VIII Stratum binnen de Ring (Fatimakerk)
Bestemmingsplan - gemeente Eindhoven
Vastgesteld op 22-09-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens om in de bestaande Fatimakerk 18 appartementen en een grondgebonden woning te realiseren. Rondom de kerk worden 12 grondgebonden woningen, 3 appartementen en een parkeergarage gerealiseerd aan de Sint Servaasweg te Eindhoven. Het toevoegen van huurwoningen (laag, midden en duur) is zeer wenselijk in combinatie met de overige dure koopwoningen.
Het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Stratum binnen de Ring 2007 ' biedt geen ruimte voor de realisatie van voornoemd planvoornemen binnen het plangebied. Om het woningbouwplan te realiseren, dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld voor de locatie. Het nieuwe bestemmingsplan is genaamd 'VIII Stratum binnen de Ring 2007 (Fatimakerk)'.
Het bestemmingsplan "VIII Stratum binnen de Ring 2007 (Fatimakerk)" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie vanrestaurant tilb het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.
1.2 Het Plangebied
Het plangebied ligt in de Eindhovense wijk Stratum, kadastraal bekend Stratum, sectie E, nr. 6500, 6497 en 6498 en wordt in grote lijnen begrensd door de Sint Servaasweg, het Servaasplein en de Sint Adrianusstraat.
Figuur 1.1: Luchtfoto met aanduiding plangebied (bron: kadastralekaart.com)
1.3 Voorgaande Plannen
Het bestemmingsplan "VIII Stratum binnen de Ring 2007 (Fatimakerk)" vervangt deels het bestemmingsplan 'Stratum binnen de Ring 2007, vastgesteld door de raad op 18 maart 2008 en onherroepelijk geworden op 1 juli 2009.
Figuur 1.2: Uitsnede plankaart bestemmingsplan Stratum buiten de ring 2007 (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied heeft deels de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden' en deels de bestemming 'Woondoeleinden'. De als 'Maatschappelijke doeleinden' bestemde gronden zijn bestemd voor gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen. De als 'Woondoeleinden' bestemde gronden zijn bestemd voor woongebouwen.
De voormalige O.L. Vrouw van Fatimakerk aan het Servaasplein 3 heeft een aanduiding als 'cultuurhistorisch waardevol pand'. Zowel binnen de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden' als de bestemming 'Woondoeleinden' is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen met voorwaarden voor sloop en/of verbouw.
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is beschreven op welke wijze rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Projectgebied
2.1.1 Het planvoornemen
In het plangebied worden in de bestaande kerk 18 appartementen en een grondgebonden woning gerealiseerd. Rondom de kerk worden 12 grondgebonden woningen, 3 appartementen en een parkeergarage gerealiseerd.
Figuur 2.16: Ontwerp april 2021
Het stedenbouwkundig ensemble voegt een nieuwe laag toe aan het groene hart van het tuindorp. Het nieuwe ensemble is ontworpen op basis van de volgende uitgangspunten:
- ontsluiting vanaf het Servaasplein;
- ondergronds parkeren;
- ontsluiting van nieuwe woningen en appartementen via het hof op het dak van de parkeerkelder;
- het hof ligt op vloerpeil van de kerk;
- rond openbaar toegankelijk groen;
- behoud van zoveel mogelijk bestaande bomen;
- beplanting biodivers;
- infiltratie van dakwater;
- speelvoorzieningen.
Aan de kerk wordt een openbaar toegankelijk groen hof toegevoegd waaraan gewoond wordt. De 12 grondgebonden woningen en 3 appartementen rondom de kerk, hebben hun voordeur aan het gemeenschappelijk hof en de inrichting van dit hof is, net als de architectuur, geïnspireerd op de Bossche School Stijl van de jaren ‘50 en de kloostertuinen uit die tijd van o.a. Jan de Jong. De privé terrassen bij de voordeuren worden geaccentueerd door middel van een met klimplanten begroeide pergola, die tevens privacy kan leveren.
Figuur 2.17: Impressie Fatimakerk en nieuwbouw
Figuur 2.18: Impressie nieuwbouw grondgebonden woningen en appartementen
De hoofdentree van de appartementen in de kerk is ook gesitueerd aan het hof. De entree wordt, net als bij de woningen, geaccentueerd met een pergolaconstructie.
Figuur 2.19: Impressie hof met de Fatimakerk (links) en de nieuwbouw (rechts)
Figuur 2.20: Entree van het hof voor voetgangers vanuit de Sint Adrianusstraat
Dit hof is gesitueerd op een halfverdiepte parkeergarage die ontsloten is vanaf het Servaasplein. Er wordt gebruik gemaakt van het aanwezige hoogteverschil van de kerk ten opzichte van het omringende maaiveld van ongeveer 80 cm en het peil van het hof ligt op het vloerplein van de kerk.
De verharding van het hof refereert aan het patroon op het Servaasplein. De maat en schaal is echter aangepast op het stramien van de bebouwing. Het diagonale lijnenspel met hier en daar een verhoogd plantvak met vaste planten en meerstammige bomen zijn uitnodigend om binnen te komen en leiden op natuurlijke wijze naar de entree’s. De drie entree’s naar het hof kennen ieder hun eigen karakteristiek. De entree aan het Servaasplein naar het hof valt samen met de entree van de Chineese kerk. De trappenpartij is verbreed en het hof opent zich naar het parkje rondom de kerk. De entree aan de noordoost zijde bestaat uit een flauwe hellingbaan vanaf de Sint Adrianusstaat tot op het hof. Aan de zuidzijde is een informele entree via een hellingbaan naar het parkje en het appartenmentencomplex aan de Sint Hubertusstraat.
Rondom het ensemble wordt een openbaar toegankelijk groene parkruimte ingericht met struinpaden en beplanting die bijdraagt aan de biobiodiversiteit in de wijk.
2.1.2 De historie van de plek
In onderstaande figuren wordt de ontwikkeling van het plangebied door de jaren heen geduid.
1920
1960
1970
1980
De Fatimakerk ligt in het deel dat gebouwd is vanaf de jaren ‘50. De kerk is niet gebouwd zoals op de tekening van Dudok maar gedraaid ten opzichte van het stramien. De bebouwing rondom de Fatimakerk bestaat uit baksteenarchitectuur met rijke details.
Figuur 2.2: Fatimakerk aan het Servaasplein (1953)
Op de historische foto is het plein voor de kerk, met het karakteristieke blokvormige bestratingspatroon goed zichtbaar. De huidige situatie is nog precies zoals de aanleg in de jaren ‘50. De grote bomen rondom de kerk zijn grotendeels ook uit die tijd en de gebieden rondom de kerk zijn in de loop der tijd steeds meer verdicht. Tot 2011 heeft naast de kerk een boerderij gestaan, ‘Het Vossenhool’. Deze heeft dienstgedaan als feestruimte en vestigingslocatie voor de scouting. Ook heeft er aan de Sint Adriannusstraat een kleuterschool gestaan. Beide gebouwen zijn nu verdwenen, waardoor er meer ruimte is ontstaan rondom de kerk. Het terrein is echter nooit opnieuw ingericht waardoor er een verwilderd stukje groen is ontstaan.
Figuur 2.3: Voormalige boerderij 'Het Vossenhool' rechts naast de Fatimakerk
Figuur 2.4: Voormalige kleuterschool achter de boerderij
2.1.3 De bestaande situatie
De kerk ligt hoofdzakelijk in een bestaande woonbuurt. Ten zuiden van het plangebied ligt een kinderdagverblijf, een basisschool en een kantoorbouw.
Figuur 2.5: Luchtfoto met de omgeving rondom de Fatimakerk
Het voorste deel van het bestaande kerkgebouw is in gebruik als kerk (Stichting Eindhoven Chinese Christian Church) en maakt geen onderdeel uit van de transformatie.
Figuur 2.6: Fatimakerk met de zij ingang naar de Chinese kerk
Het achterste deel staat leeg en is bestemd voor omvorming tot appartementen. De omgeving rondom de Fatimakerk in zijn huidige situatie kenmerkt zich vooral door het groene karakter. Het groen is, na de sloop van de boerderij en kleuterschool niet meer hersteld en slecht onderhouden waardoor het een informeel karakter heeft door de aanwezigheid van veel bomen en uitgegroeide heesterbeplanting.
De omgeving van de Fatimakerk is in te delen in vier verschillende 'ruimtes'. De grote entree naar de kerk en de tuin is het Servaasplein, aan de voorzijde van de Fatimakerk. Dit plein wordt gekenmerkt door een origineel diagonaal blokken bestratingspatroon van klinkers. De functie van het plein is door de jaren heen veranderd van entreeplein naar parkeerplaats.
Figuur 2.7 Bovenaanzicht plangebied met vier verschillende 'ruimtes'
Ten zuiden van dit plein is een open veld met verschillende verspreid staande bomen. Deze gronden hebben een woonbestemming maar zijn niet voorzien van een bouwvlak. Tussen de school en de Fatimakerk bevindt zich een groene 'restruimte' waar voorheen boerderij 'Het Vossenhool' en de kleuterschool stond. Hier bevindt zich onder andere een groep grote Abelen en andere beplanting dat door achterstallig onderhoud en gesloten en donker karakter heeft. De laatste 'ruimte' bevindt zich aan de noordzijde van de Fatimakerk, dit is een smallere ruimte dat tuinachtiger is ingericht en waar op de kop van de kerk vier grote beuken staan. De reeks aan groene plekken rondom de kerk wordt gebruikt door omwonenden om een ommetje te maken.
Figuur 2.8 Laan richting de hoofdentree van de Fatimakerk aan het Servaasplein
Figuur 2.9: Servaasplein met oorspronkelijke bestratingpatroon
Figuur 2.10: Hoofdentree Fatimakerk
Figuur 2.11: Zijgevel Fatimakerk (zuidzijde)
Figuur 2.12: Fatimakerk (noorzijde)
Figuur 2.13: Groene restruimte aan de zuidzijde van de Fatimakerk
Figuur 2.14: Groep bestaande Abelen
Figuur 2.15: Oude beuken aan de achterzijde van de Fatimakerk
2.1.4 Achtergrond planvoornemen
Het planvoornemen is tot stand gekomen in het kader van de uitgangspuntennotitie 'Drie Stratumse Kerken' (d.d. 1 maart 2002). Deze notitie is opgesteld naar aanleiding van het onttrekken van een drietal Stratumse kerken (de Fatimakerk, de Sint Jozefkerk en de Don Boscokerk) aan de eredienst. Hierin is benoemd dat de karakteristieke gebouwen een kwalitatief onderdeel vormen van de cultuur en identiteit van Stratum en dat ze daarnaast in het sociaal-maatschappelijke netwerk een rol van betekenis spelen. Verder volgt uit deze notitie dat het Bisdom haar gebouwenbestand wenste te reduceren en hierbij opteerde voor sloop en herontwikkeling. In samenwerking met de gemeente Eindhoven is vervolgens een studie uitgevoerd naar de randvoorwaarden voor herbestemming en herontwikkeling. Daarbij gold het behoud van de kerk als uitgangspunt.
Uit de studie in de uitgangspuntennotitie is echter gebleken dat het behoud van alle drie de kerken niet mogelijk en wenselijk is. De volgende overwegingen speelden daarbij een rol:
- een inventarisatie leverde onvoldoende initiatieven op om drie kerken rendabel te bestemmen;
- herbestemming van drie kerken brengt onvoldoende geld op. Het parochiebestuur Stratum stelde als voorwaarde dat de verkoop voldoende middelen moet genereren om het parochiaal werk in Stratum voor langere tijd te continueren en de overige (kerk)gebouwen op peil te houden;
- de monumentcommissie typeerde één kerk als bijzonder waardevol voor de stad: de Don Boscokerk.
Op basis van voorgaande, is in voornoemde notitie het volgende doel gesteld: Een bescheiden ruimtelijke ontwikkeling rond de Fatimakerk met behoud van het middenschip (de ruimte en openbaarheid.
De Fatimakerk wordt in de notitie overigens beschreven als "een voorbeeld van naoorlogse kerkengebouw geiïnspireerd door de vroeg-christelijke basilica met tradionele kenmerken. De kerk straalt echter in meer dan één opzicht een compromis uit en is als zodanig niet waardevol voor de stad."
Voorts zijn drie criteria opgesteld die van toepassing zijn voor de herbestemming van de kerken:
- het gebouw mag niet herkenbaar zijn als kerk. Alle religieuze verwijzingen aan in- en exterieur moeten verwijderd worden;
- er wordt uitgegaan van een waardig programma. Activiteiten die niet verenigbaar zijn met het rooms-katholieke geloof zijn niet toegestaan. Wel mag een programma dat een sociaal-maatschappelijke of culturele meerwaarde heeft voor de buurt;
- het programma dient voor een termijn van circa 25 jaar te worden bestendigd.
Specifiek voor de Onze Lieve vrouwenkerk Fatima is het volgende waardige en complementaire programma voorgesteld: "groen, OBG-functies, gecombineerd met wonen" (verzorgd wonen voor senioren). Aanvullend geldt dat het interieur van de kerk integraal wordt opgenomen in een bescheiden, niet dominante maar bijzondere uitbreiding, vast aan de kerk. De volgende suggesties worden daarbij benoemd:
- toevoeging van 800 m² beganegrondoppervlak;
- aansprekende architectuur passend in de omgeving;
- een maximale hoogte van 2 lagen;
- Gebruik de orientatie van de kerk,
- Middenschip als atrium;
- nieuwe entree,
- transformatie zijbeuken.
De overige aanvullende kaders zijn:
- De directe omgeving van de kerk wordt in zijn groene uitstraling verstrekt, inherent aan de bijzonder groene uitstraling van dit deel van Stratum binnen de Ring;
- Het Vossenhol (de scouting) wordt gesloopt;
- Het verharde speelveld kan worden ingezet voor woningbouw;
- De nieuwbouw van Hhvl aan het Sint Servaasplein wordt opgenomen in de groenimpuls in het gebied;
- De parkeerplaats kan op zijn omvang worden herzien, afhankelijk van zijn uiteindelijke programma;
- Optioneel wordt een langszaamverkeersroute voorgesteld dwars door het pangebied.
Op basis van voorgaande uitgangspunten is onderhavig planvoornemen tot stand gekomen. In paragraaf 2.1.1 wordt nader ingegaan op het beoogde programma, de bouwkundige en architectonische uitstraling en de ruimtelijke inpasbaarheid.
Verder is voor het plangebied een inrichtingsplan gemaakt (zie Bijlage 1) dat voorziet in de versterkinng van de groene uitstraling. Beoogd wordt het plangebied her in te richten als het groene hart van Tuindorp. De nieuwe inrichting voorziet daarbij ook in de realisatie van langszaamverkeersroutes en uitgemaaide wandelpaden. Het verharde speelveld maakt onderdeel uit van het her in te richten gebied. Het Vossenhol in inmiddels gesloopt. Het planvoornemen voorziet verder in haar eigen mobiliteit en er wordt voldaan aan de parkeernrom (zie ook paragraaf 2.1.5).
2.1.5 Mobiliteit
De te realiseren parkeergarage wordt ontsloten via het Servaasplein. In de parkeergarage worden, conform de parkeernorm (zie ook Bijlage 5), 33 parkeerplaatsen gerealiseerd voor bewoners en bezoekers.
In de parkeergarage worden voor de grondgebonden woningen en de appartementen bergingen gerealiseerd. In deze bergingen is ruimte voor het plaatsen van fietsen. Daarnaast worden in de openbare ruimte fietsenstallingen gerealiseerd.
Figuur 2.21: Ontsluiting parkeergarage via het Servaasplein
Figuur 2.22: Plattegrond beoogde parkeergarage met 33 parkeerplaatsen³
2.1.6 Inrichting openbare ruimte
De nieuwe groene buitenruimte gaat uit van het versterken van het groene hart van het tuindorp. Al het verwilderd groen zal plaatsmaken voor bloemrijk grasland met bomen, heester- en vasteplantenborders en uitgemaaide wandelpaden zodat omwonenden hun ommetjes kunnen blijven maken.
In het kader van de ontwikkeling rondom de Fatimakerk is de groene ruimte tussen de Fatimakerk en de scholen aan de zuidzijde onderzocht. Vanuit de buurt is er behoefte aan speelruimte voor oudere kinderen, vanuit de scholen is een groen speelplein gewenst. Tusen de scholen ligt nu een volledig verhard voetbalveld. Gezocht is naar ruimte voor de te verplaatsen haagbeuken i.v.m. de Fatimakerkontwikkeling, waterberging, 3 nieuwe bomen en een groen schoolplein.
Definitief ontwerp groen speelplein:
1. Waterberging:
De waterberging van 35 m³ iwordt gerealiseerd in een ondiepe greppel rondom het speelveld. De wadi heeft een dubbelfunctie, het is tevens een speel element. Het grootste deel van het jaar zal er geen water instaan. Het plan is zo gedimensioneerd dat bij extreme situaties ook het voetbalveld als waterberging kan functioneren.
2. Verblijf- en speelplek voor iedereen:
De groene speelplek is zowel voor school- als buurtkinderen. Er zijn twee aparte verharde locaties voor sport namelijk een voetbalveld omzoomd met grondwallen tot 1.2 meter boven maaiveld en een basketbalveld. Rondom het voetbalveld is een speelpad gemaakt die langs de wadie en heuveltjes loopt. Er zijn diverse natuurlijke speelobjecten geplaatst van robiniahout die gebruik maken van de hoogteverschillen. De speeltoestellen vormen samen een parcours.
