provinciale verordeningen, waaronder de Verordening ruimte 2014.
In de omgevingsverordening staan onderwerpen uit de provinciale omgevingsvisie, waarbij is aangegeven welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. Deze verordening bestaat uit kaartmateriaal en regels waarmee gemeenten rekening moeten houden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Doorwerking plangebied
De Interim omgevingsverordening heeft het plangebied aangewezen als landelijke kern in Stedelijk gebied (artikel 3.42).
Artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling
Lid 1
Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:
- de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
- het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.
Lid 2
Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
- bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
- bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
- geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
- houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
- geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
- draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.
Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied waardoor stedelijke ontwikkelingen zijn toegestaan. De Interim omgevingsverordening bepaalt dat het initiatief moet voorzien in de ruimtelijke kwaliteit en bij een stedelijke ontwikkeling de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen te worden. Het terrein wordt vervolgens ingericht als woongebied. De ontwikkeling betreft dan ook een herstructurering in bestaand stedelijk gebied waardoor er sprake is van zorgvuldig ruimte gebruik. Dit past in de visie van de provincie voor het bestaand stedelijk gebied.
Met dit bestemmingsplan worden 60 nieuwe woningen toegevoegd (61 in totaal, er is reeds één woning aanwezig). In paragraaf 3.1 is de ladder van duurzame verstedelijking beschouwd. Het plan past binnen de regionale woningbouwopgaven. Het appartementencomplex wordt op een inbreidingslocatie met oog op toekomstige en duurzame manier ontwikkeld. Er is derhalve sprake van zorgvuldig en efficiënt ruimtegebruik. Daarmee is dit planvoornemen in lijn met de Interim Omgevingsverordening.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Interimstructuurvisie 2009
In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.
De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de ontwikkelingen ten opzichte van de ruimtelijke hoofdstructuur en een kaart met het gebruik van de ruimte.
Doorwerking plangebied
De projectlocatie is in onderstaande afbeelding (zie figuur 3.2 en 3.3) aangeduid en ligt buiten de aangeduide transformatiegebieden op het kaartbeeld met de ruimtelijke hoofdstructuur.
![]() |
Figuur 3.2: Plangebied in de Interimstructuurvisie 2009 |
Het plangebied is op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie aangeduid als 'Wonen'.
![]() |
Figuur 3.3: Plangebied in de Interimstructuurvisie 2009 |
De gronden voor 'Wonen' zijn voornamelijk bedoeld voor wonen, inclusief alle afgeleide wijk- en buurtgerichte functies op het gebied van (middelbaar-/ basis-)onderwijs, zorg, opvang, cultuur, religieuze voorzieningen, ontspanning en vrije tijd, groen (o.a. buurt- en wijkparken, sportfaciliteiten en –velden, buurtontmoetingsruimten), detailhandel en werken (woonwerkcombinaties en kleine bedrijven met milieucategorie 1, 2 en gedeeltelijk 3). Deze functies zijn noodzakelijk voor het functioneren van een gebied als woongebied. Zij vallen dus onder deze definitie en worden niet afzonderlijk in beeld gebracht, mede omdat hun ruimtebeslag relatief beperkt is.
De transformatie naar wonen die in het plangebied plaats vindt, past binnen het gebruiksgebied 'Wonen". Onderhavig initiatief is in lijn met de Interimstructuurvisie.
3.3.2 Prioriteitennota
Op 27 december 2010 werd door het college van burgemeester en wethouders de Prioriteitennota 2011 - 2014 vastgesteld. Deze nota was nodig om het (toekomstige) aanbod aan woningen, detailhandel, horeca, kantoorruimte en bedrijvenlocaties zo goed mogelijk af te stemmen op de vraag. De gemeente wees hierbij een aantal voorkeursgebieden aan, welke van strategisch belang zijn voor de ontwikkeling van de stad. In deze gebieden hebben eventuele nieuwe initiatieven een streepje voor, maar niet automatisch prioriteit.
Eindhoven groeit nog steeds en wil dit blijven doen om haar internationale positie als centrumstad van de Brainportregio te kunnen behouden. Aantrekkelijke woon- en werkmilieus zijn hiervoor belangrijke randvoorwaarden. Door de economische crisis heeft de groei op het gebied van wonen, bedrijven en detailhandel een lichte dip gehad. Op de kantorenmarkt was de stagnatie groot. Momenteel is de groei van Eindhoven weer in volle gang en worden er veel oude en nieuwe ontwikkelingen in gang gezet. Het beleid ten aanzien van bedrijventerreinen, detailhandel, kantoren en wonen is hiervoor (mede) richtinggevend. Om hier kwalitatief en integraal op te kunnen sturen is een actuele prioriteitennota nodig.
De Prioriteitennota 2011 - 2014 heeft zijn werk gedaan, maar werkt niet meer ten aanzien van de huidige woningbouwbehoefte. Door de afgelopen jaren voornamelijk de prioriteit te leggen op de ontwikkeling van wooneenheden voor studenten en expats, zijn deze tekorten weggewerkt. Maar momenteel belemmert de vigerende prioriteitennota de gewenste, gevarieerde verstedelijking in en rond het centrum. De afgelopen jaren kwam de gemiddelde groei neer op 1.000 woningen per jaar (natuurlijke groei + migratie). Door de economische crisis is er stagnatie geweest binnen de woningbouw. Het te boven komen van de economische stagnatie gaat gepaard met een extra toename in woningbehoefte. Voor de komende 5 jaar is de verwachting dat er gemiddeld 1.800 woningen per jaar bijkomen als alle initiatieven (80%) zouden worden gerealiseerd. Dit komt overeen met de wens van Eindhoven om door te groeien naar een stad van 300.000 inwoners.
Met de nieuwe prioriteitennota 2018 wil de gemeente Eindhoven haar groei zo goed mogelijk in de tijd faseren voor de komende periode. De groei na 2020 is moeilijk te voorspellen. Eindhoven bevindt zich tussen twee beleidsmatige denkrichtingen, de prognoses van de provincie en de woningbouwafspraken met de regiogemeenten enerzijds en de wens om te groeien en verder te verstedelijken anderzijds. De prognoses van de provincie worden ingehaald door de werkelijkheid en bieden daarom geen houvast voor de programmering. Groeien is geen doel op zich, maar is het resultaat van de behoefte die de stad heeft (zie hiervoor ook het BIO rapport 'De sterke stad' Woonbehoeften-onderzoek Eindhoven 2014). Het voorzien in voldoende woonruimte is een van de ruimtelijke randvoorwaarden die voor Eindhoven noodzakelijk zijn om haar Brainport positie internationaal te kunnen behouden. Deze stedelijke woningbouwproductie is belangrijk voor de Brainportregio, maar niet concurrerend met de woningbouw in de regiogemeenten, vanwege de stedelijkheid in combinatie met het hoge voorzieningenniveau dat Eindhoven biedt. Vanwege deze functie als centrumstad van de Brainportregio trekt Eindhoven nog steeds grote aantallen internationale kenniswerkers.
De trends op het gebied van bedrijven, detailhandel, kantoren en wonen richten zich met name op duurzame verstedelijking, met als uitgangspunten zuinig ruimtegebruik, versterken van bestaande voorzieningenstructuren, benutten bestaande locaties, inzet op transformatie en verkleuring en moderne mogelijkheden en innovaties dankzij internet. Binnen alle woonmilieus qua prioritering de voorkeur geven aan:
- benutten van bestaande gebouwen door middel van transformaties;
- nieuwbouw ter vervanging van bestaand vastgoed;
- nieuwbouw als bestaand aanbod ontbreekt of ongeschikt is.
Om op kwalitatieve wijze te kunnen prioriteren op nieuwe bouwinitiatieven -met het oog op het leefbaar en aantrekkelijk houden van de stad en al haar variatie in woon-, werk- en leefgebieden- wordt onderscheid gemaakt in vier woonmilieus, te weten: centrumstedelijk, kleinstedelijk, suburbaan en uitleggebied. Gebiedsgerichte prioritering komt neer op het mogelijk maken van ontwikkelingen die passend zijn voor dat specifieke woonmilieu.
Doorwerking plangebied
Het plangebied ligt in de zone 'suburbane woongebieden'.
Kenmerken van suburbane woongebieden: de woonwijken buiten de Ring hebben een overwegend suburbane kwaliteit, met een groene uitstraling en kennen relatief lage dichtheden. Het buitengebied is hier eigenlijk nooit ver weg. Detailhandel is veelal geconcentreerd in wijkwinkelcentra en parkeren kan doorgaans voor de deur. Buiten de Ring kennen Gestel en Woensel overwegend moderne naoorlogse woonmilieus, in tegenstelling tot Stratum, Strijp en Tongelre waar vooral sprake is van vooroorlogse woonmilieus.
Ontwikkelingsperspectief van suburbane woongebieden: de afgelopen decennia heeft er veel wijkvernieuwing plaatsgevonden in de vooroorlogse en vroeg-naoorlogse woonwijken. Deels bestond dit uit sociale activering en deels uit fysieke reconstructies en renovaties. Deze aandacht blijft noodzakelijk. Behoud en versterking van de eigen suburbane kwaliteit blijft belangrijk. Er doen zich nauwelijks initiatieven voor verdichting voor. Uitzonderingen kunnen mogelijk worden gemaakt rond de buurt- of wijkcentra, waar voorzieningen zijn gesitueerd, wanneer daar maatschappelijk of economisch behoefte aan is en die een bijdrage kunnen leveren aan de demografisch gewenste ontwikkeling van dit soort woonmilieus (bijvoorbeeld door het toevoegen van 'nultreden'-woningen voor ouderen die in de wijk willen blijven wonen).
Met onderhavig initiatief wordt een bestaand bedrijventerrein gesaneerd ten behoeve van woningbouw. Het plan past binnen de visie van de prioriteitennota, die uitgaat van transformatie en nieuwbouw ter vervanging van bestaand vastgoed. Het creëren van een nieuw modern woonmilieu in een suburbaan woongebied past binnen het ontwikkelperspectief van het gebied. Het planvoornemen past binnen de prioriteitennota.
3.3.3 Volkshuisvesting
Regionaal beleid: Afsprakenkader Wonen 2017
Samen staan de negen gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven(SGE) aan de lat om een woon- en leefklimaat van hoge kwaliteit te realiseren en de veranderende kwalitatieve en kwantitatieve vraag zo goed mogelijk te bedienen. Dit is een voorwaarde voor een aantrekkelijke vestigingsplek voor nieuwe inwoners en om te kunnen blijven concurreren met andere (inter)nationale topregio's. Dit gaat niet alleen. We hebben elkaar maar vooral bewoners en partners, zoals corporaties, ontwikkelaars, beleggers, bouwondernemingen en makelaars, nodig. Die investeren mee in de kwaliteit van de regio en het woonklimaat. Als samenwerkende partners in een creatieve regio zoeken we daarbij ook naar mogelijkheden om innovaties in het bouwproces te realiseren.
Het Regionaal Ruimtelijk Overleg (gemeenten, provincie) heeft op 13 december 2017 het 'Afsprakenkader Wonen 2017' bekrachtigd dat door de afzonderlijke negen gemeenteraden is vastgesteld. Hierin zijn o.a. de volgende afspraken over woningbouwontwikkelingen opgenomen:
- We geven ruim baan aan initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding. Dit betreft de locaties binnen het bestaand stedelijk gebied zoals dat is aangegeven in de provinciale Verordening Ruimte 2014.
