KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Projectgebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Gerelateerde Projecten
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving
2.1 Inleiding En Scope
2.2 Aanleg
2.3 Proces
Hoofdstuk 3 Beschrijving Plangebied
3.1 Huidige Situatie
3.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Nationaal Beleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Regionaal Beleid
4.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten
5.1 M.e.r.-beoordelingsplicht
5.2 Bedrijven En Milieuzonering
5.3 Geluid
5.4 Luchtkwaliteit
5.5 Externe Veiligheid
5.6 Natuur
5.7 Water
5.8 Bodem
5.9 Archeologie
5.10 Cultuurhistorie
5.11 Kabels En Leidingen
5.12 Niet-gesprongen Explosieven
5.13 Magneetvelden
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Algemeen
6.2 Hoofdstukopbouw Van De Regels
6.3 Dit Bestemmingsplan
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.2 Economische Uitvoerbaarheid
7.3 Grondexploitatie
7.4 Planschade
7.5 Handhaafbaarheid
Hoofdstuk 8 Procedure
8.1 Ontwerpfase
8.2 Vaststellingsfase
8.3 Beroepsfase
Bijlage 1 Tracéstudie Tilburg Noord - Best (D.d. 25-02-2020)
Bijlage 2 M.e.r.-beoordeling (D.d. 29-04-2020) + Aerius-berekeningen (D.d. 20-02-2020)
Bijlage 3 Natuurtoets (D.d. 09-04-2020) + Oplegnotitie (D.d. 23-04-2020)
Bijlage 4 Natuurtoets (D.d. 24-06-2020)
Bijlage 5 Voortoets Stikstof (D.d. 12-05-2020)
Bijlage 6 Bureauonderzoek Milieu (D.d. 12-03-2020)
Bijlage 7 Bureauonderzoek Archeologie (D.d. 27-03-2020)
Bijlage 8 Bureauonderzoek Nge (D.d. 20-04-2020)
Bijlage 9 Vooroverlegreactienota (D.d. 13-05-2020)
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Leiding - Hoogspanning
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 5 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 6 Overgangsrecht
Artikel 7 Slotregel
Bijlage 1 Kaart Gestuurde Boringen En Open Ontgravingen

Ondergrondse 150 kV Tilburg Noord - Best

Bestemmingsplan - gemeente Eindhoven

Vastgesteld op 24-11-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

TenneT is als landelijke netbeheerder van het hoogspanningsnet verantwoordelijk voor de leveringszekerheid van elektriciteit. Om die nu en in de toekomst te kunnen garanderen, zijn aanpassingen en uitbreidingen van het hoogspanningsnet noodzakelijk.


Omdat in de regio Brabant steeds meer elektriciteit wordt verbruikt en duurzaam wordt opgewekt, neemt ook het transport van elektriciteit toe. De bovengrondse 150 kV-lijnverbinding (twee circuits) tussen de 150 kV-stations Tilburg Noord en Best heeft binnen enkele jaren te weinig transportcapaciteit om aan de groeiende vraag naar elektriciteit te kunnen voldoen. Ook is deze verbinding verouderd en is groot onderhoud aan de masten nodig. TenneT gaat deze verbinding vervangen door een ondergrondse 150 kV-kabelverbinding.


In een tracéstudie zijn op basis van belemmeringenkaarten vier realistische alternatieven onderzocht op technische en planologische haalbaarheid. Hieruit is een voorlopig voorkeursalternatief ontwikkeld, dat is uitgewerkt tot een definitief tracé. Het tracé loopt door de gemeenten Tilburg, Oisterwijk, Oirschot, Best en Eindhoven. Het tracé loopt van het 150 kV-station Tilburg Noord tot het 150 kV-station in Best en bestaat uit twee circuits. Bij Oirschot wordt een 150 kV-station gerealiseerd, waardoor de bestaande verbinding naar het 150 kV-station bij Boxtel behouden blijft. Op afbeelding 1.1 is weergegeven hoe de huidige en toekomstige situatie van de hoogspanningsverbinding eruitziet.

verplichtAfbeelding 1.1 Schematische weergave huidige en toekomstige situatie hoogspanningsverbinding (bron: TenneT)


Voordat de ondergrondse 150 kV-kabelverbinding en het koppelpunt/hoogspanningsstation worden gerealiseerd, moet dit planologisch-juridisch worden vastgelegd. Daarbij moet ook de bestaande bovengrondse 150 kV-lijnverbinding worden wegbestemd. Hiervoor moet iedere gemeente voor de ontwikkelingen binnen haar grondgebied een nieuw bestemmingsplan vaststellen. In het voorliggende bestemmingsplan is dit geregeld voor de gemeente Eindhoven.


Bij de begrenzing van het toekomstige tracé is aangesloten bij de hartlijn van de ondergrondse 150 kV-kabelverbinding met bijbehorende beschermingszone. Dit tracé is bestemd als 'Leiding - Hoogspanning'. De breedte van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' wordt bepaald door het aantal circuits en de configuratie van de kabels. Het gehele tracé bestaat uit twee circuits en heeft een beschermingszone van 16 meter.


In de toelichting van dit bestemmingsplan wordt nader ingegaan op de keuze voor het toekomstige tracé en wordt gemotiveerd waarom tijdens en na aanleg van deze ondergrondse 150 kV-kabelverbinding sprake is en blijft van een goede ruimtelijke ordening (zoals wettelijk vereist). De overige op de gronden aanwezige bestemmingen binnen het plangebied blijven van toepassing.

1.2 Ligging Projectgebied

De voorgenomen ontwikkelingen voor het project strekken zich uit over de gemeenten Tilburg, Oisterwijk, Oirschot, Best en Eindhoven. Grote steden in het plangebied zijn Tilburg en Eindhoven en belangrijke kernen zijn Oisterwijk, Moergestel, Oirschot en Best. Er lopen verschillende rijkswegen, provinciale wegen en spoorwegen door en langs het projectgebied. De belangrijkste verkeersas is de A58 die van Tilburg naar Eindhoven loopt. Daarnaast zijn de A65 van Tilburg naar Den Bosch en de A2 van Den Bosch naar Eindhoven belangrijke verbindingen. De spoorlijn Tilburg - Eindhoven loopt via Oisterwijk, Boxtel en Best. In het zuiden van het projectgebied loopt tussen Tilburg en Eindhoven het Wilhelminakanaal. Tot slot ligt ten zuidoosten van Oisterwijk het Natura 2000-gebied Kampina & Oisterwijkse Vennen. In afbeelding 1.2 is de ligging van de huidige bovengrondse 150 kV-lijnverbinding en de ondergrondse 150 kV-kabelverbinding en het koppelpunt/hoogspanningsstation weergegeven.

verplicht
Afbeelding 1.2 Ligging van het huidige en toekomstige tracé (lichtgroene lijn = huidige tracé, paarse lijn= toekomstige tracé)

In de navolgende tabel zijn de lengtes van het tracé weergegeven per gemeente van de bovengrondse 150 kV-lijnverbinding en de ondergrondse 150 kV-kabelverbinding.

Gemeente Huidig tracé Toekomstig tracé
Tilburg 5 km 7 km
Oisterwijk 8.5 km 7 km
Oirschot 8 km 15.5 km
Best 4.5 km 1 km
Eindhoven - 0.5 km

Tabel 1.1 Tracélengte per gemeente van het huidige en toekomstige tracé


In afbeelding 1.3 is de ligging van het toekomstige tracé weergegeven. Dit deel van het tracé loopt ten noorden van knooppunt Batadorp een klein stukje door de gemeente Eindhoven, waarna het eindigt bij het 150 kV-station in de Best. Het huidige bovengrondse tracé dat met de komst van het nieuwe tracé komt te vervallen, ligt niet binnen de gemeente Eindhoven.

verplichtAfbeelding 1.3 Ligging plangebied in de gemeente Eindhoven (lichtgroene lijn = huidige tracé, paarse lijn = toekomstige tracé)

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

In de huidige situatie zijn de volgende bestemmingsplannen geldend voor het deel van het tracé dat in de gemeente Eindhoven ligt. Zie tabel 1.2.

Plannaam IMRO-code Datum vaststelling Vastgesteld door Tracé
Paraplubestemmingsplan parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing NL.IMRO.0772.80281-0302 2018-06-12 Gemeente Eindhoven toekomstig
Reconstructie A2/A67 NL.IMRO.0772.77133- 2007-08-02 Gemeente Eindhoven toekomstig

Tabel 1.2 Overzicht vigerende bestemmingsplannen in de gemeente Eindhoven

1.4 Gerelateerde Projecten

In de omgeving van het toekomstige tracé zijn verschillende projecten die mogelijk van invloed zijn op de realisatie. Deze zijn beschreven in tabel 1.3.

Projecten Beschrijving en consequentie
Diverse projecten vanuit gemeentenstudies naar haalbaarheid verkabeling bestaande bovengrondse 150 kV-hoogspanningsverbindingen tussen station Best en Eindhoven Noord (Wet VET) Coördinatie met eventuele andere verkabelingen
BIC Ruimtereserveringen vanuit gemeente Eindhoven
Wegenstructuur Challengevariant Ruimtereserveringen vanuit gemeente Eindhoven
Verbreding A58 en aansluitingen en kruisende kunstwerken Ruimtereserveringen ontwerp-tracébesluit en strategische beleidsprojecten
Energiecorridor Ruimtereserveringen ontwerp-tracébesluit en strategische beleidsprojecten
Regionale energiestrategieën Ruimtereserveringen ontwerp-tracébesluit en strategische beleidsprojecten

Tabel 1.3 Overzicht projecten in de omgeving van de gemeente Eindhoven

1.5 Leeswijzer

De toelichting bij voorliggend bestemmingsplan bestaat uit 8 hoofdstukken. Na dit eerste inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van het project en in hoofdstuk 3 van de huidige en toekomstige situatie in het plangebied. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader beschreven dat van toepassing is op het plangebied. Hoofdstuk 5 onderbouwt de effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de omgevingsaspecten. In hoofdstuk 6 worden de planregels nader toegelicht. Vervolgens worden in hoofdstuk 7 en 8 respectievelijk de uitvoerbaarheid en de bestemmingsplanprocedure beschreven.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

2.1 Inleiding En Scope

Om de toekomstige veranderingen in het hoogspanningsnet te kunnen faciliteren en een goede oplossing te bieden aan de verouderde hoogspanningsverbinding heeft de netbeheerder TenneT besloten om de verbinding te 'verkabelen'. Dit betekent dat de bovengrondse 150 kV-lijnverbinding wordt vervangen door een ondergrondse 150 kV-kabelverbinding. Het project bestaat uit de volgende ontwikkelingen:

  • aanleg ondergrondse 150 kV-kabelverbinding tussen Tilburg Noord en Best (twee circuits);
  • verwijdering van de bovengrondse 150 kV-lijnverbinding tussen Tilburg Noord en Best, nadat de nieuwe verbinding in bedrijf genomen is. (NB: de bovengrondse 150 kV-lijnverbinding tussen Best en Eindhoven Noord blijft staan);
  • realisatie van een koppelpunt/hoogspanningsstation bij Oirschot (ter vervanging van het huidige koppelpunt Oirschot Gijzelaar en aansluiting op de verbinding naar Boxtel);
  • doortrekken van de ondergrondse 150 kV-kabelverbinding (twee circuits) van Boxtel via Oirschot Gijzelaar naar het nieuw te bouwen koppelpunt Oirschot.


Dit bestemmingsplan zorgt voor het planologisch-juridisch mogelijk maken van de aanleg van een deel van de ondergrondse 150 kV-kabelverbinding.

2.2 Aanleg

Er zijn twee methoden om de ondergrondse 150 kV-kabelverbinding aan te leggen. Dit kan worden gedaan met een open ontgraving en een gestuurde boring. In principe wordt gebruik gemaakt van aanleg in open ontgraving. In gevallen waarin deze aanlegmethode niet mogelijk of niet wenselijk is, wordt gebruik gemaakt van een gestuurde boring. De hieronder beschreven maatvoeringen betreffen richtlijnen waarbij tijdens de aanleg indien noodzakelijk vanaf wordt geweken.


Een schematische weergave van de aanleg van een kabel middels een open ontgraving is weergegeven in afbeelding 2.1. Elk circuit bestaat uit drie kabels. De kabels worden aangelegd met een gronddekking van 1,20 meter onder maaiveld in stedelijk gebied en 1,80 meter onder maaiveld in agrarisch gebied.

verplicht
Afbeelding 2.1 Dwarsdoorsnede van de aanleg van twee parallelle circuits middels een open ontgraving (bron: TenneT)

Een schematische weergave van de aanleg van een kabelcircuit middels een gestuurde boring is weergegeven in afbeelding 2.2. Bij een gestuurde boring bestaat elk circuit uit een mantelbuis met daarin vier buizen. Door drie buizen worden kabels getrokken voor het transport van elektriciteit, in de vierde buis is ruimte voor het trekken van een glasvezelkabel (voor eigen gebruik door TenneT: communicatie en bijsturing). Er moet een afstand van 5 meter of meer aan vrije ruimte rondom het boorgat worden aangehouden. Gestuurde boringen hebben een kabellengte van maximaal 1.200 meter en een diepte van maximaal 40 meter.

verplicht
Afbeelding 2.2 Dwarsdoorsnede van de aanleg van twee parallelle circuits middels een gestuurde boring (bron: TenneT)

2.3 Proces

Het proces rondom het ontwikkelen van tracéalternatieven bestond grofweg uit twee stappen; het komen tot een voorlopig voorkeursalternatief (VVKA) en de optimalisatie van dit alternatief tot een voorkeurstracé (VKT).


In april 2019 is een tracéstudie naar de vervanging van de bestaande bovengrondse 150 kV-lijnverbinding door een ondergrondse 150 kV-kabelverbinding uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat een nieuwe ondergrondse 150 kV-kabelverbinding technisch, planologisch en financieel mogelijk is. In deze studie is ook onderzocht of twee circuits tussen Tilburg Noord en Best voldoende capaciteit kunnen bieden met het oog op de toekomstige ontwikkelingen of dat er ook een aansluiting van een derde circuit nodig is op het hoogspanningsstation in Eindhoven Noord.


Na grondige analyse van toekomstige ontwikkelingen en het uitvoeren van capaciteitsberekeningen is gebleken dat met twee circuits volstaan kan worden en dat hiermee op lange termijn voldoende transportcapaciteit is. De kabels krijgen een groter transportvermogen dan de lijnen in de bestaande bovengrondse verbinding.


In het kader van een goede ruimtelijke ordening en om geen nodeloze ruimteclaim op gronden te leggen is besloten om op dit moment twee circuits aan te leggen en geen derde circuit mogelijk te maken.


In de tracéstudie zijn meerdere tracéalternatieven ontwikkeld voor de vervanging van de bovengrondse 150 kV-lijnverbinding. De Tracéstudie Tilburg Noord - Best (projectnummer 002.032, versie definitief, d.d. 25-02-2020) is als Bijlage 1 bij de toelichting opgenomen. In de tracéstudie zijn verschillende stappen doorlopen om tot tracéalternatieven te komen. Allereerst is een zoekgebied vastgesteld waarbinnen het tracé kan liggen. Daarna zijn op basis van verschillende thema's ruimtelijke barrières in het zoekgebied in kaart gebracht en zijn met behulp van wettelijke kaders, milieuthema's en TenneT-traceringsuitgangspunten vier tracéalternatieven vastgesteld (zie afbeelding 2.3). Vervolgens zijn de tracéalternatieven op basis van verschillende thema's (milieu, techniek, kosten, toekomstvastheid en omgeving) tegen elkaar afgewogen. Daaropvolgend zijn deze besproken met stakeholders en is een voorlopig voorkeursalternatief (VVKA) vastgesteld. Door de gemeenten Oisterwijk, Oirschot, Best en Eindhoven is een principebesluit genomen dat dit VVKA de basis is voor de definitieve tracékeuze. Door de gemeente Tilburg is een voorbereidingsbesluit genomen op delen van dit VVKA om ongewenste ontwikkelingen op dit tracé tegen te gaan.

verplicht

Afbeelding 2.3 Tracéalternatieven Tilburg Noord - Best


Na het opstellen van dit VVKA heeft TenneT dit alternatief in overleg met overheden en stakeholders geoptimaliseerd. Dit had als doel dit alternatief technisch uitvoerbaar te maken. Hierna is het uiteindelijke voorkeurtracé (VKT) vastgesteld: tracé Zuid A58 (zie afbeelding 2.4). Het VKT ligt een stuk zuidelijker dan de bovengrondse 150 kV-lijnverbinding. Belangrijk is dat de aansluiting op 150 kV-station Boxtel behouden blijft.


Er wordt daarom een nieuwe ondergrondse 150 kV-kabelverbinding van ongeveer drie kilometer aangelegd tussen het 150 kV-station Boxtel en het VKT. Daar waar de nieuwe ondergrondse 150 kV-kabelverbinding van ongeveer drie kilometer aansluit op het VKT moet in eerste instantie een nieuw koppelpunt worden gerealiseerd. Dit koppelpunt wordt later uitgebreid tot 150 kV-station. Op afbeelding 2.4 is het VKT weergegeven.

verplicht

Afbeelding 2.4 VKT Tilburg Noord - Best

Hoofdstuk 3 Beschrijving Plangebied

3.1 Huidige Situatie

De bovengrondse 150 kV-lijnverbinding loopt vanaf 150 kV-station Tilburg Noord in oostelijke richting naar 150 kV-station Best. De lengte van het tracé tussen Tilburg Noord en Best bedraagt 39 km.


De ondergrondse 150 kV-kabelverbinding loopt voor een klein gedeelte door de gemeente Eindhoven. Hiermee wordt de aansluiting op 150 kV-station Best mogelijk gemaakt. Het ruimtegebruik rondom het tracé betreft de snelweg A58 en het bedrijventerrein Acht. In afbeelding 3.1 is een overzichtskaart van het ruimtegebruik van het plangebied in de gemeente Eindhoven weergegeven.

verplicht

Afbeelding 3.1 Ruimtegebruik in de gemeente Eindhoven (lichtgroene lijn = huidige tracé, paarse lijn = toekomstige tracé)

3.2 Toekomstige Situatie

Het toekomstige tracé komt de gemeente Eindhoven binnen bij knooppunt Batadorp (A58 - A2). Hier loopt het tracé ten noorden van het knooppunt, parallel aan de Oude Bestse Ploegstraat, waarna het na ongeveer 500 meter de Oude Bestse Ploegstraat kruist en de gemeente Eindhoven verlaat richting het 150 kV-station Best. Aan de A2, dichtbij Eindhoven Airport en het Beatrixkanaal wordt BIC (Brainport Industries Campus) gerealiseerd; een gebiedsontwikkeling van 200 hectare waarin meerdere clusters voorzien moeten worden van elektriciteit. Een deel van het gebied wordt ontsloten vanaf 150 kV-station Eindhoven Noord en een deel vanaf 150 kV-station Best. De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt, houdt hier rekening mee. Hiervoor is een strook van 5 meter vrijgehouden tussen de sloot langs de Oude Bestse Ploegstraat en het tracé van TenneT. In afbeelding 3.2 is een overzichtskaart weergegeven van het toekomstige tracé in de gemeente Eindhoven.

verplicht

Afbeelding 3.2 Ligging van het toekomstige tracé in de gemeente Eindhoven

Hoofdstuk 4 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het voor dit bestemmingsplan relevante ruimtelijk beleid beschreven. Aangegeven wordt wat de relatie is tussen het plan en het beleid en getoetst wordt of het plan in overeenstemming is met het geldende beleid. Beleid dat van toepassing is op de verschillende milieuthema's wordt nader toegelicht in hoofdstuk 5.

4.1 Nationaal Beleid

4.1.1 Omgevingswet

De invoering van de Omgevingswet (Ow) staat gepland op 1 januari 2022. De Omgevingswet betreft een wet die een vereenvoudiging van het stelsel van wetgeving voor de ontwikkeling en het beheer van de leefomgeving (omgevingsrecht) beoogt door tientallen op dit moment vigerende wetten en honderden regels te bundelen in één nieuwe wet. De wet betekent een reductie van regels op het terrein van water, lucht, bodem, natuur, infrastructuur, gebouwen en cultureel erfgoed. Het overgangsrecht in de Invoeringswet Omgevingswet (IOw) en het Invoeringsbesluit Omgevingswet regelt de verhouding tussen nieuwe en bestaande regelgeving. Bij inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft iedere gemeente van rechtswege één omgevingsplan (artikel 22.1 Ow). Het overgangsrecht, beschreven in de Invoeringswet Omgevingswet (IOw), regelt dat de gemeente in ieder geval een omgevingsplan heeft dat gevuld is met (1) de regels die van rijksniveau naar gemeenteniveau gaan en (2) de bestaande ruimtelijke plannen en een aantal verordeningen (artikel 1.1, onderdeel JI IOw). Deze twee onderdelen vormen samen het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Op het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet, gaat dit bestemmingsplan op in het tijdelijke deel van het omgevingsplan van de gemeente.