3. Groener en duurzamere buitenruimte:
Het hele terrein wordt groener en duurzamer door de aanplant van drie nieuwe lindebomen en het verplaatsen van twee bestaande haagbeuken naar deze locatie. Het noordelijke bestaande hek wordt verwijderd en het is de ambitie om de hekken tussen de schoolpleinen te vervangen door groene hagen.De sportvelden worden aangelegd met de bestaande stelconplaten, de wandelpaden en het speelpad in halfverharding.
Figuur 2.23: Definitief ontwerp openbare ruimte
Het hof voegt een nieuw openbaar toegankelijk milieu aan het groene hart toe. Een beschutte en verstilde groene plek om even op een bankje te zitten, een praatje te maken met de buren of om er diagonaal doorheen te lopen.
Het bijzondere karakter van het groene hart van de wijk en de hoger gelegen kerk blijft beleefbaar vanaf de openbare straten. Een robuuste heesterrand met toegangen vanuit de Sint Jansweg en de Sint Adrianusstraat accentueerd het groene hart. Ook zal deze heesterrand, in combinatie met de aanwezige en nieuw te maken hoogteverschillen en beplanting zorgen voor meer privacy van de appartementen die zich in de achterzijde van de kerk bevinden.
De open ruimte tussen de school, appartementen en het kerkensemble zal zijn groene karakter behouden. De ambitie is om het schoolplein wat enkel uit verharding bestaat, om te vormen tot een natuurlijke speelplek waar ook water geïnfiltreerd kan worden. Hierdoor sla je drie vliegen in een klap; een doorgaand groen hart, capaciteit voor waterberging en een groen en gezond speelplein.
Het inrichtingsplan is opgenomen in bijlage 1 bij deze toelichting. Deze is in overleg tot stand gekomen met Stichting Korein (school).
2.2 Historisch Perspectief
2.2.1 Eindhoven
Eindhoven ontstond op een hoger gelegen terrein tussen de riviertjes de Dommel en de Gender. Daarnaast stroomde vroeger nog de Laak vanuit het oosten de Dommel in, terwijl stroomopwaarts, binnen het huidige stadsgebied, de Tongelreep in de Dommel stroomt. Er zijn in de omgeving van Eindhoven weliswaar veel archeologische voorwerpen opgegraven uit de steentijd, de bronstijd en de Romeinse tijd, maar permanente bewoning trad waarschijnlijk pas sinds de 8e eeuw op. Er ontstond een knooppunt van wegen dat zowel militair als economisch van belang was. Eindhoven lag op het knooppunt van belangrijke handelswegen: van 's-Hertogenbosch naar Luik en van Antwerpen naar Duitsland. De Demer, Rechtestraat en het Stratumseind zijn een deel van de enige verharde weg, die van 's Hertogenbosch naar Eindhoven. Rond 1820 wordt deze verharde weg doorgetrokken tot onder Valkenswaard en aangesloten op de straatweg naar Luik. In 1866 kreeg Eindhoven een station en werd geleidelijk aan een spoorwegknooppunt. De eerste lijn liep naar Boxtel, in 1870 kwam de verbinding met Utrecht gereed en in 1877 die met Rotterdam. De IJzeren Rijn, de verbinding van Antwerpen, kwam ten zuiden van Eindhoven te lopen. De verbinding van Eindhoven met Weert kwam in 1913 gereed. Op 1 januari 1920 vond de annexatie plaats van de omliggende gemeenten Gestel en Blaarthem, Stratum, Strijp, Tongelre en Woensel met Eindhoven en ontstond een stad van betekenis. Het plangebied is gelegen in de wijk Stratum.
2.2.2 Stratum
Stratum wordt voor het eerst vermeld in het jaar 1325. Over het algemeen wordt aangenomen dat de naam duidt op een woonplaats aan de straat. Als we kijken op de oudste stadsplattegrond (omstreeks 1560), zien we veel bebouwing langs de Stratumsedijk en de Leenderweg.
Het bebouwde deel van het oude Stratum lag vrijwel geheel binnen de huidige ringweg. Afgezien van enkele landgoederen (De Burgh, Eikenburg en later Kortonjo), bestond het deel daarbuiten vrijwel alleen uit bossen en heidevelden. Door dit weidse gebied liepen enkele zandwegen naar het zuiden (Leenderweg en Heezerweg). In het eerste kwart van de 19e eeuw kwam ook de Aalsterweg gereed. De Geldropseweg was een zandweg die ophield bij de Voorterweg. Het verkeer ging toen via laatst genoemde weg verder richting Geldrop en Tongelre. In de tweede helft van de 19e eeuw werd de Geldropseweg aangelegd als onderdeel van de nieuwe provinciale weg van Stratum naar Weert en later ook de Tongelresestraat als verbinding naar Lieshout. De Tongelresestraat was nieuw en sloot aan op het bestaande tracé bij de Kievitlaan in Tongelre. Belangrijk voor de structuur van het dorp was ook de aanleg van het Eindhovensch Kanaal, dat in 1846 gereed kwam.
De Stratumse bevolking leefde aanvankelijk hoofdzakelijk van wat het land opbracht. Toen in de 19e eeuw de industrie tot ontwikkeling kwam, had dat directe gevolgen. Rond de aanlegplaats van het Eindhovensch Kanaal en elders aan bestaande wegen in de buurt van Eindhoven vestigden zich textiel- en sigaarfabrieken en later ook andere bedrijven. De arbeidskrachten werden voor het grootste gedeelte van buiten aangetrokken. De bevolking groeide van ruim 1400 in 1850 tot ruim 7500 in 1920. Met name aan de Stratumsedijk en Aalsterweg verrezen villa's en buitens voor beter gesitueerden. Daar en elders werden aan bestaande wegen ook woningen gebouwd voor middenstanders en minder gesitueerden. In Stratum concentreerde de dorpsbebouwing zich aan de kop van de Aalsterweg, Heezerweg, Leenderweg, Gasthuisstraat, Schalmstraat en ten noorden van de St. Jorislaan. Een gevolg van de bevolkingsgroei was ook dat de oude dorpskerk plaats moest maken voor de huidige St. Joriskerk. Ook in andere randgemeenten van het oude Eindhoven vond de bebouwing hoofdzakelijk langs de oude uitvalswegen plaats, waar uiteindelijk onvoldoende ruimte was.
Kort voor 1920 ontwierpen de architect en Cuypers en Kooken een uitbreidingsplan voor Eindhoven, waarbij zij aandacht schonken aan het open gebied tussen de radialen. Onder meer door een stelsel van rondwegen trachtten zij de verbindingen tussen de latere stadsdelen te verbeteren en de verkeersproblemen op te lossen. Ook schiepen zij ruimte voor stedelijke voorzieningen als parken en zwembaden. Latere gemeentelijke uitbreidingsplannen bouwden op hun plannen voort.
Het Stratumse gemeentebestuur haakte al vóór 1920 op de plannen in, door nieuwe buurten te projecteren binnen de huidige ring die in 1966 werd opgeleverd. Een deel van de ringweg werd dus rond 1920 aangelegd. Dit is nog goed te zien aan de Leostraat met aan weerszijden de Bloemenbuurt. Als onderdeel van het uitbreidingsplan kwam vanaf 1920 villapark Den Elzent tot stand. Een villa aan de Stratumsedijk, op de plaats waar in 1963 de Stadsschouwburg (tegenwoordig Parktheater) verrees, werd gemeentehuis. De daarachter gelegen tuin werd Stadswandelpark. Ook de Dommeloevers kregen een parkaanleg. Eind jaren dertig kwam het Witte Dorp tot stand, maar de uitbreiding van Tuindorp tot aan de Ring werd pas na de Tweede Wereldoorlog gerealiseerd. Tegelijkertijd werd ook de Ringweg voltooid, die een goede verbinding gaf met zowel Tongelre als Gestel.
In paragraaf 2.1.2 wordt nader ingegaan op de geschiedenis van het plangebied zelf.
2.3 Stedenbouwkundige Structuur
Stratum is een voormalige dorp dat rond het centrum van Eindhoven is ontstaan. Samen met de andere wijken rondom Eindhoven, is de stedenbouwkundige structuur te vergelijken met de blaadjes (lobben) van een bloem die rondom het hart zijn geformeerd. De scheiding tussen de dorpen/lobben is duidelijk waarneembaar en wordt gevormd door groengebieden of bedrijfsterreinen. De structuur van het stadsdeel Stratum wordt bepaald door de radialen- en tangentstructuur van Eindhoven. De radialen verdelen Stratum als het ware in 'taartpunten' en worden gevormd door de toegangswegen naar het centrum van Eindhoven zoals de Geldropseweg, de Heezerweg, de Leenderweg en de Aalsterweg. De door de wegen gevormde taartpunten worden op hun beurt weer doorsneden door De Ring en door de doorgaande verbinding Anton Coolenlaan- Floralaan- Tivolilaan- Sint Petrus Canisiuslaan.
Opvallend in het gebied 'Stratum binnen de Ring' zijn de grote en hoogwaardige groengebieden die in dit stadsdeel liggen zoals: het parkgebied waarbinnen de Dommel en de Tongelreep samenkomen, het Stadswandelpark en landgoed De Burgh. De woonbuurt en die tegen deze groengebieden aanliggen zoals Den Elzent, Looiakkers en Tuindorp zijn dan ook van bijzondere allure door de verwevenheid die de buurt en hebben met het aanliggende groen. Ook in architectonische zin zijn de vaak vooroorlogse woningen geïnspireerd door de tuinstadgedachte. Dat past uitstekend bij de hoogwaardige groengebieden.Meer specifiek geldt voor het plangebied dat de Fatimakerk het hart vormt van de buurt 'Tuindorp' in het voormalige dorp Stratum. Deze buurt is na realisatie van de kerk in de jaren '50 opgebouwd. De kerk is tot stand gekomen volgens het principe van de parochiegedachte. Hierbij werden nieuwe woonwijken in combinatie met jongens- en meisjesscholen rondom de kerk gepland. Deze wijze van invulling van nieuwe woonwijken is tot ver in de jaren '60 van de twintigste eeuw toegepast.
Tuindorp kent een gemêleerde bevolkingssamenstelling en een hoge architectonische waarde met cultuurhistorische betekenis. Karakteristiek in Tuindorp De Burgh zijn de noordelijk gelegen 316 woningen die ontworpen zijn door architect J.J.W. Franswa in opdracht van Bouw - en handelsmaatschappij Heikant II. Deze woningen in de directe nabijheid van het plangebied zijn gerealiseerd tussen 1950 en 1954.
Deze buurt ademt in hoge mate de sfeer uit van de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog. Dit heeft niet alleen te maken met de toepassing van industrieel geprefabriceerde elementen, zoals betonnen luifels, lateien, sierstenen, raamomlijstingen en borstweringen. Maar ook de typologie van de woningen getuigd van deze door woningnood gekenmerkte periode. De hier veel voorkomende woningtypes te weten duplex en triplex, zijn karakteristiek voor deze tijd en komen in deze omvang alleen voor in Tuindorp de Burgh.
Buiten de woningen van Franswa wordt de sfeer in de buurt voor een groot deel bepaald door door middel van dit bestemmingsplan te herontwikkelen O.L. Vrouw van Fatimakerk, ontworpen door architect B. Clement. Ook de scholen aan de St. Adrianusstraat, St. Hubertusstraat en de Piuslaan welke direct aan het plangebied grenzen zijn beeldbepalend voor deze buurt. Overigens maakt de buurt ook deel uit van het gebied dat door de provincie is aangewezen als cultuurhistorisch waardevol.
Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.
In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050
Als we alle wensen naast elkaar leggen, ontstaat het volgende beeld. We willen een land:
- dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
- met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
- waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
- met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
- waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten.
- dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
- waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
- dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.
Nationale belangen
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeemverantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.
Eindhoven
De grootste concentratie van economische activiteiten met de daaraan verbonden werkgelegenheid vindt vooral plaats in het gebied van de rechthoek van stedelijke regio’s in het Stedelijk Netwerk Nederland (Amsterdam - Utrecht - Amersfoort - Zwolle - Arnhem/Nijmegen - Eindhoven - Brabantse stedenrij - Rotterdam - Den Haag). Hier is ook de grootste verstedelijkingsopgave. De Metropoolregio Eindhoven (MRE) heeft een gespannen woningmarkt: Spoorzone Eindhoven (waaronder Eindhoven Internationale Knoop XL, Strijp S en Strijp T) is aangemerkt als zoekgebied voor grootschalige woningbouwontwikkeling.
De beoogde ontwikkeling voorziet zowel in transformatie van een bestaand gebouw als nieuwbouw van woningen op een inbreidingslocatie. In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de NOVI opgenomen.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.
Voor Eindhoven is de 380 Kv hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van het Nationaal NatuurNetwerk (NNN) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die het NNN vormen worden bij provinciale Interim Omgevingsverordening aangewezen (zie ook paragraaf 3.3.2) waarmee het NNN een provinciaal belang is geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.
3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
De ladder is als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, moet in de toelichting worden gemotiveerd waarom niet binnenstedelijk in de behoefte kan worden voorzien.
Toetsing
Het toevoegen van meer dan 11 woningen wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. Het geldende bestemmingsplan is vertrekpunt bij de beoordeling of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. In dit geval geldt er voor het plangebied deels de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden' en deels de bestemming 'Woondoeleinden' ten behoeve van woongebouwen.
Het programma van de beoogde ontwikkeling bestaat uit:
Nieuwbouw | Oppervlakte | Categorie | Prijssegment |
12 grondgebonden woningen | > 120 m² | koop | duur |
3 appartementen | < 60 m² | koop | goedkoop |
Kerk | |||
10 appartementen | < 60 m² | huur | 3 goedkoop, 7 middelduur |
4 appartementen | 60-120 m² | huur | middelduur |
4 appartementen | > 120 m² | huur | duur |
1 grondgebonden woning | > 120 m² | huur | duur |
Het toevoegen van 34 woningen wordt op deze plek gezien als stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied.
Beschrijving behoefte
De relevante regio voor wonen is Stedelijk gebied Eindhoven binnen de regio Zuidoost-Brabant.
Figuur 3.1: Woonregio's (Bron: Brabantse Agenda Wonen, september 2017)
De provincie verwacht in haar Bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant (Actualisering 2020) dat het aantal inwoners in Eindhoven van 234.460 in 2020 zal toenemen naar 264.625 in 2030, een toename met ruim 30.000 inwoners.
Doordat ook het aantal huishoudens de komende jaren nog sterk toeneemt, zijn er ook meer huizen nodig. Naar verwachting is in 2050 zo'n 43% van alle huishoudens een éénpersoonshuishouden. Vooral het aantal oudere alleenstaanden van 75 jaar en ouder neemt sterk toe. Vergeleken met de vorige prognose uit 2017 ligt de groei van de Brabantse bevolking duidelijk hoger. De indicatie voor de gemeente Eindhoven is ruim 19.000 woningen in de periode 2020-2030. Onderstaande tabel is richtinggevend voor het maken van nieuwe regionale afspraken. Versnelling van de woningbouw en (vervolgens) vasthouden van het bouwtempo is een belangrijke doelstelling van de Brabantse Agenda Wonen.
Figuur 3.2: Indicatie toename woningvoorraad per gemeente, 2020 –2040
Brabantse Agenda Wonen Voortgangsrapportage 2019/2020
In 2016 zijn in regionaal verband afspraken gemaakt over de woningproductie op basis van de destijds beschikbare prognose. In 2020 is er een nieuwe prognose beschikbaar gekomen.
In de Brabantse Agenda Wonen Voortgangsrapportage 2019/2020 staat dat er in de regio Zuidoost Brabant in de periode 2019-2028 nog 31.000 woningen nodig zijn en er slechts harde plancapaciteit is voor 26.550 woningen.
De eerstkomende tijd zal de feitelijke realisatie van woonruimte in het betaalbare segment extra inspanningen (blijven) vragen. Hierbij zal ook de middenhuur, met huurprijzen net boven de liberalisatiegrens (> €720,-), moeten worden betrokken. Voor de gemeentelijke en (sub)regionale woningbouwplanning en -programmering en de mogelijkheden hier ook daadwerkelijk – bijvoorbeeld via volkshuisvestelijke en/of ruimtelijke instrumenten) op te sturen - zijn dit belangrijke onderwerpen.
3.3. Woningbouwcapaciteit en opgaven
Visie op wonen Stedelijk gebied Eindhoven (2019)
In het Stedelijk Gebied Eindhoven wonen op dit moment zo'n 521.000 mensen. Komende jaren zal dit aantal fors toenemen, als gevolg van de (economische) groei van bedrijven en de hieraan gerelateerde groei van het aantal werknemers. Ook een toename van het aantal studenten (nationaal en internationaal) draagt hier aan bij.
Naast gezinsverdunning is de groei van huishoudens in de regio de komende jaren vooral afkomstig van (buitenlandse) migratie. Dit is grotendeels te verklaren door de aantrekkende economie en werkgelegenheid. Zowel laagopgeleide arbeidsmigranten als hoger opgeleide kenniswerkers (expats) trekken naar de regio om zich (tijdelijk) te vestigen. Veelal zijn dit 1- en 2 persoonshuishoudens in de leeftijdsklasse 18 tot circa 55 jaar, belangrijke groepen die de regio nodig heeft om de economische groei vast te houden. Ook de samenstelling van de bestaande inwoners verandert. Steeds meer mensen wonen (langer) alleen. Dit kan een eigen keuze zijn: jongeren gaan later samenwonen, mensen die zich niet willen binden of tijdelijke arbeidskrachten. Maar ook als gevolg van echtscheiding en de vergrijzing; mensen blijven alleen achter nadat de partner overlijdt. Het aantal personen per huishouden loopt terug. Dit betekent dat voor een gelijk aantal mensen meer woningen nodig zijn. En aangezien komende jaren de regio flink groeit in inwoneraantal zullen er nog meer woningen nodig zijn om iedereen te kunnen huisvesten. Deze wijziging in de demografie vraagt wat van de woningvoorraad.
