KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Het Plangebied
1.3 Voorgaande Plannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Historisch Perspectief
2.2 Huidige Situatie
2.3 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.5 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden
3.6 Verkeer En Parkeren
3.7 Loopstromenonderzoek
3.8 Groen
Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf
4.1 Milieueffectrapportage
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
4.3 Geluid
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Duurzaamheid
4.7 Bodem
4.8 Natuur
4.9 Ontplofbare Oorlogsresten
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Inleiding
5.2 Beleid
5.3 Watertoets
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Algemeen
6.2 Planmethodiek
6.3 Verbeelding
6.4 Planregels
Hoofdstuk 7 Handhaving
Hoofdstuk 8 Financiële Aspecten
Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1 Bro
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
9.3 Samenspraak En Participatie
9.4 Zienswijzen
9.5 Ambtshalve Aanpassingen
Bijlage 1 Archeologisch Bureauonderzoek
Bijlage 2 Pve Archeologie
Bijlage 3 Redengevende Omschrijving Behorende Bij De Aanwijzing Als Beschermd Gemeentelijk Monument
Bijlage 4 Eindrapport Loopstromenonderzoek
Bijlage 5 Aanmeldingsnotitie En Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 6 Geactualiseerde Cumulatienotitie Stationsgebied Zuid-oost Jan 2022
Bijlage 7 Bodemonderzoek
Bijlage 8 Aanvullend Bodemonderzoek
Bijlage 9 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 10 Aeriusberekening - Aanlegfase
Bijlage 11 Explosievenonderzoek
Bijlage 12 Watertoets
Bijlage 13 Verslag Informatieavond Fietsenstalling Stationsplein Zuid
Bijlage 14 Publiekbijeenkomst - District E Gaat Wederom Publiek
Bijlage 15 Samenvatting Tv Station Over De Transformatie Van Stationsgebied Zuid
Bijlage 16 Inventariserend Veldonderzoek Archeologie (Verkennende Fase)
Bijlage 17 Advies Rijkscommissie Cultureel Erfgoed Spoorwegstation Eindhoven
Bijlage 18 Bomen Effect Analyse
Bijlage 19 Saneringsplan Fietsenstalling Stationsplein Eindhoven
Bijlage 20 Integrale Grondwateranalyse
Bijlage 21 Nota Vooroverleg April 2022
Bijlage 22 Advies Veiligheidsregio
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer - Railverkeer
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 5 Waarde - Cultuurhistorie - 1
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel

Stationsplein Zuid (ondergrondse fietsenstalling)

Bestemmingsplan - gemeente Eindhoven

Vastgesteld op 20-12-2022 - geheel in werking

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bestemmingsplan "Stationsplein Zuid (ondergrondse fietsenstalling)" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie van de regels en verbeelding is juridisch bindend.

Dit bestemmingsplan is opgesteld ten behoeve van de ontwikkeling van een ondergrondse fietsenstalling aan de centrumzijde van het station Eindhoven Centraal. Deze behoefte komt met name voort uit de toename van het gebruik van de fiets door reizigers met het openbaar vervoer en daarmee een toename aan de behoefte aan stalling van die fiets. Nu worden de fietsen veel op straat gestald wat zorgt voor een verrommeling van het straatbeeld. De wens is om dit tegen te gaan door een uitbreiding van de bestaande ondergrondse fietsenstalling.

Hier is sprake van kwalitatief meervoudig ruimtegebruik. Het voorplein op maaiveld niveau blijft open en toegankelijk en ondergronds worden de fietsen gestald.

1.2 Het Plangebied

Het plangebied ligt in het centrum van Eindhoven en wordt in grote lijnen begrensd door het station Eindhoven Centraal aan de noordzijde en het Stationsplein / de Stationsweg in het zuiden. Ten westen van het plangebied ligt het plangebied van de ontwikkeling 'District-e' en ten oosten van het plangebied zijn de plangebieden Lichthoven 'The Student Hotel' en Fase1 (Kavel A) gelegen.

Een klein deel van de bestaande ondergrondse fietsenstalling en van het overkragende deel van de stationshal zijn ook in het plangebied meegenomen. Hier komen de (trap) verbindingen tussen de oude en de nieuwe ondergrondse fietsenstalling. Ook ligt hier de trap om in de stationshal op de begane grond te komen.

Afbeeldingen van de globale ligging en begrenzing van het plangebied zijn weergegeven in figuur 1.1 en 1.2. De exacte grens van het plangebied is te zien op de verbeelding op ruimtelijkeplannen.nl

verplicht
Figuur 1.1: Ligging plangebied
verplicht
Figuur 1.2: Globale begrenzing plangebied (zwart omlijnd)

1.3 Voorgaande Plannen

Het bestemmingsplan "Stationsplein Zuid (ondergrondse fietsenstalling)" vervangt een deel van het resterende plangebied van het bestemmingsplan 'Eindhoven binnen de Ring', vastgesteld door de raad op 13 juli 2000. Daarnaast gelden ter plaatse van het plangebied de bestemmingsplannen 'Paraplubestemmingsplan waterberging' en 'Paraplubestemmingsplan parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing'.

De westgrens overlapt verder voor een klein gedeelte het plangebied van het bestemmingsplan 'Stationsplein Zuid (District-E)'. In dit bestemmingsplan hebben de gronden al de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied', waar ook een parkeergarage wordt aangelegd (voor auto's). Deze parkeergarage komt naast de ondergrondse fietsenstalling te liggen en blijft dus mogelijk.

Aan de oostzijde overlapt het plangebied een klein deel van het bestemmingsplan 'Lichthoven fase 1'. Ook hier ligt al een bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Binnen deze bestemming is nu geen parkeerkelder aanwezig en toegestaan.

Het nu nog geldende bestemmingsplan 'Eindhoven binnen de Ring', is sterk verouderd, te globaal van opzet en biedt niet voldoende rechtszekerheid als planologisch kader voor onderhavig bouwplan, reden waarom onderhavig nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld.

In het bestemmingsplan 'Eindhoven binnen de ring' kent de locatie de 'Centrumdoeleinden IV (Centraal Station/Raiffeisenstraat)'. Hier wordt onder andere het volgende beschreven in de voorschriften:

Het deel ten zuiden van het station kan zich ontwikkelen van randzone van de binnenstad tot binnenstadsgebied. Hier wordt dan ook een functiemenging nagestreefd, die past bij het binnenstads-milieu. De ontwikkeling van deze voor het citygebied zeer strategische locatie moet met grote zorg geschieden, omdat hiermee het knooppunt van twee stedelijke boulevards alsmede de pool Stationsplein ruimtelijk en functioneel een afronding krijgen.

Op het Stationsplein-west is bebouwing mogelijk met als mogelijke functies detailhandel en horeca in de onderbouw van 1 of 2 lagen en kantoren en/of wonen en/of bijzondere voorzieningen op de verdiepingen. Aan de oostzijde van het Stationsplein is een ontwikkeling mogelijk met publieksfuncties en/of kantoren en/of wonen in de onderbouw van 1 of 2 lagen en kantoren en/of wonen op de verdiepingen; het postkantoor kan hierin worden ingepast of herontwikkeld.

De bestemming 'Centrumdoeleinden IV (Centraal Station/Raiffeisenstraat) is een nog uit te werken bestemming. De uit te werken bestemming is moeilijk leesbaar en daarmee ook lastig te vertalen in een uitwerkingsplan, dat voldoet aan de uitwerkingsregels. Om een duidelijk en helder plan te maken dat de toets van de Raad van State kan doorstaan is besloten de (meer uitgebreide) bestemmingsplanprocedure te doorlopen.

Naast een nieuw planologisch kader in de vorm van dit bestemmingsplan zijn een omgevingsvergunning en een monumentenvergunning benodigd. Deze procedures zullen worden gecoördineerd. Dit betekent dat gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ook een ontwerp omgevingsvergunning en een ontwerp monumentenvergunning ter inzage worden gelegd. Door hiervoor te kiezen is er voor zowel het bestemmingsplan als de omgevingsvergunning en de monumentenvergunning gelijktijdig beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij en de randvoorwaarden en de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is beschreven op welke wijze rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied

2.1 Historisch Perspectief

Onderhavig plangebied is onderdeel van het 'Stationsgebied'. Het Stationsgebied hoorde tot ver in de 19e eeuw tot de gemeente Woensel. Het was een laaggelegen, deels moerassig beekdal ten noorden van de samenvloeiing van de Gender en de Dommel. De Vestdijk vormde als onderdeel van de gracht oorspronkelijk de grens met de stad Eindhoven. De Dommel vormde de grens met de gemeente Tongelre.

Het gebied werd in noord-zuidrichting doorkruist door de Fellenoord (nu oost-west georiënteerd), een weg die uitkwam op de doorgaande route die via de Demer door de stad liep. Omdat de stad hier slechts één toegang had (op de plaats van de Woenselse poort, het huidige 18 Septemberplein) kwamen op de Fellenoord vele wegen samen vanuit Woensel, Strijp, Oirschot, Son en Den Bosch.

In 1866 kreeg Eindhoven een station en een spoorwegverbinding met Boxtel en Hasselt. Vanaf 1870, respectievelijk 1877 is Eindhoven met Utrecht en met Rotterdam verbonden. Door de aanleg van spoorwegen ontstond een scheiding tussen Woensel en Eindhoven. Tussen de Vestdijk en het station werd het Stationsplein aangelegd en een nieuwe straat, de Nieuwstraat, zorgde voor een verbinding met het centrum. Tussen het station en de stad verrezen statige huizen en horeca-etablissementen. Sommige van deze panden markeren nog steeds het oorspronkelijke Stationsplein (ten zuiden van de huidige Stationsweg).

Omdat het onwenselijk bleek dat de gemeente Woensel verantwoordelijk bleef voor het gebied ten zuiden van de spoorbaan, dat geheel op de stad Eindhoven was georiënteerd, werd dit in 1874 bij Eindhoven gevoegd, waardoor hier ook een stadsuitbreiding mogelijk werd aan de Dommelstraat, de Tramstraat en de Raiffeisenstraat. Aan de oostkant van het gebied, aan de Dommel, lagen verschillende fabrieken waaronder de textielfabrieken van ing. De Haes en Van den Briel & Verster. Ook ten westen van het station vestigden zich bedrijven aan de spoorlijn.

In 1912 werd aan de spoorlijnen een verbinding met Weert en Zuid-Limburg toegevoegd. In verband met de uitbreiding van het emplacement kreeg Eindhoven toen ook een nieuw stationsgebouw.

In het begin van de twintigste eeuw maakte Eindhoven een grote ontwikkeling door, met name door de opkomst van Philips. Het Emmasingelcomplex kwam tot ontwikkeling en later diverse woonbuurten en industrieterreinen van Philips. De 5 dorpen rondom Eindhoven werden in 1920 samengevoegd met Eindhoven om ruimte te bieden aan de ontwikkeling van de stad.

In de Tweede Wereldoorlog had het centrumgebied veel te lijden van bombardementen, vooral op 6 december 1942 en op 19 september 1944. Met name de Demer en omgeving werden zwaar getroffen. De Wederopbouw vormde de aanleiding voor ingrijpende stedenbouwkundige plannen die niet alleen herstel van de oorlogsschade tot doel hadden, maar ook een verbetering van de infrastructuur. Het centrum van Eindhoven, in de Wederopbouw de snelst groeiende stad van Nederland, moest bereikbaar blijven. Het Stationsgebied moest een allure krijgen die paste bij een stad van 100.000, 150.000, 200.000 inwoners. Het Stationsgebied onderging daarbij een grote transformatie.

Besloten werd tot aanleg van het 'Hoogspoor', 100 meter ten noorden van de oude spoorbaan en de grootschalige infrastructuur van de Fellenoord. Het Hoogspoor werd grotendeels gefinancierd door de Rijksoverheid, een groot succes voor de invloedrijke Eindhovense lobby destijds. Het Hoogspoor is overigens feitelijk een halfhoog spoor, omdat gemotoriseerd verkeer nog enigszins moet dalen in de tunnels. Onder het Hoogspoor kwamen in het Stationsgebied twee tunnels voor de verkeersafwikkeling, de Boschdijktunnel en de Vestdijktunnel. Het nieuwe tracé van het Hoogspoor, dat een lengte heeft van circa 7 km, werd in 1953 in gebruik genomen.

In 1956 was ook het nieuwe Stationsgebouw gereed, een ontwerp van K. van der Gaast, dat met de Vestdijktunnel, het busstation (toen op VVV-locatie) en het oorspronkelijke VVV-kantoor (rechts naast het station) één architectonisch en stedenbouwkundig ensemble vormde, dat kan worden beschouwd als een hoogtepunt in de ontwikkeling van de stad.

Het huidige stationsgebouw is door de verlegging van het spoor 100 meter achter het stationsgebouw uit 1912 geplaatst. Het stationsplein is daardoor vergroot. Het oorspronkelijke stationsplein ten zuiden van de Stationsweg, werd uitgebreid met een nieuwe grote pleinruimte tussen de Stationsweg en het nieuwe stationsgebouw.

Aan de kant van de Vestdijk werd het 18 Septemberplein aangelegd, een fraaie rotonde met een gazon en perk in de vorm van een vijfpuntige ster, het symbool van de bevrijders. Omstreeks 2000 is deze rotonde vernieuwd en begaanbaar gemaakt voor voetgangers om een betere oversteekbaarheid van de Binnenring te bewerkstelligen. De kwaliteit van de ruimtelijke inrichting is hierbij achteruit gegaan.

Tegenover het station kwam eveneens nieuwe bebouwing o.a. het hotel Het Silveren Seepaerd, dat in 1971 door brand werd verwoest. Bij de nieuwbouw uit de jaren '70 is de oorspronkelijke tuitvorm van het oude Stationsplein aan één zijde dichtgebouwd en de logica van de pleinvorm verloren gegaan. Aan de oostkant van de Vestdijk verrees in 1963 de Grand Bazaar. Tegelijkertijd werd tussen de in 1953 nieuw aangelegde Hermanus Boexstraat en de Vestdijk een nieuw blok opgetrokken, waarin de kledingzaken Gerzon en Peek & Cloppenburg zich vestigden.

2.2 Huidige Situatie

De bestaande situatie van het Stationsgebied wordt gekenmerkt door enkele volumineuze gebouwen, het monumentale stationsgebouw, een rommelige inrichting van de buitenruimte, voornamelijk door gestalde fietsen, en een enigszins overbemeten weginfrastructuur. In deze context zijn niettemin enkele waarden te koesteren:

  • de schuin weglopende zuidelijke gevel van het Stationsplein (overgebleven van het oorspronkelijke driehoekig stationsplein), waardoor vanaf de binnenstad komende een breed zicht op het monumentale stationscomplex wordt geboden,
  • de zichtlijn komende vanaf het stationsgebouw richting de lichttoren,
  • het karakteristieke beeld van Anton Philips, geplaatst in een groenstructuur.


Ter weerszijden van het station is grootschalige ontwikkeling voorzien:

  • aan de oostzijde is The Student Hotel reeds gerealiseerd en is het project Lichthoven, met gelijke bouwhoogtes, in voorbereiding,
  • aan de westzijde ontwikkelt Amvest District-E: een zeer grootschalig project met parkeren onder maaiveld, een sokkel met voorzieningen en daarop drie torens met centrumfuncties.


Voor het Stationsplein tussen de grootschalige nieuwe bebouwing is een centrale open ruimte voorzien met hoogwaardige inrichting en inpassing van groen en bomen. De Stationsweg wordt teruggebracht naar 2 rijbanen in rechte lijn van 18 Septemberplein/Vestdijk tot voorbij de Effenaar, met aan de zuidzijde een 2-richtingenfietspad. Langs de noordzijde van de Stationsweg wordt de Gender weer teruggebracht als een zichtbare open watergang, die geïntegreerd wordt in de openbare ruimte. Voor het hele gebied zijn heldere, obstakelvrije looproutes voorzien naar station en binnenstad.