Procedure

Het huidige recht is van toepassing op procedures die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn gestart. Op dit bestemmingsplan is de Omgevingswet nog niet van toepassing, omdat de officiële procedure van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet plaatsvindt. Daarnaast is er sprake van een overgangsrecht dat zo is ingestoken dat alles wat in bestemmingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen is geregeld in feite gewoon geldig blijft als onderdeel van het omgevingsplan na de invoering van de Omgevingswet.


Conclusie

Het huidige recht blijft van toepassing op de procedure voor het opstellen van dit bestemmingsplan, omdat het ontwerpbestemmingsplan vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage wordt gelegd. Bij de invoering van de Omgevingswet gaat dit bestemmingsplan over in het omgevingsplan. Hiermee vormt de Omgevingswet geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen in dit bestemmingsplan.

4.1.2 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is in het najaar van 2020 officieel vastgesteld. De NOVI komt voort uit de Omgevingswet die naar verwachting op 1 januari 2021 in werking treedt en die het Rijk verplicht tot een strategische visie op de fysieke leefomgeving. In de NOVI geeft de Rijksoverheid een langetermijnvisie op de ruimtelijke inrichting en de kwaliteit van de leefomgeving in Nederland. De NOVI richt zich op vier prioriteiten:

  1. ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie;
  2. de economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  3. steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  4. het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.


Uitgangspunten in de aanpak van de NOVI zijn het maken van slimme combinaties van functies, de kenmerken en identiteit van het gebied centraal stellen en het niet uitstellen of doorschuiven van beslissingen. De overheid streeft in de NOVI naar een geïntegreerde en gebiedsgerichte aanpak waarin samenwerking tussen overheden onderling en tussen overheden, maatschappelijke organisaties en burgers cruciaal is.


Conclusie

In de NOVI zijn op hoofdlijnen de nationale belangen beschreven waarmee rekening gehouden moet worden in planvorming alsmede op welke manier hier een afweging in moet worden gemaakt. De voorgenomen ontwikkeling om de bovengrondse 150 kV-lijnverbinding in de toekomst ondergronds te brengen past binnen de ambities van de NOVI, omdat het plan op integrale wijze een kwalitatief hoogwaardige bijdrage levert aan het verbeteren van de energie-infrastructuur, energiezekerheid biedt en zorgt voor een versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

4.1.3 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Met deze structuurvisie beoogt de Rijksoverheid een 'concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland' te realiseren in 2040. Hiervoor is volgens het Rijk een gewijzigde aanpak noodzakelijk, waarbij de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegenen blijft die het aangaan (burgers en bedrijven) en meer wordt overgelaten aan gemeentes en provincies ('decentraal, tenzij' - principe). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudige regelgeving. Het Rijk formuleert drie doelen op grond van de voornoemde ambities:

  1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur van Nederland;
  2. het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Daarnaast worden in de SVIR door het Rijk 13 nationale belangen genoemd. Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op deze 13 nationale belangen. Hierbuiten hebben de decentrale overheden beleidsvrijheid. Voor hoogspanningsverbindingen zijn de volgende nationale ruimtelijke belangen relevant:

  • Ruimtelijk belang 2: ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
  • Ruimtelijk belang 4: efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • Ruimtelijk belang 8: verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • Ruimtelijk belang 13: zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.


Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt de aanleg en instandhouding van een nieuwe ondergrondse 150 kV-kabelverbinding en het 'wegbestemmen' van een bestaande bovengrondse 150 kV-lijnverbinding mogelijk. Hiermee wordt bijgedragen aan het nationale belang om ruimte te bieden voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie. Daarnaast wordt rekening gehouden met de belangen 4, 8 en 13. De SVIR legt geen verdere beperkingen op ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling en vormt daarom geen belemmering voor de verdere planvorming.

4.1.4 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 17 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) vastgesteld. Hierin is de juridische borging geregeld van nationale belangen, zoals beschreven in de SVIR. Het Barro stelt hiermee beperkingen aan de beleidsruimte ten aanzien van ruimtelijke plannen van andere overheden dan de nationale overheid, daar waar die plannen in strijd zijn met de nationale belangen.


In 2012 is een aantal onderwerpen toegevoegd aan het Barro, waaronder het onderwerp elektriciteitsvoorziening. Wat betreft de elektriciteitsvoorziening zijn bestaande hoogspanningsverbindingen opgenomen. Voor dit onderwerp is bepaald dat deze regels alleen gelden voor hoogspanningsverbindingen met een spanning van ten minste 220 kV.


Conclusie

Dit bestemmingsplan zorgt voor het mogelijk maken van een nieuwe ondergrondse 150 kV-kabelverbinding en het wegbestemmen van een bestaande bovengrondse 150 kV-lijnverbinding. De inhoud van het Barro geldt alleen voor hoogspanningsverbindingen met een minimale spanning van 220 kV en is daarom niet van toepassing op dit plan. Het bestemmingsplan is niet in strijd met de regels uit het Barro.

4.1.5 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting van een bestemmingsplan een onderbouwing op te nemen van het nut en de noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Dit wordt de Ladder van duurzame verstedelijking genoemd. Deze is opgenomen in artikel 3.1.6., tweede lid van het Bro.


Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten, zoals beschreven in de SVIR.


Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van een ondergrondse 150 kV-kabelverbinding mogelijk en zorgt voor het wegbestemmen van de bovengrondse 150 kV-lijnverbinding. Jurisprudentie (RvS 24 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:465) heeft aangetoond dat hoogspanningslijnen inclusief koppelpunten en stations, niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling worden beschouwd. Een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking kan daarom achterwege blijven.

4.1.6 Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035

Het beleid voor buisleidingen op land is verder uitgewerkt in de Structuurvisie Buisleidingen. Deze is op 12 oktober 2012 vastgesteld. Deze visie geeft aan waar het Rijk in de komende jaren ruimte wil reserveren voor nieuwe buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen. In de Structuurvisie wordt een hoofdstructuur van verbindingen aangegeven waarlangs ruimte moet worden vrijgehouden, om ook in de toekomst een ongehinderde doorgang van buisleidingtransport van nationaal belang mogelijk te maken.

verplichtAfbeelding 4.1 Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035 in plangebied met globale aanduiding tracé (rode lijn)


Op afbeelding 4.1 is te zien dat het tracé van de voorgenomen ontwikkeling een buisleidingenstrook van rijksbelang doorkruist. Vanaf het compressorstation Ravenstein gaat de hoofdverbinding vanuit Noord-Nederland via de grensovergang door naar België. Deze strook is uitsluitend bedoeld voor één of twee aardgastransportleidingen en eventueel CO2-transport als de noodzaak hiervoor zich aandient. De strookbreedte is beperkt tot 45 meter. Uit afstemming met de Gasunie blijkt dat het kruisen van deze leiding geen probleem is. De kruising vindt in overleg met de Gasunie plaats.


Conclusie

Onderhavig plan betreft het ondergronds brengen van een bovengrondse 150 kV-lijnverbinding. Het tracé van de voorgenomen ontwikkeling doorkruist een buisleidingenstrook. De voorgenomen ontwikkeling zorgt niet voor een beperking van het gebruik van de buisleidingenstrook.

4.1.7 Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening

In het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (SEV III) legt het kabinet globale ruimtereserveringen vast voor vestigingsplaatsen voor elektriciteitsopwekking en hoogspanningsverbindingen. Het SEV III heeft de status van nationale structuurvisie. Dit betekent dat het SEV III bindend is voor de Rijksoverheid zelf en richtinggevend, maar niet bindend, voor lagere overheden. In het SEV III worden de locaties aangewezen voor elektriciteitsproductie met een vermogen van 500 megawatt en hoger en voor nieuwe hoogspanningsvoorzieningen van 220 kV en hoger.


Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt de verkabeling van een 150 kV-hoogspanningsverbinding mogelijk. Deze verbinding valt niet in de categorie hoogspanningsvoorzieningen zoals in het SEV III beschreven staat. Het SEV III vormt daarom geen belemmering ten aanzien van het plan.

4.1.8 Klimaatakkoord

Op 28 juni 2019 is het Klimaatakkoord gepresenteerd. Het centrale doel is het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen in Nederland met 49 % in 2030 ten opzichte van 1990. Het akkoord is opgesteld door het Klimaatberaad waarin voorzitters van de sectortafels en maatschappelijke organisaties, medeoverheden en niet-gouvernementele organisaties vertegenwoordigd zijn en bevat meer dan 600 afspraken om de doelstellingen te bereiken. Ook de nog lopende afspraken uit het Energieakkoord voor duurzame groei zijn integraal opgenomen in het Klimaatakkoord. Inmiddels is het Klimaatakkoord door een breed scala aan bedrijven en (branche)organisaties ondertekend. De afspraken in het Klimaatakkoord zijn opgesplitst in vijf pijlers (zie tabel 4.1).

Pijler Ambitie
Gebouwde omgeving 3,4 Mton minder CO2 uitstoten dan in het referentiejaar door toenemend gebruik duurzame warmte en verbeterde isolatie
Mobiliteit Stimuleren elektrisch personenvervoer; inzetten op duurzame energiedragers; verduurzaming logistiek; verduurzaming personenmobiliteit
Industrie 59 % minder CO2 uitstoten dan in 1990 door systeemveranderingen op het gebied van energie en grondstoffengebruik
Landbouw en landgebruik 3,5 Mton minder CO2 uitstoten bovenop eerdere afspraken, met name in de veehouderij en glastuinbouw. Overige maatregelen hebben betrekking op veenweidegebieden, landbouwbodems en vollegrondsteelt, bomen, bos en natuur en voedselverspilling, reststromen en biomassa
Elektriciteit 84 TWh opwekking van hernieuwbare elektriciteit, onderverdeeld in 49 TWh Wind op zee en 35 TWh hernieuwbaar op land (>15 kW)

Tabel 4.1 Pijlers en ambities van het Klimaatakkoord


Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van een ondergrondse 150 kV-kabelverbinding met bijbehorende voorzieningen mogelijk en zorgt voor het wegbestemmen van de bestaande bovengrondse 150 kV-lijnverbinding.


De voorgenomen netaanpassing is nodig om de transportcapaciteit te verhogen en aan de groeiende vraag naar elektriciteit te kunnen voldoen. Dit is het gevolg van een toename in elektriciteitsverbruik en de toegenomen opwekking van duurzame energie. De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied houdt op deze manier verband met in ieder geval drie pijlers. Elektrisch rijden uit de pijler 'Mobiliteit' en duurzame verwarming van woningen uit de pijler 'Gebouwde omgeving' leiden tot extra elektriciteitsverbruik. Verder wordt er in de pijler 'Elektriciteit' gesproken over toenemende opwekking van hernieuwbare energie. Dit zal in grote mate decentraal worden ingevoerd op het hoogspanningsnet waardoor op veel plaatsen een grotere transportcapaciteit van het net noodzakelijk is. Dit plan sluit goed aan bij het Klimaatakkoord.

4.1.9 Elektriciteitswet 1998

De Elektriciteitswet 1998 stelt gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en heeft betrekking op de productie, het transport en de levering van elektriciteit. De mogelijkheden voor opwekking, levering en in- en uitvoer van elektriciteit en voor het gebruik van leidinggebonden elektriciteitswerken zijn hierin opgenomen, met inachtneming van het belang van het betrouwbaar, duurzaam, doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord functioneren van de elektriciteitsvoorziening. Voortkomend uit de Elektriciteitswet is de Netcode vastgesteld, waarin de voorwaarden voor de gedragingen van netbeheerders en afnemers staan.


Conclusie

Op grond van de Netcode is TenneT verantwoordelijk voor een veilig, betrouwbaar en doelmatig hoogspanningsnet in Nederland. De verkabeling van de hoogspanningsverbinding die mogelijk wordt gemaakt door middel van dit bestemmingsplan voorziet in deze verantwoordelijkheid.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Brabantse Omgevingsvisie 2018

Vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet, heeft de provincie Noord-Brabant de Brabantse Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant' opgesteld. Deze is in december 2018 vastgesteld door Provinciale Staten en bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Hierbij draait het om ambities op het gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De Omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.


Voor de periode tot 2030 zet de provincie vol in op het mogelijk maken van zoveel mogelijk zon- en breed gedragen windprojecten binnen de regels die nu in de IOV een plek hebben gekregen. Draagvlak en sociale randvoorwaarden zijn daarbij belangrijk. Ook zet de provincie zich in om de elektriciteitsvraag van de gebouwde omgeving zoveel mogelijke binnen die omgeving op te wekken. Er wordt niet specifiek ingegaan op het belang van ondergrondse infrastructuur voor de energietransitie.


De Omgevingsvisie bevat geen sectorale beleidsdoelen. De concrete doelen, voor bijvoorbeeld natuur, water, veiligheid, milieu, mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit, staan nu nog in de bestaande plannen van de provincie.


Conclusie

De Brabantse Omgevingsvisie 2018 biedt ruimte voor de voorgenomen ontwikkeling van een ondergrondse 150 kV-kabelverbinding. De ondergrondse 150 kV-kabelverbinding draagt bij aan het faciliteren van de groeiende vraag naar elektriciteit en draagt zo bij aan de het voornemen van de Omgevingsvisie voor een goed functionerend en betrouwbaar energiesysteem.

4.2.2 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant 2019

De Interim Omgevingsverordening (IOV) Noord-Brabant is op 25 oktober 2019 vastgesteld door de Provinciale Staten van Noord-Brabant. Alle provinciale regels met betrekking tot de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd in deze verordening. De IOV is daarmee een eerste stap richting een definitieve Omgevingsverordening in het kader van de Omgevingswet. De verwachting is dat de definitieve omgevingsverordening in november 2020 wordt vastgesteld. De IOV is beleidsneutraal van karakter. Dit betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid zoals de Omgevingsvisie.


Op afbeelding 4.2 is een uitsnede van de IOV weergegeven voor de thema's waterwingebieden, boringsvrije zones en voormalige stortplaatsen. Hierop is te zien dat het plangebied redelijk parallel aan de bestaande weginfrastructuur loopt en dicht bij een boringsvrije zone ligt, maar hier niet doorheen loopt (voor een verdere verdieping van het thema water wordt verwezen naar paragraaf 5.7). Tot slot is te zien dat het plangebied geen voormalige stortplaatsen doorkruist. Voor een nadere beschrijving van het thema bodem wordt verwezen naar paragraaf 5.8.

verplicht

Afbeelding 4.2 Uitsnede kaart IOV waterwingebieden, boringsvrije zones en voormalige stortplaatsen met aanduiding plangebied (rode lijn)


De IOV gaat ook in op de aardkundige-, cultuurhistorische en landschappelijke waarden in de provincie. Het plangebied doorkruist verschillende soorten categorieën gebieden, zoals te zien op afbeelding 4.3. De IOV is erop gericht op behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de kernkwaliteiten van deze onderscheidende gebieden. De voorgenomen ontwikkelingen hebben echter geen gevolgen voor deze gebieden, gezien het feit dat de ontwikkelingen zich grotendeels buiten deze gebieden bevinden. Enkele keren vindt er doorkruising plaats van aardkundig- en cultuurhistorisch waardevol gebieden. Om aantasting hiervan te voorkomen wordt op deze plekken zoveel mogelijk gebruik gemaakt van gestuurde boringen. Complexen van cultuurhistorisch belang worden volledig vermeden. Voor een nadere beschrijving van het de thema's archeologie en cultuurhistorie wordt verwezen naar de paragrafen 5.9 en 5.10.

verplicht

Afbeelding 4.3 Uitsnede kaart IOV aardkundige-, cultuurhistorische en landschappelijke waarden met aanduiding plangebied (rode lijn)


Op afbeelding 4.4 is een uitsnede van de IOV weergegeven voor het thema water. Hierop is te zien dat het plangebied een aantal (gereserveerde) waterbergingszones doorkruist. In de IOV is opgenomen dat ruimtelijke ontwikkelingen het waterbergend vermogen van gebieden die zijn aangewezen als reservering of regionale waterberging niet mogen belemmeren. De aanleg van de ondergrondse 150 kV-kabelverbinding heeft geen invloed op het waterbergend vermogen van deze gebieden. Voor een nadere beschrijving van het thema water wordt verwezen naar paragraaf 5.7.

verplicht

Afbeelding 4.4 Uitsnede kaart IOV water met aanduiding plangebied (rode lijn)

verplicht

Afbeelding 4.5 Uitsnede kaart IOV Natuur NNB en groenblauwe mantel met aanduiding plangebied (rode lijn)


Tot slot gaat de IOV in op het thema natuur, waarbij de NNB en groenblauwe mantel leidend zijn (zie afbeelding 4.5). Deze gebieden bestaan overwegend uit gemengd landelijk gebied met belangrijke nevenfuncties voor natuur en water. De IOV is gericht op behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de kernkwaliteiten van deze onderscheidende gebieden. Het plangebied doorkruist op verschillende plekken de NNB en groenblauwe mantel.


Aangezien het NNB en de groene mantel een groot gebied beslaan, is geheel vermijden niet mogelijk. Bij de tracering is hier zoveel mogelijk rekening mee gehouden door te kiezen voor het alternatief met de minste doorkruisingen. Daarnaast wordt in principe gebruik gemaakt van gestuurde boringen om aantasting zoveel te voorkomen. Voor een nadere beschrijving van het thema natuur wordt verwezen naar paragraaf 5.6.


Conclusie

De IOV vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied om de bestaande bovengrondse 150 kV-lijnverbinding te verwijderen en een ondergrondse 150 kV-kabelverbinding te realiseren. Met de regels uit de verordening wordt rekening gehouden.

4.2.3 Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021

Het Provinciaal Milieu en Waterplan 2016 - 2021 is vastgesteld door de Provincie Noord-Brabant op 18 december 2015. Dit plan integreert de milieu- en de wateropgave, waarbij de zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving centraal staat. De Provincie Noord-Brabant gaat uit van een duurzaam en efficiënt beheer van bodem en ondergrond, waarbij er een goede balans moet zijn tussen beschermen en benutten. Dit is gebaseerd op de Structuurvisie Ondergrond die is opgesteld in 2013.


In het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016-2021 staat onder andere dat de Provincie Noord-Brabant streeft naar een goede ordening van functies in de ondergrond. Alle mogelijkheden voor het benutten van de ondergrond staan dan ook in feite open. De ondergrond biedt mogelijkheden voor het ondergronds transport via kabels en leidingen.


Conclusie

Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 biedt ruimte voor de aanleg van een ondergrondse 150 kV-kabelverbinding en daarmee kan de bovengrondse 150 kV-lijnverbinding worden verwijderd. Het aanleggen van een ondergrondse 150 kV-kabelverbinding past binnen het uitgangspunt om de fysieke leefomgeving duurzaam te benutten en te beschermen.

4.2.4 Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014

De Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 is met ingang van 19 maart 2014 in werking getreden. Dit is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De provincie gaat in de structuurvisie in op de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). Het doel van de Structuurvisie is het borgen van een goede woon-, werk- en leefomgeving voor de inwoners en bedrijven van de provincie Noord-Brabant. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant en ondersteunt daarnaast het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.


Een van de grootste uitdagingen voor de provincie Noord-Brabant is om het (hoog)stedelijk gebied verder te ontwikkelen tot een krachtig netwerk en tegelijkertijd de groene en blauwe waarden te versterken. De nabijheid van stad en land en de karakteristieke afwisseling tussen stad en land zijn belangrijke kwaliteiten die bijdragen aan een aantrekkelijk leef- en vestigingsklimaat in de provincie. Het gebied moet op duurzame wijze te worden ontwikkeld.


Op afbeelding 4.6 is een uitsnede van de Visiekaart weergegeven. Het plangebied ligt redelijk parallel langs de A58 (een internationale economische as). Daarnaast valt het gebied binnen de cirkel van het Groene Woud. De provincie Noord-Brabant wil haar positie in het hoogontwikkelde afzet- en productiegebied van de Eurodelta versterken door de (inter)nationale bereikbaarheid via weg, water, spoor, lucht en buis uit te bouwen. De ontwikkeling van een goed functionerend infrastructuurnetwerk is een belangrijke voorwaarde voor de ontwikkeling van Noord-Brabant en in het bijzonder het stedelijk netwerk BrabantStad. Tussen de grote steden zet de provincie in op de ontwikkeling van Het Groene Woud, dat goed bereikbaar is vanuit de omliggende grote steden.


