Buitengebied (Bokt ongenummerd)
Bestemmingsplan - gemeente Eindhoven
Vastgesteld op 01-06-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op de grens van de gemeente Eindhoven en Son en Breugel wordt een agrarisch bedrijf geëxploiteerd. Het bedrijf is zowel in Son en Breugel (Bokt 3a) als Eindhoven (Bokt ongenummerd) gevestigd.
In het huidig geldende bestemmingsplan Buitengebied (2006) is ter plaatse van Bokt ongenummerd geen bouwvlak opgenomen. Wel is sprake van een legale veldschuur (bouwvergunning verleend). De gemeente Eindhoven is gestart met het opstellen van een nieuw juridisch kader voor haar buitengebied. In dat kader heeft de gemeente in februari 2019 een voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. In dat voorontwerpbestemmingsplan is voor de locatie Bokt 3 een relatieteken opgenomen met het bouwvlak dat aan de overzijde van de weg is gelegen (Bokt ongenummerd). Deze situatie geeft echter niet de juiste feitelijke situatie weer. Het betreffende bouwvlak is onderdeel van het agrarisch bedrijf dat aan Bokt 3a in Son en Breugel is gevestigd. Het is echter nagenoeg onmogelijk om bouwvlakken in twee verschillende gemeente te koppelen aan elkaar, los van het feit dat het koppelen van bouwvlakken ongewenst is.
Met behulp en onder leiding van de mensen van VAB Impuls zijn gesprekken opgestart tussen initiatiefnemers/eigenaren, de gemeenten Eindhoven, Son en Breugel en de provincie Noord-Brabant. Het resultaat van deze gesprekken heeft geleid tot een nieuwe toekomstige situatie die voor de hele omgeving leidt tot een meerwaarde.
Concreet betekent dit dat het bouwvlak in Son en Breugel (Bokt 3a) wordt opgeheven en wordt overgeplaatst naar een zelfstandig bouwvlak aan Bokt ongenummerd te Eindhoven. Daarnaast komt een deel van het bouwvlak aan Bokt 2b (ook gemeente Son en Breugel) te vervallen en wordt geïnvesteerd in landschappelijke kwaliteiten o.a. door sloop van de aanwezige bebouwing. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken wordt in Eindhoven het bouwvlak vergroot tot maximaal 2.000m² met beperkte bouwmogelijkheden (maximaal 400 m² aan bedrijfsbebouwing en een bedrijfswoning) voor het vollegrondsteeltbedrijf. Op die manier is sprake van een goede geconcentreerde nieuwe ruimtelijke situatie in plaats van een verspreid over twee gemeenten liggende situatie.
De bebouwing op de vrijkomende bedrijfslocatie in Son en Breugel (Bokt 3a) zal worden verwijderd en het bouwvlak wordt opgeheven. Ook wordt het bouwvlak aan Bokt 2b (Son en Breugel) met circa 9.000m² verkleind naar maximaal 3.900m². De aldaar aanwezige teeltondersteunende voorzieningen worden gesloopt. Na verwijdering van de teeltondersteunende voorzieningen ter plaatse worden de gronden omgezet in agrarische productiegronden en versterkt dat de landschappelijke kwaliteiten (doorkijk in de richting van het Dommeldal).
De opgave leidt tot een verhoging van de landschap- en natuurwaarde en daardoor ook de beleving van het gebied. Een verbetering van de ruimtelijke situatie voor de agrarische bedrijven met heldere afgebakende rechten voor ieder bedrijf (een werkbare en begrijpelijke situatie voor eenieder) die enerzijds geborgd dient te worden in het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Eindhoven en anderzijds in het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Son en Breugel. Op deze manier is sprake van een goede juridische, ruimtelijke en feitelijke situatie die op meerdere vlakken leidt tot een meerwaarde en duidelijkheid in de omgeving. Voor de situatie in Son en Breugel (het opheffen van een agrarisch bouwvlak aan Bokt 3a en het verkleinen van het bouwvlak aan Bokt 2b) wordt een wijzigingsprocedure doorlopen. Hiervoor heeft het college van B&W van de gemeente Son en Breugel op 27 februari 2020 een positief principebesluit genomen op dit verzoek. Een voorwaarde daarbij was dat eerst de bestemmingsplanprocedure in Eindhoven dient te worden doorlopen.
Onderliggend rapport betreft het bestemmingsplan voor de ruimtelijke ontwikkeling in de gemeente Eindhoven. Met het bestemmingsplan wordt de nieuwe situatie op de verbeelding en in de regels juridisch geborgd. De motivatie met betrekking tot een goede ruimtelijke ordening is in deze ruimtelijke onderbouwing opgenomen.
1.2 Plangebied
Het plangebied ligt in het noordoosten van de gemeente en wordt in grote lijnen begrensd door de gemeentegrens van de gemeente Eindhoven, wegvak de Bokt en agrarische gronden. Het plangebied is gelegen op het perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente Woensel, sectie X, nummer 5135.
1.3 Voorgaande Plannen
De voor het perceel huidig geldende juridisch regeling is vastgelegd in bestemmingsplan Buitengebied (2006), dat door de gemeenteraad van Eindhoven is vastgesteld op 22 augustus 2006. Het bestemmingsplan Buitengebied 2006 is door Gedeputeerde Staten gedeeltelijk goedgekeurd op 17 april 2007. Op 28 april 2008 is het plan onherroepelijk geworden bij besluit van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de raad van State.
1.4 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen. Onderliggend rapport betreft de toelichting van het bestemmingsplan. in de toelichting is het initiatief gemotiveerd en onderbouwd. Daarnaast bestaat het bestemmingsplan uit de juridisch bindende delen, de regels en de verbeelding.
Deze toelichting bestaat uit negen hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In de waterparagraaf is beschreven op welke wijze rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. Daarna wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid (met name de resultaten van het gevoerde overleg en de samenspraak/inspraak).
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plan
In dit hoofdstuk wordt de opgave beschreven. De huidige ruimtelijke en feitelijke situatie ligt daaraan ten grondslag in combinatie met de juridische situatie. Vervolgens is het proces beschreven waarin afgewogen is hoe een nieuwe situatie kan bijdragen aan het gebied en wat dit voor kansen biedt aan de ondernemer. Tot slot is de toekomstige situatie beschreven met bijbehorende afspraken.
2.1 Aanleiding, Opgave En Uitwerking Van Het Plan
2.1.1 Ligging
Samen met Esp vormt Bokt de groene buffer tussen Eindhoven en Son en Breugel. Ten westen van dit gebied ligt het stedelijk gebied van Eindhoven, richting het oosten is het Dommeldal gelegen. Het Dommeldal is een groene, landschappelijk waardevolle omgeving met ruimte voor water en natuur. De weg Bokt is letterlijk de rand van dat gebied, het hoger gelegen deel waar zich vroeger mensen vestigden en de natte gronden van het Dommeldal als weidegrond gebruikten. Op de hoogtekaart van Nederland is dit verschil duidelijk waarneembaar. In onderstaande figuur 1 en 2 is een luchtfoto van de omgeving opgenomen waarin de ligging van Bokt in de omgeving is te zien. Daarnaast is een uitsnede van de hoogtekaart van de omgeving opgenomen in figuur 3. Op deze afbeelding is goed te zien dat het plangebied zich op de grens van de hogere, droge gronden met het natte Dommeldal bevindt.
Figuur 1. Ligging plangebied in Regio
Figuur 2. Ligging plangebied in omgeving
Figuur 3. Uitsnede hoogtekaart
2.2 Huidige Situatie
2.2.1 Bestemmingsplan
Plangebied
Het geldende bestemmingsplan Buitengebied (2006) kent aan het plangebied de bestemming 'Agrarisch gebied met landschappelijke waarden (AHS)' toe. Het plangebied is voorzien van de volgende dubbelbestemmingen of aanduidingen:
- Beschermingszone natte natuurparel
- Reserveringsgebied waterberging
- Archeologisch waardevol gebied
- Radarverstoringsgebied
- (deels) Gebied met historische verkaveling
- (deels) Wijzigingsgebied naar bos en natuur (GHS)
Locaties gelegen in Son en Breugel
Het perceel Bokt 3a in Son, gelegen direct ten noorden van Bokt 3 Eindhoven, is ingevolge het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Son en Breugel (vastgesteld op 7-2-2013 en op 10-1-2019) bestemd voor 'Agrarisch met waarden – 1' en is voorzien van een 'bouwvlak' (circa 3.200 m2). Ook het perceel dat grenst aan de noordzijde daarvan (Bokt 2b in Son) is ingevolge datzelfde bestemmingsplan bestemd voor 'Agrarisch met waarden – 1' met de aanduiding 'bouwvlak'.
Ter plaatse van beide locaties gelden volgens het bestemmingsplan ook nog de aanduidingen 'waarde archeologie – 3', 'waarde beschermingszone natte natuurparel', 'vrijwaringszone radar', 'overige zone – beperkingen veehouderij', 'overige zone – groenblauwe mantel' en 'wijzigingsgebied reserveren waterberging'.
Figuur 4 Uitsnede plankaart bestemmingsplan Buitengebied 2006
2.2.2 Functioneel en ruimtelijk
Plangebied
De aanwezige bedrijfsruimte (12 x 12 m) aan de overzijde maakt(e oorspronkelijk) deel uit van het vollegrondsteeltbedrijf aan Bokt 3, maar is onderdeel geworden van het vollegrondsteeltbedrijf aan Bokt 3a te Son en Breugel. De bedrijfsruimte wordt gebruikt voor de opslag, sortering en verpakking van producten en de opslag van machines en materieel.
Locaties in Son en Breugel
Aan Bokt 3a is een vollegrondsteeltbedrijf (asperges, prei en pompoenen) gevestigd. Binnen dat bouwvlak zijn agrarische bedrijfsgebouwen, een bedrijfswoning, alsmede permanente en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, toegestaan. Aan Bokt 2b is eveneens een vollegrondsteeltbedrijf (plantenkwekerij) gevestigd.
Figuur 5. Huidige ruimtelijke situatie (Elings)
2.3 Toekomstige Situatie
Met behulp en onder leiding van de mensen van VAB Impuls zijn gesprekken opgestart tussen initiatiefnemers/eigenaren, de gemeenten Eindhoven, Son en Breugel en de provincie Noord-Brabant.
Deze gesprekken hebben geleid tot een nieuwe toekomstige situatie. Het bouwvlak aan Bokt 3a in Son wordt opgeheven en de aanwezige bebouwing wordt gesloopt. De teeltondersteunende voorzieningen aan Bokt 2b in Son worden verwijderd en het bestemmingsvlak verkleind. Het agrarisch bedrijf dat geëxploiteerd wordt op de locatie Bokt 3a wordt in zijn geheel verplaatst naar de locatie in Eindhoven (het plangebied). Ter plaatse is met dit bestemmingsplan een bestemmingsvlak opgenomen van circa 2.000 m² welke wordt voorzien van een landschappelijke inpassing. Op het bouwvlak gelden beperkte bouwmogelijkheden (maximaal 400 m² aan bedrijfsbebouwing en een bedrijfswoning) voor het vollegrondsteeltbedrijf.
Resultaat van deze ontwikkeling is een afname van bebouwingsmogelijkheden van ruim 8.000 m² in het gevoelige Dommeldal en een vergroting van de landschappelijke waarden. In figuur 8 is de huidige juridische situatie weergegeven en in figuur 9 de toekomstige juridische situatie.
Figuur 6. Toekomstige situatie
Figuur 7 Voorstel landschappelijke inpassing Bokt ong.
2.4 Procedure En Doorwerking
Ten aanzien van de borging van dit plan is het noodzakelijk om twee afzonderlijke procedures te doorlopen. In Eindhoven dient het nieuwe bouwvlak en de kwaliteitsverbetering (landschappelijke inpassing) geborgd te worden en in Son dient de kwaliteitsverbetering geborgd te worden (opheffen van bouwvlak Bokt 3a, het verkleinen van bouwvlak Bokt 2b en de landschappelijke inpassing). Voor het plan in Eindhoven, wordt via een partiele herziening van het bestemmingsplan, een bestemmingsplanprocedure doorlopen.
Het bouwvlak krijgt een oppervlakte van circa 2.000 m² en ook de landschappelijke inpassing wordt geborgd op de verbeelding (aanduiding) en in de regels. In de regels wordt een voorwaardelijke verplichting opgenomen die de landschappelijke inpassing zeker stelt, maar ook een voorwaardelijke verplichting die betrekking heeft op de uit te voeren kwaliteitsverbetering in de gemeente Son en Breugel.
In de gemeente Son en Breugel wordt een afzonderlijke procedure opgestart. Met de gemeente is het plan besproken en het college van Burgemeester en wethouders heeft op 27 februari 2020 besloten medewerking te verlenen aan dit plan. Dat geeft de initiatiefnemer ook zekerheid aan de uitvoer van dit plan. Een plan wordt momenteel voorbereid, maar zal pas in procedure worden gebracht nadat dit bestemmingsplan de procedure heeft doorlopen.
Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.
Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.
Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, Rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.
Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valley's van nationaal belang (nationaal belang 1). De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuidoost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land. Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's.
In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieus, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.
Realisatie
Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander Rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.
De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:
- Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
- Bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld afspraken met provincies en gemeenten, internationale afspraken met overheden in buurlanden);
- Financieel (bijvoorbeeld Infrastructuurfonds, Deltafonds);
- Kennis (bijvoorbeeld inzetten van het College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen, verspreiden van “best practices”).
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig):
- Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
- Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de Rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor een goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.
Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld kantoorlocaties, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen) moet in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik.
De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Daarin staat het volgende: “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”
Conclusie
Onderhavige ontwikkeling is geen stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6 lid 2 Bro (begrip stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen). Een agrarisch bedrijf valt niet onder het begrip stedelijke ontwikkeling. Daarnaast betreft het een verplaatsing van de bouw- en functionele mogelijkheden die betrekking hebben op het agrarisch bouwvlak aan Bokt 3a te Son en Breugel. De bebouwing wordt in de toekomstige situatie zelfs beperkt (max 400 m²). Hierdoor is toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet nodig.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over Rijksbelangen zoals Rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.
Voor Eindhoven is de 380 Kv hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van Natuur Netwerk Brabant (NNB) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die de NNB vormen worden bij provinciale verordening aangewezen (zie ook paragraaf 3.3.3). Daarmee is de NNB een provinciaal belang geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.
3.2.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening
In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn de terreinen, gebieden en installaties, zoals bedoeld in het Barro, aangewezen. Deze gebieden zijn op onderstaande kaart aangegeven (figuur 9). Onderstaande kaart behoort bij de Rarro. Voor het plangebied zijn de geluidszone en het obstakelbeheergebied behorende bij het luchtvaartterrein niet relevant.
Figuur 8. Kaart militair luchtvaartterrein – Vliegbasis Eindhoven (bijlage 3.4 Rarro)
3.2.4 Bakens luchthaven Eindhoven en radarverstoringsgebied vliegbasis Volkel
Bij het bepalen van de maximaal toegestane bouwhoogte in het bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de bakens van luchthaven Eindhoven en het radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.
Bakens luchthaven Eindhoven
Op en nabij de luchthaven Eindhoven zijn bakens (zie figuur 10) aanwezig om de richting van het vliegverkeer (zowel horizontaal als verticaal) te kunnen volgen:
- Een VDF baken: Vertical Directional Finder. Dit is een hulpmiddel voor de luchtverkeersleiding om de richting te kunnen bepalen van het vliegtuig waarmee op dat moment wordt gecommuniceerd;
- Een NDB: Non Directional Beacon. Dit wordt door vliegtuigen gebruikt als navigatiehulpmiddel op luchtroutes. Het is een bakenzender die een radiosignaal uitzendt dat door een peilontvanger in het vliegtuig wordt opgevangen. Hierdoor wordt de richting van het signaal ten opzichte van het vliegtuig bepaald. Door de richting van twee verschillende bakens te peilen kan de piloot zijn/haar positie bepalen.
De toetsingsgebieden liggen voor VDF niet over het plangebied en hebben dan ook geen consequenties ten aanzien van de bouwhoogte.
Figuur 9. Afbeelding hoogtebelemmeringen bakens nabij luchthaven Eindhoven.
Blauwe lijnen= VDF. Rode lijnen= NDB.
Radarverstoringsgebied Volkel
Om het ongestoord functioneren van radar- en communicatieapparatuur op de vliegbasis Volkel te waarborgen ligt er rond deze vliegbasis een cirkel met een straal van 50 nautische mijl (= 27,8 km), gemeten vanaf de positie van de radar. Binnen dit radarverstoringsgebied moet voor ieder obstakel hoger dan 65 meter worden berekend of er verstoring van de radar optreedt.
Conclusie
Onderhavig plangebied ligt binnen dit radarverstoringsgebied, maar aangezien de bouwhoogte beperkt is tot maximaal 10 meter wordt voldaan aan de maximale maatvoering. Daardoor vormt het initiatief geen belemmering voor het radarverstoringsgebied.
Figuur 10. Uitsnede uit kaart hoogtebelemmeringen als gevolg van luchthaven Eindhoven. Blauwe lijnen- arcering = radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie
De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer deze in 2021 wordt ingevoerd.
In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat lange termijn doel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
3.3.2 Structuurvisie
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Figuur 11. Visiekaart Structuurvisie 2010, Partiele herziening 2014
Deel B
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn als volgt:
1. De groenblauwe structuur
De groenblauwe structuur bestaat uit bestaande natuur, watersystemen en nieuwe natuur in hiervoor kansrijke gebieden. Het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden is hier belangrijk. Daarnaast biedt de groenblauwe structuur ruimte aan een natuurlijk en robuust watersysteem. Dit is nodig voor een goed waterbeheer en biedt mogelijkheden om in te spelen op de effecten van klimaatverandering.
2. Het landelijk gebied
Het landelijk gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur. Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en tuinbouw zijn de grootste ruimtegebruikers. De provincie streeft hier naar een multifunctionele gebruiksruimte, met behoud van agrarische productieruimte in die delen van het landelijk gebied waar de landbouw leidend is voor nieuwe ontwikkelingen.
3. De stedelijke structuur
De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.
4. De infrastructuur
Het infrastructuurnetwerk bestaat uit een fijnmazig en samenhangend netwerk van wegen, spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen. De Brabantse infrastructuur maakt deel uit van het internationale netwerk van infrastructuur in noordwest Europa. De provincie kiest hier voor een goede bereikbaarheid van BrabantStad en de economische clusters van Noord-Brabant. Voor het personenvervoer zijn het hoofdwegennet en het OV-netwerk BrabantStad de dragers. Het goederenvervoer wordt zoveel mogelijk via de te ontwikkelen Goederenruit (spoor en waterwegen) geleid. Zo wordt ruimte gemaakt voor het versterken van de (inter)nationale ontsluiting (weg, water, spoor en lucht) van de Brabantse steden.
Uitwerking structuurvisie
De provincie heeft geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkeld, maar geeft haar visie op het landschap vorm in de zogenaamde 'gebiedspaspoorten'. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Er zijn ook deelstructuurvisies opgesteld voor specifieke onderwerpen. Zo is voor het gebied ten oosten van Eindhoven de deelstructuurvisie Brainport Oost opgesteld. Deze bevat keuzes voor wonen, werken en bereikbaarheid ten oosten van Eindhoven.
Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.
Voor het plangebied geldt dat deze binnen Groenblauwe structuur is gelegen, specifiek binnen de groenblauwe mantel (zie figuur 13). De mantel bestaat overwegend uit gemengd landelijk gebied met belangrijke nevenfuncties voor natuur en water. Het zijn gebieden grenzend aan het kerngebied natuur en water die bijdragen aan de bescherming van de waarden in het kerngebied. Het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, water (-beheer) en landschap is in de groenblauwe mantel een belangrijke opgave. Vormen van grondgebonden agrarisch grondgebruik zijn van blijvend belang voor de ontwikkeling van groene en blauwe waarden. Binnen het gebied liggen kansen voor recreatie en toerisme. Ook een aantal groene gebieden door én nabij het stedelijk kralensnoer zijn onderdeel van de groenblauwe mantel.
Figuur 12. Uitsnede Structurenkaart Structuurvisie 2010 - Partiele herziening 2014
Figuur 13. Uitsnede Verordening ruimte themakaart natuur en landschap
Daarnaast is het gebied aangewezen als waterbergingsgebied. Deze gebieden zijn, bij dreigende wateroverlast, van belang voor hoogwaterbescherming (ruimte voor de rivier) en waterberging (regionale waterberging). Binnen de gebieden voor waterberging kunnen andere functies zoals grondgebonden landbouw, extensieve recreatie en natuurontwikkeling zich blijvend ontwikkelen mits ze zijn afgestemd op de beoogde waterfuncties.
Conclusie
In dit geval ligt zowel het huidige bouwvlak (gemeente Son en Breugel) als het toekomstige bouwvlak (gemeente Eindhoven) binnen dezelfde aanduiding (waterwingebied). Het verschil is wel dat er een bouwvlak weg wordt gehaald in het kerngebied groenblauw (groene legendaeenheid), wat gezien wordt als een gevoeliger gebeid dan de groenblauwe mantel. Men kan dan ook stellen dat de ontwikkeling per definitie tot een verbetering van de situatie leidt.
3.3.3 Interim Omgevingsverordening
Op 29 oktober 2019 is de interim Omgevingsverordening in werking getreden. De provincie wil met haar regels aansluiten op de werkwijze van de Omgevingsvisie en de Omgevingswet. Daarom is ervoor gekozen om de verschillende provinciale verordeningen voor de fysieke leefomgeving samen te voegen tot een Interim omgevingsverordening. Bij de samenvoeging zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- Een gebruikersvriendelijke verordening met een duidelijke opbouw en een vereenvoudiging van de regels;
- Geen dubbele regelgeving dus er worden geen regels gesteld voor aspecten die al op nationaal niveau zijn geregeld;
- Regels ondersteunen de uitvoering en nieuwe manier van werken uit de omgevingsvisie en brengen partners als gemeenten, waterschappen, ondernemers en bewoners zoveel mogelijk in positie om eigen verantwoordelijkheid te nemen;
- Regels bieden waar mogelijk ruimte voor eigen invulling en afweging, bijvoorbeeld door meer te werken met doelvoorschriften en open normen;
- Een ja, mits benadering en het positief formuleren van voorwaarden.
Daarnaast is in eerste instantie bepaald dat de Interim omgevingsverordening beleidsneutraal is. In het algemeen geldt daarbij dat de inzet van de verordening in de provincie Noord-Brabant is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor het vanuit provinciale belangen nodig is om regels in te zetten of waarvoor het vanuit de wet verplicht is om regels te stellen in de verordening. De Interim omgevingsverordening vervangt zes provinciale verordeningen en heeft de status van:
- Milieuverordening gebaseerd op artikel 1.2. Wet milieubeheer
- Verordening wegen gebaseerd op artikel 57 Wegenwet en artikel 2A Wegenverkeerswet
- Verordening Ontgronden gebaseerd op artikel 5, tweede lid, en artikel 7, tweede lid, Ontgrondingenwet
- Verordening natuurbescherming gebaseerd op diverse artikelen uit de Wet natuurbescherming
- Verordening ruimte gebaseerd op artikel 4.1. Wet ruimtelijke ordening
- Verordening water gebaseerd op diverse artikelen in de Waterwet
Omdat in dit geval sprake is van een bestemmingsplanprocedure, is hoofdstuk 3 van de Omgevingsverordening van toepassing. In figuur 14 is te zien welke aspecten / onderwerpen van belang zijn voor het plangebied.
Naast de beschreven structuren zijn de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies van belang bij nieuwe plannen. Daarin is onder andere vernoemd dat sprake dient te zijn van zorgvuldig ruimtegebruik. In dit geval wordt een verspreid liggend agrarisch bedrijf gecentraliseerd op een logische plek. Hierdoor worden de huidige aanwezige bebouwing en teeltondersteunende voorzieningen uit gevoelig gebied gehaald. Die plekken worden vervolgens weer omgezet naar agrarische productiegrond/ landschappelijke inpassing, waardoor een meerwaarde op meerdere fronten wordt bereikt. De mogelijkheden voor bedrijfsbebouwing wordt in het juridische gedeelte van dit bestemmingsplan gemaximeerd op 400m². Tot slot wordt het bouwvlak landschappelijk ingepast, conform eis van de provincie. Geconcludeerd kan worden dat sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik.
Figuur 14 Uitsnede Interim omgevingsverordening (bron: viewer provincie Noord-Brabant)
De aanduidingen 'Beperkingen veehouderijen' en 'Stalderingsgebied' hebben betrekking op de ontwikkeling van veehouderijen. In dit geval is er geen sprake van een veehouderijbedrijf, waardoor deze regelingen niet van belang zijn bij de beoogde ontwikkeling voor het plangebied. De ontwikkeling dient rekening te houden met de cultuurhistorische waarden van het gebied, de hydrologische situatie m.b.t. natuurgebieden en tot slot is de ligging in de groenblauwe mantel voor een groot deel bepalend voor de ontwikkeling.
Afweging
De bedrijfsbebouwing op de locatie tegenover Bokt 3 te Eindhoven is in het huidig geldende bestemmingsplan niet voorzien van een bouwvlak. Daardoor zou in feite geen sprake zijn van een bouwperceel, waardoor vestiging van een vollegrondsteeltbedrijf niet tot de mogelijkheden behoort. Echter is de huidige aanwezige bedrijfsbebouwing vergund en daardoor legaal aanwezig. Een gemeente is verplicht om legaal aanwezige en vergunde bebouwing op te nemen in het bestemmingsplan. Doordat de gemeente Eindhoven heeft besloten om een positieve bestemming op te nemen voor deze bedrijfsbebouwing is er geen reden om aan te nemen dat binnen de komende planperiode handhavend zal worden opgetreden. Art. 9.8, lid 2, sub b bepaalt onder andere dat onder een 'bestaand bouwperceel' datgene wordt verstaan waarvan handhaving wegens strijdigheid met het geldend bestemmingsplan niet meer mogelijk is. In overleg van de gemeente met de provincie is gezamenlijk geconstateerd dat sprake is van een bestaand bouwvlak. Deze conclusie is evenals de positieve beoordeling van het plan op 6 juni 2019 door de provincie bekrachtigd middels de formele vooroverleg reactie (zie hoofdstuk7) ten aanzien van deze specifieke locatie en vormde de basis voor de verdere uitwerking van het plan. Wanneer daarbij ook de algemene zorgplicht en de evenwichtige toedeling van functie (artikel 3.5 en 3.6 van de Interim Omgevingsverordening) wordt betrokken, kan geconcludeerd worden dat de totale ontwikkeling leidt tot een aanzienlijke verbetering op meerdere vlakken (minder bouwvlakken, minder bebouwing, meer landschappelijke waarden, beter waterbeheer, bebouwing geconcentreerd en gemaximeerd).
Om het vollegrondsteeltbedrijf (maximaal 400 m² aan bedrijfsbebouwing en een bedrijfswoning) te kunnen laten functioneren is meer ruimte nodig (een bouwvlak van circa 2.000 m²). De Interim Omgevingsverordening bepaalt verder dat het bestemmingsplan een verantwoording moet bevatten dat de gevraagde omvang noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering en dat een positieve bijdrage wordt geleverd aan de bescherming en ontwikkeling van de hier onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken.
In feite behelst het verzoek het verplaatsen van een agrarisch bouwvlak Bokt 3a in Son naar Eindhoven en het verkleinen van het bouwvlak Bokt 2b in Son. In de nieuwe situatie is sprake van een bouwvlak van een geringere omvang. Verplaatsing houdt tevens in dat het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Son en Breugel moet worden herzien en wel in die zin dat het agrarisch bouwvlak Bokt 3a in Son komt te vervallen en het agrarisch bouwvlak van Bokt 2b in Son wordt verkleind.
Bovendien dient verzekerd te zijn dat alle bebouwing binnen bouwvlak Bokt 3a in Son en de teeltondersteunende voorzieningen binnen bouwvlak Bokt 2b in Son worden verwijderd. Anders gezegd, de verplaatsing in combinatie met een afname van de bebouwingsmogelijkheden vanwege de geringere oppervlakte van het nieuwe bouwvlak heeft een onmiskenbaar positief effect op de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van dat gebied. Die effecten zullen zich met name voordoen zodra de bebouwing op de hiervoor bedoelde percelen is verwijderd en zorg is gedragen voor een goede landschappelijke inpassing. De goede landschappelijke inpassing heeft onder andere betrekking op het gebruik van de gronden waar het bouwvlak van wordt verwijderd. Het gebruik mag niet leiden tot een belemmering van het doorzicht vanaf Bokt naar het Dommeldal.
In de regels van dit bestemmingsplan is een duidelijke verbale koppeling tussen de locatie in Son en Breugel en deze locatie in Eindhoven. Dat houdt in dat er een voorwaardelijke verplichting is opgenomen die betrekking heeft op het toekomstige gebruik en bouwen van de locatie in Eindhoven ten opzichte van sloop en sanering van de bebouwing in Son en Breugel. In paragraaf 3.5.2 wordt dieper ingegaan op het aspect cultuurhistorie. Daarin wordt geconcludeerd dat deze ontwikkeling geen negatief effect heeft op cultuurhistorische waarden ter plaatse.
Conclusie
Er is aangetoond en geborgd dat voldaan wordt aan de regels uit de Interim omgevingsverordening. De provincie is actief betrokken bij het proces en staat positief tegenover dit planvoornemen. Middels een ingediende vooroverleg reactie (d.d. 6 juni 2019) is dit reeds bevestigd.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Omgevingsvisie Eindhoven
Samen met de stad heeft de gemeente Eindhoven een omgevingsvisie opgesteld. Met ons hebben meegedacht: inwoners, ondernemers, belangenorganisaties, GGD, Veiligheidsregio, Omgevingsdienst, woningcorporaties, projectontwikkelaars, investeerders en andere overheden (buurgemeentes, provincie, rijk). Op 16 juni 2020 is de omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad.
De omgevingsvisie is een integraal verbindende visie voor de fysieke leefomgeving die focus aanbrengt bij het inrichten van onze stad en stimuleert om samen te werken aan de stedelijke opgaven. De omgevingsvisie is gebaseerd op bestaand beleid. Het hebben van een omgevingsvisie is onder de nieuwe Omgevingswet verplicht. Omdat een omgevingsvisie allesomvattend is, willen we die lerende wijs ontwikkelen. Dat betekent concreet dat we, eerder dan wettelijk verplicht, met een omgevingsvisie komen. Maar dan wel een 'light-variant' (versie 1.0), die we één of twee jaar later gaan aanvullen en verfijnen. Deze omgevingsvisie (versie 1.0) is gebaseerd op het bestaand beleid. Het document vervangt niet de bestaande beleidsdocumenten, maar is een aanvullend beleidsdocument. De interim structuurvisie blijft daarom nog steeds van kracht. Bij het opstellen van een omgevingsvisie versie 2.0 wordt de interim structuurvisie wel ingetrokken.
Brainportregio
De Brainportregio is een technologische topregio en één van de belangrijkste pijlers van de Nederlandse economie. De sleutel tot dit succes is samenwerking. Het is een regio van contrasten en dat maakt ons uniek: een hecht netwerk van steden, stedelijke buurgemeenten, dorpen en bewoond landelijk gebied. Je bent snel in de stad of juist in het groen, er is cultuur én natuur. We zijn sterk in high tech, design en innovaties en kennen een dynamische economie en een gastvrije bourgondische levensstijl. De strategie van de regio is gericht op het sterker maken van deze kwaliteiten door aan te haken op de eigen kracht en identiteit van de deelgebieden.
Ambitie
Als centrumstad vervult Eindhoven een cruciale rol bij de versterking van Brainport Eindhoven als economische wereldspeler op het gebied van kennisintensieve maakindustrie en design. Om internationaal concurrerend te blijven, streeft Eindhoven samen met de regio naar een excellent woon- en werkklimaat. Eindhoven zet daarom in op gezonde en duurzame verstedelijking met behoud van stedelijke en dorpse kwaliteiten en met bijzondere aandacht voor sociale cohesie en inclusie. Eindhoven is in staat om zich snel aan te passen aan de steeds veranderende vraag naar geschikte en betaalbare ruimte om te wonen, werken, verblijven en recreëren. Deze ambitie vertaalt zich naar vier deelambities. Eindhoven als:
- economische wereldspeler;
- gezonde en toekomstbestendige stad;
- een sociale, inclusieve en gastvrije stad en
- een authentieke stad met sterke gebieden.
Van ambitie naar stedelijke opgaven
Als we onze ambities leggen naast de huidige kwaliteiten en structuren van de stad en de actuele trends en ontwikkelingen, zien we een aantal stedelijke opgaven voor de stad. Brainport Eindhoven blijft groeien, mede door de sterke economische positie.
De ambities en groei vragen om ruimte voor nieuwe woningen, bedrijven en voorzieningen. Ruimte die we bieden door te verdichten in het gebied binnen de Ring en door te verdichten nabij voorzieningen als HOV en winkelcentra. Met name binnen de Ring is voldoende ruimte om te verdichten, omdat er nog relatief weinig mensen wonen. Met de keuze voor verdichten binnen de Ring gaan we duurzaam om met de (groene) ruimte die de stad heeft. We behouden hiermee de kwaliteit van de groenstedelijke woonwijken, de landschapsparken en het buitengebied.
De keuze voor een compact stedelijke woonmilieu gaat gepaard met forse investeringen in o.a. bereikbaarheid, luchtkwaliteit, groen en voorzieningen. Eindhoven wil een leefbare en een inclusieve stad zijn waar iedereen kan profiteren van het succes van de Brainport. Dat vraagt om keuzes ten aanzien van het woning- en voorzieningenaanbod. Het verschil tussen de ambitie en de huidige stand van zaken in Eindhoven leidt tot zes concrete stedelijke opgaven:
- Werken aan een gezonde groei van de stad
- Werken aan een aantrekkelijk en hoogstedelijk centrum
- Werken aan leefbare, sociale wijken met een sterke identiteit
- Werken aan een duurzame en concurrerende economie
- Werken aan de energietransitie van de stad
- Werken aan een goede stedelijke bereikbaarheid
Samen werken aan de stedelijke opgaven
Dit zijn de opgaven waar we als gemeente de komende jaren samen met onze partners aan werken. Wij werken zelf aan deze opgaven, maar stimuleren ook andere partijen in de stad om dit te doen. We bepalen samen met de stad en regio wat kansrijke initiatieven en locaties zijn. We geven prioriteit aan initiatieven die bijdragen aan meerdere stedelijke opgaven tegelijkertijd en kwaliteit toevoegen aan de stad. Hiernaast zetten we in op het beschermen en versterken van de stedelijke en groene hoofdstructuur van de stad. De gemeente organiseert het werken aan de stedelijke opgaven met thematische en gebiedsprogramma's en stimuleert o.a. via regels en uitgangspunten zoals opgenomen in de omgevingsvisie dat ook andere initiatiefnemers bijdragen aan het realiseren van de opgaven.
Plangebied
Het plan heeft geen betrekking op een stedelijke ontwikkeling, maar draagt wel bij aan de identiteit van Eindhoven m.b.t. behoud van (functioneel) groen, wat bijdraagt aan de recreatieve mogelijkheden van de stad. Door de sloop van bebouwing en het terugbrengen van landschapskwaliteiten zorgt het voor een mooie overgang van stad naar land – natuur – landschap. Door ruimte te geven aan een kleinschalige functie, zorgt dit plan ook voor (economisch) perspectief waardoor de kwaliteit van het landschap gewaarborgd en gefinancierd kan worden. het plan draagt dan ook bij aan de omgevingsvisie van Eindhoven.
3.4.2 Interimstructuurvisie 2009
In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplangebied ligt buiten een transformatiegebied.
3.4.3 Ruimtelijke hoofdstructuur
De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart (zie figuur 15) die inzicht biedt in de ontwikkelingen ten opzichte van de ruimtelijke hoofdstructuur. Met andere woorden de kaart geeft de ontwikkelingen aan binnen de hoofdstructuur.
Figuur 15 . Ruimtelijke hoofdstructuur Interimstructuurvisie Eindhoven
3.4.4 Gebruik van de ruimte
De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart (zie figuur 16) die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik.