Er is veel aandacht nodig voor het behoud van sociale huurwoningen voor de primaire doelgroep. Daarnaast voor voldoende middensegment huur- en koopwoningen, mede om de doorstroming op gang te houden. Voor de sociale huursector geldt dat de bestaande voorraad beter afgestemd kan worden op de veranderende woonwensen. Hierbij is aandacht voor huishoudens met een zorgvraag en de groeiend aantal 1-2 persoons huishoudens. In wijken met een overschot aan grote gezinswoningen in de sociale huur kan gedacht worden om deze woningen om te zetten naar meerdere kleinere woningen. Hiermee kunnen tekorten in andere segmenten binnen de sociale huursector ingevuld worden.
Gezien de huidige druk op de woningmarkt is het van belang om de bestaande woningbouwplannen snel te realiseren. Innovatie in bouwprocessen en tijdelijkheid kunnen hieraan ook bijdragen.
Woondeal
Op 7 maart 2020 heeft wethouder Torunoglu namens de gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven een Woondeal ondertekend met minister Ollongren van Binnenlandse Zaken. Deze Woondeal is gesloten tussen de gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE), het ministerie van Binnenlandse Zaken en de provincie Noord-Brabant. Met de ondertekening van de Woondeal zetten partijen zich langjarig in om de woonopgave in deze regio aan te pakken. Het biedt in de regio de mogelijkheid te gaan versnellen. In de regio moeten er de komende vijf jaar 27.000 woningen bijkomen, plus zo'n 1.000 tijdelijke woningen.
Kwalitatieve behoefte
Om de woningbehoefte afdoende te faciliteren wil de gemeente Eindhoven tot 2030 zoveel mogelijk woningen binnen de rondweg realiseren met respect voor de bestaande woonomgeving en verbetering van de kwaliteit van gebieden. Het initiatief geeft invulling aan de versterking van het centrumstedelijke woonmilieu.
De toevoeging van woningen past binnen de regionale kwalitatieve behoefte, aangezien de woningtypen en het woonmilieu aansluiten op het doel en de ambitie om de groeiende jonge bevolkingsgroep met eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens, expats en studenten, maar ook senioren (in het kader van de demografische ontwikkeling) binnen Eindhoven te kunnen huisvesten in een dynamisch onderscheidend hoogstedelijk woonmilieu met internationale uitstraling binnen Zuid-Nederland.
Het plangebied ligt bovendien op een zeer aantrekkelijke locatie binnen de ring. De marktbehoefte aan het type woningen dat binnen het plangebied wordt gerealiseerd is bovendien groot, temeer het woningtype in een hoogstedelijk woonmilieu op andere plekken in de regio niet of nauwelijks aangeboden wordt.
Conclusie woningbehoefte
In de komende 10 jaar moeten er nog zo’n 19.000 woningen in Eindhoven bij komen om in de behoefte te kunnen voorzien. De combinatie van sociale huur, goedkopere koop en duurdere koop- en huurwoningen geeft invulling aan de behoefte en maakt plannen haalbaar voor ontwikkelaars. Dit plan is daar een goed voorbeeld van.
3.2.4 Luchthavenbesluit
In 2009 is de Wet luchtvaart gewijzigd. Naar aanleiding hiervan is een nieuw luchthavenbesluit voor Eindhoven vastgesteld. Dit is op 26 september 2014 vastgesteld en met ingang van 1 november 2014 in werking getreden. In het luchthavenbesluit is het luchthavengebied, de gebruiksmogelijkheden en het beperkingengebied vastgelegd. Voor het bestemmingsplan is vooral het beperkingengebied van belang.
Het beperkingengebied bestaat uit:
- de geluidszone: dit is de weergave van de geluidsbelasting van het gezamenlijke luchtverkeer (hier wordt in paragraaf 4.2.5 op ingegaan). Binnen deze zone gelden regels voor het bouwen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen.
- de obstakelbeheergebieden: hier gelden maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten.
- het vogelbeheersgebied: binnen dit gebied gelden regels voor een bestemming of gebruik dat vogels aantrekt.
Hieronder wordt nader ingegaan op het obstakelbeheergebied en het vogelbeheersgebied.
Figuur 3.4: Kaart beperkingengebied Luchthaven Eindhoven
Zoals uit bovenstaande kaart blijkt, ligt dit plangebied niet binnen het beperkingengebied behorende bij het luchthavenbesluit. De beperkingen die voortvloeien uit het luchthavenbesluit zijn dan ook niet van toepassing voor onderhavige ontwikkeling.
3.2.5 Bakens luchthaven Eindhoven en radarverstoringsgebied vliegbasis Volkel
Bij het bepalen van de maximaal toegestane bouwhoogte in het bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de bakens van luchthaven Eindhoven en het radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.
Bakens luchthaven Eindhoven
Op en nabij de luchthaven Eindhoven zijn bakens aanwezig om de richting van het vliegverkeer (zowel horizontaal als verticaal) te kunnen volgen:
- een VDF baken: Vertical Directional Finder. Dit is een hulpmiddel voor de luchtverkeersleiding om de richting te kunnen bepalen van het vliegtuig waarmee op dat moment wordt gecommuniceerd.
- een NDB; Non Directional Beacon. Dit wordt door vliegtuigen gebruikt als navigatiehulpmiddel op luchtroutes. Het is een bakenzender die een radiosignaal uitzendt dat door een peilontvanger in het vliegtuig wordt opgevangen. Hierdoor wordt de richting van het signaal ten opzichte van het vliegtuig bepaald. Door de richting van twee verschillende bakens te peilen kan de piloot zijn/haar positie bepalen.
Figuur 3.5: Hoogtebelemmeringen bakens nabij luchthaven Eindhoven. Blauwe lijnen= VDF. Rode lijnen= NDB
De toetsingsgebieden liggen voor VDF geheel over het plangebied, maar hebben gezien de maximaal toegestane bouwhoogte geen consequenties.
Radarverstoringsgebied Volkel
Om het ongestoord functioneren van radar- en communicatie-apparatuur op de vliegbasis Volkel te waarborgen ligt er rond deze vliegbasis een cirkel met een straal van 50 nautische mijl (=27,8 km), gemeten vanaf de positie van de radar. Binnen dit radarverstoringsgebied moet voor ieder obstakel hoger dan 65 meter worden berekend of er verstoring van de radar optreedt. Onderhavig plangebied ligt niet binnen dit radarverstoringsgebied.
Figuur 3.6: Uitsnede uit kaart hoogtebelemmeringen als gevolg van luchthaven Eindhoven. Blauwe lijnen- arcering = radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie
In de Omgevingsvisie Noord-Brabant (december 2018) is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2050. Naast een beeld van het Noord-Brabant van nu is een beeld geschetst van het welvarend, verbonden, klimaatproof en vernieuwend Noord-Brabant van 2050.
De provincie heeft de volgende kernwaarden geformuleerd die leidend zijn:
- we gaan voor meerwaarde-creatie;
- we gaan voor technische en sociale innovatie;
- we gaan kwaliteit boven kwantiteit;
- we gaan voor steeds beter;
- we gaan voor proactief en preventief boven gevolgbeperking en herstel.
Naast de basisopgave, werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit, worden vier hoofdopgaven onderscheiden die nauw met elkaar samenhangen:
- Werken aan de Brabantse energietransitie;
- Werken aan een klimaatproof Brabant;
- Werken aan de slimme netwerkstad;
- Werken aan een concurrerende, duurzame economie.
Samen met andere partijen zoals gemeenten en bedrijven wil de provincie uitvoering geven aan projecten die passen binnen deze opgaven. Van belang is dat het in de toekomst ook goed wonen, werken en verblijven blijft. Werken aan een goede omgevingskwaliteit zowel in de bebouwde als in de onbebouwde omgeving is het uitgangspunt.
Toetsing
De beoogde ontwikkeling gaat uit van transformatie en daarmee het behoud van een bestaande kerk en nieuwbouw in bestaand stedelijk gebied. Deze stedelijke woonfunctie in combinatie met het vergroenen van de omgeving verbetert de kwaliteit van de leefomgeving van dit deel van de wijk.
Een verdere uitbreiding van het stedelijk gebied wordt voorkomen en er is sprake van duurzame verstedelijking uitgaande van meervoudig en zorgvuldig ruimtegebruik. De omgevingskwaliteit verbetert en er wordt een bijdrage geleverd aan de duurzaamheids- en klimaatdoelstellingen van de provincie. De beoogde ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met Omgevingsvisie Noord-Brabant.
3.3.2 Interim omgevingsverordening (geconsolideerd 2020)
De Interim omgevingsverordening is vastgesteld door Provinciale Staten op 25 oktober 2019 en vervangt een aantal provinciale verordeningen:
- provinciale milieuverordening;
- verordening natuurbescherming;
- verordening ontgrondingen;
- verordening ruimte;
- verordening water;
- verordening wegen.
Om straks klaar te zijn als de Omgevingswet in werking treedt, heeft de provincie eerst een Interim omgevingsverordening vastgesteld. Het is een ‘Interim’ omgevingsverordening om zo te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de ‘definitieve’ omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet.
De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de huidige wetgeving en moet aan de wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld bij de opbouw en de digitale vormgeving). Deze Interim omgevingsverordening voegt de bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen.
In de Interim omgevingsverordening staan regels voor:
- Burgers en bedrijven: dit zijn zogenaamde rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. Deze regels bevatten voorwaarden om zo’n activiteit te verrichten en geven ook aan of je bijvoorbeeld eerst een melding moet doen voordat je mag beginnen.
- Bestuursorganen van de overheid: dit zijn zogenaamde instructieregels. Met deze regels kan de provincie een opdracht geven aan gemeenten over onderwerpen die zij in het bestemmingsplan moeten opnemen of aan het waterschap over de manier waarop ze hun taken uitvoeren.
Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven
Het gaat hier om regels die naast een eventuele vergunningplicht gelden. Er zijn in de Interim Omgevingsverordening voor de volgende thema’s rechtsreekse regels opgenomen: grondwaterbescherming, grondwateronttrekking, bodemsanering, stortplaatsen, ontgrondingen, varend ontgassen, stiltegebied, wegen, natuur en landbouw. De meeste van deze regels waren eerst opgenomen in de Provinciale milieuverordening, de Verordening wegen, de Verordening ontgrondingen en de Verordening natuurbescherming.
Binnen het plangebied zijn voor het werkingsgebied "Stedelijk gebied" rechtstreekse regels van toepassing.
Figuur 3.7: Uitsnede plankaart Interim Omgevingsverordening: instructieregels gemeenten: stedelijke gebied en erfgoed
Het plangebied is aangeduid als 'Stedelijk gebied'. Het provinciale beleid is er al decennia lang op gericht om stedelijke ontwikkeling in stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent dit dat het merendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in of aansluitend op de stedelijke concentratiegebieden. Binnen het bestaand stedelijke gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling.
Op basis van artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling dient een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen binnen het Stedelijk gebied te liggen. Het bestemmingsplan dient daarbij te zijn voorzien van een onderbouwing dat:
- de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
- het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.
Voor wat betreft de regionale afspraken en de onderbouwing van een duurzame stedelijke ontwikkeling wordt verwezen naar paragraaf 3.2.3 (ladder voor duurzame verstedelijking) en paragraaf 3.5 (volkshuisvesting) .
Toetsing
Uit de toelichting op de diverse functionele ontwikkelingen blijkt dat sprake is van een zorgvuldige belangenafweging en van een duurzame ruimtelijke verstedelijking die past binnen de hoofdlijnen van het provinciaal beleid.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Interimstructuurvisie 2009
In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.
3.5 Volkshuisvesting
3.5.1 Regionaal beleid
Samen staan de negen gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) aan de lat om een woon- en leefklimaat van hoge kwaliteit te realiseren en de veranderende kwalitatieve en kwantitatieve vraag zo goed mogelijk te bedienen. Dit is een voorwaarde voor een aantrekkelijke vestigingsplek voor nieuwe inwoners en om te kunnen blijven concurreren met andere (inter)nationale topregio's. Dit gaat niet alleen. We hebben elkaar maar vooral bewoners en partners, zoals corporaties, ontwikkelaars, beleggers, bouwondernemingen en makelaars, nodig. Die investeren mee in de kwaliteit van de regio en het woonklimaat. Als samenwerkende partners in een creatieve regio zoeken we daarbij ook naar mogelijkheden om innovaties in het bouwproces te realiseren.
Het Regionaal Ruimtelijk Overleg (gemeenten, provincie) heeft op 13 december 2017 het 'Afsprakenkader Wonen 2017' bekrachtigd dat door de afzonderlijke negen gemeenteraden is vastgesteld. Hierin zijn o.a. de volgende afspraken over woningbouwontwikkelingen opgenomen:
- We geven ruim baan aan initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding. Dit betreft de locaties binnen het bestaand stedelijk gebied zoals dat is aangegeven in de provinciale Verordening ruimte.
- Alle overige initiatieven stemmen we op elkaar af, waarbij geldt dat we geen nieuwe uitleglocaties ontwikkelen, tenzij…….Het regionaal portefeuillehoudersoverleg neemt hierover een unanieme beslissing. Uitleglocaties liggen buiten het bestaand stedelijk gebied zoals aangegeven in de provinciale Verordening ruimte.
- In principe beschouwen we de kwantitatieve provinciale prognoses 2017 als richtinggevend op het niveau van het Stedelijk Gebied. Hierbij maken we zo optimaal
mogelijk gebruik van de ruimte die de Brabantse Agenda Wonen biedt. Door de
woningbouwontwikkelingen goed te monitoren kunnen we ingrijpen op het moment dat dat nodig is en voorkomen we dat goede plannen voor de korte termijn (2021) worden tegengehouden op basis van de programmering op langere termijn (2030). Hierdoor ontstaat meer ruimte om snel in te kunnen spelen op marktontwikkelingen.
In het Afsprakenkader 2017 is aangegeven welke plannen regionaal afgestemd worden. Een nieuw bestemmingsplan dat meer dan 75 woningen in stedelijke kernen of 25 woningen in landelijke kernen mogelijk maakt, dient regionaal afgestemd te worden. Via het coördinatieteam worden deze plannen aan het portefeuillehoudersoverleg voorgelegd.
De provincie ziet er op toe dat de plannen regionaal afgestemd worden. Wanneer bij het vooroverleg blijkt dat dat niet het geval is worden de plannen door de provincie niet in behandeling genomen.
Onderhavige ontwikkeling voorziet in de realisatie van 34 woningen. Dit past binnen de kwantitatieve prognose voor Eindhoven (zie ook paragraaf 3.2.3). Bovendien is de locatie gelegen binnen het 'bestaand stedelijk gebied' zoals aangegeven in de provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant. Daarmee past het binnen de afspraken voor woningbouwontwikkelingen.
3.5.2 Lokaal beleid
Woonvisie
De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee maken we de richting waarin we ons willen ontwikkelen duidelijk aan de stad, haar bewoners en alle partijen die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad.
Ambitieuze stad
Eindhoven groeit en dat creëert een nieuwe vraag naar wonen. Eindhoven wil verder verstedelijken. Onder stedelijkheid verstaan we een gemengde en gevarieerde omgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En een stad die tegelijk ook groen en gemoedelijk blijft.
We staan voor de unieke kans om de stad als geheel, en het gebied binnen de Rondweg in het bijzonder, de komende jaren te laten groeien. We verwachten dat het inwonersaantal van Eindhoven de komende 10 jaar fors zal toenemen, harder dan de prognoses nu voorspellen. De bijzondere bevolkingsopbouw van Eindhoven (een relatief jonge bevolking) draagt daaraan bij. Die groei moet ook op het vlak van wonen gefaciliteerd worden.
Tot 2030 willen we minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen de Rondweg realiseren. Voor het gebied binnen de Rondweg staan met projecten als Strijp S, Stations- omgeving, NRE en Philips Lighting in deze periode al circa 5.000 nieuwe woningen in de planning. Daarnaast is de wens dat boven winkels wooneenheden worden gerealiseerd en kantoren worden omgebouwd tot woningen. Hierin is de markt aan zet.
Eindhoven formuleert in deze Woonvisie geen concreet woningbouwprogramma, gegoten in cijfers en categorieën. Dat zou niet passen bij de rol van een gemeente anno 2015. We willen ruimte geven aan de markt om gewenste ontwikkelingen te realiseren. Zonder op voorhand aan te geven wat-waar-wanneer gebouwd moet worden. Dat doen we door gebruik te maken van een model voor de onderbouwing van de wenselijkheid van nieuwe initiatieven. Daarin vragen we van initiatiefnemers (projectontwikkelaars, corporaties, gemeentelijke grondexploitaties) om in te gaan op een aantal punten zoals bijvoorbeeld het marktsegment, het woonmilieu en de periode van oplevering.
Solidaire stad
Wij willen dat Eindhoven een samenleving is, waarvan iedereen onderdeel is. De meeste inwoners kunnen zelfstandig hun plaats vinden in die samenleving, sommigen hebben een steuntje in de rug nodig. We zorgen dat er voor hen een vangnet is.
We hebben oog voor mensen in lastige situaties: asielzoekers, daklozen, mensen in psychische nood en ex-gedetineerden. Door de decentralisatie in de zorg moeten meer mensen met een beperking een plek in de wijk vinden. De vergrijzing zet de komende jaren stevig door. Veel ouderen, met of zonder zorgvraag, zullen langer thuis blijven wonen. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie in bepaalde wijken is ongewenst.