De ontwikkeling van Het Groene Woud is gericht op een sterke natuurkern met daar omheen een aantrekkelijk landschap met daarbinnen natuur, cultuurhistorische waarden en een verscheidenheid aan recreatieve mogelijkheden en agrarische functies.

verplicht

Afbeelding 4.6 Uitsnede visiekaart Provincie Noord-Brabant met aanduiding plangebied (rode lijn)

Conclusie

De Structuurvisie 2010 biedt ruimte voor de voorgenomen ontwikkeling van het aanleggen van een ondergrondse 150 kV-kabelverbinding en het wegbestemmen van de bovengrondse 150 kV-lijnverbinding. Het verwijderen van de bovengrondse 150 kV-lijnverbinding draagt bij aan de doelstelling om de groene- en blauwe landschappelijke waarden binnen het Groene Woud te versterken. Daarnaast wordt met de voorgenomen ontwikkeling verder ingespeeld op de ontwikkeling van een krachtig stedelijk netwerk met een groeiende elektriciteitsvraag.

4.2.5 Energiebeleid

De provincie heeft de ambitie om in 2050 voor 100 % duurzame energie te gebruiken, grotendeels afkomstig uit Brabant. Ook wil de provincie de CO2 uitstoot met 90 % verminderen ten opzichte van 1990. Dat betekent een groener, schoner en duurzamer Brabant. Hiertoe heeft de provincie Noord-Brabant de Energieagenda 2019-2030 en het Uitvoeringsprogramma 2020-2023 opgesteld.


Energieagenda 2019-2030

Op 14 december 2018 hebben de Provinciale Staten de Energieagenda 2019-2030 vastgesteld als kader voor het energiebeleid tot 2030. De Energieagenda 2019-2030 stippelt de koers van de provincie uit in de energietransitie en vormt met enkele leidende principes de leidraad voor het handelen van de provincie. De Energieagenda brengt de provincie Noord-Brabant in beweging en zet urgentie en noodzaak centraal. Daarnaast wordt gesteld dat een stabiel en betrouwbaar netwerk essentieel is voor het besparen en opwekken van duurzame energie en het energiesysteem moet zo slim mogelijk gecombineerd worden met verschillende bronnen, functies en locaties. Dit vraagt om een daarbij aansluitende elektriciteitsinfrastructuur. Er wordt niet specifiek ingegaan op ondergrondse hoogspanningsnetwerken.


Uitvoeringsprogramma 2020-2023

Op 22 november 2019 is het Uitvoeringsprogramma door Provinciale Staten vastgesteld. Het Uitvoeringsprogramma 2020 - 2023 beschrijft hoe de provincie richting geeft aan de uitvoering van de Energieagenda en hoe zij in deze bestuursperiode bijdraagt aan de energietransitie.


Conclusie

Het Energiebeleid biedt ruimte voor het aanleggen van een ondergrondse 150 kV-kabelverbinding en het wegbestemmen van de bestaande bovengrondse 150 kV-lijnverbinding. De ontwikkeling draagt bij aan het realiseren van aansluitende elektriciteitsinfrastructuur voor een stabiel en betrouwbaar netwerk.

4.2.6 Beleid ondergrond

Op 20 september 2013 heeft de provincie Noord-Brabant het beleid voor de ondergrond gepubliceerd. Hierin stelt de provincie dat de Brabantse ondergrond verschillende potenties heeft waaronder het bufferen en leveren van energie en ondergronds transport via kabels en leiding. De provincie beoogt een duurzaam gebruik van de ondergrond, een aantrekkelijk leef- en vestigingsklimaat en behoud van een goede grondwaterkwaliteit.


Conclusie

Het wegbestemmen van een bovengrondse 150 kV-lijnverbinding en het aanleggen van een ondergronds 150 kV-kabelverbinding past binnen het provinciale beleid voor de ondergrond. De voorgenomen ontwikkeling sluit goed aan bij de gestelde ambitie om de ondergrond te gebruiken voor energietransport via kabels en leidingen.

4.3 Regionaal Beleid

4.3.1 Integrale Strategie Ruimte Metropoolregio Eindhoven

De Integrale Strategie Ruimte Metropoolregio Eindhoven is gepubliceerd op 7 december 2017. De strategie bevat het beleid voor de Brainportregio Eindhoven en bespreekt het versterken van de regio als economische wereldspeler. Een hecht netwerk van verschillende functies wordt benut om te werken aan de ruimtelijk-economische structuurversterking van de regio.


De strategie streeft naar het versterken van de wereldpositie, waar internationale allure gekoppeld wordt aan regionale eigenheid. Daarvoor wordt gewerkt aan een innovatieve economie, een kwalitatief hoogwaardige en beleefbare omgeving, een maatschappij die kansen biedt en een intensieve integrale samenwerking. In zes brede thema's werkt de metropoolregio aan deze doelen: versterken economisch vestigingsklimaat, aantrekkelijke woon- en leefomgeving, omgevingskwaliteit, infrastructuur en bereikbaarheid, gezonde leefomgeving en klimaatbestendig, en duurzame energie. Landschap moet de drager worden voor economische dynamiek, voor gemeenschappen en voor innovaties rondom energie en klimaatbestendig grondgebruik. Met die reden wordt gestreefd naar een optimale balans in het gebruik van het landschap, waarin de verschillende functies met elkaar in balans zijn. Afbeelding 4.7 toont een uitsnede van de Integrale Strategiekaart. Het toekomstige tracé van de hoogspanningsverbinding ligt langs de bestaande weginfrastructuur.

verplicht

Afbeelding 4.7 Uitsnede van de Integrale Strategiekaart met globale aanduiding plangebied toekomstig tracé (rood)


Vanuit het thema duurzame energie wordt gestreefd om de eerste energieneutrale regio van Nederland te zijn. In de regio wordt verkend hoe de energietransitie kan helpen om ambities dichterbij te brengen. Energie opwekken kost ruimte, mede omwille van veiligheid, geluid en schaduw. Er kan dus niet overal energie opgewerkt worden, maar er kunnen combinaties gemaakt worden tussen ruimtegebruik en energie. Er zijn ook kaders beschreven die ontwikkeling van duurzame energie beperken. Door duurzame energievoorziening integraal mee te nemen kan de wisselwerking onderzocht worden en kan er worden toegewerkt naar een regio waar het prettig én duurzaam wonen, werken en recreëren is.


Conclusie

Het aanleggen van een ondergrondse 150kV-kabelverbinding past binnen de Integrale Strategie Ruimte Metropoolregio Eindhoven. Het plan levert een positieve bijdrage aan het thema duurzaamheid omdat het een combinatie tussen ruimtegebruik en energie mogelijk maakt. Dit sluit aan bij de visie van de metropoolregio.

4.4 Gemeentelijk Beleid

4.4.1 Omgevingsvisie Eindhoven

De Omgevingsvisie 'Eindhoven: Kloppend Hart van Brainport' is in juni 2020 vastgesteld door de gemeenteraad. De Omgevingsvisie is een integraal verbindende visie voor de fysieke leefomgeving die focus aanbrengt bij het inrichten van de stad en stimuleert om samen te werken aan stedelijke opgaven. In de visie staan de ambitie, opgaven en manier van samenwerken centraal.


De ambitie van de gemeente Eindhoven is dat de economische toppositie van Eindhoven als centrum van de Brainport Regio Eindhoven behouden blijft en wordt versterkt. Daarom streeft Eindhoven samen met de regio naar een excellent woon- en werkklimaat. De gemeente zet randvoorwaardelijk in op gezonde en duurzame verstedelijking met behoud van stedelijke en dorpse kwaliteiten en met bijzondere aandacht voor sociale cohesie en inclusie. Daarnaast moet snel worden ingespeeld op de veranderende vraag naar geschikte en betaalbare ruimte om te wonen, werken, verblijven en recreëren. De stedelijke opgaven zijn:

  1. Werken aan een gezonde groei van de stad: inzetten op een duurzame stad, met groene gebieden, gezonde lucht, een klimaatadaptieve en veilige leefomgeving en een aantrekkelijke openbare ruimte.
  2. Werken aan een aantrekkelijk en hoogstedelijk centrum: een regionale en internationale hotspot met een levendig en aantrekkelijk centrum met meer en unieke plekken om te wonen, te werken en te verblijven.
  3. Werken aan leefbare en sociale wijken met een sterke identiteit: een stad waar alle Eindhovenaren prettig kunnen wonen, werken en leven.
  4. Werken aan een duurzame en concurrerende economie: versterken van de bedrijventerreinen, de campussen, kantorenlocaties en buurteconomie met aandacht voor duurzaamheid.
  5. Werken aan een energietransitie in de stad: in 2050 wordt er geen aardgas meer gebruikt. Het verwarmen van gebouwen gebeurt met een warmtenet, elektriciteit of met een duurzaam gas. Verwarmen zonder aardgas betekent dat aanpassingen aan bestaande woningen en de ondergrondse infrastructuur nodig zijn. In een deel van de stad komen warmtenetten en het elektriciteitsnet moet worden uitgebreid.
  6. Werken aan een goede stedelijke bereikbaarheid: primair inzetten op de fiets, het openbaar vervoer en slimme mobiliteit. Streven naar een autoluw stadscentrum en optimale doorstroming op de Randweg (A2/N2), de Ring en de radialen.


verplicht

Afbeelding 4.8 Stedelijke en groene hoofdstructuur Eindhoven met globale aanduiding toekomstig tracé (rode lijn)


De gemeente Eindhoven bepaalt samen met de stad en regio wat kansrijke initiatieven en locaties zijn. Initiatieven die bijdragen aan meerdere stedelijke opgaven tegelijkertijd, hebben de voorkeur, zoals een woontoren in het hoogstedelijk centrum met een groene binnenplaats, groene gevels en een duurzame oplossing voor mobiliteit en zonnepanelen op het dak. Aan de stedelijke opgaven worden programma's per thema (bijvoorbeeld water) en per gebied (bijvoorbeeld centrum) verbonden. Daarnaast wordt gestimuleerd dat initiatiefnemers bijdragen aan het realiseren van de opgaven. Prioriteit wordt gegeven aan initiatiefnemers die kwaliteit toevoegen aan de stad en die inzetten op het beschermen en versterken van de stedelijke en groene hoofdstructuur van de stad.


In afbeelding 4.8 is te zien het tracé een deel van het natuurnetwerk doorkruist. Uitgangspunt van de omgevingsvisie is dat het natuurnetwerk wordt beschermd. Dit gebied dient als verbindende schakel voor mens en natuur tussen de stad en omgeving en draagt bij aan het opvangen van klimaatveranderingen en diversiteit aan plant- en diersoorten. Het is niet toegestaan nieuwe stedelijke functies toe te staan binnen natuurnetwerken. Ter plaatse van dit natuurnetwerk moet gewerkt worden met een open ontgraving. De vernietigde natuur wordt na afloop van de werkzaamheden hersteld en ingericht volgens het heersende natuurbeheertype. Dit herstel is eveneens middels de regels van dit bestemmingsplan geborgd. In paragraaf 5.6 wordt ingegaan op het thema natuur en wordt specifiek ingegaan op deze locatie. Er worden geen permanente negatieve effecten op dit natuurgebied verwacht.


Conclusie

Onderhavig bestemmingsplan maakt de aanleg van een ondergronds 150 kV-kabelverbinding planologisch mogelijk. In de gemeente Eindhoven wordt steeds meer elektriciteit verbruikt en duurzaam opgewekt en het toekomstige tracé moet voldoen aan deze groeiende vraag. Dit plan draagt daarmee bij aan de beoogde energietransitie van de stad en duurzame economie.

4.4.2 Interimstructuurvisie 2009

In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad van Eindhoven vastgesteld. Met deze visie geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in een kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Hiermee geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.


De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht geeft in de ontwikkelingen omtrent de economie, de verstedelijking, groen en water en de bereikbaarheid ten opzichte van de ruimtelijke hoofdstructuur van de gemeente (zie afbeelding 4.9). Tevens is een kaart opgesteld waarin het gebruik van de ruimte is weergegeven. Het plangebied ligt naast de bestaande infrastructuur van onder andere de A58 en het onderliggende wegennetwerk van Eindhoven. Hiermee is de impact om omliggende gebieden beperkt.

verplicht

Afbeelding 4.9 Ruimtelijk beleid 2009: ruimtelijke hoofdstructuur met globale aanduiding toekomstig tracé (rode lijn)


Conclusie

Onderhavig bestemmingsplan maakt de aanleg van een ondergrondse 150 kV-kabelverbinding planologisch mogelijk. Doordat het kabeltracé in de toekomst ondergronds wordt aangebracht, blijft de ruimtelijke hoofdstructuur van het gebied behouden.

4.4.3 Beleid kabels en leidingen


Verordening Kabels en Leidingen Gemeente Eindhoven 2014

Op 18 februari 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders de 'Verordening Kabels en Leidingen Gemeente Eindhoven 2014' vastgesteld. De Verordening bevat regels met betrekking tot de aanleg, het onderhoud, de verlegging, het hebben en verwijderen van alle kabels en leidingen in openbare gronden. In de Verordening is onder andere aangegeven dat voor het uitvoeren van werkzaamheden een vergunning moet worden aangevraagd en dat direct betrokken omwonenden en bedrijven tijdig op de hoogte moeten worden gesteld. Daarnaast geldt dat, vanaf het moment dat de vergunde werkzaamheden zijn voltooid, de netbeheerder verplicht is om aan het collegegegevens omtrent de ligging van zijn kabels te verstrekken en een overzicht te geven van de niet in gebruik zijnde kabels.


Handboek Kabels en Leidingen Gemeente Eindhoven

Op grond van de Verordening Kabels en Leidingen moeten verplicht nadere regels worden gesteld. Op 11 december 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven daarom het 'Handboek Kabels en leidingen Gemeente Eindhoven' vastgesteld. Het doel van het Handboek is een veilige ligging en ordening van de ondergrondse infrastructuur, een juiste regulering van verkeersstromen, het borgen van de kwaliteit van de openbare ruimte en het optimaliseren van de veiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid van de stad. Daarnaast kunnen nadere eisen worden gesteld aan de gegevens die moeten worden verstrekt bij het aanvragen van een vergunning of instemming en kunnen nadere procedurele en/of technische voorwaarden worden gesteld aan het uitvoeren van werken in het openbare beheergebied van de gemeente Eindhoven. Ook wordt de netbeheerder verplicht om direct betrokken omwonenden, bedrijven en belanghebbenden voor aanvang van de werkzaamheden via bewonersbrieven schriftelijk op de hoogte te brengen van de aard en duur van de werkzaamheden.


Conclusie

Omwonenden en bedrijven zijn via informatieavonden tijdig op de hoogte gebracht van de voorgenomen ontwikkeling. Daarnaast wordt in het kader van de realisatie gezorgd voor het aanvragen van de noodzakelijke vergunningen en worden betrokken partijen tijdig op de hoogte gebracht van aankomende werkzaamheden. Hiermee wordt voldaan aan de regels uit de Verordening en het Handboek.

4.4.4 Klimaatbeleid

Klimaatverordening en Klimaatplan 2016-2020

Op 23 februari 2016 heeft de gemeenteraad van Eindhoven de Klimaatverordening vastgesteld. Onderdeel van de verordening is het opstellen van het Klimaatplan 2016-2020. Tevens is er een nieuw Klimaatplan in voorbereiding, deze wordt naar verwachting eind 2020 vastgesteld. In het Klimaatplan staan maatregelen en activiteiten om de uitstoot van CO2 terug te dringen (mitigatie) en de effecten van klimaatverandering tegen te gaan (adaptatie).


In de Klimaatverordening zijn de doelen rondom klimaatmitigatie kwantitatief vastgelegd: In 2050 moet de CO2-emissie met 95 % zijn verminderd ten opzichte van 1990 en in 2030 met 55 %. Dit is een ambitieuze doelstelling die van alle partijen in de gemeente een grote inspanning vraagt en een grote impact heeft op de structuur van de stad. Zo zullen de verwarming van de gebouwde omgeving en de mobiliteit in de stad van andere energiebronnen gebruik moeten maken dan nu. Over 35 jaar zullen aardgas, benzine, diesel en LPG onwenselijk of onbetaalbaar zijn, en een ingrijpende transitie, ook in de infrastructuur voor energie, is dus noodzakelijk.


Ondanks de inspanningen in het tegengaan van klimaatverandering, is er steeds vaker sprake van extreme weersomstandigheden (bijvoorbeeld zwaardere regenbuien, langdurig hogere temperaturen en droge perioden). Daarom moet tevens worden ingezet op klimaatadaptatie. De gemeente Eindhoven heeft de landelijke ambitie omarmd om in 2020 klimaatadaptatie onderdeel te laten zijn van gemeentelijk handelen en beleid en in 2050 klimaatbestendig te zijn. Daartoe moet onder andere blijvend worden geïnvesteerd in slim en klimaatbestendig waterbeheer.


De Eindhovense Klimaattoets

De ambitie om naar een klimaatadaptief Eindhoven toe te werken is uitgewerkt in de beleidsregel 'Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen' en vastgesteld door het College in maart 2018. In samenwerking met Brabantse overheden en kennisinstellingen is een prototype klimaatadaptatietoets ontwikkeld met richtlijnen en ontwerpnormen voor de (her)inrichting en ruimtelijke ontwikkeling van stedelijk gebied op straat- en wijkniveau. De toets omvat 3 hoofdregels en deze vormen de basis voor het Eindhovens klimaatadaptatie beleid:

  1. zorg voor voldoende bergingsruimte om extreme buien tijdelijk op te vangen en vertraagd af te voeren;
  2. infiltreer regenwater zoveel mogelijk en waar mogelijk op de plek waar het valt, en voorkom daarmee droogte;
  3. zorg dat de straat niet onnodig opwarmt en voldoende plekken voor verkoeling biedt op het heetst van de dag.


Conclusie

Het realiseren van de ondergrondse 150 kV-kabelverbinding is niet in strijd met het klimaatbeleid van de gemeente Eindhoven. De aanleg draagt bij aan het doel om een passende invulling te geven aan het verduurzamen van de energiebehoeften en de ondergrondse verbinding zelf zorgt niet voor een toename van verhard oppervlak.

Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten

In het kader van gemeentelijke besluitvorming moet bij een bestemmingsplan door middel van een integrale ruimtelijke benadering nadrukkelijk rekening worden gehouden met de consequenties van het plan voor de omgeving en omwonenden. Het bevoegd gezag is namelijk verantwoordelijk voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Dit gebeurt in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening'. Het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is van toepassing voor alle ruimtelijke ontwikkelingen. De effecten op de leefomgeving worden in dit hoofdstuk door middel van de bespreking van diverse omgevingsaspecten in beeld gebracht en afgewogen, en hiermee wordt de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond.


De milieu- en omgevingsaspecten die in dit hoofdstuk aan bod komen, zijn:

  1. M.e.r.-beoordelingsplicht;
  2. Bedrijven en milieuzonering;
  3. Geluid;
  4. Luchtkwaliteit;
  5. Externe veiligheid;
  6. Natuur;
  7. Water;
  8. Bodem;
  9. Archeologie;
  10. Cultuurhistorie;
  11. Kabels en leidingen;
  12. Niet gesprongen explosieven;
  13. Magneetvelden.

5.1 M.e.r.-beoordelingsplicht

5.1.1 Wettelijke grondslag

Het Besluit m.e.r. is essentieel om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit een m.e.r.-(beoordelings)procedure moet worden doorlopen. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 Wet milieubeheer (Wm).

5.1.2 M.e.r.-beoordeling

Voor elk besluit dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage die boven de drempelwaarden vallen, moet een toets worden uitgevoerd om te bepalen of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Het wettelijk kader voor de m.e.r.-beoordeling komt voort uit de procedurele voorschriften die zijn beschreven in Wm art. 7.16 - 7.20 en in meer detail zijn uitgewerkt in bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage (zie tabel 5.1).


De voorgenomen m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit betreft een project in categorie D24.2: de aanleg van een ondergrondse hoogspanningsleiding van 150 kV met een lengte van meer dan 5 km door gevoelig gebied zoals bijvoorbeeld Natura 2000 en/of het Nationaal Natuur Netwerk (NNN). Het tracé is circa 31 kilometer lang en 7 kilometer hiervan loopt door een Nationaal Natuur Netwerk. De drempelwaarde wordt hiermee overschreden.


In de m.e.r.-beoordeling is gewerkt op basis van de richtlijnen zoals die zijn uiteengezet in de vernieuwde bijlage III van de EU-m.e.r.-richtlijn. Hierin zijn de criteria vastgelegd met betrekking tot de kenmerken van het project, de eigenschappen van de beoogde locatie en de kenmerken van de mogelijke effecten. Door deze in onderlinge samenhang te beschouwen kan worden bepaald of een MER opgesteld moet worden.