- Alle overige initiatieven stemmen we op elkaar af, waarbij geldt dat we geen nieuwe uitleglocaties ontwikkelen, tenzij …..
Het regionaal portefeuillehoudersoverleg neemt hierover een unanieme beslissing. Uitleglocaties liggen buiten het bestaand stedelijk gebied zoals aangegeven in de provinciale Verordening Ruimte 2014. - In principe beschouwen we de kwantitatieve provinciale prognoses 2017 als richtinggevend op het niveau van het Stedelijk Gebied. Hierbij maken we zo optimaal mogelijk gebruik van de ruimte die de Brabantse Agenda Wonen biedt. Door de woningbouwontwikkelingen goed te monitoren kunnen we ingrijpen op het moment dat dat nodig is en voorkomen we dat goede plannen voor de korte termijn (2021) worden tegengehouden op basis van de programmering op langere termijn (2030). Hierdoor ontstaat meer ruimte om snel in te kunnen spelen op marktontwikkelingen.
- Het Stedelijk Gebied Eindhoven heeft een bestuursopdracht voor de aanpak van een negental majeure projecten gegeven. Het onderdeel programmering kan echter volgens het coördinatieteam op dit moment niet voldoende worden uitgewerkt. Hiervoor heeft zij kaders in de vorm van een regionale visie op wonen en bijbehorende marktonderzoek(en) nodig. Deze visie wordt 2e helft 2019 verwacht. Het merendeel van de majeure projecten kan daar niet op wachten omdat er enerzijds behoefte is aan deze woningen en anderzijds bestemmingsplannen geactualiseerd, gewijzigd dan wel opgesteld moeten worden. Daarom is in het portefeuillehoudersoverleg van 26 oktober en 21 december 2017 besloten het onderdeel programmeren, voor nu uit de Bestuursopdracht te halen en ten aanzien van de locaties planologische voorwaarden in de nieuwe bestemmingsplannen mee te geven.
In het Afsprakenkader 2017 is aangegeven welke plannen regionaal afgestemd worden. Via het coördinatieteam worden deze plannen aan het portefeuillehouders-overleg voorgelegd. De provincie ziet er op toe dat de plannen regionaal afgestemd worden, wanneer bij het vooroverleg blijkt dat dat niet het geval is worden de plannen door de provincie niet in behandeling genomen. Voor de majeure projecten betekent dit dat bij een nieuw bestemmingsplan van meer dan 75 woningen in stedelijke kernen en in landelijke kernen meer dan 25 woningen, deze regionaal afgestemd dient te worden.
Lokaalbeleid: Woonvisie 2015
De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee wordt de richting waarin de gemeente zich wil ontwikkelen duidelijk gemaakt aan de stad, haar bewoners en alle partijen die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad. Drie pijlers zijn geformuleerd als kader voor de nieuwe opgave: Eindhoven als ambitieuze stad, als solidaire stand en als innovatieve stad.
Ambitieuze stad
Eindhoven groeit en dat creëert een nieuwe vraag naar wonen. Eindhoven wil verder verstedelijken. Onder stedelijkheid wordt een gemengde en gevarieerde omgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten verstaan. En een stad die tegelijk ook groen en gemoedelijk blijft.
De gemeente Eindhoven staat voor de unieke kans om de stad als geheel, en het gebied binnen de Rondweg in het bijzonder, de komende jaren te laten groeien. Zij verwacht dat het inwonersaantal van Eindhoven de komende 10 jaar fors zal toenemen, harder dan de prognoses nu voorspellen. De bijzondere bevolkingsopbouw van Eindhoven (een relatief jonge bevolking) draagt daaraan bij. Die groei moet ook op het vlak van wonen gefaciliteerd worden. Tot 2030 wil de gemeente Eindhoven minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen de Rondweg realiseren.
Solidaire stad
De gemeente Eindhoven wil dat Eindhoven een samenleving is, waarvan iedereen onderdeel is. De meeste inwoners kunnen zelfstandig hun plaats vinden in die samenleving, sommigen hebben een steuntje in de rug nodig. Voor hen wordt gezorgd voor een vangnet.
Ook is er oog voor mensen in lastige situaties: asielzoekers, daklozen, mensen in psychische nood en ex-gedetineerden. Door de decentralisatie in de zorg moeten meer mensen met een beperking een plek in de wijk vinden. De vergrijzing zet de komende jaren stevig door. Veel ouderen, met of zonder zorgvraag, zullen langer thuis blijven wonen. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie in bepaalde wijken is ongewenst.
De sociale woningvoorraad is onderdeel van de sociale basisinfrastructuur. In theorie is in Eindhoven de sociale woningvoorraad in balans met de doelgroep. Twee ontwikkelingen vragen echter om aandacht: de samenstelling van de sociale woningvoorraad en de positie van de 13.500 huishoudens met een middeninkomen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe woningwet 2015 moeten woningcorporaties hun woningen 'passend toewijzen'.
Het aantal eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens groeit. Dit betekent een grote uitdaging. Niet alleen in woonwensen maar ook in betaalbaarheid, want alleen wonen is relatief duur. De gemeente Eindhoven zal gaan inzetten op transformatie en ander gebruik. Bij de transformatie van grotere kantoren, zorg- en onderwijsgebouwen kunnen (collectief) particulier opdrachtgeverschap en nieuwe woonconcepten een oplossing bieden. Ook het gebruik van eengezinswoningen door bijvoorbeeld twee eenpersoonshuishoudens, met name in het gebied buiten de Rondweg, behoort tot de mogelijkheden.
Innovatieve stad
De gemeente Eindhoven gaat partijen uitdagen om klant georiënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. En ook in de aanpak van de bestaande voorraad en in de transformatie van kantoren en zorggebouwen is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen.
Een andere ontwikkeling is het zogenaamde flexwonen. Tot voor kort kende de woningmarkt een vrij overzichtelijk aanbod: koop- of huurwoningen, zelfstandige of onzelfstandige woonruimten, grondgebonden woningen of appartementen. Maar de vraagkant is de afgelopen jaren sterk veranderd. Er komen steeds meer groepen die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte. Denk bijvoorbeeld aan studenten, expats, arbeidsmigranten, mensen die een echtscheiding achter de rug hebben, ex-gedetineerden en mensen die uit een opvangvoorziening komen. Deze mensen zijn op zoek naar goede tijdelijke huisvesting, met passende voorzieningen, die snel beschikbaar is en tegen een prijs die past bij hun budget. Dit flexwonen wordt een belangrijke nieuwe woonvorm in Eindhoven. Het biedt tevens kansen voor de transformatie van leegstaand vastgoed.
Verder wil de gemeente Eindhoven in de koopsector dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door het stimuleren (collectief) particulier opdrachtgeverschap. Daarnaast wil de gemeente Eindhoven dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor de huishoudens met een hoger inkomen.
Doorwerking plangebied
De beoogde ontwikkeling van 61 appartementen draagt bij aan vitaal houden van Eindhoven. Het betreft de ontwikkeling van kwalitatief hoogwaardige woningen waarmee de stedelijke structuur wordt versterkt. Het plan wordt in lijn met het volkshuisvestingbeleid gerealiseerd.
Kamerverhuur en woningsplitsing
Op 12 juni 2018 heeft de gemeenteraad het paraplubestemmingsplan 'parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing' vastgesteld. Tot het moment van inwerkingtreding van dit paraplubestemmingsplan, werd via de huisvestingsverordening voorkomen dat woningen zonder vergunning werden gesplitst, omgezet, onttrokken en samengevoegd. Hoewel kamerverhuur en woningsplitsing verschillend zijn en andere toetsingskaders kennen, hebben beiden wel een zelfde soort ruimtelijk effect op de omgeving en is het wenselijk om deze initiatieven soortgelijk te reguleren in bestemmingsplannen. Door de regeling in het paraplubestemmingsplan wordt kamerverhuur en woningsplitsing voortaan via één vergunning (omgevingsvergunning) geregeld. Deze regeling moet in opvolgende bestemmingsplannen zoals het onderhavige worden overgenomen om geldend te blijven voor het betreffende plangebied. Om die reden is de regeling uit dit paraplubestemmingsplan in dit bestemmingsplan overgenomen.
Doorwerking plangebied
Deze regeling is overgenomen in de regels van voorliggend bestemmingsplan.
3.4 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden
3.4.1 Archeologie
De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan Archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012', waarmee de raad in september 2008 heeft ingestemd. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise. De gemeente Eindhoven kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd. Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.
De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, een onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid van de gemeente Eindhoven is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.
![]() |
Figuur 3.4: Uitsnede archeologische verwachtingskaart met het plangebied rood omlijnd. Gebieden met een archeologische verwachting zijn met een roze kleur aangegeven. |
Doorwerking plangebied
Het plangebied is blijkens de gemeentelijke archeologische waardenkaart niet gelegen binnen een archeologisch gebied. Het opnemen van een dubbelbestemming 'Archeologie' of het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
3.4.2 Cultuurhistorische waarden
Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.
Aan het plangebied zelf zijn geen cultuurhistorische waarden toegekend. Wel is de Frankrijkstraat ter hoogte van het plangebied aangeduid als 'Historische wegenstructuur voor 1900', 'Historisch landschap' en 'Aan de weg gerelateerde bebouwing'. Met onderhavige ontwikkeling wordt een nieuw appartementengebouw gerealiseerd waarvan de gevel langs de woning Frankrijkstraat 97 op de Frankrijkstraat is georiënteerd. Het plan heeft dus invloed op het stedenbouwkundige beeld van de Frankrijkstraat. Binnen de context van de cultuurhistorische waarde van dit deel van de Frankrijkstraat is het belangrijk dat de nieuwe korrel zich op een vanzelfsprekende manier verhoudt tot die van het historische lint. Daarom is het bouwplan beoordeeld door de Commissie ruimtelijke kwaliteit. Naar aanleiding van opmerkingen van de commissie is de ontsluiting van het ensemble is anders georganiseerd zodat er een groene langzaam verkeersroute mogelijk is geworden aan de zuidzijde van het perceel. Het nieuwe bouwdeel aan de Frankrijkstraat houdt visueel nu meer afstand tot de bestaande bebouwing, omdat de intermediair aan de voorzijde breder is gemaakt en bovendien deels via een setback in het nieuwe volume ingrijpt. De tussenruimte tussen het nieuwe bouwdeel aan de Frankrijkstraat en de bestaande bebouwing is breed, waardoor de entreeruimte ook breder is. Het gebouw is daarnaast simpeler opgezet, de extra stijlen die in een eerder bouwplan aan het gebouw waren toegevoegd zijn achterwege gelaten. De Commissie ruimtelijke kwaliteit is in principe akkoord met dit plan. Ze is van mening dat het nieuwbouwblok aan de Frankrijkstraat iets meer op zichzelf staat waardoor het minder geforceerd overkomt en zich beter verhoudt tot het bestaande gebouw.
Geconcludeerd wordt dat het planvoornemen geen negatieve invloed op de cultuurhistorische waarden ter plaatse heeft.
3.5 Verkeer En Parkeren
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen hebben invloed op de verkeersgeneratie en afwikkeling en de parkeeropgave in het plangebied en het omliggend wegennet. Voor onderhavig initiatief zijn de verkeerskundige aspecten in beeld gebracht in onderstaande paragraaf, daarbij is de online tool voor de parkeerberekening van de gemeente Eindhoven gebruikt. Een uitdraai van de resultaten van deze berekening is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.