De sociale woningvoorraad is onderdeel van de sociale basisinfrastructuur. In theorie is in Eindhoven de sociale woningvoorraad in balans met de doelgroep. Twee ontwikkelingen vragen echter om aandacht: de samenstelling van de sociale woningvoorraad en de positie van de 13.500 huishoudens met een middeninkomen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe woningwet 2015 moeten woningcorporaties hun woningen 'passend toewijzen'. Minimaal 80% van de vrijkomende sociale huurwoningen moet aan huishoudens met een laag inkomen worden toegewezen. Daarnaast is er ruimte om 10% van de woningen toe te wijzen aan huishoudens met een middeninkomen. De resterende 10% sociale huurwoningen mogen woningcorporaties vrij toewijzen, maar daarbij moeten zij wel voorrang geven aan mensen die door bijvoorbeeld fysieke of psychische beperkingen moeilijk aan voor hen passende huisvesting kunnen komen.
Het aantal eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens groeit. Dit betekent een grote uitdaging. Niet alleen in woonwensen maar ook in betaalbaarheid, want alleen wonen is relatief duur. We zetten in op transformatie en ander gebruik. Bij de transformatie van grotere kantoren, zorg- en onderwijsgebouwen kunnen (collectief) particulier opdrachtgeverschap en nieuwe woonconcepten een oplossing bieden. Ook het gebruik van eengezinswoningen door bijvoorbeeld twee eenpersoonshuishoudens, met name in het gebied buiten de Rondweg, behoort tot de mogelijkheden.
Innovatieve stad
We gaan partijen uitdagen om klantgeoriënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. En ook in de aanpak van de bestaande voorraad en in de transformatie van kantoren en zorggebouwen is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen.
Een andere ontwikkeling is het zogenaamde flexwonen. Tot voor kort kende de woningmarkt een vrij overzichtelijk aanbod: koop- of huurwoningen, zelfstandige of onzelfstandige woonruimten, grondgebonden woningen of appartementen. Maar de vraagkant is de afgelopen jaren sterk veranderd. Er komen steeds meer groepen die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte. Denk bijvoorbeeld aan studenten, expats, arbeidsmigranten, mensen die een echtscheiding achter de rug hebben, ex-gedetineerden en mensen die uit een opvangvoorziening komen. Deze mensen zijn op zoek naar goede tijdelijke huisvesting, met passende voorzieningen, die snel beschikbaar is en tegen een prijs die past bij hun budget. Dit flexwonen wordt een belangrijke nieuwe woonvorm in Eindhoven. Het biedt tevens kansen voor de transformatie van leegstaand vastgoed.
Verder willen we in de koopsector dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door het stimuleren (collectief) particulier opdrachtgeverschap. En we willen dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor de huishoudens met een hoger inkomen. Ook in de huursector is er sinds de herziening van de Woningwet meer aandacht voor mede-eigendom en zelfbeheer, bijvoorbeeld via het model van wooncoöperaties. Wooncoöperaties zijn een soort tussenvorm van huur en koop. Samen met de corporaties willen we de vraag naar deze eigendoms- en beheervorm en de mogelijkheden in Eindhoven onderzoeken.
Toetsing
Uit paragraaf 3.2.3 (ladder voor duurzame verstedelijking) blijkt dat de beoogde ontwikkeling voorziet in een gevarieerd aanbod in zowel categorie (koop en huur) als prijssegment (goedkoop, middelduur en duur). De beoogde ontwikkeling past in de ambities van de gemeente Eindhoven om verder te verstedelijken en gaat uit van een groei binnen de Rondweg en met aandacht voor ruimtelijke kwaliteit.
De verdeling van de woningen is als volgt:
- 3 betaalbare koopwoningen (tot 200.000);
- 3 betaalbare huurwoningen (tot 737,14/mnd)
- 7 middendure huurwoningen (van 737,14/mnd tot 1.000);
- 8 dure huurwoningen (vanaf 1.000);
- 12 dure koopwoningen (vanaf 345.000).
De woningen passen binnen het vastgestelde woonprogramma van de gemeente Eindhoven.
3.5.3 Kamerverhuur en woningsplitsing
Op 12 juni 2018 heeft de gemeenteraad het paraplubestemmingsplan 'parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing' vastgesteld. Tot het moment van inwerkingtreding van dit paraplubestemmingsplan, werd via de huisvestingsverordening voorkomen dat woningen zonder vergunning werden gesplitst, omgezet, onttrokken en samengevoegd. Hoewel kamerverhuur en woningsplitsing verschillend zijn en andere toetsingskaders kennen, hebben beiden wel een zelfde soort ruimtelijk effect op de omgeving en is het wenselijk om deze initiatieven soortgelijk te reguleren in bestemmingsplannen. Door de regeling in het paraplubestemmingsplan wordt kamerverhuur en woningsplitsing voortaan via één vergunning (omgevingsvergunning) geregeld. Deze regeling moet in opvolgende bestemmingsplannen zoals het onderhavige worden overgenomen om geldend te blijven voor het betreffende plangebied. Om die reden is de regeling uit dit paraplubestemmingsplan in dit bestemmingsplan overgenomen.
3.6 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden
3.6.1 Archeologie
Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard. Het Verdrag van Valletta is doorvertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente bevoegd gezag op het gebied van cultuurhistorie en archeologie. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden. Dit wordt samen met de andere onderdelen rond de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving overgeheveld naar de toekomstige Omgevingswet.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012' , dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise.
De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd.
Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.
De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.
Figuur 3.10: Uitsnede Archeologische Waardenkaart
Volgens de Archeologische Waardenkaart kent onderhavig plangebied geen archeologisch waardevolle gebieden of archeologische verwachtingsgebieden. Binnen het bestemmingsplan hoeft dan ook geen rekening te worden gehouden met archeologische waarden of verwachtingen.
Wel geldt ten aanzien van archeologie een meldingsplicht voor archeologische toevalsvondsten. Mochten tijdens eventuele grondwerkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen, dan dienen deze (op grond van de meldingsplicht ingevolge art. 5.10 Erfgoedwet 2016) direct gemeld te worden aan de Minister van OCW en de afdeling Omgevingskwaliteit van de gemeente Eindhoven. Vervolgens zal bepaald worden of, en zo ja welke, aanvullende maatregelen getroffen dienen te worden.
3.6.2 Cultuurhistorie
Cultuurhistorische waardenkaart
Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.
Op de cultuurhistorische waardenkaart is de locatie aangeduid als 'historisch stedenbouwkundige structuur'. In paragraaf 2.2 (historisch perspectief) en paragraaf 2.1.2(historie van de plek) wordt de stedenbouwkundige structuur en ontwikkeling van de wijk Stratum, en meer in het bijzonder de wijk Tuindorp 'De Burgh' beschreven.
De beoogde ontwikkeling houdt rekening met het historisch perspectief, de stedenbouwkundige structuur van de wijk en de cultuurhistorische waarden van de Fatimakerk en haar omgeving.
Figuur 3.11: Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart
'Landschap onder de stad'
In 2015-2017 en 2018-2019 zijn in opdracht van de gemeente Eindhoven cultuurhistorische onderzoeken uitgevoerd door RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. Deze onderzoeken hadden als doel de gemeentelijke Cultuurhistorische Waardenkaart wat betreft het onderdeel historisch landschap nader te onderbouwen en waar nodig aan te vullen. Door middel van een cultuurhistorische inventarisatie en waardering is met deze onderzoeken onder andere het stedelijk gebied van Eindhoven gedetailleerd in beeld gebracht. In 2019 verscheen het rapport van het stedelijk gebied 'Het landschap onder de stad'. Onderhavig plangebied valt binnen het onderzoek van het stedelijk gebied.
Figuur 3.12 Uitsnede uit de reproductie van de stadsplattegrond van Eindoven en omgeving, door Jacob van Deventer (1557)
Figuur 3.13 Luchtfoto uit 1950 met ter plaatse van de rode pijl het plangebied (Bron: gemeente Eindhoven). Het historische lintdorp Stratum lag langs de Leenderweg, uiterst links op de luchtfoto.
Volgens de RAAP rapporten geldt voor het plangebied geldt een lage herkenbaarheid van het prestedelijke landschap. Ook zijn er geen waardevolle landschapselementen op de waarderingskaart opgenomen. Geconcludeerd kan worden dat er dus geen afbreuk wordt gedaan aan deze cultuurhistorische waarden.
Bouwhistorisch onderzoek
Onder andere de O.L. Vrouwenkerk van Fatimakerk (architecten J.C. van Buijtenen & B. Clement, 1949-1950), draagt in haar verschijningsvorm en gaafheid in belangrijke mate bij aan het zichtbaar en afleesbaar houden van het cultuurhistorisch waardevolle gebied. De Fatimakerk is een beeldbepalend en uitgekiend gesitueerd ankerpunt in de buurt en vanwege de herkenbare traditionalistische typologie en architectuur. Bovendien gaat het hier om panden met een zorgvuldige architectuur en representeren zij de tijdsperiode waarin ze ontworpen zijn.
De beoogde ontwikkeling bouwt voort op deze stedenbouwkundige structuur met respect voor de cultuurhistorische waarden van de locatie. De cultuurhistorisch waardevolle kerk wordt behouden en getransformeerd. De transformatie van de kerk is gestoeld op bouwhistorisch onderzoek dat inzicht biedt in de aanwezigheid en waarden van de verschillende onderdelen.
Dit bouwhistorisch onderzoek is opgenomen in bijlage 4 bij deze toelichting. Het onderzoek geeft een beschrijving van de bouwhistorische toestand in de bestaande situatie. Op basis van de waardenstellingen zijn aanbevelingen geformuleerd voor de transformatie. Voor het kerkgebouw wordt van belang geacht dat de inspiratie voor ingrepen of toevoegingen geen conflict oproepen met het bestaande. Ook wordt aanbevolen om het omringende terrein mee op te nemen in de planvorming en een relatie tussen beide te zoeken. Hierbij wordt gesteld dat een groene omgeving met waardevolle bomen een meerwaarde kan zijn.
Zoals in het bouwhistorisch onderzoek is beschreven wordt in het beoogde ontwerp voorzien in een groen hof waarbij de architectuur is geïnspireerd op de Bossche School Stijl uit de jaren '50 en de verharding refereert aan het patroon op het Servaasplein. Er wordt dus ook bij de transformatie rekening gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden van de Fatimakerk.
Figuur 3.14: Middenbeuk met zicht op priesterkoor (bron: RHCe)
Figuur 3.15: Bouw Fatimkerk 1949 (bron: Eindhoven in beeld)
3.7 Verkeer En Parkeren
In de visie Eindhoven op Weg wordt gewerkt aan het realiseren van ruimtelijke- en duurzaamheidsdoelen en aan het oplossen en voorkomen van knelpunten die met mobiliteit samenhangen. Eindhoven op Weg is geen blauwdruk voor de toekomst. Het is wel een kansgedreven visie met ambities, richting en kader voor concrete uitwerking. Eindhoven op Weg zet in op:
- aantrekkelijk vestigingsklimaat voor Brainport: multimodale bereikbaarheid van de economische toplocaties draagt bij aan een uitstekend vestigingsklimaat;
- aantrekkelijk leefklimaat: het centrum, woon- en verblijfsgebieden zijn vrij van hinder en overlast van het verkeer en de kwaliteit van de openbare ruimte en het groen is goed;
- gezond, schoon, groen en sociaal: de lucht is schoon en het geluid van een aangenaam niveau. Sociale cohesie is gegroeid door meer en aantrekkelijkere ruimtes voor ontmoeten en ontspannen en het gebruik van gedeelde voorzieningen in het vervoer;
- energieneutraal in 2040: energiebesparing in het verkeer en een transitie naar het gebruik van duurzame brandstoffen;
- veilig: een stad met zo min mogelijk verkeersslachtoffers;
- duurzame mobiliteit: een stad, met waar het kan meer lopen, fietsen en gebruik van het openbaar en waar het moet prioriteit voor de auto.
Figuur 3.16: Sleutelkaart Duurzaam Verbinden - Eindhoven op weg
Uit oogpunt van mobiliteit wordt gewerkt volgens het principe 'slow motion – fast forward'. Waar het kan krijgen de voetganger, de fietser en het openbaar vervoer het primaat. Waar het moet is er prioriteit voor de auto. Voor het ruimtelijk transformeren naar de veelzijdige stad geldt het principe plaats maken'. Daadwerkelijk ruimte maken voor duurzamer vervoer en verbetering van stedelijke kwaliteit met meer ruimte voor groen. De bovengenoemde principes bepalen dat waar mogelijk de historische radialen primair geschikt worden gemaakt voor de fietser en de voetganger, en secundair voor de auto. De nieuwe radialen worden juist meer gebruikt door de auto en het HOV.
In het centrum wordt meer plaats gemaakt voor het langzame verkeer, waarbij op de Binnenring meer ruimte komt voor voetgangers, doorgaande fietsroutes en HOV, gecombineerd met groen. Het fijnmazige netwerk voor de voetganger wordt uitgebreid over de Binnenring heen waardoor de binnenstad wordt vergroot.
Het plangebied ligt in het deelgebied 'Stadsdelen en radialen'.
Autoverkeer
Het plangebied wordt omsloten door de erftoegangswegen Sint Servaasweg, Sint Hubertusstraat en Sint Adrianusstraat. Via de Sint Hubertusstraat en Sint Adrianusstraat wordt het plangebied ontsloten op de gebiedsontsluitingsweg Puislaan.
Fietsverkeer
De gemeente Eindhoven wil het gebruik van de fiets stimuleren. In de mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is een fietsnetwerk opgenomen dat bestaat drie soorten fietsroutes. In volgorde van belangrijkheid; snelfietsroutes, primaire fietsroutes en secundaire fietsroutes. Deze fietsroutes zijn weergegeven in onderstaande afbeelding.
Figuur 3.17 Kaart fietsnetwerk uit Eindhoven op weg
Het plangebied ligt nabij de snelroutes Best-Geldrop, Son & Breugel - Valkenswaard en Binnenring.
Openbaar vervoer
Eindhoven op Weg gaat uit van twee netwerken voor het openbaar vervoer: een Hoogwaardig Openbaar Vervoer netwerk (HOV-netwerk) en een netwerk van ontsluitende buslijnen.
Figuur 3.18: Kaart Openbaar vervoer netwerk uit Eindhoven op weg
Het plangebied ligt op enige loopafstand van de HOV-haltes aan de Leenderweg en de Geldropsweg.Het netwerk van ontsluitende buslijnen is te gebruiken vanaf de Heezerweg en de Petrus Dondersstraat.
Auto- en fietsparkeren
De ruimte in de stad is beperkt en kostbaar. De gemeente moet dan ook de schaarse ruimte efficiënt gebruiken. Daarom worden bij een plan eisen aan het aantal te realiseren parkeerplaatsen gesteld. Bij besluit van 17 mei 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Parkeernormen 2016 vastgesteld. Hierin zijn normen vastgelegd voor parkeren. Deze nota is inmiddels geactualiseerd door de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019.
De Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 is vanaf 4 oktober 2019 van kracht en past in de ontwikkeling naar een groenere, bereikbare en duurzame stad. We hebben te maken met een grote verdichtingsopgave in Eindhoven en tegelijk moeten we het centrum van Eindhoven goed bereikbaar houden. Er is straks minder plaats voor autoverkeer en parkeren in en om het autoluwe centrum. Daarom streven we nu naar het aanleggen van zo min mogelijk nieuwe parkeerplaatsen en we zetten zoveel mogelijk in op duurzame alternatieve vervoerswijzen: lopen, fietsen en openbaar vervoer.
In de nota is dat uitgewerkt in de zogenaamde verplichte "HOV-reductie" (minder parkeerplaatsen bij stations en Hoogwaardig openbaar vervoer-haltes) en het stimuleren van gebruik van deelauto's voor bewoners. Als tweede aanpassing willen we de bestaande (privé) parkeercapaciteit beter en efficiënter gaan benutten ten opzichte van realisatie van parkeerplaatsen op eigen terrein. De derde belangrijke aanpassing is dat ontwikkelaars een bijdrage in het mobiliteitsfonds moeten storten, bij gebruik van reeds aanwezige openbare parkeerplaatsen. Met dat geld willen we onder andere de opbouw van een stadsbreed deelmobiliteit netwerk op weg helpen. In de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 hebben we eveneens de fietsparkeernormen geactualiseerd en gaan daar uitgebreider op toetsen en handhaven.
Het plan voorziet in de realisatie van 33 woningen. In Bijlage 5 bij deze toelichting is de ingevulde rekentool parkeren opgenomen. De parkeerbehoefte is daarmee berekend op 33 parkeerplaatsen. De te realiseren parkeergarage voldoet met de realisatie van 33 parkeerplaatsen aan de parkeernorm. Overigens geldt dit aantal van 33 parkeerplaatsen als maximum aantal. Er zijn niet meer parkeerplaatsen toegestaan.
Op basis van de 'rekentool' is ook de behoefte voor fietsparkeren berekend. De parkeerbehoefte voor fietsen is berekend op 133 stallingen. Alle woningen worden voorzien van een berging. Daarnaast worden er stallingen geplaatst in de openbare ruimte.
Bij de uitwerking van het bouwplan worden de mogelijkheden voor duurzaam alternatief vervoer onderzocht.
3.8 Groen
3.8.1 Groenbeleidsplan
Begin 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is (functies als uitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. Het groenbeleidsplan heeft als doel het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies. Hiermee levert de toepassing van het groenbeleid een wezenlijke bijdrage aan een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving als karakteristieke kwaliteit van Eindhoven. Een omgeving die leefbaar en klimaatadaptief is en een volwaardig vestigingsklimaat biedt voor Brainport.