Het uitgangspunt bij een m.e.r.-beoordeling is het nee-tenzij principe: het doorlopen van een m.e.r. is niet nodig tenzij de aard van de te verwachten effecten daar wel om vragen. Het is uiteindelijk aan het bevoegd gezag om te beoordelen of een m.e.r. doorlopen moeten worden.

- Activiteiten Gevallen Plannen Besluiten
D 24.2 De aanleg, wijziging of uitbreiding van een ondergrondse hoogspanningsleiding. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een leiding met:
1° een spanning van 150 kilovolt of meer, en
2° een lengte van 5 kilometer of meer in een gevoelig gebied als bedoeld onder a, b of d van punt 1 van onderdeel A van deze bijlage.
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van die wet. Het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet of het besluit, bedoeld in artikel 6.5, onderdeel c, van de Waterwet.

Tabel 5.1 D-lijst van Besluit milieueffectenrapportage

5.1.3 Resultaten

In het voorjaar van 2020 is door ACT TWB een m.e.r.-beoordeling (projectnummer 115980, versie definitief, d.d. 29 april 2020) uitgevoerd. Deze is als Bijlage 2 opgenomen bij de toelichting. In de m.e.r.-beoordeling zijn de volgende thema's getoetst: ecologie (Natura2000, NNN, Groenblauwe Mantel, beschermde soorten), water (drinkwater, grondwater, oppervlaktewater huishouding), bodem (werken in verontreinigde grond, beschermd bodemarchief), cultuurhistorische waarden, geluid en trillingen, menselijke gezondheid, veiligheid en verkeershinder. Hierbij is naar het volledige projectgebied gekeken.


Hieruit volgt dat er mogelijk tijdelijk sprake is van tijdelijke negatieve effecten door:

  • het verlagen van de grondwaterstand;
  • het mogelijk beschadigen van bestaande drainagesystemen;
  • het werken met verontreinigde grond;
  • het verspreiden van bodemziektes;
  • geluid en trillingen;
  • verkeershinder.


Daarnaast is er ook sprake van een aantal structurele effecten:

  • ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische effecten op locaties waar verbinding met open ontgraving is aangelegd;
  • de eventuele aantasting van het archeologisch bodemarchief is blijvend, maar de in het bodemarchief beschikbare informatie zal tijdig worden veiliggesteld;
  • rond een koppelpunt/hoogspanningsstation kan geluidshinder optreden; gezien de afstand wordt verwacht dat dit vergunbaar is. Als er geluideffecten zijn, kunnen deze goed gemitigeerd worden door overdrachtsmaatregelen te treffen;
  • er is een kleine kans op schade vanuit het windturbinepark, dit is echter door aanpassingen in het ontwerp te voorkomen.


De te verwachten effecten zijn in de meeste gevallen tijdelijk van aard en in veel gevallen ook goed te mitigeren door de verbinding met gestuurde boringen aan te leggen. Als er sprake is van blijvende effecten dan zijn er in alle gevallen mogelijkheden om de blijvende impact te beperken. Kleine aanpassingen in het uiteindelijke ontwerp volstaan in veel gevallen. De belangrijkste aanvullende maatregel om met name de omvang van de uiteindelijke effecten tot een minimum beperken is het doen van uitgebreid onderzoek langs het uiteindelijke tracé. Dit onderzoek zal zich richten op de ecologische waarden, de chemische bodemkwaliteit en de in de bodem aanwezige archeologische, cultuurhistorische en aardkundige waarden. Als de resultaten van dat aanvullend onderzoek aanleiding geven tot het nemen van compenserende maatregelen dan worden deze opgenomen als een voorwaardelijke verplichting.

5.1.4 Conclusie

Op grond van de orde van grootte, de aard, de intensiteit en complexiteit, de waarschijnlijkheid en de omkeerbaarheid van de mogelijke effecten wordt niet verwacht dat er sprake zal zijn van 'aanzienlijke' milieueffecten ten gevolge van de voorgenomen activiteit. Als er al sprake is van een zeker effect dan is het op voorhand aannemelijk dat er mogelijkheden zijn om die effecten tot een minimum te beperken dan wel te compenseren. Het milieubelang is afdoende onderzocht en wordt meegenomen in de verdere besluitvorming over het project. Het milieubelang wordt in het bestemmingsplan afdoende geborgd. Het is dan ook niet nodig om een m.e.r.-procedure te doorlopen.

5.2 Bedrijven En Milieuzonering

Milieuzonering betekent het aanbrengen van voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies (zoals wonen en recreëren) anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. De onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het zoveel mogelijk beperken of voorkomen van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven zodat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen verrichten.

5.2.1 Toetsingskader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. De toelaatbaarheid van bedrijvigheid kan globaal worden beoordeeld met behulp van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009). In de publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting.


De publicatie geeft voor vele bedrijfstakken en installaties aan:

  • welke milieuonderwerpen een rol kunnen spelen;
  • welke gemiddelde afstanden tot de woonbebouwing 'passend' zijn.


In de handreiking is een lijst opgenomen die inzichtelijk maakt welke milieuaspecten van belang zijn en in welke milieucategorie een bedrijf ingedeeld zou kunnen worden. Het instrument heeft een integrale benadering. Per bedrijf is in beeld gebracht welke richtafstand aan de orde is voor de aspecten geluid, geur, stof en externe veiligheid. De milieucategorie wordt bepaald op basis van richtafstanden. De richtafstanden zijn afhankelijk van het omgevings- en gebiedstype.


De ondergrondse 150 kV-kabelverbindingen ligt in een 'gemengd gebied'. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningenhoreca en kleine bedrijven.


Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden met een stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten betreffend perceel.

5.2.2 Resultaten

Ondergrondse 150 kV-kabelverbindingen vallen niet onder de functies die milieuhinder veroorzaken en zijn daarom niet opgenomen in de handreiking. Daarnaast zijn hoogspanningsverbindingen niet milieuhindergevoelig. Eventueel in de omgeving aanwezig zijnde milieuhinder veroorzakende bedrijven of functies vormen enerzijds geen belemmering voor de realisatie van de ondergrondse 150 kV-kabelverbinding en de ontwikkeling van deze bedrijven of functies wordt anderzijds niet belemmerd door de ondergrondse 150 kV-kabelverbinding.


In paragraaf 5.5 wordt ingegaan op het aspect externe veiligheid en in paragraaf 5.13 wordt het aspect magneetvelden behandeld.

5.2.3 Conclusie

In het kader van bedrijven en milieuzonering zijn er geen belemmeringen ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

5.3 Geluid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet het aspect geluid beoordeeld worden. Hierbij gaat het om het ruimtelijk mogelijk maken van een geluidsbron (zoals wijzigingen aan een weg, spoorweg of industrie) enerzijds, en bestemmingen die een zekere mate van hinder kunnen ondervinden (zoals woningen, scholen en ziekenhuizen) anderzijds. Ruimtelijke plannen moeten voldoen aan de wet- en regelgeving die is opgenomen in de Wet geluidhinder (Wgh), de Wet milieubeheer (Wm) en onderliggende besluiten en regelingen.

5.3.1 Toetsingskader

Wettelijk kader

Wet geluidhinder

De Wgh die per 1 januari 2007 van kracht is geworden, verplicht gemeenten lokaal geluidbeleid ten aanzien van de Hogere Waarde procedure op te stellen. De wet geeft handvatten voor het ontwikkelen, opstellen en uitvoeren van lokaal geluidbeleid.


Activiteitenbesluit

Voor functies in de zin van de Wet milieubeheer gelden voor het aspect geluid regels uit het Activiteitenbesluit. Het Activiteitenbesluit bevat standaardwaarden die van toepassing zijn op de meeste functies. Voor het toegestane langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en maximale geluidsniveau (LAmax) geldt het standaard toetsingskader uit tabel 3.17a van het Activiteitenbesluit.

5.3.2 Resultaten

Voor de aanleg van de ondergrondse 150 kV-kabelverbinding vinden de nodige werkzaamheden plaats. Deze werkzaamheden en het hierbij in te zetten materieel veroorzaken een bepaalde geluidsbelasting op de omgeving.


De effecten vanwege de geluidshinder op omwonenden treden alleen op tijdens de aanleg van het kabeltracé. Het gaat hierbij om tijdelijk geluid veroorzaakt door vrachtverkeer, graven en boren. De Wet geluidhinder bevat geen regels voor dergelijke tijdelijke situaties. De uiteindelijke ondergrondse kabels zijn volledig geluidloos en zijn daarom geen geluidgevoelige functie in de zin van de Wgh. Een akoestisch onderzoek naar de ondergrondse 150 kV-kabelverbinding is daarom niet noodzakelijk.

5.3.3 Conclusie

De realisatie van een ondergrondse 150 kV-kabelverbinding is niet geluidsgevoelig en veroorzaakt geen geluidshinder. In dat kader is geen nader akoestisch onderzoek noodzakelijk. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

5.4 Luchtkwaliteit

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. In de Wet milieubeheer (Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritieke stoffen zijn stikstofdioxide en fijnstof. Voor andere in de Wm genoemde stoffen, wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan aan de vereisten.

5.4.1 Toetsingskader

Titel 5.2 van de Wet milieubeheer geeft aan wanneer een (luchtvervuilend) project toelaatbaar is. Het bevoegde bestuursorgaan moet dan aannemelijk maken, dat het project aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden voldoet:

  • een project is opgenomen in, of past binnen, het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen;
  • een project draagt alleen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project leidt per niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.


De Wet milieubeheer (Wm) geeft grenswaarden voor de concentraties van onder andere stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Deze grenswaarden liggen voor NO2, PM10 en PM2,5 op respectievelijk een jaargemiddelde van 40, 40 en 25 microgram/m3. Om te kunnen beoordelen of de grenswaarden gesteld in de Wm worden overschreden, moeten de achtergrondconcentraties (dit zijn de reeds aanwezige concentraties zonder de ontwikkeling) en de verwachte bijdrage van het project (hoeveel komt er qua concentraties bij) worden onderzocht.

5.4.2 Resultaten

Het bestemmingsplan voorziet in een planologische regeling voor het tracé van een ondergrondse 150 kV-kabelverbinding. In het gebied liggen de huidige concentraties NO2, PM10 en PM2,5 ruim onder de wettelijke grenswaarden. Er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een substantiële toename van verkeer.


De werkzaamheden ten behoeve van de aanleg genereren tijdelijk extra verkeer. In de gebruiksfase is de ondergrondse 150 kV-kabelverbinding onbemand en vinden enkel beperkt verkeersbewegingen plaats door toezicht en onderhoud. Een ondergrondse 150 kV-kabelverbinding stoot zelf geen stoffen uit die de luchtkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Het project beïnvloedt dan ook niet in betekenende mate de luchtkwaliteit in de zin van het Besluit NIBM. Aan de wettelijke grenswaarden wordt voldaan.

Op het aspect stikstof wordt in paragraaf 5.6 'Natuur' nader ingegaan. Hieruit blijkt dat er vanuit dit aspect geen belemmeringen te verwachten zijn ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

5.4.3 Conclusie

Het plan heeft geen blijvende verkeersaantrekkende werking. Daarnaast stoot een ondergrondse 150 kV-kabelverbinding geen vervuilende stoffen uit. Daarmee draagt het plan in niet betekenende mate bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.5 Externe Veiligheid

Het transport, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen brengen risico's met zich mee door de mogelijkheid dat bij een ongeval gevaarlijke lading vrij kan komen. De discipline externe veiligheid houdt zich bezig met het beheersen van de hieraan verbonden risico's voor mensen die zich in de nabijheid van gevaarlijke stoffen bevinden.


Het Nederlandse wet- en regelgeving omtrent externe veiligheid is gericht op de bescherming van individuen die zich bevinden in beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten . Deze twee soorten (kwetsbare) objecten worden ook wel de risico-ontvangers genoemd. In het kader van het vaststellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan moet worden getoetst of het realiseren van het plan een onacceptabel externe veiligheidsrisico oplevert. Bij de toetsing moet gekeken worden naar twee soorten risico's: plaatsgebonden risico en groepsrisico.

In deze paragraaf wordt eerst het toetsingskader beschreven met de daarbij behorende definities van het plaatsgebonden- en groepsrisico. Daarna komen de risicobronnen die zich in het gebied bevinden aan de orde en is getoetst aan de geldende wet- en regelgeving.

5.5.1 Toetsingskader

Externe veiligheid betreft de beheersing van de risico's omtrent gevaarlijke stoffen. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen:

  • stationaire bronnen, zoals een fabriek of een LPG-vulpunt;
  • mobiele bronnen, zoals transport van gevaarlijke stoffen over wegen en door leidingen.


Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon, die zich gedurende een jaar onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-5 (één op 100.000) en een contour waarbinnen deze kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt. Binnen deze contour mogen in ieder geval geen kwetsbare objecten (onder andere scholen, gebouwen waar zich veel mensen bevinden en gebouwen waar zich minder zelfredzame personen kunnen bevinden) aanwezig zijn of geprojecteerd worden.


Het groepsrisico is de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Voor de contour van het groepsrisico geldt in ieder geval dat het niet wenselijk is om hier kwetsbare bestemmingen toe te staan. Het streven moet zijn om het aantal personen binnen het invloed gebied onder de oriëntatiewaarde en waar mogelijk zo laag mogelijk te houden.


Gemeentelijk beleid

In de 'Visie Externe Veiligheid: Risico's de maat genomen' (mei 2009) van de Gemeente Eindhoven is opgenomen dat nieuwe vestiging van risicovolle bedrijven niet is toegestaan en dat bij ruimtelijke ontwikkelingen in de nabijheid van risicobronnen een expliciete risicoafweging noodzakelijk is, waarbij het groepsrisico verantwoord moet worden. In de visie is een aantal kernpunten opgenomen:

  • saneren van bestaande knelpunten;
  • voorkomen van ontstaan nieuwe knelpunten;
  • scheppen van (veiligheids)ruimte voor uitbreiding of vestiging van risicovolle bedrijvigheid;
  • sturen op duurzaam gebruik industriegrond;
  • stimuleren van gedeelde verantwoordelijkheid bij risicoveroorzakers;
  • realiseren van basisniveau beheersbaarheid in gebieden met een verhoogd externe veiligheidsrisico.

5.5.2 Resultaten

Een ondergrondse 150 kV-kabelverbinding valt zelf niet onder de werkingssfeer van wet- en regelgeving ten aanzien van externe veiligheid. Het betreft geen risicovolle inrichting en er worden geen kwetsbare objecten gerealiseerd. Ook zorgt de ontwikkeling niet voor een toename van de kans op een incident bij risicobronnen (plaatsgebonden risico en groepsrisico) of op een toename van de effecten van een mogelijk incident. Een nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Overigens is bij de tracering van de 150 kV-kabelverbinding in relatie tot assets rekening gehouden met het aspect 'externe veiligheid'. Dit is nader beschreven in de tracéstudie die is opgenomen als Bijlage 1.

5.5.3 Conclusie

Gezien het feit dat het bestemmingsplan geen externe veiligheidsrisico's met zich meebrengt voor gevoelige functies in de nabijheid en het feit dat het bestemmingsplan niet voorziet in de mogelijkheid tot realisatie van nieuwe kwetsbare objecten in de nabijheid van risicovolle bronnen of transportroutes vormt het thema externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

5.6 Natuur

In de volgende paragrafen wordt ingegaan op de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het project vanuit het oogpunt van natuur. Hierbij wordt gekeken naar de locatie van het toekomstige tracé. Ter plaatse van de bestaande bovengrondse 150 kV-lijnverbinding vinden geen wijzigingen plaats die een negatief effect op het aspect natuur hebben.

5.6.1 Toetsingskader


De Wet natuurbescherming (Wnb) regelt op hoofdlijnen drie zaken:

  1. bescherming van planten- en diersoorten;
  2. bescherming van de in het kader van Europees natuurbeleid aangewezen Natura 2000-gebieden;
  3. bescherming van bos en houtopstanden.


Soortenbescherming

Ten aanzien van soortenbescherming maakt de Wnb onderscheid in drie categorieën:

  • vogels: dit zijn alle van nature in Nederland in het wild levende vogels zoals bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn;
  • Habitatrichtlijnsoorten: dit zijn soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, Bijlage I en II van het Verdrag van Bern en Bijlage II van het Verdrag van Bonn;
  • andere soorten: dit zijn soorten die genoemd zijn in Bijlage A van de Wet natuurbescherming. Het gaat hier om een aantal zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten.


Voortplantingsplaatsen en rustplaatsen (inclusief functionele leefomgeving zoals foerageergebieden of vliegroutes) van beschermde soorten uit de eerste en tweede categorie mogen niet (opzettelijk) verstoord of vernietigd worden. Daarnaast mag geen enkele beschermde soort (opzettelijk) worden gedood of verwond. Bij vogels zijn daarnaast de nesten van belang. Er zijn vijf categorieën broedvogels waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn (categorie 1-4) of waarvan de nesten beschermd zijn als er onvoldoende alternatieven zijn (categorie 5).


De categorie 'andere soorten' gaat om soorten die niet onder de Habitatrichtlijn of Vogelrichtlijn vallen. Deze soorten worden beschermd vanwege de breed in de maatschappij levende overtuiging dat deze dieren beschermd moeten worden. De overige soorten uit deze bijlage worden om ecologische redenen beschermd. Hiermee wordt door Nederland uitvoering gegeven aan het Biodiversiteitsverdrag om de staat van instandhouding van dier- en plantsoorten te garanderen. Omdat onder de categorie 'andere soorten' ook veel algemene soorten vallen, kan de provincie een lijst opstellen waarin een aantal soorten wordt vrijgesteld. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing worden aangevraagd van de verbodsbepalingen in artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming.


Gebiedsbescherming

In het kader van de geplande ontwikkeling is onderzocht of er in de omgeving van de ondergrondse 150 kV-kabelverbinding beschermde gebieden (natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland) aanwezig zijn. Ook is er onderzocht of het voornemen negatieve effecten heeft op de habitattypen en -soorten waarvoor binnen het betreffende Natura-2000 gebeid een instandhoudingsdoel is opgesteld.


Natura 2000

De Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).


Natuurnetwerk Brabant

Het Natuurnetwerk Brabant (NNB), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS), zorgt voor een aaneengesloten netwerk van natuurgebieden en natuurontwikkelingsgebieden die met elkaar verbonden worden door ecologische verbindingszones.


Houtopstanden

Het omhakken of rooien van bossen is niet zomaar toegestaan in de Wet natuurbescherming. Dit geldt ook bij het rooien of het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van bomen tot gevolg hebben. Hieronder valt ook beschadiging door vee. Onder bos wordt verstaan:

  • alleen bossen die buiten de 'bebouwde kom Boswet' liggen;
  • alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are (1.000 m2);
  • bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.

De gemeente stelt de grenzen van de 'bebouwde kom Boswet' bij besluit vast. Deze grenzen kunnen afwijken van de 'bebouwde kom Verkeerswet'. Het besluit wordt door de provincie goedgekeurd.


Gemeentelijk beleid

Groenbeleidsplan 2017

Begin 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Het Groenbeleidsplan heeft als doel het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies. Hiermee levert de toepassing van het groenbeleid een wezenlijke bijdrage aan een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving als karakteristieke kwaliteit van Eindhoven.


Het groenbeleid sluit aan op de geomorfologische structuur van de stad: de structuur van dekzandruggen en beken (Dommel en Gender) die Eindhoven hebben gevormd. Op basis van de tuinstadgedachte is bij de verdere ontwikkeling van Eindhoven sterk ingezet op het behoud van de groene ruimten tussen de voormalige dorpen. Genneper Parken (tussen Stratum en Gestel), Brainport Park (tussen Strijp en Woensel) en De Karpen (tussen Woensel en Tongelre) vormen nog altijd imposante, groene wiggen, die tot diep in de stad reiken. Het behoud van de robuuste groenstructuur, die vanuit het buitengebied, via de wiggen tot aan de bomen bij de voordeur reikt, is een belangrijk uitgangspunt van het Groenbeleidsplan. Het Groenbeleidsplan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.


In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig.


Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen (zie afbeelding 5.1).