Verkeersgeneratie
De nieuwe functies zorgen voor extra verkeersbewegingen. Op basis van de CROW kengetallen is de verkeersgeneratie1 van de huidige en toekomstige functies in beeld gebracht. De uitgangspunten en de berekening zijn opgenomen in de bijlage. De rekenformules van het CROW gaan uit van een minimum en maximum en hebben een behoorlijke bandbreedte. Voor de berekening van de verkeersgeneratie is uitgegaan van gemiddelde CROW-normen. Dit geeft het meest realistische scenario.
Uit de berekeningen blijkt dat de herontwikkeling van het plangebied 334 motorvoertuigbewegingen per etmaal genereert. Aan de bestaande functie (werkplaats) zoals deze op basis van het vigerende bestemmingsplan is toegestaan, zijn 195,3 motorvoertuigbewegingen toe te kennen. Deze worden in mindering gebracht op de totale verkeersproductie. De toename in verkeersbewegingen (lichte motorvoertuigen) bedraagt dan 138,7 mvt/etmaal.
Verkeersgeneratie | |||||||
Huidige planologische situatie | Norm | Resultaat | |||||
Huidige situatie | bvo in m2 / aantal | min. | max. | gem. | min. | max. | gem. |
Werkplaats | -2.055 | 8,3 | 10,1 | 9,2 | 171 | 208 | 189 |
Grondgebonden woning midden (>120 m2) | 1 | 5,9 | 6,7 | 6,3 | 5,9 | 6,7 | 6,3 |
Subtotaal | 195,3 | ||||||
Nieuwe situatie | Aantal | min. | max. | gem. | min. | max. | gem. |
Niet grond gebonden woningen klein (< 60m2) | 7 | 4,5 | 5,3 | 4,9 | 31,5 | 37,1 | 34,3 |
Niet grond gebonden woningen midden (60-120m2) | 54 | 5,2 | 6 | 5,6 | 280,8 | 324 | 302,4 |
Subtotaal | 336,7 | ||||||
Toename verkeersbewegingen | 141,4 |
Effecten op de omgeving
De wegen rond het plangebied hebben een erftoegangsfunctie met grotendeels een inrichting en maximumsnelheid van 30 km/u. De verkeersveiligheid is hiermee goed gewaarborgd. Immers, de snelheid is laag waardoor de kans op een aanrijding klein is. Mocht onverhoopt er toch een aanrijding plaatsvinden, dan is vanwege de lage snelheid de kans op letsel minimaal. Er worden dan ook als gevolg van de beoogde ontwikkeling geen problemen verwacht in de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid.
De absolute toename van de herontwikkeling bedraagt 141,4 mvt/etmaal (motorvoertuigen / etmaal). Dit komt neer op afgerond 70,7 vertrekkende en 70,7 aankomende mvt/etmaal. Het plangebied ligt centraal in Eindhoven. Het vertrekkende verkeer verdeelt zich gelijkmatig in 4 (wind)richtingen. De toename van 17,7 motorvoertuigen per etmaal per richting is relatief verwaarloosbaar in een etmaal. Op een 'uur-basis' gaat het om enkele motorvoertuigen / uur extra. De relatief beperkte toename is goed op te vangen en vormt geen probleem voor de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid. Deze toename past binnen de dynamiek van een stad als Eindhoven. De omliggende infrastructuur is voldoende robuust om deze lichte toename op te vangen en past binnen de geprognosticeerde verkeersgroei. Er worden dan ook als gevolg van de beoogde ontwikkeling geen problemen verwacht in de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid. Naast Frankrijkstraat 81 kan het verkeer het plangebied betreden en eveneens via dezelfde route het terrein verlaten naar de Frankrijkstraat. In paragraaf 2.2 is dit nader toegelicht en weergegeven.
Het berekende aantal verkeersbewegingen is gebaseerd op het aantal woningen. Dit is de traditionele rekenmanier van de CROW. Bij die berekeningsmethode wordt uitgegaan van de landelijke parkeerkencijfers. In Eindhoven zijn de parkeernormen in eerste instantie gebaseerd op de landelijke parkeerkencijfers, maar Eindhoven is in transitie naar een andere modal split. In onderhavig plan worden er 5 deelauto's ingezet waardoor 20 reguliere deelauto's vervallen (zie onderdeel parkeerbehoefte). Er wordt dus niet meer op de traditionele manier gewerkt, waardoor er ook vanuit gegaan kan worden dat de verkeersgeneratie lager wordt. Bovenstaande berekening kan derhalve beschouwd worden als worst-case situatie die in de praktijk lager uit zal vallen.
Parkeerbehoefte
Huidige situatie
Tot zeer recent was op de planlocatie een bedrijf gevestigd. Deze functie genereerde ook een theoretische parkeerbehoefte, namelijk 14 parkeerplaatsen. Dit is op basis van 2.055 m2 bvo werkplaats (arbeidsintensief, bezoekers extensief) met een bij behorende parkeernorm van 0,6 p.p./100m2 bvo. Daarnaast is een grondgebonden woning (Frankrijkstraat 97) in het plangebied aanwezig. De woning kent een gemiddelde parkeerbehoefte van 1,4 parkeerplaatsen en 0,3 parkeerplaats voor bezoekers. In de huidige situatie is op het bedrijfsterrein plaats voor 16 motorvoertuigen waardoor de parkeerbehoefte op eigen terrein verwerkt wordt.
Nieuwe situatie
Om de nieuwe parkeerbehoefte te berekenen is gebruik gemaakt van de digitale rekentool van de gemeente Eindhoven. De berekening is als separate bijlage opgenomen.
Uit de parkeerberekening blijkt dat voor de toekomstige ontwikkeling in totaal afgerond 63 parkeerplaatsen en 189 fietsparkeerplaatsen nodig zijn. In de nieuwe situatie worden 46 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd voor de nieuwe bewoners. De benodigde parkeerplaatsen worden deels gecompenseerd door middel van deelauto's. Hiervoor wordt als norm gehanteerd dat 1 deelauto 4 parkeerplaatsen compenseert, waarbij geen rekening wordt gehouden dat de deelauto's ook moeten worden geparkeerd. Daarnaast worden 2 parkeerplaatsen afgekocht van de gemeente, hierover worden afspraken gemaakt tussen initiatiefnemer en de gemeente Eindhoven. Op het terrein worden tevens 190 fietsparkeerplaatsen gerealiseerd, waardoor aan de behoefte wordt voldaan.
Er komen 5 deelauto's voor bewoners, waardoor er 20 reguliere parkeerplaatsen kunnen worden gereduceerd. De totale theoretische parkeeropgave wordt dan 63 - 20 reguliere parkeerplaatsen + 5 parkeerplaatsen om de deelauto's te stallen = 48 parkeerplaatsen. Op eigen terrein worden 46 parkeerplaatsen gerealiseerd, zie figuur 2.6. De resterende twee parkeerplaatsen worden afgekocht van de gemeente. De parkeeropgave is daarmee sluitend.
Verder worden er voor de ontwikkeling afvalcontainers gerealiseerd. Hiervoor is het noodzakelijk om één langsparkeerplaats aan de Egelstraat te verwijderden (zie figuur 3.5). Het is aannemelijk te veronderstellen dat het verwijderen van één parkeerplaats in een woonwijk niet leidt tot een parkeerprobleem. Eén parkeerplaats valt binnen de marge van het CROW. De parkeerplaats wordt afgekocht van de gemeente, hierover worden afspraken gemaakt tussen initiatiefnemer en de gemeente Eindhoven.
![]() |
Figuur 3.5: Locatie afvalcontainers op huidig langsparkeervak aan de Egelstraat. |
3.6 Groen
3.6.1 Groenbeleidsplan
Begin 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is (functies als uitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. Het groenbeleidsplan heeft als doel het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies. Hiermee levert de toepassing van het groenbeleid een wezenlijke bijdrage aan een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving als karakteristieke kwaliteit van Eindhoven. Een omgeving die leefbaar en klimaatadaptief is en een volwaardig vestigingsklimaat biedt voor Brainport.
Het groenbeleid sluit aan op de geomorfologische structuur van de stad: de structuur van dekzandruggen en beken (Dommel en Gender) die Eindhoven hebben gevormd. Op basis van de tuinstad gedachte is bij de verdere ontwikkeling van Eindhoven sterk ingezet op het behoud van de groene ruimten tussen de voormalige dorpen. Genneper Parken (tussen Stratum en Gestel), Brainport Park (tussen Strijp en Woensel) en De Karpen (tussen Woensel en Tongelre) vormen nog altijd imposante, groene wiggen, die tot diep in de stad reiken. Het behoud van de robuuste groenstructuur, die vanuit het buitengebied, via de wiggen tot aan de bomen bij de voordeur reikt, is een belangrijk uitgangspunt van het groenbeleidsplan. Het Groenbeleidsplan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.
In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.
Doorwerking plangebied
Onderhavig plangebied is in het Groenbeleidsplan 2017 aangeduid als 'Strategie 1: Stad, rood beeldbepalend'. In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Het is een groenarm gebied en het oppervlak groen binnen deze categorie niet verder af moeten nemen. Binnen de aangeduide groenarme buurten wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal.
Het plangebied betreft een bedrijfslocatie en heeft geen kwalitatief hoogwaardig/waardevol groen. De beoogde woningbouw vindt grotendeels plaats middels de sloop en herontwikkeling van het voormalige bedrijventerrein. Door Verhoeven De Ruijter is een inrichtingsplan gemaakt om de groene en ruimtelijke kwaliteit met het planvoornemen te verbeteren. Het inrichtingsplan beschrijft de inpassing van het stedenbouwkundig plan met groen, waaronder de bestaande bomen en beschrijft de beoogde beeldkwaliteit van de terreininrichting. In totaal wordt 490 m2 aan groen ingepast in het plangebied. Daarnaast wordt er een groendak van 61 m2 op de grootste fietsenstalling aangebracht. Het planvoornemen heeft hierdoor een duidelijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en groene uitstraling van het plangebied. Het complete inrichtingsplan1 is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen. Het planvoornemen is in lijn met het Groenbeleidsplan van de gemeente Eindhoven.
3.6.2 Beleid bomen
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen 2015. Deze is op 7 april 2015 door de gemeenteraad vastgesteld en op 24 augustus 2016 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels Bomen is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming.
De Wet natuurbescherming is van toepassing op de volgende houtopstanden, voor zover deze buiten de 'bebouwde kom Boswet' vallen:
- houtopstanden die groter zijn dan 10 are;
- bomen in een rijbeplanting, als de rij of rijen uit meer dan 20 bomen bestaat.
Voor het vellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden gedaan bij de Provincie Noord-Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing. Bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Boswet, vallen onder de Verordening Bomen / Nadere Regels Bomen zoals opgesteld door de gemeente Eindhoven.
Verordening Bomen
Het bomenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: behoud, versterking en ruimte voor dynamiek. Eindhoven wil een aantrekkelijke groene stad zijn en blijven. Bomen spelen daarbij een voorname rol. Een hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en recht doet aan het groene imago van de stad is waar de gemeente naar streeft. Duurzaam behoud van de groene signatuur staat voorop. Het bomenbestand dient echter ook aan te sluiten op intensief gebruik van de openbare ruimte en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent soms dat in een bepaalde situatie andere belangen preferabel zijn en bomen moeten wijken. Het bomenbeleid voorziet in die gevallen in de mogelijkheden tot mitigatie en compensatie.