Het groenbeleid sluit aan op de geomorfologische structuur van de stad: de structuur van dekzandruggen en beken (Dommel en Gender) die Eindhoven hebben gevormd. Op basis van de tuinstad gedachte is bij de verdere ontwikkeling van Eindhoven sterk ingezet op het behoud van de groene ruimten tussen de voormalige dorpen. Genneper Parken (tussen Stratum en Gestel), Brainport Park (tussen Strijp en Woensel) en De Karpen (tussen Woensel en Tongelre) vormen nog altijd imposante, groene wiggen, die tot diep in de stad reiken. Het behoud van de robuuste groenstructuur, die vanuit het buitengebied, via de wiggen tot aan de bomen bij de voordeur reikt, is een belangrijk uitgangspunt van het groenbeleidsplan.
Het Groenbeleidsplan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.
In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.
Figuur 3.19: Ruimtelijke Strategieënkaart
Onderhavig plangebied is in de kaart uit het Groenbeleidsplan aangeduid als 'Stad, rood beeldbepalend. In dit gebied wordt als ordeningsprincipe de volgende strategie aangehouden:
Strategie 1: Stad, rood beeldbepalend
In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen. Binnen de aangeduide groenarme buurten wordt gestreefd naar uitbreiding van het groen-areaal.
Beleidsregel groencompensatie
Op 13 maart 2018 is de 'Regeling Groencompensatiefonds' vastgesteld. Bij deze regeling hoort de 'Beleidsregel Groencompensatie'. Deze beleidsregel is bedoeld als afwegingskader bij aanvragen voor (ruimtelijke) ontwikkelingen die kunnen leiden tot aantasting van groen. Bij aantasting en verlies van groen is compensatie vereist, de Beleidsregel geeft hiervoor de richtlijnen.
3.8.2 Beleid Bomen
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen 2015. Deze is op 7 april 2015 door de gemeenteraad vastgesteld en op 24 augustus 2016 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels Bomen is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming is van toepassing op:
- bossen die buiten de 'bebouwde kom Wnb' liggen;
- alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are;
- bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.
Voor bomen geldt dus of de Wet natuurbescherming of de Verordening Bomen 2015. Voor het vellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden gedaan bij de Provincie Noord Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing.
Verordening Bomen
Het bomenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: behoud, versterking en ruimte voor dynamiek. Eindhoven wil een aantrekkelijke groene stad zijn en blijven. Bomen spelen daarbij een voorname rol. Een hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en recht doet aan het groene imago van de stad is waar de gemeente naar streeft. Duurzaam behoud van de groene signatuur staat voorop. Het bomenbestand dient echter ook aan te sluiten op intensief gebruik van de openbare ruimte en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent soms dat in een bepaalde situatie andere belangen preferabel zijn en bomen moeten wijken. Het bomenbeleid voorziet in die gevallen in de mogelijkheden tot mitigatie en compensatie.
Groene kaart
Een belangrijk onderdeel van de Verordening Bomen is de Groene Kaart. Het is een topografische kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstand. De Groene Kaart bevat verschillende categorieën houtopstanden. Voor bomen in gemeentelijk eigendom (publiek eigendom) kent de Groene Kaart zes categorieën:
- Monumentale bomen;
- Waardevolle bomen;
- Basisbomen;
- Bomen hoofdstructuur;
- Bomen nevenstructuur;
- Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend.
De Groene Kaart kent daarnaast voor bomen in particulier eigendom (privaat eigendom) drie categorieën:
- Waardevolle bomen;
- Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend;
- Bomen op percelen van 500 m2 of groter.
Voor het vellen van een houtopstand die deel uit maakt van tenminste één van deze categorieën is, behoudens een aantal vrijstellingen, een omgevingsvergunning verplicht.
Figuur 3.20: Uitsnede Groene Kaart met globale begrenzing plangebied in rood
Nadere regels Bomen
De Verordening is uitgewerkt in nadere regels Bomen. Deze zijn op 19 juli 2016 vastgesteld door het college en op 4 augustus 2016 in werking getreden. De beleidsregels geven inzicht in de wijze waarop het college gebruik maakt van de aan haar in de Verordening toegekende bevoegdheden tot het aanwijzen en plaatsen van houtopstanden op de Groene Kaart. Tevens zijn richtlijnen uitgewerkt voor omgang met overlast, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de weigeringsgronden bij beoordeling van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in houtopstanden.
Toetsing
Het plangebied vormt het groene hart van Tuindorp. Op dit principe is verder voortgebouwd in het groeninrichtingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1. In het ontwerp is veel aandacht besteed aan een groene inpassing en herinrichting van de bestaande omgeving. Met behoud van een groot deel van de bestaande bomen en het toevoegen van nieuwe groen, is een plan ontwikkeld dat uitgaat van een kwalitatief hoogwaardige gezonde leefomgeving. Niet alleen het plangebied maakt onderdeel uit van het groeninrichtingsplan maar in overleg met de gemeente wordt ook het verharde terrein grenzend aan het plangebied vergroend.
De beoogde ontwikkeling voldoet daarmee aan het groenbeleidsplan 'Stad, rood bepalend', de beleidsregel groencompensatie en het bomenbeleid van de gemeente.
In de bijlage bij het inrichtingsplan is tevens een Boom effect analyse (hierna: BEA) toegevoegd. De volgende bevindingen zijn gedaan.
De bomen bij de toegangswegen en rondom de bouwput zullen tijdens de werkzaamheden een verhoogd risico hebben op schade aan de stammen en kronen. Om mogelijke schade tijdens de werkzaamheden te voorkomen zullen de betreffende bomen tijdens de werkzaamheden worden voorzien van een deugdelijke stambescherming.
Gedurende de werkzaamheden zal er zwaar materiaal en materieel over het terrein rijden en na deze bouwwerken zal er nieuwe verharding toegepast gaan worden. Deze werkzaamheden hebben negatieve invloed op de verdichting van de bodem. Dit heeft structurele conditievermindering van de bomen tot gevolg. In onderstaande conclusie van de BEA worden enkele belangrijke voorwaarde gegeven aan hoe men hiermee moet omgaan om te kunnen garanderen dat de bestaande houtopstand zijn huidige conditie zal behouden.
Het grondwater bevindt zich deels binnen en deels buiten het bereik van de wortels. Om aan vocht te komen zijn veel haarwortels afhankelijk van capillaire werking. Verlaging van de grondwaterstand kan tot gevolg hebben dat een groot deel van de haarwortels het grondwater niet meer kan bereiken. Verlaging van de grondwaterstand is daarom alleen acceptabel indien dit plaatsvindt buiten het groeiseizoen. Verlaging van de grondwaterstand binnen het groeiseizoen is acceptabel mits dit niet langer duurt dan één week en dit niet wordt uitgevoerd tijdens extreem droge periodes. Wanneer dit toch het geval is dan zal men moeten kijken hoe het grondwater terug gebracht kan worden onder de kroonprojectie van de bomen.
Op basis van de BEA kan het volgende worden geconcludeerd:
- In totaal zijn er 87 bomen geïnventariseerd, waarvan er 4 stuks niet meer aanwezig zijn of omgewaaid liggen. 40 van de opgenomen bomen liggen buiten het plangebied, maar zijn opgenomen vanwege de risico’s mbt transport, bouw & bronnering.
- Totaal te kappen bomen mbt de nieuwbouw betreft 23 bomen, (boom nr. 14, 15, 34, 59, 60, 61, 62, 63, 64, 65, 68, 70, 71, 80, 81, 83, 84, 85, 72, 73, 92, 93, 94)
- Totaal te kappen bomen ivm conditie betreft 5 bomen, (boom nr. 49, 50, 51, 52, 53)
- De bomen binnen het projectgebied hebben aanzienlijk wat schade opgelopen van de storm van de winter in 2019-2020, een goede snoeibeurt is daarom noodzakelijk.
- Tevens wordt geadviseert om samen met de kap naastgelegen bomen vakkundig te snoeien om schade aan de bomen tijdens de bouw te voorkomen.
- Ook wordt geadviseert de bomen 24 en 26 te kappen ivm conditie en schade aan kroon. Deze liggen echter buiten het projectgebied.
Herplant van bomen zal plaatsvinden volgens ontwerp Kruit & Kok landschapsarchitecten zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze toelichting. Na uitvoering van de in het BEA genoemde boomwerken zal de gehele boomwaarde verrekend zijn.
Figuur 3.21: Overzicht te rooien bomen in het plangebied
Op basis van de Groene Kaart van de gemeente Eindhoven kan verder worden geconcludeerd dat er binnen het plangebied geen beschermde houtopstanden aanwezig zijn. Het planvoornemen is dan ook niet in strijd met het gemeentelijke groenbeleid. Met het inrichtingsplan wordt voorzien in een aanzienlijke verbetering van de groenstructuur ter plaatse.
3.9 Kabels, Leidingen En Straalpaden
In of nabij het plangebied zijn geen kabels of leidingen aanwezig die planologische bescherming behoeven.
Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf
4.1 Milieueffectrapportage
4.1.1 Wettelijk kader
Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.. De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.
Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.
De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:
- Kolom 1: de activiteit zelf
- Kolom 2: drempelwaarden activiteit
- Kolom 3: de kaderstellende plannen (zoals een bestemmingsplan)
- Kolom 4: de besluiten
De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.
In dit kader is met name 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. van belang. Het gaat daarbij om:
- D 11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen;
4.1.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Bij een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aan de hand van de volgende aspecten te worden beoordeeld of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben:
- de kenmerken van de activiteit (aard, omvang, cumulatie met andere ontwikkelingen);
- de locatie van de activiteit (kenmerken van het plangebied en de kwetsbaarheid van de omgeving);
- de mogelijke gevolgen van de activiteit.
De woningbouwontwikkeling wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
De in dit plan besloten ontwikkeling wordt in het algemeen niet gezien als een m.e.r.- plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij:
- een oppervlakte van 100 hectare of meer,
- een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
- een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
Onderhavig planvoornemen voorziet in de ontwikkeling van 34 woningen en een parkeerkelder. De ontwikkeling binnen het plangebied ligt dan ook ruim beneden de genoemde drempelwaarde. Wel dient in dergelijke situatie een vormvrije m.e.r.-beoordeling worden gemaakt. De Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling maakt dan ook als separate bijlage, onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Uit de aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling incl.bijlagen die is toegevoegd in bijlage 12 blijkt dat het plangebied niet is gelegen in kwetsbaar gebied en/of gebied met een beschermde status. Verder leiden de aard en omvang van het project niet tot belangrijke nadelige milieugevolgen, mits de genoemde mitigerende maatregelen worden uitgevoerd. Met inachtneming van deze maatregelen is het doorlopen van een volledige m.e.r.-procedure niet noodzakelijk.
4.1.3 Conclusie
De uitgevoerde onderzoeken (bodem, luchtkwaliteit, archeologie en cultuurhistorie, externe veiligheid) tonen aan dat het realiseren van woningen op de locatie voldoet aan de wettelijke eisen en een verantwoorde situatie inhoudt vanuit milieuoogpunt. Daarmee worden eventuele effecten voorkomen. De verrichte onderzoeken onderstrepen de conclusie dat geen sprake is van aanzienlijke milieueffecten. Het bevoegd gezag dient een m.e.r-beoordelingsbeslissing te nemen over de aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling waarin aangegeven wordt of een MER nodig is, deze zal apart worden opgestuurd.
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.
In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.
4.2.1 Staat van bedrijfsactiviteiten
De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze staat is gebaseerd op bovengenoemde VNG - brochure. In deze staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met potentiële milieuemissies. Op grond van deze staat wordt een beleidsmatige selectie gemaakt van die bedrijfsactiviteiten die in het plangebied worden toegestaan. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI -codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
- de richtafstanden hebben betrekking op het omgevingstype 'rustige woonwijk';
- de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.
De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.
- categorie 1: grootste afstand 10 meter;
- categorie 2: grootste afstand 30 meter;
- categorie 3.1: grootste afstand 50 meter;
- categorie 3.2: grootste afstand 100 meter;
- categorie 4.1: grootste afstand 200 meter;
- categorie 4.2: grootste afstand 300 meter;
- categorie 5.1: grootste afstand 500 meter;
- categorie 5.2: grootste afstand 700 meter;
- categorie 5.3: grootste afstand 1.000 meter;
- categorie 6: grootste afstand 1.500 meter.
Onderzoek
In de beoogde situatie worden 34 woningen gerealiseerd. Hiermee wordt een milieugevoelige functie opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. In het gebied zijn voornamelijk woningen gevestigd. De bestaande kerk ligt echter in een cluster met andere maatschappelijke voorzieningen en een kantoor waardoor de omgeving getypeerd kan worden als 'gemengd gebied'. Dit cluster grenst tevens aan de hoofdwegenstructuur (Piuslaan) van Eindhoven.
Ten zuiden van het plangebied bevindt zich een kinderopvang inclusief schoolplein. Dit valt volgens de VNG-brochure in milieucategorie 2 met een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. Er wordt niet aan de richtafstanden voldaan. Het maatgevende aspect voor de aan te houden richtafstand is geluid. Het schoolplein vormt de bron waar de meeste geluidhinder te verwachten valt. Het schoolplein ligt op een afstand van circa 20 meter en het kinderdagverblijf vormt een akoestische afscherming tussen de te realiseren woningen en het schoolplein. Hierdoor is er vanwege het schoolplein geen geluidshinder te verwachten en is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Figuur 4.1: Basisschool (links) met kinderdagverblijf (rechts) en daartussen het schoolplein
In het bestaande kerk is de Chinese kerk gevestigd. Deze functie valt volgens de VNG-brochure in milieucategorie 2 met een richtafstand van 10 meter. Er wordt niet aan de richtafstanden voldaan. Het maatgevende aspect voor de aan te houden richtafstand is geluid. In de bestaande kerk is al een scheidingsconstructie in de vorm van een muur van kalkzandsteen aanwezig. Hierdoor is er geen sprake van geluidshinder en is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Figuur 4.2: Scheidingsconstructie in de vorm van een muur van kalkzandsteen
Voor de basisschool geldt een richtafstand van 10 meter. Aan deze afstand wordt voldaan evenals voor de aanwezige kantoorfunctie (met een richtafstand van 0 meter).
Conclusie
De kerk maakt onderdeel uit van een cluster van maatschappelijke voorzieningen en een kantoor. Dit cluster grens aan de hoofdwegenstructuur (Piuslaan) van Eindhoven. De omgeving kan worden getypeerd als 'gemengd gebied'.
Ten aanzien van het kinderdagverblijf en de Chinese kerk wordt niet voldaan aan de richtafstanden. Voor beide functies is geluid het maatgevende aspect en is aangetoond dat er ter plekke sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast belemmert de beoogde ontwikkeling de aanwezige functies niet in haar bedrijfsvoering.
4.3 Geluid
4.3.1 Wettelijk kader
De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte, mag worden afgeweken.
De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.
Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.
In het voorliggende bestemmingsplan worden de functie in de vorm van grondgebonden woningen en appartementen mogelijk gemaakt.
4.3.2 Wegverkeerslawaai
De systematiek van de zonering Wet geluidhinder voor wegverkeer houdt in dat langs een (toekomstige) verkeersweg een planologisch aandachtsgebied (de zone) ligt waarbinnen in een aantal situaties bescherming wordt geboden aan geluidsgevoelige bestemmingen. Deze bescherming geldt in de volgende situaties:
- via een ruimtelijk besluit (bestemmingsplan/projectbesluit) de aanleg van een weg mogelijk maken;
- via een ruimtelijk besluit (bestemmingsplan/projectbesluit) een geluidsgevoelige bestemming in de zone realiseren;
- de reconstructie/wijziging van een bestaande weg (al dan niet in combinatie met een ruimtelijk besluit).
In bovenstaande situaties gelden voor woningen en andere geluidsgevoelige objecten in de zone een beschermingsniveau van 48 dB, dit is de voorkeursgrenswaarde. Door middel van een "hogere waarde procedure" kan door het bevoegd gezag een hogere geluidsbelasting (hogere waarde) worden toegestaan. Deze verhoging is mogelijk tot een maximaal toelaatbare (grens)waarde. De hoogte van deze maximaal toelaatbare (grens)waarde is afhankelijk van verschillende factoren, zoals bijvoorbeeld de ligging van de geluidsgevoelige bestemming in binnenstedelijk of buitenstedelijk gebied.
De geluidsimmissie van een verkeersweg is afhankelijk van het aantal rijstroken en ook van de aard van de omgeving. Daarom heeft een geluidszone langs een weg niet een standaardbreedte. De omvang van de zone voor de verschillende situaties is in de Wgh aangegeven.
Voor een weg buiten de bebouwde kom en voor een auto(snel)weg (zowel binnen als buiten de bebouwde kom):
- voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
- voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.
De Piuslaan is een weg binnen de bebouwde kom bestaande uit vier rijstroken waarvoor een zone van 400 meter geldt. De wegen in het plangebied zelf maken onderdeel uit van een zogenaamd 30-km gebied.
Onderzoek
In het kader van dit bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de optredende geluidbelastingen op de in de toekomst te realiseren grondgebonden woningen en appartementen. Het akoestisch onderzoek is als Bijlage 6 bij deze toelichting opgenomen.
Het onderzoek is noodzakelijk omdat het plangebied gelegen is binnen de in de Wet geluidhinder vastgelegde geluidzone van een gezoneerde weg. Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
Het geluid van de Piuslaan
- Voor een deel van de bovenste bouwlaag van de zuidelijke nieuwbouw wordt de voorkeurswaarde van 48 dB overschreden. Het betreft hier 11 woningen en 1 appartement met een gevel aan de zuid- of oostzijde.
- De geluidbelasting is maximaal 51 dB op de oostelijke gevel van de meest noordelijke woningen. Dit is hoger dan de voorkeurswaarde van 48 dB.