De ondergrondse 150 kV-kabelverbinding loopt langs en door gebieden die zijn aangewezen voor 'integrale ontwikkeling groen/rood', 'multifunctioneel groen', 'stad, rood beeldbepalend' en 'natuur en landschap':

  • Integrale ontwikkeling groen/rood: dit betreft groenstructuur in het buitengebied waar mogelijkheden voor rode ontwikkeling zijn.
  • Multifunctioneel groen: dit betreft doorgaans het aan de rand van de stad gelegen uitloopgebied van de stad met uiteenlopende groene functies die het landschap intensief benutten. Hier mag niet worden gebouwd tenzij het gaat om het afbouwen van bestaande bebouwing.
  • Stad, rood beeldbepalend: dit betreft het merendeel van het stedelijk gebied. Bouwen is hier primair, waarbij groen een ondersteunende rol vervult.
  • Natuur en landschap: dit betreft het Natuur Netwerk Brabant (NNB), natuur en bosbestemming, (gemeente) en stedelijke ecologische verbindingszones (sevz). Hier mag niet worden gebouwd.

verplicht

Afbeelding 5.1 Uitsnede ruimtelijke strategieënkaart met globale aanduiding plangebied toekomstig tracé (rode lijn)


Regeling Groencompensatiefonds

Op 13 maart 2018 is de 'Regeling Groencompensatiefonds' vastgesteld door de gemeente Eindhoven. Bij deze regeling hoort de 'Beleidsregel Groencompensatie'. Deze beleidsregel is bedoeld als afwegingskader bij aanvragen voor (ruimtelijke) ontwikkelingen die kunnen leiden tot aantasting van groen. Bij aantasting en verlies van groen is compensatie vereist, de beleidsregel geeft hiervoor de richtlijnen. Als leidend principe geldt:

  1. compenseren van het groen binnen het plangebied;
  2. compenseren van het groen op een alternatieve locatie;
  3. financiële compensatie (in een groencompensatiefonds).

Deels fysieke compensatie, deels financiële compensatie is ook mogelijk.


Verordening Bomen 2015

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen 2015. Deze is op 7 april 2015 door de gemeenteraad vastgesteld en op 24 augustus 2016 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) de 'nadere regels Bomen' zijn van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Wnb.


De Wnb is van toepassing op:

  • bossen die buiten de 'bebouwde kom Boswet' liggen;
  • alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are;
  • bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.


Voor bomen geldt dus of de Wnb of de Verordening Bomen 2015. De ondergrondse 150 kV-kabelverbinding ligt buiten de door de gemeenteraad in het kader van de voormalige Boswet vastgestelde bebouwde kom grens, waardoor de Wnb van toepassing is.

5.6.2 Resultaten

In november 2019 is een natuuronderzoek uitgevoerd naar gebiedsbescherming en soortenbescherming. Tevens is een oplegnotitie opgesteld waarin wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, gespecificeerd naar de open ontgravingen die (mogelijk) effect hebben op beschermde gebieden (Natura 2000, Natuurnetwerk Brabant (NNB) en houtopstanden (Wet natuurbescherming).


De natuurtoets en oplegnotitie zijn samengevoegd en als Bijlage 3 bij de toelichting opgenomen. Deze oplegnotitie is gebaseerd op de uitkomsten van het veldonderzoek. Het veldonderzoek is nog niet gereed, maar wordt voor vaststelling van het bestemmingsplan afgerond. De belangrijkste resultaten zijn in deze paragraaf samengevat.


Soortenbescherming

Uit recente verspreidingsinformatie blijkt dat in of nabij de ondergrondse 150 kV-kabelverbinding in het verleden diverse beschermde soorten zijn waargenomen (binnen een straal van 50 meter). Op basis van de verspreidingsgegevens van een soort, in combinatie met kennis van de terreingeschiktheid voor deze soorten, is nagegaan of het tracé een functie vervult voor (onder andere) deze soorten en of effecten aan de orde zijn. De volgende beschermde diersoorten zijn aanwezig of worden mogelijk verwacht aanwezig te zijn:

Beschermde soort
Vogels met een jaarrond beschermd nest Het gaat om de soorten buizerd, huismus, ransuil, roek, sperwer, steenuil, havik, kerkuil en slechtvalk. De aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten van deze vogels kan niet worden uitgesloten.
Algemene broedvogels Er zijn verschillende biotopen en landschapselementen waar algemene broedvogels kunnen nestelen.
Vleermuizen Effecten op boombewonende vleermuizen, foerageergebieden en vliegroutes kunnen niet worden uitgesloten.
Overige zoogdieren De soorten boommarter, bunzing, hermelijn, steenmarter, wezel en eekhoorn zijn waarschijnlijk aanwezig. Het tracé voldoet aan de biotoopeisen van deze overige zoogdieren en deze zijn in de directe omgeving waargenomen.
Amfibieën Aanwezigheid van de soorten alpenwatersalamander, vinpootsalamander en poelkikker kan niet worden uitgesloten.
Reptielen De soort levendbarende hagedis is mogelijk aanwezig.
Insecten Vlinders en libellen zijn mogelijk aanwezig.
Flora en overige soortgroepen Flora en overige soortgroepen zijn mogelijk aanwezig

Tabel 5.2 Beschermde soorten


Gezien het feit dat er geen negatieve effecten op soorten verwacht worden ter plaatse van de aanleg van gestuurde boringen, is een onderscheid gemaakt in de locaties van gestuurde boringen en open ontgravingen. Veldbezoek (afronding vindt plaats in augustus 2020) heeft uitgewezen welke beschermde soorten flora en fauna daadwerkelijk aanwezig zijn en of deze mogelijk negatieve effecten ondervinden door de werkzaamheden (zie hoofdstukken 8 en 10 van Bijlage 4 bij de toelichting). In de oplegnotitie (in Bijlage 3 bij de toelichting) is ingegaan op de locaties waar veel bomen gekapt moeten worden. Daar zijn geen vaste verblijfsplaatsen aangetroffen. Door de strategische inzet van gestuurde boringen worden deze effecten tot een minimum teruggebracht.


Voor beschermde soorten geldt altijd de algemene zorgplicht. Door het uitvoeren van een aantal zorgplicht gerelateerde maatregelen, wordt aan deze zorgplicht voldaan en kan de gunstige staat van instandhouding worden gegarandeerd. Hierbij kan gedacht worden aan het rekening houden met de kwetsbare seizoenen van deze soorten en de manier van werken (zoals het aanhouden van vaste rijroutes en het zorgen voor vluchtmogelijkheden voor de soorten).


De Natuurtoets (Bijlage 4) onderbouwt dat er geen effecten op beschermde soorten zijn te verwachten in het gedeelte van het project dat binnen gemeente Eindhoven ligt. Voorafgaand aan de aanleg van het tracé wordt een werkprotocol door een ter zake kundige ecoloog opgesteld. Het werkprotocol voorziet in mitigerende en eventuele compenserende maatregelen die voortkomen uit de algemene zorgplicht uit de Wnb alsook op het beperken van effecten op beschermde soorten om een eventueel benodigde ontheffing te verkrijgen.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebied

Ter plaatse van het tracé van de ondergrondse 150 kV-kabelverbinding zijn geen Natura 2000-gebieden aanwezig. Binnen de invloedsfeer van het tracé komen wel Natura 2000-gebieden voor (zie afbeelding 5.2). De navolgende kaart geeft de ligging van de Natura 2000-gebieden ten opzichte van het tracé weer:

  1. Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen (afstand t.o.v. het tracé is circa 3 km);
  2. Kampina en Oisterwijkse Vennen (afstand t.o.v. het tracé is circa 100 meter);
  3. Regte Heide en Riels Laag (afstand t.o.v. het tracé is circa 8,5 km);
  4. Kempenland West (afstand t.o.v. het tracé is circa 2,5 km);
  5. Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux (afstand t.o.v. het tracé is circa 7,1 km).

verplicht

Afbeelding 5.2 Ligging Natura 2000-gebieden (geel) in de nabijheid van de ondergrondse 150 kV-kabelverbinding (oranje lijn)


Bij de aanleg van de ondergrondse 150 kV-kabelverbinding wordt een onderscheid gemaakt tussen de aanleg via gestuurde boringen en open ontgravingen. Ter plaatse van gestuurde boringen worden geen negatieve effecten op natuurgebieden verwacht. Specifiek is daarom gekeken naar de locaties van de open ontgravingen in de nabijheid van Natura 2000-gebieden. De locaties van de open ontgravingen liggen nergens op zodanig korte afstand dat sprake kan zijn van negatieve effecten op een Natura 2000-gebied. De locatie waar het tracé het dichtst bij een Natura 2000-gebied (Kampina & Oisterwijkse Vennen) is gelegen, betreft een locatie waar de open ontgraving (ter hoogte van de Eindhovenseweg) en het Natura 2000-gebied van elkaar worden gescheiden door de Rijksweg A58. Deze weg vormt een zodanige bron van verstoring dat effecten tijdens de aanlegfase van de open ontgraving niet leiden tot en wezenlijke aanvullende mate van verstoring.


In het kader van de m.e.r.-beoordeling zijn AERIUS-berekeningen (projectnummer RaRftovcL1QU, versie definitief, d.d. 20-02-2020) uitgevoerd om een inschatting te maken van het effect van stikstof op deze omliggende natuurgebieden. Deze berekeningen zijn als bijlage opgenomen bij de m.e.r.-beoordeling. Daarnaast is op 12 mei 2020 door Arcadis een voortoets uitgevoerd (referentienummer: D10007153:19). Dit onderzoek is als Bijlage 5 opgenomen bij de toelichting van dit bestemmingsplan. Het aanleggen van de ondergrondse 150 kV-kabelverbinding tussen Tilburg Noord en Best leidt tot een zeer geringe en eenmalige stikstofdepositie ter plaatse van een aantal habitattypen en enkele leefgebieden in de Natura 2000- gebieden Kampina & Oisterwijkse Vennen en Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen. Uit de ecologische analyse komt naar voren dat significant negatieve effecten als gevolg van de tijdelijke en lage deposities met zekerheid zijn uitgesloten.


In beide Natura 2000-gebieden zijn significant negatieve effecten uitgesloten op de natuurlijke kenmerken en de gestelde instandhoudingsdoelstellingen komen niet in het geding. Deze conclusie geldt ondanks dat de habitattypen gevoelig zijn voor stikstofdepositie en er sprake is van een overbelaste situatie. De hoogste depositie treedt op in het Kampina & Oisterwijkse Vennen en bedraagt 0,06 mol N/ha/jaar gedurende de aanlegfase (die één jaar duurt). Op andere Natura 2000-gebieden is de depositie lager. De bijdrage van het project heeft, gezien de tijdelijke aard en verwaarloosbare omvang, met zekerheid geen invloed op de huidige situatie of de mogelijkheden om een verbetering van de instandhouding te bereiken. Daarnaast is de tijdelijke en minimale hoeveelheid stikstof van maximaal 0,06 mol/ha/jaar veel kleiner dan de jaarlijkse fluctuatie die varieert tussen de 700 en 4.000 mol N/ha/jaar. Uit de voortoets blijkt dat als gevolg van de voorgenomen wijziging op voorhand kan worden uitgesloten dat significante gevolgen optreden op de betrokken Natura 2000-gebieden. Hiermee wordt voldaan aan de Wnb en dit betekent dat er geen passende beoordeling nodig is.


In de PAS uitspraak van 29 mei 2019 zegt de Raad van State dat een plan dat extra depositie veroorzaakt in een reeds overbelaste situatie een plan is dat passend beoordeeld moet worden. Tegelijkertijd zijn er enkele recente uitspraken van de Raad van State (4 maart 2020 - ECLI:NL:RVS:2020:684, 11 maart 2020 - ECLI:NL:RVS:2020:741, en 22 april 2020 - ECLI:NL:RVS:2020:1110) waaruit volgt dat een voortoets voor bestemmingsplannen ook bij stikstofeffecten kan worden ingezet en dat overschrijding van de kritische depositiewaarde niet automatisch betekent dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. De door TenneT gehanteerde aanpak is in lijn met deze jurisprudentie.


De provincie Noord-Brabant heeft aangegeven dat volgens haar beleid alle projecten met een depositie van meer dan 0,00 mol stikstof/ha/jaar vergunningplichtig zijn. Gezien de depositie van 0,06 mol/ha/jaar is het project Tilburg Noord-Best vergunningplichting. Omdat de depositie slechts tijdelijk van aard is en uit de voortoets is gebleken dat significant negatieve effecten op voorhand uit te sluiten zijn, heeft de provincie aangegeven er vertrouwen in te hebben de nog aan te vragen Wnb-vergunning te kunnen verlenen.


NNB-gebied

Indien het tracé is gelegen binnen de grens van het NNB, of binnen een afstand van circa 100 meter van het NNB, dan is mogelijk sprake van effecten op het NNB als gevolg van ruimtebeslag en/of verstoring. De ondergrondse 150 kV-kabelverbinding tussen Tilburg Noord en Best ligt op een aantal locaties binnen deze invloedssfeer. Het uitgangspunt is dat een gestuurde boring geen effect heeft op de vegetatie erboven. Ter plaatse van de gestuurde boringen vinden dus geen negatieve effecten op de NNB-gebieden plaats. Bij de boringen onder de beekdalen van de Reusel, Beerze en Rosep wordt een dusdanige diepte aangehouden dat effecten op de waterhuishouding en biodiversiteit met zekerheid uitgesloten zijn. Op basis van de veldonderzoeken worden geen significante externe effecten op NNB-natuurbeheertypen voorzien. Mogelijk zijn er op een aantal locaties wel mitigerende maatregelen nodig, zoals met betrekking tot de uitvoeringsperiode of het vooraf zorgvuldig verwijderen van vegetatie, en na afloop herstellen van de vegetatie, op de plekken van de lasputten en open ontgravingen.


De locatie van de open ontgraving ter plaatse van de Oude Bestse Ploegstraat ten noorden van knooppunt Bata-dorp ligt binnen NNB-gebied. Bij de open ontgraving vindt een tijdelijk ruimtebeslag plaats binnen het NNB. Dat betekent dat de bestaande natuur wordt vernietigd om de open ontgraving mogelijk te maken. Na afronding van de werkzaamheden wordt de locatie bovengronds weer afgewerkt om weer als 'natuur' te worden ingericht. Deze nieuwe natuur heeft een zekere ontwikkelingstijd nodig om dezelfde waarden als vóór de ontgraving terug te krijgen. Het effect op het NNB is tijdelijk en kan worden beperkt door de werkzaamheden uit te voeren buiten de kwetsbare perioden van de aanwezige flora. Het NNB-gebied bij Batadorp is natuurbeheertype en ambitietype N07.01 Droge Heide. De oppervlakte van de open ontgraving door het NNB-gebied bedraagt circa 4500 m2. Bij de aanleg van de kabels zal door TenneT direct de beplanting conform natuurbeheertype gerealiseerd worden. Er wordt vanuit gegaan dat de aanwezigheid van ondergrondse kabels geen effect op de beplanting heeft. Aanbevolen wordt om het werkterrein in een gunstige periode voorafgaand aan de open ontgraving biotoopvrij te maken, of in geval van werken aan het begin van het broedseizoen, te voorkómen dat vogels in het werkterrein gaan broeden.


Houtopstanden

Binnen de gemeentegrenzen van dit bestemmingsplan worden geen open ontgravingen gerealiseerd ter plaatse van beschermde houtopstanden. Door te werken met een sleufloze techniek zoals een gestuurde boring of persing wordt voorkomen dat de houtopstanden worden aangetast.

5.6.3 Conclusie

Uit de voortoets blijkt dat als gevolg van de voorgenomen wijziging op voorhand kan worden uitgesloten dat significante gevolgen optreden op de betrokken Natura 2000-gebieden. Alleen bij NNB-gebied Batadorp is een tijdelijk effect. Ecologisch waardevolle bomen zijn niet aanwezig ter plaatse van beschermde houtopstanden. Daarmee is de realisatie van het voorgenomen plan op het aspect van bescherming van natuurwaarden uitvoerbaar en vergunbaar. Vanuit de Wet natuurbescherming zijn er mogelijk nog wel wat aandachtspunten in het kader van beschermde soorten. In de rapportages van het veldonderzoek wordt hierop ingegaan (Bijlage 4). In het kader van de algemene zorgplicht wordt op gevoelige locaties, voor de daar aanwezige beschermde soorten, voorafgaand aan werkzaamheden die uitgevoerd worden in kwetsbare perioden een controle uitgevoerd door een ter zake deskundige ecoloog (bijvoorbeeld op aanwezigheid van broedende vogels). Verder dienen afspraken te worden gemaakt met de beheerder over het aanbrengen van nieuwe vegetatie na afronding van de werkzaamheden. Het aspect natuur vormt daarom geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de in dit bestemmingsplan voorgenomen ontwikkelingen.

5.7 Water

5.7.1 Toetsingskader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen over de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Hieronder staat een overzicht van de voor het plangebied relevante wet- en regelgeving. Ook het beleid van het waterschap wordt behandeld.


Europees beleid

Kaderrichtlijn Water

Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn water (KRW) in werking getreden. De KRW gaat uit van een stroomgebiedsbenadering waarbij voor Nederland de stroomgebieden van de Rijn, Maas, Schelde en Eems van belang zijn. Het doel van de KRW is dat al het water in de Europese Unie in 2015 in 'goede chemische toestand' en een 'goede ecologische toestand' moet verkeren. De KRW is in 2005 geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving en al vanaf 2000 in Europa van kracht. Van belang is dat bij initiatieven tenminste voldaan wordt aan de stand-still principe. Dit houdt in dat een ingreep (uitvoering van het ruimtelijk plan) de toestand van het watersysteem niet mag verslechteren, tenzij beargumenteerd kan worden dat dit wegens 'een hoger doel' niet anders kan.


Wettelijk kader

Waterwet

Op 29 januari 2009 is de Waterwet vastgesteld. Deze wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning, die met een wettelijk vastgesteld aanvraagformulier kan worden aangevraagd.


Nationaal Waterplan

Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050.


Er wordt ingezet op het robuust en toekomstgericht inrichten van het Nederlandse watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Er wordt gestreefd naar een integrale benadering waarin wateropgaven zoveel mogelijk in samenhang met andere thema's worden ontwikkeld. Het Nationaal Waterplan gaat uit van een sterke relatie tussen ruimtelijke ontwikkeling en ruimtelijke adaptatie. Water staat nooit los van de omgeving. Het raakt aan andere belangen. Er wordt gestreefd naar integrale combinaties, waarbij ruimtelijke inrichting een belangrijke rol speelt bij het oplossen van wateropgaven. Hiervoor wordt de strategie inpassing, rivierverruiming, meekoppelen, integrale uitwerking en slimme combinaties toegepast. Het kader van de watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).


Provinciaal beleid

Interim Omgevingsverordening (1 maart 2020)

In de interim Omgevingsverordening Noord-Brabant zijn regels opgenomen over werkzaamheden in en bij waterwinningsgebieden en attentiezones waterhuishouding. Daarnaast zijn reserveringen opgenomen voor waterberging. Doel van de attentiezone is om ontwikkelingen die een negatieve invloed hebben op de binnen de attentiezone gelegen natte natuurparels tegen te gaan. Stromingen in het grondwatersysteem kunnen veranderen door verandering van bodemopbouw of het doorboren van lagen (bij grondverzet of diepploegen).


Voor activiteiten die een negatief effect op de (grond)waterstand in een natte natuurparel kunnen hebben, is een vergunning nodig. Bij het toelaten van functies die een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding, geldt dat overleg met het waterschap nodig is.


Beleid Waterschap De Dommel

Waterbeheersplan 2016 - 2021

Op 1 januari 2015 is het Waterbeheerplan 2016 - 2021 'Waardevol Water' vastgesteld door het Waterschap De Dommel. Het plan beschrijft de doelstellingen voor een periode van vijf jaar en hoe deze gerealiseerd moeten worden. In het plan zijn vier uitgangspunten opgenomen om richting te geven aan plannen en oplossingen:

  • de beekdalbenadering: het bebouwd gebied en het buitengebied verschillen, maar maken wel deel uit van hetzelfde beekdal. Dit gebied wordt als één geheel gezien met als doel om integraal te werken;
  • de gebruiker centraal: de omgeving wordt op verschillende manieren gebruikt. De gebruiker wordt centraal gesteld en uitgenodigd om samen te werken;
  • samen sterker: het waterschap wil inspireren en ruimte geven. Dit wordt gedaan door flexibel te zijn en samen te werken met derden;
  • gezonde toekomst: voldoende, veilig en schoon water voor de toekomst. Duurzaamheid staat centraal. Het sluiten van kringlopen en bewustwording van gebruikt staat centraal.


Keur Waterschap De Dommel 2015

De Keur is een verordening met regels die het waterschap hanteert bij de bescherming van waterkeringen, watergangen (sloten, beken en rivieren) en bijbehorende kunstwerken (gemalen, stuwen). De voorschriften in de Keur geven aan wat wel en niet mag en welke plichten er zijn. Denk aan activiteiten zoals het lozen in oppervlaktewater, het onttrekken van grondwater, het dempen van een sloot, of het plaatsen van een duiker of brug.