Groene kaart
Een belangrijk onderdeel van de Verordening Bomen is de Groene Kaart. Het is een topografische kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstand. De Groene Kaart bevat verschillende categorieën houtopstanden. Voor het vellen van een houtopstand die deel uit maakt van tenminste één van de categorieën is, behoudens een aantal vrijstellingen, een omgevingsvergunning verplicht.
Nadere regels Bomen
De Verordening is uitgewerkt in nadere regels Bomen. Deze zijn op 19 juli 2016 vastgesteld door het college en op 4 augustus 2016 in werking getreden. De beleidsregels geven inzicht in de wijze waarop het college gebruik maakt van de aan haar in de Verordening toegekende bevoegdheden tot het aanwijzen en plaatsen van houtopstanden op de Groene Kaart. Tevens zijn richtlijnen uitgewerkt voor omgang met overlast, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de weigeringsgronden bij beoordeling van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting bij houtopstanden.
Doorwerking plangebied
In en rondom het plangebied zijn 25 bomen aanwezig waar de voorgestane ontwikkeling effecten op heeft. Door Pius Floris is een Bomen Effect Analyse1 gemaakt, dit rapport is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen. In het plangebied zelf zijn 12 bomen aanwezig die gekapt moeten worden ten gevolge van de beoogde ontwikkeling. Binnen deze bomengroep bevinden zich 4 kapvergunning plichtige bomen. Hiervoor wordt dan ook een kapvergunning aangevraagd.
Het planvoornemen heeft tevens directe invloed op de bomenrij langs de Egelstraat, dit zijn 11 lindebomen. 9 van de 11 lindebomen hebben een redelijk tot goede conditie en een levensverwachting van meer dan 15 jaar. Deze bomen zijn behoudenswaardig. Vanwege het bouwplan is het noodzakelijk de kronen van 6 linden in te nemen om het gebouw vrij te houden van takken. Bij 3 van deze 6 bomen is deze benodigde snoei een ingreep in de kroon. Realisatie van het nieuwe gebouw conform het ontwerp geeft schade aan de kroon van 3 van de 11 linden. Het betreft een éénzijdige snoei van drie bomen om de gevel voldoende vrij te houden van takken. Daarnaast veroorzaakt het nieuwe gebouw schade aan de wortels van 4 lindes.
Het is noodzakelijk de schade die aan deze bomen wordt veroorzaakt door de ingrepen te compenseren. In dit geval wordt de compensatie uitgevoerd in groeiplaatsverbetering en extra snoei voor betere herstelmogelijkheden. Deze maatregelen zijn tevens verwerkt in de Bomen Effect Analyse en worden verder geborgd in de vergunningsaanvraag.
3.7 Kabels, Leidingen En Straalpaden
Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig noch komen er straalpaden voor.
Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf
Voor de ontwikkeling is het van belang dat tijdens de uitvoering en in de nieuwe situatie sprake is van een goede omgevingssituatie. Deze omgevingstoets gaat in op de relevante milieuaspecten (bodem, water, milieuzonering en externe veiligheid) en op andere sectorale regelgeving (bijvoorbeeld archeologie, cultuurhistorie en ecologie).
4.1 M.e.r.-beoordeling
In een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet de gemeente beoordelen of een milieueffectrapport moet worden opgesteld. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht geldt voor activiteiten die zijn opgenomen in het Besluit m.e.r. bijlage D. Voor deze activiteiten bepaalt het bevoegd gezag of een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een m.e.r.-procedure nodig is. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen milieueffectrapportage noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een milieueffectrapportage worden opgesteld.
Met dit bestemmingsplan wordt een bestaande bedrijfslocatie gesaneerd en 60 extra wooneenheden mogelijk gemaakt. Dit kan leiden tot een m.e.r.(beoordelings)-plicht. Of een m.e.r.-procedure of m.e.r-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst C en D van het Besluit m.e.r. overschrijdt.
Doorwerking plangebied
De bouw van woningen valt onder categorie D 11.2 van het Besluit m.e.r. (stedelijk ontwikkelingsproject). Het is echter de vraag of de voorgenomen ontwikkeling kan worden beschouwd als een stedelijk ontwikkelingsproject. Volgens de Raad van State (201609536/1/A1) is het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage, afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen.
De concrete omstandigheden in dit geval zijn de ontwikkeling van 60 nieuwe wooneenheden (er is reeds één wooneenheid aanwezig) in een gebied dat grotendeels is ontwikkeld als woongebied. Daarbij is sprake van een sanering en transformatie van een bedrijfslocatie, en de functiewijziging gaat niet gepaard gaat met een substantiële uitbreiding van het bebouwde oppervlakte. Voorts ligt de locatie niet in of nabij een beschermd natuurgebied en is er geen risico op verontreiniging en de ontwikkeling leidt niet tot hinder voor omliggende functies. Er worden geen gevaarlijke stoffen gebruikt en/of –technologieën toegepast, waardoor er geen sprake is van risico op ongevallen. Ook blijkt uit dit bestemmingsplan dat er geen sprake is van nadelige gevolgen voor het milieu.
Voorgaande maakt dat de woningbouw in het plangebied niet kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingstraject in de zin van categorie 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage. Derhalve is het niet noodzakelijk een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
4.2 Bodemkwaliteit
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie.
Doorwerking plangebied
Met dit bestemmingsplan wordt de functiewijziging van 'Bedrijf' naar 'Wonen' mogelijk gemaakt, een onderzoek moet aantonen dat de bodem geschikt is voor de toekomstige gevoelige functie. Door Lankelma is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd om de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem van het plangebied te bepalen1. Uit het onderzoek blijkt dat er is sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging onder de twee bedrijfshallen. Het betreft met name zware metalen en lokaal minerale olie. Naar aanleiding van deze resultaten is door Lankelma tevens een aanvullend onderzoek uitgevoerd2. Alle onderzoeken zijn als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen. De doelstelling van het nader onderzoek is het vaststellen van de omvang van de diverse verontreinigingen in de grond en het grondwater.
Uit de onderzoeken blijkt dat er twee verontreinigingen aanwezig zijn, te weten een verontreinig van koper en zink met een geschatte omvang van circa 210 m3 (21 x 10 x 1 meter) en een verontreiniging van zink met een geschatte omvang van circa 70 m3 (14 x 10 x 0,5 meter). Er is sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging als meer dan 25 m3 grond of 100 m3 grondwater verontreinigd is met stoffen boven de interventiewaarde. Resumerend kan gesteld worden dat:
- er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging onder de twee bedrijfshallen. Het betreft hier met name zware metalen;
- in het grondwater geen sprake is van een geval van ernstige verontreiniging wat betreft minerale olie in het grondwater;
- indien men graafwerkzaamheden ter plaatse wil uitvoeren, dient men dit vooraf middels een BUS-melding óf saneringsplan kenbaar te maken aan het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag dient in te stemmen, alvorens men mag aanvangen met de voorgenomen werkzaamheden;
- de grond dient als niet toepasbaar materiaal naar een vergund verwerker te worden afgevoerd.
Aan de hand van een nader op te stellen saneringsplan wordt de vervuilde grond gesaneerd. Initiatiefnemer beschikt over voldoende financiële middelen om die verontreiniging te saneren. De (financiële) uitvoerbaarheid van het plan is dan geborgd/aangetoond. Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de haalbaarheid van dit bestemmingsplan.
- 1. Verkennend bodemonderzoek Frankrijkstraat 97a te Eindhoven, Lankelma, documentnummer 1800088, d.d. 31 mei 2018, Verkennend bodemonderzoek Egelstraat 2 en Frankrijkstraat 81+83, Lankelma, documentnummer 1901576, d.d. 24 januari 2020.
- 2. Nader- en aanvullend bodemonderzoek Frakrijkstraat 97a te Eindhoven, Lankelma, documentnummer 180088.001, d.d. 29 oktober 2018
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen om zodoende de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009).
Voor een scala aan milieubelastende activiteiten zijn richtafstanden aangegeven in de VNG-publicatie. In de lijsten (Staat van Bedrijfsactiviteiten) wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Daarbij omvat categorie 1 de lichtste en categorie 6 de zwaarste vormen van bedrijvigheid. De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Voorts wordt onderscheid gemaakt in twee verschillende gebiedstypen: rustige woonwijk c.q. rustig buitengebied enerzijds en gemengd gebied anderzijds. De richtafstanden gaan uit van eerstgenoemd gebiedstype. Indien er sprake is van 'gemengd gebied' mag echter één afstandsstap worden teruggeschakeld.
De VNG-publicatie verstaat onder gemengd gebied het volgende: “Een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid. Daarnaast gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen.”
Doorwerking plangebied
Het plangebied ligt aan een gebiedsontsluitingsweg en in de directe omgeving zijn naast woningen verschillende functies aanwezig als bedrijvigheid, kantoren en maatschappelijke voorzieningen. De omgeving van het plangebied kan daarom worden aangemerkt als 'gemengd gebied'.
Met onderhavige ontwikkeling (woningbouw) worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die kunnen leiden tot milieuhinder voor omliggende functies. Omdat een bedrijfslocatie wordt gesaneerd is sprake van een verbetering voor de leefomgeving. Woningen zijn echter wel milieugevoelige functies. Dit betekent dat er ter plaatse van de beoogde woningen sprake moet zijn van een goed woon- een leefklimaat en dat de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven niet gehinderd wordt door de aanwezigheid van de woningen in het plangebied. Om deze reden worden hieronder de richtafstanden van de omliggende inrichtingen nader beschouwd.
Kronehoefstraat 101 en 72-76
Aan de zuidzijde van het plangebied zijn twee kantoorgebouwen gevestigd, namelijk Kronehoefstraat 101 en Kronehoefstraat 72-76. Kantoren vallen onder de activiteit 'overige zakelijke dienstverlening: kantoren' en hebben milieucategorie 1. De grootste richtafstand van deze functie is 10 meter. Gezien de ligging in gemengd gebied worden deze afstanden met één stap verlaagd tot respectievelijk 0 meter. Er is derhalve geen sprake van belemmering.
Egelstraat 2
Aan de noordzijde van het plangebied is de inrichting Egelstraat 2 aanwezig. Volgens het vigerende bestemmingsplan is op dit adres naast bedrijvigheid in de categorie 1 en 2 tevens een bedrijf in categorie 3 is toegestaan voor zover dit de bestaande bedrijfsactiviteiten zijn. Het toegestane bedrijf (milieucategorie 3) op deze locatie was Prefab Beton Eindhoven BV. De bedrijfsactiviteiten zijn echter gestaakt. De bedrijfsactiviteiten die nu op de locatie mogen plaatsvinden dienen categorie 2 activiteiten te zijn. Dit betekent dat de grootste richtafstand 30 meter bedraagt. Gezien de ligging in gemengd gebied kan de afstand met één stap verlaagd worden naar maximaal 10 meter. Omdat de beoogde appartementen tot de noordelijke perceelsgrens worden gerealiseerd wordt niet direct voldaan aan deze richtafstand. Echter, aan de noordelijke zijde wordt het gebouw uitgevoerd als dove gevel waardoor er sprake is van een functiescheiding tussen het plangebied en het bedrijfsperceel. Daarnaast zijn bedrijfsactiviteiten die behoren tot de milieucategorie 2 passend in een woonomgeving. De functies zullen elkaar daardoor niet hinderen.