- Geluidmaatregelen in de vorm van geluidarm asfalt of geluidschermen om de
geluidbelasting te verlagen zijn niet mogelijk. Op de Piuslaan ligt al geluidarm asfalt en geluidschermen zijn niet inpasbaar. - Voor de bovenste bouwlaag van het nieuwe blok woningen dient een hogere waarde te worden aangevraagd van 49 tot 51 dB ten gevolge van de Piuslaan. Daarbij worden extra eisen gesteld aan het geluidniveau in de woningen (conform artikel 3.1 Bouwbesluit).
- De geluidbelasting op de gevels van de Fatimakerk is in alle gevallen lager of gelijk aan de voorkeurswaarde van 48 dB. Er is hier geen verdere actie vereist.
Het geluid van de 30 km/h-wegen
- Voor alle nieuwe woningen geldt dat de geluidbelasting op geen enkel rekenpunt de voorkeurswaarde van 48 dB overschrijdt. Er is dan ook geen verdere actie vereist.
Aanwezigheid geluidluwe gevels
Voor alle nieuwe woningen geldt dat er een geluidluwe gevel aanwezig is.
Conclusie
Voor een aantal woningen wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden. De maximale grenswaarde wordt niet overschreden. Alle woningen hebben een geluidluwe gevel. Daarnaast worden extra eisen gesteld aan het geluidniveau in de woningen (conform artikel 3.1 Bouwbesluit). Daarmee wordt voldaan aan het gemeentelijk beleid en wordt voor de betreffende woningen ontheffing op grond van de Wet Geluidhinder aangevraagd.
4.3.3 Railverkeerslawaai
Het plangebied ligt niet in de zone van een spoorlijn.
Conclusie
Het aspect railverkeerslawaai vormt géén belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.
4.3.4 Industrielawaai
Het plangebied ligt niet in de zone van een industrieterrein.
Conclusie
Het aspect industrielawaai vormt géén belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.
4.3.5 Luchtvaartlawaai
Het plangebied ligt op enige afstand (ruim 7 km) van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militaire luchthaven met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). De Wet luchtvaart regelt het gebruik van luchtvaartuigen en luchtvaartterreinen in Nederland. De wet voorziet in regels over besluitvorming en normen voor alle luchthavens. Op basis van deze wet is voor luchthaven Eindhoven een luchthavenbesluit vastgesteld.
De Wet luchtvaart regelt onder andere dat grenswaarden moeten worden vastgesteld voor de maximaal toegelaten geluidbelasting door landende en opstijgende luchtvaartuigen. Deze geluidsbelasting wordt uitgedrukt in Kosteneenheden (Ke). De nadere regelgeving over de geluidsbelasting staat in het Besluit militaire luchthavens. De grenswaarde voor de maximaal toelaatbare geluidsbelasting voor het burgerluchtverkeer en voor het militaire luchtverkeer is in beginsel 35 Ke. Deze grenswaarde geldt voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen (art. 1 Besluit militaire luchthavens jo artikel 1.1 Bouwbesluit 2012) en voor standplaatsen en ligplaatsen.
De ligging van de Ke contouren is opgenomen in het luchthavenbesluit Eindhoven. In bijlage 7 van het luchthavenbesluit is de 35 Ke contour voor het militaire luchtverkeer aangewezen en in bijlage 8 de contour van het commercieel burgerluchtverkeer. De cumulatieve Ke contouren staan in de 35 Ke contour is tevens in het Barro en Rarro verwerkt. Hierbinnen zijn geen geluidsgevoelige objecten (woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen, alsmede standplaatsen en ligplaatsen) toegestaan. Het plangebied ligt op voldoende afstand van deze geluidszone. De geluidszone werkt daarom niet belemmerend voor onderhavig plangebied. Het plangebied ligt niet binnen deze vastgestelde geluidszone (35 Ke-contouren). Deze geluidszone is op 5 augustus 2009 vervangen door een tijdelijke geluidszone na gedeeltelijke vernietiging van het uit 2007 daterend aanwijzingsbesluit door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het plangebied ligt ook niet binnen deze tijdelijke geluidszone.
Conclusie
Het plangebied is niet gelegen binnen de invloedssfeer van Eindhoven Airport. Deze geluidszone werkt daarom niet belemmerend voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.
4.4 Luchtkwaliteit
4.4.1 Wettelijk kader
Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m3, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.
4.4.2 Besluit niet in betekenende mate bijdragen
In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:
- woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg;
- woningbouwlocaties die niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
- kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg en
- kantoorlocaties die niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.
Samengevat
Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.
4.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen
Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.
In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.
4.4.4 Goede ruimtelijke ordening
Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.
4.4.5 Planbeschrijving en toetsing
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van 34 woningen. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Piuslaan, direct ten zuiden van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in de prognose voor 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in de prognose voor 2020; 28,8 µg/m³ voor NO2, 19,4 µg/m³ voor PM10 en 12 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 7,2 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Figuur 4.3: Uitsnede NSL-monitoring met maatgevende meetpunt rood omcirkeld en plangebied rood omkaderd
4.4.6 Conclusie
Aangezien het plan niet meer dan 34 nieuwe woningen omvat, kan gesteld worden dat er sprake is van een “in betekenende mate“ project zodat de realisatie van het plan niet zal leiden tot overschrijding van de luchtkwaliteitseisen. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4.5 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen (inrichtingen, transportroutes en buisleidingen). Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Hierbij wordt ook een beschrijving gegeven van het wettelijk kader op gebied van externe veiligheid. Tot slot wordt het groepsrisico verantwoord in een beknopte verantwoording.
4.5.1 Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt; april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het Plaatsgebonden risico en het Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Het plangebied
Hieronder wordt beschreven welke risicovolle inrichtingen in of nabij het gebied liggen, of er vervoer van gevaarlijke stoffen in het gebied plaatsvindt en of er risicovolle buisleidingen liggen.
Inrichtingen
In de omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig.
Transport
In de omgeving van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen plaats via het spoor of het water. Wel wordt er via de zuidelijke gelegen Piuslaan gevaarlijke stoffen over de weg vervoert.
Buisleidingen
In de omgeving van het plangebied vindt er geen transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen plaats.
4.5.2 Gemeentelijk beleid: Visie Externe Veiligheid
De Gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de Visie externe veiligheid vastgesteld. Daarin is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen wordt omgegaan met het veilig stellen van een acceptabel niveau voor risico's in het kader van externe veiligheid en de beheersbaarheid ervan. Ook is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (o.m. het gebied > 200m van de weg) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt.
In de Visie wordt aangegeven waar ruimte bestaat voor nieuwe risicovolle bedrijvigheid en onder welke veiligheidscondities dat mogelijk is. Tevens wordt aangegeven waar in de stad geïnvesteerd dient te worden in een beter niveau van beheersbaarheid. Tot slot wordt beschreven waar de veiligheid in de bestaande woonomgeving door het treffen 'aanpakken' van bestaande knelpunten kan worden verbeterd.
In de visie is een aantal aanvullende maatregelen bij functies nabij risicobronnen (wonen, werken, recreatie) opgenomen. Om de risico's zo klein mogelijk te houden, komen er aanvullende beschermingsmaatregelen voor de veiligheid van kwetsbare functies in de buurt van risicobronnen.
Nieuwe kwetsbare functies moeten op een afstand van minimaal 30 meter van het spoor en de rijkswegen worden gesitueerd.
In een gebied van 200 meter rondom een risicovolle transportas worden geen functies toegestaan voor personen die verminderd zelfredzaam zijn (zoals kinderdagverblijf, basisschool, bejaardenhuis, verpleeghuis, ziekenhuis e.d.).
De verantwoording van het groepsrisico wordt gedaan door de raad van de gemeente Eindhoven, waarbij een afweging wordt gemaakt tussen het belang van de ruimtelijke ontwikkeling ten opzichte van het risico dat een groep mensen komt te overlijden als gevolg van een ramp of incident met gevaarlijke stoffen.
4.5.3 Overige wet- en regelgeving
Per 1 april 2015 zijn de Wet Basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden. In de wet is het Basisnet juridisch verankerd. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Hiermee wordt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) beoogd om duidelijkheid te bieden over het maximaal aantal transporten en de daarbij behorende maximale omvang van de risico's die dat transport mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet weg, Basisnet spoor en Basisnet water.
Het Bevt vormt het toetsingskader voor ruimtelijke plannen voor het vervoer over de weg, het spoor en het water. Op basis van het Bevt gelden de volgende normen.
- De contour van het PR met een kans van 10-6 per jaar geldt als grenswaarde voor kwetsbare objecten en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
- Het groepsrisico dient berekend te worden voor de realisatie van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen een afstand van 200 meter van route die is aangewezen in het Bevt. Daarbij geldt dat:
- het groepsrisico berekend en (uitgebreid) verantwoord moet worden indien:
- het groepsrisico hoger is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde en het groepsrisico met meer dan 10% toeneemt of,
- de oriëntatiewaarde wordt overschreden.
- bij het mogelijk maken van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten in het plasbrandaandachtsgebied (PAG) gemotiveerd moet worden waarom deze objecten toelaatbaar zijn, gelet op de mogelijke gevolgen van een ongeval met brandbare vloeistoffen.
- het groepsrisico berekend en (uitgebreid) verantwoord moet worden indien:
Figuur 4.4: Uitsnede professionele risicokaart met het plangebied gemarkeerd
Overeenkomstig de professionele risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, zijn er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen te vinden (figuur 4.5.1). Ook vindt er geen transport van gevaarlijke stoffen plaats via het spoor, het water of door buisleidingen.
Ten zuiden bevindt zich de Piuslaan welke onderdeel uitmaakt van de gemeentelijke wegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In 2010 is een onderzoek uitgevoerd naar de externe veiligheidsrisico's van bulktransport over gemeentelijke wegen binnen Eindhoven (“Transport Gevaarlijke stoffen door de Gemeente Eindhoven: SRE Milieudienst). Hieruit blijkt dat er voor de gemeentelijke wegen geen plaatsgebonden risicocontouren (10-6/jaar) worden berekend. Verder is het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde. De toevoeging van de 34 woningen zal niet leiden tot een groepsrisico boven de oriëntatiewaarde of een stijging van meer dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde. Hierdoor kan worden volstaan met een beknopte verantwoording. Begin 2008 zijn daarnaast met de Regionale brandweer afspraken gemaakt dat zij in bepaalde gevallen niet om advies gevraagd hoeven te worden maar dat kan worden volstaan met een standaard advies. Het ontwikkelingen langs lokale wegen met kleine omvang (< 50 woningen). Het plan maakt de ontwikkeling van 34 woningen mogelijk en voldoet aan deze gestelde criteria.
4.5.4 Groepsverantwoording
In de Visie Externe Veiligheid Eindhoven uit 2009 worden hierbij enkele voorwaarden gesteld. Hierin staat o.a. dat er bij ruimtelijke ontwikkelingen (minder dan 50 woningen, waarbij de woningen niet specifiek bedoeld zijn voor een hulpbehoevende of minderjarige doelgroep) binnen 200 meter van de lokale wegen de standaard verantwoording groepsrisico geldt. Aangezien het plan 32 woningen betreft, past het plan binnen het criteria van de standaardverantwoording van de gemeente Eindhoven.
Standaard verantwoording groepsrisico bij minder dan 50 woningen langs lokale wegen in de zone van 0 tot 200 m.
Binnen zone van 0 tot 200 m zijn de blootstelling aan brandbare gassen (BLEVE) en toxische gassen de bepalende scenario's. Uitgaande van de diverse elementen van de verantwoordingsplicht leidt dit tot het volgende standaard externe veiligheidsadvies:
- De "Beleidsregels bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid gemeente Eindhoven" zijn van toepassing;
- De ontvluchtingsrichting vanuit het bouwwerk moet van de risicobron af gericht zijn;
- Eigenaren van bouwwerken moeten, indien van toepassing, ontruimingsafspraken maken met de gebruikers daarvan;
- Er is geen specifiek verzoek om advies van de Veiligheidsregio noodzakelijk.
4.5.5 Conclusie
Het aspect externe veiligheid levert geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
4.6 Duurzaamheid
De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Onderstaande tekst legt concreet uit wat we als stad willen en waar dat op gebaseerd is.
- CO2 reductie
Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening040. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. In januari 2017 heeft de gemeenteraad in het Klimaatplan 2016-2020 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.
1A) Aardgasloze verwarming
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Per 1 juli 2018 is de Wet voortgang energietransitie in werking getreden. Te bouwen bouwwerken (in gewone taal: nieuwbouw) voor kleinverbruikers – woningen, winkels, kantoren – mogen niet langer worden aangesloten op aardgasnetten. Daarnaast streeft de gemeente er nadrukkelijk naar te voorkomen dat ALLE nieuwe ontwikkelingen nog op aardgas worden aangesloten.
In het Klimaatplan 2016-2020 heeft de gemeenteraad vastgelegd dat 'zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en ook daar waar het nog niet wettelijk is bepaald nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.
1B) Duurzame mobiliteit
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee de leefbaarheid in onze groeiende stad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte voor fietsen, wandelen smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.
1C) warmte- en energiebesparing
Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.
1D) duurzame energie opwekking
Naast de reductie in CO2, willen we als stad ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die we dan als stad gebruiken, bij voorkeur binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.
2 Circulaire Economie
Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020 hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.
2A) duurzame materialen
Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen.
2B) geen afval
In 2020 willen we 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.
2C) flexibel en demontabel bouwen
Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.
2D) deeleconomie/ as a service concepten
De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten.
Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik van het) product bij de leverancier.
3) Natuur
Eindhoven de groenste! Groene daken en gevels, biodiversiteit, klimaatadaptatie (het wordt steeds warmer en natter), stadslandbouw en aantrekkelijk groen voor recreatie, ontspanning en bewegen. Hoe dragen nieuwe en herontwikkelingen in Eindhoven hieraan bij? Brengt het schade toe aan bestaande natuur of biedt het kansen voor toevoeging/uitbreiding?
3A) biodiversiteit
Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven willen we ecologische versnippering in onze stad tegen gaan.
3B) oppervlakte groen
We willen geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan onze gebouwen.
4. Sociale basisbehoeften
The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).
4A) Klimaatadaptatie
Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. In het Klimaatplan 2016-2020 is de ambitie opgenomen dat de gemeente Eindhoven in 2020 klimaatrobuust handelt en dat de gehele stad in 2050 klimaatrobuust is. Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.
4B) gezonde verstedelijking
Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte
4C) participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen
We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit leidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten. Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.
Specifiek Eindhovens
Daarnaast is er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze stad belangrijk vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders (belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.
4.6.1 Planbeschrijving
De beoogde ontwikkeling sluit op verschillende onderdelen aan op de duurzaamheidsambities van de gemeente Eindhoven.
Met het behoud en herbestemming van de bestaande Fatimakerk wordt een bijdrage geleverd aan zorgvuldig ruimtegebruik en een circulaire economie. De buitengevel en andere cultuurhistorische waardevolle elementen in de kern blijven behouden. De bestaande kerk is in de bestaande situatie niet geïsoleerd. Na de transformatie naar wooneenheden is het streven de kerk te isoleren met RC-waarden van 3,5 (vloer), 4,5 (gevel) en 6,0 (dak). De oliegestookte verwarming wordt verwijderd en vervangen door warmtepompen met een lage temperatuur verwarming (all electric).
De nieuwbouw voldoet aan de geldende eisen uit het Bouwbesluit en wordt gasloos gebouwd. Op het dak worden zonnepanelen (PV panelen) geplaatst. Bij de uitwerking van het bouwplan worden de mogelijkheden voor duurzaam alternatief vervoer (bijv. elektrische oplaadpunten) onderzocht.
Het plangebied vormt het groene hart van Tuindorp. Op dit principe is verder voortgebouwd in het groeninrichtingsplan zoals opgenomen in bijlage 1. In het ontwerp is veel aandacht besteed aan een groene inpassing en herinrichting van de bestaande omgeving. Met behoud van een groot deel van de bestaande bomen, is een plan ontwikkeld dat uitgaat van een kwalitatief hoogwaardige gezonde leefomgeving. Niet alleen het plangebied maakt onderdeel uit van het groeninrichtingsplan maar in overleg met de gemeente wordt ook het verharde terrein grenzend aan het plangebied vergroend. Het inrichtingsplan gaat uit van:
- het versterken van het groen hart van Tuindorp;
- het verwijderen van het verwilderd groen en vervangen door een bloemrijk grasland met bomen, heesters- en vaste planborders;
- het creëren van uitgemaaide wandelpaden zodat het terrein toegankelijk blijft voor de wijkbewoners;
- het creëren van een natuurlijke speelplek met waterberging (wadi).
Met dit herinrichtingsplan wordt door de hoeveelheid bomen, planten en bloemen een bijdrage geleverd aan de biodiversiteit in dit gebied. Daarnaast wordt door de vergroening en het realiseren van een wadi rekening gehouden met klimaatadaptatie. Tot slot draagt de herinrichting bij aan een gezonde leefomgeving die uitnodigt tot ontmoeting en beweging en groen en schaduw creërt waardoor hittestress wordt voorkomen.
4.7 Bodem
Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeente verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bode, Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit gescikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen.
Ter plaatse van het plangebied is een milieuhygiënisch vooronderzoek bodem en een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage van het bodemonderzoek is opgenomen in Bijlage 7 bij deze toelichting.
Uit het onderzoek blijkt dat de bodem voornamelijk bestaat uit matig tot sterk siltig, matig fijn zand. De bovengrond is bovendien zwak humeus. De ondergrond is matig tot sterk gleyhoudend. De bovengrond is over het algemeen zwak tot sterk baksteenhoudend. Verder is de bovengrond plaatselijk zwak kolengruishoudend.