Legger Waterschap De Dommel

Het waterschap heeft op basis van de Waterwet en de Waterschapswet voor het gehele gebied leggers voor oppervlaktewaterlichamen, bergingsgebieden en keringen vastgesteld. De legger is een verzameling van tekeningen en documenten waarop het hele beheergebied van het waterschap staat. Daarbij horen alle stuwen, gemalen, duikers, waterkeringen (zoals een dijk), waterbergingsgebieden en waterlopen. De legger wordt gebruikt als wettelijk middel om het gebied te beheren en te onderhouden. De legger bevat specifieke informatie over:

  • de ligging, afmetingen en vorm van de watergangen, waterkeringen en waterbergingsgebieden;
  • hydrologisch gevoelige gebieden;
  • de beschermingszones langs waterlopen en waterkeringen;
  • wie verplicht is het onderhoud uit te voeren voor oppervlaktewateren, waterkeringen en kunstwerken.


Gemeentelijk beleid

Gemeentelijk Rioleringsplan 2019 - 2022

Op 3 november 2019 is het Gemeentelijk Rioleringsplan 2019 - 2022 vastgesteld door de gemeenteraad van Eindhoven. Het plan geeft invulling aan de zorgplichten rondom afval-, hemel- en grondwater en aan de wijze waarop we inspelen op het veranderende klimaat. Een belangrijk speerpunt van het plan is aanpassing aan het veranderende klimaat. In dit GRP is de strategie voor klimaatadaptatie via een aantal sporen verder uitgewerkt. Daarnaast wordt er gestreefd naar een doelmatige inzameling en afvoer van afvalwater en hemelwater na tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

5.7.2 Resultaten

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een Watertoets uitgevoerd. De resultaten van de Watertoets zijn beschreven in de onderstaande paragrafen.


Grondwater

Het tracé kent over het lengteprofiel een maaiveldhoogte tussen NAP +22,0 m en NAP +10,0 m. Binnen dit lengteprofiel zijn verschillende grondwaterstanden vastgesteld, uitgedrukt in Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG) en Gemiddelde Laagste Grondwaterstand (GLG). Hiervoor is het tracé verdeeld in zes delen en zijn de waarden uitgedrukt ten opzichte van NAP. In tabel 5.3 is het lengteprofiel van het tracé weergegeven met de GHG en GHC per deel.

Gebied Tilburg Vinkenberg Spoordonk Oirschot Best Eindhoven
GHG +17,2 m NAP +16,0 m NAP +12,3 m NAP +10,25 m NAP +11,10 m NAP +11,25 m NAP
GLG +15,2 m NAP +14,0 m NAP +11,2 m NAP +9,4 m NAP +9,75 m NAP +9,0 m NAP

Tabel 5.3 Overzicht GHG en GLG over het volledige tracé


In de ondergrond zijn enkele slecht doorlatende lagen aanwezig. Ondanks de aanwezigheid van deze slecht doorlatende lagen, verschillende de grondwaterstanden boven en onder deze lagen niet veel van elkaar. Over het algemeen wordt, ter plaatse van de open ontgravingen, langs het hele tracé een GLG verwacht die lager is dan de kabeldiepte. Dit behoeft extra aandacht bij het kabelontwerp, maar zorgt niet voor belemmeringen. In de slecht doorlatende lagen vinden in principe geen open ontgravingen plaatst. De gestuurde boringen worden niet beïnvloed door grondwaterstanden. Wel kan het zo zijn dat, wanneer de gestuurde boring door een slecht doorlatende laag wordt gerealiseerd, er grondwater-/kwelstromen ontstaan. Door tijdens het boorproces additieve maatregelen te treffen, zoals drillgrout en dolomit et cetera kunnen deze verschijnselen verholpen worden.


Bij het aanleggen van een ondergrondse kabelverbinding in een open ontgraving en bij de lasputten voor de boringen kan het overigens noodzakelijk zijn om de grondwaterstand tijdelijk te verlagen. Dit kan een tijdelijk effect hebben op de waterhuishouding in de directe omgeving. Als de ondergrondse 150 kV-kabelverbinding eenmaal is aangelegd en de waterhuishouding de kans heeft gehad zich te herstellen, zal er geen sprake zijn van een structureel effect. Op afbeelding 5.3 zijn de waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, boringsvrije zones en attentiezones voor waterhuishouding weergegeven.

Binnen de gemeentegrenzen van onderhavig bestemmingsplan bevinden zich geen waterwingebieden of beschermingsgebieden die door het tracé worden doorkruist. Wel bevindt er zich een aantal attentiezones voor waterhuishouding. Doel van de attentiezones is om ontwikkelingen die een negatieve invloed hebben op de binnen de attentiezone gelegen natte natuurparels tegen te gaan. Voor activiteiten die een negatief effect op de (grond)waterstand in een natte natuurparel kunnen hebben (zoals het verzetten van grond van meer dan 100 m3 of op een diepte van meer dan 60 centimeter beneden maaiveld), is een vergunning nodig. Bij het toelaten van functies die een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding, geldt dat overleg met het waterschap nodig is. In het kader van onderhavige ontwikkeling in het plangebied is overlegd gevoerd met Waterschap de Dommel en de benodigde vergunning worden aangevraagd.

verplicht

Afbeelding 5.3 Ligging attentiezones waterhuishouding, waterwingebieden en boringsvrije zones of
grondwaterbeschermingsgebieden met globale aanduiding toekomstige tracé (rode lijn)



Waterberging

Het waterschap heeft in de Keur Waterschap De Dommel 2015 regels opgesteld met betrekking tot waterberging. Als de toename van het verhard oppervlak 2.000 m2 of kleiner is, zijn geen aanvullende maatregelen nodig. De aanleg van een ondergrondse 150 kV-kabelverbinding, middels zowel een open ontgraving als een boring, leidt niet tot (of slechts zeer beperkt ter plaatse van bijvoorbeeld lasputten) een toename van verhard oppervlak. Ook de tijdelijke werkterreinen, die worden aangelegd rondom de opstijgpunten voor de boringen, worden niet voorzien van een permanente verharding. De toename aan verhard oppervlak blijft daarmee onder de 2.000 m2 en het is niet noodzakelijk om aanvullende maatregelen te treffen.


Op de legger Waterberging van Waterschap De Dommel zijn waterbergingsgebieden en natuurlijke overstromingsgebieden aangewezen (zie afbeelding 5.4). Laatstgenoemde gebieden zijn gebieden die van oudsher al regelmatig overstromen. De aanleg van een ondergrondse 150 kV-kabelverbinding gaat niet ten koste van het waterbergend vermogen in het gebied. Het is daarom niet noodzakelijk om aanvullende maatregelen te treffen voor de ondergrondse 150 kV-kabelverbinding die door deze gebieden loopt.

verplicht

Afbeelding 5.4 Legger Waterberging met globale aanduiding toekomstig tracé (rode lijn)


Waterveiligheid en waterkeringen

Waterschap De Dommel heeft beleid met betrekking tot de dimensionering en veiligheidszones van kruisingen met watergangen en waterwerken (waterkeringen). Dit beleid stelt de randvoorwaarden waarmee kruisingen worden ontworpen en waarop de vergunningaanvragen voor aanleg door het waterschap worden getoetst.


Watergangen

Het tracé doorkruist een groot aantal watergangen die van belang zijn voor de waterhuishouding in en om het plangebied. Het betreft zowel B-watergangen (van lokaal belang) als A-watergangen (van regionaal belang) in beheer bij het waterschap. Alleen het doorkruisen van de A-watergang brengt bepaalde verplichtingen met zich mee waaronder de diepte van kruisen en de aanlegmethode. Voor de aanleg van de ondergrondse 150 kV-kabelverbinding worden geen watergangen gedempt. Waar bestaande watergangen worden gekruist, worden voorzieningen getroffen zodat het water na de aanlegfase ongestoord kan stromen. Bovendien wordt rekening gehouden met de eisen die het waterschap stelt ten aanzien van het kruisen van een watergang met een boring of een open ontgraving, zodat het bestaande watersysteem geen hinder ondervindt van de aanleg van de ondergrondse 150 kV-kabelverbinding.


Waterkeringen

Het tracé loopt ten oosten van Oisterwijk vlak langs een waterkering. Bij de keuze voor het tracé van de hoogspanningsverbinding is hiermee rekening gehouden door de hoogspanningsverbinding iets ten zuiden hiervan te leggen. Hierdoor vindt er geen doorkruising van de waterkering plaats en hoeft er geen watervergunning te worden aangevraagd. Daarnaast doorkruist het tracé een regionale waterkering die in beheer is bij het Rijk; het Wilhelminakanaal. Hiermee is rekening gehouden door op deze locatie gebruik te maken van een gestuurde boring. Dit is vastgelegd in de regels bij dit bestemmingsplan. De overige waterkeringen liggen niet in de buurt van het tracé (zie afbeelding 5.5).


verplicht

Afbeelding 5.5 Legger Waterkeringen met globale aanduiding toekomstig tracé (rode lijn)


TenneT conformeert zich aan het convenant 'Kabels en leidingen in waterkeringen'. Daarom realiseert TenneT geen assets in of nabij een waterkerings- of een vrijwaringszone (bijvoorbeeld een dijk), tenzij gemotiveerd aangetoond wordt dat realisatie elders minder wenselijk of maatschappelijk onverantwoord is en realisatie in dit gebied ook uitvoerbaar kan worden gemaakt. In dit geval is in zorgvuldig overleg voor het toekomstige tracé gekozen. Uitgangspunt is dat de stabiliteit van waterkeringen niet in gevaar wordt gebracht en waar op basis van de Keur een watervergunning nodig is, is deze aangevraagd.


Uit overleg met het waterschap blijkt dat voor het kruisen van watergangen algemene regels gelden en dat voor watergangen met een profiel van vrije ruimte een vergunning moet worden aangevraagd. Dit levert volgens het waterschap geen problemen op, omdat het haakse kruisingen zijn.


Tot slot, worden de waterhuishouding en biodiversiteit meegenomen in de uitwerking van een gedetailleerd ontwerp voor de uitvoering. Bij de beekdalen van de Reusel, Beerze en Rosep wordt gebruik gemaakt van gestuurde boringen. Hierbij wordt een dusdanige diepte aangehouden dat effecten op de waterhuishouding en biodiversiteit uitgesloten zijn.

5.7.3 Conclusies


De effecten op de grondwaterstanden zijn tijdelijk van aard (de grondwaterstanden herstellen zich) en daarmee worden geen structurele negatieve gevolgen verwacht. Wanneer het kruisen van waterwegen structurele negatieve effecten zou kunnen veroorzaken, wordt dit voorkomen door een gestuurde boring toe te passen. Negatieve effecten worden op die manier voorkomen. Daarnaast heeft overleg tussen TenneT en Waterschap de Dommel plaatsgevonden en worden de benodigde vergunningen tijdig aangevraagd. Voor het thema water is geen sprake van aanzienlijke, structurele en niet te voorkomen nadelige gevolgen voor het milieu en de waterhuishouding.

5.8 Bodem

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Met andere woorden: is de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem geschikt voor de beoogde bestemming(en)/ functie(s)? Is er bodemverontreiniging die de functiedoelen kan frustreren, levert dit gezondheidsrisico's, ecologische risico's of verspreidingsrisico's op en kan er tijdig iets aan gedaan worden? Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.

5.8.1 Toetsingskader

Wettelijk kader

Wet bodembescherming

In de Wet bodembescherming (Wbb) zijn in het belang van de bescherming van de bodem regels opgesteld. In de wet is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen moeten bij voorkeur op schone grond worden gerealiseerd.


De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken, zoals stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingssituaties op basis van een bodemonderzoek. In beginsel dient een bestemmingsplan minimaal vergezeld te worden van een verkennend bodemonderzoek, conform de NEN 5740, dat niet ouder is dan vijf jaar.

5.8.2 Resultaten

In oktober 2019 is door Antea Group een bureaustudie milieu (projectnummer 0437981.100, definitieve revisie 2.1, d.d. 12 maart 2020) uitgevoerd in het kader van de voorgenomen ontwikkeling. Dit onderzoek is als Bijlage 6 bij de toelichting opgenomen.


Bodemkwaliteit

Om inzicht te krijgen in bodemverontreiniging is het bodemloket geraadpleegd. Op basis van de verzamelde informatie is beoordeeld waar zich verdachte locaties bevinden ten aanzien van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en wat de aard daarvan is. De verzamelde informatie geeft aanwijzingen voor de aanwezigheid van (voormalige) bodembedreigende activiteiten binnen het onderzoeksgebied. Tevens bestaat de mogelijkheid dat activiteiten op direct aangrenzende percelen de bodemkwaliteit van het onderzoeksterrein negatief hebben beïnvloed.


Voormalige stortplaatsen

Langs de ondergrondse 150 kV-kabelverbinding bevinden zich een aantal stortplaatsen. Deze stortplaatsen zijn potentieel ernstig en urgent verontreinigd. Opgemerkt moet worden dat er gebruiksbeperkingen en eventuele aanvullende regels gelden voor werken op of in voormalige stortplaatsen vanuit de provincie Noord-Brabant. Op afbeelding 5.6 is een overzichtskaart met voormalige stortplaatsen weergegeven. Omdat de stortplaatsen op voldoende afstand van het tracé liggen, is aanvullend veldonderzoek bij de aanleg van de kabelverbinding niet noodzakelijk.

verplicht

Afbeelding 5.6 Overzichtskaart voormalige stortplaatsen rondom het toekomstige tracé


Bovengrond

Ter plaatse van de ondergrondse 150 kV-kabelverbinding bestaat de bodemopbouw van de bovengrond overwegend uit leek-woudeerdgronden, veldpodzolgronden, enkeerdgronden, gooreerdgronden en beekeerdgronden.


Diepe ondergrond

De maaiveldhoogte van het tracé ligt volgens het Actueel Hoogtebestand van Nederland (AHN) tussen NAP +22,0 m en NAP +10,0 m. De ondergrond van het tracé bestaat vanaf het maaiveld tot op grote diepte uit zand met zeer plaatselijk enkele kleiige afzettingen. Zeer plaatselijk wordt aan het maaiveld een kleiige laag/afzetting gevonden. Dit betreffen kleiige, lemige of venige afzettingen van lokale beekjes.

5.8.3 Conclusie

Ter plaatse van de in- en uittredepunten van de gestuurde boringen en ter plaatse van de open ontgravingen wordt voor de start van de aanleg van het tracé aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. Afhankelijk van de resultaten worden in overleg met bevoegd gezag maatregelen genomen conform wet- en regelgeving. Dit staat de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkelingen op grond van dit bestemmingsplan niet in de weg.

5.9 Archeologie

Voorafgaand aan het vaststellen van het bestemmingsplan dient inzicht te zijn verkregen in bekende en te verwachten archeologische waarden in het plangebied en omgeving, en wat de aard en omvang van de voorgenomen werkzaamheden zijn en of deze een bedreiging vormen voor het bodemarchief (zie paragraaf 2.2. voor een toelichting op het uitvoeren van een open ontgraving of gestuurde boring). Wanneer blijkt dat er een bedreiging is, moet hiermee rekening worden gehouden bij de grondwerkzaamheden.


In de onderstaande paragrafen wordt nader ingegaan op de gevolgen voor de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied vanuit het thema archeologie.

5.9.1 Toetsingskader

De bescherming van archeologisch en cultureel erfgoed in Nederland is vastgelegd in de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden. De Erfgoedwet is in de plaats gekomen van zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1988. Onderdelen van de Monumentenwet, die van toepassing waren op de fysieke leefomgeving gaan naar de Omgevingswet, die naar verwachting in 2021 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is daartoe in de Erfgoedwet voor de periode 2016-2021 een overgangsregeling opgenomen.


De Erfgoedwet regelt onder andere de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast. Archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd als sprake is van een hoge trefkans of als het plangebied niet is gekarteerd. De bescherming van (mogelijk) archeologisch waardevolle gebieden wordt in bestemmingsplannen geregeld door het opnemen van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.

5.9.2 Resultaten

Bij de aanleg van de ondergrondse 150 kV-kabelverbinding wordt gebruik gemaakt van open ontgravingen en gestuurde boringen. Bij de open ontgravingen wordt de bodemopbouw verstoord tot een diepte van ongeveer 2,0 m -mv. De diepte waarop kabels komen die door gestuurde boringen worden aangelegd varieert sterk, maar de verstoring die hierdoor veroorzaakt wordt, is minimaal. Het in- en uittredepunt van een boring zorgt wel voor verstoring.


De ondergrondse 150 kV-kabelverbinding ligt ten noorden van het knooppunt Batadorp. Dit is een klein stukje van het totale tracé. Ter plaatse van het tracé geldt op grond van de vigerende bestemmingsplannen geen archeologische dubbelbestemming, wat betekent dat het gebied niet onderzoeksplichtig is. De gemeente Eindhoven heeft haar eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit staat in het Beleidsplan Archeologie 2008-2012 dat door de gemeenteraad in september 2008 is vastgesteld. Basis voor het beleid is de archeologische waardenkaart van de gemeente waarop aangegeven is waar archeologische resten in de bodem aanwezig zijn of verwacht worden. De archeologische waardenkaart maakt deel uit van de cultuurhistorische waardenkaart (door de raad vastgesteld op 18 maart 2008). Volgens de archeologische waardenkaart (zie afbeelding 5.7) raakt het plangebied ter plaatse van het knooppunt Batadorp aan het archeologisch onderzochte gebied 'A57 Knooppunt Batadorp'. Dit gebied wordt doorkruist met een gestuurde boring en wordt daarmee niet verder verstoord. De rest van het tracé ligt in een gebied zonder of met een lage verwachtingswaarde. Hiervoor geldt alleen een onderzoeksplicht voor zover het m.e.r.-plichtige projecten of projecten die onder de Tracéwet vallen betreft. Dit is niet het geval bij de voorgenomen ontwikkeling.

verplicht
Afbeelding 5.7 Uitsnede archeologische waardenkaart gemeente Eindhoven met aanduiding ondergrondse hoogspanningsverbinding (geel = gestuurde boring, rood = open ontgraving, bron: archeologisch bureauonderzoek Antea Group, 2019).


In het kader van de voorgenomen ontwikkelingen is in augustus 2019 door Antea Group een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (projectnummer 437981, revisie 2, d.d. 27 maart 2020). Dit onderzoek is als Bijlage 7 bij de toelichting opgenomen. Uit het Archeologische Informatie Systeem (ARCHIS3) van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed zijn de bekende archeologische waarden in een omtrek van ongeveer 100 meter rondom het plangebied opgevraagd (zie afbeelding 5.8). Voor het plangebied geldt een brede archeologische verwachting. De verwachting is gebaseerd op de onderzoeken uit de directe omgeving van het plangebied en de landschappelijke situatie in de regio. Op grond van het archeologische beleid van de gemeente Eindhoven zelf kan echter geconcludeerd worden dat in het gebied geen bekende archeologische waarden aanwezig zijn en geen archeologische verwachtingswaarde geldt. Verder archeologisch onderzoek kan in het plangebied daarom achterwege blijven.

verplicht

Afbeelding 5.8 Waarnemingen, onderzoeken en archeologische monumenten gemeente Eindhoven (bron: archeologisch bureauonderzoek Antea Group, 2019)

5.9.3 Conclusie

Ter plaatse van het plangebied gelden geen archeologische verwachtingswaarden. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is daarom niet nodig. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

5.10 Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening is het verplicht om in een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de manier waarop er rekening is gehouden met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden (gebouwd erfgoed, cultuurlandschap en archeologie). Hierbij gaat het om zowel beschermde objecten en structuren, als niet beschermde objecten als structuren.

5.10.1 Toetsingskader

De bescherming van archeologisch en cultureel erfgoed in Nederland is vastgelegd in de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden. De Erfgoedwet is in de plaats gekomen van zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1988. Onderdelen van de Monumentenwet, die van toepassing waren op de fysieke leefomgeving gaan naar de Omgevingswet, die naar verwachting in 2021 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is daartoe in de Erfgoedwet voor de periode 2016-2021 een overgangsregeling opgenomen.


Het uitgangpunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is om het binnen een plangebied aanwezige cultuurhistorische erfgoed te behouden. Dit houdt in dat bescherming moet worden geboden aan de aanwezige Rijksmonumenten, provinciale en gemeentelijke monumenten.


Met als doel cultuurhistorische belangen te laten meewegen in de ruimtelijke ordening is per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Daarmee zijn gemeenten verplicht in een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Dat betekent dat een analyse moet worden verricht naar de cultuurhistorische waarden in een plangebied en dat daar conclusies aan moeten worden verbonden die in een bestemmingsplan verankerd worden.

5.10.2 Resultaten

De provincie Noord-Brabant beschikt over een cultuurhistorische waardenkaart (CHW) (zie afbeelding 5.9). Hierop zijn onder meer archeologische monumenten, rijksmonumenten en historische stedenbouw aangegeven.

verplicht

Afbeelding 5.9 Uitsnede provinciale cultuurhistorische waardenkaart met aanduiding ligging ondergrondse met hoogspanningsverbinding (rode lijn)


Ter plaatse van het tracé van de ondergrondse 150 kV-kabelverbinding in het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen archeologische monumenten, rijksmonumenten of historische stedenbouw waarmee rekening moet worden gehouden.

5.10.3 Conclusie

In het plangebied ter plaatse van de ondergrondse 150 kV-kabelverbinding zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

5.11 Kabels En Leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen moeten worden gewaarborgd. Ook moet rond dergelijke leidingen en verbindingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. De leidingen en verbindingen zijn te verdelen in drie typen:

  1. buisleidingen met een externe veiligheidszone;
  2. bovengrondse hoogspanningslijnen;
  3. overige leidingen.


De eerste twee type leidingen zijn in ieder geval planologisch relevant. Voor de overige leidingen bepaalt bevoegd gezag of deze planologisch relevant zijn. Voorbeelden van planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen en goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

5.11.1 Wettelijke grondslag

Voor elk van de drie typen leidingen en verbindingen is het wettelijk gezien anders geregeld:

  1. Voor buisleidingen geldt een wettelijke verplichting. Voor buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van belang.
  2. Voor bovengrondse hoogspanningsleidingen geldt een advies van het Rijk. Hoe omgegaan moet worden met bovengrondse hoogspanningslijnen bij ruimtelijke plannen heeft het rijk aangegeven in haar 'Advies met betrekking tot hoogspanningslijnen' uit 2005 met kenmerk SAS/2005183118.
  3. Voor de overige leidingen bepaalt bevoegd gezag of deze planologisch relevant zijn. Gewone nutsleidingen zijn meestal niet relevant. Maar voor sommige leidingen is het toch wenselijk deze in het bestemmingsplan op te nemen. Bijvoorbeeld omdat ze van groot maatschappelijk belang zijn en er grote problemen ontstaan als de leiding niet meer werkt.

5.11.2 Resultaten

De bestaande kabels en leidingen in en nabij het plangebied zijn geïnventariseerd. Het plangebied doorkruist onder andere hoogspanningsleidingen, gasleidingen, brandstofleidingen, (riool)waterleidingen, datatransportleidingen en een nafta-leiding. Voor het planologisch mogelijk maken van een ondergrondse 150 kV-kabelverbinding en bijbehorend schakelstation en het verwijderen van de bestaande bovengrondse 150 kV-lijnverbinding tussen Tilburg-Noord en Best is met relevante kabel- en leidingbeheerders afgestemd over de uit te voeren werkzaamheden in het plangebied. Op 19 september 2019 heeft hiertoe een overleg plaatsgevonden. De kabels en leidingen worden waar mogelijk gekruist door middel van een open ontgraving en waar nodig door middel van een gestuurde boring. Alvorens de aanleg plaatsvindt wordt een KLIC-melding gedaan.


Aangezien voorliggend bestemmingsplan komt te gelden in aanvulling op de onderliggende bestemmingsplannen is het niet noodzakelijk om bestaande planologisch relevante kabels en leidingen op te nemen in voorliggend bestemmingsplan. De ondergrondse 150 kV-kabelverbinding krijgt de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' en geldt in aanvulling op de onderliggende bestemmingsplannen. Daarbij blijft de huidige planologische regeling van deze kabels en leidingen behouden, met als aanvulling dat de aanleg, het beheer en het onderhoud van de ondergrondse 150 kV-kabelverbinding zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt mogelijk gemaakt.

5.11.3 Conclusie

De activiteiten die mogelijk gemaakt worden door dit bestemmingsplan kruisen meerdere kabels- en leidingen. Hierover heeft afstemming plaatsgevonden met relevante kabel- en leidingbeheerders. Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.

5.12 Niet-gesprongen Explosieven

In de volgende paragrafen wordt ingegaan op de mogelijke aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven in het plangebied en de gevolgen hiervan op voorgenomen ontwikkeling.

5.12.1 Toetsingskader

Na de Tweede Wereldoorlog zijn op diverse plekken in Nederland niet-gesprongen explosieven achtergebleven. Het gaat hierbij om Conventionele Explosieven (CE), die niet als zelfgemaakt, nucleair, biologisch of chemisch kunnen worden aangemerkt. CE zijn gemaakt voor oorlogsdoeleinden. Ze vormen een risico op het moment dat in de nabijheid van deze explosieven activiteiten in de bodem worden uitgevoerd, zoals graven. Voorafgaand aan deze bodemroerende werkzaamheden moet de aanwezigheid van deze CE's uitgesloten worden of moeten eventuele CE's verwijderd worden.

5.12.2 Resultaten

De gemeente Eindhoven beschikt over een gemeentedekkende CE-bodembelastingkaart, opgesteld door Bombs Away. Het betreft resultaten uit de rapportage 'Bombs Away, Rapportage Historisch Vooronderzoek CE-Bodembelastingkaart Gemeente Eindhoven, definitief rapport versie 1.0, kenmerk P.129-162.' Dit vooronderzoek is conform de huidige wet- en regelgeving (WSCS-OCE, versie 2016) uitgevoerd en alle beschikbare verplichte bronnen zijn hiervoor geraadpleegd. De resultaten uit dit vooronderzoek zijn opgenomen in de notitie 'Vooronderzoek Conventionele Explosieven' (uitgevoerd door AVG, rapportnummer: 1962085-VO-01) die is opgesteld ten behoeve van de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling. De notitie is opgenomen als Bijlage 8 bij de toelichting. Hieruit blijkt dat het gehele tracé in de gemeente onverdacht gebied is wat betreft CE. Ter plaatse van de onverdachte gebieden kunnen toekomstige grondroerende werkzaamheden regulier worden uitgevoerd.

5.12.3 Conclusie

De met dit bestemmingsplan beoogde ontwikkelingen vallen geheel in de onverdachte zone wat betreft CE. Dit betekent dat de ondergrondse 150 kV-kabelverbinding regulier, zonder vervolgstappen op het gebied van niet-gesprongen explosieven, kan worden gerealiseerd.

5.13 Magneetvelden

5.13.1 Toetsingskader

Overal waar stroom doorheen loopt ontstaat een magnetisch veld. Zo ook rond hoogspannings-verbindingen. Er is geen sprake van wettelijke limieten voor blootstelling aan deze magnetische velden, maar er is wel sprake van Europees en nationaal beleid. Ook is er uitgebreid wetenschappelijk onderzoek gedaan of er gezondheidseffecten bij mensen te verwachten zijn door blootstelling aan laagfrequente magneetvelden zoals die bij hoogspanningsverbindingen voorkomen.


Op basis van dit wetenschappelijk onderzoek zijn in internationaal verband blootstellingslimieten aanbevolen voor magneetvelden. Deze houden in dat blootstelling aan een magneetveldsterkte van meer dan 100 microTesla (µT) wordt afgeraden (Europese Richtlijn 1999/519/EC). Deze waarde wordt ook in Nederland gehanteerd en in bestaande situaties nabij hoogspanningsinfrastructuur van TenneT op voor publiek toegankelijke plaatsen wordt deze nergens overschreden. De verzamelde wetenschappelijke gegevens wijzen op het bestaan van een zwakke, maar statistisch significante associatie tussen het voorkomen van leukemie bij kinderen tot 15 jaar en het wonen in de nabijheid van bovengrondse hoogspanningsverbinding.


Ondanks dat er geen aanwijzingen zijn gevonden voor een oorzakelijk verband heeft de Rijksoverheid, op advies van de Gezondheidsraad, in 2005 een beleidsadvies (Ministerie van VROM, d.d. 3 oktober 2005, verduidelijking d.d. 4 november 2008) uitgebracht voor bovengrondse hoogspannings-verbinding waarin wordt geadviseerd zoveel als redelijkerwijs mogelijk te voorkomen dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig worden blootgesteld aan magnetische velden met een jaargemiddelde veldsterkte van meer dan 0,4 microTesla. Dit komt erop neer dat het advies is om bij nieuwe situaties gevoelige bestemmingen (woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen) zo veel als redelijkerwijs mogelijk buiten de magneetveldzone van 0,4 microTesla te plaatsen.


Bovengenoemd beleidsadvies van de rijksoverheid ziet op langdurige blootstelling en is van toepassing op nieuwe situaties en bovengrondse hoogspanningsverbindingen. Voor alle hoogspanningsverbindingen geldt daarnaast te allen tijde de blootstellingslimiet van 100 microTesla conform de aanbeveling van de Europese Unie. Deze waarde wordt ook in Nederland gehanteerd. Op voor publiek toegankelijke plaatsen nabij hoogspanningsinfrastructuur van TenneT wordt deze limiet nergens overschreden.

In 2018 heeft de Gezondheidsraad een nieuw advies uitgebracht over mogelijke gezondheidseffecten van magneetvelden. Hierbij geeft de Gezondheidsraad de staatssecretaris van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (voorheen VROM) in overweging om het voorzorgsbeleid rondom bovengrondse hoogspanningslijnen uit te breiden naar ondergrondse elektriciteitskabels en andere bronnen die oorzaak kunnen zijn van langdurige blootstelling aan magnetische velden uit het hoogspanningsnet.


Momenteel wordt door de minister verkend of dat een verbreding van het voorzorgsbeleid naar andere bronnen in het hoogspanningsnet wenselijk is.

5.13.2 Resultaten

In het kader van bovenstaande heeft TenneT de magneetveldcontour voor de ondergrondse 150 kV-kabelverbinding tussen de 150 kV-stations Tilburg Noord en Best onderzocht. Daarbij wordt de magneetveldsterkte als gevolg van de kabelverbinding berekend op 1 meter boven maaiveld. Uit de berekeningen blijkt dat ruimschoots wordt voldaan aan de aanbeveling voor de magneetveldsterkte van maximaal 100 µT uit de Europese Richtlijn 1999/519/EC.


Om ongerustheid bij omwonenden te voorkomen is door de vijf gemeenten en de provincie gevraagd om inzicht te geven in de ligging van de contour van 0,4 microTesla. TenneT heeft bij diverse kabelverbindingen onderzoek uitgevoerd naar magneetvelden. Daaruit volgt dat aangenomen mag worden dat de contour van 0,4 microTesla (jaargemiddeld) voor deze verbinding binnen 15 meter van het hart van een kabelverbinding ligt. Binnen 15 meter van het hart van de ondergrondse 150 kV-verbinding in het plangebied zijn geen objecten gelegen die in het kader van het huidige beleidsadvies voor bovengrondse hoogspanningsverbindingen worden aangemerkt als gevoelige bestemming.


Niettemin heeft TenneT de 0,4 mT-zone van de betreffende hoogspanningsverbinding in beeld gebracht conform de berekeningsmethodiek zoals is neergelegd in de Notitie 'Afspraken over de rekenmethodiek voor de 'magneetveldzone' bij ondergrondse kabels en hoogspanningsstations behorende tot de Randstad 380 kV verbinding' van 3 november 2011.


Deze berekening is uitgevoerd door een daarvoor geaccrediteerd bureau. De breedte van de magneetveldzone is afhankelijk van de diepte van de kabels en van het feit of er sprake is van een gestuurde boring of open ontgraving. Uit de berekeningen is gebleken dat de maximale breedte van de 0,4 microTesla-zone 15 meter is. Binnen deze afstand zijn geen gevoelige functies aanwezig.

5.13.3 Conclusie

Er wordt voldaan aan de aanbevelingen op Europees en nationaal niveau voor wat betreft magneetvelden.


Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving

6.1 Algemeen

6.1.1 Wat is een bestemmingsplan?

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder, et cetera) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren;
  • de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).


Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).


Een bestemmingsplan regelt daarnaast:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);


En een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Wet Natuurbescherming, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.

6.1.2 Over bestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de regels zijn opgenomen. De toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen met behulp van een aanduiding nader worden ingevuld. Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur of een lettercode et cetera. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.

6.2 Hoofdstukopbouw Van De Regels

De regels zijn verdeeld in vier hoofdstukken:

  1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
  2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en gebruiksregels opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn, dan worden deze ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels en gebruiksregels opgenomen die specifieker ingaan op bijvoorbeeld de bouwhoogte, situering van gebouwen en de toegestane functies. Aansluitend worden afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels opgenomen. In een enkel geval worden ruimere mogelijkheden geboden door het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsplanbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
  3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen 2kter. Deze bepalingen hebben betrekking op het gehele plan. Dit betreffen algemene regels, zoals een anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels.
  4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

6.3 Dit Bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen moeten in onderlinge samenhang worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. Een toelichting op de bestemmingsregels en algemene regels is hierna opgenomen.


De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.


De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hierboven is beschreven. Tevens is aangesloten bij de meest actuele landelijke standaarden voor de regels en de verbeelding, te weten de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) en IMRO2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2012).

6.3.1 Dubbelbestemmingen

Dit bestemmingsplan bevat één dubbelbestemming.


Leiding - Hoogspanning

Deze dubbelbestemming maakt de realisatie van een ondergrondse 150 kV-kabelverbinding mogelijk. Daarnaast zorgt deze dubbelbestemming ervoor dat deze, na aanleg, wordt beschermd. Om dit laatste doel te bewerkstelligen zijn bouw- en aanlegregels opgenomen. Een bijlage bij de regels zorgt ervoor dat de uitvoeringsmethode geborgd wordt, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen een open ontgraving en een gestuurde boring. Ook is in de bijlage aangegeven op welke plekken hiervan mag worden afgeweken. Van de beoogde ligging van een gestuurde boring mag bijvoorbeeld niet afgeweken worden nabij een natuurgebied of watergang. De belemmeringsstrook is vastgesteld op basis van het benodigde ruimtebeslag voor aanleg en instandhouding van de ondergrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding. Dat ruimtebeslag wordt bij ondergrondse 150 kV-kabelverbindingen gevormd door de buitenste kabel plus een veiligheidsafstand. Daarbij is rekening gehouden met veiligheidseisen, onder andere om veilig (onderhouds)werkzaamheden uit te kunnen voeren en ongestoord functioneren van de kabel te kunnen garanderen. De belemmeringsstrook heeft een breedte van 16 meter. Tot slot, is ter bescherming van het natuurnetwerk ter plaatse van de open ontgraving een bepaling opgenomen dat het geldende natuurbeheertype moet worden hersteld na afloop van de werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van de ondergrondse 150 kV-kabelverbinding. Indien hieraan niet wordt voldaan, is sprake van een strijdig gebruik van de gronden.

6.3.2 Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling

De anti-dubbeltelregel is erop gericht om grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing te laten.

Overige regels

In dit bestemmingsplan is besloten om alleen de hiervoor genoemde dubbelbestemmingen en niet alle onderliggende enkel- en dubbelbestemmingen op te nemen. Hiermee worden bestaande rechten en plichten op grond van de vigerende bestemmingsplannen zoveel mogelijk behouden en beschermd. De onderliggende bestemmingsplannen worden hiertoe van toepassing verklaard. Ter plaatse van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' worden de regels uit de onderliggende bestemmingsplannen aangevuld. Voor werken, geen bouwwerken zijnde, of voor werkzaamheden gericht op het aanleggen, beheren, onderhouden en in stand houden van de ondergrondse 150 kV-kabelverbinding hoeft geen omgevingsvergunning te worden aangevraagd, ondanks dat dit mogelijk wel als bepaling in de vigerende onderliggende bestemmingsplannen is opgenomen.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid, de economische uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid van het plan.

7.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Een bestemmingsplan moet maatschappelijk uitvoerbaar zijn. Dat wil zeggen dat de voorgenomen ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan zijn besproken met en gecommuniceerd naar een brede groep belanghebbenden.

7.1.1 Belanghebbende overheden

De overheden die betrokken zijn bij het wegbestemmen van de bovengrondse 150 kV-lijnverbinding en het planologisch mogelijk maken van de ondergrondse 150 kV-kabelverbinding zijn in ieder geval de bevoegde gezagen gemeente Tilburg, gemeente Oisterwijk, gemeente Oirschot, gemeente Best en gemeente Eindhoven. Ook zijn de provincie Noord-Brabant, Rijkswaterstaat, ProRail en Waterschap de Dommel in het kader van vergunningverlening bij de ontwikkeling betrokken. Daarnaast zijn er nog belanghebbende overheden die geen bevoegd gezag zijn. Gemeente Hilvarenbeek is in een eerder stadium van het proces betrokken omdat één van de afgevallen tracéalternatieven gedeeltelijk binnen de gemeentegrenzen viel. Het Ministerie van Defensie is betrokken omdat het definitieve tracé het militair oefenterrein de Oirschotse Heide doorkruist.


De 6 gemeenten en de provincie Noord-Brabant hebben in een regio-overleg de nader te onderzoeken tracé-alternatieven bepaald en het vervolgproces afgestemd. Daarnaast zijn met alle overheden bilaterale overleggen gevoerd om relevante ruimtelijke ontwikkelingen op te halen en locaties voor mogelijke tracéalternatieven te bepalen. Vervolgens is de vergunbaarheid van het project besproken met alle bovengenoemde bevoegde gezagen. In het kader hiervan is met ieder van de overgebleven 5 gemeenten en de provincie meermaals contact geweest, zowel in regioverband als bilateraal. De hoeveelheid gesprekken die met deze overheden is gevoerd varieert tussen de 8 en 15 gesprekken per overheid. Daarnaast heeft meermaals overleg plaatsgevonden met Rijkswaterstaat, ProRail en Waterschap de Dommel.


Alle bevoegde gezagen zijn bestuurlijk akkoord en participeren in dit project.

7.1.2 Participatie omwonenden en grondeigenaren

Ook de omwonenden en grondeigenaren in en om het kabeltracé zijn belanghebbend. Deze zijn tijdens het proces op meerdere momenten in het proces betrokken. Toen er nog sprake was van vier mogelijke alternatieven zijn er informatieavonden georganiseerd (oktober 2018) waar de alternatieven zijn besproken.


Het VVKA is door de betrokken gemeenten Tilburg, Oisterwijk, Oirschot, Best en Eindhoven getoetst en alle gemeenten hebben in 2019 een principebesluit genomen dat dit VVKA het vertrekpunt is voor het definitieve tracé. Bij optimalisatie van dit tracé zijn de volgende processtappen gezet:

  1. bilateraal bespreken met gemeenten en provincies;
  2. bespreken met belangrijke stakeholders;
  3. onderzoek en detaillering zoekgebied/VVKA/VKT;
  4. bespreken in regio-overleg;
  5. informatieavonden.


Bij alle processtappen is bilateraal overleg geweest met belanghebbenden (grondeigenaren, overheden en vertegenwoordigende organisaties). Daarbij is in ieder geval gesproken met:

  • vergunningverleners (o.a. Rijkswaterstaat, Waterschappen, Defensie en ProRail);
  • terreinbeheerders (o.a. Brabants Landschap, Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer);
  • grondeigenaren (zowel particulieren als grootgrondbezitters);
  • belangenorganisaties (o.a. Milieufederatie en ZLTO);
  • leidingeigenaren (o.a. Enexis, DPO, Gasunie en waterschap);
  • duurzaamheidsprojecten (o.a. de Energiecorridor, de Kempen, Hilvarenbeek en zonneparken);
  • omwonenden en andere betrokkenen.


Ook zijn brieven verstuurd naar grondbezitters en omwonenden binnen en tot 100 meter buiten het zoekgebied en grondbezitters en direct omwonenden bij de huidige te verwijderen hoogspanningsverbinding (totaal 4.008 brieven), met daarin informatie over het project en een uitnodiging voor nieuwe informatieavonden (juni 2019). Op deze informatieavonden is het voorlopig voorkeursalternatief besproken. Verdere detaillering van het tracé tot het definitief tracé opgenomen in voorliggend plan heeft plaatsgevonden met betrokkenheid van grondeigenaren en omwonenden. Dat heeft op verschillende wijzen plaatsgevonden. Enerzijds is er een online-tool op de projectwebsite (www.tennet.eu/tilburg-best) gebruikt waarop belanghebbenden kunnen inzoomen en vragen en/of suggesties kunnen achterlaten. Hier is ook steeds het meest actuele tracé opgenomen. Anderzijds zijn er bewonersbijeenkomsten georganiseerd op locaties waar daar behoefte aan is of waar vragen speelden over de definitieve tracékeuze. In deze bewonersbijeenkomsten is ingegaan op de volgende locaties:

  • Gijzelaar - koppelpunt Oirschot;
  • locatie koppelpunt/hoogspanningsstation Oirschot;
  • Moergestel 'Vinkenberg';
  • Tilburg Bosscheweg en Enschotsebaan ;
  • gesprekken met grondeigenaren door rentmeesters ten behoeve van betredingstoestemmingen veldonderzoeken


Hier zijn binnen bepaalde kaders samen met omwonenden/grondeigenaren verschillende opties besproken, zoals het exacte tracé, locaties van gestuurde boringen of open ontgravingen en bouwroutes. Verder zijn er rentmeesters bij grondeigenaren langs geweest om afspraken te maken over veldonderzoeken, de aanleg van de hoogspanningsverbinding en het vestigen van een zakelijk recht overeenkomst (zie paragraaf 7.2.2).

7.1.3 Overige belanghebbenden

Tot slot is er contact geweest met een brede groep overige belanghebbenden. Zo is er bilateraal contact geweest tijdens het traceren, de veldonderzoeken en het sluiten van de zakelijk recht overeenkomst (ZRO) met onder andere Enexis, het Rijksvastgoedbedrijf, Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, Brabants Landschap, Brabantse Milieufederatie, Petrochemical Pipeline Services, Gasunie, Brabant Water en de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie. Daarnaast zijn verscheidene dorpsraden regelmatig geïnformeerd over het project door middel van de nieuwsbrief en op verzoek bilateraal betrokken.

7.1.4 Communicatie

De communicatie over dit project heeft plaatsgevonden via de projectwebsite, de e-mail (op verzoek ook via post) en informatieavonden. Daarnaast vinden 1-op-1 gesprekken plaats met eigenaren en bewoners met wie specifieke zaken af te stemmen zijn. Op de projectwebsite staat onder andere een interactieve online viewer met informatie over het tracé, de manier van aanleg, relevante milieuthema's en de mogelijkheid tot het meedenken over de inpassing van het tracé, het stellen van vragen of het uiten van zorgen. Verder zijn op de website een nieuwsoverzicht met betrekking tot het project, een globale planning en een projectomschrijving te vinden, alsmede de mogelijkheid om op de hoogte gehouden te worden door middel van de digitale nieuwsbrief. De nieuwsbrief heeft circa 450 abonnees. Tijdens de realisatie worden belanghebbenden geïnformeerd via bouwborden, informatiepanelen en inloopmiddagen in de keet. Tijdens de uitvoering van het gehele project zal hinder voor verkeer en omgeving ontstaan. Waar de hinder precies plaatsvindt, is nog niet in beeld. Dit verschilt heel erg per locatie vanwege de gebruikte aanlegmethode en de belemmeringen die hiermee gemoeid gaan. Over het algemeen is de verkeershinder beperkt en zijn er alleen soms omleidingen voor bestemmingsverkeer en niet voor doorgaand verkeer. Een omleiding is ongeveer één tot twee maanden per sectie van een kilometer. Geluidshinder is ook beperkt en bestaat met name uit vrachtverkeer en aggregaten. De aggregaten zijn tegenwoordig erg stil en leveren een brommend en zacht geluid.

7.2 Economische Uitvoerbaarheid

7.2.1 Kosten

De kosten van het gehele project, inclusief procedure, zijn volledig voor rekening van de initiatiefnemer, TenneT. TenneT is zowel financieel als organisatorisch verantwoordelijk voor de aanleg en het beheer van de leiding. De leveringszekerheid is een wettelijke taak van TenneT op grond van de Elektriciteitswet 1998, waarin TenneT is aangewezen als enige netbeheerder van het hoogspanningsnet van Nederland. Dit betekent dat TenneT verantwoordelijk is voor het beheer van het transportnet, het verzorgen van verbindingen op het net, het transporteren van elektriciteit en het borgen van de energiebalans (het evenwicht tussen vraag en aanbod). Een van de diensten waarvoor TenneT verantwoordelijk is omvat het onderhouden, beheren en investeren in het hoogspanningsnetwerk (110 kV, 150 kV, 220 kV en 380 kV) in Nederland. In dat kader stelt de directie van TenneT financiële middelen beschikbaar voor uitvoering van dit bestemmingsplan.


TenneT voert vrijwel uitsluitend gereguleerde taken uit. De kaders waarbinnen deze activiteit uitgevoerd worden, zijn vastgelegd in de van toepassing zijnde wet- en regelgeving. Omdat TenneT zowel in Nederland als in een aantal regio's in Duitsland een monopolie heeft als netbeheerder, worden de kerntaken gereguleerd door onafhankelijke toezichthouders, namelijk de Nederlandse Autoriteit Consument en Markt (ACM) en de Duitse Bundesnetzagentur (BNetzA). Het is hun taak om de belangen van consumenten, bedrijven en netbeheerders af te wegen tegen de doelstellingen van betaalbaarheid, leveringszekerheid en duurzaamheid. Zij stimuleren een efficiënte bedrijfsvoering van netbeheerders door het toegestane rendement op geïnvesteerd vermogen te bepalen, waar mogelijk door middel van benchmarks. De belangrijkste parameters van de reguleringskaders in Nederland en Duitsland worden bepaald voor een periode van 5 jaar. De zevende Nederlandse reguleringsperiode is in 2017 van start gegaan en duurt tot en met 2021.


In zowel Nederland als Duitsland maken de toezichthouders gebruik van stimuleringsmaatregelen. Over het algemeen maakt men voor deze vorm van regulering gebruik van boetes en beloningen om netbeheerders aan te moedigen tot het bereiken van de doelstellingen van de toezichthouder. Hierbij krijgt de netbeheerder (enige) vrijheid in de besluitvorming over de bedrijfsvoering en het bereiken van de bedrijfsdoelstellingen. De toegestane gereguleerde omzet wordt afgemeten aan de kosten van efficiënt netbeheer en bestaat uit een vergoeding van de bedrijfskosten, afschrijvingen en rendement op geïnvesteerd vermogen.

7.2.2 Zakelijk recht

Voor de aanleg, de instandhouding en het beheer en onderhoud van de ondergrondse 150 kV-kabelverbinding moet TenneT gebruik kunnen (blijven) maken van een strook grond ter plaatse van de hoogspanningsverbinding. Deze strook (de zakelijk rechtstrook) is vastgesteld op basis van het benodigde ruimtebeslag voor aanleg, instandhouding, beheer, onderhoud en goed functioneren. Daarbij is tevens rekening gehouden met veiligheidseisen. Om gebruik te kunnen (blijven) maken van de grond in deze strook is TenneT voornemens een zakelijk recht overeenkomst (ZRO) (inclusief gebruiksovereenkomst) af te sluiten met de eigenaar, de eventuele overige zakelijk gerechtigden (erfpachters, opstalhouders, et cetera) en de eventuele persoonlijk gerechtigden (huurder, pachters, et cetera). In deze overeenkomsten worden de afspraken vastgelegd over het gebruik van de grond en welke vergoeding en welke rechten op toekomstige vergoedingen de rechthebbende van TenneT zal ontvangen. Het zakelijk recht betreft een opstalrecht en is een zelfstandig recht dat een inbreuk vormt op het exclusieve gebruiksrecht van de eigenaar en de overige zakelijk gerechtigden.


TenneT hanteert bij de vestiging van een zakelijk recht het principe van schadeloosstelling (volledige schadevergoeding) zoals de Belemmeringenwet Privaatrecht die kent. Schadeloosstelling betekent dat de rechthebbenden vóór en ná de vestiging van het zakelijk recht in een gelijkwaardige vermogens- en inkomenspositie dienen te verkeren. Schadeloosstelling geschiedt in beginsel ongeacht het moment waarop schade zich voordoet. De schade dient wel een rechtstreeks en noodzakelijk gevolg te zijn van de vestiging van het zakelijk recht. De schade wordt onderscheiden in vier hoofdcomponenten: vermogensschade op het moment van afsluiten van de ZRO; inkomensschade; bijkomende schade op het moment van afsluiten van de ZRO en schade die op het moment van afsluiten van de ZRO onvoorzienbaar en/of onbepaalbaar is (toekomstschade).


De grondeigenaren zijn geïnformeerd door TenneT over het voornemen het kabeltracé planologisch te verankeren in het voorliggende plan. Met de grondeigenaren wordt een ZRO gesloten.

7.3 Grondexploitatie

Op grond van artikel 6.12 Wro, lid 1 (afdeling 6.4 grondexploitatie) stelt de gemeenteraad bij de vaststelling van (onder meer) een bestemmingsplan een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen, indien het kostenverhaal niet op een andere wijze is verzekerd. Het moet gaan om een bouwplan, omdat de effectuering van het kostenverhaal op grond van het exploitatieplan altijd gekoppeld is aan de verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Een exploitatieplan is niet vereist, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld via gronduitgifte, precarioverordening of (exploitatie)overeenkomsten. Uiteraard is een exploitatieplan ook niet noodzakelijk, als realisering van het bouwplan geen kosten vergt van de overheid. De wettelijke bepalingen omtrent grondexploitatie zijn niet van toepassing op de aanleg van ondergrondse 150 kV-kabelverbindingen, omdat dit formeel geen bouwplan betreft.

7.4 Planschade

Door wijzigingen van de planologische bestemming en de bijbehorende regels, kan er voor belanghebbenden (eigenaren, overige zakelijke gerechtigden en persoonlijk gerechtigden) in de nabijheid van de hoogspanningsverbinding ontstaan. Deze schade wordt planschade genoemd. De grondslag voor de tegemoetkoming in planschade wordt gevormd door afdeling 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Tegemoetkoming is aan de orde indien schade ontstaat in de vorm van inkomensderving of vermindering van de waarde van een onroerende zaak door een wijziging van het planologisch regime, die leidt tot een planologisch nadeel voor een belanghebbende.


Overigens leidt niet ieder planologisch nadeel tot (voor vergoeding in aanmerking komende) schade. Een tegemoetkoming wordt toegekend voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins verzekerd is. Dit laatste is bijvoorbeeld aan de orde bij de vestiging van zakelijke rechten en de verwerving van objecten. In deze gevallen is sprake van een volledige schadeloosstelling (zie paragraaf 7.2.2), dus inclusief een tegemoetkoming in planschade. De planschade is op die manier anderszins verzekerd. De kosten voor de planschades worden door TenneT vergoed. Met de gemeenten wordt door TenneT een planschadeovereenkomst gesloten.

7.5 Handhaafbaarheid

Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van de regels in het bestemmingsplan ligt bij de gemeente. Het handhavingsbeleid van de gemeente vormt de basis van de handhaving binnen de gemeentelijke grenzen. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Het doel van handhaving is om de bescherming van mens en omgeving te waarborgen tegen ongewenste activiteiten en overlast. In het kader van het bestemmingsplan heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Bij overtreding van deze regels kan gedacht worden aan bouwen zonder vergunning, bouwen in afwijking van een verleende vergunning en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan of een omgevingsvergunning.


Uitvoering van bestemmingsplannen moet strikt worden toegepast en gehandhaafd, omdat met het bestemmingsplan het waarborgen en verbeteren van het leefmilieu kan worden aangestuurd. Een recent bestemmingsplan met duidelijke en hanteerbare regels maakt handhaving eenvoudiger. Wat hierbij wel noodzakelijk is zijn eenduidige en eenvoudige bestemmingsplanbepalingen die goed werkbaar zijn. De doeleindenomschrijving is daarbij belangrijk. Een duidelijke uitleg in de toelichting van het bestemmingsplan van de voorkomende bestemmingen kan verwarring en interpretatieverschillen voorkomen.

Hoofdstuk 8 Procedure

In dit hoofdstuk wordt de procedure van het plan beschreven. Achtereenvolgens wordt ingegaan op de ontwerpfase en de vaststellingsfase van het plan.

8.1 Ontwerpfase

Vooroverleg

Artikel 3.1.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat het gemeentebestuur bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Het samengevoegde concept van de verschillende ontwerpbestemmingsplannen die gezamenlijk de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maken, is aan de wettelijke vooroverlegpartners voorgelegd. Daarnaast is ook andere organisaties om een reactie gevraagd.


In totaal zijn in de periode van 6 maart t/m 11 mei reacties ontvangen van de volgende partijen:

  1. Provincie Noord-Brabant;
  2. Waterschap de Dommel;
  3. Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant;
  4. Veiligheidsregio Brabant Zuidoost;
  5. Rijkswaterstaat Zuid-Nederland;
  6. ProRail;
  7. N.V. Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij;
  8. Petrochemical Pipeline Services B.V;
  9. Defensie Pijpleiding Organisatie/DMO;
  10. Brabants Landschap;
  11. Natuurmonumenten;
  12. KPN/Reggefibber, voorheen OVN/SV straalpaden;
  13. Stichting Noordraad Heikant Quirijnstok;
  14. Trefpunt Groen Eindhoven;
  15. Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven;
  16. VNO NCW Brabant Zeeland/BORT BZW;
  17. Brabantse Milieufederatie;
  18. Staatsbosbeheer.


De navolgende organisaties zijn tevens aangeschreven, maar hebben geen reactie ingediend op het concept ontwerpbestemmingsplan.

  1. Rijksvastgoedbedrijf/Defensie;
  2. Brabant Water;
  3. Gasunie Transport Services B.V.
  4. Van Abbestichting Eindhoven;
  5. Vereniging van Brabantse Gemeenten;
  6. Metropool Regio Eindhoven.


TenneT heeft in de voorbereiding van het plan wel contact gehad met het Rijksvastgoedbedrijf/Defensie, Brabant Water en Gasunie Transport Services B.V.

De ontvangen reacties zijn beantwoord en indien nodig verwerkt in het bestemmingsplan. In Bijlage 9 is overzicht weergegeven van de vooroverlegreacties en de wijze van verwerking.


Zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerp bestemmingsplan is ter inzage gelegd van 11 juni 2020 tot en met 22 juli 2020. Gedurende deze periode kon eenieder zienswijzen indienen op het ontwerp bestemmingsplan. Er zijn geen zienswijzen ingediend over het ontwerpbestemmingsplan van de gemeente Eindhoven.

8.2 Vaststellingsfase

Deze fase gaat over de vaststelling van het bestemmingsplan. Indien de commentaren uit de ontwerpfase van het bestemmingsplan daar aanleiding toe geven, passen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan aan. Dat kunnen zij overigens ook uit eigen beweging doen. Na afloop van de termijn van de terinzagelegging stellen burgemeester en wethouders het raadsvoorstel op. Daarin gaan zij onder meer in op de eventuele zienswijzen. Uiteindelijk beslist de raad over de vaststelling van het bestemmingsplan. De raad kan op dat moment ook besluiten om het bestemmingsplan niet, dan wel gewijzigd vast te stellen. De indieners van de zienswijzen hoeven niet te worden gehoord. Desgewenst kunnen zij gebruik maken van het spreekrecht.

8.3 Beroepsfase

Het vaststellingsbesluit wordt samen met het vastgestelde bestemmingsplan na de vaststelling gedurende zes weken ter inzage gelegd. Degenen die eerder een zienswijze naar voren hebben gebracht of die hiertoe redelijkerwijs niet in staat zijn geweest, kunnen in deze periode tegen het besluit tot vaststellen van het bestemmingsplan beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen de wijzigingen ten opzichte van het ontwerp bestemmingsplan kan eenieder beroep instellen. Wanneer geen beroep wordt ingesteld, is het bestemmingsplan na die zes weken onherroepelijk.


Het bestemmingsplan treedt in werking op de dag dat de beroepstermijn is afgelopen en er geen schorsingsverzoek (voorlopige voorziening) is ingediend. Het bestemmingsplan is onherroepelijk als er door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een uitspraak is gedaan over het ingestelde beroep.

Bijlage 1 Tracéstudie Tilburg Noord - Best (D.d. 25-02-2020)

bijlage 1 Tracéstudie Tilburg Noord - Best (d.d. 25-02-2020)

Bijlage 2 M.e.r.-beoordeling (D.d. 29-04-2020) + Aerius-berekeningen (D.d. 20-02-2020)

bijlage 2 M.e.r.-beoordeling (d.d. 29-04-2020) + AERIUS-berekeningen (d.d. 20-02-2020)

Bijlage 3 Natuurtoets (D.d. 09-04-2020) + Oplegnotitie (D.d. 23-04-2020)

bijlage 3 Natuurtoets (d.d. 09-04-2020) + Oplegnotitie (d.d. 23-04-2020)

Bijlage 4 Natuurtoets (D.d. 24-06-2020)

bijlage 4 Natuurtoets (d.d. 24-06-2020)

Bijlage 5 Voortoets Stikstof (D.d. 12-05-2020)

bijlage 5 Voortoets Stikstof (d.d. 12-05-2020)

Bijlage 6 Bureauonderzoek Milieu (D.d. 12-03-2020)

bijlage 6 Bureauonderzoek Milieu (d.d. 12-03-2020)

Bijlage 7 Bureauonderzoek Archeologie (D.d. 27-03-2020)

bijlage 7 Bureauonderzoek Archeologie (d.d. 27-03-2020)

Bijlage 8 Bureauonderzoek Nge (D.d. 20-04-2020)

bijlage 8 Bureauonderzoek NGE (d.d. 20-04-2020)

Bijlage 9 Vooroverlegreactienota (D.d. 13-05-2020)

bijlage 9 Vooroverlegreactienota (d.d. 13-05-2020)

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan

Het bestemmingsplan Ondergrondse 150 kV Tilburg Noord - Best met identificatienummer NL.IMRO.0772.80370-0301 van de gemeente Eindhoven.

1.2 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Andere daar voorkomende bestemmingen

Bestemmingen of aanduidingen zoals opgenomen in de bestemmingsplannen genoemd in lid 5.1.

1.5 Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.6 Belemmeringenstrook

Een strook grond ter plaatse van en ter weerszijden van de hoogspanningsverbinding die dient om de veiligheid, de bereikbaarheid en het ongestoord functioneren van de hoogspanningsverbinding te kunnen garanderen.

1.7 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.8 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.9 Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.10 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.11 Gestuurde boring

Aanleg van een circuit op diepte, met een maximum diepte van 40 meter en een maximale lengte van 1.200 meter.

1.12 Hoogspanningsverbinding

Een ondergrondse of bovengrondse verbinding met een spanningsniveau hoger dan 110 kV.

1.13 Natuurbeheertype

Het natuurbeheertype N07.01 Droge heide volgens de Index Natuur en Landschap.

1.14 Nutsvoorziening

Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals voorzieningen/installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.15 Open ontgraving

De aanleg van een circuit door middel van een ontgraving met een minimale diepte van 1,80 meter onder maaiveld in niet-stedelijk gebied en minimaal 1,20 meter onder maaiveld in stedelijk gebied.

1.16 Peil

0.30 m' boven de kruin van de weg.

1.17 Waterhuishoudkundige voorzieningen

Voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 Inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 Meten

Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot en/of vanuit het hart van een lijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Leiding - Hoogspanning

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Hoogspanning aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg, het beheer en instandhouding van een ondergrondse hoogspanningsverbinding met een maximum spanning van 150 kV met de daarbij behorende:

  1. belemmeringenstrook;
  2. voorzieningen ten behoeve van de bestemming.

3.2 Bouwregels

Op de voor Leiding - Hoogspanning aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een bouwhoogte van maximaal 2 meter ten dienste van de in lid 3.1 bedoelde bestemming worden gebouwd.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en), indien:

  1. de belangen en de veiligheid van de betrokken hoogspanningsverbinding niet worden geschaad;
  2. hieromtrent schriftelijk advies is verkregen van de leidingbeheerder.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend:

  1. het na afloop van de werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van de in lid 3.1 opgenomen hoogspanningsverbinding gebruiken van de gronden zonder herstel van het geldende natuurbeheertype;
  2. het gebruik van gronden voor het permanent opslaan van goederen, (brandbare) stoffen en/of materialen.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Overige Regels

5.1 Afwijken van de omgevingsvergunningsplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

De omgevingsvergunningplicht uit de regels van de onderstaande bestemmingsplannen

Plan IMRO-code
Paraplubestemmingsplan parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing NL.IMRO.0772.80281-0303
Reconstructie A2/A67 NL.IMRO.0772.77133-

is ter plaatse van de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning uit onderhavig bestemmingsplan niet van toepassing op het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden gericht op het aanleggen, beheren, onderhouden en in stand houden van de in onderhavig bestemmingsplan bedoelde ondergrondse 150 kV hoogspanningsverbinding.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 6 Overgangsrecht

6.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk met maximaal 10 %;
  3. het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

6.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 7 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Ondergrondse 150 kV Tilburg Noord - Best.

Bijlage 1 Kaart Gestuurde Boringen En Open Ontgravingen

bijlage 1 Kaart gestuurde boringen en open ontgravingen