Frankrijkstraat 79
Ten noorden van het plangebied is op de locatie Frankrijkstraat 79 een Islamitische basisschool gevestigd. Een basisschool valt onder de activiteit 'Scholen voor basis- en algemeen voorgezet onderwijs' en heeft milieucategorie 2. De grootste richtafstand van deze functie is 30 meter. Gezien de ligging in gemengd gebied worden deze afstanden met één stap verlaagd tot respectievelijk 10 meter. De werkelijke afstand tussen de grens van het perceel en de grens van het plangebied is 14 meter. Er is derhalve geen sprake van belemmering.
4.4 Geluid
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie. Per 1 januari 2007 is de Wijzigingswet Wet Geluidhinder in werking getreden. Als een geluidszone geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen die geluidszone (artikel 77 Wgh). Een uitzondering wordt gevormd door 30 km/u wegen, deze hebben geen geluidszones.
Op basis van de Wet Geluidhinder zijn drie geluidsbronnen waarmee bij de opstelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden. Het betreft wegverkeer-, spoorweg- en industrielawaai.
Doorwerking plangebied
In dit geval ligt het plangebied binnen de geluidzone van de Boschdijk, Kronehoefstraat en de Marconilaan. een akoestisch onderzoek is noodzakelijk om de gevolgen van het wegverkeerslawaai in beeld te brengen. Door Econsultancy is een akoestisch onderzoek uitgevoerd1. De rapportage is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen, hier volgen enkel de conclusies van het onderzoek.
Alleen ten gevolge van de Frankrijkstraat vindt een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB plaats. De geluidsbelasting op de beoogde appartementen bedraagt maximaal 53 dB. Omdat de Frankrijkstraat niet gezoneerd is, hoeft voor de woningen geen hogere waarde te worden vastgesteld. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het wel wenselijk voor de Frankrijkstraat een afweging van geluidsreducerende maatregelen uit te voeren. Derhalve is een akoestisch onderzoek geluidwering gevels uitgevoerd2. Dit onderzoek is tevens als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.
De waardes voor het appartement onder het schuine dak langs de Frankrijkstraat zijn hoog. Voor dit appartement is zwaarder glas en een zwaarder type ventilatierooster nodig. Bijkomstigheid is dat de precieze opbouw van het schuine dak en bijvoorbeeld de beplating van de dakkapel nog niet duidelijk is. In het onderzoek zijn tabellen opgenomen (paragraaf 3.2) waarin is verwerkt over welke RA-waardes de materialen moeten beschikken om aan de vereiste karakteristieke geluidwering van de gevels te kunnen voldoen. De precieze materialen die in de berekening zijn opgenomen hoeven niet te worden toegepast, als de RA-waardes maar vergelijkbaar of beter zijn. Dit is door de architect verwerkt in de bouwtekeningen. De Wet geluidhinder legt geen restricties op de haalbaarheid van dit bestemmingsplan.
Daarnaast gaat de ontsluiting naast de woning Frankrijkstraat 81 intensiever gebruikt worden dan in de huidige situatie. Dit betekent dat de geluidbelasting op deze woning kan toenemen. Derhalve is de geluidbelasting op deze woning in beeld gebracht. Er is uitgegaan van 336 mvt/etmaal als worst-case scenario. De inrit wordt een eenrichtingsweg dus zal de werkelijke intensiteit lager liggen.
![]() |
Figuur 4.1: Weergave geluidbelasting op woning Frankrijkstraat 81. |
4.5 Luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Bij de start van een project moet onderzocht worden of het effect relevant is voor de luchtkwaliteit. Hierbij moet aannemelijk gemaakt worden, dat luchtkwaliteit “niet in betekenende mate” aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Doorwerking projectgebied
Een van de categorieën van gevallen die in de regeling NIBM worden genoemd betreft een project met 1.500 woningen. Dit betekent dat de bouw van 60 woningen ook als NIBM kan worden gezien. Daarnaast neemt de verkeersaantrekkende werking af ten opzichte van de huidige situatie. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voortgang van de ontwikkeling.
4.6 Natuurwaarden
De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Doorwerking plangebied
In het kader van de beoogde ontwikkeling (sanering bedrijfsgebouwen en nieuwbouw appartementencomplex) is door middel van een verkennend flora- en faunaonderzoek (quickscan) een beoordeling gemaakt van de mogelijke effecten die het plan zal hebben op beschermde natuurwaarden1. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, “Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux”, bevindt zich op circa 6,1 kilometer afstand ten zuiden van het plangebied. Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect, zoals toename van geluid, licht of depositie van stikstof. Mede gezien de afstand tot het plangebied zijn externe effecten als licht en geluid uitgesloten. Gezien de relatief ruime afstand en de binnenstedelijke ligging in de kern van Eindhoven, is een toename aan stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied echter redelijkerwijs uitgesloten. Vervolgonderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming, onderdeel Natura 2000, wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 29 mei 2019 uitgesproken, dat voor het bepalen van de stikstofdepositie, het PAS niet voldoet aan de voorwaarden van de Europese Habitatrichtlijn. Deze kan dan ook niet meer gebruikt worden bij de beoordeling of al dan niet sprake is van negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. Naar aanleiding van de uitspraak over het Programma Aanpak Stikstof wordt de Aerius berekening opnieuw bekeken. Dit heeft ertoe geleidt dat er een nieuwe stikstofdepositieberekening is gemaakt2. Uit deze berekeningen blijkt dat bij zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j. Daarmee kunnen op voorhand negatieve effecten op Natura-2000 gebieden vanwege stikstofdepositie uitgesloten worden. Een rapportage van de berekeningen is als separate bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.
Het plangebied ligt niet binnen het Natuurnetwerk Brabant. Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNN ligt ongeveer 1,2 kilometer ten westen van het plangebied. Gezien de aard van de voorgenomen plannen zullen de omgevingscondities redelijkerwijs gelijk blijven, waardoor de wezenlijke kenmerken en waarden van de huidige staat van het NNB/EVZ niet worden aangetast. Vervolgonderzoek in het kader van het NNN wordt dan ook niet noodzakelijk geacht. Daarnaast ligt het plangebied niet binnen de groenblauwe mantel.
Soortbescherming
Bij uitvoering van de plannen gaan geen nestlocaties van vogelsoorten met een jaarrond beschermde status verloren. Bij het verwijderen van het opgaand groen kunnen wel nesten verloren gaan die niet jaarrond zijn beschermd. Voor de betreffende vogelsoorten geldt dat, indien het verwijderen van het opgaand groen buiten het broedseizoen wordt uitgevoerd, er redelijkerwijs geen overtredingen plaats zullen vinden met betrekking tot broedvogels.
Met de ontwikkeling binnen het plangebied gaat geen (essentieel) leefgebied van een grondgebonden zoogdiersoort verloren. Inbreuk op de gunstige staat van instandhouding van lokale populaties van soorten is niet aan de orde. In het kader van de zorgplicht is het echter wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor (incidenteel) aanwezige individuen. Daarnaast zijn negatieve effecten op reptielen, vissen, amfibieën, ongewervelde soorten en vaatplanten op voorhand uitgesloten.
Het plangebied biedt echter wel een mogelijke verblijfplaats voor vleermuizen. Het noordelijke gebouw bevat aan de oost- en noordzijde open stootvoegen welke toegang geven tot de spouwmuur. Dit kan in potentie dienen als verblijfplaats voor een vleermuizensoort. In het schuurtje is geen potentiele verblijfplaats waargenomen. Aan de kopse kanten zijn geen invliegopeningen aanwezig, en gezien onder de rand van de dakpannen een dakgoot hangt is ook hier geen geschikte invliegopening aanwezig. Er is geen sprake van het aantasten van (essentieel) foerageergebied en/of vliegroutes, mits er geen verlichting wordt gericht op de bomenrij langs de Egelstraat. Verlichting kan namelijk een verstorend effect hebben op zowel foerageer- als vliegroutefuncties. Vanwege de aanwezigheid van een potentiele verblijfplaats voor vleermuizen in het plangebied zijn negatieve effecten op vleermuizen niet op voorhand uitgesloten. Nader onderzoek naar de aanwezigheid van potentiële verblijfplaatsen voor vleermuizen is noodzakelijk om negatieve effecten te kunnen voorkomen. Afgelopen seizoen (2018) heeft er reeds op voorhand een protocollair vleermuizenonderzoek ter plaatse van het plangebied plaatsgevonden3. Hierbij zijn geen verblijfplaatsen aangetroffen waardoor er geen verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming wordt overtreden bij de sloop. Dit protocollair vleermuizenonderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.
Geconcludeerd wordt dat het aspect natuurwaarden geen belemmering vormt voor onderhavig planvoornemen. Ten behoeve van (incidenteel) aanwezige algemene soorten wordt de zorgplicht in acht te genomen met de sloop en nieuwbouw in het plangebied.
4.7 Externe Veiligheid
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.
Ten aanzien van deze aspecten moeten de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld tot een aanvaardbaar minimum worden beperkt.
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
- Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas.
- Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicorelevante inrichtingen
Relevant is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een ruimtelijke onderbouwing of bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.
Buisleidingen
Relevant is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Doorwerking plangebied
Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling is op basis van de risicokaart het planvoornemen binnen een straal van ruim 575 meter niet gesitueerd in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, transportroutes of leidingen. Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
4.8 Duurzaamheid: Gezonde En Toekomstbestendige Ontwikkeling
De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. De volgende thema's zijn daarbij van belang.
CO2 reductie
Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening 2040. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. In januari 2017 heeft de gemeenteraad in het Klimaatplan 2016-2020 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.
1A) Aardgasloze verwarming
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. 01-07-2018 is de Wet voortgang energietransitie in werking getreden. Te bouwen bouwwerken (in gewone taal: nieuwbouw) voor kleinverbruikers – woningen, winkels, kantoren – mogen niet langer worden aangesloten op aardgasnetten. Daarnaast streeft de gemeente er nadrukkelijk naar te voorkomen dat alle nieuwe ontwikkelingen nog op aardgas worden aangesloten.
In het Klimaatplan 2016-2020 heeft de gemeenteraad vastgelegd dat 'zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en ook daar waar het nog niet wettelijk is bepaald nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.
1B) Duurzame mobiliteit
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee de leefbaarheid in onze groeiende stad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte voor fietsen, wandelen smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.
1C) warmte- en energiebesparing
Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.
1D) duurzame energie opwekking
Naast de reductie in CO2, willen we als stad ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die we dan als stad gebruiken, bij voorkeur binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.
Circulaire Economie
Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020 hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.
2A) duurzame materialen
Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur,of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen.
2B) geen afval
In 2020 willen we 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.
2C) flexibel en demontabel bouwen
Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.
2D) deeleconomie/ as a service concepten
De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten.
Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik) van het product bij de leverancier.
Natuur
Eindhoven de groenste! Groene daken en gevels, biodiversiteit, klimaatadaptatie (het wordt steeds warmer en natter), stadslandbouw en aantrekkelijk groen voor recreatie, ontspanning en bewegen. Hoe dragen nieuwe en herontwikkelingen in Eindhoven hieraan bij? Brengt het schade toe aan bestaande natuur of biedt het kansen voor toevoeging/uitbreiding?
3A) biodiversiteit
Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven willen we ecologische versnippering in onze stad tegen gaan.