Ter plaatse van het plangebied zijn een tweetal deellocaties onderzocht:
Deellocatie A: hele plangebied
Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd dat deze deellocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "verdachte locatie, diffuse bodembelasting, heterogeen verdeelde verontreiniging" (VED-HE). Bij verdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem verontreinigd is.
De bovengrond is licht verontreinigd met cadmium, lood, zink, minerale olie, PAK en PCB. De ondergrond is licht verontreinigd met PAK. In het grondwater zijn lichte verontreinigingen met barium en xylenen aangetoond.
De vooraf gestelde hypothese dat de onderzoekslocatie ter plaatse van deellocatie A als "heterogeen verdacht" dient te worden beschouwd, wordt aanvaard. Gelet op de aard en mate van de verontreiniging bestaat er géén reden voor nader onderzoek.
Deellocatie B: vermoedelijke ligging voormalige ondergrondse HBO tank
Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd dat deze deellocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "verdachte locatie, met één of meer ondergrondse opslagtanks" (VEP-OO). Bij verdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem verontreinigd is.
De ondergrond is niet verontreinigd met de onderzochte stoffen. In het grondwater zijn lichte verontreinigingen met xylenen en naftaleen aangetoond. De vooraf gestelde hypothese dat de onderzoekslocatie ter plaatse van deellocatie B als " plaatselijk verdacht" dient te worden beschouwd, wordt aanvaard. Gelet op de aard en mate van de verontreiniging bestaat er géén reden voor nader onderzoek.
Conclusie
Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de milieuhygienische kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor de te realiseren nieuwbouw en de beoogde bestemmingsplanwijziging.
4.8 Natuur
De Wet Natuurbescherming, hierna Wnb, biedt bescherming aan Natura 2000-gebieden, soorten en houtopstanden, hout en houtproducten. Aanwezigheid van beschermde gebieden of beschermde soorten en/of hun beschermde leefomgeving kan van invloed zijn op de uitwerking van bestemmingen. In het onderhavig plangebied liggen geen Natura 2000-gebieden. In het kader van onderhavig plan worden ook geen negatieve effecten verwacht op elders gelegen Natura 2000-gebieden. Onderhavig bestemmingsplan maakt ontwikkelingen mogelijk die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor de gunstige staat van instandhouding van beschermde planten- of diersoorten.
Ten behoeve van deze ontwikkeling zijn in het kader van de Wet natuurbescherming drie onderzoeken uitgevoerd. Een onderzoek naar de gevolgen van stikstofuitstoot ter plaatse van beschermde natuurgebieden, een quickscan flora en fauna en een onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen, huismussen, gierzwaluwen en steenmarters.
De rapportage van het onderzoek naar stikstof is opgenomen in Bijlage 8 bij deze toelichting. De rapportage van de quickscan is opgenomen in Bijlage 9 bij deze toelichting. Het vervolgonderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen, huismussen, gierzwaluwen en steenmarters (bijlage 10) is ook als bijlage bij deze toelichting gevoegd. In onderstaande paragrafen wordt ingegaan op de resultaten.
4.8.1 Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen deel uit van beschermde gebieden onder het Natuur Netwerk
Brabant (hierna NNB). In de directe omgeving van het plangebied zijn ook geen beschermde gebieden die deel uitmaken van het NNB. Het dichtstbijzijnde NNB ligt op circa 875 meter van het plangebied. Gezien deze afstand van het plangebied tot de en de mate waarin gebieden binnen een kilometer van het plangebied al verstoord zijn door licht, geluid en optische verstoring, is van externe werking ten aanzien van NNB-gebieden geen sprake.
Figuur 4.5: Ligging plangebied ten opzichte van NNB
Op grond van artikel 2.1 van de Wet natuurbescherming kunnen natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna, door de Minister worden aangewezen ter uitvoering van de Vogelrichtlijn- en/of Habitatrichtlijn, de zogeheten Natura 2000-gebieden. Bij de aanwijzing van een Natura 2000-gebied worden voor het gebied instandhoudingsdoelstellingen voor te beschermen soorten en/of habitats vastgesteld. Conform artikel 2.7 lid 2 van de Wet natuurbescherming is het verboden om projecten of andere handelingen te realiseren of te verrichten die, gelet op deze instandhoudingsdoelstelling van een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren, of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Verder geldt dat een plan, dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, door een bestuursorgaan pas vastgesteld kan worden indien een passende beoordeling is gemaakt (artikel 2.7 lid 1 Wet natuurbescherming).
Voor alle Natura 2000-gebieden geldt verder, op basis van artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming, een zorgplicht. Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor deze gebieden. Dit houdt onder meer in dat men negatieve gevolgen voor deze gebieden zo veel mogelijk beperkt door het nemen van alle maatregelen die redelijkerwijs kunnen worden verwacht. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van Natura 2000-gebieden. Het meest dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op circa 2,5 kilometer afstand van het plangebied en betreft Leenderbos, Groote Heide & Plateaux. Door middel van AERIUS-berekeningen is onderzocht of als gevolg van het planvoornemen sprake is van stikstofdepositie op deze Natura 2000-gebieden.
Figuur 4.6: Ligging plangebied ten opzichte van Natura2000-gebieden
Conclusie
Op basis van het onderzoek en de bijbehorende AERIUS-berekeningen wordt geconcludeerd dat zowel voor de aanlegfase als voor de gebruiksfase blijkt dat de nu gehanteerde grenswaarde van de stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/j niet wordt overschreden. Daarnaast kunnen gezien de grote afstand tot natuurgebieden verstoring, verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten.
4.8.2 Soortenbescherming
De quickscan heeft als doel de effecten op (mogelijk) aanwezige beschermde flora en fauna te toetsen alvorens de werkzaamheden gestart kunnen worden. Om te onderzoeken of de voorgenomen ontwikkelingen negatieve effecten hebben op beschermde soorten, is een veldbezoek uitgevoerd. Daarbij is beoordeeld of er mogelijk beschermde soorten in de invloedsfeer van het plangebied voorkomen en of de voorgenomen ontwikkelingen mogelijk in strijd zijn met de Wet natuurbescherming. Daarnaast is beoordeeld of er nader onderzoek nodig is om de aan- of afwezigheid van beschermde soorten uit te sluiten en of er een ontheffing nodig is voor de uitvoering van de werkzaamheden. De quickscan flora- en fauna is toegevoegd in Bijlage 9. Het vervolgonderzoek is opgenomen in bijlage 10.
Vleermuizen
Er is onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van de gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis,kleine dwergvleermuis, laatvlieger, gewone grootoorvleermuis en de meervleermuis. Effecten op vleermuizen kunnen op voorhand niet uitgesloten worden. Er wordt nader onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van de hieronder opgesomde verblijfplaatsen voor vleermuzien in het plangebied.
Verblijfplaatsen
Er worden werkzaamheden aan een kerkgebouw verricht. Het kerkgebouw is deels bedekt met dakpannen. Er zijn op sommige plaatsen openingen tussen de dakpannen en onder het lood aanwezig waar vleermuizen in kunnen kruipen en verblijven kunnen hebben. Verder is er een luchtspouw aanwezig, welke toegankelijk is via openingen in de gevel. Negatieve effecten op verblijfplaatsen kunnen daarom niet uitgesloten worden.
Kraamverblijfplaatsen
De eisen aan een kraamverblijf zijn, onder andere, een stabiele (relatief warme) temperatuur met gradiënt en buffermogelijkheden, instraling van zon en eventueel temperatuurlekkage vanuit het gebouw. Aan deze eisen kan worden voldaan in de spouwmuur of onder de dakpannen. Om deze reden kunnen kraamverblijfplaatsen van de benoemde soorten niet worden uitgesloten.
Winterverblijfplaatsen
De eisen aan een winterverblijf zijn onder andere een stabiele temperatuur met gradiënt, vorstvrij (wel koud/koel), buffermogelijkheden. Instraling van zon en temperatuurlekkage vanuit het gebouw maken een verblijfplaats extra geschikt als winterverblijf. Aan deze eisen kan worden voldaan in een spouwmuur, welke aanwezig is in het plangebied. Daarom kunnen winterverblijfplaatsen van de benoemde soorten niet worden uitgesloten.
Zomerverblijfplaatsen
De eisen aan een zomerverblijf zijn aanzienlijk beperkter dan aan kraam- of winterverblijven, zo zijn rolluiken, ruimtes achter dakbetimmeringen en boomholtes geschikt. In het plangebied zijn zomerverblijfplaatsen mogelijk onder de dakrand en in de spouwmuur.
Paarverblijfplaatsen
Aan een paarverblijf worden vaak weinig eisen gesteld, kleine ruimtes onder vensterbanken of kozijnen zijn geschikt, maar ook boomholtes en bijvoorbeeld ruimtes onder dakranden. In het plangebied zijn paarverblijfplaatsen mogelijk onder de dakrand en in de spouwmuur.
Massawinterverblijfplaatsen
Massawinterverblijven kunnen aanwezig zijn in gebouwen met meerdere etages. In het plangebied zijn massawinterverblijfplaatsen niet uit te sluiten.
Huismus
Er zijn geschikte nestplaatsen aanwezig onder de dakpannen op het dak. Er is voldoende dekking (bomen en struiken) op enkele meters afstand. Daarnaast zijn er wintergroene struiken aanwezig die de huismus kan gebruiken als plaats om te overnachten in de winter. Er worden mogelijk (houtige) elementen verwijderd die onderdeel uit kunnen maken van de functionele leefomgeving, zoals struweel en hagen die kunnen dienen als schuilplaats. Het uitgangspunt van de opdrachtgever is om zoveel mogelijk bomen te handhaven, echter, een effect op de functionele leefomgeving kan niet worden uitgesloten aangezien niet precies duidelijk is welke elementen zullen verdwijnen. Er zijn waarnemingen van de huismus bekend binnen 200 meter van de projectlocatie. Er zjin tijdens het veldbezoek geen huismussen waargenomen. Eén bezoek is echter niet voldoende om de afwezigheid vast te stellen.
Effecten op de huismus kunnen op voorhand niet uitgesloten worden. Er wordt nader onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van de huismus in het plangebied.
Gierzwaluw
De kerk heeft geschikte nestplaatsen voor de gierzwaluw. Vaak nestelt de soort in oudere stadswijken of grotere gebouwen en in mindere mate nieuwe gebouwen. De gierzwaluw nestelt in donkere holtes van ventilatieschachten, spleten in muren, onder dakpannen, in kerktorens en in nestkasten. De kerk in het plangebied heeft overhangende dakpannen waaronder gierzwaluwen kunnen invliegen. Er zijn waarnemingen bekend van gierzwaluwen binnen 200 meter van het plangebied vandaan. De gebouwen moeten minstens 3 meter hoog zijn, omdat de gierzwaluw zich eerst naar beneden moet laten vallen voordat hij kan opstijgen. Dit is mogelijk bij de kerk in het plangebied. Ook moet de vrije uitvliegbreedte minstens één meter breed zijn. Ook dit is het geval. Er zijn geen poepsporen aangetroffen, maar deze zijn niet altijd zichtbaar.
Effecten op de gierzwaluw kunnen op voorhand niet uitgesloten worden. Er wordt nader onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van de gierzwaluw in het plangebied.
Steenmarter
De steenmarter komt voor in parklandschap, maar ook in volkomen bosloze gebieden en tegenwoordig zelfs in grote steden. Hij heeft een voorkeur voor rommelige terreinen, met oude gebouwen, heggen, struweel en/of kreupelhout. Daarbij is de aanwezigheid van elementen zoals groenstroken, heggen, bosjes en bermen van belang, omdat de steenmarter daar zijn voedsel zoekt.
In het plangebied is geschikt biotoop voor de steenmarter. De steenmarter kan de toegankelijke luchtspouw van de kerk bereiken via de openingen in de muur. Er is een waarneming bekend op circa 1000 meter afstand van het projectgebied.
Effecten op de steenmarter kunnen op voorhand niet uitgesloten worden. Er wordt nader onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van de steenmarter in het plangebied.
Maatregelen voor schermde soorten
Effecten op vogels zonder jaarrond beschermd nest kunnen niet worden uitgesloten, maar kunnen worden voorkomen door buiten de broedperiode te werken, en als dit niet mogelijk is vooraf een broedvogelinspectie uit te voeren.
Algemene zorgplicht
Effecten op andere beschermde soorten zijn uitgesloten. Daarnaast geldt op grond van de Wet natuurbescherming een zorgplicht op grond waarvan nadelige gevolgen voor flora of fauna voorkomen worden of dat noodzakelijke maatregelen getroffen worden.
Vervolgonderzoek
Uit het nader onderzoek beschermde soorten (bijlage 10) kunnen de onderstaande conclusies worden getrokken:
Steenmarter, huismus en gierzwaluw
Tijdens het onderzoek zijn er geen nest- of verblijfplaatsen van deze soorten aangetroffen Er zijn geen vervolgstappen benodigd voor deze soorten.
Gewone dwergvleermuis
Tijdens het onderzoek is gebleken dat er vier zomerverblijfplaatsen en twee paarverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis aanwezig zijn binnen het plangebied. Aangenomen dient te worden dat deze verblijfplaatsen ook als winterverblijf kunnen fungeren. Door de werkzaamheden binnen het plangebied zullen deze verblijfplaatsen verloren gaan. Dit is in strijd met de Wet Natuurbescherming. Hiervoor wordt een ontheffing gevraagd. Als onderdeel van de aanvraag om ontheffing is een activiteitenplan opgesteld. Daarin wordt voorzien in zowel tijdelijke als definitieve compensatie van de verblijfplaatsen.
4.8.3 Conclusie
Gevolgen voor natuurgebieden kan op basis van onderzoek worden uitgesloten. Het planvoornemen heeft geen gevolgen voor soort(groep)en anders dan voor vleermuizen. Voor die soort worden compenserende maatregelen getroffen en wordt ontheffing aangevraagd.
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Inleiding
Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid.
Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.
5.2 Beleid
5.2.1 Rijksbeleid
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).
5.2.2 Provinciaal beleid
5.2.3 Beleid Waterschap
5.2.4 Gemeentelijk beleid
5.2.5 Waterplan
Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.
5.3 Beschrijving Watersysteem Plangebied
5.3.1 Checklist watersysteem
Checklist Watersysteem | |
Hoofdwatergang cq open water | Nee |
zijwatergang | Nee |
Keurgebied binnen plangebied? | Nee |
Binnen 25-100 jaarszone? | Nee |
Binnen boringsvrije zone? | Nee |
Ecologische verbindingszone? | Nee |
Binnen reserveringsgebied waterberging 2050? | Nee |
Attentiegebied EHS | Nee |
Rioolwatertransportleiding | Nee |
Waterschap gemaal | Nee |
Landelijke afvoernorm binnen plangebied | Nee |
Verdachte/verontreinigde locaties? | Nee |
Infiltratie praktisch mogelijk? | Ja |
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid | Nee |
5.3.2 Gebied specifieke eigenschappen m.b.t. water
In het plangebied bevinden zich geen beschermings- of kernzones van een waterkering of watergang.
5.3.3 Oppervlaktewater
Op de planlocatie is geen oppervlaktewater aanwezig.
5.3.4 Verharding
Momenteel is de kerk al verhard, dit zal niet wijzigen. Het overige plangebied is onverhard.
5.3.5 Bodemopbouw
Vanwege de ligging in de bebouwde kom is het plangebied niet gekarteerd op de Bodemkaart van Nederland. Ten zuidoosten van het plangebied bestaat de grond uit enkeerdgronden; fijn zand.
5.3.6 Grondwater
Vanwege de ligging in de bebouwde kom is het plangebied niet gekarteerd op de Bodemkaart van Nederland. Met betrekking tot grondwater is ten zuiden van het plangebied sprake van grondwater Vb. Dit betekent dat de hoogste gemiddelde grondwaterstand (GHG) schommelt tussen 25 en 40 centimeter onder maaiveld. De gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) ligt op 120 centimeter onder maaiveld.
5.3.7 Regenwater
Infiltratie van hemelwater is rondom de bebouwing de bodem mogelijk.
5.3.8 Afvalwater
Het huishoudelijk afvalwater wordt in de bestaande situatie afgevoerd op het bestaande in de nabijheid gesitueerde gemengde rioolstelsel.
5.3.9 Boringsvrijze zone (facultatief)
Het plangebied is niet gelegen in een 'boringsvrije zone'.
5.4 Toekomstige Situatie Van Het Watersysteem
5.4.1 Verharding
Het totale oppervlak van het plangebied bestaat uit 6.683 m2. In de toekomstige situatie zal de verharding met 1.666 m2 toenemen waarvoor aan de waterbergingsopgave moet worden voldaan. In de volgende paragraaf wordt hier nader op ingegaan.
5.4.2 Berging
Conform landelijk, provinciaal en waterschapsbeleid geldt voor toekomstige ontwikkeling het zogenaamde 'hydrologisch neutraal' bouwen. Voor het bepalen van de vereiste bergings-compensatie voor regenwater, afkomstig van verhard oppervlak, worden de bepalingen uit de Keur 2015; art. 15 van de Algemene regels resp. art. 13 van de Beleidsregels geraadpleegd.
Omdat de grondslag in Eindhoven overwegend minder geschikt is voor het infiltreren van regenwater, betekent dit praktisch dat voor iedere m² toename van het verhard oppervlak er extra waterberging gecreëerd moet worden. Bij zowel eigen plannen als plannen van derden gaat de gemeente Eindhoven ervan uit dat de benodigde bergingscompensatie op eigen terrein wordt gerealiseerd tenzij expliciet anders overeengekomen. Dergelijke voorzieningen, indien aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel, dienen het geborgen regenwater vertraagd te lozen op het stelsel, evenredig aan de in het plangebied geldende landelijke afvoernorm.