Figuur 16. Gebruik van de ruimte Interimstructuurvisie Eindhoven
Natuur
Dit zijn gebieden voor groene en ecologische ontwikkeling. Het extensieve (recreatief) medegebruik is gericht op natuur- en landschapsbeleving aangezien het onderdelen betreft van de Groene en Ecologische Hoofdstructuur.
Gebruiksgroen
Dit zijn groengebieden, veelal behorende tot de Groene Hoofdstructuur, waarin op voorwaarde van het behoud van de natuur- en landschapskwaliteiten uiteenlopende (groen)recreatieve functies kunnen zijn ondergebracht, zoals maneges, golfbanen, uitloopgebieden, parken en volkstuinen. Verder zijn de gronden bedoeld voor landbouw, kleinschalige aan het buitengebied gebonden bedrijven (inclusief kleinschalige horeca) en extensieve sportgebieden.
3.4.5 Conclusie
De ontwikkeling is in overeenstemming met het beleid zoals dat is vastgesteld in de Interimstructuurvisie Eindhoven.
3.5 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden
Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard.
Het Verdrag van Valletta is door vertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds de wijziging van september 2007 is de gemeente het bevoegd gezag. Sinds 1 januari 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd (voortgekomen uit de Modernisering van de Monumentenzorg (MoMo)). Vanaf die tijd moeten gemeenten in hun bestemmingsplannen ook rekening houden met bovengrondse cultuurhistorische waarden (historische (steden)bouw en historisch landschap). Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. In de Erfgoedwet is vastgelegd wat onder cultureel erfgoed wordt verstaan. De onderdelen van de Monumentenwet 1988 die over de omgang met cultureel erfgoed in de fysiek leefomgeving gaan, komen in de Omgevingswet. Voor een aantal onderdelen (onder andere bestemmingsplannen) is een overgangsregeling opgenomen in de Erfgoedwet voor de periode tot inwerkingtreding van de Omgevingswet.
3.5.1 Gemeentelijk beleid
De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012', dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise.
De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd. Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.
De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.
Volgens de Archeologische Waardenkaart kent onderhavig plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde. Dit komt onder andere door de dekzandrug met daarop een esdek. De combinatie tussen deze bodems scoort in archeologisch opzicht hoog. Door de gemeente Eindhoven is daarom gesteld dat via onderzoek aangetoond dient te worden of er archeologische resten gevonden kunnen worden en, wanneer deze aanwezig zijn, deze in beeld dienen te worden gebracht en mogelijke maatregelen genomen dienen te worden ter bescherming van deze waarden. Op 11 juni heeft Aeres Milieu een archeologisch onderzoek uitgevoerd en beschreven in een aparte rapportage. Deze rapportage is als bijlage 2 aan dit plan toegevoegd. in deze paragraaf is uitsluitend de conclusie van dat onderzoek opgenomen.
Conclusie archeologisch onderzoek en aanbevelingen
Uit het verkennend veldonderzoek door middel van boringen is gebleken dat er in het westelijk deel van het plangebied nog hoge bruine enkeerdgronden aanwezig zijn. Hieronder kunnen eventueel nog archeologische resten worden aangetroffen. De archeologische verwachting voor de periode neolithicum-late middeleeuwen wordt hier dan ook gehandhaafd. De archeologische verwachting op het aantreffen van resten uit de periode laat-paleolithicum – mesolithicum wordt voor het gehele plangebied bijgesteld naar laag.
Vanwege de verstoring van de ondergrond in het oostelijk deel van het plangebied, ter hoogte van het bouwvlak, wordt de archeologische verwachting voor alle perioden bijgesteld naar laag. Omwille hiervan wordt geen archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk geacht in het bouwvlak (zoals is aangeduid op het bestemmingsplan). We adviseren om de archeologische dubbelbestemming op de rest van het terrein te handhaven.
De resultaten van dit onderzoek dienen getoetst te worden door de bevoegde overheid (gemeente Eindhoven), dat op basis van het uitgebrachte advies een besluit zal nemen. Het uitgevoerde onderzoek is verricht conform de gestelde eisen en gebruikelijke methoden. Het onderzoek is gericht op het inzichtelijk maken van de toestand van het aanwezige bodemarchief. Hiermee kan de beschadiging dan wel vernietiging als gevolg van de voorgenomen verstoring van een mogelijk aanwezig bodemarchief tot een minimum worden beperkt. Echter kan door de aard van het onderzoek, steekproefsgewijs, niet volledig worden uitgesloten dat er archeologische resten aan- of afwezig zullen zijn. Als gevolg hiervan is bij het aantreffen van archeologische resten het, conform de Erfgoedwet van 2016, artikel 5.10 (Archeologische toevalsvondst) en 5.11 (Waarneming), een meldingsplicht van toepassing. De dubbelbestemming en bijbehorende regeling uit het voorontwerpbestemmingsplan is op basis van het archeologisch onderzoek komen te vervallen voor het bouwvlak.
3.5.2 Cultuurhistorie
Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.
Bij de voorbereiding van het voorontwerp bestemmingsplan Buitengebied 2019 is voor het onderdeel cultuurhistorie/Historisch landschap uitgegaan van een cultuurhistorisch onderzoek dat is uitgevoerd door RAAP Archeologisch Adviesbureau BV. Dit onderzoek is uitgevoerd ter onderbouwing van en als aanvulling op de gemeentelijke Cultuurhistorische Waardenkaart uit 2008. De resultaten van dit onderzoek zijn te vinden in het RAAP-rapport 3258 'De groene zoom van Eindhoven – Een cultuurhistorische waardenkaart van het buitengebied van Eindhoven, alsmede enkele groene delen van de bebouwde kom', dat als bijlage bij de regels is gevoegd. Het gebied ter plaatse ligt in een groter gebied dat getypeerd is als historische open akker. Het betreft een relict van een open akker die relatief sterk aangetast is. Daarom is het gebied ter plaatse midden gewaardeerd en heeft het geen dubbelbestemming cultuurhistorie gekregen. Ter plaatse bevinden zich, buiten de hoog gewaardeerde weg Bokt, geen waardevolle landschapselementen.
Conclusie
Ter plaatse zijn geen monumenten aanwezig. Wel is de wegenstructuur van Bokt aangewezen als cultuurhistorisch waardevol. Er is sprake van een historische wegenstructuur van vóór 1900. Het initiatief heeft geeneffect op deze cultuurhistorische waarden. De andere kant van de weg is aangewezen als cultuurhistorisch landschap (Dommeldal). Door het opheffen van het bouwvlak in Son en Breugel en het saneren van bedrijfsbebouwing wordt bijgedragen aan de cultuurhistorische waarden van dit gebied. Het landschap wordt hersteld en waardevolle zichtlijnen worden toegevoegd vanuit de historische wegenstructuur van Bokt. Het plan draagt in totaliteit bij aan de cultuurhistorische waarden van het gebied.
3.6 Verkeer En Parkeren
De mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is het verkeersbeleid voor de komende decennia (planhorizon 2040) vastgelegd. Deze visie vormt het bestuurlijke beleidskader voor alle verkeers- en mobiliteitsopgaven.
In dit geval is sprake van een bestaande functie die herschikt wordt in de ruimte (samenvoegen van twee agrarische bouwvlakken tot één bouwvlak). De ontwikkeling heeft geen effect op de wegenstructuur of op de mobiliteitsvraagstukken die voor Eindhoven gelden. De locatie wordt ontsloten door Bokt en dat blijft zo. De locatie wordt ontsloten door Bokt en dat blijft zo. Bokt is niet aangewezen als hoofdstructuur o.i.d. de parkeeropgave voor auto's en fietsen moet worden aan de nota parkeernormen 2019.
3.7 Groen
3.7.1 Groenbeleidsplan
Begin 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is (functies als uitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. Het groenbeleidsplan heeft als doel het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies. Hiermee levert de toepassing van het groenbeleid een wezenlijke bijdrage aan een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving als karakteristieke kwaliteit van Eindhoven. Een omgeving die leefbaar en klimaatadaptief is en een volwaardig vestigingsklimaat biedt voor Brainport.
Het groenbeleid sluit aan op de geomorfologische structuur van de stad: de structuur van dekzandruggen en beken (Dommel en Gender) die Eindhoven hebben gevormd. Op basis van de tuinstad gedachte is bij de verdere ontwikkeling van Eindhoven sterk ingezet op het behoud van de groene ruimten tussen de voormalige dorpen. Genneper Parken (tussen Stratum en Gestel), Brainport Park (tussen Strijp en Woensel) en De Karpen (tussen Woensel en Tongelre) vormen nog altijd imposante, groene wiggen, die tot diep in de stad reiken. Het behoud van de robuuste groenstructuur, die vanuit het buitengebied, via de wiggen tot aan de bomen bij de voordeur reikt, is een belangrijk uitgangspunt van het groenbeleidsplan.
Het Groenbeleidsplan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.
In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.
Figuur 17. Ruimtelijke Strategieënkaart
Onderhavig plangebied is in het Groenbeleidsplan 2017 aangeduid als multifunctioneel groen. In dit gebied wordt als ordeningsprincipe de volgende strategie aangehouden:
Strategie 5: Multifunctioneel groen
Het betreft voornamelijk aan de stadsrand gelegen gebieden met uiteenlopende groenfuncties, gericht op relatief intensieve benutting van het landschap. Het beleid is gericht op het versterken van het contact tussen de stedelingen en het landschap, derhalve met een relatief intensieve benutting van het landschap. Uitgangspunt daarbij is het behouden van de aanwezige natuur- en landschapskwaliteiten en waar mogelijk deze verder te ontwikkelen. Gebruiksfuncties zijn veelal volkstuinen, golfbanen, bos, natuureducatie, kleinschalige sportgebieden, maneges, wandelen, fietsen, maar ook landbouw.
Gebieden met deze aanduiding liggen voor een belangrijk deel in het Natuur Netwerk Brabant. Verdere verstedelijking (toevoeging van niet aan het groen gebonden functies of gebouwen) is in deze categorie derhalve niet aan de orde tenzij in geval van zwaarwegende maatschappelijke belangen waarvoor alternatieven ontbreken en met toepassing van compensatie. De aanleg van nieuwe sportcomplexen wordt uitgesloten (wel eventueel verplaatsing van sportterreinen naar minder kwetsbare locaties). Uitbreiding van sportcomplexen kan echter niet worden uitgesloten. Versterking van multifunctioneel groen als element van de ruimtelijke hoofdstructuur is in het bijzonder gewenst langs de Oirschotsedijk (verbinding met groengebied Groene Woud).
Beleidsregel groencompensatie
Op 13 maart 2018 is de 'Regeling Groencompensatiefonds' vastgesteld. Bij deze regeling hoort de 'Beleidsregel Groencompensatie'. Deze beleidsregel is bedoeld als afwegingskader bij aanvragen voor (ruimtelijke) ontwikkelingen die kunnen leiden tot aantasting van groen. Bij aantasting en verlies van groen is compensatie vereist, de Beleidsregel geeft hiervoor de richtlijnen. Deze beleidsregel geldt echter niet buiten het bestaand stedelijk gebied, zoals is aangegeven op de verbeelding behorende bij de Verordening ruimte 2014 en later in Interim Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant
Figuur 18. Groenwaardenkaart
Conclusie
Compensatie is niet noodzakelijk. Er is wel een landschappelijke inpassing opgesteld die er in ieder geval voor moet zorgen dat de ontwikkeling landschappelijk wordt ingepast. Daarnaast wordt in de gemeente Son en Breugel een meerwaarde gecreëerd ten aanzien van natuur en landschap, vanwege de sloop en sanering van agrarische bedrijfsbebouwing en het opheffen van het bouwvlak.
3.7.2 Beleid bomen
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen 2015. Deze is op 7 april 2015 door de gemeenteraad vastgesteld en op 24 augustus 2016 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels Bomen is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming is van toepassing op:
- Bossen die buiten de 'bebouwde kom Wnb' liggen;
- Alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are;
- Bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.
Voor bomen geldt dus of de Wet natuurbescherming of de Verordening Bomen 2015. Voor het vellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden gedaan bij de Provincie Noord Brabant. Ook is er een herplantplicht van toepassing.
Verordening Bomen
Het bomenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: behoud, versterking en ruimte voor dynamiek. Eindhoven wil een aantrekkelijke groene stad zijn en blijven. Bomen spelen daarbij een voorname rol. Een hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en recht doet aan het groene imago van de stad is waar de gemeente naar streeft. Duurzaam behoud van de groene signatuur staat voorop. Het bomenbestand dient echter ook aan te sluiten op intensief gebruik van de openbare ruimte en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent soms dat in een bepaalde situatie andere belangen preferabel zijn en bomen moeten wijken. Het bomenbeleid voorziet in die gevallen in de mogelijkheden tot mitigatie en compensatie.
Groene kaart
Een belangrijk onderdeel van de Verordening Bomen is de Groene Kaart. Het is een topografische kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstand. De Groene Kaart bevat verschillende categorieën houtopstanden. Voor bomen in gemeentelijk eigendom (publiek eigendom) kent de Groene Kaart zes categorieën:
- Monumentale bomen;
- Waardevolle bomen;
- Basisbomen;
- Bomen hoofdstructuur;
- Bomen nevenstructuur;
- Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend.
De Groene Kaart kent daarnaast voor bomen in particulier eigendom (privaat eigendom) drie categorieën:
- Waardevolle bomen;
- Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend;
- Bomen op percelen van 500 m2 of groter.
Voor het vellen van een houtopstand die deel uit maakt van tenminste één van deze categorieën is, behoudens een aantal vrijstellingen, een omgevingsvergunning verplicht.
Nadere regels Bomen
De Verordening is uitgewerkt in nadere regels Bomen. Deze zijn op 19 juli 2016 vastgesteld door het college en op 4 augustus 2016 in werking getreden. De beleidsregels geven inzicht in de wijze waarop het college gebruik maakt van de aan haar in de Verordening toegekende bevoegdheden tot het aanwijzen en plaatsen van houtopstanden op de Groene Kaart. Tevens zijn richtlijnen uitgewerkt voor omgang met overlast, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de weigeringsgronden bij beoordeling van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in houtopstanden.
Conclusie
Er worden geen bomen gekapt ten behoeve van de ontwikkeling.
3.8 Bedrijvigheid
Op 15 maart 2016 heeft de gemeenteraad de Bedrijventerreinennota met de titel 'Aan de slag voor waardevolle locaties' vastgesteld. Deze is gepubliceerd op 2 november 2016. Met deze nota wordt richting gegeven aan het beleid voor en de ontwikkelingsrichting van de bedrijventerreinen. De nota heeft betrekking op de 16 grootste (>5 ha) bedrijventerreinen van Eindhoven, inclusief campussen. De helft van de werkgelegenheid in Eindhoven en de regio hangt samen met deze 16 bedrijventerreinen. Daarmee zijn de terreinen een heel belangrijke pijler onder Brainport, de tweede economische motor van Nederland en een van de meest prominente hightech centra van Europa. Veel Brainport (gerelateerde) bedrijvigheid en economische clusters zijn op deze bedrijventerreinen - en die in de regio - gevestigd.
Doel van de nota is de grote waarde die de terreinen hebben naar de toekomst toe te borgen en verder te vergroten. Dit in het belang van het functioneren van de bedrijven en de welvaart en het welzijn van de inwoners in Eindhoven en Brainport. Daarbij wordt nadrukkelijk rekening gehouden met het brede palet aan economische activiteiten en daarmee samenhangende wensen en eisen die aan de bedrijventerreinen in Eindhoven worden gesteld.
Conclusie
Het beleid richt zich niet op agrarische bedrijven. De herschikking van de agrarische bouwvlakken aan Bokt (in combinatie met de agrarische bouwvlakken in Son en Breugel) zorgt niet voor een belemmering of verstoring van regulier bedrijventerreinen. Het beleid is daardoor niet relevant.
3.9 Kabels, Leidingen En Straalpaden
Uit het bestemmingsplan en de risicokaart komt naar voren dat er geen kabels of leidingen binnen het plangebied zijn gelegen die een beschermingszone vereisen. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In de directe omgeving is wel een hoogspanningsleiding gelegen. Deze hoogspanningsleiding ligt op een afstand van ruim 120 meter. In het bestemmingsplan is een beschermingszone van 40 meter opgenomen. Het plangebied ligt ruim buiten deze beschermingszone, waardoor ook hoogspanningsleidingen geen belemmering vormen voor de voorgestane ontwikkeling.
Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf
4.1 Milieueffectrapportage
4.1.1 Wettelijk kader
Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.. De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.
Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.
De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:
- Kolom 1: de activiteit zelf;
- Kolom 2: drempelwaarden activiteit;
- Kolom 3: de kaderstellende plannen (zoals een bestemmingsplan);
- Kolom 4: de besluiten.
De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.
In dit kader is 9 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. van belang. Het gaat daarbij om een landinrichtingsproject, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
- 1°. een functiewijziging met een oppervlakte van 125 hectare of meer van water, natuur, recreatie of landbouw of;
- 2°. vestiging van een glastuinbouwgebied of bloembollenteeltgebied van 50 hectare of meer.
In dit geval is sprake van een functiewijziging die betrekking heeft op landbouw. Een stuk grond dat in gebruik is als agrarische productiegrond wordt voorzien van een bouwvlak, waardoor het mogelijk is om bebouwing op te richten. Het bouwvlak heeft een oppervlakte van maximaal 2.000 m². Vanwege bestaand recht (de aanwezige bebouwing is vergund), dient sprake te zijn van een agrarisch bouwvlak. In Son wordt in ruil daarvoor 9.250 m² aan bouwvlak opgeheven (verdeeld over twee bouwvlakken). De oppervlakte blijft ruim onder de 125 hectare, waardoor een m.e.r. beoordelingsplicht niet van toepassing is.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Bij een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aan de hand van de volgende aspecten te worden beoordeeld of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben:
- De kenmerken van de activiteit (aard, omvang, cumulatie met andere ontwikkelingen);
- De locatie van de activiteit (kenmerken van het plangebied en de kwetsbaarheid van de omgeving);
- De mogelijke gevolgen van de activiteit.
Ad 1)
- Er is sprake van een bestaand pand, maar er wordt ook de mogelijkheid geboden om (beperkte) nieuwbouw toe te staan binnen het bouwvlak. In totaal is sprake van een bouwvlak met een omvang van maximaal 2.000 m². Op een andere plek (in de gemeente Son en Breugel) wordt 9.250 m² aan bouwvlak opgeheven. De bestaande bebouwing ter plaatse wordt gesloopt.
Ad 2)
- De locatie ligt in het buitengebied, dat conform het beleid (zie hoofdstuk 3), ook bedoeld is voor agrarische bedrijven en activiteiten. De ontwikkeling behelst in feite een herschikking van agrarische bedrijvigheid rondom de Bokt. In het gevoelige deel (ten oosten van de Bokt) wordt 9.250 m² aan agrarisch bouwvlak opgeheven. De activiteiten, maar vooral de bebouwingsmogelijkheden worden ter plaatse van het Dommeldal opgeheven en (beperkt) verplaatst naar het minder gevoelige gebied ten westen van de Bokt. Niet alleen geeft dit een meerwaarde voor de initiatiefnemer, maar ook voor natuur- en landschapswaarden en de beleving daarvan.
Ad 3)
- Uit de onderzochte milieuaspecten blijkt dat er geen sprake is van aanzienlijke milieugevolgen. Sterker de effecten van de ontwikkeling hebben een positieve bijdrage aan de omgeving. het agrarisch bedrijf betreft een vollegrondsteeltbedrijf dat weinig effecten op de omgeving heeft (veel minder dan bijvoorbeeld een veehouderijbedrijf). Met name het visuele effect en het effect op landschap en natuur is positief gezien de sloop en sanering van 9.250 m² aan agrarisch bouwvlak in het Dommeldal, levert een flinke meerwaarde op voor de omgeving van Bokt.
Conclusie
De onderzochte en onderbouwde aspecten (bodem, luchtkwaliteit, archeologie en cultuurhistorie, externe veiligheid) tonen aan dat de realisatie van de herontwikkeling voldoet aan de wettelijke eisen en een verantwoorde situatie inhoudt vanuit milieuoogpunt. De verrichte onderzoeken onderstrepen de conclusie dat geen sprake is van aanzienlijke milieueffecten en dat een milieueffectrapportage niet noodzakelijk is.
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.
In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied. In dit geval is geconcludeerd dat het plangebied in een 'Gemengd gebied' is gelegen.
4.2.1 Staat van bedrijfsactiviteiten
De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze staat is gebaseerd op bovengenoemde VNG - brochure. In deze staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met potentiële milieuemissies. Op grond van deze staat wordt een beleidsmatige selectie gemaakt van die bedrijfsactiviteiten die in het plangebied worden toegestaan. De bedrijven zijn op basis van de Standaard BedrijfsIndeling (SBI-codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden.
Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- Het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
- De richtafstanden hebben betrekking op het omgevingstype 'rustige woonwijk';
- De richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.
De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.
- Categorie 1: grootste afstand 10 meter;
- Categorie 2: grootste afstand 30 meter;
- Categorie 3.1: grootste afstand 50 meter;
- Categorie 3.2: grootste afstand 100 meter;
- Categorie 4.1: grootste afstand 200 meter;
- Categorie 4.2: grootste afstand 300 meter;
- Categorie 5.1: grootste afstand 500 meter;
- Categorie 5.2: grootste afstand 700 meter;
- Categorie 5.3: grootste afstand 1.000 meter;
- Categorie 6: grootste afstand 1.500 meter.
In de directe omgeving zijn een aantal bedrijven gelegen, deze zijn in onderstaande tabel weergegeven:
Tabel 1. Bedrijven in de omgeving (zie ook kaartje in figuur 21)
Nummer | Adres | Type bedrijf | Milieu-categorie | Grootste afstand rustige woonwijk | Grootste afstand gemengd gebied | Werkelijke afstand |
1 | Bokt 2b | Agrarisch bedrijf (vollegrondsteelt) | 2 | 30 | 10 | 22 |
2 | Bokt 1 | Aardappelopslag | 3.1 | 50 | 30 | 200 |
3 | Bokt 3 | Agrarisch bedrijf (vollegrondsteelt) | 2 | 30 | 10 | 10 |
4 | Eindhovense-weg 27 | Hovenier – tuincentrum | 3.1 | 50 | 30 | 280 |
5 | Eindhovense-weg 29 | Agrarisch bedrijf (grondgebonden veehouderij) | 3.1 | 50 | 30 | 190 |
6 | Bokt 7a | Volkstuinen | - | - | - | 163 |
Figuur 19. Luchtfoto met ligging functies
De omgeving heeft een gemengd karakter. In de directe omgeving zijn een aantal woningen, maar ook een aantal bedrijven, gelegen. Daarnaast is de Eindhovenseweg, die parallel aan Bokt loopt ten westen van het plangebied, van oudsher de doorgaande weg van Eindhoven naar Nijmegen (voormalige Rijksweg N265). Hierdoor is een gemengde omgeving ontstaan die tot verstedelijking richting het zuiden en noorden van de Eindhovenseweg (Bedrijvenpark Esp in Eindhoven en Bedrijvenpark Ekkersrijt in Son en Breugel). Om deze reden kan geconcludeerd worden dat sprake is van een gemengd gebied, waardoor de afstanden met één stap verkleind kunnen worden. Zoals uit tabel 1 blijkt, wordt aan alle afstanden voldaan. De ontwikkeling leidt niet tot een belemmering van omliggende functies.
4.2.2 Geurhinder en veehouderij
Voor wat betreft het aspect geur in relatie tot veehouderijbedrijven is afwijkende wetgeving van toepassing (de Wet geurhinder en veehouderij). Daarin zijn onder andere afstanden opgenomen en geurnormen waaraan veehouderijen moeten voldoen ten opzichte van geurgevoelige objecten. In dit geval is sprake van een geurgevoelig object (gebouw waarin menselijk verblijf is toegestaan). Er is zelfs al een bestaand gebouw vergund, waardoor de nieuwe situatie niet eens zo heel veel veranderd ten opzichte van de omgeving. echter wordt er een bouwvlak van 2.000 m² gecreëerd, waardoor de plaatsing van de bebouwing flexibeler is dan de huidige situatie. In feite wordt het gebied dat in theorie als gevoelig kan worden aangemerkt vergroot ten opzichte van de huidige situatie. Zolang de bebouwing op een grotere afstand dan 50 meter vanaf een veehouderij wordt gesitueerd, is een belemmering ven omliggende veehouderijen niet aan de orde. Daarnaast geldt voor de meeste veehouderijen dat naast de aan te houden vaste afstand ook sprake is van dieren meteen geuremissie (OU/E). Deze veehouderijen moeten voldoen aan in de Wet geurhinder en veehouderij vastgestelde geurnormen. Wanneer ze daar niet aan kunnen voldoen, kan een vergunning voor deze veehouderijen worden geweigerd.
In dit geval is, zo blijkt uit de tabel uit paragraaf 3.4.1, is sprake van één veehouderijbedrijf. Ter plaatse zijn uitsluiten afstandsdieren aanwezig en is voor dat bedrijf geen sprake van geurnormen. Gezien de afstand (190 meter) wordt ruimschoots voldaan aan de aan te houden afstand (50 meter). Hierdoor kan gesteld worden dat in het kader van geurhinder en veehouderij, de ontwikkeling niet zorgt voor een belemmering van omliggende veehouderijbedrijven.
4.3 Geluid
4.3.1 Wettelijk kader
De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte, mag worden afgeweken.
De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderde beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.
Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtsmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.
In dit geval wordt een agrarisch bedrijf mogelijk gemaakt met bedrijfswoning. Voor de woning is het van belang dat sprake dient te zijn van een acceptabel woon- en leefklimaat, ook met betrekking tot het aspect geluid.
4.3.2 Wegverkeerslawaai
Het plan ligt in de zone van de Bokt, een weg gelegen in het buitengebied met een maximumsnelheid van meer dan 30 km per uur, bestaande uit één rijstrook. De onderzoekszone van de genoemde weg is 250 meter (wegen in buitenstedelijk gebied) aan weerszijde van de weg.
De Wet geluidhinder maakt onderscheid tussen zogenaamde bestaande situaties en nieuwe situaties. Ingevolge hoofdstuk VI, afdeling 3 ("bestaande situaties") van de Wet geluidhinder hoeft voor de reeds aanwezige geluidgevoelige bebouwing geen nieuw akoestisch onderzoek te worden ingesteld.
Aan Bokt
In dit geval wordt er een geluidsgevoelig object (bedrijfswoning) gerealiseerd en dient aangetoond te worden of sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat. Aangezien Bokt een wegvak is waar uitsluitend bestemmingsverkeer is toegestaan, zijn er geen veranderingen in verkeersaantallen voorstelbaar in de toekomst. Aan Driehoek (iets verderop in Son en Breugel) is recent (2015) nog een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor de realisatie van twee woningen. Uitgangspunt van dat onderzoek is de verkeerskundige situatie aan Bokt. Aangezien er geen veranderingen zijn in de verkeerssituatie kan gesteld worden dat het akoestisch effect van de weg ook onveranderd is gebleven. De woningen van dat plan worden op een gelijkwaardige afstand van het wegvak Bokt gerealiseerd, waardoor de conclusies ook gelden voor de ontwikkeling die in onderliggend rapport is beschreven.
Ter plaatse van het plangebied wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor nieuwe geluidgevoelige bestemmingen niet overschreden.
4.3.3 Industrielawaai
Het plan ligt niet in een geluidszone van een industrieterrein of andere bedrijven (zie paragraaf 4.2). Het aspect industrielawaai vormt dan ook geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling en is niet relevant in dit kader.
4.3.4 Luchtvaartlawaai
Het plangebied ligt op enige afstand (circa 8,4 km) van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militaire luchthaven met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). De Wet luchtvaart regelt het gebruik van luchtvaartuigen en luchtvaartterreinen in Nederland. De wet voorziet in regels over besluitvorming en normen voor alle luchthavens. Op basis van deze wet is voor luchthaven Eindhoven een luchthavenbesluit vastgesteld.
De Wet luchtvaart regelt onder andere dat grenswaarden moeten worden vastgesteld voor de maximaal toegelaten geluidbelasting door landende en opstijgende luchtvaartuigen. Deze geluidsbelasting wordt uitgedrukt in Kosteneenheden (Ke). De nadere regelgeving over de geluidsbelasting staat in het Besluit militaire luchthavens. De grenswaarde voor de maximaal toelaatbare geluidsbelasting voor het burgerluchtverkeer en voor het militaire luchtverkeer is in beginsel 35 Ke. Deze grenswaarde geldt voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen (art. 1 Besluit militaire luchthavens jo artikel 1.1 Bouwbesluit 2012) en voor standplaatsen en ligplaatsen.
De ligging van de Ke contouren is opgenomen in het luchthavenbesluit Eindhoven. In bijlage 7 is de 35 Ke contour voor het militaire luchtverkeer aangewezen en in bijlage 8 de contour van het commercieel burgerluchtverkeer. De cumulatieve Ke contouren staan in bijlage 3. De 35 Ke contour is tevens in het Barro en Rarro verwerkt. Hierbinnen zijn geen geluidsgevoelige objecten (woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen, alsmede standplaatsen en ligplaatsen) toegestaan. Het plangebied ligt niet deze geluidszone. Deze geluidszone werkt daarom niet belemmerend voor onderhavig plangebied.
Figuur 20. Cumulatieve Ke-contouren luchthaven Eindhoven (binnen de gemeente Eindhoven) zoals opgenomen in het luchthavenbesluit Eindhoven.
Figuur 21 . Ke contouren Eindhoven Airport
4.4 Luchtkwaliteit
4.4.1 Wettelijk kader
Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m3, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.
4.4.2 Besluit niet in betekenende mate bijdragen
In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:
- Woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg;
- Woningbouwlocaties die niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
- Kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg en;
- Kantoorlocaties die niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.
Samengevat
Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:
- Er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- Een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
- Een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- Een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.
4.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen
Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.
In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AMvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.
4.4.4 Goede ruimtelijke ordening
Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.
4.4.5 Planbeschrijving en toetsing
In dit geval is sprake van het opheffen van een agrarisch bouwvlak in de gemeente Son (op een afstand van circa 25 meter) en het regelen van een zelfstandig functionerend agrarisch bouwvlak op basis van bestaand recht. Hierdoor zal het aantal verkeersbewegingen afnemen (de verkeersbewegingen tussen beide locaties komen te vervallen), waardoor gesteld kan worden dat de ontwikkeling bijdraagt aan de kwaliteit van de lucht. Het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft in samenwerking met Kenniscentrum Info Mil de NIBM-tool ontwikkeld. Voor het gebruik van de NIBM-tool is maar een beperkt aantal invoergegevens nodig. Alleen het extra aantal voertuigbewegingen en het aandeel vrachtverkeer worden ingevoerd. Voor de overige invoergegevens is in de NIBM-tool uitgegaan van worst-case omstandigheden. Met deze beperkte invoergegevens wordt vastgesteld of een plan NIBM is. Voor onderliggend plan is de NIBM-tool ingevuld en hieronder weergegeven. Uitgangspunt zijn de algemene verkeersgeneratie van een agrarisch bedrijf opgenomen (11 motorvoertuigbewegingen per etmaal). Daaruit blijkt dat het plan als NIBM kan worden aangemerkt.
Er is geen sprake van de realisatie van een gevoelige bestemming. Tevens vindt de ontwikkeling niet plaats in de nabijheid van een gevoelige bestemming.
Conclusie
Aangezien het plan zorgt voor een afname van verkeersbewegingen tussen de beide bouwvlakken, kan gesteld worden dat er geen sprake is van een negatief effect op de luchtkwaliteit en daardoor “niet in betekende mate“ project betreft. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan. de NIBM-tool bevestigd deze conclusie.
4.5 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen (inrichtingen, transportroutes en buisleidingen). Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Hierbij wordt ook een beschrijving gegeven van het wettelijk kader op gebied van externe veiligheid.
4.5.1 Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt; april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het Plaatsgebonden risico en het Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Het plangebied
Hieronder wordt beschreven welke risicovolle inrichtingen in of nabij het gebied liggen, of er vervoer van gevaarlijke stoffen in het gebied plaatsvindt en of er risicovolle buisleidingen liggen.
Inrichtingen
Er zijn geen risicovolle inrichting in of nabij het plangebied gelegen. Risicovolle inrichtingen vormen op gebied van externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavig plan.
Transport
Er zijn geen transportroutes in de directe omgeving van het plangebied waarover risicovolle stoffen worden vervoerd. Transportroutes waarover risicovolle stoffen vervoerd worden vormen op gebied van externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavig plan.
Buisleidingen
Op een afstand van ruim 180 meter (zie figuur 24) is een buisleiding (aardgas, A-521-07) gelegen met de kenmerken 12 inch, 66 bar. Het plangebied valt hiermee voor een zeer klein gedeelte binnen het invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied wordt geen bebouwing gerealiseerd. Het plan heeft daarmee geen invloed op de hoogte van het groepsrisico. Verder ligt het plan niet binnen de plaatsgebonden risicocontour of de belemmeringenstrook van 5 meter. Externe veiligheid levert geen problemen op.
Figuur 22 Uitsnede risicokaart externe veiligheid
4.5.2 Gemeentelijk beleid: Visie Externe Veiligheid
De Gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de Visie externe veiligheid vastgesteld. Daarin is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen wordt omgegaan met het veilig stellen van een acceptabel niveau voor risico's in het kader van externe veiligheid en de beheersbaarheid ervan. Ook is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (o.m. het gebied > 200 m van het spoor) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt. Het plangebied wordt niet behandeld in de visie en is daardoor niet relevant voor onderhavige ontwikkeling.
4.6 Duurzaamheid
De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Onderstaande tekst legt concreet uit wat we als stad willen en waar dat op gebaseerd is.
1. CO2 reductie
Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen, enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. In januari 2017 heeft de gemeenteraad in het Klimaatplan 2016-2020 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.
1A) Aardgasloze verwarming
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Per 1 juli 2018 is de Wet voortgang energietransitie in werking getreden. Te bouwen bouwwerken (in gewone taal: nieuwbouw) voor kleinverbruikers – woningen, winkels, kantoren – mogen niet langer worden aangesloten op aardgasnetten. Daarnaast streeft de gemeente er nadrukkelijk naar te voorkomen dat ALLE nieuwe ontwikkelingen nog op aardgas worden aangesloten.
In het Klimaatplan 2016-2020 heeft de gemeenteraad vastgelegd dat 'zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en ook daar waar het nog niet wettelijk is bepaald nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.
1B) Duurzame mobiliteit
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee de leefbaarheid in onze groeiende stad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte voor fietsen, wandelen, smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.
1C) Warmte- en energiebesparing
Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken, enz.
1D) Duurzame energie opwekking
Naast de reductie in CO2, willen we als stad ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die we dan als stad gebruiken, bij voorkeur, binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.
2. Circulaire Economie
Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020 hebben we de Rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.
2A) Duurzame materialen
Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen.
2B) Geen afval
In 2020 willen we 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval, maar uiteindelijk voor alle afval.
2C) Flexibel en demontabel bouwen
Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.
2D) Deeleconomie/ as a service concepten
De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten.
Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte, enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen, enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik van het) product bij de leverancier.
3. Natuur
Eindhoven de groenste! Groene daken en gevels, biodiversiteit, klimaatadaptatie (het wordt steeds warmer en natter), stadslandbouw en aantrekkelijk groen voor recreatie, ontspanning en bewegen. Hoe dragen nieuwe en herontwikkelingen in Eindhoven hieraan bij? Brengt het schade toe aan bestaande natuur of biedt het kansen voor toevoeging/uitbreiding?
3A) Biodiversiteit
Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven willen we ecologische versnippering in onze stad tegen gaan.
3B) Oppervlakte groen
We willen geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan onze gebouwen.
4. Sociale basisbehoeften
The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).
4A) Klimaatadaptatie
Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. In het Klimaatplan 2016-2020 is de ambitie opgenomen dat de gemeente Eindhoven in 2020 klimaatrobuust handelt en dat de gehele stad in 2050 klimaatrobuust is. Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.
4B) Gezonde verstedelijking
Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte.
4C) Participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen
We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit leidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten. Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.
Specifiek Eindhovens
Daarnaast is er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze stad belangrijk vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders (belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.
4.6.1 Planbeschrijving
Met het plan wordt een bouwvlak en een gedeelte van een ander bouwvlak opgeheven, waardoor eer een efficiëntere situatie ontstaat die bijdraagt aan landschap, natuur, biodiversiteit, beleving, de hydrologische situatie (afname van verharding). Uiteraard wordt bij de bouw van nieuwe bebouwing voldaan een de EPC eisen.
4.7 Bodem
In de huidige situatie is sprake van bestaand recht, waardoor reeds sprake is van verblijfsduur van > 2 uur. Die situatie wijzigt niet/ er wordt niet een gevoeligere situatie gerealiseerd. De bodemkwaliteit vormt in het planologisch spoor daarom geen belemmering. Bij de omgevingsvergunning voor bouwen dient echter door middel van een bodemonderzoek te worden aangetoond of de bodem schoon genoeg is om die te kunnen afvoeren en elders te hergebruiken, wanneer dat nodig is.
Op 3 juni 2020 heeft Bodeminzicht een onderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit van de bodem. Het bodemonderzoek is in een aparte rapportage beschreven welke als bijlage 3 aan dit rapport is toegevoegd. in deze paragraaf is uitsluitend de conclusie opgenomen.
Resultaten en Conclusie
In het mengmonster van de visueel schone bovengrond van het oostelijk deel van de onderzoekslocatie (BG1) zijn gehaltes aan minerale olie en PAK gemeten boven de achtergrondwaarden. De marginaal verhoogde gehaltes vormen geen aanleiding voor aanvullend onderzoek. In het mengmonster van de visueel schone bovengrond van het westelijk deel van de onderzoekslocatie (BG3) zijn geen gehaltes aan onderzochte parameters gemeten boven de achtergrondwaarden. In het mengmonster van de bodem ter plaatse van de opslag van olieproducten (BG2 olieopslag) zijn geen gehaltes aan componenten minerale olie gemeten boven de achtergrondwaarden. In het mengmonster van de visueel schone ondergrond (OG1) zijn geen gehaltes aan onderzochte parameters gemeten boven de achtergrondwaarden. In het grondwater ter plaatse van peilbuis 02c is een gehalte aan barium gedetecteerd boven de streefwaarde. De verhoging is toe te schrijven aan een natuurlijk verhoogde achtergrondwaarde en behoeft geen nader onderzoek.
De resultaten van het onderzoek stemmen niet geheel overeen met de hypothese (onverdachte locatie). De resultaten vormen echter geen aanleiding tot aanpassing van de onderzoeksstrategie. Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn geen verontreinigingen aangetoond die aanleiding vormen voor het uitvoeren van nader of aanvullend bodemonderzoek. De bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vormt, ons inziens, geen belemmering voor de beoogde aanvraag van een omgevingsvergunning. De eventueel bij werkzaamheden vrijkomende grond is op of buiten het onderzoeksterrein herbruikbaar. Indien vrijkomende grond van de locatie afgevoerd dient te worden, dient men rekening te houden met de regels van het vigerende Besluit Bodemkwaliteit.
4.8 Natuur
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) en het bijbehorende Besluit natuurbescherming (Bnb) en de Regeling natuurbescherming (Rnb) in werking getreden. Door de inwerkingtreding van deze wet zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet komen te vervallen. Het is de bedoeling dat deze nieuwe wet en de bijbehorende Bnb en Rnb uiteindelijk opgaan in de nieuwe Omgevingswet waarvan verwacht wordt dat die in 2021 in werking treedt. Met het van kracht worden van deze wet komen vrijwel alle verantwoordelijkheden bij de provincies te liggen.
4.8.1 Wet natuurbescherming
De nieuwe wet beoogt zoveel als mogelijk aan te sluiten bij de Europese kaders (o.a. vastgelegd in de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn). Volgens de wetgever is hiermee sprake van een hoog beschermingsniveau van de natuur. De Europese beschermingskaders zijn met het oog op een goede doorwerking en duidelijkheid over de consequenties daarvan zo veel mogelijk één-op één opgenomen in de wet zelf. Alleen voor zover nodig voor een adequate bescherming van natuurwaarden die niet beschermd worden door Europese regelgeving, voorziet de Wnb in een aanvullende bescherming. Dit betreft bijvoorbeeld de bescherming van diersoorten die niet vallen onder de Europese beschermingskaders. De Wnb voorziet in een instrumentarium in de vorm van beheerplannen en programma's voor gebieden en soorten, teneinde de samenhang tussen gebieds- en soortenbescherming mogelijk te maken. Verder is gekozen voor één vergunning- en ontheffingsprocedure en is tegen besluiten rechtsbescherming in twee instanties mogelijk. Zoals eerder al gezegd zijn de provincies in hoofdzaak verantwoordelijk voor de uitvoering van het natuurbeschermingsbeleid.
Gelijktijdig met de inwerkingtreding van Wnb veranderen de lijsten met beschermde soorten. Zo zijn een aantal plantensoorten (o.a. orchideeën) en insecten- en vissoorten (o.a. kleine modderkruiper en bittervoorn) niet langer meer beschermd. Andersom zijn dieren die voorheen niet beschermd waren (o.a. haas, bosmuis en kleine ereprijs) nu wel beschermd. Voor de soorten die beschermd zijn, geldt een verbod om die opzettelijk te verstoren als dat van wezenlijke invloed is op de gunstige staat van instandhouding.
Door de integratie van de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet in de Wnb is er nog maar één natuurvergunning nodig van één bevoegd gezag.
Houtopstanden
De regeling zoals die was vervat in de voormalige Boswet is grotendeels ongewijzigd overgenomen in de Wnb en is gericht op het behoud van het bosareaal en is van toepassing op alle bossen en houtopstanden buiten de door de gemeenteraad in dat kader vastgestelde grenzen van de bebouwde kom, die een grotere oppervlakte beslaan dan 1000 m2 en op rijbeplantingen van meer dan 20 bomen. De begrenzing van de bebouwde kom als bedoeld in artikel 4.1 Wnb hoeft niet samen te vallen met de bebouwde kom in het kader van de wegenverkeerswet. De op grond van de Boswet vastgestelde bebouwde kom grens blijft ook onder de nieuwe Wnb gelden totdat deze opnieuw wordt vastgesteld.
Figuur 23. Grens bebouwde kom als bedoeld in de (toenmalige) Boswet
De Wnb (artikel 4.1) vindt geen toepassing als het gaat om onder andere:
- Houtopstanden op erven en tuinen;
- Windschermen langs boomgaarden;
- Wegbeplantingen en eenrijige beplanting van populier of wilg op of langs landbouwgronden en waterwegen;
- Fruitbomen;
- Naaldbomen (bedoeld als kerstbomen niet ouder dan 20 jaar);
- Kweekgoed.
Voor het (doen) vellen van een houtopstand (geheel of gedeeltelijk) die onder de Nb wet valt, moet eerst een melding bij gedeputeerde staten worden ingediend. Verder moet de eigenaar (of degene die een beperkt genotsrecht heeft op de grond) er voor zorgdragen dat binnen drie jaar nadat tot velling is overgegaan het betreffende perceel opnieuw en op bosbouwkundig verantwoorde wijze is herplant. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen teneinde de herplantplicht uit te voeren op een ander perceel dan het perceel waar de velling heeft plaatsgevonden.
Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen geldt dat deze in overeenstemming met de Nationale natuurwetgeving en het provinciale natuurbeleid moeten worden uitgevoerd.
In het kader van een bestemmingsplanwijziging ten behoeve van het verwijderen en realiseren van een bouwvlak, is door middel van een verkennend flora- en faunaonderzoek (quickscan) een beoordeling gemaakt van de mogelijke effecten die het plan kan hebben op beschermde natuurwaarden. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving. De resultaten van het onderzoek zijn in een memo weergegeven, welke als bijlage 2 is toegevoegd aan deze ruimtelijke onderbouwing. In deze paragraaf is uitsluitend de conclusie en de voorwaarden weergegeven.
Conclusie
Op basis van deze quickscan wordt vervolgonderzoek naar het voorkomen van verschillende soort-groepen of effecten op beschermde gebieden niet noodzakelijk geacht. Evenmin is er sprake van een noodzaak tot het indienen van een ontheffingsaanvraag voor overtreding van verbodsbepalingen in de Wet natuurbescherming ten aanzien van soorten dan wel een vergunningsaanvraag in het kader van gebiedsbescherming. Het onderdeel houtopstanden is bij dit plan niet aan de orde. Wel dient met het volgende rekening te worden gehouden.
- Ten aanzien van broedvogels dienen werkzaamheden ter plaatse van potentiele nestlocaties buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd, of een controle moet de aanwezigheid van een broedgeval kunnen uitsluiten;
- Ten behoeve van (incidenteel) aanwezige algemene soorten dient de zorgplicht in acht te worden genomen.
4.8.2 Natura2000 gebieden
In het kader van de Wet Natuurbescherming zijn de Natura2000 gebieden van belang. In de Wet Natuurbescherming is aangegeven dat een plan geen significant negatief effect mag hebben op Natura2000 gebieden. Op verschillende vlakken dient dat onderzocht te worden of een plan een significant negatief effect kan hebben. Dit is afhankelijk van de doelsoorten in dat Natura2000 gebieden. Sommige doelsoorten zijn gevoelig voor geluid, andere weer voor licht of stikstofdepositie. Met name dat laatste is een belangrijk element. Aangezien er op veel plaatsen reeds sprake is van een overschrijding van de kritische depositiewaarde ter plaatse (de grens waarboven behoud en ontwikkeling van de doelsoorten nagenoeg onmogelijk is), is elke toevoeging van stikstofdepositie een significant negatief effect. In eerste instantie is van belang op welke afstand het plangebied van de Natura2000 gebieden zijn gelegen.
Het dichtstbijzijnde Natura2000 gebied ligt op een afstand van iets meer dan 10 kilometer ten zuiden van het plangebied, namelijk Leenderbos, Grote heide en Plateau. De Strabrechtse Heide ligt op bijna 11 kilometer afstand van het plangebied. Conform de effectenindicator zijn de doelsoorten in deze gebieden gevoelig voor een aantal aspecten (zie figuur 26 en 27).
Gezien de afstand van het plangebied tot de Natura2000 gebieden is er geen negatief effect te verwachten van het plan. Ten aanzien van woningbouw is in de effectenindicator niet naar voren gekomen dat de doelsoorten niet gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Desondanks is wel een Aerius berekening uitgevoerd om te kijken of er sprake is van stikstofdepositie op Natura2000 door uitvoering van het plan. Uit de resultaten blijkt dat er geen negatief effect is te verwachten. Daarom kan geconcludeerd worden dat het plan geen significant negatief effect heeft op natura2000 gebieden (zie onderstaand resultaat van de berekening, uitgevoerd via Aerius.
Figuur 24 Resultaten uit berekening Aerius
Figuur 25. Effectenindicator woningbouw, Leenderbos, Groote Heide en de Plateux
Figuur 26. Effectenindicator Strabrechtse Heide Beuven
Figuur27. Invoer Huidige situatie (hierboven, nieuwe situatie (hieronder) en resultaat (onderaan)
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Inleiding
Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid.
Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.
5.2 Beleid
5.2.1 Rijksbeleid
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).
Nationaal Waterplan 2016 - 2021
Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en milieu. Voor wat de ruimtelijke aspecten betreft moet dit plan worden gezien als een structuurvisie en is het bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. Het waterplan beschrijft de strategische doelen voor het waterbeheer. De condities en maatregelen voor het bereiken van deze doelen staan beschreven in het 'Beheer- en ontwikkelplan voor de Rijkswateren' van Rijkswaterstaat. Lagere overheden dienen het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 in hun beleid te verwerken.
5.2.2 Provinciaal beleid
Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021
Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (hierna: PMWP) is op 18 december 2015 door Provinciale Staten vastgesteld. Het plan staat voor het samen werken aan een provincie waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving en waarin de zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving centraal staat. De agenda van Brabant plaatst provinciaal beleid in dienst van gezondheid, biodiversiteit, sociale ontwikkeling en een innovatieve, duurzame economie. Het PMWP integreert de milieu- en de wateropgave en het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Behalve het PMWP is er een provinciaal natuurbeleidsplan (Brabant Uitnodigend Groen), een energieplan (Energieagenda) en is er beleid om de Brabantse agrofoodsector duurzaam te maken (Uitvoeringsagenda Brabantse Agrofood). Het PMWP vult deze plannen aan daar waar er grote raakvlakken zijn met het milieu- en waterbeleid. Op deze manier wordt gewerkt aan een integrale benadering van de duurzame fysieke leefomgeving.
Wettelijke taken
De wettelijke taken op het gebied van milieu en water worden zorgvuldig uitgevoerd. Voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het omgevingsrecht besteedt de provincie de uitvoering van taken uit aan de drie Brabantse omgevingsdiensten. De gemeente Eindhoven valt onder het werkgebied van de Omgevingsdienst Oost Brabant (ODZOB). Afstemming vindt plaats in het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht. De provincie bereid zich voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Integrale en gezamenlijke aanpak
Provincie en partners blijven samenwerken (lokaal, regionaal, nationaal en internationaal). De provinciale rol hangt af van het onderwerp en van de onzekerheid die er is over doel en route. De provincie werkt waar mogelijk gebiedsgericht samen en dat moet uiteindelijk vanzelfsprekend worden. Daarbij worden alle belangen zoveel mogelijk meegenomen. De provincie nodigt de Brabantse partners (gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders, bedrijven en maatschappelijke organisaties) uit om een gezamenlijke klimaatagenda voor Brabant op te stellen. De provincie heeft daarbij de rol van kennismakelaar en verbinder (integratie van projecten en uitrol van goede voorbeelden. In de klimaatagenda worden gezamenlijke ambities en maatregelen vastgelegd. Ook op Europees niveau blijft de provincie samenwerken aan de milieu- en wateropgaven.
Bij grote ruimtelijke en infrastructurele werken wordt gezocht naar oplossingen met minder milieueffecten, bijvoorbeeld door de hoogwaardige inzet van secundaire materialen. Groene inpassing krijgt veel aandacht. De gronden en provinciale wegen die bij de provincie in bezit zijn worden beheerd op een natuur- en milieuvriendelijke manier. De provincie brengt de duurzaamheidsaspecten van nieuwe grote projecten en programma's bij aanvang in beeld middels een duurzaamheidsscan.
De provincie gaat verder met het Programma DuurzaamDoor. Provincie en partners kijken samen wie welke rol kan oppakken bij het stimuleren van gedrag dat bijdraagt aan gezondheid, veiligheid en groene groei in relatie tot milieu en water.
5.2.3 Beleid Waterschap
Waterbeheerplan 'Waardevol Water'
Waterschap de Dommel heeft op 29 september 2015 het Waterbeheerplan “Waardevol Water” vastgesteld. Dit strategisch document dat op 1 januari 2016 in werking getreden beschrijft de doelstellingen voor de periode 2016-2021 en op welke wijze zij die wil bereiken. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Stroomgebiedbeheerplan de Dommel, het Nationaal en het Provinciaal Milieu- en Waterplan.
Dit plan biedt ruimte voor initiatieven van derden en speelt in op kansen die zich in het waterschapgebied voordoen, waarbij de in het plan beschreven doelen leidend zijn. In de projecten zelf worden de doelen van het Waterbeheerplan uitgewerkt in concrete maatregelen. Het waterschap heeft de volgende uitgangspunten geformuleerd die richtinggevend zijn voor de plannen en oplossingen.
- Beekdalbenadering: ook al zijn de verschillen tussen stad en buitengebied groot toch maken zij deel uit van hetzelfde beekdal waar logische natuurwetten gelden. Door dit beekdal als groter geheel steeds voor ogen te houden, kan integraler en effectiever worden gewerkt. wel is samenwerking met andere overheden, waterpartners en inwoners daarbij essentieel. Water verbindt de stad met het buitgebied.
- De gebruiker centraal: de omgeving wordt op heel veel verschillende manieren gebruikt en de behoeften en belangen van de gebruikers veranderen continu. Ook de waarde van water verandert mee en daarop moet worden ingespeeld.
- Samen sterker: door samen te werken met andere overheden en waterpartners, boeren en bedrijven en door samen oplossingen te zoeken en uitvoering te geven wordt het meest bereikt. Het waterschap wil daarin een inspirerende rol spelen en partijen daartoe de ruimte bieden. Door flexibel te zijn in de samenwerking met en rekening te houden met de inbreng en ideeën van andere partijen wordt de uitvoeringskracht versterkt.
- Gezonde toekomst: ook toekomstige generaties moeten over voldoende, veilig en schoon water. Ook in de maatschappij is het streven naar duurzaamheid steeds actueler en de kringloopgedachte sluit hierop aan. Het waterschap ziet dit als een inspirerende uitdaging en wil mensen bewust maken van de waarde van water en het belang van een duurzaam gebruik ervan.
Keur Waterschap De Dommel 2015
De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.
Hydrologisch neutraal bouwen
Hydrologisch neutraal bouwen is opgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar dit voor staat en welke maatregelen er nodig zijn om daaraan te kunnen voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.
Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatse van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.
Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.
Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit houdt in dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. Dit past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewatersysteem als het grondwatersysteem. Ingeval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening die het water tijdelijk bergt noodzakelijk. Het gaat hier dan om een voorziening die er voor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.
5.2.4 Gemeentelijk beleid
Gemeentelijk Rioleringsplan (2019-2022)
Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied.
In het GRP 2019 – 2022 wordt aangegeven op welke wijze er omgegaan wordt met de zorgplichten rondom afval-, hemel- en grondwater. Hiervoor zijn in het plan activiteiten opgenomen enerzijds gericht op het beheer en onderhoud en anderzijds op het verbeteren van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel.
Speerpunt van het GRP is het inspelen op de klimaatverandering welke extreme regenbuien, langdurige droogteperiodes en hittestress met zich meebrengt. Hiervoor zijn uitgangspunten, richtlijnen en ontwerpnormen uit het klimaatplan 2016-2020 en de hierin benoemde beleidsregel ´Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen´ nader uitgewerkt. Concreet betekent dit dat voor het aspect water bij nieuwe ontwikkelingen 60mm berging gerealiseerd dient te worden over het totaal verhard oppervlak binnen het plangebied. Daarbij kan de waterbergingseis gereduceerd worden naargelang de hoeveelheid groen binnen datzelfde plangebied. Om initiatiefnemers te ondersteunen heeft de gemeente een website ontwikkeld waar de benodigde waterberging kan worden berekend en voorbeelden zijn beschreven om invulling te geven aan de opgave.
5.2.5 Waterplan
Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.
5.3 Beschrijving Watersysteem Plangebied
5.3.1 Checklist watersysteem
Checklist Watersysteem | |
Hoofdwatergang c.q. open water | Niet aanwezig |
zijwatergang | Niet aanwezig |
Keurgebied binnen plangebied? | Ja, ligt in attentiegebied |
Binnen 25-100 jaarszone? | Nee |
Binnen boringsvrije zone? | Nee |
Ecologische verbindingszone? | Nee |
Binnen reserveringsgebied waterberging 2050? | Nee |
Attentiegebied EHS | Ja, ligt binnen attentiegebied |
Rioolwatertransportleiding | Is aanwezig. |
Waterschap gemaal | Nee, niet aanwezig |
Landelijke afvoernorm binnen plangebied | Nee |
Verdachte/verontreinigde locaties? | Nee |
Infiltratie praktisch mogelijk? | Ja |
Uitwerkingsplicht/ wijzigingsbevoegdheid | nee |
5.3.2 Gebied specifieke eigenschappen m.b.t. water
Het plangebied heeft voldoende infiltratie-eigenschappen.
5.3.3 Oppervlaktewater
In het plangebied bevindt zich geen oppervlakte water.
5.3.4 Verharding
In de huidige situatie is sprake van één gebouw met een oppervlakte van 145 m².
5.3.5 Bodemopbouw
Ter plaatse is sprake van zogenaamde eerdgronden, die bekend staan als voedselrijk en vochtig tot droge gronden (bron: Bodematlas Brabant).
5.3.6 Grondwater
Ter plaatse is sprake van grondwatertrap VII. De Gemiddeld Hoogste Grondwater stand ligt op 100 – 120 centimeter onder maaiveld. De Gemiddeld Laagste Grondwaterstand ligt op 180 – 200 centimeter onder maaiveld (bron: Bodematlas Brabant). De maaiveldhoogte bevindt zich op circa 15 meter N.A.P.
5.3.7 Regenwater
Het hemelwater wordt afgekoppeld van het afvalwater. Het water wat op de verharding valt, wordt afgevoerd via een greppel en vastgehouden in een zaksloot of poel, waarna het water kan infiltreren in de bodem
5.3.8 Afvalwater
Het afvalwater wordt via het rioleringsstelsel afgevoerd. Daartoe zal een aansluiting op het rioleringsstelsel worden gerealiseerd.
5.4 Toekomstige Situatie Van Het Watersysteem
5.4.1 Verharding
In de huidige situatie is sprake van één gebouw met een oppervlakte van 145 m². In de toekomstige situatie kan 2.000 m² worden verhard. De toename van (potentiële) verharding betreft op locatie 1.855 m². Daartegenover staat een afname van (potentiële) verharding van 9.250 m², door het opheffen van bouwvlakken in Son en Breugel. De infiltratiemogelijkheden nemen daardoor toe, wat positief is voor de hydrologische situatie ter plaatse en in het Dommeldal.
5.4.2 Berging
Het water dat niet direct kan infiltreren wordt opgevangen in het gebied middels een zaksloot of poel en kan later infiltreren. De bodem is daartoe geschikt. In onderstaande tabellen is de huidige en toekomstige situatie weergegeven, wanneer het gaat om verharding. Op www.eindhovenduurzaam.nl/klimaat is de Eindhovense rekentool ingevuld (zie bijlage 3). Daaruit is gebleken dat de te nemen maatregelen (o.a. planten van 6 bomen en de realisatie van een watergang met een bergingscapaciteit van minimaal 50,2 m³) voldoende is om aan de waterbergingsopgave te voldoen. De sloot zal aan de zuid- en/of noordzijde van het plangebied (grenzend aan het bouwvlak) worden gerealiseerd.
Tabel 2: Huidige en toekomstige situatie verhard plan specifiek (uitsluitend Eindhoven)
Oppervlakte | Huidige m2 | Toekomstige m2 | Verschil |
Daken | 145 | 600 | + 455 |
Verhard terrein | 0 | 1400 | + 1.400 |
Onverhard terrein | 1855 | 0 | - 1.855 |
Totaal | 2000 | 2000 | 0 |
Tabel 3: Huidige en toekomstige situatie verhard totale plan (Son en Breugel – Eindhoven)
Oppervlakte | Huidige m2 | Toekomstige m2 | Verschil |
Daken (Bokt ong. Eindhoven) | 145 | 600 | + 455 |
Verharding (Bokt ong. Eindhoven) | 0 | 1.400 | + 1.400 |
Totaal verharding | 145 | 2000 | + 1.855 |
Daken (Bokt ong. Son en Breugel) | 170 | 0 | - 170 |
Verharding (Bokt ong. Son en Breugel) | 235 | 0 | - 235 |
Totaal verharding | 405 | 0 | - 405 |
Daken (Bokt 2b Son en Breugel) | 1.334 | 876 | - 458 |
Verharding (Bokt 2c Son en Breugel | 2.312 | 2.312 | 0 |
Totaal verharding | 4.196 | 5.188 | + 992 |
5.4.3 Oppervlaktewater
Er is geenaansluiting of effect op oppervlaktewater.
5.4.4 Waterkwaliteit
Het gebruik van uitlogende materialen is niet toegestaan, zodat er geen vervuiling plaats kan vinden op het te infiltreren water.
Hoofdstuk 6 Financiële Aspecten
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt die betrekking hebben op het realiseren van een bouwplan, conform artikel 6.12 Wro, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.
Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke legesverordening of door het afsluiten van een overeenkomst.
Ook kan er sprake zijn van zogenaamde “kruimelgevallen”. Het komt er hierbij op neer dat de door de gemeente te maken kosten beperkt zijn en de kosten verhaald kunnen worden via de legesverordening. Voorwaarde hierbij is dat er geen sprake is van fasering, locatie-eisen of eisen aan woningbouwcategorieën.
In dit geval is sprake van een bouwplan conform artikel 6.12 (bedrijfswoning), waardoor de gemeente verplicht is haar kosten te verhalen via een exploitatieplan of via een anterieure overeenkomst. De ontwikkeling wordt op kosten van de initiatienemer gerealiseerd. De ontwikkeling leidt niet tot aanpassing in de openbare ruimte, waardoor geen sprake is van gemeentelijke kosten.
Hiermee is het kostenverhaal voor de gemeente verzekerd.
Hoofdstuk 7 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Inleiding
In dit hoofdstuk is de procedure beschreven.
7.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1 Bro
Op grond van artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is geplaatst in Groot Eindhoven op 9 september 2020. De kennisgeving is tevens bij de officiële publicaties op de gemeentelijke website www.eindhoven.nl geplaatst. Er zijn geen stukken betreffende het voornemen ter inzage gelegd, noch de mogelijkheid open gesteld om zienswijzen tegen het voornemen in te dienen of instanties om advies te vragen.
7.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Bij de voorbereiding is overleg geweest met de provincie en het Waterschap De Dommel.
Het Waterschap
Waterschap De Dommel heeft per brief van 10 augustus 2020 laten weten in te stemmen met het (concept)bestemmingsplan. Aangegeven is:
“Het plan geeft op een goede manier invulling aan de waterbelangen. Het plan voldoet aan het gemeentelijke hemelwaterbeleid, dat is vastgelegd in het Klimaatplan en de bijbehorende Beleidsregel. De planregels bevatten een voorwaardelijke verplichting die verzekert dat de hemelwaterberging wordt aangelegd. Afstromend regenwater van de nieuwe en bestaande bebouwing en verharding binnen het perceel WSL01 X5135 wordt opgevangen in een zaksloot (50,2 m³), zodat het kan infiltreren in de bodem. Ook in de directe omgeving krijgt regenwater meer kans om in de bodem te infiltreren. Door het plan worden de bouwvlakken aan Bokt 2b en Bokt 3a (gemeente Son en Breugel) verkleind, dan wel verwijderd. Concreet neemt de totale hoeveelheid verharding en bebouwing bij Bokt 2b en Bokt 3a hierdoor af met 863 m².”
Provincie
De provincie heeft per brief van 23 juli 2020 gereageerd. Daarin is aangegeven:
“Deze locatie is al eerder besproken in de bijeenkomst van het VAB Impuls d.d. 4 april 2019. Ook is deze locatie opgenomen in het voorontwerp bestemmingsplan “Buitengebied 2019”. In ons schrijven van 6 juni 2019, kenmerk C2240107/4491453 hebben wij op dat plan al een reactie afgegeven.”
In de reactie van 6 juni 2019 is aangegeven:
“Wij hebben ambtelijk overleg gehad over het voornemen om dit bouwvlak ten noorden van het adres Bokt 3 te Eindhoven en ten zuiden van het adres Bokt 2b te Son en Breugel op te heffen, de bebouwing geheel te slopen en te verplaatsen naar het beoogde gekoppelde bouwvlak aan de overzijde van de weg. Daardoor wordt een bouwvlak uit het Dommeldal verwijderd en kunnen de gronden 'natuurlijk' worden ingericht. Bovendien is het de bedoeling het naastgelegen bouwvlak op het adres Bokt 2b in Son en Breugel te verkleinen en eveneens de gronden 'natuurlijk' in te richten. Ambtelijk is geconstateerd dat deze plannen leiden tot een kwaliteitsverbetering van het Dommeldal aan de oostzijde van de straat Bokt. Wij zijn ons er van bewust dat uw bevoegdheden zich uitstrekken tot het eigen grondgebied. Gelet op voorgaande stellen wij voor het beoogde bouwvlak aan de westzijde van Bokt planologisch-juridisch verbaal te koppelen aan het desbetreffende bouwvlak in de gemeente Son en Breugel. Een voorwaardelijke bepaling gekoppeld aan de toekomstige mogelijkheden en de bouw- en gebruiksbepalingen in de planregels is daarbij een mogelijkheid. Grondslag voor de mogelijkheden vormen dan de hiervoor genoemde ontwikkelingen in de naastgelegen gemeente Son en Breugel.”
Ook is aangegeven:
“In het verlengde van onze reactie op het plan “Buitengebied 2019” merken wij op dat onderhavige ontwikkeling op deze locatie vooralsnog niet volledig in overeenstemming is met bepalingen uit de IOV. De kwaliteitsverbetering van het landschap dient op een goede manier te worden geborgd in het bestemmingsplan, waardoor uiteindelijk het landschappelijk streefbeeld ontstaat zoals dat ook in de toelichting is opgenomen. In verband met deze borging hebben we enkele opmerkingen.
Artikel 3.4.3
Voor de landschappelijke inrichting wordt verwezen naar bijlage 1 bij de regels. Deze bijlage ontbreekt en kan dus ook niet worden beoordeeld. Deze zal dan ook aan de planregels van het ontwerp-bestemmingsplan moeten worden toegevoegd.
Artikel 3.4.2
Dit artikel bepaalt dat een bouwblok dient te worden verkleind en een bouwblok dient te worden opgeheven. Op die (gedeelten van) bouwblokken zijn ook bebouwing en voorzieningen (teelt ondersteunende voorzieningen) en verhardingen aanwezig. Het verwijderen van genoemde zaken is vooralsnog niet geborgd in het plan en deze borging zal nog opgenomen moeten worden. Wij adviseren om het (totale) eindbeeld ten aanzien van de bouwblokken eveneens op te nemen in een bijlage bij de regels en in artikel 3.4.2 hiernaar te verwijzen.
Ten aanzien van de regels constateren wij dat deze nog in bewerking zijn. Wij vragen aandacht voor een goede afstemming van de regels met de IOV.
Tot slot vragen wij nog uw aandacht voor het volgende. Omdat dit plan niet los staat van een ontwikkeling die in de gemeente Son en Breugel plaats moet gaan vinden adviseren wij u met klem de procedure dan ook af te stemmen met de gemeente Son en Breugel. Vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid en duidelijkheid verdient het de voorkeur de procedures voor beide plannen min of meer gelijktijdig op te starten en te doorlopen."
Gemeentelijke reactie
- Artikel 3.4.2: In de planregels is onder de 'specifieke gebruiksregels' een voorwaardelijke verplichting opgenomen (artikel 3.4.2), waarin geborgd is dat de nieuwe bebouwing pas in gebruik genomen mag worden wanneer de locatie Bokt 3a in Son en Breugel feitelijk en juridisch is beëindigd en het bouwvlak op de locatie Bokt 2b in Son en Breugel feitelijk en juridisch is verkleind. Ter verduidelijking is tevens toegevoegd dat de bebouwing gesloopt dient te worden.
- Artikel 3.4.3: Als bijlage bij de planregels is de landschappelijke inpassing gevoegd, waar in artikel 3.4.3 van de planregels van het voorontwerp al naar is verwezen.
7.3 Inspraak
7.3.1 overlegpartners
Trefpunt Groen Eindhoven (TGE)
Per mail van 9 juli 2020 is namens TGE laten weten:
“TGE heeft kennis genomen van de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en het voornemen afgestemd met relevante aangesloten groepen. Op basis hiervan kan ik u informeren dat TGE positief staat tegenover de bestemmingsplanwijziging. De ontwikkeling schaadt geen van de belangen van het Trefpunt Groen Eindhoven. Onderstaand onze beknopte reactie:
Reactie TGE Bestemmingsplanwijziging Bokt ongenummerd:
TGE ziet de voorgenomen ontwikkeling als een kans om de betreffende percelen natuurlijker in te richten. Een nieuw bouwvolume tegenover Bokt 3 wordt toegevoegd. Echter staat hier tegenover dat:
- De huidige (veld)schuur zal worden opgeruimd welke in de huidige situatie voor landschappelijke verrommeling zorgt.
- Bokt 3a (Son en Breugel) 3.200 m2 bouwvlak wordt opgeheven en gesaneerd - ten gunste van landschappelijke en natuurlijke waarden.\
- Bokt 2b (Son en Breugel), het bouwvlak met ruim 5.000 m2 zal worden verkleind - ten gunste van landschappelijke en natuurlijke waarden.
Het resultaat van de voorgenomen ontwikkeling is een afname van bouwvlak van ruim 8.000 m2 in het kwetsbare Dommeldal (Kerngebied Natuur en Water). Tegenover Bokt 3 wordt een nieuw bouwvalk van 2.000 m2 toegevoegd waar beperkt bebouwing wordt toegestaan (max 400 m2). Totale reductie van het bouwvlak in het gebied is met deze ontwikkeling dus ruim 6.000 m2. Een positief resultaat voor natuur en landschap waar TGE steun aan geeft. Echter, belangrijker is de landschappelijke invulling waar als gevolg van deze ontwikkeling uiting aan wordt gegeven. TGE verzoekt om met het omzetten van de bouwvakken naar agrarische productiegronden biodiversiteit als belangrijk speerpunt mee te nemen. Denk aan bloemrijke randen rondom de akkers en besdragende heesters tussen akkers. Hiermee wordt zowel de productiviteit van de akkers alsmede de natuur- en landschappelijke waarde van het gebied vergroot.
Tot slot staat TGE positief tegenover het voorliggende beplantingsplan voor het te ontwikkelen perceel tegenover Bokt 3. Gekozen is voor inheemse soorten, passend binnen het landschap met waarde voor de ecologie ter plaatse (o.a. winterlinde, wilde liguster, gele kornoelje, inheemse vogelkers).”
Henri van Abbe Stichting
Per mail van 23 juli 2020 is laten weten: “Wij hebben geen opmerkingen bij het conceptbestemmingsplan Bokt ongenummerd Eindhoven.”
7.4 Omgevingsdialoog/buuroverleg
Per 1 oktober 2008 is de 'Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008' in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming. Voorafgaand aan de formele procedure heeft initiatiefnemer de omgeving geïnformeerd over het plan in een bijeenkomst. Hieronder is een kort verslag van deze bijeenkomst weergegeven.
Vrijdag 4 oktober 2019
Herontwikkeling Bokt ong. Eindhoven
Bewoners van Bokt 2b, Bokt 3a, Bokt 3, Bokt 4 en Bokt 5
Het planvoornemen is met de buurt besproken. De ruimtelijke onderbouwing is gezamenlijk doorgenomen en het plan is toegelicht. De bewoners van Bokt 2b t/m Bokt 5 vinden het een goede ontwikkeling. Er zijn geen op- of aanmerkingen gemaakt ten aanzien van het planvoornemen of het proces. De voorgenomen kwaliteitsverbetering die de ontwikkeling met zich meebrengt wordt erg goed ontvangen. Het planvoornemen kan op alle steun uit de omgeving rekenen.
Verslag is op maandag 8 oktober 2019 opgesteld door: initiatiefnemer
Op vrijdag 4 september 2020 heeft de initiatiefnemer de buurt bijgepraat over de stand van zaken omtrent het uitgewerkte plan en de procedure. Dit heeft niet geleid tot andere inzichten vanuit de buurt. De buurt was positief dat ze op de hoogte worden gehouden.
7.5 Zienswijzen
Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft met ingang van 25 maart tot en met 5 mei 2021 op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerp van het bestemmingsplan kenbaar te maken. Kennisgeving van de ter inzage legging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven van 24 maart 2021 gepubliceerd. Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen. Naar aanleiding van de tervisielegging zijn geen zienswijzen ontvangen.
7.6 Ambtshalve Aanpassingen
Er is één ambtshalve aanpassing doorgevoerd. Ter plaatse van de groen-/landschappelijke inpassing is de bouwmogelijkheid van teeltondersteunende voorzieningen uitgesloten. Dit door in de regels artikel 4.2.3 (teeltondersteunende voorzieningen) te verwijderen.
Bijlage 1 Inrichting Huidige En Toekomstige Situatie
bijlage 1 Inrichting huidige en toekomstige situatie
Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek
bijlage 2 Archeologisch onderzoek
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Flora En Faunaonderzoek
bijlage 4 Flora en faunaonderzoek
Bijlage 5 Rekentool Waterbergingsopgave Gemeente Eindhoven
bijlage 5 Rekentool waterbergingsopgave gemeente Eindhoven
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Buitengebied (Bokt ongenummerd) met identificatienummer NL.IMRO.0772.80393-0301 van de gemeente Eindhoven.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen bij de regels.
1.3 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf
een vrij beroep of bedrijfsactiviteit, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Hieronder wordt tevens verstaan het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf alsmede detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis, dat in of bij een woongebouw wordt uitgevoerd.
Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.
1.4 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 aanvaardbaar woon- en leefklimaat
een milieuhygiënisch inpasbare ontwikkeling waarvan is aangetoond dat:
- voldaan wordt aan de wettelijke of vastgestelde geurnormen en/of
- voldaan wordt aan de geluidvoorkeursgrenswaarde of vastgestelde hogere grenswaarde en/of
- er geen belemmeringen zijn op het gebied van externe veiligheid en/of
- de lucht- en bodemkwaliteit geschikt zijn voor de nieuwe functie.
1.8 aardkundige waarden
landschapswaarden die samenhangen met (abiotische) milieukenmerken, zoals geologie, geomorfologie, reliëf, grondwaterhuishouding, (kwelgebieden), bodemopbouw/bodemsamenstelling, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.
1.9 abiotische waarden / kenmerken
geheel van waarden in verband met het abiotische milieu (=niet levende natuur), in de vorm van specifieke aardkundige en/of hydrologische verschijnselen en kenmerken zoals steilranden en bodemovergangen.
1.10 agrarisch adviseur
een onafhankelijk deskundig adviseur op het gebied van agrarische bedrijfsvoering en bedrijfsexploitatie, zoals de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen.
1.11 agrarisch bedrijf
een bedrijf/ inrichting die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid van de Wet milieubeheer aangewezen categorie behoort en die uitsluitend of in hoofdzaak is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (waaronder ook hout- of fruitteelt is begrepen) of het houden (incl. het fokken) van (landbouwhuis)dieren, zijnde:
- een (vollegronds)teeltbedrijf;
- een veehouderij;
- een glastuinbouwbedrijf;
- een overig agrarisch bedrijf.
1.12 agrarisch bedrijfsgebouw
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf.
1.13 agrarisch gebruik
het gebruik van gronden of gebouwen, al dan niet in combinatie met teeltondersteunende voorzieningen, in het kader van de exploitatie van een agrarisch bedrijf, voor het telen van gewassen of het houden van dieren.
1.14 agrarisch-technisch hulpbedrijf
een bedrijf dat geheel of in overwegend mate gericht is op het leveren van goederen en/of het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven of dat agrarische producten bewerkt, vervoert of verhandelt (zoals loonwerkbedrijven, veehandel- en veetransportbedrijven), met uitzondering van mestbewerkingsbedrijven.
1.15 agrarisch verwant bedrijf
een bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven waarbij gebruik wordt gemaakt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, bos- of natuurbouwkundige methoden (zoals dierenasiels, dierenklinieken, maneges, groencomposteringsbedrijven, hondenkennels, hoveniersbedrijven), met uitzondering van mestbewerking.
1.16 archeologisch adviseur
een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.
1.17 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de meest actuele versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
1.18 archeologische verwachting
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische sporen en relicten.
1.19 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in het gebied voorkomende overblijfselen (sporen en relicten van menselijke bewoning en/of grondgebruik) uit oude tijden.
1.20 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.21 bebouwingspercentage
het op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van het deel van een terrein (bouwvlak, bestemmingsvlak of bouwperceel) aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
1.22 bed & breakfast
Verblijfsrecreatie gericht op het bieden van kortdurend (maximaal 2 weken) logies met ontbijtservice, in een woning en/of de bijbehorende bij- of bedrijfsgebouwen en geëxploiteerd door de bewoners van de woning. Overnachtingen noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid zijn hieronder niet begrepen.
1.23 bedrijf
een (dienstverlenend) bedrijf of instelling, inclusief de daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van opslag- en administratie, welke gericht is op het ontwikkelen, produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en of distribueren van goederen.
1.24 bedrijfsactiviteiten
handelingen en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de uitoefening van een bedrijf.
1.25 bedrijfsgebouw
een niet voor bewoning bestemd gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
1.26 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.27 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming of de aard van de dagelijkse bedrijfsvoering noodzakelijk is.
1.28 bestaande situatie
ten aanzien van bouwwerken: een legaal bouwwerk dat op het tijdstip van ter visielegging van het ontwerp-bestemmingsplan reeds aanwezig of in uitvoering was, dan wel gebouwd mocht worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
ten aanzien van het gebruik: het legale gebruik van grond en bouwwerken dat reeds plaatsvond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan met uitzondering van het gebruik dat reeds (zonder omgevingsvergunning) plaatsvond op genoemd tijdstip en in strijd was met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
1.29 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.30 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.31 Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen)
Besluit van 27 mei 2004, Stb. 250, houdende regels inzake milieukwaliteitseisen op het gebied van de externe veiligheid.
1.32 bijgebouw
een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.33 boerderij
een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met in de bouwmassa opgenomen (voormalige) agrarische bedrijfsruimten, die samen een geïntegreerde eenheid (bouwkarakteristiek waarbij woon- en stalgedeelte van oudsher aan elkaar verbonden zijn) vormen.
1.34 boerderijsplitsing
het - binnen de bestaande (hoofd)bouwmassa - opdelen van een boerderij(gebouw), in maximaal twee woningen.
1.35 boomkwekerij
een bedrijfsactiviteit gericht op het voortbrengen van beplantingsgewassen, zoals bos- en haagplantsoen, laan- en parkbomen, vruchtbomen, rozenstruiken, (sier)coniferen, buxus, overige sierheesters, een en ander in de vorm van vollegrondsteelt dan wel containerteelt.
1.36 bos
elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van (bedrijfsmatig) handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (een of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en recreatie.
1.37 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.38 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.39 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder, onderbouw, dakopbouw en/of zolder.
1.40 bouwperceel
een aaneengesloten (virtueel) vlak, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing en voorzieningen zijn toegelaten.
1.41 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.42 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.43 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect duurzaam met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect duurzaam steun vindt in of op de grond.
1.44 caravan
een al dan niet uitklapbare wagen of voertuig, onder welke benaming ook aangeduid, die uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot woon-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen en die bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen, ook over grote afstanden, als een aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien deze wagen of dit voertuig wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt hij voor de toepassing van dit plan aangemerkt als caravan.
1.45 containerteelt
de teelt van gewassen waarbij de grond wordt afgedekt met plastic, beton en/of enig ander materiaal, al dan niet gecombineerd. De gewassen worden op deze afdeklaag los van de ondergrond geteeld.
1.46 cultuurhistorische waarden en kenmerken
de aan een bouwwerk of gebied of landschapselement toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied, of vanwege de historische herkenbaarheid ervan.
1.47 dagrecreatie
een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag, zonder overnachting.
1.48 dagrecreatieve voorzieningen
voorzieningen ten behoeve extensief recreatief medegebruik, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken.
1.49 dak
iedere gesloten bovenbeëindiging van een gebouw c.q. bouwwerk.
1.50 deskundige
een door burgemeester en wethouders of ander daartoe aangewezen bevoegd gezag erkende onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen op een bepaald vakgebied
1.51 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen een afhaalservice zonder de mogelijkheid om de goederen ter plaatse te consumeren alsmede grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt.
1.52 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder ook zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.
1.53 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
1.54 diepploegen
het vermengen, keren van (alle) lagen in het bodemprofiel met een diepte van minimaal 30 cm (gemeten vanaf het peil) ten behoeve van agrarisch gebruik. Ploegen minder dan 30 cm diep wordt beschouwd als normaal onderhoud en beheer.
1.55 ecologische hoofdstructuur
een samenhangend netwerk van natuurgebieden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten, bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden. Tot de ecologische hoofdstructuur behoren bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden en ecologische verbindingszones.
1.56 ecologische verbindingszone
zone (vaak langgerekt gebied) gericht op het verbinden van natuurgebieden, die dienst doet als verspreidingsgebied of als migratieroute voor planten en dieren tussen natuurgebieden en/of waarbinnen natuur- en landschapselementen zijn of worden gerealiseerd.
1.57 ecologische waarden en kenmerken
aanwezige en potentiële waarden, gebaseerd op de beoogde natuurkwaliteit voor het gebied, waartoe behoren de natuurdoelen en natuurkwaliteit, de geomorfologische processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, mate van stilte, donkerte en openheid, de landschapsstructuur en de belevingswaarde.
1.58 extensief recreatief medegebruik
vormen van dagrecreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, kanoën en natuurobservatie, waarvoor geen specifieke inrichting (m.u.v. bankjes, wegbewijzering, e.d.) van het gebied noodzakelijk is, doch in hoofdzaak kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn.
1.59 gebouw
bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.60 gebruiken
het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.
1.61 gebruiksoppervlakte
bruikbare oppervlakte, geschikt voor het beoogde gebruik als bedoeld in NEN 2580.
1.62 geomorfologisch
de vorm van het landschap, ontstaan door geologische processen en beïnvloedt door menselijk handelen.
1.63 gevaarlijke stoffen
gevaarlijke stoffen zijn stoffen waarvan het gebruik, het transport of de opslag (overslag e.d.), risico's met zich meebrengt. Het kan gaan om explosiegevaar, brand, giftigheid of radioactiviteit.
1.64 glastuinbouwbedrijf
een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf waarbij de productie geheel of overwegend is gericht op het telen van gewassen in kassen en/of hoge tunnel(kassen), welke ter plaatse (overwegend) permanent aanwezig zijn.
1.65 GR (groepsrisico)
een maat voor de kans, dat door een ramp bij een activiteit met gevaarlijke stoffen of met een vliegtuig, een (grote) groep mensen, die niet rechtstreeks bij de activiteit betrokken is, tegelijkertijd omkomt. Het GR kan toenemen door uitbreiding van risicovolle activiteiten enerzijds en door het verhogen van de personendichtheid anderzijds.
1.66 groepsaccommodatie
een gebouw of een gedeelte van een bouwwerk dat is bestemd voor verblijfsrecreatie (recreatief nachtverblijf) door meerdere personen in (georganiseerd) groepsverband.
1.67 groepskamperen
kamperen in georganiseerd groeps- of verenigingsverband.
1.68 grondgebonden veehouderij
veehouderij waarvan het voer en de mest voor het overgrote deel (> 75%) gewonnen respectievelijk aangewend worden op gronden die in gebruik zijn van de veehouderij en die in de directe omgeving liggen van de bedrijfslocatie. En waarbij de bedrijfsvoering niet geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt.
1.69 grondwaterbeschermingsgebied
gebied waarbinnen het grondwater, afhankelijk van de kwetsbaarheid van het gebied, een periode van 25 of 100 jaar nodig heeft om de pompputten voor waterwinning te bereiken.
1.70 hogere grenswaarde
een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
1.71 hoofdgebouw
een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
1.72 horeca
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt (niet zijnde een bed & breakfast) zoals een hotel, motel of een groepsaccommodatie, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaakfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaakfunctie.
1.73 huishouden
een meerderjarige alleenstaande, dan wel twee of meer personen, waarvan er tenminste één meerderjarig is, die duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voeren.
1.74 invloedsgebied
gebied waarin, volgens de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. De grens van het invloedsgebied is gelijk aan de 1% letaliteitsgrens, bepaald bij weertype F 1.5, tenzij in de bij het Revi behorende uitvoeringsregeling voor een specifieke stof of activiteit een ander invloedsgebied is gedefinieerd.
1.75 kamerverhuur
woonvorm waarbij sprake is van woonruimte die geen eigen afzonderlijke toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche/bad en/of toilet) buiten die onzelfstandige woonruimte.
1.76 kampeermiddel
tent, tentwagen, kampeerauto of (toer)caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of een gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.77 kampeerplaats
standplaats voor één of een aantal bij elkaar behorende kampeermiddelen.
1.78 kampeerterrein
terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht en blijkens die inrichting bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief verblijf.
1.79 kantine
een aan een hoofdfunctie verbonden en daaraan ondergeschikte vorm van horeca, waar leden en bezoekers kunnen pauzeren en consumpties en snacks kunnen kopen en gebruiken; uitbating van een kantine als zelfstandig horecabedrijf is niet toegestaan.
1.80 kantoor
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat door zijn indeling en inrichting kennelijk bestemd is voor het verlenen van diensten en/of het uitvoeren c.q. verrichten van handelingen, die een administratief karakter hebben dan wel handelingen die een administratieve voorbereiding of uitwerking behoeven, al dan niet in rechtstreekse aanraking met het publiek.
1.81 kas
een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden, waaronder mede begrepen een schuurkas of een permanente tunnel- of boogkas hoger dan 1,5 meter.
1.82 kernrandzone
overgangsgebied naar het buitengebied, gelegen langs bestaand stedelijk gebied, met daarin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar en met een ondergeschikte of afnemende agrarische functie.
1.83 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).
1.84 kleinschalig kamperen
een kampeerfunctie, uitsluitend als nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf, waarbij het aantal toegestane kampeermiddelen is beperkt tot het in de regels genoemde maximum.
1.85 kwetsbaar object (artikel 1 Besluit externe veiligheid inrichtingen)
- woningen, niet zijnde:
- Verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting en met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
- bedrijfswoningen;
- gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, waartoe in ieder geval behoren:
- (psychiatrische) ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- scholen;
- sociale werkplaatsen, of;
- gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
- gebouwen waarin meestal grote aantallen personen (> 50 personen) gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
- kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting of;
- complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting, en winkels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd en voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting;
- kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting.
1.86 landschappelijke inpassing
het inpassen van een gebouw of gebruik van grond in het landschap, waarbij afstemming plaatsvindt op de ter plaatse voorkomende landschappelijke en cultuurhistorische waarden en kenmerken, door middel van de architectuur van het gebouw en/of de aanplant van gebiedseigen beplanting
1.87 landschappelijke waarden en kenmerken
het geheel van waarden in verband met bijzondere waarneembare landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit bestaande uit aardkundige, archeologische, cultuurhistorische, ecologische en visueel-ruimtelijke waarden die wordt bepaald door de onderliggende samenhang en beïnvloeding van levende en niet levende (abiotische) natuur.
1.88 landschapselement
ecologische en/of landschappelijke waardevolle elementen die (mede) bepalend zijn voor het landschap zoals bosjes, houtwallen, kruidenlagen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2 ha.
1.89 legaal
gebouwd of in gebruik in overeenstemming met de Woningwet, Wet op de Ruimtelijke Ordening, Wet ruimtelijke ordening c.q. de ingevolge die wetten van toepassing verklaarde Algemene maatregelen van bestuur of uitvoeringsbesluiten dan wel in overeenstemming met een op grond daarvan verleende vergunning.
1.90 lijst van bedrijfsactiviteiten
de bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de VNG zoals deze gold ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan en opgenomen in Bijlage 2 Lijst van bedrijfsactiviteiten.
1.91 logies
het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij het kenmerk is dat de betreffende persoon die van deze verblijfsmogelijkheid gebruik maakt het hoofdwoonverblijf elders heeft.
1.92 loonwerkbedrijf
een agrarisch-technisch hulpbedrijf, dat uitsluitend of in overwegende mate gericht is op het verrichten van werkzaamheden (voornamelijk met behulp van verplaatsbare werk- en voertuigen) voor en/of levering van diensten aan agrarische bedrijven.
1.93 maaiveld
gemiddelde hoogte van de bovenkant van een terrein dat een bouwwerk omgeeft.
1.94 maatschappelijke voorzieningen
educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, den voor beschermd en/of verzorgd wonen en daarbij behorende voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en openbaar bestuur. Onder maatschappelijke voorzieningen zijn tevens begrepen kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang.
1.95 mantelzorg
intensieve zorg of ondersteuning, die vrijwillig en niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, op het fysieke, psychische of sociale vlak, ten behoeve van diens zelfredzaamheid of participatie, vaak rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.
1.96 mestbewerking
de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals droging, bezinking, (co)vergisting, scheiding, hygiënisatie of indamping van mest.
1.97 milieucategorie
milieucategorie zoals omschreven in de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (uitgave 2009).
1.98 Natuurnetwerk Brabant
betreft ecologische hoofdstructuur gelegen binnen de provincie Noord-Brabant, waarbij onderscheid wordt gemaakt in Natuurnetwerk Brabant-ehz (ecologische hoofdstructuur) en Natuurnetwerk Brabant-evz (ecologische verbindingszone).
1.99 natuurwaarde
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen (flora en fauna), zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
1.100 nevenactiviteiten
het ontplooien van activiteiten die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen binnen een bouwvlak van een agrarisch bedrijf dan wel ingeval van het ontbreken daarvan binnen het bestemmingsvlak van een agrarische bedrijf.
1.101 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen/installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, milieu e.d.
1.102 ondergeschikte bouwdelen
bouwdelen die qua aard en omvang ondergeschikt zijn aan het gebouw waarvan deze deel uitmaken, zoals schoorstenen, lichtkoepels en balkonhekken.
1.103 ondergeschikte detailhandel
detailhandel als activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomensverwervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de volgens de bestemming toegekende hoofdfunctie. De detailhandelactiviteit is van zulke beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang dat de functie waaraan zij wordt/is toegevoegd qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft.
1.104 ondergeschikte horeca
een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de hoofdfunctie een andere dan horeca is, maar waar men uitsluitend ten dienste van c.q. ter ondersteuning van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren. De horeca-activiteit is van zulke beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang dat de functie waaraan zij wordt toegevoegd qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft.
1.105 overig agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf dat niet binnen de beschrijving/begripsbepaling van veehouderij, (vollegronds)teelt- of glastuinbouwbedrijf valt, zoals slakken-, vissen-, wormen- of insectenkwekerijen of waar gewassen worden geteeld in permanent aanwezige gebouwen (geen kassen) zoals champignons- en witlofkwekerijen.
1.106 overtollige bebouwing
bebouwing die niet in gebruik is ten behoeve van de hoofdfunctie en/of nevenactiviteit of, in het geval van functiewijziging, bebouwing die niet noodzakelijk is voor de nieuwe hoofdfunctie.
1.107 paardenbak
een onoverdekt al dan niet omheind terrein, waarvan de natuurlijke bovenlaag is vervangen door zand of een ander waterdoorlatend materiaal, ten behoeve van het africhten, trainen en berijden van paarden en pony's en het anderszins beoefenen van de paardensport.
1.108 paardenhouderij
een agrarisch bedrijf waarbij de productie geheel of overwegend gericht is op het houden, africhten, trainen, fokken van en handel in paarden, waarbij tevens is toegestaan het geven van instructie aan ruiter en paard.
1.109 peil
0.30 m' boven de kruin van de weg.
1.110 pension
een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van logies voor langere tijd met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan logerende gasten.
1.111 pensionstalling
activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaande uit het houden van paarden van derden of het berijden ervan met inbegrip van de verhuur van stalling en het verzorgen van paarden van derden.
1.112 permanente teeltondersteunende voorziening
teeltondersteunende voorziening die voor onbepaalde tijd wordt gebruikt, niet zijnde een kas.
1.113 PR (plaatsgebonden risico)
risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel is betrokken.
1.114 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen en producten die ter plaatse worden vervaardigd, bewerkt of hersteld, waarbij de detailhandelfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.115 prostitutiebedrijf
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.
1.116 PR10-6/jaar contour
een contour die het plaatsgebonden risico aanduidt, en waarbinnen de kans bestaat van 1 op de 1.000.000 per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel is betrokken.
1.117 regeling provinciale risicokaart
Regeling van de minister van Binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties van 20 april 2007, Stctr. 2007, nr 75.
1.118 regionaal waterbergingsgebied
gebied dat noodzakelijk is om wateroverlast uit regionale watersystemen tegen te gaan.
1.119 Registratiebesluit externe veiligheid
Besluit van 28 november 2006 (Stbld. 2006, 656), houdende regels met betrekking tot de registratie van gegevens externe veiligheid inrichtingen, transportroutes en buisleidingen (Registratiebesluit externe veiligheid)
1.120 risicovolle inrichting
- inrichtingen zoals genoemd in artikel 2 van de bij de regels behorende Bijlage 7 Besluit externe veiligheid inrichtingen, artikel 2 respectievelijk artikel 1b van de bij de regels behorende Bijlage 8 Regeling externe veiligheid inrichtingen, artikel 1b;
- inrichtingen die zijn genoemd in de bij de regels behorende Bijlage 9 Regeling provinciale risicokaart, Bijlage I of onder het Registratiebesluit Externe Veiligheid;
- inrichtingen met toxische gassen;
- inrichtingen met een brandbaar tot vloeistof verdicht gas met een inhoud van meer dan 1 m3.
1.121 ruimtelijke kwaliteit
kwaliteit van een gebied die bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruiks-, belevings- en toekomstwaarde.
1.122 seizoenarbeider
werknemer die in een periode van grote arbeidsbehoefte op een agrarisch bedrijf naar aard kortdurende werkzaamheden verricht voor zover noodzakelijk met het oog op een doelmatige bedrijfsvoering.
1.123 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.124 sleufsilo
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met opstaande randen voor het opslaan van veevoer.
1.125 slopen
het geheel of gedeeltelijk afbreken van een bouwwerk.
1.126 stacaravan
een permanent kampeermiddel in de vorm van een caravan, dat als een gebouw wordt aangemerkt.
1.127 statische opslag
de (seizoens)opslag van goederen (niet zijnde gevaarlijke stoffen) die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals stalling van (antieke) auto's, caravans, campers en boten, zonder dat deze ter plaatse gerepareerd of verhandeld worden.
1.128 teeltondersteunende voorzieningen
ondersteunende voorzieningen die deel zijn van de bedrijfsvoering van een (vollegronds)teeltbedrijf, die worden gebruikt om de productie onder meer gecontroleerde omstandigheden te laten plaatsvinden; te onderscheiden zijn de volgende categorieën:
- tijdelijk lage: teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van maximaal 1,5 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden, zoals insectengaas, afdekfolies, acryldoek, lage tunnel(kassen);
- permanent lage: teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van maximaal 1,5 m en die voor onbepaalde tijd wordt gebruikt, zoals containervelden;
- tijdelijk hoge: teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van maximaal 3,5 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden, zoals menstoegankelijke wandelkappen, schaduwhallen en hagelnetten;
- permanent hoge: teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van minimaal 1,5 m en maximaal 2,5 m en die voor onbepaalde tijd wordt gebruikt, zoals stellingenteelt (bakken in stellingen, regenkappen);
- tijdelijk of permanent overige: vogel- en vraatnetten, stellages met en voor regenkappen ten behoeve van grondgebonden teelt van (zacht)fruit en boomteelthekken.
1.129 tent
een in hoofdzaak uit textiel of uit andere daarmee vergelijkbare materialen vervaardigd onderkomen voor recreatief dag- en/of nachtverblijf.
1.130 tijdelijke huisvesting van seizoenarbeiders
het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten, voorzover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering.
1.131 tunnel(kas)
een bouwwerk/constructie voorzien van een bedekking van lichtdoorlatend materiaal ten behoeve van het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen. Permanente tunnel(kas) hoger dan 1,5 meter wordt beschouwd als een kas.
1.132 uitbouw
een gebouw ten behoeve van het wonen dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.133 veehouderij
een agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren.
1.134 veiligheidszone
gebruiksruimte voor het vervoer, dat wil zeggen de maximale hoeveelheid vervoer van gevaarlijke stoffen die over een weg- of spoor(vak) mag rijden. Deze gebruiksruimte wordt uitgedrukt in een maximale hoeveelheid risico. Binnen een veiligheidzone zijn geen kwetsbare objecten toegestaan.
1.135 verblijfsrecreatie
recreatie in ruimten of voorzieningen welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, zoals een recreatiewoning, groepsaccomodatie, pension, bed & breakfast of kampeermiddel door personen die hun hoofdwoonverblijf elders hebben.
1.136 verdieping
de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.
1.137 verkoopvloeroppervlakte
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte, gemeten in m2, ten behoeve van de uitstalling ten verkoop, het verkopen of leveren van goederen of aanverwante diensten.
1.138 vergisting
het omzetten van koolhydraten door micro-organismen door middel van een anaeroob dissimilatieproces (waarbij biogas wordt geproduceerd).
1.139 vloeroppervlakte
de totale bebouwde oppervlakte, gemeten op vloerniveau en uitgedrukt in m2 , die voor een functie wordt gebruikt.
1.140 (vollegronds)teeltbedrijf
een agrarisch bedrijf in de land- en tuinbouwsector dat zich richt op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt.
1.141 voorgevel
de naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.142 voorgevelrooilijn
een denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt of waar een gebouw zich bevindt, die strak langs de voorgevel van een gebouw loopt tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.
1.143 voorkeursgrenswaarde
de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen.
1.144 vrij beroep
(para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.
1.145 water
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.
1.146 watergang
een voor de oppervlaktewaterkwantiteit van overwegend belang zijnde waterloop.
1.147 waterhuishoudkundige doeleinden
doeleinden die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang en waterhuishoudkundige voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van waterafvoer, waterinfiltratie en waterberging, met inbegrip van de bijbehorende bermen, paden, oevers en beschoeiingen.
1.148 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, oeverbeschoeiingen en keerwanden, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc) met inbegrip van de bijbehorende bermen, paden en beschoeiingen.
1.149 waterwingebied
gebied waar waterwinning plaatsvindt ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening door onttrekking van grondwater.
1.150 werk
een constructie, geen gebouw of bouwwerk zijnde.
1.151 Wet geluidhinder
Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van dit bestemmingsplan.
1.152 Wet milieubeheer
Wet van 13 juni 1979, Stb. 442, houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
1.153 Wet op de Ruimtelijke Ordening
Wet van 5 juli 1962, Stb. 1964, nr. 222), houdende vaststelling van nieuwe voorschriften omtrent de ruimtelijke ordening; (vervallen per 01-07-2008).
1.154 Wet ruimtelijke ordening
Wet van 20 oktober 2006, (Stb. 2006, nr. 566), houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
1.155 winkel
een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.
1.156 Woningwet
Wet van 29 augustus 1991 , (Stb. 1991, nr. 439), tot herziening van de Woningwet, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
1.157 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de duurzame huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.158 woongebouw
een gebouw dat twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen/wooneenheden omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
1.159 woonunit
een in zijn geheel of in delen verplaatsbaar bouwwerk, bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht als woon-, dag- of nachtverblijf ten behoeve van een of meerdere seizoenarbeiders.
1.160 zorgboerderij
een zorgfunctie in een agrarische bedrijfswoning waarbij de sociaal-medische opvang van personen - al dan niet in de vorm van het ter plaatse woonachtig zijn - gecombineerd wordt met agrarische activiteiten in dié zin dat de personen behulpzaam zijn bij de agrarische activiteiten van het ter plaatse gevestigde agrarisch bedrijf.
1.161 zorgvoorziening
een voorziening ten behoeve van de welzijnszorg in de vorm van de verzorging/verpleging van mensen op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, gericht op verbetering van hun welzijn, een en ander met uitzondering van mantelzorg.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse bouwperceelgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.
2.2 afstand tussen gebouwen
de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.
2.3 bebouwde oppervlakte van een bouwperceel
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.
2.4 bebouwingspercentage
een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
2.5 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.6 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.7 gebruiksoppervlakte
bruikbare oppervlakte volgens NEN2580.
2.8 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.9 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.10 ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, reclameaanduidingen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.
2.11 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.12 peil
- voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang van het perceel onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
2.13 verkoopvloeroppervlakte
De vloeroppervlakte van een ruimte waar producten/goederen bedrijfsmatig te koop worden aangeboden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop) aan personen die die goederen/producten kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
2.14 vloeroppervlakte
gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- de uitoefening van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - (vollegronds)teeltbedrijf' uitsluitend een (vollegronds)teeltbedrijf is toegestaan;
- agrarisch grondgebruik;
- ondergeschikte detailhandel in agrarische producten;
- extensief recreatief medegebruik;
met de daarbij behorende:
- perceelontsluitingen;
- tuinen, erven en verhardingen;
- waterhuishoudkundige voorzieningen, parkeer-, groen- en nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Agrarisch Met Waarden
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- agrarisch grondgebruik;
- behoud, herstel en duurzame ontwikkeling van natuur- en watersystemen alsmede van landschappelijke waarden;
- extensief recreatief medegebruik;
- waterhuishoudkundige doeleinden;
- Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - landschappelijke inpassing' een landschappelijke inpassing.
een en ander met de daarbij behorende voorzieningen, waaronder perceelontsluitingen, erfbeplanting en bermen.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing om te voorkomen dat landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarde(n) onevenredig wordt aangetast en/of met het oog op het belang natuur- en watersystemen.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Onder het gebruiken dan wel laten gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, 1e lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:
- het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover dit plaatsvindt in het kader van het op de bestemming gerichte gebruik;
- het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten, behoudens voor zover dit plaatsvindt in het kader van het op de bestemming gerichte gebruik;
- het gebruik van gronden ten behoeve van kleinschalig en groepskamperen;
- het gebruik van gronden voor tuinbouw met open grondteelt, fruitteelt en/of bestaande boom- en sierteelt, waarbij bestrijdingsmiddelen worden ingezet in een zone van 30 m, gemeten tot de grens van een bestemming waarbinnen (bedrijfs)woningen zijn toegestaan en/of een bestemming voor sport-, recreatie- en maatschappelijke voorzieningen, tenzij sprake is van een bestaande situatie.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Leiding - Riool
5.1 Voorrangsbepaling
Het bepaalde in dit artikel heeft voorrang op de overige bepalingen van artikel 3 en 4.
5.2 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Riool aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- ondergrondse stamriolen;
- met daarbij behorende:
- gebouwen
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ingeval van strijdigheid van regels in dit bestemmingsplan, gaan de regels van dit artikel voor op de regels die op grond van de andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
5.3 Bouwregels
Op of in deze van de dubbelbestemming Leiding - Riool voorziene gronden zijn uitsluitend toegestaan bouwwerken ten dienste van de aanwezige stamrioolleidingen. De maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 5 m. De vloeroppervlakte van gebouwen is maximaal 20 m2 en de bouwhoogte is maximaal 3 m.
5.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.3 en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder.
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Waarde - Attentiegebied Natuurnetwerk Brabant
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Attentiegebied Natuurnetwerk Brabant aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische waarden door middel van het instandhouden van stromingen in grondwatersystemen.
6.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 7 Waarde - Archeologie - 2
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 2' (hoge archeologische verwachting) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden (verwacht) voorkomende archeologische waarden, zoals beschreven in de bij de regels behorende Bijlage 6 Archeologie: beschrijving en waardering van gebieden.
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.1 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, mits:
- dit in overeenstemming is met de ter plaatse geldende andere bestemming en
- archeologisch advies is ingewonnen bij de gemeentelijk archeologisch adviseur en/of op grond van een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat met het bouwen van het bouwwerk geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de archeologische waarden; als uit archeologisch onderzoek blijkt dat het bouwen van het bouwwerk kan leiden tot onevenredige verstoring van archeologische waarden, dan worden aan de omgevingsvergunning de volgende regels verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of
- de verplichting tot het doen van opgravingen en/of
- de verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Waarde - Cultuurhistorie - 2
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en het bevorderen van de aanwezige cultuurhistorisch waardevolle en kenmerkende (landschaps)elementen.
Het betreft de gebieden die zijn opgenomen als (landschaps)elementen met hoge en zeer hoge waarde, weergegeven op de 'Cultuurhistorische waarderingskaart historisch landschap' (kaart 2b, blad 1 t/m 4 en kaart 2c, blad 1 t/m 4) met de bijbehorende rapportage, en opgenomen in de bij de regels behorende Bijlage 3 Cultuurhistorisch onderzoek uitgevoerd door RAAP (rapportnr. 3258: 'De groene zoom van Eindhoven - Een cultuurhistorische waardenkaart van het buitengebied van Eindhoven, alsmede enkele groene delen van de bebouwde kom').
8.2 Bouwregels
Het bouwen van bouwwerken op de voor 'Waarde - Cultuurhistorie - 2' aangewezen gronden is buiten het bestaand bouwvlak toegestaan, mits:
- het bouwen van het bouwwerk is toegestaan krachtens de onderliggende andere bestemming(en);
- advies is ingewonnen bij de gemeentelijk cultuurhistorisch adviseur die beoordeelt of door het bouwen van het bouwwerk geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de hoge en/of zeer hoge cultuurhistorische waarden en kenmerken van het (landschaps)element, zoals beschreven in de bij de regels behorende Bijlage 3 Cultuurhistorisch onderzoek uitgevoerd door RAAP (rapportnr. 3258: 'De groene zoom van Eindhoven - Een cultuurhistorische waardenkaart van het buitengebied van Eindhoven, alsmede enkele groene delen van de bebouwde kom').
- Ingeval uit onderzoek blijkt dat het bouwen van het bouwwerk leidt tot een onevenredige verstoring van de cultuurhistorische waarden en kenmerken kan aan de omgevingsvergunning de verplichting worden verbonden tot het treffen van maatregelen waardoor cultuurhistorisch waarden en kenmerken van het gebied behouden kunnen worden.
8.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan ten behoeve van het behoud en instandhouding van de oorspronkelijke opzet van de ter plaatse van het aangewezen gebied aanwezige (landschaps)elementen, nadere eisen stellen aan het materiaalgebruik voor de bouwwerken, alsmede aan de situering ervan.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
10.1 Veiligheidszone - invloedsgebied
Binnen de op de verbeelding aangegeven ' Veiligheidszone - invloedsgebied ' zijn geen nieuwe gebouwen toegestaan die zijn bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van groepen verminderd zelfredzame personen. Daartoe behoren in ieder geval (psychiatrische) ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen, basisscholen, sociale werkplaatsen, of gebouwen of gedeelten daarvan bestemd voor dagopvang van minderjarigen. Het wijzigen van bestaande gebouwen voor het gebruik voor verminderd zelfredzame personen is eveneens niet toegestaan.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Binnenplans afwijken
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages;
- de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 2 m is;
11.2 Algemene afwijkingsregels ten behoeve van nutsvoorzieningen en duurzame energie
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de landschappelijke kwaliteit, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- de regels met het oog op de realisering van gebouwen en bouwwerken tot maximaal 90 m2 (bvo) en een bouwhoogte van maximaal 3 m ten behoeve van nutsvoorzieningen en/of het opwekken en/of opslag en/of transport van duurzame energie;
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Voorwaardelijke verplichting parkeren
- Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de normen in de beleidsregels Actualisatie nota parkeernormen 2019 wordt gerealiseerd en in stand gehouden;
- ingeval de onder a bedoelde beleidsregels worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
12.2 Afwijken van parkeernormen
burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.1.1 indien:
- uit een parkeerbalans blijkt dat meer of minder parkeerplaatsen noodzakelijk zijn;
- het voldoen aan de in lid 12.1.1 genoemde parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerplaatsen wordt voorzien.
12.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 12.1.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.
12.4 Voorwaardelijke verplichting waterberging
- Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat wordt voorzien in een waterberging of andere maatregelen die bijdragen aan de klimaatbestendigheid.
- De inhoud van de waterberging en de omvang van de andere maatregelen worden vastgesteld met toepassing van de beleidsregel "Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen" behorende bij de bijlage uit het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022;
- Als de onder sub b. bedoelde (beleids)regeling wordt gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
13.2 Afwijken
het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 13.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 13.1 met maximaal 10%.
13.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 13.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
13.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 13.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
13.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 13.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Buitengebied (Bokt ongenummerd) .
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing
bijlage 1 Landschappelijke inpassing
Bijlage 2 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten Bij Wonen
bijlage 2 Lijst van Bedrijfsactiviteiten bij wonen
Bijlage 3 Cultuurhistorisch Onderzoek
bijlage 3 Cultuurhistorisch onderzoek
Bijlage 4 Archeologie: Beschrijving En Waardering Van Gebieden
bijlage 4 Archeologie: beschrijving en waardering van gebieden