3B) oppervlakte groen
We willen geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan onze gebouwen.
4. Sociale basisbehoeften
The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).
4A) Klimaatadaptatie
Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. In het Klimaatplan 2016-2020 is de ambitie opgenomen dat de gemeente Eindhoven in 2020 klimaatrobuust handelt en dat de gehele stad in 2050 klimaatrobuust is. Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.
4B) gezonde verstedelijking
Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte.
4C) participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen
We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit leidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten.
Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.
Specifiek Eindhovens
Daarnaast zijn er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze stad belangrijk vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders (belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.
4.8.1 Doorwerking plangebied
De nieuwe woningen in het plangebied worden gebouwd conform het bouwbesluit met een energieprestatiecoëfficiënt (EPC) van 0,4. Dit resulteert in woningen met energielabel A. Om deze coëfficiënt te behalen wordt in de woningen gebruik gemaakt van een hoge isolatiewaarde, een lagetemperatuurverwarming en zonnepanelen. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van elektrische deelauto's, halfopen bestrating en onderhoudsarm materiaalgebruik. De exacte invulling van de duurzaamheidsmaatregelen zal in een latere fase worden bepaald en is afhankelijk van de EPC-berekeningen.
Onderhavig plan voorziet in energiezuinige woningen (energielabel A). Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan de duurzaamheidsdoelstellingen van de gemeente Eindhoven.
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Inleiding
Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid. Mogelijke ontwikkelingen binnen de planperiode spelen zich hoofdzakelijk af binnen bestaande (water)structuren. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.
5.2 Beleid
Nationaal waterplan 2016-2021
Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en milieu. Voor wat de ruimtelijke aspecten betreft moet dit plan worden gezien als een structuurvisie en is het bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. Het waterplan beschrijft de strategische doelen voor het waterbeheer. De condities en maatregelen voor het bereiken van deze doelen staan beschreven in het 'Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren' van Rijkswaterstaat. Lagere overheden dienen het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 in hun beleid te verwerken.
Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021
Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (hierna: PMWP) is op 18 december 2015 door Provinciale Staten vastgesteld. Het plan staat voor het samen werken aan een provincie waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving en waarin de zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving centraal staat. De agenda van Brabant plaatst provinciaal beleid in dienst van gezondheid, biodiversiteit, sociale ontwikkeling en een innovatieve, duurzame economie.
Het PMWP integreert de milieu- en de wateropgave en het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Behalve het PMWP is er een provinciaal natuurbeleidsplan (Brabant Uitnodigend Groen), een energieplan (Energieagenda) en is er beleid om de Brabantse agrofoodsector duurzaam te maken (Uitvoeringsagenda Brabantse Agrofood). Het PMWP vult deze plannen aan daar waar er grote raakvlakken zijn met het milieu- en waterbeleid. Gedacht kan dan worden aan de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Op deze manier wordt gewerkt aan een integrale benadering van de duurzame fysieke leefomgeving.
Waterbeheerplan'Waardevol Water'
Waterschap de Dommel heeft op 29 september 2015 het Waterbeheerplan “Waardevol Water” vastgesteld. Dit strategisch document dat op 1 januari 2016 in werking getreden beschrijft de doelstellingen voor de periode 2016-2021 en op welke wijze zij die wil bereiken. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Stroomgebiedbeheerplan de Dommel, het Nationaal en het Provinciaal Milieu- en Waterplan.
Dit plan biedt ruimte voor initiatieven van derden en speelt in op kansen die zich in het waterschapgebied voordoen, waarbij de in het plan beschreven doelen leidend zijn. In de projecten zelf worden de doelen van het Waterbeheerplan uitgewerkt in concrete maatregelen. Het waterschap heeft de volgende uitgangspunten geformuleerd die richtinggevend zijn voor de plannen en oplossingen.
- Beekdalbenadering: ook al zijn de verschillen tussen stad en buitengebied groot toch maken zij deel uit van hetzelfde beekdal waar logische natuurwetten gelden. Door dit beekdal als groter geheel steeds voor ogen te houden, kan integraler en effectiever worden gewerkt. wel is samenwerking met andere overheden, waterpartners en inwoners daarbij essentieel. Water verbindt de stad met het buitgebied.
- De gebruiker centraal: de omgeving wordt op heel veel verschillende manieren gebruikt en de behoeften en belangen van de gebruikers veranderen continu. Ook de waarde van water verandert mee en daarop moet worden ingespeeld.
- Samen sterker: door samen te werken met andere overheden en waterpartners, boeren en bedrijven en door samen oplossingen te zoeken en uitvoering te geven wordt het meest bereikt. Het waterschap wil daarin een inspirerende rol spelen en partijen daartoe de ruimte bieden. Door flexibel te zijn in de samenwerking met en rekening te houden met de inbreng en ideeën van andere partijen wordt de uitvoeringskracht versterkt.
- Gezonde toekomst: ook toekomstige generaties moeten over voldoende, veilig en schoon water. Ook in de maatschappij is het streven naar duurzaamheid steeds actueler en de kringloopgedachte sluit hierop aan. Het waterschap ziet dit als een inspirerende uitdaging en wil mensen bewust maken van de waarde van water en het belang van een duurzaam gebruik ervan.
Keur Waterschap De Dommel
De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord-Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend.
In de keur is opgenomen dat het is in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van het verhard oppervlak of door afkoppelen van de bestaande oppervlakte, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen (Artikel 3.6 'Verbod afvoer door verhard oppervlak'). De waterschappen hebben bij de Keurregels enkele hydrologische uitgangspunten opgesteld voor het afvoeren van hemelwater. Dit verbod uit artikel 3.6 van de keur is van toepassing tenzij:
Het afkoppelen van het verhard oppervlak maximaal 10.000 m2 is, of;
- de toename van het verhard oppervlak maximaal 2.000 m2 is, of;
- de toename van het verhard oppervlak bestaat uit een groen dak.
- de toename van het verhard oppervlak tussen 2.000 m2en 10.000 m2 is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel.
Benodigde retentiecapaciteit (in m3) = toename verhard oppervlak (in m2) x gevoeligheidsfactor x 0,06.
Daarbij dient de voorziening te voldoen aan de volgende voorschriften:
- De bodem van de voorziening dient boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te liggen;
- De afvoer uit de voorziening via een functionele bodempassage naar het grondwater en/of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater plaatsvindt. Indien een afvoerconstructie wordt toegepast, dient deze een diameter van 4 cm te hebben;
- Daarnaast moet er altijd een overloopconstructie zijn, om uitspoeling naar de sloot te voorkomen.
Bij ontwikkelingen waarbij de toename van het verhard oppervlak 2.000 m2 of groter is, wordt vanuit het waterschap retentie geëist.
Klimaatrobuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen
Vanwege klimaatverandering is er sprake van steeds extremere weerssituaties met wateroverlast, droogte en hittestress. De gemeente Eindhoven geeft zelf het goede voorbeeld met bijvoorbeeld meer groen in de openbare ruimte en meer waterbergingsmaatregelen. Om Eindhoven leefbaar te houden is het nodig dat iedereen klimaatrobuuste maatregelen treft. In dit kader heeft de gemeente de beleidsregel “klimaatrobuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen” vastgesteld en verder uitgewerkt in het GRP 2019-2022. Daarnaast zijn de beleidstukken vertaald naar concrete instrumenten (www.eindhovenduurzaam.nl/klimaat).
In samenwerking met Brabantse overheden en kennisinstellingen is een prototype klimaatadaptatietoets ontwikkeld met richtlijnen en ontwerpnormen voor de (her)inrichting en ruimtelijke ontwikkeling van stedelijk gebied op straat- en wijkniveau.
De toets omvat 3 hoofdregels en deze vormen de basis voor het Eindhovens klimaatadaptatie beleid:
- Zorg voor voldoende bergingsruimte om extreme buien tijdelijk op te vangen en vertraagd af te voeren.
- Infiltreer regenwater zoveel mogelijk en waar mogelijk op de plek waar het valt, en voorkom daarmee droogte.
- Zorg dat de straat niet onnodig opwarmt en voldoende plekken voor verkoeling heeft op het heetst van de dag.
Met ingang van 2020 gelden nieuwe normen voor waterberging. De waterbergingsopgave geldt voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in Eindhoven. In gebieden waar vanuit het verleden afspraken over waterberging zijn gemaakt, wordt in overleg bepaald of en hoe de waterbergingsopgave in de ontwikkeling wordt verhoogd.
In het beleid wordt onderscheid gemaakt tussen ontwikkelingen met 150 m2 of meer verharding bin-nen het plangebied en kleinere ontwikkelingen tot 150 m2 verharding binnen het plangebied. Voor de eerste groep geldt de eis van 60mm waterberging per m2 aanwezige verharding. Voor de tweede groep is deze eis 20 mm. Dit komt overeen met 20 liter waterberging per m2 of voor een woning met 100 m2 verhard oppervlak 2 m3 (ofwel 2000 liter) waterberging.
De gemeente Eindhoven heeft een rekentool ontwikkeld waarmee getoetst kan worden of een ontwerp aan de normen voldoet en wat er gebeurt als een ontwerp wordt aanpast. Algemeen geldt: Hoe groener het ontwerp hoe lager de benodigde waterberging.
5.3 Huidige En Toekomstige Situatie Watersysteem Plangebied
Door Econsultancy is een waterparagraaf opgesteld. Deze is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen. Door Grasveld Civiele Techniek is vervolgens de hemelwateropgave in detail uitgewerkt in een separate notitie. Ook deze notitie is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen (bijlage 7 en 8). De belangrijkste resultaten van beide documenten volgen hieronder.
Bodem en grondwater
Om grondwateroverlast te voorkomen dient bij het ontwerp rekening gehouden te worden met minimale ontwateringsdiepten en droogleggingseisen. Het huidige maaiveld ligt gemiddeld op een hoogte van circa 18,5 m +NAP. De GHG is ingeschat op 16,0 m +NAP. De ontwatering zal ten aanzien van de (bouw)peilen in de toekomstige situatie voldoende zijn. Geadviseerd wordt om de toekomstige bouwpeilen circa 20 cm hoger aan te leggen dan het naastgelegen wegpeil.
Hemelwateropgave
Door Econsultancy is op basis van de gemeentelijke watertoets een waterbergingsopgave van 281 m3 berekend. Grasveld Civiele Techniek heeft naar aanleiding daarvan meer hemelwatervriendelijke maatregelen (zoals halfverharding en groendak) uitgewerkt en verwerkt in het ontwerp. Met deze maatrelen is de waterbergingsopgave teruggebracht naar 208,6 m3 (zie bijlage 7).
De waterberging wordt gerealiseerd door middel van bergingskratten. Uitgaande van een GHG 2,00 m beneden maaiveld is er voldoende hoogte beschikbaar om deze bergingskratten toe te passen. Uitgaande van een krat Q-bic+ van Wavin met een hoogte van 0,60 m is een oppervlakte van 430 m2 nodig. Om de oppervlakte van het veld te beperken is ervoor gekozen om twee lagen met een oppervlakte van 215 m2 op elkaar aan te brengen. De totale capaciteit van dit krattenveld bedraagt ca. 253,3 m3. Hiermee wordt aan de wateropgave voldaan. De waterbergingsvoorziening word op eigen terrein gerealiseerd.
Om het regenwater van het appartementencomplex in de bergingsvoorziening te krijgen, wordt het dakoppervlak en de terreinverharding middels een rioolleiding op het krattenveld aangesloten.
De locatie van de leegloop en overstort van de bergingsvoorziening dient in het overleg met de gemeente te worden bepaald. De vormgeving en de afmetingen zijn in het bijgevoegde principe detail van de bijlage weergegeven. Om de bergingsvoorziening in 48 uur leeg te laten lopen, is een debiet van 5,28 m3 per uur benodigd. Dit resulteert in een doorlaat van Ø 18 mm. Middels een HydrOslide debietregelaar wordt de afvoer van de bergingsvoorziening beperkt.
Met deze planuitwerking wordt water expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing genomen en wordt hemelwater richting de toekomst op een duurzame wijze verwerkt.
Afvalwater
Als gevolg van de ontwikkeling zal het aanbod van vuilwater wijzigen. Voor de berekening van het toekomstige aanbod en eventuele toename hierin, is voor de berekening uitgegaan van een gemiddeld verbruik van 120 liter per dag geproduceerd per IE. Per appartement wordt uitgegaan van een gemiddelde woningbezetting van 2,0 bewoners. Dit betekent dat er dus 2,0 x 120 liter = 240 liter per dag per woning wordt geloosd. Conform het planontwerp zullen er in totaal 61 appartementen worden gerealiseerd. Dit komt overeen met een aanbod c.q. toename van circa 14,6 m³/dag. De berekening is gebaseerd op basis van aannames en betreft derhalve een indicatie van hoeveelheden. De aansluiting op het gemengd gemeentelijk rioleringssysteem wordt gerealiseerd met een gescheiden rioleringssysteem voor hemel- en vuilwater. De mogelijkheden en wijze van aansluiting zal in overleg met de gemeente besproken worden. Tevens zal voor de aansluiting een vergunning aangevraagd worden.
Conclusie
Op basis van de randvoorwaarden en uitgangspunten is de ontwikkeling in zowel ruimte als tijd waterneutraal uit te voeren. Er worden dan ook vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmering verwacht ten aanzien van de bestemmingswijziging en de uitvoering van het plan. Er is sprake van een hydrologisch neutrale ontwikkeling.
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Algemeen
Het bestemmingsplan " Bestemmingsplan IX Woensel buiten de Ring II 2016 (Egelstraat-Frankrijkstraat)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is, wordt afgeweken van de standaard en kan specifiek toegesneden worden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied.
6.2 Planmethodiek
Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.
6.3 Verbeelding
Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.
6.4 Planregels
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels. De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In "Artikel 1 Begrippen" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Artikel 2 Wijze van meten" zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen.
De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.
Enkelbestemming Verkeer - Verblijfsgebied
De gronden met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied zijn bestemd voor woonstraten, pleinen, voet- en fietspaden, garageboxen, parkeervoorzieningen alsmede voor onder meer groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer is de maximum bouwhoogte voor lichtmasten 8 meter. De maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde is 4 meter.
Enkelbestemming Wonen
De desbetreffende gronden met de enkelbestemming 'Wonen' zijn bestemd voor woongebouwen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-gebonden beroep. Daarnaast zijn binnen deze bestemming onder meer tuinen, erven, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.
Op de verbeelding zijn bouwvlakken opgenomen waarbinnen de hoofdgebouwen moeten worden gebouwd. Op de verbeelding is de maximale bouwhoogte vastgelegd binnen de aanduiding 'maximale bouwhoogte'.
Hoofdgebouwen moeten binnen de aangegeven bouwvlakken worden gebouwd. Binnen een bouwvlak geldt geen beperking ten aanzien van het oppervlak dat mag worden bebouwd. De bouwvlakken mogen dus volledig worden benut.
Aan huis-gebonden-beroepen
Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonbestemming toegestaan (tot maximaal 50 m2). Met een omgevingsvergunning is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen. Tevens is het na het verlenen van de omgevingsvergunning onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 30 m2 te benutten voor kleinschalige bedrijvigheid. Indien sprake is van beroeps- c.q. bedrijfsuitoefening aan huis dan is deze meegenomen in de bestemming `Wonen´. In de bijlagen van de regels is een lijst met bedrijfsactiviteiten opgenomen voor de woonfunctie. Hierin staan activiteiten genoemd die zijn toegestaan in combinatie met de woonfunctie. Ook niet genoemde activiteiten zijn toegestaan, mits deze naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in categorie 1 van deze lijst.
Algemene regels
In de Anti-dubbeltelregel wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk.
De algemene afwijkingsregels verschaffen burgemeester en wethouders c.q. het bevoegd gezag de gewenste beleidsruimte om bij de uitvoering van het plan te kunnen inspelen op gegevens of situaties die vooraf niet bekend kunnen zijn.
De overige regels stellen nadere eisen aan het realiseren van voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig de geldende beleidsregel.
Overgangs- en slotregels
In de bepaling Overgangsrecht is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan.
In de Slotregel is aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Hoofdstuk 7 Handhaving
Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021
In Eindhoven wordt gestreefd naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waar in de aanpak wordt geconcretiseerd.
Uitgangspunten
Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:
- Informatie gestuurd De gemeente Eindhoven ziet informatie gestuurde handhaving als een belangrijke pijler. Er zijn ontwikkelingen op het gebied van ICT en data analyse. Door gemeentelijke en andere informatiebronnen te ontsluiten, te analyseren en te combineren kunnen we een problematiek eerder (of preventief) en gerichter aanpakken.
- Gebiedsgericht Om optimaal in te kunnen spelen op vraagstukken van inwoners zet de gemeente Eindhoven binnen het ruimtelijk domein al geruime tijd in op gebiedsgericht toezicht. Dit doen we door - vanuit een actieve samenwerking met wijkteams - te kijken naar naleefgedrag, oorzaken en oplossingen gerelateerd aan geografische gebieden. Er zijn verschillende vragen, doelgroepen en belangen. Kennis wordt gedeeld en ervaringen van inwoners en bedrijven worden verzameld. Deze input is van invloed op de prioriteiten in het jaarlijkse uitvoeringsplan, waar mogelijk toegespitst op een specifieke wijk. Per wijk kunnen er dus op basis van gebiedsanalyses en bijvoorbeeld buurtcontracten verschillende bouwstenen zijn voor het uitvoeringsplan.
- Risico- en oplossingsgerichte benadering De gemeente Eindhoven benadert toezicht en handhaving risico- en oplossingsgericht. De prioriteiten worden in beginsel gebaseerd op een inschatting van de veiligheids- en gezondheidsrisico's voor inwoners. Ook aspecten als leefbaarheid, duurzaamheid en omgevingskwaliteit wegen in belangrijke mate mee. Daarnaast worden prioriteiten mede gebaseerd op wat inwoners en bedrijven belangrijk vinden. Eindhoven hecht eraan om vraagstukken waar mogelijk gezamenlijk op te lossen. Er zijn onderwerpen die in algemene zin aandacht vragen. Brandveilig gebruik van woongebouwen verdient (nog) meer aandacht, in de context van kwetsbare groepen die langer zelfstandig blijven wonen. Ook aanpak van jeugdoverlast, duurzaamheid en de bestaande bouw zijn voorbeelden. Er wordt gezocht naar de beste oplossing die nodig is voor het versterken van de veiligheid in de leefomgeving van onze inwoners. Hiermee ontstaat een risicoanalyse op basis waarvan vervolgens de prioriteiten binnen het toezicht worden gesteld.
- Consequent en doelmatig Uitvoeringsplannen en jaarverslagen bevatten een overzicht van de inzet en capaciteit voor handhaving. In het verlengde van informatie gestuurde en oplossingsgerichte handhaving vergt doelmatige handhaving een analyse van resultaten. Meetbare doelen om te beoordelen of de beschikbare capaciteit zo doelmatig mogelijk wordt ingezet. We beogen in de komende jaren een ontwikkeling door te maken in de vierslag capaciteit – prioriteit – risicoanalyse - nalevingsniveau. Dit moet onder andere leiden tot meer inzicht in de relatie tussen handhavingsinspanningen en het nalevingsniveau (effect).
Prioritering
De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk in mogelijke problemen, de risico's en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.
Uitvoeringsplan
In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:
- Object en informatiegericht
- Bouwen en Wonen
- Openbare leefomgeving
- Bedrijven
- Gebiedsgericht
- Pilot Veiligheid en leefbaarheid
- Actiegebieden
- Themagericht
Bij ieder onderdeel worden jaarlijks een aantal belangrijke ontwikkelingen op het gebied van toezicht en handhaving opgenomen. Dat kan bijvoorbeeld gaan om woonoverlast bij de Activiteiten Bouwen & Wonen. Of duurzaamheid en energiebesparing bij de Activiteiten Bedrijven.
Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.
Duidelijke regels
Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden.
Hoofdstuk 8 Financiële Aspecten
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.
Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.
Ook kan er sprake zijn van zogenaamde “kruimelgevallen”. Het komt er hierbij op neer dat de door de gemeente te maken kosten beperkt zijn en de kosten verhaald kunnen worden via de legesverordening. Voorwaarde hierbij is dat er geen sprake is van fasering, locatie-eisen of eisen aan woningbouwcategorieën.
Er is in casu een anterieure overeenkomst afgesloten zodat er geen verplichting bestaat tot het vaststellen van een exploitatieplan.
Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1. Bro
Op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is geplaatst in Groot Eindhoven op 31 augustus 2018. De kennisgeving is tevens bij de officiële publicaties op de gemeentelijke website www.eindhoven.nl geplaatst. Er zijn geen stukken betreffende het voornemen ter inzage gelegd, noch de mogelijkheid open gesteld om zienswijzen tegen het voornemen in te dienen of instanties om advies te vragen.
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. In het voortraject heeft door gemeente en initiatiefnemer ook reeds de nodige afstemming plaatsgevonden, onder meer met het waterschap.
De resultaten van het wettelijk vooroverleg zullen worden verwerkt in dit bestemmingsplan.
9.3 Inspraak En Samenspraak
Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming. In het kader van het principe 'inspraak en samenspraak' is een omgevingsdialoog gevoerd en afstemming gezocht met Trefpunt Groen Eindhoven en de Van Abbestichting. In deze paragraaf volgt een beknopte beschrijving van de dialogen. Geconcludeerd wordt dat het plan (saneren van industrie en bouwen van een drielaags appartementencomplex) goed wordt ontvangen en op geen wezenlijke bezwaren stuit.
Omgevingsdialoog
Op 17 december 2019 is een inloopavond georganiseerd voor alle omwonenden van het plangebied. Voor de inloopavond zijn ca. 50 adressen aangeschreven en uitgenodigd in zaal Verspaandonk op loopafstand van de locatie. De opkomst is helaas beperkt gebleven tot 8 adressen maar het was een goed overleg.
De directe buren aan de Frankrijkstraat 81 tm 95 zijn al vóór de inloopavond door initiatiefnemers bezocht. De eigenaren c.q. beheerders van het kantoorpand Rabo Vastgoed (BPD) en het woongebouw van Thuis zijn in een eerder stadium al ingelicht over de plannen. Inmiddels is initiatiefnemer ook eigenaar van de naastgelegen betonfabriek en is ook de Islamitische Basisschool TARIEQ IBNOE ZIYAD bekend met de plannen.
Uit deze dialogen wordt geconcludeerd dat alle omwonenden zeer tevreden zijn met de voorgenomen plannen. De bewoners zijn blij dat de industrie uit hun buurt verdwijnt en dat er een gebouw met slechts 3 lagen voor terugkomt in een tijd waar veel hoogbouw in de stad ontwikkeld wordt.
Met de buren op de Frankrijkstraat 118 is afgesproken om voor de nieuwbouw aan de Frankrijkstraat bomen te plaatsen zodat er vanuit de appartementen op de verdieping minder inkijk in hun woonkamer is. Met de buren op de Frankrijkstraat 85 is afgesproken dat zij indien mogelijk een achterom krijgen op het binnenterrein.
Overleg Trefpunt Groen Eindhoven
Op 7 januari 2020 is overleg gevoerd met Trefpunt Groen Eindhoven over de voorgestane ontwikkelingen, met name over het groenplan. Hier volgt een puntsgewijze samenvatting van het overleg:
- Groenplan gepresenteerd
- Positief over onze aanpak en plannen
- Positief over behouden Linden Egelstraat
- 2 Platanen op perceel Thuis mogen niet worden gekapt
- Definitief advies komt nadat ze het bestemmingsplan van de Gemeente hebben ontvangen.
Naar aanleiding van het bestemmingsplan heeft Trefpunt Groen Eindhoven op 12 januari 2020 definitief advies uitgebracht over het bestemmingsplan. De conclusie is dat het bestemmingsplan goed in elkaar steekt. Ter optimalisatie van de ontwikkeling laat Trefpunt Groen Eindhoven graag onderstaande opmerkingen na. Deze opmerkingen zijn gerangschikt per thema:
Groen
- Trefpunt Groen Eindhoven adviseert de parkeerplaatsen uit te voeren in halfverharding. Dit om het plangebied hiermee hydrologisch positief te ontwikkelen waarmee het gebied wordt voorbereid op extreme regenval als gevolg van klimaatverandering.
- Trefpunt Groen Eindhoven is blij te lezen dat de platte daken worden uitgevoerd als groendak. Graag wijzen wij er op dat een grasdak (met bijvoorbeeld plat beemdgras of schapengras) vele malen effectiever is voor zowel waterberging als luchtkwaliteit dan een sedumdak.
Bomen
- In overleg met Trefpunt Groen Eindhoven en de gemeente Eindhoven is besloten de eerdergenoemde (bestaande) platanen en lindes duurzaam in te passen. Voor enkele lindes zullen hiervoor snoeiwerkzaamheden uitgevoerd worden. Trefpunt Groen Eindhoven is blij met deze overeenstemming voor duurzaam behoud maar adviseert duidelijke beheerafspraken te maken over het onderhoud van de lindes en toekomstige bewoners te informeren over de lusten en lasten die horen bij de bomen.
- Trefpunt Groen Eindhoven zou graag zien dat parallel aan de ontwikkeling van het plangebied de groeiplaatsen van de lindes in de Egellaan door de gemeente Eindhoven worden verbeterd/onthard waardoor de kwaliteit van de bomen ten goede zal komen.
Natuur
Gelet op de resultaten uit het faunaonderzoek is geen formele compensatie verplicht voor beschermde soorten. Trefpunt Groen Eindhoven adviseert desalniettemin faunavoorzieningen te integreren in de nieuwbouw. De aanwezigheid van gierzwaluwen en vleermuizen zijn van grote waarde voor een gezonde stadsecologie (Natuur Inclusief Bouwen). In het kader van de Wet natuurbescherming dienen we de nadruk steeds meer te leggen op populatievermeerdering en populatie-uitbreiding in plaats van op het beschermen van individuele exemplaren van soorten. Trefpunt Groen Eindhoven adviseert de initiatiefnemer om deel te nemen aan het B5 project van de provincie Noord-Brabant, de zoogdiervereniging en de vogelbescherming:
https://www.vogelbescherming.nl/bescherming/wat-wijdoen/in-de-stad/woonruimte-voor-vogels-in-brabantse-steden
Advies
- Vleermuis: aan de zuid- en zuidwestkant van de woningen (vleermuizen houden in de zomer van warmte) stenen voor vleermuizen inmetselen. Zorg hierbij voor ten minste één voorziening voor een grotere groep, te realiseren via koppeling van drie of meer inbouwstenen. Voor de juiste hoogte en plaats; zie soortenstandaard Dwergvleermuis.
- Gierzwaluwen: Gierzwaluwstenen zijn op allerlei mogelijke manieren in te bouwen en bieden goede nestplaats voor de gierzwaluw. Deze inbouwstenen zijn duurzaam en vragen geen onderhoudt. Gierzwaluwstenen enkel oriënteren op de noord- en noordoostzijde. Voor de juiste hoogte en plaats; zie soortenstandaard Gierzwaluwen.
Water
- Voor wat betreft het realiseren van de waterbergingsopgave adviseert TGE zoveel mogelijk te streven naar een waterberging met een multifunctioneel karakter (naast waterberging tevens van waarde voor hittestress en klimaatadaptatie). Trefpunt Groen Eindhoven denkt hierbij aan het uitvoeren van het platte dak van het woongebouw als groendak en aan het uitvoeren van de open lucht parkeerplekken in half verharding. De bergingsopgave die dan nog resteert kan middels ondergrondse infiltratievoorzieningen worden opgevangen. Een groen dak is niet enkel interessant vanwege zijn waterbergende kwaliteit. Het draagt tevens bij aan een betere luchtkwaliteit, het reduceert hittestress, isoleert en draagt met de juiste vegetatie tevens iets bij aan de stadsecologie.
De door Trefpunt Groen Eindhoven genoemde punten zijn of worden verwerkt in dit bestemmingsplan en in de verdere uitwering van de bouw- en inrichtingsplannen voor het plangebied.
Overleg Van Abbestichting
Op 11 november 2019 is overleg gevoerd met de Van Abbestichting over de aspecten cultuurhistorie en archeologie. Hier volgt een puntsgewijze samenvatting van het overleg:
- Plan gepresenteerd
- Zeer positief over het plan
- Geen bijzonderheden voor wat betreft cultuurhistorie
- Afspraak om bij het ontgraven mevrouw Van de Rijdt- van de Ven uit te nodigen, zodat er kan worden gekeken naar eventueel aanwezigheid van archeologie in de bodem (geen verplichting voor initiatiefnemer maar desondanks toch afgesproken).
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek - Wegverkeerslawaai
bijlage 1 Akoestisch onderzoek - wegverkeerslawaai
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek - Geluidwering Gevels
bijlage 2 Akoestisch onderzoek - geluidwering gevels
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek En Indicatief Bodemonderzoek
bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek en indicatief bodemonderzoek
Bijlage 4 Aanvullend Bodemonderzoek
bijlage 4 Aanvullend bodemonderzoek
Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek - Egelstraat 2 En Frankrijkstraat 81+83
bijlage 5 Verkennend bodemonderzoek - Egelstraat 2 en Frankrijkstraat 81+83
Bijlage 6 Flora En Fauna Onderzoek En Vervolgonderzoek
bijlage 6 Flora en fauna onderzoek en vervolgonderzoek
Bijlage 7 Watertoets
Bijlage 8 Memo Waterplan Bouwplan Frankrijkstraat
bijlage 8 Memo Waterplan Bouwplan Frankrijkstraat
Bijlage 9 Boom Effect Analyse
Bijlage 10 Groenplan Inrichtingsvoorstel
bijlage 10 Groenplan Inrichtingsvoorstel
Bijlage 11 Parkeerberekening
Bijlage 12 Stikstofberekening
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan IX Woensel buiten de Ring II 2006 (Egelstraat-Frankrijkstraat) (SVBP2012) met de identificatienummer NL.IMRO.0772.80364-0301 van de gemeente Eindhoven.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aan-huis-verbonden-beroep
een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Bijvoorbeeld gastouderopvang; detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis; of het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf. Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerptechnische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.
Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerptechnische, administratieve, sociaal-wetenschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.
1.4 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.8 bebouwingspercentage
een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
1.9 bedrijfsvloeroppervlak
de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.10 bestaande situatie
bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachten een vergunning;
bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.11 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.12 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.13 bijgebouw
een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.14 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.15 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.16 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.
1.17 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.18 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.19 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.20 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.21 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.22 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.
1.23 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.24 geluidsgevoelige functies
bewoning of andere geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
1.25 geluidsgevoelige gebouwen
gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidsgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
1.26 geluidzoneringsplichtige inrichting
een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.
1.27 hogere grenswaarde
een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
1.28 hoofdgebouw
een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
1.29 kamerverhuur
woonvorm waarbij sprake is van woonruimte die geen eigen afzonderlijke toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche/bad en/of toilet) buiten die onzelfstandige woonruimte.
1.30 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).
1.31 kunstobject
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.
1.32 kunstwerk
bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
1.33 lijst van bedrijfsactiviteiten
de bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de VNG zoals deze gold ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan en opgenomen in Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels.
1.34 mantelzorg
het op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak;
1.35 Nota Parkeernormen 2016
parkeernormen vastgesteld op 17 mei 2016, gepubliceerd en in werking getreden op 10 juni 2016.
1.36 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.37 peil
0.30m2 boven de kruin van de weg.
1.38 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.39 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.40 verdieping(en)
de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.
1.41 voorgevelrooilijn
de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.
1.42 voorkeursgrenswaarde
de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
1.43 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).
1.44 Wet geluidhinder
Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van dit bestemmingsplan.
1.45 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.
1.46 woongebouw
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bebouwingspercentage
een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens, de bestemmingsgrens dan wel de grens van de aanduiding "bijgebouwen" door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor `Verkeer - Verblijfsgebied´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- woonstraten;
- pleinen;
- voet- en fietspaden;;
- parkeervoorzieningen;
- groenvoorzieningen;
- speelvoorzieningen;
- nutsvoorzieningen
met daarbij behorende:
- voorzieningen voor ondergrondse afvalinzameling;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels
6.1 Binnenplans afwijken
Het bevoegd gezag kan , mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages;
- de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte van erfafscheidingen 2 m is;
- de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 m is;
- de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' wordt overschreden met maximaal 20 cm ten behoeve van gevelisolatie om energie te besparen;
- de regels ten aanzien van de realisatie van gebouwen ten behoeve van het opwekken van duurzame energie en toestaan dat de maximum oppervlakte wordt vergroot tot maximaal 100 m2.
Artikel 7 Overige Regels
7.1 Parkeereis
- bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, staat vast dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de beleidsregels Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 wordt gerealiseerd en in stand gehouden;
- als de onder sub a. bedoelde beleidsregels worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
7.2 Afwijken van parkeereis
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1 indien:
- uit een parkeerbalans blijkt dat meer of minder parkeerplaatsen noodzakelijk zijn;
- het voldoen aan de in lid 7.1 genoemde parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerplaatsen wordt voorzien.
7.3 Voorwaardelijke verplichting waterberging
- Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat wordt voorzien in een waterberging of andere maatregelen die bijdragen aan de klimaatbestendigheid.
- De inhoud van de waterberging en de omvang van de andere maatregelen worden vastgesteld met toepassing van de beleidsregel "Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen" behorende bij de bijlage uit het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022;
- Als de onder sub b. bedoelde (beleids)regeling wordt gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
8.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
8.2 Afwijken
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 8.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 8.1 met maximaal 10%.
8.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 8.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
8.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 8.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
8.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 8.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
8.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 8.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 9 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan IX Woensel buiten de Ring II 2006 (Egelstraat-Frankrijkstraat).