De gemeente Eindhoven heeft daarnaast 'Het inrichtingsprofiel Stationsweg' opgesteld voor het Stationsgebied Zuid. Een afbeelding hiervan is opgenomen in figuur 2.1. Hierop zijn ook de ontwikkelingen van District E en Lichthoven te zien. Ook de locatie van de ondergrondse fietsenstalling is weergegeven.

verplicht
Figuur 2.1: Inrichtingsplan Stationsgebied Zuid

2.3 Toekomstige Situatie

Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een ondergrondse fietsenstalling onder het Stationsplein in Eindhoven. De ondergrondse fietsenstalling wordt gerealiseerd ten behoeve van reizigers met het openbaar vervoer.

In figuur 2.2 is een plattegrond van de toekomstige ondergrondse fietsenstalling weergegeven. In totaal is ruimte voor circa 5.400 fietsen. Het gaat hierbij om 'reguliere fietsen', 'buitenmodelfietsen' en 'ov-fietsen'. In het noorden wordt de ondergrondse fietsenstalling aangesloten op de bestaande fietsenstalling onder de stationshal van Eindhoven Centraal. Gebruikers van de fietsenstalling kunnen vanaf de stationshal de ondergrondse fietsenstalling te voet bereiken. Aan de overzijde van de Stationsweg wordt een nieuwe aansluiting gerealiseerd op de ondergrondse fietsenstalling (zie ook figuur 2.1) in de vorm van een fietshelling. De hellingbaan heeft een lengte van circa 28 meter, waarvan circa 18 meter bovengronds. Deze ingang van de fietsenstalling sluit direct aan op het nieuw te realiseren twee-richtingen fietspad aan de zuidzijde van de Stationsweg.

De ondergrondse fietsenstalling ligt aan de onderzijde op circa 6 meter onder maaiveld. De lengte van de (inclusief bestaande kelder onder de stationshal) bedraagt circa 115 meter. Ter plaatse van de fietsentree en de voetgangersentree naar de stationshal is sprake van daglichttoetreding. Een plattegrond van de ondergrondse fietsenstalling is opgenomen in figuur 2.2.

verplicht
Figuur 2.2: Plattegrond ondergrondse fietsenstalling

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.

Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.

Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.

Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).
De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land.Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.

In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.

Realisatie
Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.

De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:

  • Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
  • Bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld afspraken met provincies en gemeenten, internationale afspraken met overheden in buurlanden);
  • Financieel (bijvoorbeeld Infrastructuurfonds, Deltafonds);
  • Kennis (bijvoorbeeld inzetten van het College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen, verspreiden van “best practices”).


Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.


Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld kantoorlocaties, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen) moet in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik.

De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Daarin staat: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Onderhavige ontwikkeling voorziet niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking. In de huidige situatie is er reeds sprake van fietsparkeergelegenheden ten behoeve van het station en de andere stedelijke voorzieningen in het centrumgebied van Eindhoven. De nieuwe ondergrondse fietsenstalling betreft daarmee slechts een verplaatsing van een bestaande voorziening met het oog op efficiënt en zorgvuldig ruimtegebruik welke ook past binnen de visie van de Ladder voor duurzame verstedelijking. De ontwikkeling zal niet leiden tot een toename leegstand elders, aangezien de behoefte van het stallen van fietsen in het gebied aantoonbaar is gelet op de reeds aanwezige voorzieningen hiervoor. Verder laat het geldende bestemmingsplan ook het stallen van fietsen toe (al dan niet ondergronds). Gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, het beperkte ruimtebeslag en de gebruiks- en bouwmogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan, is er geen sprake van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Zie verder o.a. de volgende uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS): 201401417/1/R1 van 1 juli 2015 en 201602966/1/R1 van 5 april 2017).

Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling van de ondergrondse fietsenstalling niet van nationale betekenis is.

3.2.2 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

In Nederland staan we voor een aantal urgente opgaven, die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Denk aan de opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink veranderen. Door goed in te spelen op deze veranderingen kan Nederland vooroplopen en kansen verzilveren. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.

In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • duurzaam economisch groeipotentieel
  • sterke en gezonde steden en regio’s
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Het NOVI is op 11 september 2020 vastgesteld. Momenteel loopt nog de zogenaamde aanhangprocedure op verzoek van de Tweede Kamer. Als de de beide kamers de nahangprocedure hebben afgerond zal de NOVI in werking treden.

In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de NOVI opgenomen.

3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.

Voor Eindhoven is de 380 Kv hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van het Nationaal NatuurNetwerk (NNN) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die het NNN vormen worden bij provinciale Interim Omgevingsverordening aangewezen (zie ook paragraaf 3.3.2) waarmee het NNN een provinciaal belang is geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.

Dit plan heeft geen relatie tot Eindhoven Airport aangezien er geen bovengrondse gebouwen gerealiseerd worden. In dit bestemmingsplan zijn verder geen strijdigheden met de uitgangspunten uit het Barro opgenomen.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie

De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer deze in 2023 wordt ingevoerd.

In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat langetermijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

3.3.2 Interim omgevingsverordening

De Interim omgevingsverordening is vastgesteld door Provinciale Staten op 25 oktober 2019 en vervangt een aantal provinciale verordeningen:

  • provinciale milieuverordening
  • verordenring natuurbescherming
  • verordening ontgrondingen
  • verordening ruimte
  • verordening water
  • verordening wegen

Om straks klaar te zijn als de Omgevingswet in werking treedt, heeft de provincie eerst een Interim omgevingsverordening vastgesteld. Het is een ‘Interim’ omgevingsverordening om zo te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de ‘definitieve’ omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet.

De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de huidige wetgeving en moet aan de wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld bij de opbouw en de digitale vormgeving).Deze Interim omgevingsverordening voegt de bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen.

In de Interim omgevingsverordening staan regels voor:

  • Burgers en bedrijven: dit zijn zogenaamde rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. Deze regels bevatten voorwaarden om zo’n activiteit te verrichten en geven ook aan of je bijvoorbeeld eerst een melding moet doen voordat je mag beginnen.
  • Bestuursorganen van de overheid: dit zijn zogenaamde instructieregels. Met deze regels kan de provincie een opdracht geven aan gemeenten over onderwerpen die zij in het bestemmingsplan moeten opnemen of aan het waterschap over de manier waarop ze hun taken uitvoeren.

Het plan kent een lokaal karakter. Er is geen sprake van een toevoeging van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarnaast ligt het plangebied in het bestaand stedelijk gebied. In de Interim omgevingsverordening van Noord-Brabant staan geen uitgangspunten beschreven die in strijd zijn met deze ontwikkeling.

Inmiddels heeft er een ontwerp omgevingsverordening ter inzage gelegen. Kijkend naar deze nog vast te stellen verordening kan geconcludeerd worden dat de beschreven conclusies niet wijzigen.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Eindhoven

Samen met de stad heeft de gemeente Eindhoven een omgevingsvisie opgesteld. Met ons hebben meegedacht: inwoners, ondernemers, belangenorganisaties, GGD, Veiligheidsregio, Omgevingsdienst, woningcorporaties, projectontwikkelaars, investeerders en andere overheden (buurgemeentes, provincie, rijk). Op 16 juni 2020 is de omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad.

De omgevingsvisie is een integraal verbindende visie voor de fysieke leefomgeving die focus aanbrengt bij het inrichten van onze stad en stimuleert om samen te werken aan de stedelijke opgaven. De omgevingsvisie is gebaseerd op bestaand beleid. Het hebben van een omgevingsvisie is onder de nieuwe Omgevingswet verplicht. Omdat een omgevingsvisie allesomvattend is, willen we die lerende wijs ontwikkelen. Dat betekent concreet dat we, eerder dan wettelijk verplicht, met een omgevingsvisie komen. Maar dan wel een 'light-variant' (versie 1.0), die we één of twee jaar later gaan aanvullen en verfijnen.

Deze omgevingsvisie (versie 1.0) is gebaseerd op het bestaand beleid. Het document vervangt niet de bestaande beleidsdocumenten, maar is een aanvullend beleidsdocument. De interim structuurvisie blijft daarom nog steeds van kracht. Bij het opstellen van een omgevingsvisie versie 2.0 wordt de interim structuurvisie wel ingetrokken.

Brainportregio
De Brainportregio is een technologische topregio en één van de belangrijkste pijlers van de Nederlandse economie. De sleutel tot dit succes is samenwerking. Het is een regio van contrasten en dat maakt ons uniek: een hecht netwerk van steden, stedelijke buurgemeenten, dorpen en bewoond landelijk gebied. Je bent snel in de stad of juist in het groen, er is cultuur én natuur. We zijn sterk in high tech, design en innovaties en kennen een dynamische economie en een gastvrije bourgondische levensstijl. De strategie van de regio is gericht op het sterker maken van deze kwaliteiten door aan te haken op de eigen kracht en identiteit van de deelgebieden.

Ambitie
Als centrumstad vervult Eindhoven een cruciale rol bij de versterking van Brainport Eindhoven als economische wereldspeler op het gebied van kennisintensieve maakindustrie en design. Om internationaal concurrerend te blijven, streeft Eindhoven samen met de regio naar een excellent woon- en werkklimaat. Eindhoven zet daarom in op gezonde en duurzame verstedelijking met behoud van stedelijke en dorpse kwaliteiten en met bijzondere aandacht voor sociale cohesie en inclusie. Eindhoven is in staat om zich snel aan te passen aan de steeds veranderende vraag naar geschikte en betaalbare ruimte om te wonen, werken, verblijven en recreëren. Deze ambitie vertaalt zich naar vier deelambities. Eindhoven als:

  • economische wereldspeler;
  • gezonde en toekomstbestendige stad;
  • een sociale, inclusieve en gastvrije stad en
  • een authentieke stad met sterke gebieden.


Van ambitie naar stedelijke opgaven
Als we onze ambities leggen naast de huidige kwaliteiten en structuren van de stad en de actuele trends en ontwikkelingen, zien we een aantal stedelijke opgaven voor de stad. Brainport Eindhoven blijft groeien, mede door de sterke economische positie.

De ambities en groei vragen om ruimte voor nieuwe woningen, bedrijven en voorzieningen. Ruimte die we bieden door te verdichten in het gebied binnen de Ring en door te verdichten nabij voorzieningen als HOV en winkelcentra. Met name binnen de Ring is voldoende ruimte om te verdichten, omdat er nog relatief weinig mensen wonen. Met de keuze voor verdichten binnen de Ring gaan we duurzaam om met de (groene) ruimte die de stad heeft. We behouden hiermee de kwaliteit van de groenstedelijke woonwijken, de landschapsparken en het buitengebied.

De keuze voor een compact stedelijke woonmilieu gaat gepaard met forse investeringen in o.a. bereikbaarheid, luchtkwaliteit, groen en voorzieningen.

Eindhoven wil een leefbare en een inclusieve stad zijn waar iedereen kan profiteren van het succes van de Brainport. Dat vraagt om keuzes ten aanzien van het woning- en voorzieningenaanbod. Het verschil tussen de ambitie en de huidige stand van zaken in Eindhoven leidt tot zes concrete stedelijke opgaven:

  • Werken aan een gezonde groei van de stad
  • Werken aan een aantrekkelijk en hoogstedelijk centrum
  • Werken aan leefbare, sociale wijken met een sterke identiteit
  • Werken aan een duurzame en concurrerende economie
  • Werken aan de energietransitie van de stad
  • Werken aan een goede stedelijke bereikbaarheid


Samen werken aan de stedelijke opgaven
Dit zijn de opgaven waar we als gemeente de komende jaren samen met onze partners aan werken. Wij werken zelf aan deze opgaven, maar stimuleren ook andere partijen in de stad om dit te doen. We bepalen samen met de stad en regio wat kansrijke initiatieven en locaties zijn. We geven prioriteit aan initiatieven die bijdragen aan meerdere stedelijke opgaven tegelijkertijd en kwaliteit toevoegen aan de stad. Hiernaast zetten we in op het beschermen en versterken van de stedelijke en groene hoofdstructuur van de stad. De gemeente organiseert het werken aan de stedelijke opgaven met thematische en gebiedsprogramma's en stimuleert o.a. via regels en uitgangspunten zoals opgenomen in de omgevingsvisie dat ook andere initiatiefnemers bijdragen aan het realiseren van de opgaven.

Relatie met plan
Het plan heeft geen directe relatie met de omgevingsvisie van Eindhoven. Het gebruik sluit aan op het huidige gebruik conform geldend bestemmingsplan. Er is sprake van een concrete behoefte naar de fietsenstalling op basis van ontwikkelingen in de omgeving. Ook wordt op deze manier fietsgebruik gestimuleerd en de bereikbaarheid van het station bevorderd. Het bestemmingsplan is in lijn met de uitgangspunten van de omgevingsvisie.

3.4.2 Interimstructuurvisie 2009

In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.

3.4.3 Alternatievenstudie - Fietsenstalling Eindhoven Stationsplein Zuid

De gemeente Eindhoven en ProRail hebben voor de directe omgeving van het centraal station een stallingsbehoefte vastgesteld van ca 10.400 plaatsen tot 2040. Een deel van die behoefte wordt momenteel ingevuld met maaiveldstallingen en twee kleine bestaande stallingen onder het gebouw Noordzicht van NS aan het Stationsplein noord en het stationsgebouw aan de zuidzijde.

De ambitie van de gemeente is een ingrijpende facelift van het stationsgebied: hoogwaardige nieuwbouw met een gevarieerd programma, waaronder versterking van de woonfunctie, en een even hoogwaardige inrichting van de openbare ruimte, waar het primaat bij de voetganger komt te liggen. Daarbij passen geen grote velden maaiveldstallingen. Veel bestaande stallingen zijn bovendien gesitueerd op bouwlocaties voor nieuwbouwontwikkeling. Daarom is het voornemen om met een gebouwde stalling te voorzien in de geprognotiseerde behoefte.

De herkomst van fietsers is 50-50 verdeeld over noord- en zuidzijde van het station. Aan Stationsplein Noord worden binnenkort circa 5.000 gebouwde plaatsen gerealiseerd (in nieuwbouw en bestaande stalling samen). Daarmee is de opgave voor de zuidzijde vastgesteld op 5.400 plaatsen, eveneens verdeeld over bestaande stalling en nieuwbouw.

Net als aan Stationsplein Noord is ook aan Stationsplein Zuid de uitdaging om (de capaciteit van) de bestaande stalling onder het stationsgebouw met de nieuwbouw te integreren tot één comfortabele en logisch ingepaste voorziening.

Teneinde het vanzelfsprekend gebruik van de nieuwe stallingen te bevorderen is de introductie van een zogenaamd 24-uurs regiem voorzien. Dit impliceert dat het stallen van fietsen de eerste 24 uur gratis wordt. Deze beheersvorm heeft zich in den lande inmiddels bewezen. Ondersteund met een verwijssysteem voor beschikbare stallingsplaatsen (HBF) kan een optimaal gebruik van aangeboden capaciteit worden gerealiseerd. Tevens kunnen daarmee achtergelaten fietsen (zogenaamde weesfietsen) worden geregistreerd en zo nodig weggenomen. De ervaring leert dat het met deze systemen mogelijk is om een goede benutting van de te realiseren capaciteit te garanderen.

Beoogd resultaat van het project is een comfortabele, veilige en logisch ingepaste stalling, waarmee letterlijk en figuurlijk ruimte wordt gemaakt voor een verkeersluw hoogwaardig Stationsplein met de focus op de voetganger.

In de schetsontwerpfase in 2019 zijn in een studie verschillende alternatieven voor de fietsenstalling onderzocht. Daarbij is gekeken naar de positie van aankomst van fietsers in relatie tot de mogelijke varianten voor een fietsentree. Daarnaast is ook gekeken naar de positie van de voetgangersentree die nadrukkelijker relatie heeft met de interne indeling van de stalling. Niet onbelangrijk om te melden is de uitdaging van het hoogteverschil in de oude en nieuwe stalling. Daarmee is een logische aansluiting op de bestaande stalling ook in de afweging meegenomen. Een en ander heeft geleid tot een eerste ontwerp. De focus lag op een studie naar de doorbraak tussen de oude en de nieuwe stalling en de mogelijkheden daarin. Belangrijke aspecten bij deze studie waren het voldoen aan de vereiste capaciteit, loopstromen/transfer en versterken van de ruimtelijke kwaliteit en zorgvuldige aansluiting in de stationshal (Rijksmonument). Ook is gekeken naar de fietsentree.

In 2021 zijn in de Voorlopig Ontwerpfase nog twee variantenstudies gedaan. In deze fase is zoals de schetsontwerpfase opnieuw en uitgebreid gekeken naar alternatieve locaties voor de fietsentree. Dit heeft geleid tot een tweede variantenstudie. In samenwerking met Movares en ProRail zijn in totaal 9 varianten onderzocht. Daarbij is zowel naar de mogelijkheden aan de zuidzijde van de Stationsweg als de noordzijde van de Stationsweg gekeken. De belangrijke parameters bij deze studie waren de bereikbaarheid van de stalling, de sociale veiligheid, belang van horeca, comfort voor fietser, logistiek stalling/transfer, investeringskosten, de vereiste capaciteit, verkeersveiligheid, terugbrengen van de Gender, realisatie van bomen en meer groen op het Stationsplein en de Stationsweg, eigendommen / privaatrechtelijke belemmeringen en de ruimtelijke kwaliteit stationsgebied.

Uiteindelijk is gekozen voor een ontwerp, waarbij de fietsentree westelijk van het Stationsplein Zuid en zuidelijk van fietspad en rijbaan komt te liggen (zie ook figuur 3.4). Dit ontwerp is verwerkt in dit bestemmingsplan.

3.5 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden

3.5.1 Archeologie

Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard. Het Verdrag van Valletta is door vertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente bevoegd gezag op het gebied van cultuurhistorie en archeologie. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden. Dit wordt samen met de andere onderdelen rond de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving overgeheveld naar de toekomstige Omgevingswet.

Gemeentelijk beleid
De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012' , dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise.
De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd.
Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.
De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.

Deze waardenkaart is herhaaldelijk bijgesteld. De meest recente dateert van 2020. Deze is op 15 februari 2022 formeel vastgesteld en in werking getreden met ingang van 1 maart 2022.

Het westelijke deel van het plangebied ligt volgens de nieuwe gemeentelijke archeologische verwachtingen- en waardenkaart in een gebied met een hoge verwachting vanwege de ligging in de historische kern van Eindhoven. Het oostelijke deel van het plangebied ligt in een gebied met een middelhoge archeologische verwachting. Voor gebieden met een hoge verwachting vanwege de ligging in een historische kern geldt dat bodemingrepen groter dan 100 m2, waarbij grondverstoring plaatsvindt dieper dan 0,3 m onder maaiveld niet toegestaan zijn zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning. Bij gebieden middelhoge archeologische verwachting geldt dat bij bodemingrepen groter dan 2500 m2 en dieper dan 0,5 m onder maaiveld.

Voor de aanleg van de ondergrondse fietsenstalling zal een oppervlak van ca. 4600 m2 worden ontgraven tot ca. 6 meter onder maaiveld. Om zicht te krijgen op het risico van verstoring van archeologische waarden heeft de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant (ODZOB) in opdracht van de gemeente Eindhoven deze risicoanalyse in de vorm van een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd. Hieronder zijn de conclusies weergegeven.

De bekende archeologische gegevens geven voor het plangebied voldoende concrete aanwijzingen voor een hoge verwachting voor de vroege prehistorie, een middelhoge verwachting voor de late prehistorie tot en met vroege Middeleeuwen en een hoge archeologische verwachtingswaarde voor de late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Of er van het bodemarchief nog resten aanwezig zijn, is niet op basis van dit bureauonderzoek vast te stellen. De kans is, gezien de gespecificeerde archeologische verwachting, echter groot. De diepte waarop de archeologische resten verwacht kunnen worden is nog onbekend. Zeker is dat het stationsgebied flink is opgehoogd, maar het is niet bekend hoe dik de ophogingslaag is. Op grond van de geraadpleegde historische kaarten, lijkt het aannemelijk dat de ophoging heeft plaatsgevonden voorafgaand aan de bouw van het eerste station.

Omdat de dikte van de ophogingslaag, waarmee het stationsgebied is opgehoogd, alleen bij benadering bekend is, kan nog geen uitspraak gedaan worden over de diepte waarop de archeologische resten kunnen worden aangetroffen. Daarom is besloten een inventariserend veldonderzoek uit te voeren. Dit onderzoek is als Bijlage 16 bij deze toelichting gevoegd.

Uit het veldonderzoek blijkt inderdaad dat in het hele plangebied tot minimaal 1,5 m -mv grond is opgebracht. In het noordoostelijke deel van het plangebied is de natuurlijke ondergrond niet binnen de maximale boordiepte van 4 m -mv bereikt. In het oostelijke deel van het plangebied zijn een aantal boringen op 2,3 m -mv vastgelopen of kon vanwege de toestroming van grondwater geen sediment meer opgeboord worden. Ter plaatse van de aan te leggen fietsenstalling en in het uiterst zuidwesten is tussen 1,7 en 2,3 m – mv een 20 tot 60 cm dik veenpakket aangetroffen. Onder het veen komen zandige, soms zwak humeuze beekafzettingen voor. Lokaal is het veen door vergraving of erosie verdwenen.

Gezien de ligging grenzend aan de historische binnenstad is de kans groot dat aan water gerelateerde vondsten (deposities, visnetten etc.) kunnen voorkomen, maar ook beschoeiingen, muurwerk en resten van steigers kunnen verwacht worden. In het opgebrachte pakket kunnen resten uit de Tweede Wereldoorlog (bom- of geschutskraters) verwacht worden. Deze zullen voorkomen op een diepte van meer dan 2 m.

Bij de aanleg van de fietsenstalling dienen eventuele archeologische resten beschermd te worden. Gezien de ligging van deze resten onder de grondwaterspiegel op 1,7 m mv en dieper adviseert BAAC een proefsleuvenonderzoek nadat damwanden zijn geslagen en bronnering is aangelegd. Indien bij de reconstructie van het overig deel van het plangebied bodemingrepen dieper dan 2 m -mv worden uitgevoerd adviseert BAAC hier eveneens een proefsleuvenonderzoek volgens dezelfde methode.

Gelet op de bevindingen van BAAC is een Programma van Eisen voor gravend archeologisch onderzoek opgesteld. Dit Programma van Eisen is opgenomen in Bijlage 2.


Conclusie
De kans op de aanwezigheid van archeologische resten is aanwezig. Er zal dan ook een gravend archeologisch onderzoek worden verricht, nadat de damwanden zijn aangebracht.

3.5.2 Cultuurhistorie

Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.

Op de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart is het Stationsgebied, en dus ook het plangebied, aangeduid als 'historische stedenbouwkundige structuur'. Stationsgebieden staat als zodanig aangemerkt op de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart met een oranje vlak:

verplicht
Uitsnede gemeentelijke Cultuurhistorische Waardenkaart, inclusief monumenten met plangebied binnen zwarte lijn


Dit betreft het ensemble van stationsgebouw, viaducten en plein dat tot stand kwam tussen 1947 en 1956 als onderdeel van het hoogspoorplan. Dit plan heeft de ontwikkeling van naoorlogse centrum van Eindhoven in sterke mate gedomineerd. De spoorbaan werd daarbij in noordelijke richting verlegd. Daardoor ontstond een nieuwe stedenbouwkundige ruimte die het geheel grootstedelijke allure geeft. Het stationsgebouw (architect: K. van der Gaast) is samen met de overkapping en het viaduct een belangrijk voorbeeld van wederopbouw-architectuur. (criteria 1,2,3).

Het stationsgebouw is een rijksmonument. De waardenbeschrijving hiervan is als bijlage 2 aan deze toelichting gehecht.

Het station draagt bij aan het herkenbaar houden van de historische ontwikkeling van de stad. Het geeft aan hoe men in de jaren '50 de stedelijke ontwikkeling zag. Er werd met zorg en aandacht in de stad gebouwd. Het markeert bovendien de bestuurlijke vitaliteit van de stad Eindhoven tijdens de wederopbouwperiode, waar in een moeilijke tijd het hoogspoor met viaducten en een nieuw station werd gerealiseerd. Met trots werd het gebouw in 1956 geopend. Het betekende een definitief einde van de ellende die de spoorbaan jarenlang had veroorzaakt. Ook in economische zin had het betekenis; het symboliseerde de economische opbloei. Het station is een betekenisvol en sterk beeldbepalend element in het stadsbeeld Eindhoven, wat tot uitdrukking komt in de bijnaam 'de radio'.

Er is veel aandacht besteed aan de locaties van de aansluitingen tussen de bestaande en de nieuwe ondergrondse fietsenstalling en tussen de ondergrondse fietsenstalling en de monumentale stationshal. Middels een (informele) consultatie van belangrijke stakeholders als Nederlandse Spoorwegen Vastgoed (NSV), Spoorbouwmeester (SBM), gemeentelijke erfgoedspecialist, gemeentelijke supervisor stationsgebied en Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) is een aantal varianten verkend. De gekozen aansluiting, zoals verwerkt in dit bestemmingsplan, tussen de ondergrondse fietsenstalling en de stationshal versterkt de architectuur van het monumentale stationsgebouw. Deze variant is voorgelegd (ter advies) aan de stakeholders (SBM, supervisor, CRK, NSV, RCE). Voor de monumentenvergunning is dit ontwerp ook voorgelegd aan de Rijkscommissie Cultureel Erfgoed (RCE). Deze heeft hier positief op gereageerd. Er wordt voldoende rekening gehouden met de cultuurhistorische waarden. Het advies van de RCE is als bijlage 15 bij deze toelichting gevoegd.

Het behoud van de cultuurhistorische waarde van het Station en het Stationsplein is verder geborgd door middel door het opnemen van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - 1' in de regels.

3.6 Verkeer En Parkeren

De mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is het verkeersbeleid voor de komende decennia (planhorizon 2040) vastgelegd. Deze visie vormt het bestuurlijke beleidskader voor alle verkeers- en mobiliteitsopgaven.

Er is geen sprake van realisatie van een functie die zorgt voor extra autoverkeer of een bepaalde parkeerbehoefte heeft.

De gemeente Eindhoven wil het gebruik van de fiets stimuleren. In de mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is een fietsnetwerk opgenomen dat bestaat uit drie soorten fietsroutes. In volgorde van belangrijkheid; snelfietsroutes, primaire fietsroutes en secundaire fietsroutes. Met dit plan wordt het gebruik van de fiets gestimuleerd. Ook het gebruik van de trein wordt hiermee bevorderd. Het plan heeft daarnaast geen invloed op de autowegen in de omgeving.

Agenda Fiets 2016-2025
In maart 2016 heeft de gemeente de Agenda Fiets 2016-2025 opgesteld. Deze Agenda Fiets bevat de belangrijkste speerpunten voor de uitwerking van de fiets-ambitie en stelt prioriteiten voor de komende 10 jaren. In deze agenda zijn onder andere ambities en speerpunten ten aanzien van fietsparkeren opgenomen. Over fietsparkeren in de binnenstad en bij het station wordt het onderstaande gezegd:

Fietsparkeren in de binnenstad sluit uiteraard aan op de algemene ambitie uit Eindhoven op Weg voor de binnenstad: het creëren van "een aantrekkelijk, levendig en gezond centrum". We vertaalden dat eerder naar 'bereikbaarheid' op de fiets; je moet er kunnen komen (zie daarvoor de andere speerpunten) én je moet er je iets dan ook kwijt kunnen. Ook in Eindhoven op Weg staat expliciet genoemd voor de binnenstad: 'Voldoende en ruimtelijk goed ingepast fietsparkeren'.

Uiteraard is er in een aantrekkelijk centrum ruimte voor fietsen, maar 'ruimtelijk goed ingepast' betekent ook dat fietsen niet zomaar overal kunnen en mogen staan; in elk geval dat het geen 'zooitje' moet worden. Wat 'voldoende' is qua capaciteit weten we uit het periodiek terugkerende fietsparkeeronderzoek. De ambitie is om te voldoen aan de piekvraag op elke locatie.

Het NS-station staat in dit verband niet apart genoemd in Eindhoven op Weg. Voor fietsparkeren is het echter wel een aparte plek. De ambities zijn hetzelfde als in de binnenstad: voldoende en ruimtelijk goed ingepast fietsparkeren, met een passende mix van gratis en betaald en bewaakt en onbewaakt.

De gemeente kent een belangrijke ambitie om voldoende fietsparkeercapaciteit te hebben in de hele stad. Enkele maatregelen/speerpunten hiervoor zijn:

  • capaciteit uitbreiden
  • kwaliteit verbeteren
  • (extra) service bieden

Het gaat dan om diverse nieuwe stallingen/rekken, verbeteringen, inrichting van bestaande stallingen, maar ook ondersteunende maatregelen tegen diefstal. Onder service valt ook het aanbieden van deelfietsen. Dit is tegelijk een invulling van het speerpunt 'innovatie'; door het aanbieden van een deelfietssysteem op de juiste plek kan die plek op termijn mogelijk met minder gewone fietsenrekken volstaan worden. Als maatregel wordt specifiek de realisatie van een ondergrondse fietsenkelder bij het Stationsgebied genoemd. Deze maatregel wordt als zeer effectief beschouwd. Het plan sluit dan ook aan op deze Agenda Fiets.

3.7 Loopstromenonderzoek

In opdracht van de gemeente Eindhoven heeft onderzoek plaatsgevonden naar enkele loopstroomvragen die ontstonden na de keuze voor de entree van de ondergrondse fietsenstalling, zoals verwerkt in dit bestemmingsplan. Voor de achtergronden en uitkomsten van dit onderzoek wordt verwezen naar bijlage 3. Hieronder zijn de loopstroomvragen op een rij gezet. En bij elke vraag is aangeven wat de uitkomst is van het onderzoek.

  1. Welk ruimtebeslag is nodig voor voetgangers tussen de fietsentree aan de Stationsweg en de aangrenzende horeca?

Uit het onderzoek blijkt, dat een eerder aangehouden afstand van 4.4 meter te ruim is. De benodigde breedte is meer afhankelijk van comfort en praktische benodigde minimale breedte dan van het (kleine) aantal passerende voetgangers. Op basis van verschillende punten wordt aanbevolen om een minimale breedte van 2 meter aan te houden. Uiteindelijk is besloten om een loopruimte van 2.4 meter aan te houden. Deze maat sluit aan bij de norm, die ProRail voor het station en het voorplein hanteert. Bovendien blijf het dan mogelijk goed te kunnen doorlopen als er fietsen verkeerd worden gestald. En dat is zeer goed denkbaar gelet op deze locatie. Met 2.4 meter wordt tegemoet gekomen aan minimale veiligheidsnormen, comforteisen en -wensen en het bieden van ruimtelijke kwaliteit.

  1. Welk ruimtebeslag is nodig voor opstelruimte voor fietsers voor de fietsentree aan de Stationsweg en wat is het te verwachten effect daarvan op de voetgangersstroom?

Voor de uitgaande en ingaande fietsersflow wordt geadviseerd een opstelruimte van 11 meter te reserveren vanaf de entree.

  1. Welk ruimtebeslag is nodig voor de voetgangersbrug over de nieuwe Gender op het Stationsplein aansluitend op de zuidelijk gerichte looproute van/naar het station?

Bij een netto breedte van 5,2 meter kan in de simulatie iedereen comfortabel door blijven lopen. Aanbevolen wordt om minimaal deze breedte aan te houden en deze af te stemmen op de breedte van het aansluitende zebrapad. Er wordt gewerkt aan een ontwerp waarbij de brug een breedte heeft van 9 meter.

3.8 Groen

3.8.1 Groenbeleidsplan

Begin 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is (functies als uitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. Het groenbeleidsplan heeft als doel het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies. Hiermee levert de toepassing van het groenbeleid een wezenlijke bijdrage aan een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving als karakteristieke kwaliteit van Eindhoven. Een omgeving die leefbaar en klimaatadaptief is en een volwaardig vestigingsklimaat biedt voor Brainport.

Het groenbeleid sluit aan op de geomorfologische structuur van de stad: de structuur van dekzandruggen en beken (Dommel en Gender) die Eindhoven hebben gevormd. Op basis van de tuinstad gedachte is bij de verdere ontwikkeling van Eindhoven sterk ingezet op het behoud van de groene ruimten tussen de voormalige dorpen. Genneper Parken (tussen Stratum en Gestel), Brainport Park (tussen Strijp en Woensel) en De Karpen (tussen Woensel en Tongelre) vormen nog altijd imposante, groene wiggen, die tot diep in de stad reiken. Het behoud van de robuuste groenstructuur, die vanuit het buitengebied, via de wiggen tot aan de bomen bij de voordeur reikt, is een belangrijk uitgangspunt van het groenbeleidsplan.

Het Groenbeleidsplan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.

In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.

verplicht
Figuur 3.3: Ruimtelijke Strategieënkaart

Onderhavig plangebied is geheel gelegen binnen de strategie 'Stad, rood beeldbepalend' en is tevens aangeduid als groenarme buurt.

In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud van de bestaande structuur, kwaliteit, identiteit en functionaliteit. Uiteindelijk moet het groen in deze meer stenige gebieden omspoeld zijn door grotere groenstructuren die deel uitmaken van de groene dooradering die op de groene wiggen aansluit. Binnen de aangeduide groenarme buurten wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal.

Beleidsregel groencompensatie
Op 13 maart 2018 is de 'Regeling Groencompensatiefonds' vastgesteld. Bij deze regeling hoort de 'Beleidsregel Groencompensatie'. Deze beleidsregel is bedoeld als afwegingskader bij aanvragen voor (ruimtelijke) ontwikkelingen die kunnen leiden tot aantasting van groen. Bij aantasting en verlies van groen is compensatie vereist, de Beleidsregel geeft hiervoor de richtlijnen.

Het plangebied
De herinrichting van het openbaar gebied boven de ondergrondse fietsenstalling waar het Stationsplein onderdeel van uitmaakt is door de gemeente in voorbereiding. Een voorlopig ontwerp is als figuur 3.4 in deze toelichting opgenomen.

verplicht
Figuur 3.4: Voorlopig ontwerp Stationsplein Zuid

Na de bouw van de ondergrondse fietsenstalling zal de constructie met een aardlaag worden afgedekt en opgeleverd, zodanig dat hier ook succesvol nieuwe bomen in kunnen worden geplant.

Omdat het plangebied is gelegen binnen een zogenoemde 'groenarme buurt', is conform het beleid gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal. Er is dan ook geen sprake van een ontwikkeling die ten koste dreigt te gaan van groen en daarmee geheel in lijn met het Groenbeleidsplan en de Beleidsregels Groencompensatie.

Figuur 3.5 geeft nog een 3D impressie van de nieuwe situatie.

verplicht
Figuur 3.5: 3D impressie

Beleid bomen
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen 2021. Deze is op 6 april 2021 door de gemeenteraad vastgesteld en de verordening met bijbehorende regels is op 23 april 2021 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels voor compensatie is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming (Wnb).

De Wet natuurbescherming is van toepassing op:

  • bossen die buiten de 'bebouwde kom Wnb' liggen;
  • alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are;
  • bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.


Voor bomen geldt dus of de Wet natuurbescherming of de Verordening Bomen 2021. Voor het vellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden gedaan bij de Provincie Noord Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing.

Verordening Bomen 2021
In de Verordening Bomen 2021 is de bescherming van bomen geregeld, doordat voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig is. Daarbij kan ook nog worden gezorgd voor herplant van de te kappen bomen (compensatieplicht). De verordening bevat regels over hoe wordt omgegaan met overlast door bomen, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de beoordeling (weigeringsgronden) van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in bomen.

Conform de verordening is een vergunning voor kappen van bomen nodig als:

  • bomen vanaf 45 cm stamomtrek op gemeentegrond of op particuliere percelen groter dan 250m2;
  • een houtopstand die voor de eerste keer wordt teruggesnoeid tot op de hoofdtakken of stam;
  • een houtopstand, ongeacht de stamomtrek, die is aangelegd op grond van een herplant-, compensatie en/of instandhoudingsplicht op grond van artikel 6 of een overeenkomst met het college.
  • voor het voorhanden of in voorraad hebben dan wel het vervoeren van een gekapte houtopstand of delen ervan met een plantenziekte is een omgevingsvergunning vereist, voor zover deze plantenziekte zich kan verspreiden is wel een vergunning nodig.


Groene kaart
Er is een groene kaart waarop ter informatie het volgende is aangegeven:

  • Groenstructuur van de gemeente Eindhoven (groene wiggen, groene dooradering en hoofgroenstructuur);
  • Groenarme gebieden;
  • Centrumgebied;
  • Bebouwde komgrens Wet natuurbescherming;
  • (Particuliere) percelen groter dan 250 m2.


De informatie op de groene kaart is nodig om:

  • Te duiden waar de waardevolle bomen staan;
  • Te duiden waar de monumentale bomen staan;
  • Inzicht te geven in de Bebouwde komgrens wet natuurbescherming;
  • Inzicht te geven in de gebieden waar een compensatiefactor geldt in het geval financiële compensatie aan de orde is, het centrumgebied en de groenarme gebieden.


Om de kaart actueel te houden wordt de informatie over de bomen op de kaart en de kadastrale situatie op de kaart regelmatig bijgewerkt. Zo blijft de kaart up-to-date en betrouwbaar voor zowel interne als externe gebruikers.

Compensatieplicht bomen
Door het kappen van bomen gaat groen verloren. Het weggevallen groen moet in beginsel worden gecompenseerd. Aan een omgevingsvergunning voor het kappen van een houtopstand (bomen) kunnen voorschriften worden verbonden. Onder andere kan een compensatieplicht worden opgelegd. In de Nadere regels Verordening bomen 2021 is bepaald wanneer een compensatieplicht ontstaat en hoe die wordt bepaald.

Nadere regels voor compensatie
De Verordening is uitgewerkt in nadere regels voor compensatie. Deze zijn op 21 april 2021 vastgesteld door het college en op 23 april 2021 in werking getreden. Het college mag op basis van de Verordening bomen 2021 compensatie opleggen zoals uitgewerkt in de 'Nadere Regels voor compensatie'.

Wanneer in het plangebied sprake is van activiteiten met betrekking tot kappen en compensatie van bomen, is de bescherming van bomen niet geregeld in het bestemmingsplan. De bomenverordening 2021 is in die gevallen van toepassing.

verplicht
Uitsnede Groene Kaart plangebied


Bomen Effect Analyse
Om in beeld te krijgen wat de invloed van de geplande werkzaamheden op de bomen is, is een Bomen Effect Analyse (BEA) uitgevoerd.
Onderzocht is het gebied dat grofweg wordt begrensd door:

  • De spoorlijn aan de noordzijde.
  • De Dommel aan de oostzijde.
  • De Stationsweg aan de zuidzijde.
  • De Vestdijk aan de westzijde.


De resultaten zijn gerapporteerd en als bijlage 16 aan onderhavige toelichting gehecht. Aanleg van de ondergrondse fietsenstalling is met name van invloed op boom 18. Er wordt hier een scala aan werkzaamheden uitgevoerd. De werkzaamheden hebben, zelfs in aangepaste vorm, negatieve effecten op deze boom. De negatieve effecten in combinatie met de matige tot redelijke kwaliteit leiden ertoe dat de boom verder in verval raakt. Deze boom is niet duurzaam te behouden en zal daarom worden gerooid.

Tegen de tijd dat er werkzaamheden verricht gaan worden, zal een omgevingsvergunning voor het vellen van deze boom worden aangevraagd. In het kader van deze vergunning zal een compensatieplicht worden opgenomen.

Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf

4.1 Milieueffectrapportage

4.1.1 Wettelijk kader

Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.. De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.

Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.

De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:

  • Kolom 1: de activiteit zelf
  • Kolom 2: drempelwaarden activiteit
  • Kolom 3: de kaderstellende plannen (zoals een bestemmingsplan)
  • Kolom 4: de besluiten


De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.

In dit kader is met name 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. van belang. Het gaat daarbij om de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Bij een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aan de hand van de volgende aspecten te worden beoordeeld of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben:

  1. de kenmerken van de activiteit (aard, omvang, cumulatie met andere ontwikkelingen);
  2. de locatie van de activiteit (kenmerken van het plangebied en de kwetsbaarheid van de omgeving);
  3. de mogelijke gevolgen van de activiteit.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling / aanmeldingsnotitie is als bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd. Indien het plan wordt vergeleken met de drempelwaarden uit onderdeel D van het Besluit m.e.r. kan worden geconcludeerd dat er, rekening houdend met

  1. de kenmerken van het project;
  2. de plaats van het project; en
  3. de kenmerken van het potentiële effect;

sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Bij elk plan is sprake van invloed op het milieu, maar deze is niet zodanig dat normen worden overschreden.

De potentiële effecten van het plan, in relatie tot de kenmerken en de plaats van het plan, zijn dusdanig beperkt van aard en omvang dat dit geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.


Ten zuiden van het Station vinden zes ruimtelijke ontwikkelingen plaats. In de cumulatienota Stationslocatie Zuid-Oost Eindhoven, dat als bijlage 1 bij de aanmeldingsnotitie is gevoegd, is ingezoomd op de cumulatieve milieu- en leefomgevingseffecten van deze ontwikkelingen samen. De cumulatienotitie is een aanvulling op de m.e.r.-beoordelingen die eerder zijn uitgevoerd voor elk van de zes ontwikkelingen afzonderlijk, waaronder die voor de ondergrondse fietsenstalling.

Geconcludeerd wordt dat ook door de combinatie van de zes ontwikkelingen geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu optreden als aan verschillende voorwaarden wordt voldaan voor de verschillende ontwikkelingen. Als het gaat om de ondergrondse fietsenstalling is voor dit bestemmingsplan alleen de volgende voorwaarde relevant: het grondwater mag met niet meer dan 0.05 meter opgestuwd worden. Dit is geregeld in artikel 10.2 van de regels.

4.1.2 Conclusie

Voor de verdere planvorming ten behoeve het dit bestemmingsplan is geen milieueffectrapportage vereist. Dit blijkt uit de uitgevoerde vormvrije m.e.r-beoordeling en de Cumulatienotitie Stationslocatie Zuid-Oost Eindhoven. In de regels is geborgd, dat het grondwater met niet meer dan 0.05 meter opgestuwd mag worden.

4.2 Bedrijven En Milieuzonering

Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.

In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.

4.2.1 Staat van bedrijfsactiviteiten

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze staat is gebaseerd op bovengenoemde VNG - brochure. In deze staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met potentiële milieuemissies. Op grond van deze staat wordt een beleidsmatige selectie gemaakt van die bedrijfsactiviteiten die in het plangebied worden toegestaan. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI -codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op het omgevingstype 'rustige woonwijk';
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.


De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.

  • categorie 1: grootste afstand 10 meter;
  • categorie 2: grootste afstand 30 meter;
  • categorie 3.1: grootste afstand 50 meter;
  • categorie 3.2: grootste afstand 100 meter;
  • categorie 4.1: grootste afstand 200 meter;
  • categorie 4.2: grootste afstand 300 meter;
  • categorie 5.1: grootste afstand 500 meter;
  • categorie 5.2: grootste afstand 700 meter;
  • categorie 5.3: grootste afstand 1.000 meter;
  • categorie 6: grootste afstand 1.500 meter.


Voor dit bestemmingsplan is de staat van bedrijfsactiviteiten van de VNG aangepast. Bedrijven die in het algemeen vanwege de aard van de activiteiten niet passend zijn op een bedrijventerrein, zijn niet in de staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen (denk bijvoorbeeld aan bioscopen, dierentuinen, sporthallen, kantoren, etc.). Daarnaast worden bedrijven die gezien hun aard en activiteiten niet in onderhavig plangebied thuishoren en/of voor kunnen komen, uitgesloten (bijvoorbeeld visserij- en visteeltbedrijven, aardolie- en gaswinning, etc.). Vervolgens is een selectie gemaakt van de bedrijven behorende tot de voor het plangebied, al dan niet met ontheffing, toegelaten milieucategorie (categorieën 1 t/m 4.2).

4.2.2 Relatie met plan

Met dit initiatief wordt geen nieuwe milieugevoelige functie mogelijk gemaakt. Daarnaast worden ondergrondse fietsenstallingen niet als een bedrijf gezien in de VNG-brochure met richtafstanden. Hier zijn slechts parkeergarages voor motorvoertuigen opgenomen. In dit bestemmingsplan wordt een ondergrondse fietsenstalling mogelijk gemaakt, die niet bedoeld is voor motorvoertuigen, maar ook niet voor brommers, scooters, etc. met een benzinemotor. In het kader van bedrijven en milieuzonering is de ondergrondse fietsenstalling dan ook niet van belang. Zowel in de huidige als toekomstige situatie is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

4.3 Geluid

4.3.1 Wettelijk kader

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte, mag worden afgeweken.

De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.

Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtsmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.

4.3.2 Relatie met plan

Dit plan voorziet niet in een geluidsgevoelige functie in de zin van de Wet geluidhinder. De onderdelen weg-, rail- en industrielawaai zijn daarom niet van belang. Ook luchtverkeerslawaai vanwege Eindhoven Airport is niet aan de orde.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Wettelijk kader

Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m3, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.

4.4.2 Besluit niet in betekenende mate bijdragen

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:

  • woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties die niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg en
  • kantoorlocaties die niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.


Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.

Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

4.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.

Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.

In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.

4.4.4 Goede ruimtelijke ordening

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.

4.4.5 Relatie met plan

Het plan zorgt niet voor extra autoverkeer. Het plan wordt daarmee op voorhand gezien als een plan dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Daarnaast wordt geen milieugevoelig object gerealiseerd, waardoor ook de achtergrondwaarden omtrent luchtkwaliteit niet van belang zijn bij dit project. Voor het onderdeel stikstof wordt verwezen naar paragraaf 4.8.

4.5 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen (inrichtingen, transportroutes en buisleidingen). Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Hierbij wordt ook een beschrijving gegeven van het wettelijk kader op gebied van externe veiligheid.

4.5.1 Wettelijk kader

Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt; april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het Plaatsgebonden risico en het Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.

Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

4.5.2 Gemeentelijk beleid: Visie Externe Veiligheid

De Gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de Visie externe veiligheid vastgesteld. Daarin is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen wordt omgegaan met het veilig stellen van een acceptabel niveau voor risico's in het kader van externe veiligheid en de beheersbaarheid ervan. Ook is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (o.m. het gebied > 200m van het spoor) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt.

4.5.3 Groepsverantwoording

Bij het vaststellen van het bestemmingsplan door de gemeenteraad dient normaal gesproken het groepsrisico te worden verantwoord. Echter de nieuwe ondergrondse fietsenstalling is geen beperkt kwetsbaar of kwetsbaar object en kan worden beschouwd als een onderdeel van het station. Daarom kan een verantwoording van het groepsrisico achterwege blijven.

Advies Veiligheidsregio
Een advies van de Veiligheidsregio is gevraagd in het kader van het vooroverleg. Dit advies is ontvangen en opgenomen in Bijlage 22.

4.5.4 Conclusie

De nieuwe ondergrondse fietsenstalling is geen beperkt kwetsbaar of kwetsbaar object en wordt beschouwd als een onderdeel van het station. Een aparte verantwoording in het kader van dit bestemmingsplan is niet noodzakelijk.

4.6 Duurzaamheid

De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Onderstaande tekst legt concreet uit wat we als stad willen en waar dat op gebaseerd is.

  1. CO2 reductie

Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening040. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. In januari 2017 heeft de gemeenteraad in het Klimaatplan 2016-2020 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.

1A) Aardgasloze verwarming
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Per 1 juli 2018 is de Wet voortgang energietransitie in werking getreden. Te bouwen bouwwerken (in gewone taal: nieuwbouw) voor kleinverbruikers – woningen, winkels, kantoren – mogen niet langer worden aangesloten op aardgasnetten. Daarnaast streeft de gemeente er nadrukkelijk naar te voorkomen dat ALLE nieuwe ontwikkelingen nog op aardgas worden aangesloten.

In het Klimaatplan 2016-2020 heeft de gemeenteraad vastgelegd dat 'zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en ook daar waar het nog niet wettelijk is bepaald nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.

1B) Duurzame mobiliteit
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee de leefbaarheid in onze groeiende stad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte voor fietsen, wandelen smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.

1C) warmte- en energiebesparing
Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.

1D) duurzame energie opwekking
Naast de reductie in CO2, willen we als stad ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die we dan als stad gebruiken, bij voorkeur binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.

2 Circulaire Economie
Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020 hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.

2A) duurzame materialen
Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen.

2B) geen afval
In 2020 willen we 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.

2C) flexibel en demontabel bouwen
Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.

2D) deeleconomie/ as a service concepten
De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten.

Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik van het) product bij de leverancier.

3) Natuur
Eindhoven de groenste! Groene daken en gevels, biodiversiteit, klimaatadaptatie (het wordt steeds warmer en natter), stadslandbouw en aantrekkelijk groen voor recreatie, ontspanning en bewegen. Hoe dragen nieuwe en herontwikkelingen in Eindhoven hieraan bij? Brengt het schade toe aan bestaande natuur of biedt het kansen voor toevoeging/uitbreiding?

3A) biodiversiteit
Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven willen we ecologische versnippering in onze stad tegen gaan.

3B) oppervlakte groen
We willen geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan onze gebouwen.

4. Sociale basisbehoeften
The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).

4A) Klimaatadaptatie
Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. In het Klimaatplan 2016-2020 is de ambitie opgenomen dat de gemeente Eindhoven in 2020 klimaatrobuust handelt en dat de gehele stad in 2050 klimaatrobuust is. Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.

4B) gezonde verstedelijking
Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte.

4C) participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen
We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit leidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten. Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.

Specifiek Eindhovens
Daarnaast is er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze stad belangrijk vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.

Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders (belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.

4.6.1 Planbeschrijving

De hoge duurzaamheidsambities komen terug in het voorlopig ontwerp van de ondergrondse fietsenstalling, dat op dit moment in ontwikkeling is. De belangrijkste kenmerken daarvan zijn:

  • Stimuleren gebruik van de fiets in voor-en natransport naar en van het OV-knooppunt door een aantrekkelijke fietsenstalling te maken met een directe aansluiting aan de hoofdfietsroute en aan het stationsgebouw.
  • Faciliteren huurfietsen/deelfietsen zoals OV-fiets om dubbel ruimtegebruik te bevorderen en minder fietsen te gebruiken.
  • Hergebruiken en opwaarderen van de bestaande stalling met koppeling naar de nieuwe stalling.
  • Terugbrengen van voetgangersentree tussen fietsenstalling en hal, ongeveer op de plek waar deze oorspronkelijk ook zat.
  • Constructief rekening houden met groene inrichting Stationsplein, daarmee indirect bijdragend aan beperken van hittestress.
  • Faciliteren van watergang Gender, als bijdrage in de waterhuishouding van de directe omgeving (wadi), door de entreezone van de fietsenstalling onder de Gender te leggen en bruggen over de Gender constructief te ondersteunen.
  • Beperken m3 grondtransport door een compacte vorm en geen lager aanlegniveau dan strikt noodzakelijk.
  • Rekening houden met eventuele waterbuffering op het dek van het nieuwbouwgedeelte van de fietsenstalling.
  • Toepassen duurzame constructie, bijvoorbeeld door toepassing betongranulaat.
  • De ambitie om circulaire materialen te gebruiken en detailleringen van het inbouwpakket en primaire constructies (m.n. in het entreegebied) zichtbaar te houden, indien dit constructief, onderhouds- en belevingstechnisch mogelijk is.
  • Toepassen duurzame en vandalismebestendige materialen met lange levensduur.
  • Toepassen van uitsluitend comfortabele etage-fietsenrekken met lange levensduur die bovendien efficiënt ruimtegebruik mogelijk maken.
  • Om energie te besparen wordt de fietsenstalling uitsluitend uitgerust met ledverlichting, die bovendien dynamisch wordt afgesteld (afhankelijk van benodigde lichtsterkte en aan/afwezigheid van mensen).
  • De fietsersentree wordt voorzien van een vaste luie trap met fietsgoten, mede om rolbanen (tapis roulants) met hoog energiegebruik te voorkomen.
  • Er wordt gestreefd naar natuurlijke in plaats van mechanische ventilatie.
  • Toepassen van kunst om ruimtelijke kwaliteit, beleving en sociale veiligheid van de ondergrondse ruimte te waarborgen.
  • Duurzaamheidseisen als EMVI-criteria meegeven in de aanbesteding.
  • Daglichttoetreding via het monumentale stationsgebouw op een of meer trappen in de fietsenstalling is in de vorm van het openmaken van de kopgevel van het stationsgebouw uitgewerkt.

Naast deze kenmerken is er ook een aantal zaken in onderzoek, waarvan de uitkomsten op dit moment nog niet bekend zijn. In het bijzonder gaat het dan om:

  • Onderzoeken haalbaarheid gebruik zonne-energie door bestaande of uit te breiden zonnepanelen op de daken van het stationsgebouw t.b.v. energievoorziening fietsenstalling.
  • Voorbereiden op slim bouwen: slimme bouwfasering, prefabricage waar mogelijk, korte bouwtijd, beperking van trilling-, geluid- en andere bouwhinder.
  • Onderzoeken mogelijkheden hergebruik uitkomende grond voor gronddekking, in nabijheid bouwlocatie op te slaan en daarmee transport beperkend.

4.7 Bodem

Er zijn voor dit plan meerdere bodemonderzoeken uitgevoerd, namelijk:

  1. een asfalt- en constructieonderzoek gecombineerd met een verkennend bodem- en asbestonderzoek door SWECO, d.d.15 mei 2019;
  2. een aanvullend bodem - en afperkend grondwateronderzoek door Stantec, d.d. 22 januari 2021

Deze onderzoeken zijn opgenomen in de bijlagen 5 en 6. Hieronder worden de belangrijkste conclusies beschreven.

Asfalt- en constructieonderzoek
Doel van het onderzoek is tweeledig, namelijk het vaststellen van de milieuhygiënische bodemkwaliteit van het vrijkomende asfalt, funderingsmateriaal en grond, zodat deze hergebruikt dan wel elders afgezet kan worden. En daarnaast ten behoeve van het bepalen van de veiligheidsklasse van de bodem (Arbo-maatregelen) voor tijdens de uitvoering. De bodem is onderzocht tot 6,0 m-mv in verband met de geplande fietskelder.

Het onderzoek geeft aan dat de onderzochte asfaltconstructie deels teerhoudend en deels teervrij is. In totaal kan er uit het onderzochte wegvak circa 90 ton teervrij en circa 190 ton teerhoudend asfalt vrijkomen. Het Nederlandse beleid is erop gericht teerhoudend asfalt thermisch te reinigen.

Verkennend bodem- en asfaltonderzoek
Bodem
Tijdens het onderzoek zijn diverse boringen gestaakt vanwege een massieve laag in de bodem en/of aanwezige kabels en leidingen. Zintuiglijk zijn bijmengingen met baksteen en beton aangetroffen. Van de aangetroffen (bijna hele) bakstenen is niet de milieuhygiënische kwaliteit bepaald. Wel is de grond onderzocht met matige bijmengingen. De massieve laag in de bodem wijst mogelijk op een voormalige klinkerverharding. Ter plaatse van boring 03 is menggranulaat (fundering) in de bovengrond aangetroffen, welke doorloopt in de onderliggende bodem. In de ondergrond van 0,7 tot 1,0 m-mv is een sterke olie-waterreactie waargenomen.

Op basis van de zintuiglijke waarnemingen en de ligging van de boorpunten zijn een aantal (meng)monsters geanalyseerd. Op basis hiervan zijn in de zintuiglijk schone bovengrond (MM01, MM02) licht verhoogde gehalten (ten opzichte van de achtergrondwaarde) aangetoond aan verschillende zware metalen. Ter plaatse van de diepe ondergrond (MM07) is een licht verhoogd gehalte aan PAK aangetoond. In de overige zintuiglijk schone grondmonsters zijn geen verhoogde gehalten aangetoond.

In het zintuiglijk matig baksteenhoudende ondergrondmonster (B04-6) zijn geen verhoogde gehalten aangetoond. In het zintuiglijk matig baksteen-/betonhoudende bovengrondmonster (B07-2) zijn licht verhoogde gehalten aan zink, PCB en PAK aangetoond. In boring B03 is in de laag 0,80 - 1,00 een sterke olie-water reactie waargenomen. In deze laag overschrijdt het minerale oliegehalte de interventiewaarde. De overschrijding is verticaal afgeperkt middels een boven- en onderliggende laag. In deze lagen zijn licht verhoogde gehalten aangetoond aan minerale olie. In de bovenliggende laag is tevens een matig verhoogd gehalte met zink aangetoond, vermoedelijk te relateren aan de aangetroffen bijmengingen met menggranulaat.

Horizontaal is de overschrijding afgeperkt middels de boringen B12 en B13 en A02*. Enkel in zuidelijke richting (buiten het plangebied) is de overschrijding niet afgeperkt.

Indicatief is de grond getoetst aan het Besluit bodemkwaliteit. De grond is grotendeels altijd toepasbaar/klasse wonen. Ter plaatse van de licht verhoogde gehalte aan minerale olie voldoet de grond indicatief aan klasse industrie/niet toepasbaar > industrie. Ter plaatse van de sterk verhoogde gehalten is de grond niet toepasbaar > interventiewaarde.

In het grondwater zijn diverse licht verhoogde gehalten (ten opzichte van de streefwaarde) aangetoond. De overschreden parameters betreffen: barium, benzeen, xylenen, naftaleen, cis_trans-1,2-dichlooretheen, minerale olie en vinylchloride.

Asbest
De fundering onder het asfalt bevat bijmengingen met baksteen en beton. Van deze laag zijn twee asbestmengmonsters samengesteld. In de geanalyseerde monsters is geen asbest aangetoond boven detectiegrens. De resultaten komen overeen met voorgaande onderzoeken, waarbij eveneens geen asbest is aangetoond in eenzelfde bijmenging.

Advies
De milieuhygienische kwaliteit van de onderzoekslocatie vormt grotendeels geen belemmering voor de voorgenomen reconstructiewerkzaamheden. De asfaltconstructie binnen het onderzoekgebied is deels teerhoudend (circa 190 ton) en deels teervrij (circa 90 ton).

De aangetoonde interventiewaarde overschrijding met minerale olie in grond is op basis van onderhavig onderzoek kleinschalig binnen het plangebied. Hierbij wordt opgemerkt dat de exacte omvang van de verontreiniging in zuidelijke richting (buiten het plangebied) niet is
afgeperkt.

Aanvullend bodem - en afperkend grondwateronderzoek
Conclusies diepere ondergrond
In de diepe zandige (4,0 – 5,0 m-mv) en venige (3,0 – 3,5 m-mv) ondergrond zijn geen verhoogde gehalten gemeten. Ook de zandlaag van 5,0 tot 6,0 m-mv is op basis van de waarnemingen (het betreft dezelfde laag) schoon. De grond valt in de klasse Achtergrondwaarde en is derhalve bij verwerking multifunctioneel toepasbaar.

In de diepe venige ondergrond (4,5 – 5,2 m-mv) is plaatselijk een licht verhoogd gehalte kobalt gemeten. Deze grond valt in de klasse Wonen.

Conclusies afperking grondwaterverontreiniging en gevalsdefinitie
Het grondwater ter plaatse van peilbuis A07 is sterk verontreinigd met minerale olie en naftaleen. Deze concentraties zijn in vergelijkbare concentraties aangetroffen als in de vorige meetronde.

Het grondwater ter plaatse van peilbuis NPB01, die is geplaatst ter verticale afperking van de minerale olie verontreiniging in peilbuis A07, is licht verontreinigd met xylenen en naftaleen. De verontreiniging is hiermee verticaal afgeperkt tot onder de tussenwaarde.

Het grondwater ter plaatse van peilbuizen NPB02 tot en met NPB08, die zijn geplaatst ten behoeve van de horizontale afperking van de minerale olie en naftaleen verontreiniging in peilbuis A07, is maximaal licht verontreinigd met xylenen, naftaleen en minerale olie gemeten. De verontreiniging is hiermee horizontaal afgeperkt.

De verontreiniging heeft een oppervlakte van circa 475 m2 en een diepte van circa 2,2 m. De omvang van de verontreiniging is daarmee 1.045 m3. Het betreft derhalve een geval van ernstige bodemverontreiniging in het grondwater, die nog niet administratief is vastgelegd.

Op basis van de gemeten oliefracties en het chromatogram is het een verontreiniging met huisbrandolie/gasolie/diesel, waarvan de ouderdom en herkomst onbekend is.

Aangezien het een verweerde oliesoort betreft en er geen recente bronlocaties bekend zijn, wordt verondersteld dat hier sprake is van een historische verontreiniging (ouder dan 1987).

Het betreft een niet-spoedeisend geval op basis van de omvang, aanwezige verhardingen en de ligging buiten de Ecologische HoofdStructuur.

Aanbevelingen
Tijdens eventuele graafwerkzaamheden zijn conform de CROW 400 geen veiligheidsklassen van toepassing. Daarbij dient in ieder geval de basishygiëne in acht genomen te worden. Uitzondering is ter plaatse van de minerale olie verontreiniging ter hoogte van peilbuis A07, waar gewerkt dient te worden met veiligheidsmaatregelen conform Rood/Zwart, Vluchtig.

Het indienen van een melding in het kader van de Wbb wordt noodzakelijk geacht voor werkzaamheden in het grondwater ter plaatse van peilbuis A07. Hierbij is een saneringsplan noodzakelijk. Hierbij dient rekening gehouden te worden met een behandelingstermijn van minimaal acht weken.

Saneringsplan
Er is een saneringsplan opgesteld. Deze is als bijlage 17 bij de toelichting gevoegd. De volledige verontreiniging in het grondwater zal ontgraven worden of geïsoleerd worden met een verharding.

Conclusie
De aanwezige grondwaterverontreiniging zal worden gesaneerd. Na graafwerkzaamheden en de aanleg van een bemalingssysteem zal het grondwater bemaald worden om droog te kunnen graven tijdens de sanering. Na de sanering zijn er - als het gaat om de kwaliteit van bodem en grondwater - geen belemmeringen meer om de ondergrondse fietsenstalling aan te leggen.

4.8 Natuur

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) en het bijbehorende Besluit natuurbescherming (Bnb) en de Regeling natuurbescherming (Rnb) in werking getreden. Door de inwerkingtreding van deze wet zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet komen te vervallen. Het is de bedoeling dat deze nieuwe wet en de bijbehorende Bnb en Rnb uiteindelijk opgaan in de nieuwe Omgevingswet waarvan verwacht wordt dat die in 2021 in werking treedt. Met het van kracht worden van deze wet komen vrijwel alle verantwoordelijkheden bij de provincies te liggen.

4.8.1 Wet natuurbescherming

De nieuwe wet beoogt zoveel als mogelijk aan te sluiten bij de Europese kaders (o.a. vastgelegd in de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn). Volgens de wetgever is hiermee sprake van een hoog beschermingsniveau van de natuur. De Europese beschermingskaders zijn met het oog op een goede doorwerking en duidelijkheid over de consequenties daarvan zo veel mogelijk één-op één opgenomen in de wet zelf. Alleen voor zover nodig voor een adequate bescherming van natuurwaarden die niet beschermd worden door Europese regelgeving, voorziet de Wnb in een aanvullende bescherming. Dit betreft bijvoorbeeld de bescherming van diersoorten die niet vallen onder de Europese beschermingskaders. De Wnb voorziet in een instrumentarium in de vorm van beheerplannen en programma's voor gebieden en soorten, teneinde de samenhang tussen gebieds- en soortenbescherming mogelijk te maken. Verder is gekozen voor één vergunning- en ontheffingprocedure en is tegen besluiten rechtsbescherming in twee instanties mogelijk. Zoals eerder al gezegd zijn de provincies in hoofdzaak verantwoordelijk voor de uitvoering van het natuurbeschermingsbeleid.

Onderzoek flora en fauna
Er heeft een onderzoek naar flora en fauna plaatsgevonden. Deze is opgenomen in de bijlage 7. Hieronder worden de resultaten en conclusies beschreven.

Grondgebonden zoogdieren
Zelfs voor de minst kritische soorten is het onderzoeksgebied niet of nauwelijks geschikt aangezien beschutting vrijwel geheel ontbreekt. Voor deze soorten geldt daarnaast een vrijstelling in het kader van de werkzaamheden. Nader onderzoek naar deze soorten of een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig.

Uit de Wet natuurbescherming en de Verordening Wet natuurbescherming van de provincie Noord- Brabant volgt dat de bescherming van een aantal grondgebonden zoogdieren is veranderd. De kleine marterachtigen (bunzing, hermelijn, wezel) worden in de provincie strenger beschermd doordat deze niet meer algemeen worden vrijgesteld voor ruimtelijke ingrepen (onder de Ffw gold nog wel een al-gemene vrijstelling voor deze soorten). Vanaf 1 oktober 2017 is wel een ontheffing nodig voor kleine marterachtigen als er niet wordt gewerkt met een goedgekeurde gedragscode. Gezien het onbe-schutte en sterk urbane karakter, het geringe oppervlak en de ligging zijn kleine marterachtigen niet te verwachten binnen het onderzoeksgebied en is een nader onderzoek of ontheffing niet nodig.

Vleermuizen
Essentiële foerageergebieden of vliegroutes van vleermuizen zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming als deze noodzakelijk zijn voor het functioneren van voortplantings- of rustplaatsen van vleermuizen. Het plangebied is echter relatief klein en grotendeels verhard, hogere begroeiing ontbreekt, buiten een beperkt aantal solitaire bomen, vrijwel geheel en het plangebied is grotendeels verlicht. De noodzakelijk structuren en kenmerken ontbreken om van wezenlijk belang te zijn als foe-rageergebied. Het maakt hoogstens een marginaal onderdeel uit van een veel groter geheel. Ook zijn er geen lijnvormige elementen aanwezig binnen het plangebied. Essentiele vliegroutes zijn dan ook niet te verwachten binnen de grenzen van het plangebied. De aanwezige bomen bevatten geen voor vleermuizen geschikte holte of scheuren. Ook de beperkt aanwezige bebouwing is geheel ongeschikt voor vleermuizen als verblijfplaats. Nader onderzoek of ontheffing is dan ook niet nodig.

Vogels
Binnen het onderzoeksgebied zijn vrijwel geen geschikte broedlocaties aanwezig. Het onderzoeksgebied is voor vrijwel alle vogelsoorten ongeschikt als broedlocatie aangezien beschutting vrijwel geheel ontbreekt. Alleen de minst kritische soorten kunnen mogelijk binnen de grenzen van het plangebied tot broeden komen. Om elk mogelijk effect te voorkomen dient het rooien van bomen buiten de broedperiode te worden uitgevoerd. Daarnaast dient men alert te zijn op eventuele aanwezige broedgevallen buiten de reguliere broedperiode (medio maart tot en met medio juli). Jaarrond beschermde nesten zijn tijdens het veldbezoek niet aangetroffen en worden ook niet verwacht. Nader onderzoek of een ontheffingsaanvraag is niet nodig.

Planten, reptielen, amfibieën, vissen en ongewervelden
Het plangebied, en overigens ook de directe omgeving daarvan, is in zijn geheel niet geschikt voor beschermde planten, reptielen, amfibieën, vissen en ongewervelden. Vanwege het ontbreken van oppervlaktewater, het geringe en vrijwel geheel verharde oppervlak en het ontbreken van geschikt habitat en beschutting in het plangebied is de aanwezigheid van deze soorten met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uit te sluiten. Ook in de directe omgeving is geen potentieel voortplantingswater aanwezig. Een overtreding van verbodsbepalingen is met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uit te sluiten. Derhalve is aanvullend onderzoek of een ontheffingsaanvraag niet nodig.

Conclusie en aanbevelingen
Nader onderzoek is niet nodig aangezien geschikt habitat voor deze soorten binnen en in de omgeving van het plangebied ontbreekt of effecten niet te verwachten zijn.

Gebiedsbescherming
De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnet-werk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het projectgebied ligt niet binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied.

Indien er sprake zou zijn van een effect op Natura 2000, betreft dit een extern effect, zoals toename van geluid, licht of depositie van stikstof. Mede gezien de afstand tot het projectgebied zijn externe effecten als licht en geluid uitgesloten. Aangezien de voorgenomen ontwikkeling van een fietsenkelder betreft, kan een significante toename aan stikstofdepositie tijdens de aanlegfase op omliggende Natura 2000-gebieden niet op voorhand worden uitgesloten. De gebruiksfase zorgt niet voor depositie aangezien er geen sprake is van autoverkeer o.i.d. en er wordt niet op gas gestookt in de kelder. De kelder is geheel elektrisch verlicht.

De aanlegfase zorgt wel voor een emissie. Deze is berekend middels de Aerius calculator. Deze berekening is opgenomen in bijlage 8. Geconcludeerd wordt dat de aanlegfase van het plan geen depositie kent die groter is dan 0,00 mol/ha/jaar bij Natura 2000. Daarmee kunnen op voorhand negatieve effecten op Natura 2000-gebieden vanwege stikstofdepositie uitgesloten worden.

De berekeningen zijn voorgelegd aan de Omgevingsdienst. Deze komt tot de volgende conclusies:

Overige effecten naast stikstof (akkoord):
Gezien de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (4,7 km) zijn andere dan stikstof vast te stellen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden (zoals lichtverstoring, geluidsverstoring, verdroging etc.) uit te sluiten. Deze hoeven daarom ook niet bij de plan-vorming te worden meegenomen.

Indieningsvereisten berekening (akkoord):
De berekening zijn gemaakt in de meest recente versie van Aerius Calculator (versie 2020) conform de regeling natuurbescherming. Enkel van de aanlegfase is een berekening aangeleverd. Dit is akkoord aangezien het project niet voorziet in emissies tijdens de gebruiksfase. Fietsen produceren geen stikstofuitstoot.

Uitgangspunten aanlegfase (akkoord):
De uitgangspunten van de aanlegfase zijn akkoord. Alle mobiele bronnen van alle voor het project van belang zijnde werkzaamheden zijn gemotiveerd en ingevuld in AERIUS-Calculator. Er is geen reden te twijfelen aan de aangevraagde emissiebronnen.

Algemene opmerking:
Op 21 januari 2021 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in de zaak ViA15 (ECLI:NL:RVS:2021:105, overweging 69). Hierin heeft de rechter vraagtekens gezet bij de validiteit van Aerius-calculator omdat verkeersbewegingen hierin na vijf kilometer auto-matisch worden afgekapt. Op 6 mei 2021 is er een landelijke handreiking gepubliceerd hoe hiermee moet worden omgegaan. Deze aanvraag is niet volgens deze landelijke handreiking doorgerekend. Het feit dat de wet stikstofreductie en natuurverbetering eraan komt en het feit dat er voor de aanlegfase een hogere grenswaarde geldt die (nog lang niet) is overschreden, maakt dat de initiatiefnemer zich correct op het standpunt mag stellen om het project niet volgens de landelijke handreiking door te rekenen. De conclusie (het project is niet wnb-vergunningsplicht) staat immers al voldoende vast.

Conclusie
Er is voor dit project geen VVGB of Wnb-vergunning in het kader van stikstof noodzakelijk. Stikstof vormt geen belemmering voor de aanleg van de ondergrondse fietsenstalling.

4.9 Ontplofbare Oorlogsresten

Er is een explosievenonderzoek uitgevoerd ten aanzien van de fietsenstalling in Stationsgebied Zuid. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 9. Er is een advies opgesteld voor enkele vervolgstappen. Het vervolgtraject is hieronder kort beschreven:

Voorafgaand aan de opsporingswerkzaamheden wordt een projectplan opgesteld. In het projectplan worden de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van alle bij de uitvoering van de werkzaamheden betrokken personen vastgelegd. Het projectplan voorziet in zowel oppervlaktedetectie als ook het benaderen van verdachte objecten in de opsporingsgebieden waar grondroering zal plaatsvinden.

Het projectplan wordt voor aanvang van de werkzaamheden ter accordering aangeboden aan de opdrachtgever en de betreffende gemeente waarbinnen het projectgebied is gelegen.

Na goedkeuring van het projectplan binnen de betreffende gemeente kan met de werkzaamheden worden aangevangen. Bij de uitvoering van alle veldwerkzaamheden dient er een door alle partijen goedgekeurd projectplan op de locatie aanwezig te zijn.

De geplande grondroerende werkzaamheden in de verdachte gebieden betreffen onder meer het graven van kabel- leiding-, rioolsleuven, aanleggen voorzieningen hemelwater en herinrichten (openbare) ruimte rond bebouwingen. Er zal gewerkt worden volgens artikel 4.10 van het Certificatie Schema Opsporen Ontplofbare Oorlogsresten (CS-OOO), dat per 1 januari 2021 in werking is getreden. Dit is de opvolger van het "Werkveld Specifiek Certificatie Schema voor het Systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven (WSCS-OCE)", dat is komen te vervallen.

Wanneer tijdens de uitvoering van de hierboven beschreven werkzaamheden daadwerkelijk ontplofbare oorlogsresten worden aangetroffen, dienen deze te worden veiliggesteld. De wijze waarop is afhankelijk van de toestand waarin de ontplofbare oorlogsresten zich bevinden en de explosieve inhoud van de ontplofbare oorlogsresten. Kleinere munitietypen kunnen ondergebracht worden in een Voorziening Tijdelijke Veiligstellen Situatie (VTVS)/munitiecontainer. Per VTVS kan een maximale explosieve inhoud tot 10 kg geborgen worden. Voor de betreffende locaties en de ruimte spreiding daarvan wordt aanbevolen om een VTVS pas aan te voeren wanneer daadwerkelijk ontplofbare oorlogsresten worden aangetroffen. Aangetroffen ontplofbare oorlogsresten worden overgedragen aan de EODD ter vernietiging.
Na afronding van alle opsporingswerkzaamheden wordt een proces-verbaal van oplevering (PvO) opgesteld. In het PvO staan de bevindingen van de uitgevoerde veldwerkzaamheden gerapporteerd. In het PvO worden onder meer de aantallen, aard en locaties (X, Y en Z) van eventueel aangetroffen ontplofbare oorlogsresten vermeld en worden de vrijgegeven gebieden weergegeven op een overzichtskaart.

In het kader van het bestemmingsplan zullen ontplofbare oorlogsresten niet voor belemmeringen zorgen, rekening houdende met de aanbevelingen uit het onderzoek.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Inleiding

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid.
Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.

5.2 Beleid

5.2.1 Rijksbeleid

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).

5.2.2 Provinciaal beleid

5.2.3 Beleid Waterschap

5.2.4 Gemeentelijk beleid

5.2.5 Waterplan

Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.

5.3 Watertoets

Door Movares is een watertoets uitgevoerd, die als bijlage 10 bij deze toelichting is gevoegd. Hieronder zijn de conclusies op een rij gezet.

5.3.1 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie wordt er een ondergrondse fietsenstalling onder het stationsplein gerealiseerd en wordt het Stationsplein (en omgeving) heringericht waarbij veel groen en bomen zullen worden aangeplant.

Daarnaast komt er 1.600 m2 aan waterbergingskratten (capaciteit 150 mm), of een andere vergelijkbare waterberging, boven de fietsenstalling te liggen in een 1,2 m dikke laag aarde tussen de bovenkant fietsenstalling en maaiveld. Deze waterberging zal een gesloten waterberging worden die derhalve niet naar het grondwater kan infiltreren. De waterberging zal middels een geknepen afvoer vertraagd afwateren op het oppervlaktewater.

Ook wordt er binnen het projectgebied oppervlaktewater toegevoegd in de vorm van de Gender. Deze watergang komt langs de zuidzijde van het projectgebied te liggen en gaat deels over de ondergrondse constructie van de fietsenstalling heen. De Gender zal 300 m naar het oosten afwateren op de Dommel. De Gender is tevens het oppervlaktewater waarop de waterberging boven de fietsenkelder gaat afwateren. Voor de waterbergingskratten zou dit middels een geknepen afvoerleiding zijn om de hoeveelheid afwatering op de Gender te beperken en geleidelijk te laten verlopen.

5.3.2 Hemelwater

Uit de rekentool van de gemeente blijkt dat er een te realiseren waterbergingsopgave is van 219,0 m3. Daadwerkelijk zal er bijna 232 m3 waterberging worden gerealiseerd. Hiermee voldoet het project dus aan de eisen voor watercompensatie van de gemeente en het waterschap.

De kwaliteit van afstromend hemelwater kan door verontreinigingen op het verhard oppervlak worden beïnvloed. Binnen het projectgebied zal het deel waar nu nog auto’s rijden veel kleiner worden. Ook fietsers en brommers zullen niet meer over het plein rijden vanwege de ingang van de fietsenstalling aan de zuidzijde van de Stationsweg. De mate van verontreinigingen in het afstromende hemelwater van het plein zal hierdoor duidelijk minder worden dan in de huidige situatie.

5.3.3 Grondwater

Watertoets
In de watertoets is het mogelijke effect van de toekomstige fietsenstalling op de grondwaterstroming in beschouwing genomen. Tijdens de bouw worden groutwanden toegepast omdat het plaatsen van normale stalen damwanden dieper dan circa NAP + 4 m trillingvrij niet mogelijk is. Vanwege het stationsgebouw, dat direct naast de fietsenstalling gelegen is, zijn trillingen niet acceptabel en moet een groot deel van de bouwkuip sowieso volledig trillingvrij worden gerealiseerd. Ook aan de zuidkant liggen restaurants waardoor trillingen tijdens de aanleg beperkt moeten worden.

Met behulp van een grondwatermodellering met het programma MicroFEM is een inschatting gemaakt van het effect van de aan te leggen groutwanden op de grondwaterstroming. Uit de worstcase berekening volgt een maximale opstuwing (en verlaging) van 0,03 m. Deze opstuwing zal aan de zuidzijde van de fietsenstalling optreden (de stroming van het grondwater is van zuid naar noord). Hier komt zoals eerder besproken de Gender met een open bodem te liggen. Hierdoor zal opstuwing aan deze zijde volledig worden gecompenseerd doordat er oppervlaktewater boven komt te liggen dat het extra opgestuwde grondwater kan afvoeren.

Mogelijk treedt er in mindere mate ook aan de oostzijde van de fietsenstalling opstuwing op, als dit problematisch blijkt te zijn, dan kan ervoor worden gekozen met een drainage de grondwaterstand te beheersen. Hierbij zijn de precieze richting van de grondwaterstroming en de dimensies van de toekomstige kelders ten westen van de fietsenstalling bepalend. Kleine verlagingen van de grondwaterstand zullen in het stationsgebied geen problemen veroorzaken aangezien de grondwaterstand vrij dicht onder maaiveld zit (geen risico voor verdroging) en eventuele zettingen in het verleden (toen de grondwaterstand door meerdere langdurige bemalingen meters lager stond) al zijn opgetreden.

Integrale grondwateranalyse Eindhoven Stationsgebied Zuid
Aanvullend op de watertoets voor alleen de ondergrondse fietsenstalling heeft er ook een integrale grondwateranalyse plaatsgevonden. Immers ten zuiden van station Eindhoven verandert er veel in de komende jaren. Er wordt een nieuwe watergang aangelegd (de Gender), er worden meerdere nieuwbouwprojecten gerealiseerd, waaronder een ondergrondse fietsenstalling, en de openbare ruimte wordt opnieuw ingericht.

Het realiseren van deze nieuwbouwprojecten kan invloed hebben op de stroming van grondwater. Zeker omdat het veelal gaat om hoogbouw waar ook kelders onder komen, waarbij tijdelijke of permanente hulpwerken worden aangebracht in de ondergrond. Ook de ondergrondse fietsenstalling wordt gedeeltelijk of in zijn geheel gerealiseerd met diepe hulpwerken die achterblijven in de ondergrond.

Door deze ontwikkelingen treedt barrièrewerking op voor het grondwater, waardoor een verhoging van de grondwaterstand kan optreden. De gemeente Eindhoven en waterschap de Dommel vinden een verhoging van de gemiddelde grondwaterstand van 5 cm of meer onacceptabel. Anderzijds heeft de nieuwe watergang (de Gender) ook effect op de grondwaterstanden in het gebied, want de Gender komt in contact te staan met het grondwater. Tevens worden er voor meerdere projecten in het stationsgebied bemalingen toegepast die mogelijk gelijktijdig plaatsvinden waardoor het effect van de individuele bemalingen op de omgeving kan worden versterkt. Belangrijk hierbij is het beheersen van de verplaatsing van verontreinigingen in de ondergrond die zich in het gebied bevinden. Daarnaast kan er ook invloed zijn op de in het gebied aanwezige warmte-koude-opslag (WKO) van verschillende partijen.

In het rapport 'Integrale grondwateranalyse Eindhoven Stationsgebied Zuid' worden het effect van de barrièrewerking, het terugbrengen van de Gender en de bemalingen integraal in kaart gebracht. Dit rapport is als bijlage 18 bij deze toelichting gevoegd.

Uit het onderzoek blijkt, dat door de aanleg van de verschillende ondergrondse objecten er zowel opstuwing als verlaging van de grondwaterstand optreedt. De verhoging van de grondwaterstand is ten
zuiden van District-E en de fietsenkelder NS met circa 0,10 m het hoogst. De verlaging van de grondwaterstand ten noorden van District-E en de fietsenkelder NS zal maximaal circa 0,15 m bedragen wanneer geen maatregelen worden genomen. Dit is meer dan de 0,05 m die het waterschap de Dommel en de gemeente Eindhoven als acceptabel beschouwen.

Om deze verhoging van het grondwater tegen te gaan zal drainage worden aangelegd aan de zuid- en westzijde van het gehele projectgebied. Bij de aanleg van District-E zal dit tijdens de uitvoering al worden gedaan, het wordt aangeraden om dat in ieder geval bij de aanleg van de fietsenkelder van station Eindhoven ook te doen.

Wanneer de Gender wordt teruggebracht met een peil van NAP +14,8 m, zal deze de verwachte verhoging van de grondwaterstand volledig compenseren en zelfs voor een verlaging zorgen ten zuiden van District-E en de fietsenkelder NS. Hierbij is gerekend met ondiepe L-wanden, diepere wanden kunnen door lokale leemlagen voor een slechtere drainerende werking zorgen. Het is hierom voor de drainerende werking van de Gender aan te raden L-wanden te gebruiken.

Tenslotte kan nog worden opgemerkt dat door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting (artikel 10.2 van de regels) ook juridisch is geborgd dat de nieuw aan te leggen ondergrondse fietsenstalling niet meer dan 0.05 meter aan opstuwing van grondwater zal veroorzaken.

5.3.4 Waterveiligheid

Er bevinden zich geen waterkeringen in of rondom het projectgebied, hierdoor zijn er geen gevolgen voor de waterveiligheid. Omdat het peil van de Gender (en benedenstrooms de Dommel) bij extreme waterstanden mogelijk tot maaiveld kan komen moeten de drempels van de fietsenstalling op een hoger niveau komen dan de 1:100 jaar waterstand. Als dit niet haalbaar blijkt kan eventueel nog gekeken worden naar schotten die bij nood gebruikt worden. Hierbij moet in overleg met het waterschap worden bepaald of dit wel of niet noodzakelijk is aan de hand van de te verwachten extreme waterstanden.

5.3.5 Conclusie

In het plan is rekening gehouden met het beleid van de gemeente Eindhoven en het waterschap. Er wordt iets meer waterberging gerealiseerd dan noodzakelijk is. Er heeft een integrale grondwateranalyse plaatsgevonden voor alle ontwikkelingen in het Stationsgebied Zuid. Daaruit blijkt dat de nieuw aan te leggen ondergrondse fietsenstalling niet meer dan 0.05 meter aan opstuwing van grondwater zal veroorzaken conform de norm van gemeente en waterschap.

Geconcludeerd wordt dat er ten aanzien van het aspect water geen belemmeringen zijn voor het plan.

Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan "Stationsplein Zuid (ondergrondse fietsenstalling)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.

6.2 Planmethodiek

Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.

6.3 Verbeelding

Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

6.4 Planregels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels. DeInleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In"Artikel 1 Begrippen" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Artikel 2 Wijze van meten" zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.

In geval meerdere dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen gelijktijdig van toepassing zijn op een gebied of in het geval dat er meerdere bepalingen van toepassing zijn binnen één bouwperceel, geldt dat deze bepalingen qua rangorde gelijk zijn aan elkaar. Dit betekent dat aan alle voorwaarden uit de relevante bepalingen voldaan moet worden. Logischerwijs heeft dit tot gevolg dat de meest beperkende bepaling geldt.

Bestemming 'Verkeer - Railverkeer' (artikel 3)
Een klein deel van het plan betreft het stationsgebouw en heeft daarom de bestemming 'Verkeer - Railverkeer' gekregen. Het betreft die delen waar de aansluitingen komen tussen de oude en de nieuwe fietsenstalling en tussen de fietsenstalling en de aankomsthal. Het gaat hier om trappen en een hellingbaan. Ook de omliggende (niet bebouwde) gronden, die in bezit zijn van NS, zijn meegenomen in deze bestemming.

Qua bouwen en gebruik is aangesloten op de nu nog geldende bestemming. Bovengronds blijven de bouw- en gebruiksmogelijkheden gelijk.

Omdat deze bestemming ligt binnen de veiligheidszone voor gevaarlijke stoffen is een desbetreffende aanduiding opgenomen in artikel 8. Deze bepaling regelt dat geen nieuwe gebouwen zijn toegestaan bestemd voor het verblijf van groepen verminderd zelfredzame personen. Het wijzigen van bestaande gebouwen voor het gebruik voor verminderd zelfredzame personen is eveneens niet toegestaan.

Bestemming `Verkeer - Verblijfsgebied” (Artikel 4)
Voor het grootste deel van het plangebied geldt de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Bij de keuze van bestemming is aansluiting gevonden bij de bestemmingen in naastgelegen bestemmingsplannen. De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is bedoeld voor wegen die primair dienen c.q. zullen dienen voor de ontsluiting van de aangrenzende of nabijgelegen gronden, zoals winkelerven, pleinen, woonstraten, woonerven en paden. Ook is deze bestemming bedoeld voor de ondergrondse fietsenstalling met entree. Op maaiveld kunnen parkeervoorzieningen voor auto's, etc. en groenvoorzieningen worden aangelegd. Binnen de bestemming is daarnaast water toegestaan in verband met de plannen om de Gender weer 'open te leggen'.

Binnen de gehele bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is een bouwvlak opgenomen. Bouwvlak en bestemmingsvlak vallen dus samen. Binnen het bouwvlak zijn uitsluitend gebouwen ten behoeve van de ondergrondse fietsenstalling en bijbehorende entree toegestaan. De maximum bouwhoogte van de entree bedraagt 5 meter.

Dubbel bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - 1 (artikel 5)
Op de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart is het plangebied, aangeduid als 'historische stedenbouwkundige structuur'. Het stationsgebouw is een rijksmonument. Het behoud van de cultuurhistorische waarde van het station en het stationsplein is geborgd door middel door het opnemen van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - 1'.

Onder de Algemene regels zijn opgenomen de Anti-dubbeltelregel, de Algemene gebruiksregels, de Algemene aanduidingsregels, deAlgemene afwijkingsregels en de Overige regels.

Aanduiding 'Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen'
Omdat het plangebied ligt binnen de veiligheidszone voor gevaarlijke stoffen is een desbetreffende aanduiding opgenomen in artikel 8. Deze bepaling regelt dat geen nieuwe gebouwen zijn toegestaan bestemd voor het verblijf van groepen verminderd zelfredzame personen. Het wijzigen van bestaande gebouwen voor het gebruik voor verminderd zelfredzame personen is eveneens niet toegestaan.

Voorwaardelijke verplichting waterberging
In de overige regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de aanleg van waterberging bij de bouw van bouwwerken. Op grond van deze verplichting mag er alleen gebouwd worden als er voldoende waterberging is aangelegd, eventueel in combinatie met andere maatregelen die bijdragen aan het klimaatbestendig maken van de stad. Deze verplichting is ontleend aan paragraaf 5.5 en de beleidsregel “Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen” in bijlage 5 van het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022 (verder: GRP). Bij bouwwerken met een oppervlakte van 150 m² of meer moet in principe een waterberging aangelegd worden tot 75 mm per m² oppervlakte van het bouwwerk. Voor bouwwerken met een oppervlakte tussen 50 m² en 150 m² geldt een lagere bergingseis: daar moet in principe worden voorzien in een waterberging tot 25 mm per vierkante meter bouwoppervlakte. In groenarme gebieden geldt een hogere eis, omdat daar een grotere opgave ligt.

Een deel van de vereiste waterberging kan worden gecompenseerd met andere maatregelen die in lijn zijn met het beleid voor klimaatadaptatie, dat is beschreven in de beleidsregel 'Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen'. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld het aanplanten van nieuwe bomen (die zorgen voor vasthouden van regenwater en beschaduwing) of het aanleggen van gevelgroen. De exacte omvang van de benodigde waterberging en de omvang van andere maatregelen is sterk afhankelijk van de kenmerken van het bouwplan en de locatie. De wijze waarop de benodigde maatregelen moeten worden bepaald, is uitgewerkt in de genoemde beleidsregel.

De gemeente heeft een rekentool beschikbaar gesteld waarmee initiatiefnemers eenvoudig kunnen nagaan wat de omvang van de maatregelen moet zijn, op basis van een aantal gegevens van hun initiatief en de locatie. Deze rekentool is te raadplegen op https://rekentool.eindhovenduurzaam.nl. rekentool is dynamisch van aard, dat wil zeggen dat deze kan worden aangepast.

Voorwaardelijke verplichting grondwaterpeil
Op verzoek van het waterschap is ook een voorwaardelijke verplichting opgenomen als het gaat over het grondwaterpeil. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen dient vast te staan, dat ondergrondse bouwwerken niet meer dan 0.05 meter aan opstuwing van grondwater veroorzaken.

In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrechten de Slotregelopgenomen.

Hoofdstuk 7 Handhaving

Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021
In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.

Uitgangspunten
Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:

  • Informatie gestuurd
    De gemeente Eindhoven ziet informatie gestuurde handhaving als een belangrijke pijler. Er zijn ontwikkelingen op het gebied van ICT en data analyse. Door gemeentelijke en andere informatiebronnen te ontsluiten, te analyseren en te combineren kunnen we een problematiek eerder (of preventief) en gerichter aanpakken.
  • Gebiedsgericht
    Om optimaal in te kunnen spelen op vraagstukken van inwoners zet de gemeente Eindhoven binnen het ruimtelijk domein al geruime tijd in op gebiedsgericht toezicht. Dit doen we door - vanuit een actieve samenwerking met wijkteams - te kijken naar naleefgedrag, oorzaken en oplossingen gerelateerd aan geografische gebieden. Er zijn verschillende vragen, doelgroepen en belangen. Kennis wordt gedeeld en ervaringen van inwoners en bedrijven worden verzameld. Deze input is van invloed op de prioriteiten in het jaarlijkse uitvoeringsplan, waar mogelijk toegespitst op een specifieke wijk. Per wijk kunnen er dus op basis van gebiedsanalyses en bijvoorbeeld buurtcontracten verschillende bouwstenen zijn voor het uitvoeringsplan.
  • Risico- en oplossingsgerichte benadering
    De gemeente Eindhoven benadert toezicht en handhaving risico- en oplossingsgericht. De prioriteiten worden in beginsel gebaseerd op een inschatting van de veiligheids- en gezondheidsrisico's voor inwoners. Ook aspecten als leefbaarheid, duurzaamheid en omgevingskwaliteit wegen in belangrijke mate mee. Daarnaast worden prioriteiten mede gebaseerd op wat inwoners en bedrijven belangrijk vinden. Eindhoven hecht eraan om vraagstukken waar mogelijk gezamenlijk op te lossen.
    Er zijn onderwerpen die in algemene zin aandacht vragen. Brandveilig gebruik van woongebouwen verdient (nog) meer aandacht, in de context van kwetsbare groepen die langer zelfstandig blijven wonen. Ook aanpak van jeugdoverlast, duurzaamheid en de bestaande bouw zijn voorbeelden. Er wordt gezocht naar de beste oplossing die nodig is voor het versterken van de veiligheid in de leefomgeving van onze inwoners. Hiermee ontstaat een risicoanalyse op basis waarvan vervolgens de prioriteiten binnen het toezicht worden gesteld.
  • Consequent en doelmatig
    Uitvoeringsplannen en jaarverslagen bevatten een overzicht van de inzet en capaciteit voor handhaving. In het verlengde van informatie gestuurde en oplossingsgerichte handhaving vergt doelmatige handhaving een analyse van resultaten. Meetbare doelen om te beoordelen of de beschikbare capaciteit zo doelmatig mogelijk wordt ingezet. We beogen in de komende jaren een ontwikkeling door te maken in de vierslag capaciteit – prioriteit – risicoanalyse - nalevingsniveau. Dit moet onder andere leiden tot meer inzicht in de relatie tussen handhavingsinspanningen en het nalevingsniveau (effect).


Prioritering
De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk in mogelijke problemen, de risico's en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.

Uitvoeringsplan
In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:

  • Object en informatiegericht
    1. Bouwen en Wonen
    2. Openbare leefomgeving
    3. Bedrijven
  • Gebiedsgericht
    1. Pilot Veiligheid en leefbaarheid
    2. Actiegebieden
  • Themagericht
    1. Bij ieder onderdeel worden jaarlijks een aantal belangrijke ontwikkelingen op het gebied van toezicht en handhaving opgenomen. Dat kan bijvoorbeeld gaan om woonoverlast bij de Activiteiten Bouwen & Wonen. Of duurzaamheid en energiebesparing bij de Activiteiten Bedrijven.

Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.

Duidelijke regels
Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden.

Hoofdstuk 8 Financiële Aspecten

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten, die de gemeente maakt voor het mogelijk maken van een ontwikkeling, te verhalen op de initiatiefnemer.

Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het maken van afspraken over kostenverhaal.

Dit bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een ondergrondse fietsenstalling. In de realisatieovereenkomst zijn afspraken gemaakt over het kostenverhaal. Daarnaast heeft de gemeenteraad op 15-02-2022 een krediet vastgesteld.

Hiermee is het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

9.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1 Bro

Op grond van artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is geplaatst in Groot Eindhoven op 10 maart 2021. De kennisgeving is tevens bij de officiële publicaties op de gemeentelijke website www.eindhoven.nl geplaatst. Er zijn geen stukken betreffende het voornemen ter inzage gelegd, noch de mogelijkheid open gesteld om zienswijzen tegen het voornemen in te dienen of instanties om advies te vragen.

9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) hebben burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Als Bijlage 21 is de Nota vooroverleg toegevoegd. Om inzicht te krijgen in de reacties en de beantwoording daarvan wordt verwezen naar nota.

9.3 Samenspraak En Participatie

De fietsenstalling onder het Stationsplein aan de centrumkant van station Eindhoven Centraal is een belangrijke voorziening in de ontwikkeling van dit gebied. De stalling biedt straks plaats aan 5.400 fietsen. Dit zorgt voor een veel betere verblijfskwaliteit op het Stationsplein en de omgeving. Een plek waar nu veel fietsen op het maaiveld staan.

Het ontwerpen en bouwen van een fietsenstalling onder de grond is een ingewikkeld proces. Hier zijn dan ook een aantal partijen nauw bij betrokken. ProRail en Gemeente Eindhoven zijn samen verantwoordelijk voor het ontwerpproces. Ook is NS betrokken, omdat de nieuwe stalling aansluit op de bestaande stalling onder het station en er een nieuwe entree voor de stalling in het stationsgebouw komt. Tot slot begeleidt ingenieursbureau Movares het ontwerpproces en bouwfasering.

Participatie met de omgeving
Op 27 mei 2019 zijn de bewoners en ondernemers rondom het stationsplein voor het eerst geïnformeerd over het ontwerp van de fietsenstalling. In deze bijeenkomst zijn vijf verschillende varianten van de stalling en de mogelijke entrees voor fietsers gepresenteerd. Tegelijk is ook aangeven welke variant voor ProRail en gemeente de voorkeur heeft. Daarna is in workshops met de deelnemers doorgepraat over elementen die in het ontwerp terugkomen en wat de buurt belangrijk vindt. Een andere workshop ging over de planning en het proces van de stalling. Van deze bijeenkomst is een verslag gemaakt, dat als bijlage 11 bij deze toelichting is gevoegd. Hierin staan ook de belangrijkste onderwerpen voor de bewoners. Over het algemeen zijn omwonenden blij met de komst van de stalling, waardoor er in de openbare ruimte veel minder fietsen komen.

Op 1 juli 2019 vond in de Bijenkorf de 3e publieksbijeenkomst over District E plaats. Dit moment hebben we benut om opnieuw het ontwerp van de fietsenstalling te laten zien. Op de informatiemarkt zijn bezoekers geïnformeerd over de plannen en schetsen van de fietsenstalling onder het stationsplein. Tijdens de avond trok de stand met visuals van de nieuwe ondergrondse fietsenstalling veel bekijks. Ook van deze publieksbijeenkomst is een verslag gemaakt (zie bijlage 12 bij toelichting).

Sinds 25 augustus 2020 sluit de communicatieadviseur van de gemeente aan bij bestuursoverleggen van de horecavereniging Stationsplein/Dommelstraat. Door de taakstellende opdracht van het Rijk heeft het ontwerp van de fietsenstalling een bezuinigingstraject ondergaan. Hierdoor is de entree van de stalling meer naar het oosten verschoven. Tijdens de bestuursoverleggen van de horecavereniging Stationsplein/Dommelstraat is specifiek gesproken over de status van het ontwerp van de fietsenstalling.

Op 16 juni 2021 zijn de bewoners en geïnteresseerden in een online bijeenkomst via YouTube geïnformeerd over de inrichtingsplannen van het stationsgebied. Hierbij kwam ook de fietsenstalling aan de orde. Via Whatsapp konden kijkers vragen stellen. Ook van deze avond is een verslag gemaakt (zie bijlage 13 bij toelichting) en de gestelde vragen en antwoorden daarop zijn gepubliceerd op www.eindhoven.nl/stationsgebied.

Op woensdag 2 februari 2022 is een online presentatie gedeeld waarin het voorlopig ontwerp is toegelicht. Via de website kan gereageerd worden op het ontwerp. Hierna wordt via een persoonlijke mail geantwoord.

Participatie met de horeca
Tijdens de bijeenkomst in mei 2019 is gebleken dat de geplande entree aan de zuidkant van het station invloed heeft op het terras van café D'n Hertog. Aan de uitbater van café D'n Hertog is aangegeven dat we voor het einde van 2020 een afspraak met haar zouden maken. En is toen afgesproken om elkaar na de zomer, 2020 als er meer duidelijk is over het ontwerp en de afwegingen, te spreken. Later dat jaar is besloten ook de uitbaters en pandeigenaren van Fuso en Giornale persoonlijk een toelichting te geven op het ontwerp. De belangen van de horeca worden meegewogen in de planvorming.

Hieronder een de verschillende overlegmomenten met de horeca-uitbaters:

  • 27 augustus 2019 - Overleg met uitbater en pandeigenaar D'n Hertog
  • 5 december 2019 – Mail naar uitbater D'n Hertog
  • 14 december 2020 – Gesprek met uitbater en pandeigenaar D'n Hertog
  • 2 februari 2021 – Gesprekken met uitbaters van restaurants Fuso en Giornale
  • 26 maart 2021 – Gesprek tussen uitbater en pandeigenaar D'n Hertog met wethouders List en Torunoglu
  • 7 juni 2021 – Gesprek tussen uitbater D'n Hertog en wethouder List
  • 17 juni 2021 – Gesprek met uitbaters Fuso
  • 13 juli 2021 – Gesprek met pandeigenaar Fuso
  • 4 augustus 2021 - mail naar uitbater Giornale
  • 23 december 2021 - gesprekken met uitbaters van D'n Hertog en Fuso


Informeren via Chainels en website
De gemeente Eindhoven en netwerkpartijen in de stad, zoals Stichting Detailhandel Binnenstad Eindhoven, Stichting Horeca Platform Eindhoven, en Stratumseind gebruiken dit digitale medium om elkaar snel en doeltreffend te informeren. Er is ook een pagina Stationsomgeving Zuid. Hierop delen we belangrijk informatie over alle projecten. De fietsenstalling is genoemd in onder andere de volgende berichten:

  • 10 april 2019 – bericht over nieuwe pagina op Chainels 'District E'
  • 19 september 2019 – bericht over verslag en presentatie van 27 mei 2019
  • 3 oktober 2019 – bericht over graafwerkzaamheden voor District E en fietsenstalling
  • 10 oktober 2019 – bericht over verslag publieksbijeenkomst 3 van 19 juli 2019
  • 6 december 2019 – bericht over groen licht van Rijk voor bijdrage aan fietsenstalling
  • 7 januari 2021 – bericht over veranderen van pagina naar 'Stationsomgeving Zuid'
  • 18 maart 2021 – bericht op pagina 'Dommeldistrict' over Bestuursnieuws van de maand maart: groen, identiteit & branding, inspraak raad district E

Op de website www.eindhoven.nl/stationsgebied wordt gecommuniceerd over de ontwikkelingen in het Stationsgebied, waar de fietsenstalling een onderdeel van is.

9.4 Zienswijzen

Het ontwerp van het bestemmingsplan zal op de gebruikelijke wijze ter inzage liggen. Gedurende een termijn van 6 weken wordt iedereen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerp van het bestemmingsplan kenbaar te maken.

Kennisgeving van de ter inzage legging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen wordt in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven gepubliceerd. Ook wordt kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.

In de 'Nota zienswijzen en ambtshalve aanpassingen' zal beargumenteerd ingegaan worden op de zienswijzen.

9.5 Ambtshalve Aanpassingen

Als naast de aanpassingen naar aanleiding van de ingekomen zienswijzen ook ambtshalve aanpassingen moeten worden doorgevoerd zullen deze in de 'Nota zienswijzen en ambtshalve aanpassingen' opgenomen worden.

Bijlage 1 Archeologisch Bureauonderzoek

bijlage 1 Archeologisch bureauonderzoek

Bijlage 2 Pve Archeologie

bijlage 2 PVE Archeologie

Bijlage 3 Redengevende Omschrijving Behorende Bij De Aanwijzing Als Beschermd Gemeentelijk Monument

bijlage 3 Redengevende omschrijving behorende bij de aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument

Bijlage 4 Eindrapport Loopstromenonderzoek

bijlage 4 Eindrapport Loopstromenonderzoek

Bijlage 5 Aanmeldingsnotitie En Vormvrije M.e.r.-beoordeling

bijlage 5 Aanmeldingsnotitie en vormvrije m.e.r.-beoordeling

Bijlage 6 Geactualiseerde Cumulatienotitie Stationsgebied Zuid-oost Jan 2022

bijlage 6 Geactualiseerde cumulatienotitie Stationsgebied Zuid-Oost jan 2022

Bijlage 7 Bodemonderzoek

bijlage 7 Bodemonderzoek

Bijlage 8 Aanvullend Bodemonderzoek

bijlage 8 Aanvullend bodemonderzoek

Bijlage 9 Quickscan Flora En Fauna

bijlage 9 Quickscan Flora en fauna

Bijlage 10 Aeriusberekening - Aanlegfase

bijlage 10 Aeriusberekening - Aanlegfase

Bijlage 11 Explosievenonderzoek

bijlage 11 Explosievenonderzoek

Bijlage 12 Watertoets

bijlage 12 Watertoets

Bijlage 13 Verslag Informatieavond Fietsenstalling Stationsplein Zuid

bijlage 13 Verslag informatieavond Fietsenstalling Stationsplein Zuid

Bijlage 14 Publiekbijeenkomst - District E Gaat Wederom Publiek

bijlage 14 Publiekbijeenkomst - District E gaat wederom publiek

Bijlage 15 Samenvatting Tv Station Over De Transformatie Van Stationsgebied Zuid

bijlage 15 Samenvatting TV Station over de transformatie van stationsgebied Zuid

Bijlage 16 Inventariserend Veldonderzoek Archeologie (Verkennende Fase)

bijlage 16 Inventariserend veldonderzoek archeologie (verkennende fase)

Bijlage 17 Advies Rijkscommissie Cultureel Erfgoed Spoorwegstation Eindhoven

bijlage 17 Advies Rijkscommissie Cultureel Erfgoed Spoorwegstation Eindhoven

Bijlage 18 Bomen Effect Analyse

bijlage 18 Bomen Effect Analyse

Bijlage 19 Saneringsplan Fietsenstalling Stationsplein Eindhoven

bijlage 19 Saneringsplan Fietsenstalling Stationsplein Eindhoven

Bijlage 20 Integrale Grondwateranalyse

bijlage 20 Integrale grondwateranalyse

Bijlage 21 Nota Vooroverleg April 2022

bijlage 21 Nota vooroverleg april 2022

Bijlage 22 Advies Veiligheidsregio

bijlage 22 Advies Veiligheidsregio

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Stationsplein Zuid (ondergrondse fietsenstalling) met identificatienummer NL.IMRO.0772.80398-0301 van de gemeente Eindhoven.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 actualisatie nota parkeernormen 2019

parkeernormen gepubliceerd op 3 oktober 2019 en in werking getreden op 4 oktober 2019.

1.6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.7 bestaand

bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;

bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.8 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.9 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.10 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.11 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.12 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.

1.13 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.14 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.15 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.16 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.17 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied.

1.18 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum, internetwinkel/webwinkel, afhaalpunten en supermarkt.

1.19 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.20 fiets- en serviceruimte

voorziening gericht op de reparatie van rijwielen

1.21 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.22 gebruiken

het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.

1.23 hoofdgebouw

een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.24 horeca

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.

1.25 invloedsgebied

gebied waarin, volgens de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. De grens van het invloedsgebied is gelijk aan de 1% letaliteitsgrens, bepaald bij weertype F 1.5, tenzij in de bij het Revi behorende uitvoeringsregeling voor een specifieke stof of activiteit een ander invloedsgebied is gedefinieerd.

1.26 kantoor

een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor het bestuurlijk/ambtelijk of bedrijfsmatig uitoefenen van juridische, financiële, administratieve en naar de aard daarmee gelijk te stellen werkzaamheden, zoals sociaal wetenschappelijke onderzoek of een architectenbureau.

1.27 kunstwerk

bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.28 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.29 parkeerbalans

met een parkeerbalans wordt de (on)balans berekend tussen parkeervraag en parkeeraanbod binnen een bepaald gebied. Vaak valt de parkeervraag van functies niet samen in de tijd. Gecombineerd gebruik van parkeerplaatsen is dan mogelijk (dubbelgebruik).

1.30 peil

0.30 m' boven de kruin van de weg.

1.31 rijstrook

gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.

1.32 verminderd zelfredzame functies

functies voor verminderd zelfredzame personen, zoals kinderdagverblijf, gastouderopvang, basisschool, bejaardenhuis, verpleeghuis, ziekenhuis.

1.33 verminderd zelfredzame personen

verminderd zelfredzame personen': personen die in het algemeen alleen met individuele begeleiding een onveilige zone kunnen verlaten

1.34 voorgevel

de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.35 voorgevelrooilijn

De denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.

1.36 water

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

1.37 waterberging

voorziening voor het tijdelijk vasthouden van regenwater dat afstroomt vanaf de oppervlakte van een bouwwerk.

1.38 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwingspercentage

een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

2.2 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het diepste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals liftschachten, trappenhuizen, funderingen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, ventilatiekanalen, reclameaanduidingen, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer - Railverkeer

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Verkeer - Railverkeer´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - station' een openbaar vervoersstation met bijbehorende functies, zoals stationsvoorzieningen, detailhandel, horeca, kantoor, dienstverlening, vergaderfaciliteiten. logistieke- en facilitaire voorzieningen, ondergrondse fietsenstalling;
  2. groenvoorzieningen;
  3. geluidwerende voorzieningen;
  4. nutsvoorzieningen;

met daarbij behorende:

  1. verkeer- en verblijfruimten;
  2. fiets- en voetgangerstunnels;
  3. voorzieningen voor afvalopslag en afvoer van afval;
  4. verblijfsgebied;
  5. reclame-uitingen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Verkeer - Verblijfsgebied´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. straten;
  2. pleinen;
  3. voet- en fietspaden;
  4. gebouwde ondergrondse fietsparkeervoorzieningen met entrees en fiets- en serviceruimte, waarbij de entrees al dan niet deels bovengronds zijn toegelaten;
  5. overige parkeervoorzieningen;
  6. groenvoorzieningen;
  7. speelvoorzieningen;
  8. nutsvoorzieningen en voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  9. terras ten behoeve van aangrenzende horecabedrijven en andere functies waarbij een terras gebruikelijk is.

met daarbij behorende:

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen.

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Waarde - Cultuurhistorie - 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en het bevorderen van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het aangewezen gebied en de bebouwing daarin.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels in aanvulling of afwijking van de andere daar voorkomende bestemmingen:

  1. de bestaande voorgevelrooilijn mag niet worden overschreden;
  2. de bestaande goot- en bouwhoogte mag niet worden overschreden;
  3. de bestaande vormgeving en massa van het gebouw mogen niet worden gewijzigd
  4. van de bestaande dakvorm, dakhelling en nokrichting van gebouwen mag niet worden afgeweken.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van het behoud van de oorspronkelijke opzet van het gebied en ter waarborging van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische en ruimtelijke waarden, nadere eisen stellen aan het materiaalgebruik voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, alsmede aan de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 mits vooraf een advies van de gemeentelijke cultuurhistorisch adviseur en/of commissie ruimtelijke kwaliteit is ingewonnen waaruit blijkt dat afwijking niet leidt tot een onevenredige aantasting van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden en kenmerken. Aan de omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden tot het treffen van maatregelen waardoor de cultuurhistorische waarden en kenmerken kunnen worden behouden.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig die bestemming.

Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels

8.1 Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen

Ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' zijn geen nieuwe gebouwen toegestaan die zijn bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van groepen verminderd zelfredzame personen. Daartoe behoren in ieder geval (psychiatrische) ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen, basisscholen, sociale werkplaatsen, of gebouwen of gedeelten daarvan bestemd voor dagopvang van minderjarigen. Het wijzigen van bestaande gebouwen voor het gebruik voor verminderd zelfredzame personen is eveneens niet toegestaan.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Binnenplans afwijken

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat ter plaatse van de dubbelbestemming Waarde-Cultuurhistorie-1 geen gebruik kan worden gemaakt van deze afwijkingsbevoegdheid voor zover het betreft afwijking ten behoeve van het overschrijden van de voorgevelrooilijnen (met uitzondering van het bepaalde onder 3.2.1 onder a), de bestaande goot- en bouwhoogte of de bestaande dakhelling;
  2. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 15 m is;
  3. de regels ten aanzien van de realisatie van gebouwen ten behoeve van het opwekken van duurzame energie en toestaan dat de maximum oppervlakte wordt vergroot tot maximaal 100 m2.

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Voorwaardelijke verplichting waterberging

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat wordt voorzien in een waterberging of andere maatregelen die bijdragen aan de klimaatbestendigheid.
  2. De inhoud van de waterberging en de omvang van de andere maatregelen worden vastgesteld met toepassing van de beleidsregel "Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen" behorende bij de bijlage uit het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022, gepubliceerd op 3 december 2019 (gemeenteblad 2019, 292183);
  3. Als de onder sub b. bedoelde (beleids)regelingen worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

10.2 Voorwaardelijke verplichting grondwaterpeil

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat ondergrondse bouwwerken niet meer dan 0.05 meter aan opstuwing van grondwater veroorzaken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

11.2 Afwijken

het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 11.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 11.1 met maximaal 10%.

11.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 11.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

11.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

11.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 11.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

11.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 11.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Stationsplein Zuid (ondergrondse fietsenstalling).