Van de totale aantal 1.666 m2 verharding is 40 m2 aan halfverharding open, 52 m2 een groen dak (>60 mm waterberging per m2) en 61 m2 voor een groen dak (>30 mm waterberging per m2). Daarnaast wordt er 1.407 m2 aan groen gerealiseerd. Met deze maatregelen resulteert nog een waterbergingsopgave van 45,5 m2. Omdat er gekozen is voor een groene dak en extra waterberging op maaiveld, hoeft er nog slechts 35 m2 aan waterberging gerealiseerd worden. Dit zal worden uitgevoerd met een wadi. Deze is ten zuiden van het plangebied beoogd en heeft een minimale capaciteit van 35 m2. Met de aanleg van de wadi wordt aan de waterbergingsopgave voldaan.
Hemelwater dat vanaf het bestaande dakoppervlak komt zal afgevoerd worden middels de aangesloten riolering zoals in de huidige situatie. Het hemelwater dat vanaf het nieuwe dakoppervlak en kelderdek komt zal middels een verzamelriool naar de wadi geleid worden, waarna het via een put met vertragende voorziening afgevoerd zal worden.
Figuur 5.1: Locatie, oppervlakte en capaciteit beoogde wadi
(bron: Kruitkok Landschapsarchitecten)
5.4.3 Oppervlaktewater
Door de beoogde realisatie zal er geen oppervlaktewater worden gedempt en nieuw aangelegd. De situatie wat betreft oppervlaktewater blijft ongewijzigd.
5.4.4 Waterkwaliteit
Bij het afkoppelen, en duurzame watersystemen in het algemeen, verdient de waterkwaliteit van het afstromende regenwater bijzondere aandacht. Sommige af te koppelen of nieuw aan te sluiten verharde oppervlakken kunnen de waterkwaliteit nadelig beïnvloeden (bv. olie van parkeerterreinen, en uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, lood en koper verwerkt in daken). In het kader van duurzaamheid worden initiatiefnemers gestimuleerd om alleen met niet uitloogbare bouwmaterialen te werken.
Bij de inrichting-, bouw- en beheerfasen worden zo min mogelijk vervuilende stoffen toegevoegd aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem. Blootstelling van uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, koper en lood aan hemelwater moet tot een minimum beperkt worden.
5.4.5 Advies / overleg Waterschap
De watertoets is uitgevoerd. De resultaten daarvan zijn opgenomen in Bijlage 11 bij deze toelichting. Onderhavig planvoornemen wordt in het kader van het wettelijk vooroverleg ook voorgelegd aan het waterschap.
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Algemeen
Het bestemmingsplan "VIII Stratum binnen de Ring 2007 (Fatimakerk)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.
6.2 Planmethodiek
Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.
6.3 Verbeelding
Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.
6.4 Planregels
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels. DeInleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In"Artikel 1 Begrippen" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Artikel 2 Wijze van meten" zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.
In geval meerdere dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen gelijktijdig van toepassing zijn op een gebied of in het geval dat er meerdere bepalingen van toepassing zijn binnen één bouwperceel, geldt dat deze bepalingen qua rangorde gelijk zijn aan elkaar. Dit betekent dat aan alle voorwaarden uit de relevante bepalingen voldaan moet worden. Logischerwijs heeft dit tot gevolg dat de meest beperkende bepaling geldt.
Bestemming 'Wonen' (Artikel 4)
Dit bestemmingsplan is gemaakt om de beoogde ontwikkeling van de Fatimakerk en haar directe omgeving mogelijk te maken. De bestemming 'Wonen' is van toepassing op het gehele plangebied en is gelegd op de in het plangebied gelegen gronden met woningen (grondgebonden of gestapeld) en woongebouwen (de kerk) en de bijbehorende voor- en achtererven. In de regels worden alleen hoofdgebouwen mogelijk gemaakt. In verband met de cultuurhistorische waarde en het te handhaven beeld zijn bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen niet toegestaan.
Hoofdgebouwen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd waarbij de bouwvlakken volledig mogen worden bebouwd. Ter plaatse van de bestaande kerk is het bouwvlak afgestemd op het bestaande hoofdgebouw. Binnen dit bouwvlak zijn conform het bouwplan in totaal maximaal 19 woningen toegestaan. De bouwhoogte hier is zoals bestaand. Overigens is hier ook de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' opgenomen. Deze aanduiding is opgenomen ter bescherming en instandhouding van de cultuurhistorische waarden van de Fatimakerk.
Het bouwvlak ten behoeve van de nieuwe woningen is toegespitst op het beoogde bouwplan. Hier zijn conform het bouwplan maximaal 15 wooneenheden toegestaan. Ter plaatse mag een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 10 en 12 meter worden gerealiseerd.
De parkeergarage zoals beoogd onder de nieuwe woningen, wordt mogelijk gemaakt door middel van de aanduiding 'parkeergarage'.
Aan huis-verbonden-beroepen
Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de gemeente Eindhoven vrijwel overal binnen de woonbestemming toegestaan (tot maximaal 50 m2). Via een afwijking is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen.
Tevens is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 30 m2 te benutten voor kleinschalige bedrijvigheid.
der de Algemene regels zijn opgenomen de Anti-dubbeltelregel, de Overige regels en deAlgemene afwijkingsregels.
In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht en de Slotregelopgenomen.
Voorts zijn aanduidingen opgenomen voor:
- Monumenten (zowel rijksmonumenten als gemeentelijke monumenten); voor de desbetreffende panden zijn de Monumentenwet dan wel de gemeentelijke monumentenverordening van toepassing;
- Grondwaterbeschermingsgebied; voor de gronden in kwestie zijn de desbetreffende bepalingen van de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant van toepassing;
Hoofdstuk 7 Handhaving
7.1 Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021
In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.
Uitgangspunten
Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:
- Informatie gestuurd
De gemeente Eindhoven ziet informatie gestuurde handhaving als een belangrijke pijler. Er zijn ontwikkelingen op het gebied van ICT en data analyse. Door gemeentelijke en andere informatiebronnen te ontsluiten, te analyseren en te combineren kunnen we een problematiek eerder (of preventief) en gerichter aanpakken.
- Gebiedsgericht
Om optimaal in te kunnen spelen op vraagstukken van inwoners zet de gemeente Eindhoven binnen het ruimtelijk domein al geruime tijd in op gebiedsgericht toezicht. Dit doen we door - vanuit een actieve samenwerking met wijkteams - te kijken naar naleefgedrag, oorzaken en oplossingen gerelateerd aan geografische gebieden. Er zijn verschillende vragen, doelgroepen en belangen. Kennis wordt gedeeld en ervaringen van inwoners en bedrijven worden verzameld. Deze input is van invloed op de prioriteiten in het jaarlijkse uitvoeringsplan, waar mogelijk toegespitst op een specifieke wijk. Per wijk kunnen er dus op basis van gebiedsanalyses en bijvoorbeeld buurtcontracten verschillende bouwstenen zijn voor het uitvoeringsplan.
- Risico- en oplossingsgerichte benadering
De gemeente Eindhoven benadert toezicht en handhaving risico- en oplossingsgericht. De prioriteiten worden in beginsel gebaseerd op een inschatting van de veiligheids- en gezondheidsrisico's voor inwoners. Ook aspecten als leefbaarheid, duurzaamheid en omgevingskwaliteit wegen in belangrijke mate mee. Daarnaast worden prioriteiten mede gebaseerd op wat inwoners en bedrijven belangrijk vinden. Eindhoven hecht eraan om vraagstukken waar mogelijk gezamenlijk op te lossen.
Er zijn onderwerpen die in algemene zin aandacht vragen. Brandveilig gebruik van woongebouwen verdient (nog) meer aandacht, in de context van kwetsbare groepen die langer zelfstandig blijven wonen. Ook aanpak van jeugdoverlast, duurzaamheid en de bestaande bouw zijn voorbeelden. Er wordt gezocht naar de beste oplossing die nodig is voor het versterken van de veiligheid in de leefomgeving van onze inwoners. Hiermee ontstaat een risicoanalyse op basis waarvan vervolgens de prioriteiten binnen het toezicht worden gesteld.
- Consequent en doelmatig
Uitvoeringsplannen en jaarverslagen bevatten een overzicht van de inzet en capaciteit voor handhaving. In het verlengde van informatie gestuurde en oplossingsgerichte handhaving vergt doelmatige handhaving een analyse van resultaten. Meetbare doelen om te beoordelen of de beschikbare capaciteit zo doelmatig mogelijk wordt ingezet. We beogen in de komende jaren een ontwikkeling door te maken in de vierslag capaciteit – prioriteit – risicoanalyse - nalevingsniveau. Dit moet onder andere leiden tot meer inzicht in de relatie tussen handhavingsinspanningen en het nalevingsniveau (effect).
Prioritering
De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk in mogelijke problemen, de risico's en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.
Uitvoeringsplan
In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:
- Object en informatiegericht
- Bouwen en Wonen
- Openbare leefomgeving
- Bedrijven
- Gebiedsgericht
- Pilot Veiligheid en leefbaarheid
- Actiegebieden
- Themagericht
Bij ieder onderdeel worden jaarlijks een aantal belangrijke ontwikkelingen op het gebied van toezicht en handhaving opgenomen. Dat kan bijvoorbeeld gaan om woonoverlast bij de Activiteiten Bouwen & Wonen. Of duurzaamheid en energiebesparing bij de Activiteiten Bedrijven.
Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.
Duidelijke regels
Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden.
Hoofdstuk 8 Financiële Aspecten
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten, die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.
Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.
Ook kan er sprake zijn van zogenaamde “kruimelgevallen”. Het komt er hierbij op neer dat de door de gemeente te maken kosten beperkt zijn en de kosten verhaald kunnen worden via de legesverordening. Voorwaarde hierbij is dat er geen sprake is van fasering, locatie-eisen of eisen aan woningbouwcategorieën.
Er is in casu een anterieure overeenkomst afgesloten zodat er geen verplichting bestaat tot het vaststellen van een exploitatieplan.
Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1 Bro
Op grond van artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is geplaatst in Groot Eindhoven op 9 september 2020. De kennisgeving is tevens bij de officiële publicaties op de gemeentelijke website www.eindhoven.nl geplaatst. Er zijn geen stukken betreffende het voornemen ter inzage gelegd, noch de mogelijkheid open gesteld om zienswijzen tegen het voornemen in te dienen of instanties om advies te vragen.
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Het concept ontwerpbestemmingsplan is voor overleg ingestuurd naar de overleginstanties. Er zijn geen reacties ingekomen.
9.3 Samenspraak
De planontwikkeling is in mei 2020 besproken met de Stichting Wederopbouw Eindhoven, de Henri van Abbe Stichting en Trefpunt Groen Eindhoven. Op hoofdlijnen kunnen zij instemmen met de beoogde ontwikkeling. Bij de uitwerking van het bouwplan en de inrichting van de openbare ruimte worden de opmerkingen van deze stichtingen beoordeeld, gewogen en verwerkt. De stichtingen zijn geïnformeerd over de verdere voortgang.
Voor omwonenden is in juni 2020 een informatieavond georganiseerd. Deze informatieavond is door circa 140 personen bezocht. Op grond van de ingebrachte reacties tijdens informatieavond is het inrichtingsplan aangepast.
9.4 Zienswijzen
Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 18 februari 2021 tot en met woensdag 31 maart 2021 op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerp van het bestemmingsplan kenbaar te maken.
Er zijn vijf zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen hebben betrekking op het verdwijnen van groen/bomen in het plangebied. Daarnaast wordt gesproken over de parkeerdruk, schaduwwerking en bomen effect analyse. Inmiddels heeft de ontwikkelaar het inrichtingsplan aangepast (verbetering speelvoorzieningen en groen) met als gevolg dat de naastgelegen school hun zienswijzen heeft ingetrokken. De zienswijzen zijn samengevat en voorzien van een beantwoording in de bijgevoegde 'Nota van zienswijzen'.
Kennisgeving van de ter inzage legging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven van 17 februari 2021 gepubliceerd. Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.
Bijlage 1 Inrichtingsplan 2021
bijlage 1 Inrichtingsplan 2021
Bijlage 2 Bomen Effect Analyse
bijlage 2 Bomen effect analyse
Bijlage 3 Bezonningstudie
Bijlage 4 Bouwhistorisch Onderzoek
bijlage 4 Bouwhistorisch onderzoek
Bijlage 5 Rekentool Parkeren
Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek
bijlage 6 Akoestisch onderzoek
Bijlage 7 Bodemonderzoek
Bijlage 8 Memo Stikstof
Bijlage 9 Quickscan Flora En Fauna
bijlage 9 Quickscan flora en fauna
Bijlage 10 Nader Onderzoek Beschermde Soorten
bijlage 10 Nader onderzoek beschermde soorten
Bijlage 11 Resultaten Watertoets
bijlage 11 Resultaten Watertoets
Bijlage 12 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling
bijlage 12 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan VIII Stratum binnen de Ring 2007 (Fatimakerk) met identificatienummer NL.IMRO.0772.80382-0301 van de gemeente Eindhoven.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aan-huis-verbonden-beroep
een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Bijvoorbeeld gastouderopvang; detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis; of het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf.
Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.
1.4 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 Actualisatie nota parkeernormen 2019
parkeernormen gepubliceerd op 3 oktober 2019 en in werking getreden op 4 oktober 2019.
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.9 bestaande situatie
- bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;
- bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.10 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.11 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.12 bijgebouw
een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.13 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.14 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.15 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.
1.16 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.17 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.18 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.19 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.20 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied.
1.21 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.22 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum, internetwinkel/webwinkel, afhaalpunten en supermarkt.
1.23 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.
1.24 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
1.25 erotisch getinte vermaaksfunctie
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.
1.26 garagebox
gebouwen voor de stalling van auto´s en andere voertuigen.
1.27 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.28 gebruiken
het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.
1.29 hoofdgebouw
een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
1.30 huishouden
een meerderjarige alleenstaande, dan wel twee of meer personen waarvan er ten minste één meerderjarig is, die duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voeren.
1.31 kamerverhuur
woonvorm waarbij sprake is van woonruimte die geen eigen afzonderlijke toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche/bad en/of toilet) buiten die onzelfstandige woonruimte.
1.32 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).
1.33 kunstwerk
bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
1.34 parkeerbalans
met een parkeerbalans wordt de (on)balans berekend tussen parkeervraag en parkeeraanbod binnen een bepaald gebied. Vaak valt de parkeervraag van functies niet samen in de tijd. Gecombineerd gebruik van parkeerplaatsen is dan mogelijk (dubbelgebruik).
1.35 peil
0.30 m' boven de kruin van de weg.
1.36 prostitutiebedrijf
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.
1.37 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.38 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.39 verdieping
de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.
1.40 voorgevel
de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.41 voorgevelrooilijn
De denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.
1.42 water
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.
1.43 waterberging
voorziening voor het tijdelijk vasthouden van regenwater dat afstroomt vanaf de oppervlakte van een bouwwerk.
1.44 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).
1.45 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, dan wel voor de huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.
1.46 woongebouw
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bebouwingspercentage
een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
2.2 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.3 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.4 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.6 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.8 ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, ventilatiekanalen, reclameaanduidingen, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor `Groen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- groenvoorzieningen;
- bermen en beplanting;
- paden;
- speelvoorzieningen;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met daarbij behorende:
- verhardingen;
- (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
- voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
- nutsvoorzieningen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft
de maximum goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien dat wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.
4.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van het behoud van de oorspronkelijke opzet van de bouwwerken die zijn voorzien de bouwaanduiding 'cultuurhistorische waarden', nadere eisen stellen aan het materiaalgebruik voor de bouwwerken, alsmede aan de situering ervan.
4.5 Specifieke gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels
6.1 Binnenplans afwijken
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat ter plaatse van de dubbelbestemming Waarde-Cultuurhistorie-1 geen gebruik kan worden gemaakt van deze afwijkingsbevoegdheid voor zover het betreft afwijking ten behoeve van het overschrijden van de voorgevelrooilijnen, de bestaande goot- en bouwhoogte of de bestaande dakhelling;
- de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 m, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 2 m is;
- de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 m is.
- de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' wordt overschreden met maximaal 40 cm ten behoeve van gevelisolatie om energie te besparen;
- de regels ten aanzien van de realisatie van gebouwen ten behoeve van het opwekken van duurzame energie en toestaan dat de maximum oppervlakte wordt vergroot tot maximaal 100 m2.
Artikel 7 Overige Regels
7.1 Voorwaardelijke verplichting parkeren
- Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, staat vast dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de beleidsregels Actualisatie nota parkeernormen 2019 wordt gerealiseerd en in stand gehouden.
- Als de onder sub a bedoelde beleidsregels worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
7.2 Afwijken van parkeereis
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1 indien:
- uit een parkeerbalans blijkt dat meer of minder parkeerplaatsen noodzakelijk zijn;
- het voldoen aan de in lid 7.1 genoemde parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerplaatsen wordt voorzien.
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 7.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.
7.4 Voorwaardelijke verplichting waterberging
- Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat wordt voorzien in een waterberging of andere maatregelen die bijdragen aan de klimaatbestendigheid.
- De inhoud van de waterberging en de omvang van de andere maatregelen worden vastgesteld met toepassing van de beleidsregel "Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen" behorende bij de bijlage uit het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022;
- Als de onder sub b. bedoelde (beleids)regeling wordt gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
8.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
8.2 Afwijken
het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 8.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 8.1 met maximaal 10%.
8.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 8.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
8.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 8.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
8.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 8.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
8.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 8.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 9 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan VIII Stratum binnen de Ring 2007 (Fatimakerk).
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten Bij Wonen
bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen